Veel voorkomende criminaliteit in Roermond
1
2
Veel voorkomende criminaliteit in Roermond: Van twistpunt naar speerpunt?!
Edward J. van der Torre (redactie) Afke Besselink Vincent Dijk Nick Koeman Laurens van der Varst
3
Colofon: Omslagontwerp: Sven Borsje, drukkerij Goos Druk: Drukkerij Goos Foto’s omslag: Hollandse Hoogte
Trefwoorden: veel voorkomende criminaliteit, veiligheidsbeleid, criminologie, Roermond
ISBN: 978-90-74356-13-8
4
lokaal
veiligheidsbeleid,
integraal
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 Inleiding: de rode draad 1.1 De rode draad: een strategische veiligheidsanalyse 1.2 Onderzoeksopzet: wat is er aan de hand? 1.3 Dominant perspectief: vitale stad met een criminaliteitsprobleem
9 9 9 11
Hoofdstuk 2 Lokale criminaliteit: omvang en trends 2.1 Inleiding 2.2 De AD Misdaadmeter: geen fraaie score 2.3 Criminaliteit in Roermond: de trends 2.3.1 Woninginbraak 2.3.2 Auto-inbraak 2.3.3 Bedreiging 2.3.4 Mishandeling 2.3.5 Straatroof 2.4 Afsluiting
15 15 15 18 18 21 23 25 27 29
Hoofdstuk 3 De subjectieve veiligheid: lokale verschillen 3.1 Inleiding: verschillen tussen de wijken 3.2 Veiligheidsscan: verbeterde subjectieve veiligheid 3.3 Leefbaarheidsonderzoek Roermond: aandachtspunten 3.4 Burgerschap: een kwalitatief beeld 3.5 Burgerpanel: in reactie op onze stellingen en vragen
31 31 31 33 36 38
Hoofdstuk 4 Een profielanalyse: misdrijven, daders en slachtoffers 4.1 Inleiding 4.2 Woninginbraak 4.2.1 Het misdrijf: een beperkte buit 4.2.2 De daders: veel Roermondse werklozen 4.2.3 Slachtoffers 4.3 Auto-inbraak 4.3.1 Het misdrijf: autoaccessoires als buit 4.3.2 De daders: mannelijke recidivisten, afkomstig uit Roermond 4.3.3 Slachtoffers 4.4 Straatroof 4.4.1 Het misdrijf: disproportioneel geweld, beperkte opbrengst 4.4.2 De daders: veel jonge allochtone mannen uit Roermond
43 43 43 43 44 47 47 47 48 50 51 51 52
5
4.4.3 4.5 4.5.1 4.5.2 4.5.3 4.6 4.6.1 4.6.2 4.6.3 4.7 4.8
Slachtoffers Bedreiging Het misdrijf: vaak met voorgeschiedenis De daders: mannelijke recidivisten, woonachtig in Roermond Slachtoffers Mishandeling Het misdrijf: impulsief gedrag en disproportioneel geweld De daders: mannelijke ‘Nederlandse’ recidivisten uit Roermond Slachtoffers Aangifteloze delicten en radicalisering Patronen en oorzaken
54 55 55 56 58 59 59 60 62 63 64
Hoofdstuk 5 Beleidsmaatregelen 5.1 Inleiding 5.2 Gemeente Roermond: Beleidsorganisatie 5.3 Wijkgericht werken 5.3.1 Herstructurering: de basis wordt gelegd 5.3.2 Sociale veiligheid: vooruitgang en drempels 5.4 Doelgroepgerichte maatregelen 5.4.1 Jeugdgroepen in beeld: meer dan overlast 5.4.2 Verslaafden: drang & dwang 5.5 Delictgerichte maatregelen 5.5.1 Sfeerbeheer: veiliger uitgaan 5.5.2 Cameratoezicht 5.5.3 Het collectieve winkelverbod 5.5.4 Project aanpak auto-inbraken 5.5.5 Politiekeurmerk veilig wonen 5.6 Het Veiligheidshuis Midden-Limburg: van start 5.7 Politie en justitie: maatregelen en verdachten 5.8 Politieke inbreng
71 71 71 74 76 78 83 83 86 90 90 91 92 94 95 96 97 102
Hoofdstuk 6 Conclusies en aanbevelingen 6.1 Conclusies 6.2 Aanbevelingen
107 107 120
Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4
Methodologische verantwoording (129) Respondentenlijst (131) Literatuurlijst (133) De Strategische Veiligheidsanalyse (141)
6
7
8
Hoofdstuk 1
Inleiding: de rode draad 1.1
De rode draad: een strategische veiligheidsanalyse
We schetsen in dit inleidende hoofdstuk de rode draad van dit onderzoek. Dit doen we allereerst door bondig de onderzoeksopzet te presenteren (1.2). De essentie van die opzet bestaat uit de koppeling van beleidsmaatregelen aan criminologisch onderzoek naar de daders en slachtoffers van delicten. Daarna typeren we op hoofdlijnen enkele markante en belangrijke kenmerken van Roermond. Die kenmerken zijn belangrijk om de lokale veiligheidssituatie en de werking van het veiligheidsbeleid te begrijpen (1.3). Deze punten zijn herkenbaar voor de ingevoerde lezer en op onderdelen wellicht opmerkelijk voor de lezer die minder bekend is met de gang van zaken in Roermond.
1.2
Onderzoeksopzet: wat is er aan de hand?
De gemeente Roermond wordt geconfronteerd met opvallende misdaadscores. Ze vallen om verschillende redenen op. In de eerste plaats scoort de gemeente hoog in de zogeheten Misdaadmeter van het Algemeen Dagblad. Roermond staat in 2007 namelijk op de derde plaats genoteerd. We laten nu nog in het midden wat dit nu waard is, maar het is in elk geval opmerkelijk dat deze Limburgse stad er volgens deze landelijke krant slechter voor staat wat lokale criminaliteit betreft dan tal van grote steden met erkende probleem- of prachtwijken. In de tweede plaats is de criminaliteit juist in Roermond gemiddeld genomen beduidend hoger dan die in de andere gemeenten in de politieregio Limburg-Noord. Het valt onder meer op dat Roermond ‘hoger’ of ‘slechter’ scoort dan Venlo, de centrumgemeente van de politieregio. Dit levert vervolgens onmiddellijk discussies op over de vraag wat dergelijke misdaadscores hebben te betekenen voor de verdeling van de politiesterkte. We laten deze discussie nu rusten, maar we komen er in het slothoofdstuk op terug. In de derde plaats valt op dat Roermond vooral in economisch opzicht een uitermate positieve ontwikkeling doormaakt. Het winkelbestand groeit, de stad telt een fraai outlet center, er zijn ook in de zwakkere wijken tal van fysieke ingrepen gedaan, particuliere investeerder stellen vertouwen in de stad en haar bestuurders, zoals blijkt uit tal van private investeringen. Dientengevolge is het arbeidsaanbod gegroeid en is de werkloosheid gedaald. Deze positieve ontwikkelingen maken de misdaadscore(s) van de stad opvallend. Dit komt ook doordat de stad eerder een objectief misdaadprobleem kent (relatief veel aangiftes) dan een subjectief veiligheidsprobleem: veel mensen voelen zich veilig in de stad, zeker in het centrum (zie hoofdstuk 3).
9
De gemeente, justitie en politie willen dat een veiligheidsonderzoek een scherp beeld verschaft van de objectieve criminaliteit en van de subjectieve veiligheidssituatie. Dit dient vervolgens gestalte te geven aan het veiligheidsbeleid en de externe effecten daarvan. Er zijn in de afgelopen jaren verschillende onderzoeken uitgevoerd naar de veiligheid in Roermond. Het betreft in het bijzonder onderzoek naar de subjectieve veiligheid (o.a. Kolar en Boekhoorn, 2005), maar ook: naar de leefbaarheid in de wijken van Roermond (Lewerissa en Capellen, 2005); naar - radicaliserende - jeugdgroepen (Moors, 2007); naar de relatie tussen de politie (met name de wijkagent) en wijkbewoners (Vegter, Van Duijn en Zondervan, 2007). Dit levert veel informatie op die we zullen benutten. We vinden echter ook dat het zo langzamerhand moeilijk is geworden om door de bomen het bos te zien. We proberen te komen tot een heldere criminaliteitsanalyse, waarna de stap wordt gezet naar aanbevelingen om te komen tot een doeltreffend integraal veiligheidsbeleid. De hoofdbestanddelen van het onderzoek Het onderzoek kent vier hoofdbestanddelen: A.
Een criminaliteitsanalyse: het objectieve beeld
Het komt er in essentie op neer om een beschrijvende en verklarende analyse te maken van de criminaliteit in Roermond. Dit doen we langs de volgende sporen: •
Een beschrijving en analyse van de ontwikkelingen wat betreft de aard, omvang, spreiding en ontwikkeling van de veelvoorkomende criminaliteit in Roermond. We richten ons hier, en in de rest van het onderzoek, conform de offerteaanvraag op vijf delicten: woninginbraak, auto-inbraak, bedreiging, mishandeling en straatroof. Zie hoofdstuk 2.
•
Een analyse van de daders, slachtoffers en verschijningsvormen van de (belangrijkste vormen van) criminaliteit in Roermond. Hierbij maken we gebruik van zogeheten profiellijsten. Zie hoofdstuk 4.
•
Verklaringen van de belangrijkste vormen van criminaliteit in Roermond. Zie met name hoofdstuk 4, maar ook de samenvattende bevindingen in hoofdstuk 6.
B.
Een criminaliteitsanalyse: het subjectieve beeld
Er was onderzoek voorhanden naar subjectieve veiligheid. We beperken ons grotendeels tot een secundaire analyse van beschikbaar onderzoeksmateriaal. De aandacht gaat daarbij uit naar: •
Een secundaire analyse (op basis van beschikbare onderzoeken) van de ontwikkelingen in Roermond wat betreft de subjectieve veiligheid. Zie hoofdstuk 3.
10
•
Een typering van het lokale burgerschap (hoofdstuk 3).
•
We hebben enkele (actuele) vragen voorgelegd aan het zogeheten burgerpanel dat op gezette tijden door de gemeente Roermond wordt geraadpleegd. Zie hoofdstuk 3.
C.
Een analyse van het veiligheidsbeleid
We analyseren het lokale veiligheidsbeleid langs de volgende sporen: •
Een analyse van het huidige veiligheidsbeleid, zowel inhoudelijk als organisatorisch, waaronder de samenwerking in de veiligheidsketen. We geven geen totaaloverzicht, maar richten ons op de belangrijkste lokale maatregelen. Zie hoofdstuk 5.
•
Een beschrijving van gewenst toekomstig lokaal veiligheidsbeleid: het realiseren van afstemming tussen de ontwikkelingen op het gebeid van criminaliteit én het lokale veiligheidsbeleid. We formuleren aanbevelingen in hoofdstuk 6.
D.
Politieke invloed op de beleidsplannen van de regiopolitie
We gaan in op de volgende beschrijvende en prescriptieve onderzoekslijnen:
1.3
•
De invloedsuitoefening van de gemeenteraad van Roermond op de regiopolitie Limburg-Noord. Zie hoofdstuk 5.
•
Mogelijkheden tot politieke invloedsuitoefening op de regiopolitie Limburg-Noord. Zie voor een bondige analyse hoofdstuk 5. Zie hoofdstuk 6 voor aanbevelingen.
Dominant perspectief: vitale stad met een criminaliteitsprobleem
De veiligheidssituatie en het veiligheidsbeleid in Roermond hebben enkele belangrijke en deels bijzondere kenmerken. Het betreft de volgende kenmerken:
1.
Publiek ondernemerschap én toegenomen onveiligheid De gemeente Roermond is een bijzondere gemeente met verschillende gezichten. De gemeente is aan de ene kant namelijk enorm vitaal, mede dankzij opmerkelijke vormen van zogenoemd publiek ondernemerschap van de lokale politiek, en meer in het bijzonder het college van burgemeester en wethouders. Dit heeft geresulteerd in een binnenstad met een fraai en florerend winkelbestand, volop watersportactiviteiten, een outlet center en tal van fysieke ingrepen in de hele stad. Dit trekt bezoekers c.q. klanten naar de stad, het geeft gezelligheid en sfeer, het stemt trots, het leidt tot een ruim arbeidsaanbod en het draagt bij aan sociale stabiliteit, want veel bewoners en
11
ondernemers voelen zich verbonden met Roermond. Het is goed voor het imago van de stad. Roermond is dus een stad met weinig inwoners, maar ze telt tegelijkertijd veel bezoekers, ook uit Duitsland en België. De bereikbaarheid van Roermond neemt bovendien enorm toe door de aanleg van een goede snelwegverbinding. Aan de andere kant kent Roermond een substantieel veiligheidsprobleem. Dit heeft de gemeente zelfs op de derde plaats doen belanden van de zogenoemde misdaadmeter van het Algemeen Dagblad. Er kan weliswaar kritiek worden geuit op de methodologie van deze meter, maar ook uit dit onderzoek blijkt dat de lokale criminaliteit fors is en dat verschillende vormen van criminaliteit (met name woninginbraak) zijn toegenomen.
2.
Tussen servet en tafellaken De gemeente Roermond krijgt bij het lokale veiligheidsbeleid te maken met structurele en realistische schaarsteproblemen. Roermond is, met circa 54.500 inwoners, te groot voor het servet en te klein voor het tafellaken. Dit betekent dat de gemeente achter het net vist als ze subsidies probeert te krijgen voor het lokale veiligheidsbeleid in het kader van het Grote Steden Beleid of bij het streven naar prachtwijken. Roermond heeft weliswaar substantiële veiligheidsproblemen, maar er is niet één enkel probleem dat zo groot is dat dit resulteert in bovenlokaal gesubsidieerde grote projecten of programma’s. Dit is bijvoorbeeld in Venlo (met Hektor) en Heerlen (met Hartslag) wel gebeurd. Deze problemen zouden verminderd kunnen worden door een daadkrachtig gemeenschappelijk veiligheidsbeleid, maar de vorming van een dergelijk beleid wordt bemoeilijkt door politiek-bestuurlijke factoren en twisten (zie 4 en 5).
3.
Lokaal beleid: micro én macro Het publiek ondernemerschap krijgt zowel macro (op stads- en regioniveau) als micro gestalte. We bedoelen hiermee dat er macro een stedelijke visie en grote politiekbestuurlijke betrokkenheid is bij het lokaal economische beleid en op, zeg maar, het ‘verkopen van de stad’. Micro uit zich dit in directe bestuurlijke betrokkenheid bij concrete problemen. De bestuurlijke microbetrokkenheid is kenmerkend voor de lokale binding die velen met de stad hebben. Bij het veiligheidsbeleid valt op dat er geregeld wel de bestuurlijke microbemoeienis is, maar dat het sluitstuk op stedelijk (macro)niveau ontbreekt, want er is geen gedeelde visie op het veiligheidsbeleid die tot uitdrukking komt in een gemeenschappelijk veiligheidsplan of –programma. Voor de periode 2004-2006 was wel een integraal veiligheidsplan opgesteld, maar dit is niet gebeurd in 2007, al zijn alle betrokkenen zich ervan bewust dat er in 2008 een gemeenschappelijk veiligheidsplan of –programma opgesteld zal moeten worden. In 2007 heeft het bestuur ervoor gekozen om zich eerst te richten op de gemeentelijke herindeling en om vervolgens, mede op basis van dit onderzoek, een veiligheidsprogramma op te stellen. Er zijn wel tal van beleidsmaatregelen getroffen: zie hoofdstuk 5.
12
De politiek-bestuurlijke prioriteiten hangen nauw samen met het publiek ondernemerschap. Ze zijn onder meer gericht op een goede economie (zoals dat onder meer tot uitdrukking komt in het winkelbestand en het outlet center) en op de fysieke herstructurering van de kwetsbare wijken in Roermond.
4.
Criminaliteit en veiligheidsbeleid: van twistpunt naar speerpunt?! De vorming van een gemeenschappelijk veiligheidsbeleid stagneert (ook) doordat de verhoudingen in de driehoeksrelatie tussen bestuur, justitie en politie zijn gepolitiseerd. De politisering resulteert er met name in dat bestuur en politie elkaar over en weer - en niet zelden via de media - verwijten te weinig te doen. Het bestuur wenst doeltreffende repressie, meer zichtbaar en beschikbaar ‘blauw’ en voelt zich niet altijd serieus genomen. De politie vindt op haar beurt dat bestuur en politiek zich sterk richten op gebeurtenissen en incidenten, en dat het bestuurlijk veiligheidsbeleid versterking behoeft, met name bij de preventie van onveiligheid en criminaliteit. Er wordt in dit verband wel gezegd dat de repressie op ‘orde’ is en dat er nu gewerkt moet worden aan de aanpak aan ‘de voorkant’ van het veiligheids- en criminaliteitsprobleem. Wij trekken zelf overigens een wat andere conclusie: preventie is nuttig, maar de kans op strafrechtelijke vervolging zou juist bij enkele veelvoorkomende delicten (zoals woninginbraak en auto-inbraak) omhoog moeten (zie hoofdstuk 6). Er wordt in Roermond, door bestuur en politiek, een discussie gevoerd over de vraag hoe zij invloed uit kunnen oefenen op de politie-inzet in de gemeente. De Roermondse politiek meent dat de besluitvorming op regionaal niveau - waar de burgemeester van Roermond als plaatsvervangend korpsbeheerder aan deelneemt - over de verdeling van politiesterkte over de regio onvoldoende ‘blauw’ oplevert voor Roermond als ‘tweede stad’ in de politieregio. Politiek en bestuur claimen geregeld invloed op het beheer over de politie (onder meer de sterkteverdeling), maar de realiteit is dat het beheer berust bij het regionaal college, het dagelijks bestuur daarvan en de beheersdriehoek. Dit is een steeds terugkerend twistpunt. Wij hebben een veiligheidsanalyse uitgevoerd: de beoordeling van de regionale sterkteverdeling maakt daar geen deel vanuit. We doen in het slothoofdstuk wel aanbevelingen die erop aansturen dat bestuur, politie, justitie en andere partners beter samenwerken en een veiligheidsprogramma opstellen, zodat de beschikbare politiecapaciteit in elk geval doelmatiger en doeltreffender wordt benut. Bovendien denken we dat een bestuurlijk veiligheidsprogramma meer mogelijkheden biedt om de lokale politie-inspanningen op te voeren dan een beroep op beheer of louter een roep om meer politie. Dat laat onverlet dat de beperkte politiecapaciteit zich laat voelen in Roermond en dat we vinden dat tijdelijke extra inzet van flexibele politiecapaciteit nodig is bij relatief hoge criminaliteitsscores, zoals (momenteel) het geval is in Roermond. Lokale bestuurders redeneren wat dit betreft als volgt: “Waar band is, moet geblust worden”. We verwijzen naar de aanbevelingen in hoofdstuk 6.
13
Het veiligheidsbeleid was en is geregeld een twistpunt van de bovenste plank. Respondenten erkennen volmondig dat het een speerpunt behoort te worden en dat het belangrijk is om een gemeenschappelijk veiligheidsbeleid of –programma te vormen. Een dergelijk beleid of programma bestaat nu nog niet, al zijn er wel tal van beleidsmaatregelen ingevoerd: zie hoofdstuk 5.
14
Hoofdstuk 2
Lokale criminaliteit: omvang en trends 2.1
Inleiding
In dit hoofdstuk staan de scores van de gemeente Roermond voor wat betreft de lokale criminaliteit centraal. We presenteren eerst, in paragraaf 2.2, bondig de uitkomsten van de zogeheten AD Misdaadmeter. Op deze meter staat de gemeente Roermond in 2006 op de derde plaats. Dit was en is een schokkende score voor de gemeente, los van het feit dat er (methodologische) kritiek mogelijk is op deze misdaadmeter. In paragraaf 2.2 presenteren we de belangrijkste ontwikkelingen in de gemeente Roermond ten aanzien van vijf delicten: woninginbraak, auto-inbraak, straatroof, bedreiging en mishandeling. We vergelijken de scores in Roermond met die in de politieregio en in het politiedistrict en we treffen ook vergelijkingen met de gemeenten Venlo en Weert. 2.2
De AD Misdaadmeter: geen fraaie score
Sinds 2001 voert het Algemeen Dagblad jaarlijks een landelijk onderzoek uit naar gemeentelijke criminaliteit: de AD Misdaadmeter. Dit onderzoek tracht alle Nederlandse gemeenten te scoren en onderling te vergelijken op basis van de zogenaamde ‘misdaadscore’. De krant maakt daartoe gebruik van gegevens die afkomstig zijn uit het zogeheten GIDS registratiesysteem van de politie. Het betreft registraties van misdrijven. De misdaadscore wordt gebaseerd op cijfers over de volgende twaalf delicten: autodiefstal, bedreiging, mishandeling, overval, straatroof, woninginbraak, auto-inbraak, diefstal uit box/garage/schuur/tuinhuis, diefstal brom- en snorfiets, oplichting, vernieling auto en zakkenrollerij. Om gemeenten te vergelijken hanteert de krant een ‘sleutel’. Die bestaat eruit dat ze zich baseert op het aantal aangiften en incidentmeldingen per 10.000 inwoners. Een handvol gemeenten met minder dan 4.000 inwoners worden niet onderzocht.
15
De top-10 van de misdaadmeter 2006 is als volgt: Tabel 2.1: Top-10 AD-misdaadmeter 2006 Positie 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Gemeente Eindhoven Rotterdam Roermond Arnhem Tilburg ’s-Hertogenbosch Nijmegen Utrecht Amsterdam Breda
Positie 2005 2 1 4 7 3 5 10 8 6 9
Totaalscore 2006 145 323 381 462 475 483 516 530 544 556
Roermond: de lokale top-10 De misdaadmeter levert een ‘lokale top-10’ op: een lijst met de tien meest voorkomende delicten in Roermond. Die top-10 bestaat voornamelijk uit vermogensdelicten (7) en uit twee geweldsdelicten: mishandeling en bedreiging. Tabel 2.2: Aantal delicten in 2006, naar aard, AD-misdaadmeter Kwalificatie Type delict Auto-inbraak Vermogensdelict 1 Diefstal uit bedrijf Vermogensdelict 2 Mishandeling Geweldsdelict 3 Woning inbraak Vermogensdelict 4 Vernieling van auto Vandalisme 5 Winkeldiefstal Vermogensdelict 6 Bedreiging Geweldsdelict 7 Autodiefstal Vermogensdelict 8 Diefstal uit garage/tuinschuur Vermogensdelict 9 Oplichting Vermogensdelict 10
2006 892 351 331 326 321 281 223 158 101 87
Lokale reacties: kritiek én besef Het onderzoek van het AD leidt tot consternatie in Roermond. Hoe kan het toch dat een economisch zo florerende gemeente op plek drie staat? Heeft de gemeente een serieus veiligheidsprobleem? Is dit louter een objectief probleem of ook subjectief? Wat zijn de oorzaken van de lokale criminaliteit en volstaat het lokale veiligheidsbeleid? De reacties zijn in zekere zin dubbelhartig. De uitkomsten van de misdaadmeter worden aan de ene kant serieus genomen. Politiek-bestuurlijk vindt men de derde plaats ontoelaatbaar. Aan de ander kant wordt er kritiek geuit op de werkwijze van het AD. We gaan eerst in op de methodologische kritiek ‘vanuit’ Roermond op de misdaadmeter. Daarbij beperken we ons tot kritiek of kanttekeningen die we van onze kant onderschrijven. Het betreft de volgende belangrijke punten:
16
•
De misdaadcijfers worden louter gerelateerd aan het aantal inwoners. De scores worden per 10.000 inwoners berekend. Dit pakt ongelukkig uit voor Roermond, omdat deze kleine stad met 54.301 inwoners nu eenmaal wel een regionale en zelfs grensoverschrijdende centrumfunctie vervult. Dit betekent dat de stad veel bezoekers – die afkomen op winkels, recreatiemogelijkheden en uitgaansgelegenheden – kent en dat creëert criminele gelegenheidsstructuren.
•
De mogelijkheden tot inbraak in woningen en bedrijven hangt logischerwijs samen met de aard en omvang van het woningen- en bedrijvenbestand. Roermond maakt er veel werk van om bedrijven naar de stad te trekken. De stad telt bovendien veel woningen, die ook sterk verschillen naar aard: wijken met relatief veel (fraaie) koopwoningen en wijken met juist relatief veel (goedkope) huurwoningen. Dat zijn woningen die ‘gevoelig’ zijn voor inbraak. Dit alles roept de vraag op of scores over woninginbraak of bedrijfsinbraak niet (ook) gerelateerd zouden moeten worden aan het aantal woningen en bedrijven.
•
Het winkelbestand in Roermond, de recreatieve mogelijkheden en de gezellige Limburgse volksgeest leiden ertoe dat – grote delen van – de stad prettiger en veiliger aanvoelen dan uit de misdaadcijfers blijkt. Met andere woorden: de objectieve onveiligheid is groter dan de subjectieve. In deze contraredenering schuilt wel het gevaar dat relatief goede subjectieve scores bijdragen aan onderschatting of zelfs veronachtzaming van de objectieve scores. Hier moet meteen bij worden opgemerkt dat veel onze respondenten hier ook zelf op wijzen.
Deze kanttekeningen laten onverlet dat in Roermond het besef is doorgebroken dat de stad kampt met een misdaadprobleem en dat de criminaliteitscijfers simpelweg omlaag gebracht moeten worden. Burgemeester Van Beers zegt in 2005 (Roermond staat dan op plaats 4) al het volgende in het Algemeen Dagblad over de hoge notering van Roermond: “Ik baal sterk van zo’n hoge notering, maar het verrast me niet. We hebben als kleine gemeente te maken met problematiek van grote steden. Autodiefstallen gebeuren veel omdat dieven zo de grens over zijn”.1 Op de dag dat de AD misdaadmeter wordt gepubliceerd - zaterdag 21 april 2007 - informeert het College van Burgemeester en Wethouder de gemeenteraad middels een zogeheten raadsinformatiebrief.2 Het College betreurt het hoge slachtofferschap en toont zich teleurgesteld dat de inspanningen van de zorg- en veiligheidspartners niet tot uiting komen in een daling van de cijfers. Het College kondigt stevige maatregelen aan. Diezelfde dag wordt een persbericht uitgevaardigd, waarin een aantal projecten wordt opgesomd: Drang & Dwang, het Veiligheidshuis Midden-Limburg en de Taskforce Auto-inbraak. Zie hierover hoofdstuk 5. De burgemeester:
1
Joolen van, O., Wessels, K., Hoe werkt de misdaadmeter?, Algemeen Dagblad, 7 mei 2005. Raadsinformatiebrief naar aanleiding van de misdaadmeter van het Algemeen Dagblad, KC 2007/UIT/00248, 21 april 2007.
2
17
“Ik heb er vertrouwen in dat onze aanpak en het gezamenlijk optrekken met politie, justitie en zorgpartners in de nabije toekomst tot een positief resultaat en een daling op deze misdaadmeter zal leiden”.3 De VVD-fractie stelt diezelfde maand schriftelijke vragen. Er wordt onder meer gevraagd om een extern onderzoek naar de criminaliteit in Roermond. Het college en de korpschef van de politieregio Limburg-Noord scharen zich achter dit voorstel.4 2.3
Criminaliteit in Roermond: de trends
Deze paragraaf presenteert en analyseert de ontwikkelingen in Roermond en in de politieregio Limburg-Noord voor wat de vijf delicten betreft die in dit onderzoek centraal staan: woninginbraak; auto-inbraak; straatroof, bedreiging en mishandeling. De trendanalyse is gebaseerd op alle misdrijven waarvan aangifte is gedaan of die het onderwerp zijn geworden van opsporingactiviteiten.5 De cijfers zijn aangeleverd door de politieregio Limburg-Noord. We gaan per delict steeds eerst in op de scores op regio- en districtsniveau en daarna op de scores binnen de gemeente Roermond. Vervolgens vergelijken we de score van de drie grootste gemeenten in de politieregio: Roermond (54.301 inwoners), Venlo (92.052 inwoners) en Weert (48.575 inwoners).6 2.3.1 Woninginbraak Politieregio en district Roermond: een toename Tussen 2003 en 2007 neemt het aantal woninginbraken in de politieregio Limburg-Noord toe met 5,5%: van 2.035 naar 2.146. Tabel 2.3: Politieregio Limburg-Noord: woninginbraken in de periode 2003-2007 Woninginbraak Politieregio Limburg-Noord (10.865) - 512.587 inwoners
2003
2004
2005
2006
2007
03 vs7 07
2.035
1.701
2.507
2.476
2.146
+111, +5,5%
District Roermond telt van de vier politiedistricten de meeste woninginbraken. In 2003 gaat het om 705 en in 2007 om 769 inbraken: dat is een stijging van 9,1%. Het valt op dat de ontwikkeling bepaald niet stabiel is: eerst een forse daling (in 2004), dan een forse stijging (in 2005), gevolgd door een geringe toename (in 2006) en tot slot weer een stevige toename in 2007.
