VEERTIGDAGENTIJD 25 februari 2007: Eerste zondag van de veertigdagentijd Lezingen: Deut. 26, 4-10 Rom. 10, 8-13 Lc. 4, 1-13 Exegese: In Deuteronomium wordt het joodse volk herinnerd aan de bevrijding uit Egypte. In het kort wordt de heilsgeschiedenis samengevat: het begint bij Abraham, de zwervende Arameeër en via de slavernij en de uittocht uit Egypte komt het volk in het land van melk en honing. Die bevrijding is te danken aan Jahweh en Hem moet het volk dan ook blijven eren. Daarvoor krijgt het richtlijnen, zoals het offeren van de eerstelingen van de oogst. Tijdens de trek door de woestijn kon het volk nog zijn eigen richtlijnen bepalen, maar in het beloofde land moet het zich leren verstaan met andere volken. Hoe pas je je aan, wat hou je wel in stand, wat niet. Rituelen, zoals het offerritueel, worden verankerd in de geschiedenis. Door daaraan vast te houden laat je je niet meesleuren door zucht naar macht en eigen gewin, maar blijf je kiezen voor Jahweh, de ene God die bevrijding mogelijk heeft gemaakt. In Lucas lezen we hoe Jezus bloot staat aan de verleiding van macht, roem en succes. Maar Hij wil niet de gemakkelijkste weg kiezen door alleen aan zichzelf te denken. In herinnering aan de uittocht wil ook Hij door de woestijn trekken en al het overbodige achter zich te laten. In de geest van God wil Hij bevrijding mogelijk maken voor wie gebukt gaat onder slavernij, onder onmenselijke omstandigheden. In Romeinen zien we dat die bevrijdende God onze richtsnoer moet zijn. Zijn richtlijnen moeten we blijven volgen, niet alleen in wat we met de mond belijden, maar juist ook met onze daden. Bijbelverhaal Een dappere held “Zwaar werk, dorsen. Zeker als je het moet doen zoals ik nu: in een wijnpers, die daar eigenlijk niet voor bedoeld is. Voorzichtig sla ik de korrels graan uit de aren. Door die wijnpers kan ik er moeilijk bij. Ik haal het stro eruit, schep de korrels in een bak en dan begin ik weer opnieuw. De hele dag lang ben ik er al mee bezig. Ik, Gideon, de jongste zoon van Joas. Waarom die onhandige wijnpers gebruikt, zul je vragen. Dorsen doe je toch op het land, of in een schuur? Dat is ook zo, maar ons land wordt al maanden bedreigd. De Midjanieten en de Amalekieten vallen ons aan zodra ze merken dat we aan het oogsten zijn. Telkens weer verslaan ze ons! Dit beetje graan, dat ik nu uit de aren sla, is daarom dubbel kostbaar. Niemand mag zien waar ik mee bezig ben. Profeet We hebben schuilplaatsen gemaakt, wij, de Israëlieten. In grotten en holen verschuilen we ons, als de vijand komt. We durven ons niet eens meer te verdedigen. Ze laten ons niet met rust. Telkens weer vallen ze ons aan. En telkens weer hebben we verloren. We durven niet meer. Van het dappere volk van Israël is niks meer over. Lamgeslagen zijn we! Een tijdje geleden kwam er een profeet langs. “Het is ook geen wonder dat het jullie niet goed gaat, “ zei hij. “God heeft jullie uit Egypte bevrijd, vroeger, toen jullie nog slaaf waren. Hij heeft jullie dit land gegeven. Maar Hij heeft ook gezegd dat hij de Enige God voor jullie wil zijn. En wat doen jullie nu? Je bouwt altaren op je erf voor de goden van dit land! Waarom luisteren jullie niet naar wat God jullie zegt?” Teken Ach, hij heeft wel gelijk, denk ik. We zouden het misschien allemaal anders moeten doen. Maar dan zou er ook iemand moeten zijn die ons de weg wijst, een leider, een echte held.” Wacht eens. Wie zit daar ineens onder die dikke boom daar? Iemand in het wit, hij ziet er nogal stralend uit. Zou ik er naar toe durven gaan? Misschien is het wel een vijand!