3
Persbericht: Criminaliteitscijfers Roermond, Roermond, 21 april 2007. Artikel 43-vragen inzake de AD misdaadmeter, publicatie: 21 april 2007, KC/2007/UIT/00266, 8 mei 2007. 5 Dit geldt voor alle cijfers die we in deze paragraaf presenteren. 6 Het inwonersaantal per 1 januari 2006. Bron: CBS Statline, mei 2007. 7 vs= versus. Het betreft een vergelijking tussen de aantallen in 2007 en de aantallen in 2003. 4
18
De stijging in de periode 2003 tot en met 2007 valt wel hoger uit in politiedistrict Weert, maar de totaalscore van 524 inbraken in 2007 is nog altijd beduidend lager dan die in het district Roermond. Alleen in district Venlo neemt het aantal woninginbraken af: van 450 in 2003 naar 408 in 2007. De score in district Venray schommelt, maar komt in 2007 bijna weer uit op de score van 2003: zie tabel 2.4. Tabel 2.4: Vier districten, woninginbraak Woninginbraak District Venlo - 137.609 inwoners District Roermond - 121.403 inwoners District Weert - 132.177 inwoners District Venray - 121.398 inwoners
2003
2004
2005
2006
2007
03 vs 07
450
510
894
627
408
-42, -9,3%
705
470
599
639
769
+64, +9,1%
442
335
442
509
524
+82, +18,6%
438
386
572
701
445
+7, +1,6%
Gemeente Roermond: een forse toename in 2007, maar een grillig patroon In 2007 telt de gemeente Roermond in totaal 502 woninginbraken. Dat is een forse stijging ten opzichte van het jaar 2006, toen de teller op 380 inbraken stond. Het valt op dat de ontwikkeling in Roermond grillig is. Immers, in 2003 worden er al bij al ook 461 woninginbraken genoteerd. Dat is een forse score, maar in het jaar erna valt een stevige afname te noteren naar 218 inbraken. De gemiddelde scores van 384 woninginbraken per jaar wijkt sterk af van de hoogste en laagste score. De scores van de overige gemeenten in het politiedistrict staan vermeld in tabel 2.5. Tabel 2.5: District Roermond, woninginbraak Woninginbraak Roermond - 54.301 inwoners Echt en Susteren - 32.295 inwoners Roerdalen - 21.286 inwoners Beesel - 13.521 inwoners
2003
2004
2005
2006
2007
461
218
358
380
502
+41, +8,9%
109
158
151
142
141
+32, +29,4%
101
70
59
71
81
-20, -19,8%
34
24
31
46
45
+11, +32,4%
Totaal - 121.403 inwoners
705
470
599
639
769
+64, +9,1%
Politieregio Limburg-Noord
2.035
1.701
2.507
2.476
2.146
+111, +5,5%
19
03 vs 07
De wijken in Roermond: Hoogvonderen scoort het hoogst De tien wijken in Roermond met de meeste woninginbraken in 2007 kennen een gezamenlijke stijging van ruim 22% (n=70). Tabel 2.6 vermeldt de tien wijken in Roermond met de meeste woninginbraken. De wijk Hoogvonderen scoort in 2007 verreweg het hoogst met 94. Dit is maar liefst een verdriedubbeling: van 28 in 2003 naar 94 in 2007. Er zijn vier andere wijken waar in de onderzoeksperiode het aantal woninginbraken stijgt: • Sterrenberg: +23 • Maasniel: +22 • Kastelenbuurt: +22 • Vrijveld: +22 De sterkste daling valt te noteren in de Kemp. Het aantal woninginbraken daalt in de onderzoeksperiode ook aanzienlijk in het Roermondse Veld: van 64 naar 43. Toch staat deze wijk met 43 inbraken nog steeds op de derde plaats in de top-10. Tabel 2.6: top-10 wijken in Roermond Woninginbraak
2003
2004
2005
2006
2007
03 vs 07
Hoogvonderen
28
8
33
35
94
+66
Maasniel
23
14
37
39
45
+22
Roermondse Veld
64
19
30
46
43
-21
Kastelenbuurt
19
11
20
41
41
+22
Sterrenberg
14
15
15
14
37
+23
Roermond Binnenstad West
39
24
27
24
36
-3
Vrijveld
13
19
15
28
35
+22
Kemp
64
18
10
20
21
-43
Herten
23
24
28
27
18
-5
Componistenbuurt
25
5
15
5
12
-13
Totaal
312
157
230
279
382
+70, +22,4%
Gemeente Roermond
461
218
358
380
502
+41, +8,9%
Politieregio Limburg-Noord
2.035
1.701
2.507
2.476
2.146
+111, +5,5%
Vergelijkenderwijs: Roermond, Venlo en Weert Er worden in 2007 beduidend meer woninginbraken genoteerd in Roermond dan in de twee andere grote steden in de politieregio Limburg-Noord. Sterker, er worden in Roermond (502) nagenoeg evenveel woninginbraken genoteerd dan in Venlo en Weert samen (503). De stijging valt in de onderzoeksperiode in Roermond ook hoger uit dan die in Weert. In Venlo valt een afname te noteren. Zie tabel 2.7.
20
Tabel 2.7: Top-3 gemeenten, woninginbraak Woninginbraak Venlo - 92.052 inwoners Roermond - 54.301 inwoners Weert - 48.575 inwoners Totaal
2003
2004
2005
2006
2007
03 vs 07
304
378
719
468
287
-17, -5,6%
461
218
358
380
502
+41, +8,9%
190
148
155
146
216
+26, +13,7%
955
744
1.232
994
1.005
+50, +5,2%
2.3.2 Auto-inbraak Politieregio: een stevige daling In de onderzoeksperiode neemt het aantal van auto-inbraken (diefstal uit de auto) in de gehele politieregio af met 22%: van 5.441 naar 4.244. Tabel 2.8: Politieregio Limburg-Noord: auto-inbraak in de periode 2003-2007 Auto-inbraak Politieregio Limburg-Noord (25.931) - 512.587 inwoners
2003
2004
2005
2006
2007
03 vs 07
5.441
5.969
5.060
5.217
4.244
-1197, -22%
District Roermond telt in 2007 de meeste auto-inbraken: 1.153. De daling is echter ook in dit district het grootst: van 1.708 in 2003 naar precies 1.153 in 2003. dat is een daling van 32,5% (n=555). De drie andere districten laten de volgende dalingen noteren: • • •
District Venlo: een daling van 392 (-29,6%) District Venray: een daling van 229 (-17,8%) District Weert: een daling van 21 (-1,9%)
Tabel 2.9: Vier districten, auto-inbraak Auto-inbraak District Venlo - 137.609 inwoners District Weert - 132.177 inwoners District Roermond - 121.403 inwoners District Venray - 121.398 inwoners
2003
2004
2005
2006
2007
03 vs 07
1.325
1.325
1.211
1.055
933
-392, -29,6%
1.119
1.828
1.108
1.192
1.098
-21, -1,9%
1.708
1.282
1.331
1.463
1.153
-555, -32,5%
1.289
1.534
1.410
1.507
1.060
-229, -17,8%
Gemeente Roermond: forse afname van het aantal auto-inbraken De gemeente Roermond kent binnen haar district de sterkste afname van het aantal autoinbraken. In de gemeente daalt dit aantal namelijk met 42,1%, hetgeen neerkomt op en daling met 504 auto-inbraken. In de gemeenten Echt en Susteren en Roerdalen daalt het aantal auto-inbraken ook, met respectievelijk 14,5% (n=38) en 14,2% (n=25). Het valt op dat het aantal auto-inbraken in de
21
onderzoeksperiode toenemen in Beesel: (16,4%; n=12), al valt er sinds 2005 jaarlijks wel een afname te noteren. Tabel 2.10: District Roermond, auto-inbraak Auto-inbraak Roermond - 54.301 inwoners Echt en Susteren - 32.295 inwoners Roerdalen - 21.286 inwoners Beesel - 13.521 inwoners
2003
2004
2005
2006
2007
03 vs 07
1.197
852
743
1.019
693
-504, -42,1%
262
239
290
187
224
-38, -14,5%
176
128
190
168
151
-25, -14,2%
73
63
108
89
85
+12, +16,4%
Totaal - 121.403 inwoners
1.708
1.282
1.331
1.463
1.153
-555, -32,5%
Politieregio Limburg-Noord
5.441
5.969
5.060
5.217
4.244
-1197, -22%
De meeste auto-inbraken in de Binnenstad en in het Roermondse Veld In de tien wijken met de meeste auto-inbraken tekent zich eenzelfde trend af. Het aantal daalt namelijk in acht wijken en in twee wijken doet zich een geringe stijging voor. Het betreft Hoogvonderen (+6) en Herten (+13). De sterkste daling heeft plaats in het Roermondse Veld en in Roermond Binnenstad West. In deze wijken daalt het aantal auto-inbraken met respectievelijk 59,6% (n=121) en 57,7% (n=153). De daling in de overige wijken staat (ook) in tabel 2.11 vermeld. De meeste auto-inbraken worden in 2007 gepleegd in Roermond Binnenstad West (112) en in het Roermondse Veld (82). Het hoge aantal auto-inbraken in het Roermondse Veld wordt, door ingevoerde respondenten, verklaard uit de ligging: tegen het centrum aan, waardoor bezoekers ook (gratis) in het Roermondse Veld parkeren. Tabel 2.11: Top 10 wijken, auto-inbraak Auto-inbraak Roermond Binnenstad West Roermondse Veld Vrijveld Hammerveld/Voorstad Maasniel Hoogvonderen Herten Kemp Sterrenberg Kastelenbuurt
2003 265 203 92 113 72 35 28 44 25 48
2004 183 124 77 70 47 47 45 18 16 24
2005 108 96 74 84 44 38 33 19 15 17
2006 196 154 95 128 55 37 51 29 27 17
2007 112 82 70 70 45 41 41 31 24 21
03 vs 07 -153, -121 -22 -43 -27 +6 +13 -13 -1 -27
Totaal Gemeente Roermond Politieregio Limburg-Noord
925 1.197 5.441
651 852 5.969
528 743 5.060
789 1.019 5.217
537 693 4.244
-388, -42,0% -504, -42,1% -1197, -22%
22
Vergelijkenderwijs: Roermond, Venlo en Weert De gemeente Roermond noteert in 2007 de meeste auto-inbraken: 693 in totaal. Dit verschilt niet veel met de gemeente Venlo (n=672). In Weert komt de teller uit op 595 auto-inbraken. Roermond kent echter ook de sterkste afname: van 1.197 in 2003 naar 693 in 2007. Dit is een afname met 504 auto-inbraken, hetgeen maar liefst neerkomt op een daling met 42,1%. Tabel 2.12: Top-3 gemeenten, auto-inbraak Auto-inbraak Roermond - 54.301 inwoners Venlo - 92.052 Weert - 48.575 Totaal
2003
2004
2005
2006
2007
03 vs 07
1.197
852
743
1.019
693
-504, -42,1%
941
818
769
725
672
-269, -28,6%
530
919
485
670
595
+65, +12,3%
2.668
2.589
1.997
2.414
1.960
-708, -26,5%
2.3.3 Bedreiging Politieregio en district Roermond: een toename Het aantal bedreigingen neemt in de politieregio Limburg-Noord in de onderzoeksperiode toe met ruim 16%: van 912 naar 1.061. Tabel 2.13: Politieregio Limburg-Noord: bedreiging in de periode 2003 - 2007 Bedreiging Politieregio Limburg-Noord (5.390) - 512.587 inwoners
2003
2004
2005
2006
2007
03 vs 07
912
1.157
1.126
1.134
1.061
+149, +16,3%
District Roermond telt in 2007 de meeste bedreigingen: 339. In district Venlo komt de teller uit op 328. de twee andere districten tellen beduidend minder bedreigingen: 206 (district Weert) en 188 (district Venray). Tabel 2.14: Vier districten, bedreiging Bedreiging District Venlo - 137.609 inwoners District Roermond - 132.177 inwoners District Weert - 121.403 inwoners District Venray - 121.398 inwoners
2003
2004
2005
2006
2007
03 vs 07
266
363
319
348
328
+62, +23,3%
285
394
388
366
339
+54, +18,9%
180
222
222
220
206
+26, +14,4%
181
178
197
200
188
+7, +3,9%
Gemeente Roermond: een aanzienlijke toename In de gemeente Roermond wordt in 2007 precies 231 keer een bedreiging genoteerd. Dit is ten opzichte van 2003 een aanzienlijke stijging met 42 bedreigingen (22%). In het laatste jaar heeft zich wel een daling voorgedaan: van 262 naar 231. 23
Tabel 2.15: District Roermond, bedreiging Bedreiging Roermond - 54.301 inwoners Echt en Susteren - 32.295 inwoners Roerdalen - 21.286 inwoners Beesel - 13.521 inwoners
2003
2004
2005
2006
2007
03 vs 07
189
262
243
262
231
+42, +22,2%
50
67
76
50
69
+19, +38%
28
40
44
29
20
-8, -28,6%
18
25
25
25
19
+1, ~
Totaal - 121.403 inwoners
285
394
388
366
339
+54, +18,9%
Politieregio Limburg-Noord - 512.587 inwoners
912
1.157
1.126
1.134
1.061
+149, +16,3%
De wijken in Roermond: de meeste bedreigingen in de binnenstad De wijk Roermond Binnenstad West noteert in 2007 de meeste bedreigingen: 43. In de onderzoeksperiode blijft dit aantal nagenoeg gelijk, want in 2003 noteerde de wijk 44 bedreigingen. De trend is in vijf jaar tijd echter grillig, met een piek van 71 bedreigingen in 2006. In het laatste jaar valt dus een forse daling te noteren. In de rest van de gemeente worden in 2007 de meeste bedreigingen geregistreerd in Hammerveld/Voorstad (29), het Roermondse Veld (22) en De Kemp (18). Zie tabel 2.16. Tabel 2.16: Top-10 wijken, bedreiging Bedreiging Roermond Binnenstad West Hammerveld/Voorstad Roermondse Veld Kemp Vrijveld Sterrenberg Maasniel Spickerhoven Kastelenbuurt Hoogvonderen
2003 44 16 18 9 10 11 10 5 7 9
2004 56 19 31 14 5 19 14 8 2 11
2005 53 14 28 30 8 10 9 7 4 7
2006 71 18 22 25 3 18 11 6 13 9
2007 43 29 22 18 14 13 11 8 7 7
03 vs 07 -1 +13 -4 +9 +4 +2 +1 +3 ~ -2
Totaal Gemeente Roermond Politieregio Limburg-Noord
139 189 912
179 262 1.157
170 243 1.126
196 262 1.134
172 231 1.061
+33, +23,7% +42, +22,2% +149, +16,3%
Vergelijkenderwijs: Roermond, Venlo en Weert Het valt op dat de gemeente Venlo de sterkste stijging kent van het aantal bedreigingen: van 223 in 2003 naar 278 in 2007. Dat komt neer op een stijging met 24,7%. De trend is in Roermond vrijwel hetzelfde, maar er vinden minder bedreigingen plaats. In 2007 komt de teller uit op 231, en in 2003 was dat nog 189. 24
Weert noteert minder bedreigingen: 110 keer in 2007. Dat is vrijwel hetzelfde als in 2003, toen er 102 bedreigingen werden geregistreerd. Tabel 2.17: Top-3 gemeenten, bedreiging Bedreiging Venlo - 92.052 inwoners Roermond - 54.301 inwoners Weert - 48.575 inwoners Totaal
2003
2004
2005
2006
2007
03 vs 07
223
296
269
296
278
+55, +24,7%
189
262
243
262
231
+42, +22,2%
102
117
127
111
110
+8, +7,8%
514
675
639
669
619
+105, 20,4%
2.3.4 Mishandeling Politieregio: een toename In de onderzoeksperiode neemt het aantal mishandelingen in de politieregio Limburg-Noord geleidelijk aan toe met ruim 17%: van 1.808 naar 2.117. Tabel 2.18: Politieregio Limburg-Noord: mishandeling in de periode 2003-2007 Mishandeling Politieregio Limburg-Noord (5.390) - 512.587 inwoners
2003
2004
2005
2006
2007
03 vs 07
1.808
1.915
2.111
2.049
2.117
+309, +17,1%
De meeste mishandelingen worden in 2007 gedaan in district Venlo: 733. Dat is beduidend meer dan in 2003, toen de teller uitkwam op 592. In district Roermond worden in 2007 minder mishandelingen genoteerd, namelijk 613. Dat zijn 68 mishandelingen meer dan in 2003. Tabel 2.19: Vier districten, mishandeling Mishandeling District Venlo (3.400) - 137.609 inwoners District Roermond (3.001) - 132.177 inwoners District Weert (1.932) - 121.403 inwoners District Venray (1.667) - 121.398 inwoners
2003
2004
2005
2006
2007
03 vs 07
592
662
719
694
733
+141, +23,8%
545
622
602
619
613
+68, +12,5%
363
331
439
389
410
+47, +12,9%
308
300
351
347
361
+53, +17,2%
Gemeente Roermond: een (relatief) lichte stijging Het aantal mishandelingen stijgt in de onderzoeksperiode – dus tussen 2003 en 2007 – (met) van 377 naar 405. Dat is een stijging van 7,4%. De stijging valt daarmee lager uit dan gemiddeld in de regio en dan in de andere gemeenten in district Roermond.
25
Tabel 2.20: District Roermond, mishandeling Mishandeling Roermond - 54.301 inwoners Echt en Susteren - 32.295 inwoners Roerdalen - 21.286 inwoners Beesel - 13.521 inwoners
2003
2004
2005
2006
2007
03 vs 07
377
425
374
384
405
+28, +7,4%
88
105
123
130
116
+28, +31,8%
50
46
53
44
42
-8, -16%
30
46
52
61
50
+20, ~
Totaal - 121.403 inwoners
545
622
602
619
613
+68, +12,5%
Politieregio Limburg-Noord - 512.587 inwoners
1.808
1.915
2.111
2.049
2.117
+309, +17,1%
De wijken in Roermond: de binnenstad scoort hoog De wijk Roermond Binnenstad West telt in 2007 de meeste mishandelingen: in totaal 128. Dat is nagenoeg dezelfde score als in 2003, met 129 mishandelingen. De wijk Kemp staat met 33 mishandelingen op de tweede plaats in de top-10. Er valt een aanzienlijke stijging te noteren in Maasniel (van 13 naar 31 mishandelingen) en juist een afname in het Roermondse Veld: van 43 naar 30 mishandelingen. Tabel 2.21: Top-10 wijken, mishandeling Mishandeling Roermond Binnenstad West Kemp Maasniel Roermondse Veld Spickerhoven Tegelarijeveld Vrijveld Swalmen-Centrum Hoogvonderen Sterrenberg
2003 129 25 13 43 13 11 11 12 7 11
2004 133 22 22 45 19 17 6 14 5 32
2005 116 34 11 47 4 14 8 7 8 16
2006 129 31 17 39 9 6 13 8 12 14
2007 128 33 31 30 18 16 16 14 13 12
03 vs 07 -1 +8 +18 -13 +5 +5 +5 +2 +6 +1
Totaal Gemeente Roermond Politieregio Limburg-Noord
275 377 1.808
315 425 1.915
265 374 2.111
278 384 2.049
311 405 2.117
+36, +13,1% +28, +7,4% +309, +17,1%
Vergelijkenderwijs: Roermond, Venlo en Weert De gemeente Venlo noteert in 2007 de meeste mishandelingen: 577. Dat is beduidend meer dan in Roermond, waar in 2007 de teller stil staat bij 405 mishandelingen.
26
In de onderzoeksperiode valt de stijging ook het hoogst uit in Venlo, want die bedraagt namelijk 112 mishandelingen (24,1%). In de gemeente Roermond komt de stijging uit op 28 mishandelingen en daarmee op 7,4%. Het aantal mishandelingen ligt, wederom, een stuk lager in Weert. Daar worden in 2007 precies 215 mishandelingen opgenomen. Tabel 2.22: Top-3 gemeenten, mishandeling Mishandeling Venlo - 92.052 inwoners Roermond - 54.301 inwoners Weert - 48.575 inwoners Totaal
2003
2004
2005
2006
2007
03 vs 07
465
548
581
589
577
+112, +24,1%
377
425
374
384
405
+28, +7,4%
230
199
287
227
215
-15, -6,5%
1.072
1.172
1.242
1.200
1.197
+125, +11,7%
2.3.5 Straatroof Politieregio: een lichte daling In de politieregio Limburg-Noord neemt het aantal straatroven in de onderzoeksperiode licht af: van 201 naar 187. Dat is een daling van 7%. Tabel 2.23: Politieregio Limburg-Noord: straatroof in de periode 2003-2007 Straatroof Politieregio Limburg-Noord (1.045) - 512.587 inwoners
2003
2004
2005
2006
2007
03 vs 07
201
190
222
245
187
-14, -7.0%
De politiedistricten Venlo (60) en Roermond (75) tellen in 2007 – en in andere jaren - veel meer straatroven dan de districten Weert (24) en Venray (28). Het valt op dat het aantal straatroven in de onderzoeksperiode behoorlijk daalt in politiedistrict Venlo, maar ligt stijgt in district Roermond. Tabel 2.24: Vier districten, straatroof Straatroof District Venlo (392) - 137.609 inwoners District Roermond (374) - 132.177 inwoners District Weert (151) - 121.403 inwoners District Venray (128) - 121.398 inwoners
2003
2004
2005
2006
2007
03 vs 07
81
81
91
79
60
-21, -25,9%
69
54
73
103
75
+6, +8,7%
35
32
27
33
24
-11, -31,4%
16
23
31
30
28
+12, ~
27
Gemeente Roermond: een lichte overall stijging, forse daling in 2007 Het verloop van het aantal straatroven in de gemeente Roermond is grillig. Er wordt een forse toename geregistreerd in 2006, want in dat jaar worden er namelijk 90 straatroven genoteerd en het jaar daarvoor nog 61. In 2007 daalt dit aantal weer naar 65 in een jaar tijd. Er worden weinig straatroven gepleegd in de drie andere gemeenten in het politiedistrict Roermond. Zie tabel 2.25. Tabel 2.25: District Roermond, straatroof Straatroof Roermond - 54.301 inwoners Echt en Susteren - 32.295 inwoners Roerdalen - 21.286 inwoners Beesel - 13.521 inwoners
2003
2004
2005
2006
2007
03 vs 07
61
49
61
90
65
+4, 6,6%
4
1
5
10
7
+3, ~
1
3
4
1
1
~
3
1
3
2
2
-1, ~
Totaal - 121.403 inwoners
69
54
73
103
75
+6, +8,7%
Politieregio Limburg-Noord - 512.587 inwoners
201
190
222
245
187
-14, -7.0%
De wijken in Roermond: concentratie De straatroven zijn geografisch geconcentreerd in Roermond. Verreweg de meeste straatroven vinden plaats in de binnenstad (24 maal in 2007) of in het Roermondse Veld (13 maal in 2007). Er hebben zich geen opvallende schommelingen voorgedaan. Tabel 2.26: Top 10 wijken, straatroof Straatroof Roermond Binnenstad West Roermondse Veld Maasniel Componistenbuurt Hammerveld/Voorstad Vrijveld Hatenboer
2003 21 12 1 4 4 3 1
2004 16 6 2 3 3 2 0
2005 28 11 5 1 5 3 1
2006 35 17 9 4 6 5 1
2007 24 13 6 6 5 3 2
03 vs 07 +3 +1 +5 +2 +1 ~ +1
Totaal Gemeente Roermond
46 61
32 49
54 61
77 90
59 65
+13, +28,3% +4, +6,6%
Vergelijkenderwijs: Roermond, Venlo en Weert In 2007 telt de gemeente Roermond de meeste straatroven, te weten 65. Venlo noteert 55 straatroven en Weert 21 straatroven. In Venlo en Weert is het aantal straatroven aanzienlijk afgenomen in de onderzoeksperiode. In Roermond wordt echter een lichte stijging genoteerd.
28
Tabel 2.27: Top-3 gemeenten, straatroof Straatroof Roermond - 54.301 inwoners Venlo - 92.052 inwoners Weert - 48.575 inwoners Totaal
2.4
2003
2004
2005
2006
2007
03 vs 07
61
49
61
90
65
+4, +6,6%
77
80
82
77
55
-22, -28,6%
31
27
24
29
21
-10, -32,3%
169
156
167
196
141
-28, -16,6%
Afsluiting: een grillig patroon
In de gemeente Roermond stijgt bij drie van de vijf onderzochte delicten – woninginbraak; auto-inbraak; straatroof; bedreiging; mishandeling - het aantal zaken in de onderzoeksperiode, dus van 2003 tot en met 2007.8 Percentueel gezien stijgt in deze periode het aantal bedreigingen het meest. De woninginbraak kent een grillig verloop. De stijging is overall, dat wil zeggen van 2003 tot en met 2007, beperkt met 8,9%. Het laatste jaar laat een forse stijging zien: met 32%. In het laatste jaar valt echter juist ook weer een forse daling van 28% te noteren van de straatroof. Overall wordt echter een toename met 6,6% geregistreerd wat straatroof betreft. Het aantal aangiften van auto-inbraak daalt fors in Roermond. Resumerend zijn de aangiftecijfers als volgt : • Bedreiging: van 189 in 2003 naar 231 in 2007 (+22%) • Woninginbraak: van 461 in 2003 naar 502 in 2007 (+8,9%); met een stijging van 380 in 2006 naar 502 in 2007 (+32%); • Mishandeling: van 377 in 2003 naar 405 in 2007 (+7,4%); • Straatroof: van 61 in 2003 naar 65 in 2007 (+6,6%); met een forse daling van 90 in 2006 naar 65 in 2007 (-28%). • Auto-inbraak: van 1.197 in 2003 naar 693 in 2007 (-42,7%) Tabel 2.28 geeft de vergelijking weer tussen Roermond en Venlo per delicttype. Uit deze tabel blijkt nog eens dat het criminaliteitspatroon in Roermond grillig is. Gevoelsmatig is de situatie in 2007 verslechterd vanwege de stijging van het aantal woninginbraken: een delict dat gevoelig ligt, omdat nu eenmaal het privé-domein wordt betreden. Toch is er sprake van een daling van de vijf onderzochte delicten in Roermond in de onderzoeksperiode – dus van 2003 tot en met 2007 – van 2.250 naar 1.900. Dit komt met name door de afname van de auto-inbraak: een delict dat doorgaans een minder grote buit oplevert en gemiddeld een minder grote schok teweegbrengt bij het slachtoffer dan woninginbraak. Kortom: er zijn minder misdrijven in 2007 dan in 2006 of 2003, maar daarmee valt bepaald niet zomaar te zeggen dat het criminaliteitspatroon gunstig is. Sterker, de lokale criminele gelegenheidsstructuren zijn fors, onder meer vanwege bestaande en ‘doorbrekende’ dadergroepen, zo zal blijken uit hoofdstuk 4. We kunnen op basis van de geraadpleegde gegevens niet met zekerheid zeggen of een dadercategorie is overgestapt van auto-inbraak naar woninginbraak, maar dat de groep 8
Het betreft zaken waarvan aangifte is gedaan of die het onderwerp zijn geworden van opsporingactiviteiten. Zie paragraaf 2.3.
29
potentiële daders niet is verminderd staat wel vast. Ook constateren we in hoofdstuk 4 dat er een nieuwe dadergroep opkomt, namelijk de jongeren en jongvolwassenen, zowel autochtoon als allochtoon. Dat kan ook bijdragen aan de verschuiving, omdat verslaafden relatief vaak auto-inbraak plegen. De afname van de auto-inbraak heeft deels ook te maken met gerichte maatregelen: zie hoofdstuk 5. Het totaal aantal misdrijven was in 2003 en is in 2007 hoger in Roermond dan in Venlo, al is het verschil kleiner geworden. Roermond telt dus vooral ook meer misdrijven per inwoners, omdat er de stad nu eenmaal minder inwoners telt dan Venlo. We denken wel dat Roermond meer bezoekers telt, maar we beschikken niet over harde gegevens hieromtrent. Voor drie van de vijf delicten geldt dat de gemeente Roermond in absolute zin hoger scoort dan al de andere gemeenten, dus inclusief Venlo. Het betreft woninginbraak, auto-inbraak en straatroof.9 Het valt op dat er in 2007 vooral relatief veel woninginbraken worden gepleegd Roermond. In Venlo wordt wel vaker aangifte gedaan van mishandeling en bedreiging dan in Roermond. Tabel 2.28: Vergelijking Roermond en Venlo per type delict
9
Woninginbraak Venlo - 92.052 inwoners Roermond - 54.301 inwoners
2003
2004
2005
2006
2007
304
378
719
468
287
-17, -5,6%
461
218
358
380
502
+41, +8,9%
Auto-inbraak Roermond - 54.301 inwoners Venlo - 92.052
2003
2004
2005
2006
2007
03 vs 07
1.197
852
743
1.019
693
-504, -42,1%
941
818
769
725
672
-269, -28,6%
Bedreiging Venlo - 92.052 inwoners Roermond - 54.301 inwoners
2003
2004
2005
2006
2007
03 vs 07
223
296
269
296
278
+55, +24,7%
189
262
243
262
231
+42, +22,2%
Mishandeling Venlo - 92.052 inwoners Roermond - 54.301 inwoners
2003
2004
2005
2006
2007
03 vs 07
465
548
581
589
577
+112, +24,1%
377
425
374
384
405
+28, +7,4%
Straatroof Roermond - 54.301 inwoners Venlo - 92.052 inwoners
2003
2004
2005
2006
2007
03 vs 07
61
49
61
90
65
+4, +6,6%
77
80
82
77
55
-22, -28,6%
Totalen Roermond - 54.301 inwoners Venlo - 92.052 inwoners
2003
2004
2005
2006
2007
03 vs 07
2.250
2.123
2.373
2.462
1.900
-350, -15%
2.045
1.803
1.826
1.828
1.865
-180, -8,8%
Dit geldt voor het jaar 2007.