“God is met jou, dappere held” zegt hij nu. God, met ons?” vraag ik stamelend. “Waarom overkomt ons dan zoveel ellende? Waarom kan er dan niet een wonder gebeuren, zoals vroeger, in Egypte? Het lijkt wel of God ons in de steek heeft gelaten!” “Jij bent degene die Israël moet verlossen, Gideon,” zegt de man. “Wie, ik? Ik ben van de onbelangrijkste familie hier, en daarvan ben ik dan ook nog maar de jongste. Wie zou er nog naar mij willen luisteren?” “ Maar God is bij je, Gideon. Hij heeft jou uitgekozen.” “Als dat zo is, moet je me een teken geven,” zeg ik aarzelend. “Ik zal even wat te eten en te drinken voor u halen.” Koeken Thuis maak ik gauw het vlees van een bokje voor hem klaar, en ik bak koeken van ongedesemd deeg. Koeken zoals we die aten toen we uit Egypte vluchtten. De koeken leg ik in een mand, het vlees en het vocht neem ik mee in een pot. Ondertussen loop ik me af te vragen wat het toch allemaal te betekenen heeft. Hoe kan die man mij nou een held noemen, ik ben zo ongeveer de onbelangrijkste jongen van Israël. Hij zal toch niet denken dat ik ooit een leider kan worden, een dappere held? Als ik terug kom zegt de man: “ Leg alles maar op die rots daar, en giet het vocht er ook over uit.” Dat doe ik maar, al heb ik geen idee waarom. Je legt je eten toch niet zomaar op een rots, nietwaar?” Vuur De man heeft een staf bij zich, en die strekt hij nu uit. Hij loopt naar het voedsel toe en raakt het aan met zijn stok. Er komt vuur uit, en binnen een paar tellen is er van het vlees en de koeken helemaal niks meer over. Hoe kan dat nu? Zou er dan toch een wonder zijn gebeurd? Is dit het teken dat deze man van God komt? Ongelooflijk! Als ik opkijk om de man om uitleg te vragen is hij plotseling verdwenen. Nu weet ik het plotseling. Die man was een engel, een engel van God. Hij heeft mij geroepen, God heeft iets bijzonders voor mij in gedachten. Op deze plaats maak ik een altaar voor hem. En ik noem het hier: God is vrede! Zou ik dan toch een dappere held kunnen worden? Verwerking: * “Er liep een oude man door het zand van de eindeloze woestijnweg.” Zo begint het verhaal “De bus” van Han van Uden, uit: “Als het op vieren aankomt” (uitgave Gooi en Sticht). Het verhaal maakt goed duidelijk dat het “land van de vrede”, het Beloofde Land niet een geografisch bepaald land is, maar een ‘land’dat we zelf maken. Dat geldt ook voor de woestijn. Ieder mens moet door de woestijn in zijn leven: je komt er terecht als je ruzie hebt of de dingen niet zo lekker lopen. Kunnen de voorbeelden geven van ‘woestijn’ die ze wel een meegemaakt hebben? * Maak grote kartonnen “rotsblokken” en kartonnen “vruchten” die op een flanelbord of een prikbord gehangen kunnen worden. Op de rotsblokken schrijven de kinderen voorbeelden hoe mensen “steenhard” kunnen zijn voor elkaar en op de vruchten hoe mensen voor elkaar opkomen, hoe ze elkaar een “hart onder de riem steken”. In de kerk worden de rotsblokken opgehangen en enkele voorbeelden worden voorgelezen. Dan worden de rotsblokken vervangen door de “vruchten”: voorbeelden worden gelezen van hoe mensen weer “hart voor elkaar krijgen”. Liederen: De woestijn (bladzijde 41) en Jezus in de woestijn (bladzijde 42), uit ‘Hemel en aarde’; Zomaar te gaan (deel III, lied 6) en Jezus diep in de woestijn (deel III, lied 7), uit: ‘Alles wordt nieuw’; Zing voor God (bladzijde 114), uit: ‘Het lied van Israël’ Steeds zal ik dromen (lied 30), uit: ‘Zing, adem, zing’
4 maart 2007: tweede zondag van de veertigdagentijd Lezingen Gen. 15, 5-12 + 17-18 Fil. 3,17 – 4,1 Lc. 9, 28b-36 Exegese: In de Genesis-lezing sluit God een verbond met Abram op een wijze zoals in die dagen gebruikelijk was: dieren worden in twee delen uiteengelegd en de verbondspartners gaan dan tussen de stukken door ten teken dat, zoals die gedeelde dieren eens een eenheid vormden, zo ook hun afspraak onverbrekelijk zal zijn. Als Abram, moe van het verjagen van de aasgieren, in slaap valt (aasgieren zijn dagdieren) verschijnt God in de slaap aan Abram in de gedaante van een vurige fakkel “welke tussen die stukken doorging”. Die lichtgloed als teken van Gods aanwezigheid vinden we ook in het verhaal van de gedaanteverandering bij Lucas. Ook in het evangelieverhaal zien we die verbondenheid. Het maakt duidelijk dat Jezus diep verbonden is met de geschiedenis van zijn volk. Mozes en Elia staan voor de wet en de profeten. Jezus komt niet om die op te heffen, maar te vervolmaken. Het verbond dat God met Abram en Mozes sloot, breidt zich in Jezus uit naar alle mensen. Zoals we in Filippenzen lezen kunnen wij ook in die lijn staan. Als je Jezus navolgt en je gedraagt naar het voorbeeld dat Hij gegeven heeft. Zo zal ook ons lichaam verheerlijkt worden, ook wij zullen ons met God verbonden mogen weten. Bijbelverhaal Nu weet je wie ik ben Op een dag zei Jezus tegen Petrus, Jakobus en Johannes, drie van zijn leerlingen: “Ga met mij mee de berg op. Ik wil jullie laten zien wie Ik ben.” Bovengekomen zagen ze plotseling dat Jezus veranderde. Zijn gezicht straalde als de zon en zijn kleren glansden als het licht. Daar verschenen Mozes en Elia. Hoe kon dat? Die waren toch al lang geleden overleden? Mozes die het volk van Israël uit de slavernij van Egypte had geleid; en Elia die een van hun grote profeten was. Jezus, Mozes en Elia spraken met elkaar. De drie leerlingen konden hun ogen niet geloven. Wat schitterend! Dit ogenblik wilden ze voor altijd vasthouden. Daarom zei Petrus: “Zullen we hier blijven? Laten we hier drie tenten bouwen. Éen tent voor U, één voor Mozes en één voor Elia.” Toen leek het alsof een stem uit de hemel klonk, die sprak: “Dit is mijn zoon, luister naar Hem.” En ze voelden dat ze iets heel bijzonders meemaakten. Ze knielden neer en deden hun ogen dicht. “Sta op”, zei Jezus. “Wees niet bang”. De leerlingen stonden op en keken om zich heen. Alles was weer als toen ze de berg opkwamen. Jezus’ kleren glansden niet meer als het licht en zijn gezicht straalde niet meer als de zon. Mozes en Elia konden ze niet meer zien. En toch…ze hadden iets meegemaakt wat ze nooit meer zouden vergeten. “Nu weten jullie wie Ik ben”, zei jezus. “Houd dit beeld vast in je hart en denk er met vreugde aan. Als Ik niet meer op deze aarde ben, moeten jullie vertellen wat je gezien hebt.” Verwerking: * “Voelen jullie je ook wel eens ‘heerlijk’, gelukkig?”, vraagt U aan de kinderen. U kunt de kinderen hun gelukservaringen op laten schrijven en die op een groot vel papier plakken waarop U een berg getekend hebt. U kunt het ook rechtstreeks ín’de berg schrijven. Deze ‘berg’ kunnen de kinderen dan meenemen, wanneer ze teruggaan naar de kerk. U kunt ook zoveel bergen tekenen als er kinderen zijn. Al die hoogtepunten kunt U vervolgens opplakken of door ieder kind afzonderlijk mee laten nemen de kerk in en mee naar huis. Liederen: Op de berg (bladzijde 40), uit ‘Het koninkrijk lijkt op…’; Er is een woord waarvan ik zing (lied 26) en Hemelvaart (lied 27), uit ‘Alles wordt nieuw’ deel III; Zoals het is (lied 47), uit ‘Zing adem zing’.
11 maart 2007: derde zondag van de veertigdagentijd Lezingen Ex. 3, 1-8a + 13-15 1 Kor. 10, 1-6 + 10-12 Lc. 13, 1-9 Exegese: Als Paulus de brief 1 Korinthe schrijft is hij nog in Efese, van plan om naar Korinthe te reizen. Hem komen berichten ter ore over scheuringen in de gemeente Korinthe. Sommigen noemen zich naar Paulus, en anderen naar Apollo, Petrus of Christus. Hij hoort ook over grove zonden in de gemeente en het recht zoeken bij ongelovigen, wanneer gemeenteleden onderling niet tot overeenstemming kunnen komen. Paulus schrijft de brief als antwoord op vragen uit de gemeente. Hij houdt hen de afvallers van het volk Israël in de woestijn als waarschuwend voorbeeld voor. Zoals zij ten onder gingen, kunnen ook de gemeenteleden in Korinthe ten onder gaan als ze valse goden achternalopen. Maar het is niet de bedoeling om naar de ander te kijken, om die als “slechterik” te bestempelen. Je moet naar jezelf kijken: volg ik wel de ware God. In Lucas 13 gaat het om mensen die in een heidens tempeltje offers aan de natuurgoden gebracht hadden. Anderen komen het Jezus vergenoegd vertellen. Maar Jezus wijst het bloedige lot af dat Pilatus hen liet ondergaan. Vandaar de gelijkenis van de onvruchtbare vijgeboom. God wil niet onze ondergang. Hij heeft een eindeloos geduld en geeft ons de ruimte ten goede te keren. In Exodus 3 openbaart God zijn naam: “Ik ben er”. Mozes krijgt een grote verantwoordelijkheid op zijn schouders. Hij probeert er dan ook onderuit te komen, maar hoe hij het ook wendt of keert, hij móet wel. Éen troost: God is erbij. Als je Gods weg gaat, als je je bekeert van valse goden, dan is dat niet makkelijk. Maar God staat je bij: Hij is er voor jou. Bijbelverhaal Reiziger. Stel je voor, de havenstad Athene. Op een rotsblok aan de haven zit een man. Hij kijkt uit over de zee, de grote, wijde zee. Die zee heeft hem gebracht naar alle windstreken, noord, oost, zuid, west. De zee bracht hem naar al zijn avonturen, kleine en grote, lang en kort geleden. Van alles heeft hij meegemaakt! Maar onze reiziger is niet op reis gegaan voor het avontuur, niet om wat van de wereld te zien. Hij is gegaan om