30
03 vs 07
Hoofdstuk 3
De subjectieve veiligheid: lokale verschillen 3.1
Inleiding: verschillen tussen de wijken
Er bestaan aanzienlijke en historisch gewortelde verschillen tussen de wijken in Roermond. De verschillen tussen de meest welvarende wijken en de meest kwetsbare zijn sprekend. De wijken het Roermondse Veld en, in minder mate, Donderberg en de Kemp staan te boek als kwetsbare wijken. Vooral in het Roermondse Veld en in de Componistenbuurt is de werkloosheid hoog en is het besteedbaar inkomen laag. De wijken tellen ook relatief veel goedkope huurwoningen. Hier staat tegenover dat het inkomen en het aantal koophuizen juist hoog is in Herten/Merum/Ool, Roerzicht/Voorstad, Roer/Roerzuid en De Wijher. Deze forse verschillen verklaren de nadruk die wordt gelegd op de wijkgerichte aanpak van veiligheidsproblemen (zie hoofdstuk 5). De grote verschillen in Roermond leiden tot een lokale discussie over de verdeling van welvaart en veiligheid. Sommige respondenten maken een scherp onderscheid tussen aan de ene kant het centrum en de voorstad en aan de andere kant de wijken en buurten in de rest van de stad. Andere respondenten wijzen erop dat dit scherpe onderscheid niet meer kan worden gemaakt, omdat wijken zoals De Kemp en Donderberg een gemengd karakter hebben gekregen. We gaan eerst in op een veiligheidssurvey die is uitgevoerd door Kolar en Boekhoorn (2005) en vervolgens in paragraaf 3.3 op een leefbaarheidsonderzoek (Lewerissa en Capellen, 2005). Daarna typeren we het burgerschap in Roermond (3.4). Daarbij baseren we ons op onderzoek van Vegter, Duijn en Zondervan uit 2007. Ten slotte presenteren we de antwoorden die het zogeheten burgerpanel heeft gesteld op enkele vragen die wij hen, met hulp van TNS Nipo, hebben gesteld (3.5).
3.2
Veiligheidsscan: verbeterde subjectieve veiligheid
Voor de hele gemeente geldt dat iets meer dan één op de vijf bewoners (21%) zich ‘in het afgelopen jaar’ regelmatig tot vaak onveilig heeft gevoeld, zo blijkt uit onderzoek dat in oktober 2005 is gepubliceerd. In 2002 lag dit percentage nog op 27%. Per wijk: Donderberg, Roermondse Veld en De Kemp relatief onveilig De lokale diversiteit komt tot uitdrukking in de scores op wijkniveau. De wijk Donderberg scoort het slechtst: 32% voelt zich regelmatig tot vaak onveilig. In het Roermondse Veld ligt het percentage op 30% en in De Kemp op 28%. Hoogvonderen behoort tot de middenmoot, met een percentage van 21,5%. De bewoners van Ool/Herten/Merum/Aan de Rijksweg voelen zich met minst vaak onveilig, want daar komt de score uit op 11%.
31
Tabel 3.1 Onveiligheidsgevoelens
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12
Wijk
1999
2002
2005
Donderberg Het Roermondse Veld De Kemp Vrijveld Maas(haven)/Binnenstad Hoogvonderen Kitskensberg Maasniel/Tegelarijveld/Broekhin Roer(zicht/zuid) Voorstad Leeuwen/Asenray/De Wijher Kapel/Muggenbroek Ool/Herten/Merum/Aan de Rijksweg
33 40,6 30,9 25 28,1 30,3 25 24,2 18,1 16,4 22,2
38,8 31,9 30,6 24,7 30,2 31,9 18,7 26,2 24,1 21,0 24,4
32,1 30,3 28,4 24,7 24,9 21,5 19,3 19,1 16,4 15,3 14,8
12,5
18,9
11,0
De delicten: een wisselend beeld In het survey is aan de bewoners gevraagd welke vormen van criminaliteit en algemene overlast ‘regelmatig tot vaak’ voorkomen in hun woonomgeving. Het valt op dat alleen de scores van ‘fietsendiefstal’ en ‘overlast jongeren’ zijn gestegen, respectievelijk van 17,8% naar 22,3% en van 23,1% naar 24,3%. Tabel 3.2 Meest voorkomende criminaliteit/overlast Type criminaliteit/overlast 2002 1 Vernielingen aan auto’s 27,6 2 Rondhangende jongeren 23,1 3 Fietsendiefstal 17,8 4 Inbraak woningen 24,1 5 Vernieling straatmeubilair 22,0
2005 25,7 24,3 22,3 19,4 19,2
De verschillende vormen van criminaliteit en overlast zijn ongelijk verdeeld over de gemeenten, zo blijkt uit het onderzoek. In de hieronder genoemde wijken komen de genoemde vormen van criminaliteit en overlast veel voor volgens de bewoners: •
Overlast door groepen jongeren: Maas(haven)/Binnenstad (45%); Donderberg (35%) en Hoogvonderen (33%).
•
Fietsendiefstal en diefstal uit auto’s: Donderberg (40%; 30%) en Maas(haven)/Binnenstad (35%; 31%).
•
Woninginbraak: Kapel/Muggenbroek (33%) en Leeuwen/Asenray/De Wijher (28%).
•
Publiek dronkenschap: Maas(haven)/Binnenstad (48%) en Donderberg (22%).
32
Overlast: indicatiescores Het onderzoek heeft voor verschillende overlastproblemen zogeheten indicatiescores berekend. Voor wat betreft vermogensdelicten; overlast en dreiging en verloedering zijn de drie (top 3) hoogste en laagste scores in 2005 als volgt verdeeld over de gemeente (de scores lopen van 0 = zeer veel overlast tot 10 = geen overlast en staan tussen haakjes vermeld): •
•
•
3.3
Overlast van vermogendelicten: o De meeste overlast: Donderberg (3,4); Maas(haven)/Binnenstad (3,5); Hoogvonderen (3,8). o De minste overlast: Kitskensberg (4,9); Ool/Herten/Merum/Aan de Rijksweg & Leeuwen/Asenray/de Wijher (4,8). Overlast en dreiging: o De meeste overlast: Maas(haven)/Binnenstad (4,3); Donderberg (4,6); Roermondse Veld (5,0). o De minste overlast: Leeuwen/Asenray/De Wijher (6,6); Ool/Herten/Merum/Aan de Rijksweg (6,4); Roer (zicht/zuid)/Voorstad (6,2). Verloedering o De meeste overlast: De Kemp (3,5); Donderberg 3,6); Maas(haven)/Binnenstad 3,7). o De minste overlast: Roer(zicht/zuid)/Voorstad (5,7); Ool/Herten/Merum/Aan de Rijksweg (5,6); Leeuwen/Asenray/de Wijher (5,6).
Leefbaarheidsonderzoek Roermond: aandachtspunten
Er is ook een onderzoek naar leefbaarheid in Roermond uitgevoerd (Lewerissa en Capellen, 2005). Ongeveer 75% van de bevolking voelt zich veilig in Roermond, zo blijkt uit dit onderzoek. ‘Veilige’ wijken zijn Herten (94%), de Wijher (89%) en Asenray (89%). Een weinig veilig gevoel is er in Donderberg (56%), Binnenstad (54%) en Roermondse Veld (42%). Andere relevante uitkomsten van dit onderzoek zijn: •
De bewoners van Hoogvonderen (32%), Herten (41%) en Asenray (49%) vinden het minst dat hun wijk een eigen karakter heeft. Bewoners van de Binnenstad (77%), Roerzicht/Voorstad (84% en De Wijher (75%) vinden juist wel dat hun wijk een eigen karakter heeft.
•
Bewoners van de Kemp (70%) en Roerzicht/Voorstad (74%) zijn het meest trots op hun eigen wijk. Wijken waar bewoners weinig trots op zijn, zijn Vrijveld (53%) Hoogvonderen (51%) Roermondse Veld (48%) en Donderberg (41%).
33
•
In de Kemp, Leeuwen en de Wijher wil meer dan 80% van de bevolking in hun huidige huis blijven wonen. In Donderberg (62%) en Vrijveld (63%) liggen de percentages het laagst.
•
De zorgen van bewoners spitsen zich toe op gezondheid (genoemd in 11 van de 13 wijken = 11:13), verkeersveiligheid (9:13), criminaliteit (8:13), werkeloosheid (8:13) en in mindere mate milieu (4:13). Overlast in wijken in Roermond spitst zich toe op rommel op straat (8:13), lawaai (8:13), (groepen) jongeren (8:13), hondenpoep (6:13) en verkeersdrukte (4:13).
•
Het onderzoek van Lewerissa en Capellen heeft de onveilige plekken in elke wijk in kaart gebracht. Hieruit blijkt dat donkere, open ruimtes met groenvoorziening tot de grootste onveiligheidsgevoelens leiden (pleinen, parken, hofjes, speeltuintjes, ruimte rond winkelcentra/supermarkten, maar ook de Spoorlaan). Deze locaties zijn trekpleisters voor hangroepen, criminele activiteiten en vandalisme, volgens de buurtbewoners.
•
Bewoners doen verschillende suggesties voor verbeteringen. Ten eerste worden fysieke maatregelen voorgesteld: het aanbrengen van meer verlichting op donkere plekken en het bijhouden van de openbare ruimte. Daarnaast wordt een grotere inspanning van de politie verwacht. Meer blauw in de avonduren, het beter afhandelen van meldingen en aangiftes en het begeleiden van de buurtwacht. De inwoners vinden dat zijzelf ook een aantal stappen kunnen zetten. Betere sociale controle, onderlinge samenwerking tussen burgers en het aanspreken van elkaar op gedrag moeten bijdragen aan de veiligheid. Tot slot zien veel bewoners een oplossing in het maken van meer opvanglocaties voor jongeren. De buurten zijn opvallend eensgezind over deze opties.
34
Tabel 3.3 Veiligheidsgevoelens per wijk Wijk Donderberg
Voelt zich: Veilig / Onveilig 56% / 42%
Het Roermondse Veld
42% / 58%
De Kemp/Kapel Muggenbroek/Kitskensberg
77% / 23%
Vrijveld
70% / 25%
Binnenstad
54% / 45%
Hoogvonderen
70% / 30%
Herten/Merum/Ool
94% / 5%
Maasniel/Tegelarijveld
71% / 30%
Roerzicht/Voorstad Roer/Roerzuid
82% / 12% 83% / 16%
Leeuwen
87% / 13%
De Wijher
89% / 11%
Asenray
89% / 11%
Type criminaliteit/overlast
35
Geluidsoverlast Groepenjongeren Hondenpoep Jongeren op straat Geluidsoverlast Verkeersdrukte Hondenpoep Rommel op straat Groepen Jongeren
Lawaai Stank Jongeren Lawaai Hondenpoep Rommel op straat Groepen jongeren Verkeersdrukte Lawaai Hondenpoep Rommel op straat Groepen jongeren Rommel op straat Groepen jongeren Lawaai Rommel op straat Lawaai Hondenpoep Groep jongeren Moedwillig vandalisme Inbraak Lawaai Hondenpoep Rommel op straat Groepen jongeren Lawaai Hondenpoep Rommel op straat Groepen jongeren Verkeersdrukte Rommel op straat Stand industrie Minder dan gemiddeld
Stank agrarische bedrijven Verkeersdrukte
3.4
Burgerschap: een kwalitatief beeld
Variatie in burgerschap De grote verschillen tussen de wijken komen tot uitdrukking in het lokale burgerschap. Roermond telt welvarende wijken (zoals de wijken Roer-Zuid en Voorstad St. Jacob), waar mensen wonen die zich overwegend sterk verbonden voelen met de gemeente en die zich aangetrokken voelen tot het lokale woongenoot in hun wijk en vaak ook tot de vele voorzieningen die de stad kent. Een onderzoek dat is uitgevoerd in het stadscentrum onderscheidt vier stijlen van burgerschap, namelijk: verantwoordelijken, plichtsgetrouwen, pragmatici en buitenstaanders (Vegter, Van Duijn en Zondervan, 2007: 167-185). Het type burgerschap is een indicatie voor onder meer de houding van burgers ten aanzien van en vertrouwen in de (lokale) politiek, hun maatschappelijke betrokkenheid en actie- en samenwerkingsbereidheid. De onderzoekers concluderen dat de kenmerkende burgerschapsstijl van de inwoners van Roermond-Centrum die van de verantwoordelijken is (Vegter, Van Duijn en Zondervan, 2007: 195). In het algemeen zijn dit burgers met moderne opvattingen en een relatief hoge status. Enkele kernelementen van dit burgerprofiel zijn: maatschappelijke betrokkenheid, dienen van het algemene belang, politieke interesse en vertrouwen in de overheid, een coöperatieve maar kritische houding ten aanzien van de overheid. Naast de zogeheten verantwoordelijken wordt de burgerschapsstijl in het centrum gekenmerkt door pragmatici. Dit type kenmerkt zich door selectieve interesse, zowel in maatschappelijke betrokkenheid als in overheidsbeleid. De houding ten aanzien van de overheid is relatief neutraal (niet volgzaam, lichtelijk kritisch). Het eigen belang staat hierbij voorop. Het zijn als het ware middenklasse burgers met een hedonistische inslag. ‘Kwetsbaar’ burgerschap Het globale beeld dat in het onderzoek wordt geschetst voor het stadscentrum kunnen we verbijzonderen voor het burgerschap in de meest kwetsbare wijken. Het gaat in het bijzonder om de traditionele autochtone bewoners van het Roermondse Veld, de componistenbuurt en delen van De Kemp. Deze delen van de stad hebben met elkaar gemeen dat er sprake is van economische homogenisering: veel mensen met lage inkomens. Tegelijkertijd voltrekt zich een proces van heterogenisering: meer allochtonen en een steeds grotere sociaal-culturele pluriformiteit. De cultuur van de traditionele autochtone bewoners vertoont in de drie genoemde wijken belangrijke overeenkomsten: •
In kleine kring (de familie, het gezin, de buurt) zijn de sociale contacten intensief, maar ‘de buitenwereld’ wordt op afstand gehouden. Tot die buitenwereld behoren ook medewerkers van gemeente of politie. De gemeentelijke aanpak en die van de politie proberen de banden aan te halen door middel van wijkcoördinatoren, jongerenwerkers en wijkagent. Dit is een inspanning die een lange adem vergt, met
36
name bij het winnen van vertrouwen en het vergaren van informatie over misstanden. •
Er bestaat een duidelijke scheidslijn tussen de (traditionele) autochtone bewoners en de allochtone inwoners van deze drie wijken. In het gunstige geval leeft men als het ware zijn of haar eigen leven: langs elkaar heen en met neutrale of zwak negatieve gevoelens tegenover allochtone bewoners. Die negatieve gevoelens zijn sterker bij een andere categorie autochtone bewoners, maar deze bewoners doen vooral in eigen of vertrouwde kring negatieve of discriminerende uitlatingen. Een derde categorie keert zich in uitingen of gedragingen geregeld tegen allochtone bewoners. Dit draagt bij een polarisatie tussen gevestigde bewoners en allochtone nieuwkomers.
•
De polarisatie houdt verband met het steeds extremere gedrag van (ook) autochtone jongeren: softdruggebruik, alcoholconsumptie, een agressievere houding tegenover anderen, waaronder de politie en soms in het bijzonder allochtonen.
•
Er is een categorie gevestigde bewoners waarvoor geldt dat meerdere generaties binnen families of gezinnen een groot deel van hun arbeidsleven werkloos of arbeidsongeschikt zijn of zijn geweest. Dit gaat altijd gepaard met armoede en deels ook met een zekere “verloedering van waarden en normen”. Er zijn bijvoorbeeld “enkele families waarvan de telgen vier generaties geleden al werden opgesloten en geverbaliseerd door de veldwachter”. In sommige kringen is normafwijkend gedrag – zoals huiselijk geweld; geweld op straat; non-acceptatie van politie-interventies; hennepteelt – nagenoeg genormaliseerd geraakt. Desondanks wordt de schuld van lokale overlast of criminaliteit vaak extern, bij anderen, gezocht.
•
Deze leefstijl wijkt fors af van de meer conformistische arbeidersculturen die ook voorkomen in deze wijken. Dat zijn bewoners die waarde hechten aan werk en die in aanleg bereid zijn zich naar veel wetten en gewoontes te schikken. Zij hebben een positieve of neutrale houding tegenover overheidsfunctionarissen die in hun ogen goedwillend en praktisch zijn. Dat laatste is een belangrijke voorwaarde voor bewoners: overheidsfunctionarissen moeten praktisch en direct handelen en communiceren.
In de kwetsbare wijken, zoals het Roermondse Veld, Donderberg en De Kemp - hebben zich de afgelopen decennia allochtone bewoners gevestigd. De samenstelling van de wijken is hierdoor aanzienlijk gewijzigd. Zie voor de cijfers hoofdstuk 5. Respondenten geven aan dat de verhoudingen tussen autochtone en allochtone bewoners op individueel niveau op beperkte schaal problemen opleveren, onder meer vanwege de sociale distantie. Niettemin gebruikt een categorie traditionele autochtone burgers verbale uitingen die duiden op meer of minder extreme rechtse gevoelens. Dergelijke radicalisering valt buiten het bereik van dit onderzoek, maar het wordt wel beschreven in de studie ‘Extreem? Moeilijk!’ (Moors, 2007).
37
Het valt op dat de communicatie, ook van overheidswege, met een aanzienlijk deel van de allochtone bevolking moeizaam verloopt. Het is lastig de allochtone bewoners bij activiteiten in hun wijk te betrekken. Een categorie allochtone bewoners neemt afstand van de Nederlandse of Roermondse samenleving. Respondenten stellen (het risico van) radicalisering vast, maar ze kunnen geen uitsluitsel geven over de precieze aard en omvang daarvan.
3.5
Burgerpanel: in reactie op onze stellingen en vragen
De gemeente Roermond kent een zogenoemd burgerpanel. Dat is een representatieve groep bewoners waaraan desgewenst vragen gesteld kunnen worden. TNS Nipo verzorgd deze publieksraadpleging. We hebben langs deze weg, begin 2008, enkele stellingen en vragen voorgelegd aan 197 inwoners van Roermond begin 2008. Veiligheidsbeleving: geen vooruitgang of verslechtering volgens een ruime meerderheid Twee stellingen hebben betrekking op de veiligheidsbeleving. De eerste stelling is als volgt geformuleerd: “Ik heb de afgelopen twee jaar meer last gekregen van criminaliteit in Roermond”. Ruim 36% vindt dat de situatie niet wezenlijk is veranderd. Deze inwoners reageren dus neutraal. Het valt echter op dat evenveel respondenten (36%) vindt dat zij meer last hebben gekregen van de criminaliteit in Roermond. Precies 13% van de respondenten kiest voor de uiterste antwoordcategorie: zij zijn het dus ‘helemaal eens’ met de stelling dat de criminaliteitsoverlast is toegenomen. Precies 27% vindt dat de criminaliteitsoverlast is afgenomen. De uiterste antwoordcategorie kruist 3% van de respondenten aan. Figuur 3.1: Overlast door criminaliteit
Ik heb de afgelopen twee jaar meer last gekregen van criminaliteit in Roermond 40%
36%
35% 30%
24%
23%
25% 20% 15%
13%
10%
3%
5%
1%
0% Helemaal mee eens
M ee eens
Niet mee eens, niet mee oneens
38
M ee oneens
Helemaal mee oneens
Weet niet /geen mening
De tweede stelling heeft betrekking op de leefbaarheid in Roermond en luidt: “De leefbaarheid van mijn omgeving is de afgelopen twee jaar verbeterd”. Nu kiest maar liefst 45% voor een neutraal antwoord, hetgeen inhoudt dat ze geen belangrijke veranderingen hebben waargenomen in de leefbaarheid in hun woonomgeving. In totaal 34% antwoordt negatief en vindt dus dat de leefbaarheid in twee jaar tijd achteruit is gegaan. Slechts 18% van de respondenten vindt dat de leefbaarheid erop vooruit is gegaan. Figuur 3.2 Leefbaarheid De leefbaarheid van m ijn om geving is de afgelopen tw ee jaar verbeterd 50%
45%
45% 40% 35%
28%
30% 25%
17%
20% 15% 10% 5%
6% 1%
3%
0% Helemaal mee eens
Mee eens
Niet mee eens, niet mee oneens
Mee oneens
Helemaal mee oneens
Weet niet/geen mening
Resumerend zijn er dus meer respondenten die vinden dat de veiligheidssituatie is verslechterd dan inwoners die menen dat het is verbeterd, al houdt de grootste categorie het op een status quo. De respondenten oordelen negatiever over de leefbaarheid dan over de criminaliteit. Daar staat tegenover dat de respondenten bij de stelling over criminaliteit eerder geneigd zijn de uiterste – dat wil zeggen de meest negatieve - antwoordcategorie aan te kruisen. Dat betekent dat er een aanzienlijke minderheid is vindt dat de criminaliteitsoverlast in belangrijke mate is toegenomen. Veiligheid: prioriteiten Het burgerpanel is gevraagd of zij vinden dat gemeente en politie de goede prioriteiten hebben gesteld bij het veiligheidsbeleid. Precies 35% van de respondenten is positief over de prioriteitstelling. Evenveel burgers – precies 35% dus – is neutraal: ze kiezen voor de optie ‘niet mee eens, niet mee oneens’. Ruim een vijfde (21%) van de respondenten vindt die er verkeerde prioriteiten worden gesteld. Bijna tien procent (9%) heeft geen mening.
39
Figuur 3.3. Prioriteitsstelling gemeente/politie De politie en de gem eente hebben de afgelopen tw ee jaar goede prioriteiten gesteld op het gebied van veiligheid 40%
32%
35%
35%
30% 25%
19%
20% 15%
9%
10% 5%
3%
2%
0% Helemaal mee eens
Mee eens
Niet mee eens, niet mee oneens
Mee oneens
Helemaal mee oneens
Weet niet/geen mening
We hebben ook gevraagd welke prioriteiten de burgers zouden stellen. Het betreft een open vraag. De volgende zaken worden meer dan tien keer genoemd: de overlast of criminaliteit van hangjongeren (24 keer), verkeershinder en parkeeroverlast (24 keer), veiligheid op straat (20 keer), inbraak of diefstal (19 keer), drugshandel of drugsgebruik (15 keer) en de zichtbare aanwezigheid van (wijk)agenten (13 keer). Aanspreekpunten bij onveiligheid: wisselende antwoorden De gemeente en politie hebben de afgelopen jaren geprobeerd om de contacten met de bevolking over veiligheid en veiligheidsbeleid te versterken. Er is getracht om de drempel om contact op te nemen bij klachten over overlast of leefbaarheid en bij criminaliteit omlaag te brengen. Het is een belangrijke bouwsteen van het zogenoemde wijkbeheer of wijkgerichte veiligheidsbeleid. De volgende stelling is voorgelegd aan het panel: “Als ik problemen heb op het gebied van veiligheid weet ik welke mensen, van de politie of de gemeente, ik in mijn wijk daarover kan aanspreken”
40
Figuur 3.4 Aanspreekpunt burgers Als ik problem en heb op het gebied van veiligheid w eet ik w elke m ensen, van de politie of de gem eente, ik in m ijn w ijk daarover kan aanspreken
37%
40% 35%
28%
30% 25%
17%
20% 15% 10%
9%
8%
5%
1%
0% Helemaal mee eens
M ee eens
Niet mee eens, niet mee oneens
M ee oneens
Helemaal mee oneens
Weet niet/ geen mening
De antwoorden stellen teleur in het licht van de zo wijkgerichte doelstellingen. Het valt op dat maar liefst 46% van respondenten niet weet wie het aanspreekpunt op het gebied van veiligheid is in zijn wijk. Hier staat tegenover dat 36% wel weet welke functionarissen zij kunnen aanspreken op en over onveilige situaties. Opvang van drugsverslaafden: 72% wil een 24-uursopvang We hebben de burgers in het panel, tenslotte, gevraagd wat ze vinden van een 24-uurs voorzieningen voor uit het stadscentrum geweerde drugsverslaafden. Het valt op dat maar liefst 72% van de respondenten het idee van een 24-uursopvang steunt. Bijna tien procent (9%) keert zich tegen een dergelijke opvangvoorziening. Figuur 3.5 Verslaafdenopvang Er zou een 24-uursopvang m oeten kom en voor de opvang van verslaafden die w orden gew eerd uit het centrum van Roerm ond 50%
44%
45% 40% 35% 30%
28%
25% 20%
15%
15%
6%
10% 5%
3%
4%
Helemaal mee oneens
Weet niet/geen mening
0% Helemaal mee eens
Mee eens
Niet mee eens, niet mee oneens
41
Mee oneens
Hierbij moet wel worden bedacht dat het publieke draagvlak bij dit soort voorzieningen uiteindelijk afhangt van de precieze randvoorwaarden en van de gekozen locatie. Het zou bijvoorbeeld onredelijk zijn om zo’n opvang te vestigen in een nieuwbouwwijk, kort nadat de nieuwbouwhuizen zijn verkocht.
42
Hoofdstuk 4
Een profielanalyse: misdrijven, daders en slachtoffers 4.1
Inleiding
Dit hoofdstuk presenteert de profielanalyse die we hebben uitgevoerd van vijf delicten: woninginbraak, auto-inbraak, straatroof, bedreiging en mishandeling. Voor elk delict presenteren en analyseren we het misdrijf, kenmerken van de daders en slachtofferkenmerken. De slotparagraaf (4.8) maakt de balans op door aangetroffen patronen en oorzaken te beschrijven. De werkwijze wordt verantwoord in de bijlage. Een belangrijk effect van onze werkwijze is dat we ons richten op delicten waarvan aangifte wordt gedaan. Dat is geen probleem vanwege de onderzoeksopdracht. Dat neemt niet weg dat het – op grond van ons veldwerk en deels op recent eerder onderzoek – waardevol is om te wijzen op enkele belangrijke vormen van aangifteloze delicten. We doen dit in paragraaf 4.7.
4.2
Woninginbraak
We hebben 117 woninginbraken geanalyseerd. Dit leverde informatie op over 53 verdachten en 96 slachtoffers. 4.2.1 Het misdrijf: een beperkte buit Plaats delict: het meest in de Binnenstad en in het Roermondse Veld De meeste woninginbraken vinden plaats in de binnenstad (16,2%, n=19) en in het Roermondse Veld: 12% (n=14). Daarna volgen de Kastelenbuurt (9,4%, n=11) en Maasniel (8,5%, n=10). Tenslotte werd in de volgende wijken eenmaal ingebroken: Componistenbuurt, De Kemp, Hoogvonderen, Kapel en Vrijveld. Van ongeveer eenvijfde (n=24) van de zaken valt de wijk waar de wooninbraak heeft plaatsgevonden niet te achterhalen uit BPS. De cijfers in hoofdstuk 2 geven een wat ander beeld van de pleegplaats. Daarbij moet worden bedacht dat de steekproef in dit hoofdstuk vooral is gericht op een analyse van de aard van de misdrijven en op en analyse van de daders en slachtoffers. Anders gezegd: wat pleegplaats betreft geven de totaalcijfers van 2007 die we in hoofdstuk 2 gebruiken een beter beeld dan de cijfers in deze paragraaf en in dit hoofdstuk. Tijdstip van de inbraak: meestal na 18:00 uur Ruim 30% (n=36) van de inbraken wordt overdag gepleegd, dat wil zegen tussen 06:00 uur en 18:00 uur. Van 41% van de zaken is bekend dat de inbraak in de avonduren (20,5%, n=24) of
43
in de nacht (20,5%, n=24) heeft plaatsgevonden. De meeste inbraken worden dus tussen 18:00 uur en 06:00 uur gepleegd. Van 33 zaken (28,2 %) is het tijdstip van het delict onbekend. Een beperkte buit Een krappe meerderheid van de woninginbraken kent geen van braakschade: 52,1%. Bij 56 zaken (47,9%) is dit wel het geval. Het betreft voornamelijk kapotte ramen en ontzette deuren. In totaal zijn bij 117 woninginbraken precies 178 goederen buit gemaakt. De buit betreft in de helft van de gevallen elektronische apparatuur (49,4%, n=88). Deze elektronische buit bestaat uit: • Laptop/PC: 10,7% • GSM: 12,4% • Mp3-speler: 1,7% • ‘Overige elektronica’ (cd’s, dvd’s, tv’s, computerspellen en camera’s): 25,8%. Bij 25 woninginbraken (14,1%) is geld ontvreemd. Bij drie zaken betreft het meer dan 1.000 euro. De ‘overige buit’ betreft vooral kleding, juwelen, paspoorten, bankpassen, auto’s en sleutels. Het valt op dat de buit beperkt is. In kwantitatieve zin (aantal ontvreemde goederen) worden er per woninginbraak weinig goederen buit gemaakt. En in kwalitatieve zin (waarde van de buit) valt op dat de buit gemiddeld genomen bepaald niet hoog is. Dit is een indicatie dat de daders de gelegenheidsstructuren, inclusief de pakkans, vanuit hun perspectief bezien positief inschatten. De buit is namelijk gering en het betreft een delict waarvoor geldt dat er bijna per definitie aangifte wordt gedaan én een opsporingsonderzoek wordt gestart. Dit laatste betekent dat de pakkans niet klein hoeft te zijn, want opsporingsinspanningen raken vaak pas bekend bij aanhoudingen. Zeker bij seriedaders bestaat de kans dat de pakkans wordt onderschat. Een indicatie hiervoor bestaat uit recente aanhoudingen van inbrekers in Roermond, want die aanhoudingen kwamen namelijk tot stand op basis van op youtube geplaatste beelden die waren gemaakt door (kringen rond) jonge inbrekers10. 4.2.2 De daders: veel Roermondse werklozen Leeftijd: bijna altijd mannen, vaak jonger dan 35 jaar Een ruime meerderheid van de verdachten is een man: 83%. Er zijn 8 vrouwelijke verdachten en van 1 verdachte is het geslacht niet geregistreerd. De meeste verdachten zijn 35 jaar of jonger. Precies 30% (n=16) valt namelijk in de leeftijdscategorie van 26 tot 35 jaar en 11% (n=6) is tussen de 22 en 25 jaar oud. Ruim 13% (n=7) is ouder dan 19 en niet ouder dan 21 jaar. Bijna een kwart van de verdachten (24,5%, n=13) is tussen de 12 en 18 jaar en dus minderjarig.