de mensen te vertellen wat hij zelf heeft meegemaakt, wat hem de rest van zijn leven bezig zal houden. Paulus heet hij. Paulus zit op het rotsblok en denkt aan vroeger. Hoe hij achter de mensen aanzat die een nieuwe weg waren ingeslagen. De weg van Jezus van Nazareth. Eerst haatte hij die mensen. Al die nieuwigheid, brr! Maar van de ene op de andere dag is hij op andere gedachten gebracth. Jezus, dat betekent vrijheid. Niet meer gehoorzamen aan honderden wetjes, maar van God houden en van de mensen. Paulus houdt van God. Paulus houdt misschien nog wel meer van de mensen. Zo veel zelfs, dat hij op reis is gegaan. Hij gaat alleen naar plaatsen waar ze nog nooit van Jezus hebben gehoord. En daar vertelt hij de verhalen, vertelt hij van de vrijheid en van hoe je van elkaar kunt houden. Het was wel even wennen, dat reizen. Op sommige plaatsen werden andere joodse mensen zo kwaad op hem. Het leek wel of ze jaloers waren. Ze begonnen hem te vervolgen, andere mensen tegen hem op te zetten. Paulus heeft er soms wel moeite mee. Maar als hij bang is, probeert hij toch op God te vertrouwen. "Ach, wat zit ik toch somber te doen", denkt Paulus op zijn rotsblok. "Ik heb toch ook hartstikke leuke dingen meegemaakt!" Hij mijmert verder. Hij denkt aan die keer dat Barnabas en hij voor Griekse goden werden aangezien. Dat was in Lystra, in het oosten. Er was daar een man, die geen macht meer had over zijn voeten. Paulus had hem aangekeken en hem weer op zijn voeten gezet. De mensen van Lystra waren dolenthousiast. Al snel kwam er een priester aangerend, met een stel stieren en lauwerkransen.
Die wilden de mensen aan hen gaan offeren. Het had een hele tijd geduurd, voordat ze de mensen uitgelegd hadden, dat Barnabas en hij ook maar gewoon mensen waren. Paulus moet er nog om grinniken. Dan denkt hij terug aan Filippi. Daar hadden ze Lydia ontmoet, een rijke vrouw die hen erg veel had geholpen. Ze hadden in haar huis te gast mogen zijn. Maar er was daar ook een arme vrouw, een slavin, waarvan gezegd werd dat ze helderziende was. Die vrouw had wel drie dagen achter hem aan gelopen en ze riep tegen iedereen: "hier moet je wezen, deze mensen zijn door God gestuurd, deze mensen kunnen je redden." Na drie dagen was het Paulus een beetje te veel geworden, hij had er voor gezorgd dat ze niet meer helderziend was. De mensen voor wie ze werkte, waren daar niet blij mee geweest! Ze hadden hem zelfs gevangen laten zetten. In de gevangenis hadden ze hun volgende avontuur beleefd, zijn vriend Silas en hij. Ze waren net aan het bidden, en de andere gevangenen zaten nieuwsgierig naar hen te kijken. Toen begon de aarde te beven. Alle deuren waren open gesprongen en de boeien waren los gegaan, bij alle gevangenen die er zaten. De cipier was bang geweest, bang dat ze allemaal zouden ontsnappen en dat hij daar de schuld van zou krijgen. Maar dat was niet gebeurd, alle gevangenen waren bij Paulus gebleven. De cipier was zo dankbaar, dat hij Paulus en Silas vrij had gelaten, en hij had zichzelf bij de mensen van Jezus aangesloten. En nu zit Paulus in Athene, de stad van de tempels, de godenbeelden en de filosofen. Ze bidden hier zelfs tot een onbekende God. Paulus heeft de mensen verteld dat die God de enige is, de God van Jezus, die alles heeft gemaakt. Hij hoopt maar dat de mensen dat kunnen geloven. Glimlachend kijkt hij naar de bootjes die binnen komen varen. Morgen gaat hij zelf ook weer weg. Een nieuw avontuur tegemoet. Verwerking: * De braamstruik met zijn vrijheidsberovende wirwartakken doet Mozes denken aan de slavernij in Egypte. U brengt een grote struik of plant mee met wirwartakken. U geeft de kinderen opdracht op een kaartje een ‘afgod’ te schrijven of te tekenen: voorbeelden van bezittingen of dingen die volwassenen en kinderen nu nastreven (bv. ‘pokemonkaartjes’) en die het zicht doen verleizen op wat echt belangrijk is. De kaartjes worden aan de takken gehangen en de plant krijgt een plaats in de kerk. * “Ik ben er voor…” laat de kinderen een verhaaltje of strip maken waarin ze laten zien hoe iemand voor iemand anders iets betekent en zo iets van God laat zien. Geloofsbelijdenis Ik geloof in god, Schepper en draagster van al het leven, Die telkens mensen aanspreekt en bevrijdt. Ik geloof in Jezus Christus, mens vol van God, die de vijgeboom niet omhakt, maar bemest opdat zij vruchten draagt; die uit de dood van eenzaamheid en egoïsme de mens tot leven roept, tot zusterschap en broederschap. Ik geloof in de heilige Geest, die in de liefde wonen doet, die tot inkeer en vergeving brengt en harten opent voor elkaar.