10
‘Scooterdieven opgepakt na eigen internetfilmpje’, Dagblad De Limbuger, 11 januari 2008
44
Ten slotte zijn 10 verdachten tussen de 36 en 45 jaar en is één verdachte de leeftijd van 46 jaar gepasseerd. Tabel 4.1 Leeftijd daders woninginbraak Leeftijd
Aantal verdachten
Percentage
12-18 jaar
13
24,5 %
19-21 jaar
7
13,2 %
22-25 jaar
6
11,3 %
26-35 jaar
16
30,2 %
36-45 jaar
10
18,9 %
46–55 jaar
1
1.9 %
Totaal
53
100,0%
Etnische achtergrond: vaak de categorie ‘overige allochtonen’ De precieze komaf van de daders loopt sterk uiteen. Veertien verdachten (26%) hebben een andere nationaliteit dan de in de vragenlijst was opgenomen als antwoordcategorie. Het betreft, met uitzondering van één Duitse man, niet-westerse verdachten uit: Algerije (1), Azië (1), Duitsland (1), Griekenland (1), Iran (1), Irak (2), Kosovo (1), Servië (1) en Tunesië (4). Naast deze twee categorieën troffen we de volgende etniciteit aan: Marokkaans (2), Turks (1), Antilliaans (2) en Surinaams (2). In totaal hebben 17 verdachten de Nederlandse etniciteit (32%). Van 15 verdachten staat de afkomst niet in BPS geregistreerd. Tabel 4.2 Etniciteit daders woninginbraak Etniciteit Aantal verdachten
Percentage
Nederlands
17
32,0 %
Marokkaans
2
3,8 %
Turks
1
1,9 %
Antilliaans
2
3,8 %
Surinaams
2
3,8 %
Anders
14
26,4 %
Onbekend
15
28, 3 %
Totaal
53
100,0%
Woonplaats: vooral Roermond Van 39 verdachten is de woonplaats (deels) bekend. Ruim tachtig procent van deze verdachten (n = 32) woont in Roermond. De Roermondse verdachten wonen het meest in het Roermondse Veld: het betreft 9 personen (17%). Het woonadres van de verdachten is verder als volgt verdeeld over de gemeente: • De Kemp (13%, n=7) • Componistenbuurt (9%, n=5) • Hoogvonderen (7,5%, n=4) • Binnenstad (6%, n=3). 45
Van vier verdachten is wel bekend dat ze in Roermond wonen, maar staat geen woonadres vermeld in BPS. Er valt evenmin uit de registratie op te maken dat het personen betreft zonder vast woon- of verblijfplaats. Zes verdachten wonen niet in Roermond, maar in de volgende gemeenten: Nijmegen (2x), Heerlen (2x), Den Haag 1 (x), Boxtel (1x). Eén verdachte woont in Duitsland (1x). Antecedenten: veel recidivisten Een meerderheid van de verdachten heeft tenminste één antecedent: 73,6% (n=39). Ruim een kwart (26,4%, n=14) van de verdachten heeft geen antecedenten: ze zijn first offenders. Van vier verdachten valt uit de registratie niet op te maken of ze over antecedenten beschikken. Bijna de helft van de verdachten (48%, n=19) heeft tussen de 2 en 10 antecedenten. Van deze verdachten hebben 4 personen tussen de 2 en 5 antecedenten en 15 tussen de 6 en 10. Tabel 4.3 Antecedenten daders woninginbraak Aantal antecedenten Categorie Aantal 1
Percentage
4
2-5
Meerpleger
4
10,3% 10,3%
6 - 10
Meer/veelpleger
15
38,4%
Meer dan 10
Veelpleger12
16
41%
39
100,0%
11
Totaal
Vier verdachten hebben 41 antecedenten en één verdachte heeft door de jaren heen niet minder dan 51 antecedenten opgebouwd. Arbeid of studie: veel werklozen Van 31 verdachten is bekend of ze werk verrichten of een studie volgen. Slechts twee verdachten blijken een baan te hebben. Eén verdachte werkt opmerkelijk genoeg bij de sociale dienst en een verdachte werkt bij een bouwbedrijf, als voeger. Van veel verdachten is bekend dat ze werkloos zijn: 39,1% (n=18). Verder volgen tien verdachten een opleiding, vaak een beroepsopleiding. Eén verdachte is arbeidsongeschikt. Van 22 verdachten kan op basis van BPS geen uitspraak gedaan worden over het beroep of de studie.
11
Definitie meerpleger: Een persoon van 18 jaar of ouder die in het gehele criminele verleden 2 tot en met 10 processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt, waarvan tenminste 1 in het peiljaar. 12 Definitie (meerderjarige) veelpleger: Een persoon van 18 jaar of ouder die in het gehele criminele verleden meer dan 10 processen-verbaal tegen zich opgemaakt, waarvan tenminste 1 in het peiljaar.
46
Harddrugs: 27 verdachten zijn gebruiker of verslaafd Van 27 verdachten staat in BPS vermeld of ze harddrugs gebruiken of hieraan verslaafd zijn. Zestien verdachten worden aangemerkt als harddrugsgebruiker en twaalf als verslaafde. Van zeven verdachten staat vast dat ze geen harddrugs gebruiken. 4.2.3 Slachtoffers Ruim 60% van de woninginbraak wordt aangegeven door een man en 39% door een vrouw. Een meerderheid van de slachtoffers is van Nederlandse komaf: bijna 70% (n=67). Twee slachtoffers zijn Marokkaans en één slachtoffer is van Antilliaanse komaf. Precies dertien slachtoffers hebben een andere etniciteit dan stond vermeld als antwoordcategorie, waarvan bekend: Rusland (1), Bosnië (1), Afghanistan (1), Schotland (1), Peru (1). Van nog eens dertien personen is de etniciteit onbekend. Tabel 4.4 Etniciteit slachtoffers woninginbraak Etniciteit Aantal slachtoffers
Percentage
Nederlands
67
69, 8 %
Marokkaans
2
2, 1 %
Antilliaans
1
1,1%
Anders
13
13,5 %
Onbekend
13
13,5 %
Totaal
96
100,0%
4.3
Auto-inbraak
We hebben gegevens verzameld over 122 auto-inbraken. Het leverde informatie op over 62 verdachten en 83 slachtoffers. 4.3.1
Het misdrijf: autoaccessoires als buit
Veel auto-inbraken hebben plaats op straat (76%), en dus bijvoorbeeld niet in een parkeergarage. Precies 8 keer wordt in de nabijheid van een woning (bijvoorbeeld een oprit of een carport) ingebroken in een auto. Het tijdstip van het delict is tamelijk gelijkmatig verdeeld. De meeste inbraken worden overdag (31,3%, n=35) en ‘s nachts (27,6%, n=31) gepleegd. Ruim een vijfde van de autoinbraken heeft in de avonduren (20,5%, n=23) plaats. De buit bestaat voornamelijk uit allerhande autoaccessoires, zoals autoradio’s, cd-spelers en navigatiesystemen. Dit was zo bij 40 inbraken. Dit is vaak de primaire of beoogde buit, dat wil zeggen de reden om in te breken in juist deze auto. Niettemin wordt de auto doorzocht op andere waardevolle zaken, hetgeen onder meer resulteert in waardepapieren, telefoons, lap tops of cd’s als buit. Soms is het vermoeden dat er een laptop of een navigatiesysteem aan
47
boord is reden genoeg om in te breken. Een gemonteerde standaard kan bijvoorbeeld leiden tot het vermoeden dat er een navigatiesysteem in het handschoenenkasje ligt. Het precieze motief valt vaak niet goed op te maken uit BPS. Dit neemt niet weg dat het de verdachten bij 17 zaken (27,4%) duidelijk te doen was om geld. Bij 6 zaken ging het om zogeheten verwervingscriminaliteit: een delict met als doel drugs of alcohol te kunnen kopen. Vier zaken waren een vorm van impulsief gedrag: een verdachte ziet een uitgelezen kans om de hand te leggen op een gewenste buit en grijpt deze. Zo wordt onder meer een TomTom gestolen die de eigenaar in de standaard had laten staan. 4.3.2 De daders: mannelijke recidivisten, afkomstig uit Roermond Voornamelijk meerderjarige mannen De overgrote meerderheid van de verdachten (90,3%, n=56) is een man. Bij slechts bij twee delicten is de verdachte een vrouw. In totaal 12 verdachten zijn tussen de 12 en 18 jaar oud, en dus minderjarig (19,4%). Tien verdachten (16,1%) zijn net meerderjarig: ze zijn tussen de 19 en 21 jaar. Evenveel verdachten (16,1%, n=10) vallen in de leeftijdscategorie van 22 tot en met 25 jaar. Precies negen verdachten (14,5%) zijn 26 jaar of ouder en maximaal 35 jaar oud. De grootste categorie is die van de verdachten van 36 tot en met 45 jaar: het betreft 18 verdachten (29%). De overige drie verdachten bevinden zich in de leeftijdscategorie 26 tot en met 55 jaar (4.8%) Tabel 4.5 Leeftijd verdachten auto-inbraken Leeftijd Aantal verdachten
Percentage
12-18 jaar
12
19,4%
19-21 jaar
10
16,1%
22-25 jaar
10
16,1%
26-35 jaar
9
14,5%
36-45 jaar
18
29,0%
46–55 jaar
3
4,8%
Totaal
62
100,0%
De verdachten hebben voornamelijk een Nederlandse komaf: 53,2% (n=33). In totaal heeft 30,6% van de verdachtenpopulatie een niet-Nederlandse komaf (n=19). Drie verdachten hebben de Marokkaanse en Poolse etniciteit en twee de Duitse. Van 9 verdachten is de etniciteit niet opgenomen in BPS (16,1%).
48
Tabel 4.6 Etniciteit verdachten auto-inbraken Etniciteit
Aantal verdachten
Percentage
Nederlands
33
53,2%
Marokkaans Antilliaans
3 1
4,8% 1,6%
Pools
3
4,8%
Duits
2
3,2%
Anders
11
17,7%
Onbekend
9
14,5%
Totaal
62
100,0%
Woonplaats: vaak Roermond of omgeving Van 57 verdachten is de woonplaats bekend. Precies 28 van deze personen wonen in Roermond, en meer in het bijzonder in de volgende wijken: • Binnenstad (6) • Roermondse Veld (6) • Herten (5) • Vrijveld (3) • De Kemp (2). Zeven verdachten hebben geen vaste woon- of verblijfplaats, maar het is duidelijk dat ze vaak in Roermond bivakkeren. Precies 13 verdachten wonen in een dorp of gemeente dat in de buurt van Roermond ligt. Het betreft de volgende gemeenten: Baexem (2), Helden (1), Ittervoort (1), Posterholt (1), Sint Odiliënberg (1), Stramproy (1), Wessem (1). Zeven verdachten wonen op grotere afstand van Roermond: Venlo (2), Maastricht (1), Eindhoven (1), Sevenum (1), Grubbenvorst (1) en Geldrop (1). Drie verdachten komen uit Duitsland (Elsdorf, Wuppertal, Gangelt) en drie verdachten uit Polen. Antecedenten: 77% is recidivist Van de 62 verdachten hebben 48 personen antecedenten op hun naam: dat is 77,4%. Precies 14,5% van de verdachten zijn first offenders (n=9). Van vijf verdachten (8,1%) is onbekend of zij antecedenten op hun naam hebben. Er zijn 15 verdachten met één antecedent. Er zijn in totaal 32 verdachten met 2 of meer antecedenten, waarvan 16 met meer dan 11 antecedenten. Precies 9 verdachten hebben tussen de 2 en 5 antecedenten opgebouwd en 7 verdachten tussen de 6 en 10.
49
Tabel 4.7 Antecedenten daders auto-inbraken Aantal antecedenten Categorie Aantal 1
Percentage
15
2-5
Meerpleger
9
31,9% 19,1%
6 - 10
Meer/veelpleger
7
14,9%
Meer dan 10
Veelpleger
16
34,0%
47
100,0%
Totaal
Er zijn enkele uitermate actieve veelplegers: één verdachte met 58 antecedenten, drie verdachten met 86 antecedenten en één verdachte met niet minder dan 101 antecedenten. Harddrugs: oudere verdachten gebruiken of zijn verslaafd Van de verdachtenpopulatie is van 19 personen bekend dat ze harddrugs gebruiken. Voor 15 verdachten geldt dat ze hieraan verslaafd zijn. De leeftijd van deze 15 verdachten is als volgt: leeftijdscategorie 12-18 jaar (3); 26-35 jaar (3); 36-45 jaar (6); 46-55 jaar (2) en ouder dan 55 jaar (1). Er kan onderscheid gemaakt worden tussen twee dadercategorieën. Het betreft in de eerste plaats de oudere en verslaafde dader die onder meer delicten (in casu auto-inbraak) pleegt om harddrugs te kopen. In de tweede plaats zijn er jonge verdachten die in een auto inbreken omwille van de buit of (ook) impulsief, omdat zich een kans aandient. Arbeid: werkloos of eenvoudig werk Van 18 verdachten (29%) is niets bekend over de werksituatie of over een eventuele opleiding. Precies 27 verdachten (43,5%) is werkloos (n=27) en 5 verdachten volgen een opleiding (8,1%). In totaal 12 verdachten werken. Het betreft zonder uitzondering monotoon en slecht betaald werk, voornamelijk in de bouwsector. Van negen verdachten (14,5) is bekend dat ze schulden hebben opgebouwd. Van verreweg de meeste verdachten (82%, n=51) is niets bekend over eventuele schulden. 4.3.3 Slachtoffers De meerderheid van de slachtoffers is een man: 65,1% (n=54). Er zijn 29 vrouwelijke slachtoffers (34,9%). Een ruime meerderheid van de slachtoffers is van Nederlandse komaf: 67,5% (n=56). Van 15 slachtoffers (18%) valt de komaf niet op te maken uit de registratie.
50
Het valt op dat 6 slachtoffers Duitsers zijn (7,2%). De overige slachtoffers waarvan de afkomst bekend is zijn afkomstig uit: Marokko (2), Colombia (1), Servië (1), Kroatië (1) en uit Latijns-Amerika (1). Tabel 4.8 Etniciteit slachtoffers auto-inbraken Etniciteit Aantal slachtoffers
Percentage
Nederlands
56
67,5%
Marokkaans
2
2,4%
Duits
6
7,2%
Anders
4
4,8%
Onbekend
15
18,1%
Totaal
83
100,0%
4.4
Straatroof
We hebben 101 straatroven bestudeerd. We presenteren informatie over 40 verdachten en 85 slachtoffers. 4.4.1 Het misdrijf: disproportioneel geweld, beperkte opbrengst Geweldgebruik en wapenbezit Het valt op dat er bij bijna driekwart van de straatroven geen wapen wordt gebruikt. Het betreft om precies te zijn 72 zaken, hetgeen neerkomt op 71%. Bij 13 straatroven (13%) wordt wel een wapen gebruikt. Het gaat om de volgende wapens: mes (9), kurkentrekker (1), schroevendraaier (1), vlindermes (1) een eenmaal een vuurwapen. Van 16 zaken is het onbekend of er een wapen in het spel was. Er staat in BPS bij 43 zaken niets vermeld over het geweldgebruik. Klaarblijkelijk omdat het gebruik van fysiek gering was, bijvoorbeeld omdat er een tas werd afgerukt bij het slachtoffer. Het is daarmee natuurlijk nog wel een ernstig delict en het zal zo hoogstwaarschijnlijk ook worden ervaren door het slachtoffer, maar het fysieke geweld is beperkt. Voor zover er fysiek geweld wordt gebruikt, gaat het relatief vaak om onnodig of disproportioneel geweld. Het betreft 29 zaken: dat is afgerond 29%. Uit de literatuur is bekend dat disproportioneel geweld vaak samenhangt met het feit dat de dader ongewapend is. Het kost dan kennelijk meer moeite – ook fysiek – om het slachtoffer te overmeesteren. We treffen dit verband ook in dit onderzoek aan. Immers, van de 29 zaken waarbij disproportioneel geweld wordt gebruikt, betreft het tot 26 keer toe een ongewapende overval. Buit: vooral GSM’s In totaal zijn bij de 101 bestudeerde straatroven 106 goederen ontvreemd. Het valt op dat mobiele telefoons het meest buit worden gemaakt, namelijk in bijna 35% van de gevallen (n=37). Hierna volgt met bijna 25% contant geld, voor in totaal niet meer dan 100 euro. Er
51
wordt bij zeven overvallen meer geld geroofd en er worden 12 tassen buit gemaakt. De categorie ‘overig’ bestaat onder meer uit fietsen, pinpassen, creditcards en rijbewijzen. Bij recent onderzoek naar straatroof in Amsterdams bleek de GSM ook de meest gewilde buit (Van der Torre e.a., 2008). In Amsterdam en Roermond is wel een kanttekening op z’n plaats, want het vermoeden bestaat (bij de politie) dat er geregeld valse aangifte wordt gedaan van GSM-roof. We kunnen geen uitsluitsel geven over de omvang hiervan. 4.4.2 De daders: veel jonge allochtone mannen uit Roermond Leeftijd: jonge mannelijke verdachten Het valt op dat bijna de helft van de verdachten minderjarig is, want ruim 47% (n=19) is tussen de 12 en 18 jaar oud. Nog eens een kwart (n=10) is iets ouder, want tussen de 19 en 21 jaar. De overige verdachten vallen in de volgende leeftijdscategorieën: 22 tot en met 25 jaar (4x), 26 tot en met 35 jaar (5x) en 36 tot en met 45 jaar (2x). Tabel 4.9 Leeftijd verdachten straatroof Leeftijd Aantal verdachten
Percentage
12-18 jaar
19
47,5%
19-21 jaar
10
25,0%
22-25 jaar
4
10%
26-35 jaar
5
12,5%
36-45 jaar
2
5,0%
Totaal
40
100,0%
Verreweg de meeste verdachten zijn een man: het gaat om 37 van de 40 verdachten (92,5%). We troffen in de dossiers drie vrouwelijke verdachten aan. Van de verdachtenpopulatie hebben 8 verdachten het misdrijf alleen gepleegd: een zogenoemd solomisdrijf. Er zijn 26 verdachten waarvan bekend is dat zij de straatroof in groepsverband hebben gepleegd: 16 keer met één andere persoon, 9 keer met twee anderen en eenmaal betrof het een drietal. Woonplaats: driekwart van de daders komt uit Roermond of de directe omgeving Precies driekwart (n=30) van de verdachten woont in Roermond en omgeving. Het valt op dat de woonplaats uiteen loopt. De meeste daders komen weliswaar uit het Roermondse Veld en de Componistenbuurt, maar het betreft niet meer dan vier personen per buurt. Drie verdachten verblijven illegaal in Nederland. De overige zeven verdachten wonen in Eindhoven (2x), Geleen (2x), Gorinchem (1x), Maastricht (1x) en Nijmegen (1x).
52
Etnische achtergrond: de categorie ‘overig’ scoort hoog Bijna een derde van de verdachten is van Nederlandse komaf (32,5%, n=13). Vijf verdachten kunnen tot de klassieke etnische groepen worden gerekend, want 2 verdachten zijn Marokkaans (5%), 1 Antilliaans, 1 Surinaams en 1 Turks (2,5%). Het valt op dat de categorie ‘overig’ hoog scoort met in totaal 13 verdachten. Zeven van deze verdachten komen uit Afrika (maar niet uit Marokko), vijf verdachten komen uit Bosnië en één uit Iran. Van de overige 9 verdachten is de etniciteit niet geregistreerd. Tabel 4.10 Etniciteit verdachten straatroof Etniciteit Aantal verdachten
Percentage
Nederlands
13
32,5%
Marokkaans Turks
2 1
5,0% 2,5%
Antilliaans
1
2,5%
Surinaams
1
2,5%
Anders
13
32,5%
Onbekend
9
22,5%
Totaal
40
100,0%
Antecedenten: veel recidivisten Slechts twee van de veertig verdachten hebben geen antecedenten en zijn dus first offenders. Dit betekent dat 95% (n=38) van de verdachten over antecedenten beschikken. Van deze 38 verdachten heeft ruim een kwart (n=10) één antecedent op z’n naam staan. De helft (n=19) van de recidivisten heeft tussen de 2 en 10 antecedenten opgebouwd. Voor 9 van deze verdachten geldt dat ze tussen de 2 en de 5 antecedenten op hun naam hebben staan. Tien verdachten hebben tussen de 6 en de 10 antecedenten. Bijna een kwart van de recidivisten (24%, n=9) heeft 11 of meer antecedenten op z’n conto staan. De koploper is een verdachte met 17 antecedenten. Tabel 4.11 Antecedenten verdachten straatroof Aantal antecedenten Categorie Aantal 1
Percentage
2-5
Meerpleger
9
26,3% 23,7%
6 - 10
Meer/veelpleger
10
26,3%
Meer dan 10
Veelpleger
9
23,7%
38
100,0%
Totaal
10
53
Harddrugs: bijna eenderde gebruikt In totaal is van 9 verdachten bekend dat ze harddrugsgebruiker zijn (29%). Van drie verdachten staat vast dat zij verslaafd zijn aan harddrugs. Twee van deze verdachten zijn begin twintig (21 en 22 jaar). De andere verdachte is 26 jaar. Vier verdachten gebruiken geen harddrugs en bij 27 verdachten is het onduidelijk of onbekend of ze harddrugs gebruiken. In absolute zin ligt het aantal verdachten dat harddrugs gebruikt lager dan onder de autoinbrekers. Maar het feit dat er ook jonge verdachten zijn die harddrugs gebruiken toont aan dat er wel degelijk een aanwas is van nieuwe ‘gebruikende’ verdachten. Het aandeel van de klassieke junk neemt weliswaar af in de misdaadstatistieken, maar het drugsprobleem verdwijnt zeker niet vanzelf uit deze statistieken of van de straten. Arbeid: weinig verdachten met een baan Precies een kwart van de verdachten (n=10) is werkloos en evenveel verdachten volgen een opleiding. Het valt op dat slechts zes verdachten een baan hebben. Het betreft de volgende beroepen: hovenier, timmerman, vrijwilligerswerk, boer en horecamedewerkers (2x). Van twee verdachten is bekend zij arbeidsongeschikt zijn. Het ging hierbij om een Bosniër van 23 en een Nederlander van 31. Voor 12 verdachten geldt dat BPS niets vermeld over de arbeidssituatie of over een opleiding. 4.4.3 De slachtoffers Het onderzoek levert informatie op over 85 slachtoffers. Ruim 58% (n=50) van hen is een man en 42% (n=35) een vrouw. Van maar liefst 61% (n=52) van de slachtoffers is de etniciteit niet duidelijk geregistreerd. Van 23 verdachten (27,1%) is bekend dat zij van Nederlandse komaf zijn. Eén persoon is Surinaams en negen slachtoffers vallen in een andere categorie dan de gehanteerde standaardcategorieën. Het betreft zes Duitsers, één Indonesiër, één Algerijn en één slachtoffer uit Marokko Tabel 4.12 Etniciteit slachtoffers straatroof Etniciteit Aantal slachtoffers
Percentage
Nederlands
23
27,1%
Marokkaans
1
1,2%
Surinaams
1
1,2%
Duits
6
7,1%
Anders
2
2,4%
Onbekend
52
61,2%
Totaal
85
100,0%
54
Voor 22 slachtoffers (21,8%) geldt dat ze volgens de registratie letsel hebben opgelopen bij de straatroofdirect. Er wordt 20 keer melding gemaakt van fysiek letsel en twee keer van psychische schade. Bij 61 (60%) slachtoffers wordt geregistreerd dat er geen letsel is ontstaan en van 2 slachtoffers is onbekend of er sprake is van letsel. Het letsel is geclassificeerd. Zeven (32%) slachtoffers hebben ‘licht’ letsel opgelopen, zes (27%) ‘matig tot ernstig’ en nog eens zes ‘ernstig’. Bij dit ernstige letsel is steeds een arts geraadpleegd. Van één slachtoffer ‘met letsel’ is niet geregistreerd wat de ernst hiervan is.
4.5
Bedreiging
We hebben informatie verzameld over 102 bedreigingen. We hebben gegevens over 74 verdachten en over 97 slachtoffers geanalyseerd. 4.5.1 Het misdrijf Pleegplaats en tijdstip: vaak overdag in een woning De meeste bedreigingen hebben plaats in een woning. Het gaat om 40 zaken, hetgeen neerkomt op 39,2%. Bijna een kwart van deze delicten (24,5%, n=25) heeft plaats op straat. Verder is de plaats delict 11 keer een bedrijfspand en 10 keer een horecagelegenheid. Onder de categorie ‘anders’ vallen onder meer drie bedreigingen op school. Voor vier zaken geldt dat de precieze locatie niet blijkt uit de registratie. De meeste bedreigingen hebben overdag, tussen 06.00 en 18.00 uur, plaats: het betreft 52 delicten (51%). Precies 22 delicten (21,6) worden in de avonduren – dus tussen 18.00 uur en 00.00 uur - gepleegd. In totaal 14 delicten deden zich in de nacht voor. Motief: onduidelijk, maar wel vaak een voorgeschiedenis Het precieze motief van een bedreiging is vaak ongewis. Dit is het geval bij 45 zaken. Bij 22 bedreigingen is alcoholgebruik of drugsgebruik in die zin in het spel dat dit een rol speelt bij de escalatie. Precies vier bedreigingen zijn terug te voeren tot een zakelijk – financieel – geschil tussen dader en slachtoffer. Voor acht zaken geldt dat de escalatie plaatsheeft in een kort tijdsbestek. We hebben dit getypeerd als impulsief gedrag. Bijna alle bedreigingen die in een woning worden geuit zijn zogenoemd huiselijk geweld, in die zin dat de bedreigingen worden geuit binnen een relatie dan wel binnen een gezins- of familiesituatie. Dit soort geweld heeft vervolgens bijna zonder uitzondering een voorgeschiedenis die bekend is geraakt in de sociale omgeving van dader en slachtoffer of bij professionals, zoals leerkrachten, maatschappelijk werkers en politiemensen. De zaak heeft met andere woorden een voorgeschiedenis en in die voorfase raken er signalen bekend bij derden. Dit biedt mogelijkheden tot preventief ingrijpen en dat is een belangrijk aangrijpingspunt bij de aanpak ervan.
55
Ook andersoortige bedreigingen hebben vaak een voorgeschiedenis, al kan het een voorfase van enkele uren betreffen. Dit laatste is bijvoorbeeld geregeld het geval bij bedreigingen in de horeca: aan het delict gaan verbale ruzies vooraf of conflicten omtrent toegang of verwijdering. De zakelijke ruzies slepen vaak ook al een tijd voort. Wapengebruik: bij een kwart van de bedreigingen Bij 66 zaken (65%) gebruikt de dader geen wapen. Dit is wel het geval bij ruim een kwart van de bedreigingen (26,5%, n=27). Het betreft 3 keer een mes en 3 keer een pistool. In de overige gevallen is gebruik gemaakt van allerhande wapentuig, zoals bakstenen, een hamer, een hangslot en een ijzeren buis. 4.5.2 Daders: mannelijke recidivisten, woonachtig in Roermond Geslacht en leeftijd: vooral mannen tussen de 26 en 55 jaar Bijna alle verdachten zijn mannen: 91,9% (n=68). Vijf verdachten zijn vrouwen en van één persoon staat het geslacht niet vermeld. Van 72 verdachten is de leeftijd bekend. De meeste verdachten zijn ouder dan 26 jaar en jonger dan 55 jaar (56,7%, n=42). Precies 12 verdachten zijn minderjarig. Tabel 4.13 Leeftijd verdachten bedreiging Leeftijd Aantal verdachten
Percentage
12-18 jaar
12
16,2%
19-21 jaar
5
6,8%
22-25 jaar
10
13,5%
26-35 jaar
14
18,9 %
36-45 jaar
14
18,9 %
46-55 jaar
14
18,9 %
56 jaar
3
4,1%
Onbekend
2
2,7%
Totaal
74
100,0%
Etniciteit: slecht geregistreerd Het is opmerkelijk dat de etniciteit slordig wordt vermeld in BPS. En dat terwijl huiselijk geweld – een deelcategorie van dit delict – toch juist prioriteit geniet. De etniciteit is van slechts 21 verdachten bekend. Vijf van deze verdachten zijn Marokkaans, twee Nederlands en eveneens 2 verdachten zijn Turks, Antilliaans en Bosnisch. De 10 andere verdachten waarvan de etniciteit bekend is zijn afkomstig uit: België (1), Duitsland (1), Engeland (2), Iran (1), Irak (1), Italië (1), Somalië (1), Libanon (1) en de Molukken (1).