Ik geloof in de gemeenschap van mensen die – aangesproken, tot leven geroepen – in liefde willen leven met heel Gods schepping. Ik geloof in Gods liefde van wie de dood een mens niet scheiden kan. Liederen: Hij zal er zijn (bladzijde 38), uit ‘Het lied van Israël’; Er komen andere tijden (bladzijde 10), uit ‘Het koninkrijk lijkt op…’; Vuur en vlam (lied 61), uit ‘De zon is al op’; Lied naar psalm 1 en Er staat een boom (lied 42 en 43), uit ‘Zing adem zing’.
18 maart 2007: vierde zondag van de veertigdagentijd Lezingen Joz. 5,9a + 10-12 2 Kor. 5, 17-21 Lc. 15, 1-3 + 11-32 Exegese: In Jozua lezen we dat het volk Israël Kanaän, het beloofde land, bereikt. Het viert het paasfeest, het feest van de bevrijding uit de slavernij. God stond niet aan de kant van de farao, de man met aanzien, maar aan de kant van een onbeduidend volk van slaven, die alle eer en menswaardigheid verloren hebben. We lezen hoe het volk weer op eigen benen kan staan. Tot dan was het door God met manna gevoed, nu kan het weer leven van wat het land opbrengt. De parabel van “de verloren zoon” gaat eigenlijk om de vader. Hij is een beeld van god, die niet rekent naar menselijke maatstaven. De rollen worden omgedraaid. Niet de oudste zoon, die keurig oppaste en precies deed wat van hem verwacht werd, staat het dichtste bij de Vader. Want is hij wel recht door zee of is hij berekenend, precies afwegend wat het meeste oplevert. De jongste zoon is open en eerlijk: hij volgt impulsief zijn intuïtie, wat hem aan de rnad van de afgrond brengt. Maar hij keert om, volhardt niet in zijn trots, maar durft zich klein te maken. De Vader kiest dan voor de zoon die alle ballast van aanzien en eer verloren heeft, maar die zich menselijk kwetsbaar durft te maken en waar respect tonnt voor de Vader. In 2 Korinthiërs lezen we dat God zich door Christus met ons verzoend heeft. Hij telde niet de fouten van de mensen om hen dan te verdoemen. Wie zich bekeert en Christus wil volgen, zal opnieuw geschapen worden. Niet diegenen die, zogenaamd, nooit zonden hebben gekend, staan voorop, maar zij die voor hun zonden uitkomen en zich door christus met god laten verzoenen. De scheinheiligheid van de schriftgeleerden wordt afgezet tegen de eerlijke intentie van zondigen die zich bekeren. Bijbelverhaal De verloren zoon en zijn vader Jezus vertelde: “Een man had twee zoons. De jongste van hen zei tot zijn vader: “Vader, geef mij het deel van het bezit wat ik later na uw dood zou erven.” De vader verdeelde zijn vermogen onder hen. Niet lang daarna pakte de jongste zoon alles bij elkaar en vertrok naar een ver land. Daar maakte hij snel al zijn geld op door te kopen en te feesten. Toen hij alles opgemaakt had, kwam er een verschrikkelijke hongersnood in dat land. Om aan eten te komen ging de jongen in dienst bij een boer, die hem het veld in stuurde om varkens te hoeden. Hij had zo’n honger dat hij zijn buik wel had willen vullen met de schillen die de varkens aten. Toen ging hij nadenken en zei: “De knechten van mijn vader heben eten in overvloed en ik verga hier van de honger. Ik ga weer naar mijn vader en ik zal hem zeggen: “Vader, ik heb grote fouten gemaakt, ik ben het niet meer waard uw zoon te zijn. Maar neem me alstublieft aan als één van uw knechtjes.” Hij ging dus op weg naar zijn vader. Zijn vader zag hem al in de verte aankomen, en hij kreeg medelijden met de jongen. Hij snelde op hem toe, viel hme om de hals en kuste hem hartelijk. Maar de zoon zei tot hem: “Vader, ik ben het niet meer waard uw zoon te zijn.” Maar de vader riep zijn knechten en beval hen: “Haal vlug het mooiste kleed en trek het hem aan, steek een ring aan zijn vinger en trek hem sandalen aan. Haal het gemeste kalf en slacht het; laten we eten en feestvieren, want deze zoon van mij was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is teruggevonden.”