56
Tabel 4.14 etniciteit verdachten bedreiging Etniciteit Aantal verdachten
Percentage
Nederlands
2
2,7%
Marokkaans Turks
5 2
6,6% 2,7%
Antilliaans
2
2,7%
Anders
10
13,5%
Onbekend
53
71,6%
Totaal
74
100,0%
Woonplaats: geconcentreerd in Roermond Van 72 verdachten is bekend waar zij wonen. De meerderheid woont in Roermond: 63,5% (n=47). De meeste verdachten wonen in het Roermondse Veld (13), de Binnenstad (10) of De Kemp (7). Drie verdachten wonen niet in Nederland, één verdachte is dakloos en één verdachte is illegaal. De resterende verdachten (27%) zijn afkomstig uit omringende gemeenten en steden, zoals Venlo (3x), Maastricht (1x), Eindhoven (1x) en Amsterdam (2x). Antecedenten: bijna 80% is recidivist Bijna tachtig procent van de verdachten (79,7%, n=59) heeft antecedenten. Precies 15 verdachten (20,3%) zijn first offender. Er zijn 8 verdachten met één antecedent en 16 personen hebben tussen de 2 en 5 antecedenten opgebouwd. Er zijn 16 verdachten die beschikken over tenminste 6 en maximaal 10 antecedenten. Er zijn, tenslotte, 19 verdachten met meer dan tien antecedenten. De top-5 bestaat uit 3 verdachten met ieder 31 antecedenten, een verdachte met 49 antecedenten en één met 76. Tabel 4.15 Antecedenten verdachten bedreiging Aantal antecedenten Categorie Aantal 1
Percentage
8
13,6%
2-5
Meerpleger
16
27,1%
6 - 10
Meer/veelpleger
16
27,1%
Meer dan 10
Veelpleger
19
32,2%
59
100,0%
Totaal
Harddrugs: vaak onduidelijk (maar ook minder relevant) Voor 60 verdachten geldt dat het onbekend of onduidelijk is of ze harddrugs gebruiken. Dit wordt waarschijnlijk niet systematisch vermeld, omdat de klassieke junkies geen belangrijke dadercategorie zijn. Van 13 verdachten staat vast dat ze harddrugs gebruiken. Tien verdachten staan te boek als drugsverslaafd. 57
Arbeid: een derde is werkloos Van de 74 verdachten is ruim een derde werkloos (34%, n=25). Van 28 verdachten is het beroep onbekend. Elf verdachten zijn student en 3 verdachten zijn arbeidsongeschikt. Precies zeven verdachten werken, onder meer als vorkheftruckchauffeur, militair, oud ijzer handelaar. 4.5.3 Slachtoffers Geslacht van het slachtoffer: gelijk verdeeld Iets meer dan de helft van de slachtoffers zijn mannen: in totaal 52 personen (53%). Er zijn binnen onze steekproef 45 vrouwen het slachtoffer geworden van bedreiging (46%). Als we het geslacht van het slachtoffer relateren aan de locatie van het plaats delict dan valt het volgende op. Vrouwen zijn relatief vaak slachtoffer geworden in een woning. In totaal hebben we 40 zaken bestudeerd die plaats hadden in een woning en dat leverde 27 vrouwelijke slachtoffers op. Opvallend is dat met name mannen het slachtoffer van bedreiging zijn op straat (15), in een bedrijfspand (10) of in een horecagelegenheid (8). Etniciteit: niet goed geregistreerd Het valt op dat de etniciteit van zeer veel slachtoffer niet goed wordt vermeld in BPS. Wat dit betreft gaat de aandacht nog altijd meer uit naar de daders, want daarvan wordt de etniciteit beduidend beter geregistreerd. Toch is informatie over de etniciteit van het slachtoffer belangrijk, onder meer omdat het aanknopingspunten biedt voor preventief beleid indien zou blijken dat bepaalde groepen (etnisch of in wijken of op locaties, zoals de horeca) relatief vaak het slachtoffer worden van vormen van bedreiging. Voor zover de etniciteit bekend is loopt deze uiteen. Het betreft namelijk drie Nederlanders, drie Turken, twee Marokkanen en een Surinamer. Tabel 4.16 Etniciteit slachtoffers bedreiging Etniciteit Aantal slachtoffers
Percentage
Nederlands
3
3,1%
Marokkaans
2
2,1%
Turks
3
3,1%
Surinaams
1
1,0%
Onbekend
88
90,7%
Totaal
97
100,0%
Uit de sociale omgeving van de dader Driekwart van de slachtoffers heeft geen antecedenten op zijn of haar naam (75,5%, n=77). In totaal hebben 18 slachtoffers antecedenten opgebouwd. Acht personen hebben één antecedent, 7 slachtoffers tussen de 2 en 5 antecedenten en 3 slachtoffers tussen de 6 en 10 antecedenten.
58
Een meerderheid (57,7%, n=56) van de slachtoffers leeft in dezelfde sociale kring als de dader. Dit houdt verband met de constatering dat de bedreiging vaak een voorgeschiedenis heeft in een sociaal milieu, vaak binnen het gezin, familie of buurt, maar soms ook in kringen van horecabezoekers. In totaal zijn bij 56 zaken dader en slachtoffer kennissen of (gewezen?) vrienden van elkaar. Het valt op dat het bij slechts 9 zaken gaat om familie. Dit betekent dat het geweld in woningen niet zo vaak het klassieke huiselijke geweld betreft: geweld tussen man en vrouw. Het betreft vaker geweld tussen bekenden of tussen ongehuwde personen die wel een relatie hebben of hebben gehad.
4.6 Mishandeling We hebben bijna honderd mishandelingen geanalyseerd: om precies te zijn 99. Dit levert informatie op over 81 verdachten en over 87 slachtoffers. 4.6.1 Het misdrijf: impulsief gedrag en disproportioneel geweld Plaats delict: vooral een woning of de straat De mishandelingen hebben voornamelijk op dezelfde soort locaties plaats als bedreigingen. Precies 40 mishandelingen (40%) worden in een woning gepleegd en 37 (37%) op straat. Een substantieel percentage (12%, n=12) heeft plaats in de horeca. Verder zijn de bestudeerde zaken gepleegd in bedrijfspanden (2x), op school (2x), in de bus (1x) en in de gevangenis (1x). Mishandelingen worden, anders dan bedreigingen, relatief vaak ’s nachts gepleegd (46,5%, n=46). Precies 27 (27%) zaken hebben overdag plaats en 24 (24%) in de avonduren. Motief: relatief veel impulsief geweld Bij 38 zaken is sprake van impulsief gedrag. We bedoelen hiermee dat het geweld geen ‘begrijpelijke’ voorgeschiedenis van weken, maanden of jaren. Het betreft in deze gevallen een conflict dat klaarblijkelijk in een kort tijdsbestek groeit en escaleert. Dit maakt het lastig om preventief in te grijpen, al kan het in een horecazaak wel gebeuren dat een mishandeling voortkomt uit een spanning die in enkele uren of minuten is opgebouwd. Impulsief gedrag heeft vooral plaats op straat (16), in een woning (11) of in de horeca (7). Bij 12 mishandelingen is alcohol of drugs de belangrijkste reden van het geweld. Het gaat hier in zekere zin om impulsief gedrag, maar de ongeremdheid van de dader heeft bij deze mishandelingen sterk te maken met (vooral) alcoholgebruik.
59
We troffen 24 zaken aan die zijn terug te voeren tot een conflict in de relationele sfeer. Van deze zaken is het plaats delict tot 18 keer toe een woning. Het gaat hier vaak om zogeheten huiselijk geweld. Bij vijf zaken had de mishandeling te maken met een zakelijk dispuut (5x). Nog eens twee keer betrof het een dispuut in de wereld van de georganiseerde misdaad. Voor 15 zaken geldt dat het motief onduidelijk of onbekend is. Mishandeling gaat bij maar liefst 75 zaken gepaard met disproportioneel geweld. Het betreft fysiek geweld, zoals slaan en schoppen, maar ook het gooien van voorwerpen (strijkijzer, fles) en bedreiging met bijvoorbeeld een mes. Wapengebruik: bij 22 mishandelingen Verreweg de meeste mishandelingen worden met ‘handen en voeten’ gepleegd, want bij 72 zaken (73%) is geen wapen in het spel. De geweldstoepassing is vaak disproportioneel als er geen wapen wordt gebruikt. Dat is zo bij niet minder dan 58 zaken. Bij 22 mishandelingen is dit dus wel zo. Het betreft tot 12 keer toe een mes en 1 keer een vuurwapen. Bij negen mishandelingen wordt een voorwerp of vervoermiddel als wapen gebruikt, op een dusdanige manier dat het gaat om gedrag dat in artikel 4 van de Wet Wapens en Munitie strafbaar is gesteld. Het betreft tot drie keer toe een auto, drie keer een bierfles, eenmaal een asbak, een ijzeren staaf en tenslotte één keer een strijkijzer. Wapengebruik gaat bij 17 zaken samen met disproportioneel geweld. 4.6.2 De daders: mannelijke ‘Nederlandse’ recidivisten uit Roermond Nederlandse daders Een ruime meerderheid van de verdachten is een man: 87,7%, (n=71). Negen verdachten zijn vrouwen en van één persoon staat het geslacht niet geregistreerd. Een meerderheid van de verdachten is van Nederlandse komaf: 65,4% (n=53). Deze categorie wordt op afstand gevolgd door 6 verdachten met de Marokkaanse etniciteit. Verder troffen we aan: 4 Duitse verdachten, 5 verdachten van Turkse komaf, 5 Britten en 4 Antilliaanse verdachten. Andere etniciteiten zijn: Somalisch (1), Servisch (1), Bosnisch (1), Azerbeidzjaans (1)
60
Tabel 4.17 Etniciteit verdachten mishandeling Etniciteit Aantal verdachten
Percentage
Nederlands
53
65,4%
Marokkaans Turks
6 5
7,4% 6,2%
Antilliaans
4
4,9%
Anders
13
16,1%
Totaal
81
100,0%
Vooral twintigers en dertigers Van 79 verdachten is de leeftijd bekend. De meeste verdachten vallen in de categorie van 22 tot 45 jaar: 59,2% (n=48). Ruim 27% van de verdachten is tussen de 26 en 35 jaar oud. Er zijn 10 minderjarige verdachten (tussen de 12 en 18 jaar), 9 jongvolwassen verdachten (tussen de 19 en 21 jaar) en 12 verdachten zijn ouder zijn dan 46 jaar. Tabel 4.18 Leeftijd verdachten mishandeling Leeftijd Aantal verdachten
Percentage
12-18 jaar
10
12,3%
19-21 jaar
9
11,1%
22-25 jaar
13
16,0%
26-35 jaar
22
27,2%
36-45 jaar
13
16,0%
46-55 jaar
8
9,9%
56 jaar of ouder
4
4,9%
Onbekend
2
2,5%
Totaal
81
100,0%
Woonplaats: geconcentreerd in Roermond Van de verdachtenpopulatie (n=81) wonen er 60 in Roermond. Binnen Roermond bestaat de top-4 uit het Roermondse Veld (13), de Binnenstad (9), De Kemp (9) en Sterrenberg (6). Drie verdachten wonen in Duitsland, twee op legerbasis Elmpt. Ten slotte beschikken drie verdachten niet over een vaste woon- of verblijfplaats. Antecedenten: 80% is recidivist Ruim 80% (n=65) van de verdachten van mishandeling heeft antecedenten. Van alle recidivisten is 21,5% (n=14) van de verdachten eenmaal veroordeeld. Er zijn in totaal 31 (47,7%) recidivisten met tussen de 2 en 10 antecedenten, waaronder 22 recidivisten met tussen de 2 en 5 antecedenten, en 9 recidivisten met tussen de 6 en 10 antecedenten. De verdachtenpopulatie telt 20 personen met meer dan 10 antecedenten (30,8%). Enkele uitermate actieve veelplegers zijn een dader met 45 antecedenten, één met 75 en de veelpleger die de kroon spant heeft niet minder dan 140 antecedenten opgebouwd.
61
Tabel 4.19 Antecedenten verdachten mishandeling Aantal antecedenten Categorie Aantal 1
Percentage
14
21,5%
2-5
Meerpleger
22
33,9%
6 - 10
Meer/veelpleger
9
13,8%
Meer dan 10
Veelpleger
20
30,8%
65
100,0%
Totaal
Harddrugs en alcohol: alcohol is een groter probleem Van 13 verdachten (16%) is bekend dat zij harddrugs gebruiken. Negen van hen zijn hieraan verslaafd. Het staat van 15 verdachten vast dat ze geen harddrugs gebruiken. Voor een meerderheid van de verdachten geldt dat uit de registratie valt op te maken dat ze met een ‘alcoholprobleem’ kampen en dat dit een rol – niet perse als hoofdmotief – heeft gespeeld bij het delict of de voorgeschiedenis daarvan. Over zes verdachten staat vermeld dat zij kampen met een zware alcoholverslaving. Arbeid: vaak werkloos of een laag betaalde baan Over 81 verdachten staat in de registratie iets vermeld over werk of opleiding. Van de totale populatie – dus van de 81 verdachten - is ruim een vijfde werkloos: 22% (n=18). Ruim een derde van de verdachten heeft een baan en van 10 verdachten is bekend dat zij een opleiding volgen. Twee verdachten zijn arbeidsongeschikt. Voor zover de verdachten werken betreft het eenvoudig en monotoon, en dus laag betaald werk. 4.6.3 Slachtoffers De meeste slachtoffers van mishandeling zijn vrouwen: 54% (n=47). De overige slachtoffers zijn dus een man. Bijna zestig procent van de slachtoffers heeft de Nederlandse etniciteit: het gaat om precies te zijn om 58,6% (n=51). Het is verder bekend dat er 10 Turkse en 4 Marokkaanse personen slachtoffer zijn. De resterende slachtoffers waarvan de etniciteit bekend is, zijn afkomstig uit: Bulgarije (1), Djibouti (1), Polen (1), Servië (1), Wit-Rusland (1) en het Verengd Koninkrijk (1). Van 18,4% (n=16) staat opmerkelijk genoeg niet geregistreerd wat de etniciteit is. Tabel 4.20 Etniciteit slachtoffers mishandeling Etniciteit Aantal slachtoffers
Percentage
Nederlands
51
58,6%
Marokkaans Turks
4 10
4,6% 11,5%
Anders
6
6,9%
Onbekend
16
18,4%
Totaal
87
100,0%
62
De meeste slachtoffers zijn tussen de 26 en 35 jaar oud (23,0%, n=20) of tussen de 36 en 45 jaar (21,8%, n=19). Er zijn 10 minderjarige slachtoffers 12 slachtoffers vallen in de leeftijdscategorie van 22 tot en met 25 jaar. In totaal 14 slachtoffers zijn ouder dan 46 jaar. Tabel 4.21 Leeftijd slachtoffers mishandeling Leeftijd Aantal slachtoffers
Percentage
12-18 jaar
10
11,5%
19-21 jaar
9
10,3%
22-25 jaar
12
13,8%
26-35 jaar
20
23,0%
36-45 jaar
19
21,8%
46-55 jaar
7
8,0%
56 jaar of ouder
7
8,0%
Onbekend
3
3,4%
Totaal
87
100,0%
Bijna een derde heeft antecedenten Bijna een derde van de slachtoffers heeft antecedenten: 31% (n=27). Zestig verdachten zijn dus first offender (69%). Van de slachtoffers met antecedenten hebben 12 personen één antecedent. Precies 9 slachtoffers hebben tussen de 2 en 5 antecedenten en 3 personen tussen de 6 en 10. Twee personen hebben 11 of meer antecedenten. De één heeft 32 antecedenten en de ander 13. Verhouding dader en slachtoffer: vaak bekenden van elkaar Bij 38 zaken (38%) zijn dader en slachtoffer onbekenden van elkaar. Bij veel andere zaken – in totaal 35 (35%) – zijn (waren?) dader en slachtoffer vrienden van elkaar. Bij weer 17 andere zaken (17%) gaat het om familieleden. Voor 9 zaken geldt dat het onduidelijk is wat de verhouding tussen dader en slachtoffer is. Het valt dus, net als bij bedreigingen, op dat dader en slachtoffer vaak uit dezelfde sociale kringen komen. Tel hier nog bij op dat de slachtoffers van bedreiging en mishandeling relatief vaak – dat wil zeggen vaker beduidend vaker dan bij de andere onderzochte delicten – over antecedenten beschikken. Dit is een indicatie voor wat diffuus slachtoffer-/daderschap wordt genoemd. We lichten (onder andere) dit toe in de afsluitende analyserende paragraaf.
4.7
Aangifteloze delicten en radicalisering
We richten ons in dit onderzoek op delicten waarvan veelvuldig aangifte wordt gedaan. Dit is in overeenstemming met de strekking van de onderzoeksvragen, maar het levert strikt genomen een vertekend beeld op, in die zin dat er ook delicten zijn waar niet zo snel aangifte van wordt gedaan. De precieze omvang van deze delicten valt moeilijker in kaart te brengen.
63
Hoewel dit buiten dit onderzoek valt, willen we wijzen op drie verschijnselen waarop verschillende respondenten en (soms) andere bronnen de aandacht vestigen: •
Er hebben delicten plaats ‘achter de voordeur’. Het betreft deels het klassieke ‘huiselijke geweld’, zoals geweld tussen mensen die een relatie met elkaar hebben of hebben gehad. Dit soort geweld wordt vandaag de dag eerder gespot door onder meer de politie, de politie treedt eerder op en er wordt eerder tot aanhouding en vervolging overgegaan. Dit neemt niet weg dat respondenten – dat wil zeggen mensen waarmee we een vraaggesprek hebben gevoerd, maar ook mensen die we op straat hebben gesproken – de aandacht vestigen op de kwetsbare positie van vrouwen en jongen meisjes binnen bepaalde gezinnen in een achterstandspositie. De respondenten wijzen op ‘verborgen geweld’ tegen meisjes. Ze zijn in bepaalde autochtone kringen bezorgd over mogelijk seksueel misbruik van (jonge) vrouwen.
•
Drugshandel is een zogeheten consensual crime, hetgeen betekent dat dealer en verslaafde elkaar weten te vinden en een gezamenlijk belang hebben bij het afschermen ervan. Dit geldt ook voor de teelt van softdrugs: teler en afnemer doen zaken en wensen geen pottenkijkers. Een relatief groot maar onbekend deel van de drugsdelicten wordt dan ook niet geregistreerd. Respondenten wijzen erop dat Roermond de nodige drugshandel en drugsoverlast telt, al voegen ze daar zonder uitzondering aan toe dat het geen stempel drukt op wijken of buurten, zoals dat in bijvoorbeeld Venlo, Maastricht of Heerlen wel het geval was of is.
•
Naar aanleiding van incidenten met Lonsdalers en negatieve publiciteit over racisme, is er onderzoek gedaan in Noord en Midden Limburg naar extreem gedrag van jongeren (Moors, 2007). Het onderzoek wijst uit dat Roermond geen specifiek probleem heeft met extreem gedrag, onwenselijke polarisatie of radicalisering, maar er wordt wel een gevoelige situatie geconstateerd. Jongeren, maar ook bewoners in achterstandswijken, geven aan dat zij zich geïsoleerd en in de steek gelaten voelen. Ze ervaren dit als een mogelijke voedingsbodem voor agressie en etnische spanningen. Het reeds uitgevoerde onderzoek geeft volgens ons - en volgens respondenten - niet scherp aan wat nu precies de mate en aard van polarisatie of radicalisering is in Roermond. Een antwoord op deze vragen vergt nader onderzoek op lokaal niveau. Dit lijkt te meer relevant omdat sommige respondenten menen dat zij meer beginnende radicalisering constateren dan Moors. We kunnen hierover op basis van ons onderzoek naar veelvoorkomende criminaliteit geen uitsluitsel geven.
4.8
Patronen en oorzaken
a.
Concentraties: geografisch en sociaal
De profielanalyse attendeert op enkele concentraties van het lokale criminaliteitspatroon. Het betreft in de eerste plaats geografische concentratie. Deze concentratie komt het meest duidelijk naar voren uit de woonplaats van de daders. Voor zowel woninginbraak, autoinbraak, bedreiging als mishandeling geldt dat het Roermondse Veld en de Binnenstad de top-
64
2 vormen. Er wonen, binnen onze steekproef, ook relatief veel daders van bedreiging en mishandeling in De Kemp. De concentratie kent wel zijn grenzen, want de daders van straatroof wonen bijvoorbeeld juist verspreid over de stad. Deze concentratie hangt samen met de kwetsbaarheid van bepaalde wijken en groepen. De kwetsbaarheid van het Roermondse Veld hangt samen met lokale sociale structuren, terwijl die van de Binnenstad eerder heeft te maken met gelegenheidsstructuren. b.
Kwetsbare wijken: achterstanden
De kwetsbare wijken in Roermond kennen veel armoede en marginaliteit. Dit geldt het meest voor het Roermondse Veld (zie a), en in minder mate voor de Donderberg en De Kemp, maar in Donderberg juist weer wel in de Componistenbuurt. De armoede en marginaliteit komen tot uitdrukking in kengetallen: daar is de werkloosheid hoog en het inkomen laag. In bepaalde gezinnen en families heerst al van generatie op generatie armoede en marginaliteit. Uit de profielanalyse blijkt dat relatief veel daders werkloos zijn of laag betaalde arbeid verrichten. Voor wat werkloosheid betreft troffen we het volgende aan: • • • • •
Woninginbraak: van 31 verdachten informatie over opleiding of arbeidspositie; 18 werkloze verdachten. Auto-inbraak: van 44 verdachten informatie over opleiding of arbeidspositie; 27 werkloze verdachten. Straatroof: van 28 verdachten informatie over opleiding of beroep; 10 werkloze verdachten (en 2 arbeidsongeschikten). Bedreiging: van 46 verdachten informatie over opleiding of beroep; 25 werkloze verdachten (en 3 arbeidsongeschikten). Mishandeling: van 58 verdachten informatie over opleiding of beroep; 18 werkloze verdachten (en 2 arbeidsongeschikten).
Armoede leidt bepaald niet perse of automatisch tot criminaliteit en overlast. Immers, de meeste mensen met een laag inkomen plegen nu eenmaal geen delicten. De criminaliteit en overlast liggen ook besloten in de leefstijl en cultuur van een deel van de autochtone en allochtone bewoners van deze wijken. Die cultuur keurt bepaalde vormen van norm- en regeloverschrijdend gedrag goed. Dit heeft vergaande gevolgen: alleen armoedebestrijding (hoe nodig ook) helpt niet, want de oorzaken van criminaliteit schuilen ook in gewortelde culturen en leefstijlen (zie i). De meeste kansen zouden de jongeren nog moeten krijgen en grijpen, al baart juist het jongerengedrag zorgen. c.
Een klassieke dadergroep: de drunkies
Roermond kent een omvangrijke groep zogeheten ‘drunkies’: alcohol- en drugsverslaafden. De schattingen van onze respondenten lopen uiteen van 120 tot 200 personen. Middels het ‘Drang & Dwang’-project wordt deze groep uit het centrum van Roermond geweerd en richting zorginstellingen geleid. Het aandeel van deze categorie onder de daders lijkt kleiner te worden en het aandeel van de jeugd en jongvolwassenen in de misdaadstatistieken groeit.
65
Toch zien we deze groep of categorie bij de volgende delicten terug als substantiële dadergroep: • Woninginbraak: van 27 daders bevat BPS informatie over harddrugsgebruik; 12 daders zijn verslaafd aan harddrugs. De totale steekproef telt 53 verdachten; de kans is groot dat de meeste verdachten waarover niets wordt verteld over het harddrugsgebruik niet verslaafd zijn. • Auto-inbraak: van 24 daders bevat BPS informatie over harddrugsgebruik; 19 daders zijn verslaafd aan harddrugs. De totale steekproef telt 62 verdachten; de kans is groot dat de meeste verdachten waarover niets wordt verteld over het harddrugsgebruik niet verslaafd zijn. Roermond is een prominente stad in Midden-Limburg. De stad is voor alcohol- en drugsverslaafden uit omringende gemeenten om meerdere redenen aantrekkelijk. Het aanbod van verdovende middelen is groter, er zijn opvangvoorzieningen en illegale verblijfsplaatsen. De anonimiteit is ook groter dan in omringende plattelandsgemeenten. Deze aantrekkingskracht draagt bij aan de criminaliteit en overlast van verslaafden in Roermond. d.
Transitie: aanwas van allochtone daders
Roermond is een stad in beweging (zie f). Dit komt onder meer tot uitdrukking in de pluralisering van de bevolkingssamenstelling. Het aantal allochtonen, inclusief het aantal niet Westerse allochtone, is gestaag gegroeid in de afgelopen decennia. Dit heeft onder meer geresulteerd in de aanwas van (jonge) allochtone daders. Het valt op dat het gaat om daders met nogal uiteenlopende etniciteiten. De profielanalyse levert de volgende informatie op: • Woninginbraak: van 38 van de 53 verdachten is de etniciteit bekend; het gaat bij 21 zaken niet om een dader met de Nederlandse etniciteit. • Auto-inbraak: van 53 van de 62 verdachten is de etniciteit bekend; het gaat bij 20 zaken niet om een dader met de Nederlandse etniciteit. • Straatroof: van 31 van de 40 verdachten is de etniciteit bekend; het gaat bij 18 zaken niet om een dader met de Nederlandse etniciteit. • Bedreiging: opmerkelijk genoeg is van slechts 21 van de 74 verdachten de etniciteit bekend; het gaat bij 19 zaken niet om een dader met de Nederlandse etniciteit. • Mishandeling: van alle 81 verdachten is de etniciteit bekend; het gaat bij 28 zaken niet om een dader met de Nederlandse etniciteit. e.
Aanwas van jonge daders
Het aandeel van jongeren van 12 tot en met 21 jaar is substantieel. Het precieze aandeel verschilt per delict (het aandeel is het hoogst bij straatroof en laagst bij bedreiging), maar het verklaart mede de hoge misdaadscores die Roermond vandaag de dag heeft. Bij de aanpak van de criminaliteit van deze jonge daders is urgentie geboden, omdat het gevaar bestaat dat ze de meerplegers van vandaag en de veelplegers van morgen zijn (zie h). De profielanalyse levert de volgende informatie op: • Woninginbraak: in totaal 53 verdachten; 13 daders zijn tussen de 12 en 18 jaar, en 7 daders tussen de 19 en 21 jaar.
66
• • • •
f.
Auto-inbraak: in totaal 62 verdachten; 12 daders zijn tussen de 12 en 18 jaar, en 10 daders tussen de 19 en 21 jaar. Straatroof: in totaal 40 verdachten; 19 daders zijn tussen de 12 en 18 jaar, en 10 daders tussen de 19 en 21 jaar. Bedreiging: van in totaal 72 verdachten is de leeftijd bekend; 12 daders zijn tussen de 12 en 18 jaar, en 5 daders tussen de 19 en 21 jaar. Mishandeling: van in totaal 79 verdachten is de leeftijd bekend; 10 daders zijn tussen de 12 en 18 jaar, en 9 daders tussen de 19 en 21 jaar. Een stad in beweging: criminele gelegenheidsstructuren
Roermond is een stad met weinig inwoners, maar ze telt tegelijkertijd veel bezoekers. Dit hangt samen met de centrumfunctie die de stad vervult door het aanbod van winkels, recreatiemogelijkheden, horeca en tal van voorzieningen, van onderwijsinstellingen tot aan het aanbod van zorg en opvang, bijvoorbeeld ook voor drugsverslaafden. Hier komt nog eens bij dat de stad op steenworp afstand ligt van Duitsland en België. De bereikbaarheid van Roermond neemt enorm toe door de bijna voltooide aanleg van een goede snelwegverbinding. Tel hierbij op dat de aantrekkingskracht van Roermond ook nog eens verder toe zal nemen omdat de lokale economie naar alle waarschijnlijkheid zal blijven groeien. Tabel 4.22 Overzicht inwoners Roermond
Inwoners Roermond
2006
2007
Aantal (absoluut)
45.460
54.250
Autochtonen (%)
86
88
Allochtonen (%)
14
12
17 12 29
16 11 28
28 15
28 16
Leeftijd (%) 0 t/m 15 jaar 16 t/m 24 jaar 25 t/m 44 jaar 45 t/m 64 jaar 65 jaar en ouder
* De toename van het aantal inwoners is het gevolg van de toevoeging van Swalmen tot Roermond Bron: CBS
De stad is dus volop in beweging. Naast het economische en commerciële succes van de stad valt op dat de bevolkingssamenstelling ook pluriformer is geworden. Het aantal allochtone bewoners is gestaag toegenomen. In de wijken en buurten met een pluriforme samenstelling zijn de inkomens laag. Dat geldt ook voor de traditionele autochtone bewoners van deze wijken en buurten. Al deze bewegingen in de stad resulteren bij elkaar opgeteld in criminele gelegenheidsstructuren. Er zijn mensen op straat en in het alledaagse sociale verkeer stuiten potentiële daders op mogelijke slachtoffers en doelwitten, zoals auto’s of (op dat moment verlaten) woningen. Uit ons onderzoek blijkt dat relatief veel daders afkomstig zijn uit de 67
kwetsbare buurten in Roermond: de ene keer zijn het autochtone daders en de andere keer allochtonen. g.
Delicten met een voorgeschiedenis
De profielanalyse toont aan dat met name bedreigingen en mishandeling een voorgeschiedenis kennen: soms van uren (in de horeca), maar vaak van weken, maanden of zelfs jaren. Hiermee hangt samen dat er over de achterliggende of eerdere conflicten signalen bekend raken: in de sociale omgeving van daders en slachtoffers, maar ook bij professionele instanties. Die professionele instantie is bij veel zaken de politie, maar ook maatschappelijke instellingen, onderwijsinstellingen, scholen, medici en corporaties zullen er vaak van op de hoogte raken. Dit biedt belangrijke aanknopingspunten bij de aanpak ervan, want (vroeg)signalering maakt het mogelijk om in te grijpen: preventief, repressief of met maatregelen daar tussenin die we betitelen als prepressie. We gaan hier bij de aanbevelingen nader op in. Hier beperken we ons tot de constatering dat het bij de uit de hand gelopen zaken niet doeltreffend is ingegrepen om dit te voorkomen. Nu is er ongetwijfeld een categorie conflicten die haast onvermijdelijk escaleert en het is ook waar dat escalatie een momentum is om – dit keer – doeltreffend in te grijpen. Hier staat tegenover dat respondenten van verschillende instanties – uit preventieve en repressieve hoek – erkennen dat Roermond nog geen sluitende “ketenaanpak” om slepende conflicten vroegtijdig te onderkennen en doeltreffend aan te pakken. Stuk voor stuk benadrukken de respondenten dat het juist bij bedreigingen en mishandelingen – of bij “huiselijk geweld”- eerder en doortastender op te treden. Ze wijzen daarbij op de problematische leef- en opvoedingssituatie in een categorie Roermondse gezinnen. Respondenten wijzen op grote leerachterstanden, gezinsbreed drankgebruik, slechte eetpatronen, gebroken gezinnen, gezinsconflicten, psychische problemen en vetes of conflicten in straten, wijken en binnen of tussen families. Sommige respondenten wijzen erop dat dit soort problemen duidelijk voor het voetlicht kwam door de schokkende brand op 12 juli 2002, waarbij 6 kinderen uit één gezin om het leven kwamen. Ze vinden dat de alertheid voor dit soort zaken door deze ramp is toegenomen, in combinatie met de (landelijke) aandacht voor huiselijk geweld en opvoedingsproblemen, maar ze hopen op extra investeringen in de aanpak van dit soort geweld en de oorzaken daarvan. De profielanalyse bevestigt het belang hiervan, want naast calculerende delicten of gelegenheidsdelicten levert het geweld dat wortelt in sociale problemen of misstanden een bijdrage aan het huidige volume van de criminaliteit in Roermond. Het valt niet alleen op dat daders en slachtoffers van bedreigingen en vooral mishandelingen vaak uit dezelfde sociale kringen komen. De slachtoffers van deze delicten beschikken relatief vaak over antecedenten: • Bedreiging: van de 97 slachtoffers hebben er 18 antecedenten • Mishandeling: van de 87 slachtoffers hebben er 27 antecedenten Dit is een indicatie voor wat diffuus slachtoffer-/daderschap wordt genoemd. We bedoelen hiermee dat de slachtoffers van het ene moment de dader op het andere moment geweest in
68
het conflict geweest kan zijn. Dit betekent dat er in feite meerdere daders zijn en dat het de vraag is wanneer tegen wie repressief of preventief zou moeten worden opgetreden. h.