Verwerking: * Laat de kinderen een rollenspel spelen. Het fragment van de thuiskomst wordt gespeeld. De rollen zijn: de vader, de oudste zoon, de jongste zoon, bedienden en omstanders. Zet steeds op bepaalde momenten het verhaal stil. Praat met de kinderen over de reactie van bepaalde personen. De Vader reageert verheugd, de oudste zoon is jaloers, de jongste zoon is verheugd en verbaasd, de omstanders verontwaardigd. Bespreek met de kinderen waarom de vader niet handelt zoals je zou verwachten: de goede oppassende zoon belonen en de verkwistende zoon bestraffen. Kunnen de kinderen de verschillende gevoelens goed uitbeelden? Als kinderen in de groep het anders zouden doen dan de spelers, mogen zij invallen na het stil zetten van het spel. * De Vader in het verhaal is beeld voor God. Kan God ook een moeder zijn? Laat de kinderen “vaderlijke”, maar ook “moederlijke” eigenschappen van God noemen. Gebed Goede God, U roept ons om op weg te gaan naar een nieuwe aarde, het Beloofde Land. Maar de weg is lang. We vergeten wat het doel is van onze levensreis. Wij zijn vaak zo met onszelf bezig, Dat we het roepen van de mens Die met ons meegaat, niet horen. Heer, breng ons in herinnering Dat we elkaar nodig hebben in de woestijn, Want alleen redden we het niet. Ga met ons mee, alle dagen van ons leven. Amen. Liederen: De broer van de verloren zoon (bladzijde 74), uit ‘Het koninkrijk lijkt op…’; Een vader had twee zonen (lied 20), uit ‘Alles wordt nieuw’ deel II; Jezus en de kinderen (lied 61), uit ‘Zingen in vieren’; Liedje aan tafel (lied 37, ook op CD) en ‘k heb mijn wagen volgeladen (lied 45), uit ‘De zon is al op’.
25 maart 2007: vijfde zondag van de veertigdagentijd Lezingen Jes. 43, 16-21 Fil. 3, 8-14 Joh. 8, 1-11 Exegese In de evangelielezing komt Jezus op voor een vrouw die gestenigd dreigt te worden. Ze is betrapt bij overspel en daarop staat volgens Deuteronomium 22 als straf steniging. “Wanneer een man betrapt wordt terwijl hij gemeenschap heeft met een vrouw die gehuwd is, dan zullen zij beiden sterven. Wanneer een man een meisje, dat nog maagd is en dat met iemand ondertrouwd is, in de stad ontmoet en gemeenschap met haar heeft, dan zult gij hen beiden naar de poort van de stad brengen en hen stenigen.” Het gaat hier dus kennelijk om een jong meisje dat nog ondertrouwd is. Opkomen voor haar wil niet zeggen dat Jezus alle gedrag zomaar goedkeurt. Maar Hij veroordeelt de vrouw niet. Zij mag opnieuw beginnen. Dat is heel wat anders dan zoals de farizeeën en schriftgeleerden handelden. Zij keken alleen naar regels, reageerden niet menselijk. Ze hadden weinig hart voor de vrouw, ze waren ‘steenhard’. Onbarmhartige mensen met weinig ruimte in hun hart voor de ander. Bovendien mensen die hun gelijk probeerden te halen bij jezus Om uiteindelijk Jezus in de val te lokken. Voor de vrouw voelt het alsof ze opgestaan is uit de dood en een nieuw leven heeft gekregen. Het verwijst naar wat Jezus zelf zal overkomen en wat uiteindelijk zijn betekenis zal zijn voor mensen in de knel. Ook bij Jesaja lezen we: “Klampt u niet vast aan wat vroeger gebeurd is en geeft niet al uw aandacht aan wat eens is geschied.” Jezus is iets nieuws begonnen, hij legt een nieuwe weg aan. Een weg van het hart, een weg waarvan de eerste steen al is gelegd. Ook Paulus geeft het aan in zijn brief aan de Filippenzen: vergeten wat achter je ligt en uitstrekken naar wat voor je ligt. De gerechtigheid op grond van het geloof gaat boven gerechtigheid op grond van de wet. Niemand mag zelfverzekerd de illusie hebben er al te zijn en neer te kijken op de ander. Je moet proberen “volmaakter” te worden door je hart te laten spreken. Bijbelverhaal Een nieuw begin (naar Johannes 8, 1–11) Bij de waterput op de markt staat een jonge vrouw te praten met haar vriendin. “Weet je dat ik bijna dood was?”, zegt ze. ”Als Jezus er niet geweest was… Ze hadden me gepakt, omdat ik bij een vriend was blijven slapen. Dat mag niet, als je niet getrouwd bent. Dat weet ik best, maar ik vind hem zo lief. Ze namen me mee naar de priesters. Ik dacht dat ik alleen maar een waarschuwing zou krijgen, maar al gauw begreep ik dat ik er niet zo makkelijk af zou komen. Ik voelde me niet op mijn gemak.De priesters keken zo vreemd naar me en ze fluisterden lang met elkaar. Ik moest mee naar buiten. Ze namen me mee. Ze hielden me stevig vast. Er liepen steeds meer mensen mee. Ik hoorde ze vragen: “Wat heeft ze gedaan? Wat gaan ze doen?” Ik probeerde niet te kijken. Ik keek strak naar de straatstenen onder mijn voeten. Ik werd geduwd en struikelde bijna. Ze lachten me uit. Ik hield me groot. Aan mij zouden ze niet zien dat ik bang was… Stenen gooien We kwamen bij de tempel. Ze brachten me bij de man die mijn leven gered heeft. Ze vroegen aan hem, wat ze met me moesten doen.