Criminele loopbanen: tijdige preventie en repressie
Uit onderzoek van Slotboom en Wiebrens (2003) blijkt dat de kans op recidive fors stijgt als daders ongeveer zes antecedenten hebben opgebouwd. Hoewel er verschillen bestaan per delict en dadergroep, is het in elk geval belangrijk om onderscheid te maken tussen personen met 2 tot 5 antecedenten en daders met tenminste 6 antecedenten. Het is belangrijk dat met name bij jonge verdachten de kans op recidive fors stijgt indien ze over zes antecedenten beschikken, en zeker als ze deze in kort tijdsbestek opbouwen en het onder andere geweldsdelicten betreft. De les luidt dat het belangrijk is om vroegtijdig daadkrachtig in te grijpen, dan wil zeggen reeds vanaf bij het tweede delict en zeker voor het vijfde, omdat het point of no return dan al bereikt kan zijn (Slotboom en Wiebrens, 2004).13 Zo mogelijk preventief, maar ook met repressie of met serieuze dreiging daarmee kan maar beter niet te lang worden gewacht, omdat een criminele loopbaanpad dus als na vijf of zes antecedenten ingeslagen kan zijn. Uit de profielanalyse blijkt het aandeel van personen met 2 tot 5 antecedenten per delict als volgt te zijn: • Woninginbraak: 4 verdachten • Auto-inbraak: 9 verdachten • Straatroof: 9 verdachten • Bedreiging: 16 verdachten • Mishandeling: 22 verdachten i.
Culturele verklaringen: criminaliteitsbevorderende levensstijlen
De oorzaken schuilen ook in cultuurpatronen. Die zijn deels het product van sociaaleconomische leefomstandigheden, maar het is ook een oorzaak op zich. Het gaat in Roermond onder meer om de culturen in autochtone gezinnen en families met hoge werkloosheid, soms van generatie op generatie. De kwetsbare wijken kennen veel armoede en marginaliteit. Dit is in bepaalde autochtone gezinnen en families als zo van generatie op generatie. De criminaliteit en overlast liggen ook besloten in de leefstijl en cultuur van een deel van de autochtone bewoners van deze wijken. Die cultuur keurt bepaalde vormen van norm- en regeloverschrijdend gedrag goed. Dit heeft vergaande gevolgen: alleen armoedebestrijding (hoe nodig ook) helpt niet, want het gaat namelijk ook om gewortelde culturen en leefstijlen. De meeste kansen zouden de jongeren nog moeten krijgen en grijpen, al baart juist het jongerengedrag en de aanwas van jonge daders zorgen. De autochtone gezinsproblematiek komt concreet – op microniveau dus - tot uitdrukking in de problematische leef- en opvoedingssituatie in een categorie Roermondse gezinnen. Respondenten wijzen op grote leerachterstanden, gezinsbreed drankgebruik, slechte eetpatronen, gebroken gezinnen, gezinsgeweld en psychische problemen. Verschillende 13
Er moet natuurlijk ook worden opgetreden bij het eerste delict, zeker als de omstandigheden daarom vragen, maar veel daders plegen één delict en recidiveren nooit.
69
respondenten wijzen erop dat dit soort problemen onder meer aan het daglicht kwamen bij de schokkende brand in de Jupiterstraat op 12 juli 2002, waarbij 6 kinderen uit één gezin met talrijke problemen om het leven kwamen. Het valt op dat aandeel van allochtone daders fors is. Het is deels moeilijk om aan te geven in welke mate dit komt door cultuurpatronen, omdat het opmerkelijk vaak gaat om allochtonen uit de categorie ‘overig’. Maar, het valt bijvoorbeeld wel op dat onder meer in de criminologische literatuur over criminaliteit onder Marokkaanse jongens en jongvolwassenen steeds vaker het standpunt wordt ingenomen dat hun oververtegenwoordiging in de misdaadstatistieken zeker niet alleen te maken heeft met sociaaleconomische omstandigheden, maar ook met de Marokkaanse cultuur, inclusief fricties met de dominante cultuurpatronen in Nederland (Werdmölder, 2005). Een belangrijke oorzaak van Marokkaanse criminaliteit is de neiging van opvoeders en jongeren om de schuld of oorzaak van criminaliteit te zoeken in maatschappelijke omstandigheden. De jongeren kampen bovendien met een cultuurconflict tussen de straatnormen van vrienden, de strenge regels binnen de muren van het ouderlijk huis en de grote normatieve ruimte die het met name het Nederlandse onderwijssysteem laat bestaan. Een permissieve opstelling van hulpverleners of politie kan ook onbedoelde effecten hebben, in die zin dat ook daarin rechtvaardigingen of mogelijkheden worden gezien voor normafwijkend of zelfs crimineel gedrag.
70
Hoofdstuk 5
Beleidsmaatregelen 5.1.
Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft en analyseert beleidsmaatregelen. We geven geen totaaloverzicht, maar richten ons op de belangrijkste lokale maatregelen ten aanzien van de door ons onderzochte delictvormen.14 We gaan eerst bondig in op de beleidsorganisatie (5.2) en daarna op belangrijke clusters van maatregelen: wijkgericht (5.3), doelgroepgericht (5.4) en delictgericht (5.5). Vervolgens beschrijven we de oprichting van het Veiligheidshuis MiddenLimburg (5.6) en gaan we in op belangrijke inspanningen van politie en justitie (5.7), al participeren die bij vrijwel alle in andere paragrafen beschreven beleidsmaatregelen. Ten slotte gaan we in op de invloed van de lokale politiek op de politie (5.8).
5.2
Gemeente Roermond: beleidsorganisatie
Het collegeprogramma In het collegeprogramma – bruggen bouwen – is veiligheid één van de onderwerpen. Het programma onderstreept dat het gemeentebestuur de regie bij het veiligheidsbeleid heeft en dat samenwerking met justitie, politie en andere ketenpartners is geboden. De belangrijkste andere partners zijn de Stichting Wel.kom, woningcorporatie Wonen-Zuid en de GGZ Noorden Midden-Limburg (GGZ-NML). Integraal veiligheidsbeleid wordt ondergebracht in één portefeuille, namelijk die van de burgemeester. Dit wijkt af van de toedeling in het vorige college, toen de veiligheidsportefeuille was verdeeld over meerdere bestuurders. Wethouders hebben wel beleidsterreinen in hun portefeuille die raken aan het veiligheidsbeleid. Het betreft maatschappelijke zorg, volksgezondheid, jeugd, wijkbeheer en wijkontwikkeling. Het programma wil meer blauw op straat en er wordt prioriteit verleend aan het opbouwen van het Veiligheidshuis Midden-Limburg (VML). Er wordt gesteld dat er meer aandacht behoort te komen voor preventie, maar dat repressie noodzakelijk blijft. Burgers dienen door middel van burgerparticipatie in staat gesteld te worden om meer invloed uit te oefenen op hun woonomgeving. Het bestuur moedigt eigen initiatieven bij de aanpak van veiligheid en overlast aan. Dit past in het bredere beleid om de sociale cohesie in de stad te vergroten. Het burgerjaarverslag 2006 somt enkele (meer) concrete elementen van het lokale veiligheidsbeleid op: • De aanpak van stelselmatige daders of veelplegers, met specifieke aandacht voor jeugdcriminaliteit. • Het versterken van de opsporing en de handhaving. • Het versterken van het zichtbare toezicht en van de controle in de publieke ruimte. 14
We hebben daarom onder meer de aanpak van de overbewoning niet in het onderzoek betrokken, ook al levert dit ongetwijfeld een bijdrage aan de lokale veiligheid.
71
• •
Uitbreiding van (op delicten of locaties) gerichte preventieprojecten. Geweld en overlast in het publieke domein.
De burgemeester voert verschillende vormen van veiligheidsoverleg: •
Portefeuillehoudersoverleg Integrale Veiligheid. In dit wekelijkse overleg worden (politieke) voorstellen ten aanzien van de integrale veiligheid besproken, alsook lopende projecten, veiligheidsthema’s en mogelijke recente incidenten of relevante gebeurtenissen. De andere deelnemers zijn: het hoofd van de afdeling Kabinet en Communicatie, de coördinator integrale veiligheid, de beleidsmedewerker veiligheid en het hoofd Stadstoezicht.
•
Tweewekelijks veiligheidsoverleg. Dit is een extern overleg van de deelnemers aan het portefeuillehoudersoverleg met de politiechef van de basiseenheid en twee beleidsmedewerkers (van politie en justitie). De commandant van de brandweer neemt zo nodig deel aan dit overleg.
•
Overleg lokale driehoek. Er wordt sinds 2007 elk kwartaal overleg gevoerd tussen de burgemeester, de politiechef en de officier van justitie.
Integraal Veiligheidsplan 2004-2006 Het meest recente veiligheidsplan - Integraal Veiligheidsbeleid 2004-2006 - van de gemeente Roermond heeft betrekking op de periode 2004-2006. Bij de bepaling van de inhoud van dit beleid is uitvoerig in kaart gebracht wat de problemen zijn. Het beleidsplan kent naast algemene prioriteiten veel speerpunten. Deze speerpunten zijn deels gericht op lokale criminaliteit en deels op leefbaarheidsvraagstukken. Het veiligheidsplan onderscheidt vijf hoofdthema’s: veiligheid in wijken; jeugd en veiligheid; geweld in het publieke domein; overlast in het publieke domein; en veilige woonomgeving. Deze thema’s worden uitgewerkt in 34 speerpunten, variërend van auto-inbraken tot het onderhoud van vijvers. Het veiligheidsplan somt naast allerhande activiteiten ook partners op. Mede door het grote aantal punten en maatregelen is het volledige plan nooit richtinggevend geworden, in die zin dat niet duidelijk was wat nu echt de speerpunten waren en wat nu de kern van de veiligheidsproblemen in Roermond is. In de praktijk is het zwaartepunt komen te liggen op de maatregelen die we in dit hoofdstuk beschrijven en is al doende duidelijk geworden waar de prioriteiten liggen. De voortgang van acties die voortvloeien uit het beleidsplan is drie keer per jaar voorgelegd aan de commissie Algemene Zaken van de gemeenteraad. In september 2006 is een eindevaluatie opgesteld. Die evaluatie stelt dat de operationele samenwerking te vaak blijft steken vanwege onduidelijkheid over de beschikbaarheid van mensen en middelen, waardoor ideeën of initiatieven deels niet ten uitvoer worden gebracht.15 Er moet meer committent over de inzet van menskracht en middelen op strategisch niveau komen. Dit tekort wordt nog 15
Voor de periode 2003-2006 wordt in totaal € 1.008.000 beschikbaar gesteld voor de totstandkoming van de veiligheidsprojecten. Het betrof een incidentele uitgave van € 200.000 gevolg door een verhoging in 2005 met € 58.000 en in 2006 nog eens met € 750.000.
72
steeds benadrukt door respondenten. Zij geven aan dat er wel hard is gewerkt aan verschillende maatregelen, waarbij zelfs gedurfde maatregelen niet geschuwd zijn, zoals de gemeentelijke inzet van particuliere beveiligers. Zie de paragrafen 5.3, 5.4 en 5.5 voor een overzicht van belangrijke maatregelen. Voor de periode 2004-2006 was er dus wel een integraal veiligheidsplan opgesteld, maar dit is niet gebeurd in 2007. Dit wordt toegeschreven aan de bestuurlijke prioriteit voor de gemeentelijke herindeling en aan het feit dat in 2007 gevraagd is om – eerst - een extern veiligheidsonderzoek uit te laten voeren. Alle betrokkenen zijn zich ervan bewust dat er in 2008 een gemeenschappelijk veiligheidsplan of –programma opgesteld zal moeten worden. Door het ontbreken hiervan is 2007 in strategisch opzicht een soort “tussenjaar” geworden. In een motie van 18 mei 2006 worden de burgemeester en het college verzocht om – in goed overleg met de politie (korpsleiding) en openbaar ministerie (hoofdofficier van justitie) – te komen tot een plan van aanpak. Dit heeft geresulteerd in een raadsvoorstel d.d. 8 augustus 2006. Het raadsvoorstel voorziet in een stuurgroep (de lokale driehoek plus de toenmalige wethouder integrale veiligheid), een ambtelijke projectgroep en een klankbordgroep waarin raadsleden plaatsnemen. Verder wordt in het raadsvoorstel een persoonsgerichte en locatiegerichte aanpak voorgesteld. Het raadsvoorstel werd in september 2006 door de commissie Algemene Zaken niet rijp geacht voor behandeling in de gemeenteraad. Ambtelijke organisatie Het integrale veiligheidsbeleid ligt ambtelijk in handen van de coördinator integrale veiligheid. Deze coördinator valt onder het cluster veiligheid van de afdeling Kabinet & Communicatie. Zijn taak is het ontwikkelen, formuleren en implementeren van veiligheidsbeleid. Daarnaast geeft hij inhoud aan de gemeentelijke regierol met betrekking tot lokale veiligheidsvraagstukken en is hij aanspreekpunt voor de aanpak van integrale veiligheid. Hij merkt in de praktijk dat ‘regie’ bepaald niet betekent dat de gemeente het voor het zeggen heeft. Tot slot adviseert hij over openbare orde en veiligheidsvraagstukken. De coördinator IVB wordt ondersteund door een beleidsmedewerker. De gemeente Roermond telt voorts drie wijkcoördinatoren. Zij leggen zich toe op de sociale ontwikkeling - of: ‘het wijkbeheer’ – van drie kwetsbare wijken in Roermond, te weten: het Roermondse Veld, De Kemp en Donderberg. De wijkcoördinatoren waren eerst ondergebracht bij de sector Zorg en Activering, maar ze maken sinds augustus 2007 deel uit van het cluster veiligheid. Deze coördinatoren fungeren als schakel tussen de gemeente en partners die belangrijke wijkgerichte activiteiten vervullen, zoals Wel.kom, Wonen-Zuid en de wijkagenten die in Limburg-Noord gebiedsmentoren worden genoemd. De wijkcoördinatoren hebben de opdracht om de sociale ontwikkeling – inclusief de veiligheid – in de meest kwetsbare wijken te verbeteren. Hiertoe werken zij samen met projectcoördinatoren die zich toeleggen op de fysieke ontwikkeling van deze wijken, dat wil zeggen op de sloop, nieuwbouw en renovatie van woningen en andere panden. De koppeling tussen de sociale ontwikkelingen en fysieke ingrepen ligt in handen van de wethouder wijkbeheer en -ontwikkeling.
73
Deze wethouder heeft hiermee een belangrijke taak, zo volgt uit onderzoek van Gabriëls en Nauta (2003). Zij concluderen namelijk dat er een “kloof gaapt tussen de pretentie van de gemeente Roermond om integraal te werken en de bestuurlijk-organisatorische werkelijkheid” (2003:45). Zij wijten dit voornamelijk aan de verschillende werkwijzen tussen de afdeling die is belast met de fysieke veranderingen (de sector Ruimte) en de afdeling Zorg en Activering die zich richt op de sociale verbeteringen. Bij deze laatste sector werken de veiligheidscoördinatoren. Tot voor kort betrof het één coördinator met drie wijken – het Roermondse Veld, De Kemp en Donderberg – in zijn portefeuille. Dit is een veel te zware opgave voor één ambtenaar, zo concluderen Gabriëls en Nauta: “Inmiddels is dat besef ook bij de gemeente doorgedrongen en heeft men drie wijkcoördinatoren benoemd” (2003:46). Die wijkmanagers heten inmiddels dus wijkcoördinatoren en zij maken vandaag de dag deel uit van het cluster veiligheid van de afdeling Kabinet & Communicatie. De ‘sociale’ (wijkbeheer) en ‘fysieke’ poot liggen in één hand, namelijk in de portefeuille van de wethouder wijkbeheer en –ontwikkeling. De gemeente levert de coördinator (0,6fte) van het Veiligheidshuis Midden-Limburg (VML). Die beschikt over managementondersteuning (0,6fte).16 Het VML coördineert onder meer het zogeheten Drang & Dwang-project (zie 5.4) en beoogt - ook los van dit project – samenwerking tot stand te brengen tussen de gemeente, politie, justitie en zorg.17 Het VML is in oprichting. Dit blijkt overduidelijk uit een dispuut dat tijdens ons onderzoek speelt, want de gemeente vindt namelijk dat de politie draalt bij het aanwijzen van een politiefunctionaris die plaatsneemt in het veiligheidshuis en zo zorgt voor stagnatie. Het toont aan dat het VML in de kinderschoenen staat, al geldt dat niet voor de beleidsprocessen – Dwang & Drang; casusoverleg – die er onder worden gebracht. De afdeling Stadstoezicht - een onderdeel van de sector Ruimte - legt zich toe op toezicht op straat. De stadswachten en de medewerkers van stadstoezicht (met opsporingsbevoegdheid) maken deel uit van deze afdeling. De toezichthouders (BOA’s) vullen de politie aan. Ze leggen zich toe op handhaving van de APV en op het bewaren van de rust. Er zijn ook zogeheten “wijkboa’s”, die (dus) surveilleren in de wijken en die zijn bekostigd uit beschikbaar gestelde extra middelen. Het betrof, om precies te zijn, tot twee keer een bedrag van 150.000 euro. De afdeling Stadstoezicht kent een veiligheidsloket. Bewoners en ondernemers kunnen hier terecht met vragen en meldingen over (on)veiligheid. Er kan ook aangifte worden gedaan van diefstal en vernielingen.
5.3
Wijkgericht werken
De gemeente Roermond kiest voor “wijkgericht werken”. Dit houdt in dat de kansen en problemen in een wijk het startpunt vormen voor de beleidsvorming en ook centraal behoren te staan bij de beleidsuitvoering. Dit vergt en verondersteld burgerparticipatie: communicatie tussen gemeente, instellingen en burgers over lokale omstandigheden en het daarbij passende 16 17
De gemeente Weert levert 0.8 fte. Position paper Veiligheidshuis Midden-Limburg en i.o., Roermond/Weert, 28 juni 2006.
74
beleid.18 Het wijkgerichte beleid valt uiteen in de twee hierboven genoemde sporen: het ‘sociale’ (de sociale ontwikkeling en leefbaarheid) en het ‘fysieke’ (de woningbouw en verdere fysieke inrichting van een wijk). De hoofddoelstelling bestaat uit het verbeteren van de leefbaarheid. Dat is dis breder dan veiligheid, hetgeen weer een ruimer begrip is dan de veelvoorkomende criminaliteit die in dit onderzoek centraal staat. Er is halverwege de jaren negentig tot deze wijkgerichtheid besloten. In 1995 wordt geconstateerd dat Roermond drie achterstandswijken kent: het Roermondse Veld, De Kemp en Donderberg. Dit wordt nog eens herbevestigd door de zogeheten Werkgroep 2000. De drie wijken hebben, zij het in uiteenlopende mate, te maken met een ongelukkige combinatie van homogenisering én heterogenisering. De economische situatie van de bewoners homogeniseert: een laag opleidingsniveau en veel werkloosheid, vaak van generatie op generatie en dientengevolge armoede, los van de vraag hoe dit precies wordt gedefinieerd. Dit hangt samen met het woningenbestand: veel verouderde en goedkope (huur)woningen met een relatief slechte kwaliteit. De dominantie van koopwoningen en het aanbod van betere huurwoningen elders in stad en regio dragen bij aan de voortschrijdende economische homogenisering van de huurderpopulatie. Veel mensen die daartoe in staat zijn verlaten de achterstandswijken van Roermond. Deze verhuisbewegingen tasten de lokale sociale controle aan, omdat bestaande sociale verbanden en contacten worden doorbroken. Lokale street-level ambtenaren (politie, jongerenwerk) moeten contacten zien op te bouwen met de nieuwkomers. Dit alles is ook een belasting voor de woningcorporaties: ze krijgen te maken met huurachterstanden, met overlast, met verloedering en allerhande vormen van ongepast huurdergedrag. Zo ontstaat de situatie dat fysieke ingrepen door de corporaties noodzakelijk zijn, maar zich tegelijkertijd minder snel terug laten verdienen. De fysieke en sociale problemen raken met elkaar verweven en het is daarom begrijpelijk dat de gemeente en haar partners bij het zoeken naar oplossingen ook een fysiek en sociaal pad onderscheiden. De populatie van de drie wijken heterogeniseert juist wat komaf betreft. Dit verschilt per wijk. In het Roermondse Veld bestaat de bevolking voor circa eenderde uit allochtonen. Gabriëls en Nauta concluderen in 2003 heel voorzichtig dat er spanningen bestaan in de drie wijken, ook langs etnische lijn: “Af en toe is er sprake van discriminatie. Turkse vrouwen hebben regelmatig te kampen met discriminerend gedrag van autochtonen (…) Het beeld van welig tierende intolerantie in het Roermondse Veld zou niet terecht zijn. Hoewel veel mensen kankeren op het feit dat er veel ‘buitenlanders’ zijn, gaat men toch over het algemeen vriendelijk om met buren en bekenden van allochtone komaf” (p. 38). Moors (2007) is stelliger. Veel autochtone bewoners voelen zich vervreemd van hun buurt, zo concludeert hij. Dit komt deels door sloop en tijdelijke kaalslag, maar zeker ook door de toestroom van allochtonen, waarmee velen niet of nauwelijks sociale contacten onderhouden. Autochtone jongeren voelen een zekere afkeer tot allochtone groepen, al gaat het eerder om een extreme houding dan om rechts extremisme of radicalisering (Moors, 2007). Het wijkgericht werken wordt geconcentreerd in de drie wijken, maar het is daar niet exclusief op gericht. De focus op deze drie wijken is bij de totstandkoming van het 18
Nota Wijkontwikkeling in relatie tot burgerparticipatie
75
wijkgerichte werken gerechtvaardigd vanwege de bestaande problemen. Wij richten ons op deze wijken, maar we zijn het eens met respondenten die benadrukken dat de fysieke en sociale wijkgerichte activiteiten in ‘de rest van Roermond’ versterkt moeten worden. 5.3.1 Herstructurering: de basis wordt gelegd De herstructurering van de drie wijken beoogt de fysieke kwaliteit te verbeteren, om zo bij te dragen aan een toename van de leefbaarheid. Hierbij speelt de sloop van verouderde huurwoningen, om deze vervolgens te vervangen door betere huurwoningen of koopwoningen, een belangrijke rol. Zo wordt toegewerkt naar wat in beleidsjargon woningdifferentiatie wordt genoemd, waarmee wordt bedoeld dat de bevolkingsamenstelling verandert door de verhouding tussen huur- en koopwoningen te wijzigen. Het is, vervolgens, de bedoeling dat sociale problemen - inclusief criminaliteit - verminderen. Het oordeel over de invloed van herstructurering op sociale problemen hangt in de eerste plaats af van de nagestreefde ambities. Indien het de bedoeling is verschillende bevolkingsgroepen te laten integreren of om de sociale cohesie te versterken, dan zullen de resultaten zeker op de korte termijn - en los van andere maatregelen - tegenvallen. Gabriëls en Nauta (2003:42-43) memoreren dat differentiatie van woningen en bewoners bepaald niet vanzelf leidt tot meer interactie tussen uiteenlopende groepen, zoals verschillende inkomensgroepen, autochtonen en allochtonen. Ze stellen ook dat de wijken dan weliswaar meer gaan lijken op de gemiddelde wijk in Roermond, maar dat daarmee “(…) de sociale problemen waarmee sommige burgers worstelen echter nog niet opgelost [zijn]” (p. 43). Dit is ongetwijfeld waar, maar de differentiatie betekent wel dat de concentratie van problemen afneemt. Voorts wordt een worst case scenario voorkomen: een verdere achteruitgang van woningen en kruip-door-sloop-door van de bewoners, waardoor de sociale problemen, overlast en lokale criminaliteit stijgen. Dit risico is en wordt in Roermond verkleind. Hier komt bij dat er enkele straten en complexen zijn gesloopt - bijvoorbeeld een groot flatcomplex in de Componistenbuurt - met zeer grote sociale problemen, hetgeen haast op zich al een merkbaar gunstig effect had op de wijk. En hoewel sommige groepen problemen blijven ondervinden of veroorzaken, trekken er ook juist groepen naar de wijk die een stabiel sociaal leven leiden en die - zodra ze deel gaan nemen aan onderwijs, het sociale leven en zich begeven op de lokale markt – bijdragen aan de weerbaarheid van de wijk. Zelfs als ze zich afzonderen van - een deel van - het lokale sociale leven zullen ze in elk geval niet zo snel problemen veroorzaken, delicten plegen of overlast veroorzaken. Gabriëls en Nauta (2003) waarschuwen voor het gevaar dat problemen worden “weggecijferd”, hetgeen in zou houden dat wijkscores tevreden stemmen en problemen daarmee worden ontkend of niet worden aangepakt. We begrijpen deze waarschuwing heel goed, maar er kan ook anders worden geredeneerd. De wijkgebonden sociale problemen worden kleiner en daardoor kunnen de beschikbare middelen – als deze tenminste niet afnemen - gerichter en effectiever ingezet worden. Herstructurering vergt lastige en lange besluitvormingstrajecten. Wie wil investeren in een wijk? Welke winkels of winkelketens willen zich in een wijk vestigen? Het leidt tot een overgangs- of tussenfase waarin de herstructurering ook voor problemen zorgt. Het betreft
76
lege plekken op sloopplaatsen, vervuiling van dergelijke plekken, leegstaande panden en met name onzekerheid bij huurders over de toekomst van de wijk. De herstructurering vordert gestaag in Roermond. Op hoofdlijnen is de stand van zaken als volgt: •
Roermondse Veld. De visie op de herontwikkeling van het Roermondse Veld wordt beschreven in de nota ‘Balanceren, participeren, renoveren’ (Roermond, 1999). De herstructurering vergt minimaal een decennium. Het is de bedoeling de verhouding tussen huur- en koopwoningen fors te veranderen. Het aantal huurwoningen zal – zo wordt in 1998 beoogd - dalen van 61,3% in 1999 naar minder dan 40% in 2015: Tabel 5.1: woningvoorraad Roermondse Veld
Woningvoorraad Huurwoningen Koopwoningen Totaal
1999 1.155 (61,3%) 729 (38,7%) 1.884 (100%)
2015 785 (39,0%) 1.226 (60,9%) 2.011 (100%)
Er zijn sinds 1999 ongeveer 300 woningen gesloopt, waarvan 278 huurwoningen. Er zijn 383 nieuwe woningen en appartementen gebouwd en er staat nog een aantal nieuwbouwprojecten op stapel. Een aantal woningen dat rondom WO II in het hart van de wijk is gebouwd, is gerenoveerd. Enkele in het oog springende projecten zijn een multifunctioneel centrum (De Velderie), een nieuwe basisschool (De Zonnewijzer), de aanleg van een nieuw wijkplein en van enkele kleinschalige winkeleenheden. •
De Kemp-Kitskensberg. In april 2000 is een wijkontwikkelingsplan voor De Kemp en Kitskensberg/Heide opgesteld: Structuurvisie voor de wijken De Kemp en Kitskensberg/Heide (Roermond, 2000). Er zijn 14 ontwikkelingslocaties aangewezen. De openbare ruimte wordt heringericht. De parkeergelegenheid wordt uitgebreid, de verkeersveiligheid wordt verbeterd, evenals de openbare verlichting en er worden groenvoorzieningen aangelegd. Hiernaast wordt ook in deze wijken het woningaanbod gedifferentieerd: meer koopwoningen en huurwoningen voor de middenklasse. In 2007 waren in totaal ongeveer 133 portiekflats gesloopt. Er zijn 500 nieuwbouwwoningen gepland. De werkzaamheden zijn in het centrumgebied vergevorderd.
•
Donderberg. De Componistenbuurt in de wijk Donderberg kent veel sociale problemen. Dit komt mede door het grote aantal sociale huurwoningen, waaronder verloederde hoogbouwcomplexen aan de rand van de buurt. De leefomgeving raakte vervuild, mensen voelden zich onveilig en de onderlinge sociale contacten namen steeds verder af (Leefbaarheidonderzoek Componistenbuurt, 2006). Er is onder meer besloten tot sloop en nieuwbouw. In 2005 is de zogeheten ‘Gitaarflat’ gedeeltelijke gesloopt en vervangen door 60 koopappartementen. De voormalige Contrabasflat is gerenoveerd en staat nu te boek ‘Beethovenstaete’. In 2006 en 2007 zijn grootscheepse renovaties uitgevoerd aan twee andere flats: ‘De Trommel’ en ‘De Harp’. In 2007 is gestart met de herontwikkeling van de ‘Tubaflat’.