“Ze is betrapt toen ze aan het vrijen was en ze is niet met hem getrouwd. In de wet staat, dat ze gestenigd moet worden.Wat vindt U?” Ik schrok.Wilden ze me met stenen dood gooien? Dat kon ik niet geloven. Ik keek op. Ze keken vol afschuw naar me, de schijnheiligerds… Alleen Jezus keek niet. Ik deed mijn ogen dicht. Ik kon alleen nog maar denken: “Het kan niet waar zijn. Dat niet...” Ik wachtte tot de eerste steen gegooid zou worden. Maar er gebeurde niets. Ik keek op en zag dat Jezus iets in het zand schreef. Wat hij schreef kon ik niet zien. Toen zei hij:”Wie van jullie nog nooit iets verkeerd gedaan heeft, mag de eerste steen
gooien” Hij boog zich weer voorover en schreef verder in het zand. Ik kneep mijn ogen dicht. “Nu ga je eraan”, flitste door me heen.“God, laat de eerste steen goed raak zijn.” Toen werd het stil. Het duurde een eeuwigheid en er gebeurde niets. Ik deed voorzichtig mijn ogen weer open en keek op. Ze gingen weg! Iedereen liep weg! Alleen Jezus bleef over. Hij zei tegen me: ”Waar zijn ze nu? Heeft niemand je veroordeeld?” Ik fluisterde: “Nee, niemand.” “Dan doe ik het ook niet.Ga naar huis en kijk voortaan uit met wat je doet. Zondig niet meer!” Dat zei hij. Als in een droom liep ik naar huis. Ik kan nu nog niet geloven dat ik leef. Het voelt alsof ik ben opgestaan uit de dood. Alsof ik een nieuw leven heb gekregen… Weet je wat ik zo erg vind? Kort geleden hebben ze Jezus gepakt en hem ter dood veroordeeld…” Verwerking: * U kunt met de kinderen praten over straf krijgen. Krijg je wel eens straf? Thuis? Op school? Krijg jij wel eens als enige straf, terwijl er meer mee hebben gedaan? Kom je er ook wel eens onderuit? Zeg je wel eens dat je ook mee hebt gedaan, als een ander straf krijgt? Wat vind je van straf krijgen? Heb je het wel eens verdiend? * U kunt met oudere kinderen nadenken over de doodstraf. Nog niet overal is de doodstraf afgeschaft. U kunt informatie inwinnen bij Amnesty International. * Met “stenen” kun je iemand bekogelen, je kunt ook opbouwen, bijvoorbeeld een weg aanleggen. Laat de kinderen op kartonnen “stenen” voorbeelden zetten van hoe je anderen kunt beschadigen: ruzie, geweld, woorden etc. Praat erover en ga dan alle stenen als een lange weg opplakken op een groot vel. Dit is de weg die we achter ons laten. Maak een zelfde “weg” , maar nu een weg die we willen gaan, met voorbeelden van hoe we beter met anderen kunnen omgaan. * Zoek woorden, waarin “hart” voorkomt (bijv. barm-hart-ig) en uitdrukkingen met hart. Psalmgebed God, Je vraagt me of ik zonder zonde ben als ik stenen wil werpen nee, zonder zonde ben ik niet ik verdien ook stenen vind ik het kwaad in mij het kwaad in haar het moet worden uitgeroeid ik maak me er kwaad op maar in jouw ogen zie ik geen boosheid ik mag er zijn met zonde en al je straft me niet je kijkt me aan en blijft bij me zelfs als we jou straks aan een kruis nagelen omdat we niet durven geloven in zoveel liefde.
Gedicht (bij Johannes 8, 1-11) Wie brachten haar? Geen verwanten of vrienden maar zij die het allemaal beter wisten. Wie spraken Hem aan. Geen verwanten of vrienden maar zij die het allemaal beter wisten. Wat wilden ze kwetsen met woorden met stenen… Wat wilden ze raken messcherp en keihard. En Hij? Wat doet Hij? Hij bukt en Hij schrijft geen blik waardig keurend die het beter weten… Maar dan gaat Hij staan. Rechtop. En Hij zegt Vrouw, Ik vergeef je. Ga maar en doe recht. Liederen: Jezus schreef in het zand, uit ‘Alles wordt nieuw’, deel 3; Gij zult niet doden, uit ‘Het lied van Israël’; Vredewens (lied 41), uit ‘Zing, adem, zing’.