77
In 2005 en 2006 heeft woningcorporatie Wonen Zuid honderd sociale huurwoningen te koop aangeboden. De meeste zijn inmiddels verkocht. Het is de bedoeling om in de Componistenbuurt-Oost 100 tot 120 dure of duurdere woningen te bouwen. Met deze fysieke ingrepen is een belangrijke basis gelegd. De herstructurering doorbreekt de ‘negatieve’ homogenisering (steeds meer mensen in dezelfde slechte economische positie) en vermindert daarmee de criminele gelegenheidsstructuren in deze wijken. Zonder herstructurering had het hoogstwaarschijnlijk niet mogelijk of uitermate kostbaar geweest om de objectieve en subjectieve veiligheid in de periode tussen 2008 en 2012 in deze wijken te verbeteren. Dit alles neemt niet weg dat er restproblemen bestaan bij de herstructurering van de drie wijken. Respondenten wijzen op een aantal belangrijke zaken. In de eerste plaats laat het voorzieningenniveau gedeeltelijk te wensen over. Het gaat daarbij onder meer om het winkelbestand. Verschillende respondenten wijzen erop dat de markt van allochtone ondernemers beperkt is. In de tweede plaats zorgt de langdurige herstructurering nog steeds voor onzekerheid. Die onzekerheid kan een reden zijn (geweest) om een de wijk te verlaten, maar het werpt ook drempels op om er te gaan wonen of er als ondernemer te investeren. Hoewel deze onzekerheid onderkend is door het bestuur, en er nu rekening mee wordt gehouden om nieuwe projecten, blijft het een factor. In de derde plaats geven respondenten toe dat er in de drie wijken wel erg veel woningen zijn gesloopt. Dit resulteerde niet alleen in (tijdelijke) leegstand en lege plekken, maar het heeft ook geleid tot bezinning. Er is bijvoorbeeld in het Roermondse Veld nog eens goed gekeken naar de sociale structuren in bepaalde straten en die bleken betrekkelijk stabiel te zijn en de problemen bleven er binnen de perken. Dit heeft er soms toe geleid dat is afgezien van sloop. De portefeuillehouder wijkontwikkeling – belast met het sociale spoor – heeft daar een rol bij gespeeld. 5.3.2 Sociale veiligheid: vooruitgang en drempels Het tweede spoor van de wijkgerichtheid betreft de sociale veiligheid of leefbaarheid. De drie wijkcoördinatoren spelen hierbij een belangrijke rol. Het Roermondse Veld en de Donderberg hebben ieder een eigen wijkcoördinator. De coördinator van de Kemp heeft ook Swalmen in zijn portefeuille gekregen. De drie coördinatoren hebben elk een eigen operationeel netwerk opgebouwd. De belangrijkste instanties of functionarissen binnen dit netwerk zijn de gebiedsmentor van de politie, de welzijnsorganisatie Wel.kom, woningcorporatie Wonen-Zuid, de bijzondere opsporingsambtenaren, bewonersorganisaties en soms nog andere belangrijke lokale personen of instanties, zoals de Stichting Multiculturele Jongeren (SMJ).19 19
De welzijnsstichting Wel.kom werkt in het Roermondse Veld, de Kemp en Donderberg. Ze richt zich op preventieve maatregelen, bewonersactivering en bewonersparticipatie. De Stichting opereert vanuit twee jongerencentra: in het Roermondse Veld (De Terp) en in Donderberg (Gotcha!). Het jongerenwerk zich op jongeren in de leeftijd van 16 tot en met
78
De coördinatoren en die netwerken richten zich op de specifieke omstandigheden in hun wijk. Een grove inventarisatie die ten behoeve van het integraal veiligheidsbeleid 2004-2006 is gemaakt, houdt op hoofdlijnen nog steeds stand. In de Donderberg zijn de jeugdoverlast en de drugsoverlast belangrijke problemen, evenals de veiligheid in het winkelcentrum, zowel voor winkelend publiek als winkeliers. In De Kemp gaat het specifiek om drugsoverlast (dealen en thuisteelt) en meer in het algemeen om sociaal-maatschappelijke problemen, waarbij respondenten zonder uitzondering wijzen op instabiele gezinnen, tekortschietende opvoeding, achterblijvende schoolprestaties en dus op het gevaar van marginalisering. Deze algemene problematiek speelt ook in het Roermondse Veld. Daar is de jeugdoverlast fors. Die overlast wordt onder meer veroorzaakt door een zichtbare groep Marokkaanse jongeren. Ten tijde van de inventarisatie worden er veel auto-inbraken gepleegd, maar dat aantal is inmiddels afgenomen. De gemeente heeft overlast gevende panden in de Koningin Regentesselaan gekocht en gesloopt. Voor zover er in de inventarisatie wordt gesproken over overlast gaat het in feite deels ook om criminaliteit, zo blijkt uit hoofdstuk 4 en uit interviews met respondenten. Uit die interviews blijkt ook dat ervoor is gekozen om het wijkgericht werken te richten op de “voorkant van het probleem”, dat wil zeggen op preventie en op jongeren die geen “probleemgedrag vertonen”. Dit geldt bij uitstek voor welzijnsinstellingen die zich baseren op de filosofie “liever voorkomen dan genezen”. Naast deze preventieve insteek is het de bedoeling om zo mogelijk snel en doortastend te reageren op lokale wensen en noden. De gedachte is dat eenvoudige of kleine zaken op wijkniveau belangrijk kunnen zijn en dat de overheid in staat moet zijn om daar snel op te reageren. Het “wijkgerichte werken” stoelt op verschillende sublokale overlegvormen. Het betreft in het bijzonder de zogeheten Wijkbriefings. In de drie aandachtswijken wordt wekelijks operationeel overleg gevoerd door de wijkcoördinator, de gebiedsmentor, de bewonersondersteuner van welzijnsorganisatie Wel.kom, een medewerker van woningcorporatie Wonen-Zuid en een bijzonder opsporingsambtenaar (BOA). Er wordt gesproken over gesignaleerde problemen, geuite wensen en verbeterpunten. Het overleg heeft voornamelijk betrekking op de lokale leefbaarheid. Het gaat over hinder of overlast, vernielingen of beschadigingen, vuil op straat en wensen of klachten van bewoners of winkeliers. Dit soort thema’s sluit aan op de preventieve insteek van het wijkgerichte netwerk, alsook op de gedachte dat het belangrijk is om adequaat te reageren op wensen van burgers. Het overleg gaat in mindere mate over verstoringen van de openbare orde of over strafbare feiten. Voor zover dit wel zo is gaat het met name om verkeersgedrag, auto-inbraak en woninginbraak of hardnekkige overlast. De wijken kennen ook zogeheten wijkspreekuren, die burgers of ondernemers in staat stellen problemen of wensen onder de aandacht te brengen van politie en gemeente. Er wordt eens in de zes weken overleg tussen de gemeente, de woningstichting, de politie, welzijnsorganisatie Wel.kom en de wijkraad of bewonersorganisatie. Het overleg wordt gericht op problemen in de directe leefomgeving van bewoners die door middel van een eenmalige actie aangepakt 23 jaar, in het bijzonder hanggroep-jongeren en risicojeugd. Wel.kom werkt ook outreachend, dit wil zeggen dat jongeren die niet ‘in beeld’ zijn door medewerkers worden opgezocht bij hun eigen hangplek.
79
kunnen worden. Het kan gaan om een slecht verlicht wandelpad, een gemakkelijk te forceren toegangsdeur van bergingen, maar ook om illegale vuilstortplaatsen of gevaarlijke oversteekplaatsen. De zogeheten wijkrondgang maakt deel uit van dit overleg. Het is, eenvoudig gezegd, een professionele wandeltocht door de wijk zodat een concreet probleem meteen kan worden beoordeeld en opgepakt. Naast deze frequente operationele overlegvormen zijn er op beleidsniveau twee wijkgerichte overlegvormen in het leven geroepen. Tenminste vier keer per paar wordt overleg gevoerd over de beleidsuitvoering op middellange termijn. Het gaat daarbij niet om incidenten of concrete zaken, maar louter om structurele problemen. Er wordt tenminste twee keer per jaar ook overleg gevoerd over het toekomstige beleid. Wijkgerichte sociale activiteiten: belangrijke functies De sociale pijler van het “wijkgerichte werken” vervult een aantal belangrijke functies. In de eerste plaats dragen de preventieve inspanningen eraan bij dat groepen jongeren op het rechte pad blijven. Het betreft in het bijzonder de inspanningen van welzijnsinstanties. Hierbij spelen onder meer de jongerencentra De Terp (het Roermondse Veld) en Gotcha! (de Donderberg) een voorname rol: het zijn belangrijke ontmoetingsplaatsen in deze wijken. In de tweede plaats sluit het “wijkgerichte werken” aan op lokale gebruiken en gewoontes, waarbij sport, religie, lokale horeca en carnavalsverenigingen deel uitmaken van het sociale leven. Het beleidsnetwerk sluit zo aan op sociale netwerken en zo kunnen contacten tussen street-level functionarissen (jongerenwerkers, politiemensen) en mensen in de omgeving van jongeren worden benut om hen op het rechte pad te houden of – na een incidentele uitglijder – weer te brengen. In de derde plaats wordt gezorgd voor agendering van de tijdelijke (maar niet perse kortstondige) problemen die worden veroorzaakt door de herstructurering, zoals leegstaande panden met illegale bewoners, donkere plekken, kale plekken waar illegaal afval wordt gedumpt of vernielingen aan panden in aanbouw. Deze tijdelijke problematiek bleek en blijkt soms fors en een snelle(re) reactie hierop is waardevol. In de vierde plaats zijn op onderdelen bewonerswensen gehonoreerd bij de herstructurering van de wijken. In sommige gevallen is afgezien van (nog meer) sloop, mede omdat straten of complexen een stabiele sociale structuur kennen. Bij de inrichting van speelplaatsen zijn afspraken gemaakt met bewoners, ook over het gebruik ervan en het toezicht erop. In de praktijk werden speelplaatsen nogal eens vernield, maar na gericht overleg – ook met (potentiële) vernielers – is het gelukt om dit te verminderen. De buurt is ook verantwoordelijk gemaakt voor de inrichting van de speelveldjes, bijvoorbeeld bij het speelveld op het Gelderseplein.
80
Wijkgerichte sociale activiteiten: problemen en drempels Hier staat een aantal problemen of drempels tegenover. Het gaat, in de eerste plaats, om klassieke problemen en dilemma’s van uitvoeringsorganisaties in de maatschappelijke frontlinie. Dergelijke instanties kampen bijna per definitie met chronische overvraging, omdat de vraag naar hun diensten groot is en de middelen begrensd zijn. Dit laat zich des te meer voelen in Roermond: een ‘kleine stad’ die in de drie wijken kampt met problemen die eerder passen bij die van ‘grote stadswijken’. Onder zulke omstandigheden dienen uitvoerende ambtenaren te selecteren aan welke doelgroepen zij hun schaarse tijd en middelen spenderen. Dit leidt in de regel tot zogenoemde “creaming”: ambtenaren geven de voorkeur aan klanten en doelgroepen die het meeste vooruitzicht bieden op succes. In casu betekent dit dat het wijkgerichte werken in essentie wordt gericht op de benaderbare groepen die het rechte pad nog niet of incidenteel hebben verlaten. En voor zover het wijkgerichte werk wordt gericht op criminele jongeren, dan staan preventieve inspanningen centraal. Dit is in Roermond niet louter een operationele tactiek of vuistregel: het stemt overeen met de preventieve beleidslijn. De keerzijde is wel dat er weinig sociale controle en dwang wordt uitgeoefend die het rechte pad hebben verlaten en die – nog een stap verder – het slechte pad lijken te kiezen. We delen hiermee op jongeren en jongvolwassenen die stelselmatig de openbare orde verstoren en die – op niet-incidentele basis - delicten plegen. Dit is een zorgelijk selectieproces vanuit de invalshoek van ons onderzoek dat nu eenmaal is gericht op – de reductie van - de lokale criminaliteit. De gemeente Roermond onderkend dit probleem. Dit blijkt onder meer uit het feit dat prioriteit wordt verleend aan het inrichten van het veiligheidshuis, dat zich onder meer richt op de aanpak van jeugdige meerplegers en veelplegers. In de tweede plaats zijn de jeugdproblematiek en de jeugdcriminaliteit onoverzichtelijker en dynamischer geworden. We bedoelen hiermee dat het hechte sociale Roermondse leven van weleer drastisch is veranderd in enkele decennia tijd. De geijkte probleemfamilies en problematische personen waren in een nog niet zo grijs verleden alom bekend: bij bewoners, gemeente en politie. Dit betekende allerminst dat ze geen overlast veroorzaakten of delicten pleegden, maar wel dat dit in zekere zin binnen de perken kon worden gehouden. Hoewel deze schets ongetwijfeld een karikatuur is, is het voor menig respondent wel een soort ijkpunt, want vandaag de dag is de situatie bepaald anders. Er komen snel nieuwe jeugdgroepen en jongeren op die voor overlast zorgen en die delicten plegen, zo blijkt ook uit het daderonderzoek in hoofdstuk 4. Deze jongeren zijn ook niet wijkgebonden: ze verplaatsen zich door de stad en door de regio, soms ook bij het plegen van delicten. De samenstelling van de groepen fluctueert ook. Dit is vooral een probleem omdat het wijkgerichte werken veel sterker wordt gericht op groepen dan op individuen. De snelle aanwas, de mobiliteit en de wisselende samenstelling van groepen leiden ertoe dat er wijkgebonden lang niet altijd op tijd contact wordt gelegd met jongeren, zodat preventieve inspanningen nog effect kunnen sorteren. De gemeente Roermond en haar operationele netwerk richten zich overigens meer en meer op individuele personen en hun problemen of gedragingen, onder meer bij de uitvoering van het convenant wijkgericht jongerenwerk, bij het drang & dwang-beleid en door middel van het veiligheidshuis (zie 5.4). In de derde plaats heeft het wijkgerichte overleg zo zijn beperkingen. Het is in zoverre functioneel dat er zaken en beslispunten worden benoemd en dat individuele deelnemers op
81
basis hiervan stappen ondernemen. De voorbereiding en opvolging van het overleg zijn echter niet optimaal. Er wordt niet van tevoren een agenda opgesteld die de deelnemers ertoe beweegt of dwingt om bepaalde gesprekspunten voor te bereiden. Er wordt mondjesmaat genotuleerd en er wordt niet gewerkt met verplichtende afsprakenlijsten. Hier komt bij dat de deelnemers beperkte mogelijkheden hebben om mensen of middelen binnen hun eigen organisatie in te schakelen voor wijkgerichte activiteiten. Dit hangt samen met het feit dat er geen natuurlijke overloop bestaat tussen de frequente operationele wijkgerichte overlegvormen en de bestuurlijke overlegvormen over veiligheid. Veel hangt af van eigen initiatief van de deelnemers van de overlegvormen en van hun overredingskracht of informele positie binnen de eigen organisatie. Dit komt onder meer door het ontbreken van een strategisch veiligheidsprogramma dat budgetten, personeel, middelen en verantwoordelijkheden verdeeld. In de vierde plaats bestaat er in de praktijk een zekere afstand tussen aan de ene kant het sterk preventieve wijkgerichte werken en aan de andere kant de harde veiligheidstaak: het toezicht en de handhaving, inclusief repressie. Er is geen strategisch programma dat helder opdrachten en doelstellingen verbindt aan de wijkgerichte activiteiten van onder meer de welzijnsinstellingen. Het is vervolgens niet vreemd dat jongerenwerkers zich sterker committeren aan de wijk en aan de jongeren waarmee ze contact hebben, dan aan externe doelstellingen, zoals het terugdringen van de recidive of het verminderen van de overlast en criminaliteit. Bij gebrek aan dergelijke doelstellingen ontstaat er ook veel ruimte voor jongerenwerkers om informatie over overlast of criminaliteit niet of uitermate selectief te verstrekken aan politiemensen. Het is dan ook logisch dat er in retrospect (ook voor ons) onduidelijkheid bestaat over de precieze effecten van de inspanningen van jongerenwerkers. In de vijfde plaats bestaat er in bepaalde opzichten een forse afstand tussen kwetsbare groepen in de drie wijken en ‘het stadhuis’. Gabriëls en Nauta (2003) wijzen erop dat groepen bewoners van het Roermondse Veld het gevoel hebben dat allerhande grote en kleine achterstandsproblemen in hun buurt door het bestuur worden genegeerd. Zo zou de armoedeproblematiek worden ontkend of worden onderschat en zouden lokale initiatieven of ideeën onvoldoende worden gehonoreerd. Wij spraken ook respondenten die bij het stadsbestuur onverschilligheid bespeurden over hun wijk. Sommigen spraken van een verdeelde stad. Beleidsmakers op ‘het stadhuis’ vinden dit onterechte kritiek: ze wijzen op al de wijkgerichte inspanningen en kunnen dan inderdaad een dossier op tafel leggen dat vol staat met geleverde inspanningen en geboekte resultaten. Maar toch is dit gevoel in sommige sociale kringen hardnekkig. Dat houdt verband met de grote en historische verschillen in de stad en met de concrete problemen waarmee inwoners kampen. Dit levert inderdaad problemen op bij het realiseren van wijkgerichte initiatieven en bij het van de grond tillen van burgerparticipatie. Wij vinden dat zeker niet alle problemen in de drie wijken beleidstekorten zijn. Dat is ook niet wat Gabriëls en Nauta constateren, maar het lijkt er soms wel op. De problemen kunnen niet zomaar op het conto van de overheid worden geschreven. In de meest kwetsbare delen van Roermond wonen namelijk ook personen met een tamelijk onverschillige houding die er, op hun beurt, bepaald niet alles te doen wat mogelijk is om zich bijvoorbeeld te bekwamen en een baan te zoeken en te vinden.
82
5.4
Doelgroepgerichte maatregelen
5.4.1 Jeugdgroepen in beeld: meer dan overlast Groepen jongeren veroorzaken overlast in Roermond, met name in de drie wijken en in het centrum, zo blijkt uit verschillende bronnen (o.a. Lewerissa en Capellen, 2005). Voorts hebben we in hoofdstuk 4 ook geconstateerd dat er een aanwas is van jonge daders. Dit wordt bevestigd door verschillende respondenten. Velen herkennen dit beeld, los van hun precieze functie in het operationele netwerk. De lokale jeugdproblematiek heeft in 2005 geresulteerd in twee met elkaar verbonden besluiten. In de eerste plaats is besloten tot het invoeren van de ‘jeugd in beeld’-methodiek. Dit is een landelijke werkwijze die is ontwikkeld in opdracht van het programmabureau Politie & Wetenschap (Ferwerda en Kloosterman, 2005). De werkwijze schrijft een traject voor dat systeemkennis – dat wil zeggen gegevens uit BPS – koppelt aan de straatkennis van operationele functionarissen van politie, gemeente en welzijnsinstanties. Het resulteert in een beschrijving van drie soorten jeugdgroepen: ‘hinderlijke’, ‘overlastgevende’ en ‘criminele’ groepen. In de tweede plaats is er ten behoeve van het Wijkgericht Jongerenwerk een convenant afgesloten tussen de gemeente Roermond, de politie Limburg-Noord en de stichting Wel.kom. Het convenant roept in de drie wijken een nieuwe overlegvorm in het leven: het jongerenoverleg. Dit maandelijkse overleg staat onder voorzitterschap van de wijkcoördinatoren en de deelnemers zijn: jongerenwerkers en de opbouwwerker van Wel.kom, de gebiedsmentor en politiemensen die zijn belast met de politiële jeugdtaak. Het jongerenoverleg wordt gericht op in beeld gebrachte jeugdgroepen. Er is in elke wijk een jeugdgroep aangepakt, alsook een jeugdgroep op het Munsterplein. Dit wordt aangeduid als “groepen pellen”. Dit bestaat eruit dat wordt bezien wat de precieze samenstelling is van de groep en hoe de taakverdeling eruit lijkt te zien: wie zijn de aanstichters van de overlast of criminaliteit, wie verstoren de openbare orde of rechtsorde en wat zijn de zogeheten meelopers? De groep wordt in de gaten gehouden, aangesproken en er wordt toezicht gehouden. Dit heeft geleid tot een afname van de overlast. Daarnaast “(…) heeft de aanpak tevens geleid tot het ‘elimineren’ van één van de genoemde groepen, een groep is niet meer actueel aanwezig en een groep [zal] verder door de politie (…) worden aangepakt” (Evaluatie Wijkgericht Jongerenwerk: het groepenpellen, p. 6). De effecten van de aanpak en de individuele leden van de groepen worden in het jongerenoverleg besproken. Dit heeft erin geresulteerd dat de politie een strafrechtelijk onderzoek is gestart naar een aantal jongeren. De stichting Wel.kom heeft de begeleiding van enkele jongeren op zich genomen en ze heeft getracht jongeren door te verwijzen naar onder meer bureau jeugdzorg, de leerplichtambtenaar en de reclassering. De werkwijze heeft naast deze nog bescheiden externe effecten tot op heden vooral gunstige procesopbrengsten: “De samenwerking wordt door partijen als zeer prettig ervaren. Vanuit een aanvankelijke terughoudendheid wordt er nu open en rechtstreeks met elkaar gecommuniceerd” (Evaluatie Wijkgericht Jongerenwerk: het groepenpellen, p. 6). Dit neemt
83
niet weg dat er nog een aantal drempels of belemmering bestaat. In de eerste plaats blijkt de jeugdproblematiek van de leden van dit soort groepen veel tijd en energie te vergen van de partners. De problemen blijken “nog complexer en omvangrijker” dan gedacht. De interne evaluatie somt op: schoolverzuim, onafgeronde opleiding, werkloosheid, (overmatig) softdrugs- en alcoholgebruik en criminaliteit. Deze zware werklast overvraagt de convenantpartners en vergt dat er door de drie instanties meer middelen worden gereserveerd. De interne evaluatie (p. 7) pleit voor “het structureel inbedden binnen de deelnemende organisaties (…)”. In de tweede plaats blijkt de reikwijdte van het convenant tussen drie partners te beperkt. Het blijkt al snel nodig om andere instanties in te schakelen, zoals bureau jeugdzorg, de jeugd GGZ, het CAD of justitiële instanties, zoals de reclassering. Dit lukt nog wel op basis van persoonlijke contacten en bij concrete casus, maar op structurele basis zijn er onvoldoende vrije middelen (personeel, interventies, plaatsen) beschikbaar. Dit zou opgelost kunnen worden door in een convenant afspraken te maken over de beschikbaarheid van dergelijke partijen. In de derde plaats komt er met het jongerenoverleg weer een overlegvorm bij. Het betreft in dit geval een groepsgerichte overlegvorm, terwijl (deels) dezelfde partijen ook al wijkgericht overleg voeren. En dan overlapt het jongerenoverleg deels ook weer met het justitiële casusoverleg, al hapert die afstemming onder meer omdat dit justitiële overleg niet is berekend op deze extra instroom van casus. Er tekent zich overlegdrukte af. We citeren de interne evaluatie (p. 5): “De structuur gericht op individuele jongeren is nog niet adequaat operationeel. De samenwerking tussen met name het 12+ overleg en het casuïstiekoverleg verliep aanvankelijk erg stroef. In de beoogde samenwerking tussen partijen c.q. de inbreng van casussen vanuit het groepenpellen was niet voorzien. Met name het 12+ overleg is nog niet volledig inhoudelijk georiënteerd en kenmerkt zich door een hoog proces- en procedure gehalte. Niet alle casussen worden even snel en adequaat opgepakt” . In de vierde plaats is er nog geen goed registratiesysteem beschikbaar en blijkt het moeilijk om de jeugdgroepen goed in kaart te brengen, omdat deze niet perse wijkgebonden zijn, voortdurend wisselen van samenstelling en er ook groepen verdwijnen en opkomen. De problematiek blijkt ook moeilijk te vangen in leeftijden. Aanvankelijk was het jongerenoverleg gericht op jongeren van 12 tot en met 18 jaar. Dit is uitgebreid naar jongvolwassenen tot 23 jaar. Wel jeugdcriminaliteit, maar geen criminele jeugdgroepen in beeld gebracht In juni 2007 is de rapportage Jeugdgroepen in Beeld van de politieregio Limburg-Noord verschenen. Het brengt met behulp van de zogeheten shortlist-methodiek jeugdgroepen in kaart. De uitkomst is voor wat betreft Roermond opmerkelijk. De gemeente Roermond telt volgens deze rapportage namelijk geen enkele criminele jeugdgroep, zes hinderlijke en één overlast gevende. Dit staat haaks op de uitkomsten van de profielanalyse in hoofdstuk 4. We stellen vast dat er een aanwas is van jonge daders. Tel hierbij op dat veel jeugdcriminaliteit nu
84
eenmaal groepscriminaliteit is en het is merkwaardig dat de teller uitkomt op nul. De rapportage telt in Roermond wel vijf jeugdige veelplegers en 39 jeugdige meerplegers. De uitkomsten van dit onderzoek hebben vergaande gevolgen. Immers, de afspraak luidt dat de gemeente en de welzijnsinstellingen zich toeleggen op de aanpak van hinderlijke en overlast gevende jeugdgroepen en dat politie en justitie de aanpak van criminele jeugdgroepen ter hand nemen. Zo geredeneerd hoeven politie en justitie geen jeugdgroep ‘te pellen’. De gemeente beschikt niet over uitvoerende ambtenaren die interventies plegen, waardoor de aanpak van de in beeld gebrachte jeugdgroepen bijna geheel in handen zou worden gelegd van het jongerenwerk. Dit kan niet de bedoeling zijn, zo realiseren respondenten zich. Ze concluderen dat het in feite zo behoort te zijn dat de integrale aanpak per definitie begint nadat een jeugdgroep in kaart is gebracht, dus los van het precieze label. Immers, wat een overlastgroep lijkt te zijn kan een rustige groep zijn waar bewoners onnodig veel aanstoot van nemen. Maar een overlast gevende groep kan ook crimineel zijn of daartoe uitgroeien. Integraliteit is nodig om jongerenwerkers een stok achter de deur te geven: preventie heeft bij lastige groepen niet snel effect zonder repressieve dreiging. Politie en justitie hebben jongerenwerkers en de reclassering nodig om recidive te voorkomen. Respondenten concluderen dat de gehanteerde werkwijze - onbedoeld - klaarblijkelijk geen valide beeld geeft van de jeugdgroepen in Roermond. Op basis van ons onderzoek kunnen we hierover geen uitsluitsel geven, maar de volgende zaken spelen ongetwijfeld een rol. De methodiek maakt onder meer gebruik van systeemkennis: de registraties over aanhoudingen en veroordelingen. Er is vrijwel zeker in Limburg-Noord en in Roermond meer onderregistratie dan in de randstad, waar nu eenmaal meer capaciteit bij de politie voorhanden is, zodat bij jeugdcriminaliteit bijvoorbeeld vaker kan worden doorgerechercheerd naar mogelijke mededaders. Dit leidt in Roermond tot minder geregistreerde antecedenten van jongeren. Op dat moment wordt de straatkennis belangrijker, maar die is ook al minder, omdat de uitvoeringsorganisatie klein is. Bovendien richt die zich sterk op de drie achterstandswijken. Hoe het ook zij: we bevelen aan om de methodiek bij een volgende analyse aan te passen op de situatie in Roermond. Te meer omdat juist bij onderregistratie van jeugdcriminaliteit relatief vaak reeds alert opgetreden zal moeten worden bij het tweede of derde antecedent, omdat de kans bestaat dat de desbetreffende jeugddelinquent in feite beduidend meer delicten heeft gepleegd (maar waar hij niet voor is aangehouden). Indien er daadwerkelijk nul criminele jeugdgroepen in Roermond zouden zijn, dan luidt de conclusie eenvoudigweg dat de aanpak van ‘groepen pellen’ niet geschikt is voor het bestrijden van de lokale jeugdcriminaliteit. Wij houden het erop dat de criminele jeugdgroepen er wel degelijk zijn, al bestaat de mogelijkheid dat het geen groepen zijn in de klassiek sociologische betekenis (een tamelijk vaste kleine sociale structuur), maar wisselende groepjes of kliekjes. Die vallen lastiger in beeld te brengen. Het in beeld brengen mag dan ook geen doel op zich worden. Het gaat nu eenmaal om de reductie van jeugdoverlast en jeugdcriminaliteit.