1 april 2007: Palmzondag Lezingen Jes. 50, 4-7 Fil. 2, 6-11 Lc. 22,14 – 23,56 Exegese Jezus wordt binnengehaald in Jeruzalem als een koning, zoals dat beschreven staat in Zacharia 9,9: ‘Jubel luid, gij dochter Sion (Sion is de tempelberg in Jeruzalem), juich, gij dochter Jeruzalem! Zie uw koning komt tot U, rechtvaardig en zegevierend; hij is deemoedig, hij rijdt op een ezel, op een veulen, het jong van een ezelin’. Wat hier gebeurt, is niet zonder politieke consequenties. Het lijkt op een staatsgreep. De mensen roepen een nieuwe koning uit. Vandaar de angstige reactie van enkele Farizeeën: “Meester, geef uw leerlingen een terechtwijzing.” De straf voor opstandelingen is niet mis: de dood door kruisiging. Verwerking: * Zwaaien met takken van de bomen is prachtig, maar je goede jas eraan opofferen is meer. Je geeft iets van jezelf. Kleren zijn als je tweede huid. Ze drukken iets van jouw persoonlijkheid uit. Je kunt laten zien bij welke groep je hoort en je kunt er je stemming mee uitdrukken. U kunt de kinderen van lapjes stof ‘jassen’ laten knippen, die U op een rol behang plakt en die U als loper neer kunt leggen in de kerk of bij de uitgang. * U kunt de kinderen ook palmpasen-stokken laten maken. Die palmpasens kunnen dan naar mensen gebracht worden die niet in de kerk kunnen komen, omdat ze te oud of ziek zijn. Liederen: Palmpasen, uit ‘Alles wordt nieuw’, deel 1, lied 25; Hosanna, uit ‘Alles wordt nieuw’, deel 3, lied 21; Pluk nu het groen van de velden, uit ‘Het liedboek voor de kerken’, lied 60.
8 april 2007: Pasen Bijbelverhaal Leeft Hij opnieuw? (vrij naar Lucas 24, 13-35) We waren op weg naar huis, mijn vriend Kleopas en ik. We liepen te praten over onze vriend Jezus, die aan het kruis was gestorven. “Wat vond jij van het verhaal van die vrouwen vanmorgen, Kleopas? Ze beweren dat ze bij het graf van Jezus een engel hebben gezien, die hen vertelde dat Jezus niet meer daar was.” “ Ik weet het niet,” zei mijn vriend. “ Natuurlijk is het wel raar dat het lichaam van Jezus er niet meer was. Dat hebben Petrus en zijn vrienden naderhand zelf gezien! Het is allemaal wel vreemd, vind ik. Ik weet niet wat ik ervan moet denken.” “Hij is niet meer in zijn graf, maar niemand weet waar hij wel is, en wat er is gebeurd. Misschien hebben ze zijn lichaam wel weggehaald en ergens anders begraven. Ik snap er in elk geval ook weinig van.” Terwijl we zo liepen te praten kwam er een man bij ons lopen. Hij vroeg ons wat er allemaal aan de hand was. Kleopas, mijn vriend, zei tegen hem: “U wilt me toch niet vertellen, dat u de enige bent, die uit Jeruzalem komt en niet weet wat daar gebeurd is de afgelopen dagen?” “Wat was dat dan?”, vroeg de man. “Nou, wat er gebeurd is met Jezus, Jezus van Nazareth. Hij was een profeet, en dat kon je merken ook. Hij zei geweldige dingen, en hij voerde ze nog uit ook! Een echte man van God. Maar onze hogepriesters en leiders hebben hem dood laten maken door de Romeinen. We hadden nog wel zo gehoopt dat hij ons zou bevrijden.” Kleopas kreeg het moeilijk, en daarom vertelde ik verder: “ Er zijn wel vrouwen bij zijn graf geweest, vanmorgen. Zij hebben te horen gekregen dat Hij leeft en het graf was leeg. Enkele van zijn vrienden hebben dat gecontroleerd, en het was waar. Maar Jezus hebben ze niet gezien! We weten nu echt niet meer wat we moeten denken!” “Nou, ik begrijp niet waar jullie nog zo aan twijfelen,” zei de man verbaasd. “Het staat toch in onze boeken wat er zou gebeuren met de redder die zou komen?” Het was al laat geworden, ondertussen, en daarom hebben we hem uitgenodigd om met ons mee te eten. Het was raar, een vreemde, die zomaar de leiding nam, en het brood begon te breken en rond te delen. Toen hij dat deed, werden we ineens wakker. Die man, dat was Jezus! Hij deed, wat hij een paar dagen geleden nog gedaan had met zijn vrienden, en waaraan we hem altijd zouden herkennen. Kleopas en ik keken elkaar aan, en daarna keken we naar hem. Tenminste, dat probeerden we, maar toen we zijn kant uit keken was hij ineens verdwenen. Toch weten we zeker dat we met Jezus te maken hebben gehad. Niemand zou zo het brood voor ons gebroken hebben. Daarom zijn we opgestaan en in het donker teruggerend naar Jeruzalem. En eindelijk wilden zijn vrienden het ook geloven. Jezus is opgestaan, hij is voor ons opnieuw gaan leven. Ongelooflijk!