85
5.4.2 Verslaafden: drang & dwang Het stadscentrum van Roermond kampt in 2005 met overlast en criminaliteit van een zogeheten categorie “drunkies”: drugs- en alcoholverslaafden. Er worden dan circa 65 drugsverslaafden geteld en 20 alcoholisten. Er maken 86 personen gebruik van de dagopvang, gevestigd op een industrieterrein, net buiten het centrum. Deze opvang telt in 2005 slechts 10 structurele bezoekers. Er wordt geconcludeerd dat deze categorie de openbare orde zwaarder belast dan nodig is. Er wordt een pad ingeslagen dat in theorie preventie en repressie combineert. Daartoe wordt in 2006 een convenant afgesloten met een lange titel: “OGGz-convenant in Roermond: Het ontwikkelen van individuele behandelplannen op basis van ketenopvang en zonodig justitieel ingrijpen”. Het wordt gemakshalve “drang en dwang” genoemd. De aanpak wordt afgestemd op de omstandigheden van individuele drunkies. Het gaat dus om maatwerk, waarbij geldt: “zorg voor repressie”. Er worden onder drang individuele trajecten opgesteld. Het kan gaan om behandeling, maar ook om huisvesting (begeleid wonen), benutting van de dag- en nachtopvang of werkzaamheden, zoals het opruimen van zwerfvuil. Bij een categorie volstaat drang niet en dan wordt dwang toegepast. Dit betekent dat een strafrechtelijke sanctie wordt bevroren, indien een traject wordt doorlopen: “Mocht het individu zich aan het traject onttrekken, dan gaat justitie alsnog de straf opleggen”. Een belangrijke schakel bij dit alles is het zogeheten dienstencentrum: “Getracht wordt de klanten beter in zicht te brengen en hulpen dienstverleners een betere basis te bieden voor het aangaan van trajecten. Doel is uitstroom van de klanten uit de opvangvoorziening te bevorderen en mensen weer regie over het eigen leven te laten nemen” (Tweede Tussenrapportage Drang en Dwang, p. 2). Dit convenant roept wederom de nodige overlegvormen in het leven. Het betreft in de eerste plaats de stuurgroep. Het voorzitterschap ligt in handen van de portefeuillehouder in het college van burgemeester & wethouders en deelnemers zijn de directeuren van de betrokken instellingen (de stichting MOV, de GGz NML en het RIAGG), de chef basiseenheid Roermond en justitie. Het betreft in de tweede plaats beleidsoverleg tussen deze instanties, wederom onder voorzitterschap van de gemeente. Sinds juli 2007 wordt er ook, in de derde plaats, casusoverleg gevoerd. Dit staat onder voorzitterschap van de coördinator van het veiligheidshuis en bestaat uit operationele vertegenwoordigers van de genoemde instellingen, aangevuld met stadstoezicht. Verslaafden die vandaag de dag in de publieke ruimte in het centrum overlast veroorzaken vanwege drank- of drugsgebruik krijgen een (tijdelijke) gebiedsontzegging opgelegd. Politie of toezichthouders sturen hen zonodig naar het dienstencentrum. Tabel 5.2: Resultaten gebiedsontzeggingen op basis van Drang en Dwang 2007 Gebiedsontzegging: Voor 4 dagen Voor 3 maanden
April 16 5
mei 8 3
Juni 2 2
86
Juli 2 1
Augustus 4 3
september 4 2
Het dienstencentrum biedt dagopvang aan dak- en thuisloze verslaafden. Er wordt methadon verstrekt en het telt een gebruikersruimte. Sinds de opening van het centrum in maart 2007 stijgt het aantal verslaafden dat methadon verstrekt krijgt. Het aantal bezoekers van de gebruikersruimte is, na een flinke stijging in het voorjaar, gedaald. Tabel 5.3: Methadonverstrekking door GGZ Noord- en Midden Limburg 2007 aantal cliënten
Maart 78
April 79
Mei 79
juni 89
Juli 94
augustus 94
September 75
Oktober 91
Tabel 5.4: Resultaten bezoekers gebruikersruimte door GGZ Noord- en Midden Limburg 2007 Bezoekers alcohol Drugs spuiten ascorbine
Maart 148 59 89 0 0
April 272 112 160 3 6
Mei 412 184 228 1 0
juni 514 250 300 0 0
Juli 347 252 151 0 0
augustus 107 70 37 2 0
september 151 95 59 0 0
Oktober 98 40 60 0 0
Het dienstencentrum kent een dag- en nachtopvang voor verslaafden, op twee verschillende locaties. De dagopvang is gevestigd op een nabij het centrum gelegen industrieterrein, pal naast de sociale werkplaats. De dagopvang heeft een gebruikersruimte en is open tot 16.00 uur. De nachtopvang is in het centrum gesitueerd en kent geen gebruikersruimte. Deze opvang is open vanaf 20.00 uur. De capaciteit bedraagt twintig plaatsen, waarvan er vier zijn gereserveerd voor vrouwen. Eenmaal in de nachtopvang kan de verslaafde niet meer naar buiten (en weer naar binnen) tot de volgende ochtend. De opvang heeft zich verplicht om iedereen op te nemen die zich meldt. Er slapen geregeld meer dan 20 mensen in de nachtopvang. Deze drukte draagt bij aan de onderlinge agressie en geweld. Er wordt op drukke nachten en extra nachtwaker ingezet. Respondenten geven aan dat het in praktijk vanwege capaciteitsgebrek zo nu en dan voorkomt dat mensen weggestuurd worden. Dit wordt tegengesproken door andere respondenten. In ieder geval is het zo dat de vraag naar nachtopvang zich moeilijk laat voorspellen. Er is daarom niet gekozen voor uitbreiding. (Tweede tussenrapportage Drang en Dwang, november 2007). Tabel 5.5: Bezettingscijfers dienstencentrum dag- en nachtopvang Roermond 200720 Dagopvang Nachtopvang
Jan. 232 303
Feb. 195 292
Maa. 352 411
Apr. 412 496
Mei 452 437
Jun. 488 494
Jul. 482 458
Aug. 454 436
Sep. 518 568
De bezoekers van het dienstencentrum raken bekend met de hulpverleners en omgekeerd, zo is de bedoeling. Hun situatie kan worden geagendeerd voor het casusoverleg. De tweede tussenrapportage geeft - voor de periode van juni tot en met oktober 2007 - een verwarrend en rommelig overzicht van het aantal cliënten dat is besproken of in bespreking is. Er zijn 31 cliënten besproken, zo blijkt. Er zijn 10 personen “uitgestroomd”. Het betreft twee verhuizingen “uit Roermond”. Het is onduidelijk of deze personen buiten Roermond over gepaste huisvesting beschikken. Over de overige 8 personen wordt vermeld dat ze zijn uitgestroomd naar “succesvolle hulpverleningstrajecten”. Het blijft onduidelijk om welke hulpverleningstrajecten het gaat en er wordt ook niet omschreven waar het “succes” aan wordt afgemeten. Vanwege de lastige aard van de doelgroep is het de vraag of op zo’n korte termijn 20
Vanaf maart 2007 is het dienstencentrum van start gegaan. Hiermee is de locatie van de dagopvang gewijzigd.
87
al succes kan worden geclaimd. Het risico van een terugval of recidive is nu eenmaal fors, zo leren de praktijk en talrijke studies. Voorts zijn er 23 cliënten in bespreking. Het betreft één “zorgwekkende zorgmijder”, zes “zorgmijders” en drie veelplegers. De rapportage geeft vervolgens een opsomming van 16 voorgestelde trajecten van deze 23 cliënten: zwerfvuilproject (3), GGZ (6), eigen woning of kamer (3), crisisopvang (1), detentie (1), sociaal pension (1) en RIAGG. Het is onduidelijk of het gaat om één traject per persoon of (ook) om combinaties. Relevante zaken worden niet vermeld, zoals geslacht, leeftijd, etniciteit of de aard van de verslaving. Het opstarten van hulpverleningstrajecten komt dus van de grond, maar kampt ook met de nodige problemen. De hulpverleners van de GGZ werken nog veel vanaf hun eigen vertrouwde werkplek (aan het Laurentiusplein) en ze komen mondjesmaat in het dienstencentrum. Er zijn daarom wekelijks spreekuren en consultaties ingesteld en er komt “frequent” een arts in het centrum. Er zijn ook de nodige personele wisselingen geweest, onder meer bij de GGZ. En, last but not least, wordt de problematiek van de doelgroep er niet gemakkelijker op door ze naar het dienstencentrum te verwijzen. Het centrum biedt mogelijkheden, dat zeker, maar bepaald geen garanties of eenvoudige oplossingen op individueel niveau. Naast de hulpverleningstrajecten geeft justitie gestalte aan het strafrechtelijke spoor. Eind 2007 is een eerste zogeheten themazitting georganiseerd in het kader van drang en dwang. Vrijwel alle verdachten zijn veroordeeld bij deze zitting. In het GGZ Centrum Roermond zijn 12 plaatsen gereserveerd voor psychiatrische verslaafdenopvang in een begeleid wonen project. Het is niet geheel duidelijk of de beschikbare capaciteit volstaat. Bekend is wel dat het aantal personen met ‘dubbele problematiek’ (verslaving en psychiatrische problemen) dat zich in de regio Roermond ophoudt groter is. In 2005 wordt gesproken over 25 daklozen met een dubbeldiagnostiek in Roermond. In totaal worden ongeveer 100 daklozen geteld.21 De opvang is vrijwillig en hangt dus af van de persoonlijke motivatie van de verslaafden. Niet alle psychiatrische patiënten zijn bereid of in staat om, met succes, begeleid te wonen. De verslaafdenopvang in het centrum van de stad leverde aanvankelijk weerstand op van bewoners. Hoe de overlast van deze verslaafden in het centrum beoordeeld moet worden is niet helder. Respondenten oordelen verschillend. De één zegt dat de overlast meevalt en anderen spreken over veel of aanzienlijke overlast. Deze laatste respondenten wijzen er ook op dat verslaafden delicten blijven plegen. Een ander traject dat in 2005 door GGZ-NML Verslavingszorg is opgestart, is het zwerfvuilproject in Roermond.22 Doel van het project is het aanbieden van werk aan bijstandsgerechtigde verslaafden, die niet in staat zijn om deel te nemen aan één van de integratietrajecten. Het project biedt de verslaafden een vaste baan waardoor zij langzaam maar zeker een dagritme behoren te ontwikkelen. De bedoeling is dat verslaafden zo hun
21 22
Schouw, bezoek regionale driehoek aan Roermond, 2005. Memo Commissie Algemene Zaken, 18 juni 2007
88
leven weer op de rails krijgen. Een bijkomend voordeel is dat de wijken waar het zwerfvuilproject wordt ingezet schoner en netter worden. Het project biedt plaats aan maximaal twaalf verslaafden en werd bekostigd middels een subsidie van de Gedeputeerde Staten. In 2006 zijn ‘slechts’ vijf deelnemers van start gegaan. Sinds 1 juli 2007 wordt het project betaald uit middelen in het kader van drang en dwang. Sindsdien is deelname niet langer noodzakelijkerwijs gekoppeld aan een bijstandsuitkering. Het aantal deelnemers is gestegen naar negen. Gunstige externe effecten in het centrum én restproblemen Er bestaat onder de respondenten overeenstemming over een belangrijk extern effect: de overlast in het stadscentrum door “drunkies” is afgenomen. Dit laat onverlet dat er - naast de voorzichtige en matig gedocumenteerde start bij het begeleiden van cliënten naar ‘uitstroomtrajecten’ - restproblemen bestaan en neveneffecten optreden. In de eerste plaats verschuift de overlast deels naar de wijken buiten het centrum. Die overlast wordt met name veroorzaakt door verslaafden die zich wel weg laten sturen uit het stadscentrum, maar die het dienstencentrum geheel, gedeeltelijk of regelmatig mijden en dan op straat verblijven. Zij veroorzaken niet alleen overlast, zo melden respondenten en zo blijkt uit de profielanalyse, maar plegen ook nog steeds (vermogens)delicten. Er wordt ook in drugs gehandeld In de tweede plaats is er een “opvanggat” tussen 16.00 uur en 20.00 uur, omdat de dagopvang dan is gesloten en de nachtopvang nog niet open is. De gedachte hierachter is dat zo een beroep wordt gedaan op de zelfredzaamheid van verslaafden: om zich in die uren te redden, maar ook om zo gemotiveerd te blijven om het pad naar een regulier bestaan in te slaan. Gedurende deze vier uren veroorzaken verslaafden overlast. Ondernemers en politie geven aan dat ze in deze periode ook delicten plegen, deels op de route van de ene opvanglocatie naar de andere. Er wordt ook drugs verhandeld. In de derde plaats valt op dat de balans door dreigt te slaan naar opvang en beoogde hulpverleningstrajecten. Er wordt steevast gesproken of geschreven over cliënten en niet over (potentiële) daders. Voor zover wordt gesproken over repressie wordt veelal gedoeld op het opleggen van gebiedsverboden en de handhaving daarvan, maar dat is heel wat anders dan strafrechtelijk optreden tegen veelvoorkomende criminaliteit en drugshandel. De dreiging van strafrechtelijke sancties blijft onontbeerlijk bij het terugdringen van de criminaliteit en overlast. Het is de vraag of verslaafden die delicten blijven plegen opgevangen moeten worden. Er moet sprake zijn van een ruil: opvang in ruil voor gepast gedrag op straat. “Zorg voor repressie” is een goed startpunt, maar tegen personen die geboden kansen niet benutten of zelfs misbruiken moet repressief worden opgetreden, ook omdat dan voor anderen duidelijk wordt wat er op het spel staat. Anders gezegd: “zorg voor repressie” is het startpunt, maar wat de volgende stappen zijn behoort af te hangen van het gedrag van de verslaafden zelf. Het is daarom verstandig om in tussenrapportages voortaan bij te houden welke bezoekers van de dag- en nachtopvang worden aangehouden of veroordeeld en welke gevolgen dit heeft voor de persoonlijke trajecten.
89
5.5
Delictgerichte maatregelen
5.5.1 Sfeerbeheer: veiliger uitgaan Roermond kampte in 2005 en 2006 met criminaliteit en overlast van het uitgaanspubliek in het stadscentrum, alsook op de routes daar naartoe. Het betrof onderlinge conflicten en geweld, maar nog meer allerhande vormen van hinderlijk of irritant gedrag: wild plassen, openbare dronkenschap, luidruchtigheid en vernielingen. In deze periode worden de openingstijden voor cafés in de Veldstraat en op het Stationsplein verruimd. Dit is voor politiek en bestuur een reden te meer om de problemen met het uitgaanspubliek aan te pakken. Daartoe wordt in juli 2006 de zogeheten pilot Sfeerbeheer - gesubsidieerd door provincie en gemeente - gestart. Dit sluit aan op het project Veilig Uitgaan. Dat omvat maatregelen zoals cameratoezicht, urinoirs op de routes, het inrichten van een mobiele fietsenstalling, parkeerbeheer en extra schoonmaakwerkzaamheden op zondagochtend. Sfeerbeheer voorziet in toezicht. Hiertoe worden op enkele geijkte uitgaanslocaties en (vooral) staproutes particuliere beveiligers (van het bedrijf Red Security) ingezet. Naast aanwezigheid van politie en beveiliging op de Veldstraat en het Stationsplein betreft het voornamelijk de volgende routes: • Voorstad St. Jacob – Herten • Kapellerlaan - Heinsbergerweg-Melick • Koninginnelaan – Donderberg • Oranjelaan - Maria Theresialaan – Kasteel Hillenraedtstraat • Charles Ruysstraat - Bredeweg – Maasniel – Tegelarijveld - Swalmen Er gaat een tamelijk heftige discussie in de lokale driehoek vooraf aan de inzet van deze particuliere beveiligers. Politie en justitie vrezen dat echt politiewerk zo geprivatiseerd raakt en dat daarmee de sturing en controle op de kwaliteit van het werk in de waagschaal wordt geplaatst. Bestuur en politiek houden voet bij stuk en de driehoek stemt in met het sfeerbeheer, onder meer omdat de “operationele regie” over de inzet van de particuliere beveiligers in handen van de politie wordt gelegd. De gemeente, politie en het beveiligingsbedrijf maken werkafspraken over de tijden en locaties van het sfeerbeheer en de registratie door de beveiligers. De naamgeving van het project en van de beveiligers – “sfeerbeheer” en “sfeerbeheerders” – onderstreept dat het niet gaat om ordehandhaving, maar om toezicht, het aanspreken van stappers die op het punt staan over de schreef te gaan of die zich reeds misdragen en het zo nodig mobiliseren van politiemensen. De sfeerbeheerders worden in de regel ingezet van 23:00 uur tot 05:00 uur gedurende uitgaansavonden en -nachten. Bij evenementen in de stad werken ze langer door. Er is ook bij de Tweede Kerstnacht, Oud & Nieuw en tijdens twee carnavalsnachten gebruik gemaakt van de particuliere beveiligers. Van september 2006 tot en met juli 2007 is het sfeerbeheer op 44 dagen ingezet. Daarbij is er in totaal 264 manuren gesurveilleerd. De surveillance bestaan uit observaties op geijkte staplocaties vanuit een herkenbare auto waar twee particuliere
90
beveiligers in zitten. Daarnaast surveilleert het beveiligingsbedrijf met 3 of 4 auto’s op staproutes door heel Roermond. Het beveiligingsbedrijf rapporteert wekelijks haar bevindingen aan de veiligheidscoördinator van de gemeente. De sfeerbeheerders hebben naar schatting 500 tot 600 jongeren aangesproken op hun gedrag. Dit heeft één keer geresulteerd in een gespannen situatie. De particuliere beveiligers houden ook personen staande en leveren deze verdachten over aan de politie. Politie en justitie tonen zich tevreden over de wijze waarop gestalte wordt gegeven aan het sfeerbeheer (Veiligheidsrapportage Roermond 2 van 2007, 14 augustus 2007). Het gedrag van de stappers is verbeterd, zo stellen respondenten. In 2008 zullen de sfeerbeheerders meer samenwerken met horecaondernemers. De totale inzet voor 2008 wordt vooraf geraamd op 720 uren. Om het effect te kunnen meten zullen op de huidige probleemlocaties een nulmeting en vervolgmetingen onder het uitgaanspubliek worden uitgevoerd. 5.5.2 Cameratoezicht Op de geijkte uitgaanslocaties is de gemeente Roermond in 2000 van start gegaan met cameratoezicht: op de Veldstraat en bij het Stationsplein worden camera’s gehangen. Het gebied kampt in die tijd met geweldsdelicten, vermogensdelicten en vernielingen. De daders en slachtoffers zijn vaak stappers. Deze criminaliteit wordt onvoldoende beteugeld door maatregelen in het kader van het project ‘Veilig Uitgaan’. Het uitgaansgebied telt vandaag de dag 18 camera’s, waaronder 4 beweegbare die kunnen inzoomen. De overige camera’s hebben een vaste stand. De beelden worden 24 uur per dag opgenomen en na uiterlijk zeven dagen weer gewist, tenzij ze worden gebruikt bij strafrechtelijk onderzoek. Op zogeheten hot times worden de beelden live uitgekeken. Het gaat vandaag de dag om elke vrijdag- en zaterdagavond, van 22:00 uur tot 06:00 uur.23 De beelden werden aanvankelijk ook uitgekeken op vrijdagmiddag: tussen 14:00 uur en 18:00 uur. Dit bleek echter overbodig vanwege het geringe aantal incidenten.24 De beelden worden live bekeken in de monitorkamer door een medewerker van afdeling Stadstoezicht: de zogeheten operator.25 De monitorkamer is bij de politie ondergebracht om zo de communicatie tussen de operator en de politie te vereenvoudigen. De operator staat met een portofoon in verbinding met de wachtcommandant van de politie. Hij kan ook contact opnemen met de coördinator van de groep Veilig Uitgaan, die aanwezig is in het uitgaansgebied. De operator attendeert niet alleen op strafbare feiten of misstanden, maar ook op gedragingen die erop duiden dat er iets verkeerd zou kunnen gaan.
23
De beelden werden oorspronkelijk tot 04:00 bekeken, echter door verruiming van de openingstijden van de cafés aan de Veldstraat en het Stationsplein van 03:00 tot 05:00 werd besloten om de monitorperiode uit te breiden 24 Kadernota cameratoezicht 2005. 25 De gemeente beschikt over een totaal van 5 operators, die speciaal zijn opgeleid om de systemen te bedienen en de monitoren gericht te bekijken
91
Bestuur en politie zijn tevreden over de effecten van cameratoezicht. Er zijn geen effectmetingen uitgevoerd, maar de criminaliteit in het cameragebied is afgenomen zo stellen respondenten. Vanwege deze gunstige ervaringen en vanwege ordeverstoringen op nabijgelegen locaties is het cameratoezicht inmiddels tot twee keer toe uitgebreid. Op 12 april 2005 besluit de gemeenteraad tot cameratoezicht op het Stationsvoorplein: een plein dat in het verlengde ligt van het uitgaansgebied. Daar worden vier beweegbare camera’s geplaatst. De meest recente uitbreiding betreft cameratoezicht op het Munsterplein. Dit wordt niet ingegeven door uitgaansgeweld, maar door problemen die worden veroorzaakt door (hang)jongeren op dit plein. De camera’s zijn in 2007 geplaatst. De politie constateert sindsdien een vooruitgang die ze toeschrijft aan het cameratoezicht. Er is besloten om de effecten van cameratoezicht (beter) te meten. Er zullen in 2008 effectmetingen worden uitgevoerd. 5.5.3 Het collectieve winkelverbod Roermond telt een groot aantal winkels. Ze zijn geconcentreerd in de binnenstad en in het Designer Outlet Center. Dit resulteert niet alleen in een grote toestroom van reguliere klanten, maar ook in criminele gelegenheidsstructuren. Eind 2002 lieten veel winkeliers weten dat ze zich zorgen maakten over het aantal winkeldiefstallen. De winkelcriminaliteit en daarop gebaseerde klachten zijn de opmaat van het pilotproject Winkel Veilig!. Dit project wordt getrokken door de afdeling Stadstoezicht van de gemeente Roermond. Het project bestaat er in essentie uit dat vier medewerkers van Stadstoezicht surveilleren in het winkelgebied. De invoering van het project verloopt eerst stroef, maar wordt in een stroomversnelling gebracht door financiële bijdragen van Rijk en Provincie. Het project start uiteindelijk in december 2004 en kent een looptijd van één jaar. Na dit jaar wordt geconcludeerd dat de toezichthouders te vaak te maken krijgen met dezelfde groep (potentiële) winkeldieven en overlast gevende personen. Er wordt bedacht hoe hier effectiever tegen valt op te treden. Dat mondt uit in het project Collectief winkelverbod. Het collectieve winkelverbod is een vorm van publiek-private samenwerking. Er wordt namelijk samengewerkt tussen de gemeente (met name de afdeling Stadstoezicht), het Centrummanagement, de politie, justitie en ondernemers: het Grootwinkelbedrijf, het Designer Outlet Center en de veiligheidscommissie van de samenwerkende Roermondse Ondernemers. Deze publiek-private constructie werkt door in de doelstellingen die een combinatie zijn van veiligheid, imagobuilding en lokale economie. Het is namelijk allereerst de bedoeling om het aantal aangiftes van winkeldiefstal met 20% te verminderen, in de periode van (ijkjaar) 2006 tot en met 2009. Er worden in 2006 in totaal 270 aangiftes opgenomen. Daarnaast “(…) zal het project bijdragen aan een verhoogd veiligheidsgevoel voor ondernemer, verkoopmedewerkers én klanten, iets wat een positieve impuls kan hebben op bestedingsgedrag, omzetresultaten en imago van Roermond als winkelstad”.26
26
Samen op weg naar veiliger winkelen in Roermond, p. 2.
92
Tabel 5.6: Winkeldiefstal: aangiftes en OM-verdachten Aangifte opgenomen Verdachte OM
2004
2005
2006
2007
262
256
270
202
129
117
111
93
Het project bestaat er in essentie uit dat door deelnemende winkeliers altijd aangifte wordt gedaan van strafbare feiten in de winkel. Wie hierop wordt betrapt, krijgt in eerste instantie een verbod van één jaar om de desbetreffende winkel te betreden. Indien hij of zij in dat jaar recidiveert - dat wil zeggen nog eens een strafbaar feit pleegt in een bij het project aangesloten winkel - dan wordt een verbod opgelegd tot het betreden van al de deelnemende winkels. Wie het verbond overtreedt, pleegt een misdrijf en wordt overgedragen aan de politie. Het secretariaat van het Centrummanagement helpt bij de tenuitvoerlegging van het project. Zij registreert relevante strafbare feiten en zij vaardigt - op basis van een mandaat - het collectieve winkelverbod uit. Zij beheert hiertoe een database met de persoonsgegevens en bij voorkeur ook een foto (eventueel een uitdraai van camerabeelden) van personen met een collectief winkelverbod. Deze database is louter toegankelijk voor de deelnemers aan het project. Inmiddels hebben circa 300 ondernemers zich bij het project aangesloten. Dat is ruim 90% van het winkelbestand. De ondernemers verplichten zich hiermee onder meer tot het ophangen van een deursticker met spelregels. Die sticker vermeldt dat er altijd aangifte wordt gedaan, het wijst op de mogelijkheid van een collectief winkelverbod en het vermeldt dat persoonsgegevens bij een strafbaar feit kunnen worden doorgegeven. De winkeliers treffen veiligheidsmaatregelen in en rondom een winkel. Eén zo’n maatregel betreft het vormen van zogeheten belcirkel met nabijgelegen winkels, zodat winkeliers zo nodig niet alleen de politie, maar ook elkaar kunnen mobiliseren. Voorts verzorgt de gemeente kosteloze trainingen die winkelmedewerkers helpen bij het voorkomen van en reageren op misdrijven of misstanden in de winkel. Ondernemers die het slachtoffer worden van winkeldiefstal - of een ander strafbaar feit worden bezocht door de projectcoördinator. Het bezoek kan worden benut voor ondersteuning bij de afwikkeling van de zaak en eventueel voor advisering over de beveiliging van de winkel. De projectcoördinator heeft bij willekeurig uitgekozen winkels geprobeerd om als een dief zijn slag te slaan. Deze actie wordt mystery crime shopper genoemd en dient ertoe om winkeliers bewust te maken van criminele kansen en om hen te attenderen op mogelijke preventieve maatregelen. Het project collectief Winkelverbod is in deze vorm in november 2007 van start gegaan. Het is derhalve nog te vroeg om uitspraken te doen over de externe effecten. In de eerste tien weken van het project worden 14 personen betrapt op winkeldiefstal. Zij zijn overgedragen aan de politie en hun gegevens zijn opgenomen in de database. Het voornemen bestaat om het
93
project in de toekomst uit te breiden tot alle winkelcentra in Roermond, tot de Huis- en tuinboulevard PRIGA-park en het Retailpark bij de A73. 5.5.4 Project aanpak auto-inbraken Het aantal aangiften van auto-inbraak stijgt in 2006 fors ten opzichte van de twee voorgaande jaren. Dit heeft in directe zin nadelige effecten voor bewoners en bezoekers die hiervan het slachtoffer worden. Er zijn ook indirecte kosten voor ondernemers, omdat slachtofferschap of berichtgeving over dit soort criminaliteit mogelijk mensen ervan weerhoudt om naar Roermond te komen. Het valt op dat het aantal aangiftes van auto-inbraak fluctueert, zo blijkt uit het onderstaande schema. Tabel 5.7 Aangiftes auto-inbraak in Roermond Jaar 2003 2004 2005 2006
Aangiftes van auto-inbraak in Roermond 1.197 852 743 1.019
In juni 2007 wordt het project aanpak auto-inbraken in het leven geroepen door de lokale driehoek. Het project staat onder regie van de gemeente en ligt in handen van coördinatoren van de recherche van het politiedistrict Roermond, een beleidsmedewerker van het Openbaar Ministerie, een coördinator van de afdeling stadstoezicht en de coördinator integraal veiligheidsbeleid. Het is de bedoeling om het aantal auto-inbraken te verminderen. Hiertoe worden preventieve en repressieve maatregelen getroffen en er wordt nazorg gepleegd. 27 Hoewel er enkel hotspots zijn met relatief veel auto-inbraken (de Spoorlaan Noord, de Ster en de omgeving van het Ziekenhuis) wordt dit delict door de hele gemeente heen gepleegd, zo constateert de werkgroep. Zij richt zich daarom op de gehele gemeente.28 De preventieve maatregelen beogen de fysieke kwaliteit van parkeerplaatsen te verbeteren en de sociale controle te versterken. Er wordt verlichting geplaatst en er wordt groen gesnoeid, zodat er betere zichtlijnen ontstaan, waardoor burgers kunnen zien wat er op een parkeerplaats gebeurt. Er worden ook waarschuwingsborden geplaatst die mensen aansporen om geen buit achter te laten in de auto. Op de drie hot spots voert de afdeling Stadstoezicht sinds december 2006 het project ‘klinken poetsen’ uit. Dit bestaat uit de controle van geparkeerde auto’s, waarbij de toezichthouders erop letten of alle ramen en deuren goed zijn afgesloten en op een eventuele buit. Zo nodig attenderen zij autobezitters op mogelijkheden tot betere preventieve maatregelen. Ook los van deze controleacties worden burgers geattendeerd op het belang van inbraakpreventie. Stadstoezicht houdt ook toezicht op de tijden en locaties met de meeste auto-inbraken.
27
Gemeente Roermond, Project terugdringen auto-inbraken: overzicht totaalpakket aan veiligheidsmaatregelen, 2007 28 Gemeente Roermond, Situatieschets auto-inbraken, 2007
94
De repressie bestaat uit het verhogen van de pakkans van verdachten. Dit hangt in feite nauw samen met enkele van de preventieve maatregelen. Er wordt immers meer toezicht gehouden op hot times en hot spots en burgers worden geattendeerd op auto-inbraak. Burgers worden aangespoord om verdachte omstandigheden te melden via 0900-8844. De nazorg komt in feite neer op een persoons- en doelgroepgerichte aanpak van de geijkte daders: veelplegers, in het bijzonder verslaafden en daklozen. Dit is in feite geen nieuwe maatregel in het kader van het project, maar een werkwijze die deel uitmaakt van het gevoerde beleid. Het project bestaat sinds 25 juni 2007, want op die dag keurde de lokale driehoek het plan van aanpak goed. Het valt op dat het aantal aangiftes van auto-inbraken in 2007 sterk daalt, naar 693. Dit kan alleen al om chronologische redenen niet volledig op het conto van de maatregelen van het project worden geschreven. Het komt wellicht doordat potentiële slachtoffers alerter zijn geworden: door maatregelen in het kader van het project, maar bijvoorbeeld ook vanwege slachtofferschap (persoonlijk of in hun sociale omgeving) of vanwege de berichtgeving over auto-inbraak. Het valt ook niet uit te sluiten dat deze score past in het grillige verloop van het aantal aangiftes van auto-inbraak sinds 2003 (zie schema). 5.5.5 Politiekeurmerk veilig wonen In de periode van 2002 tot en met 2007 wordt in Roermond werk gemaakt van het doorvoeren van het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PKVW) in bestaande woningen. Het is geen gemeentelijk, maar een bovenlokaal project. Er wordt in het politiedistrict Roermond een werkgroep in het leven geroepen. Het komt er in essentie op neer dat zogeheten preventieadviseurs bewoners bewegen tot het treffen van preventieve maatregelen. Er wordt een veiligheidsanalist aangesteld (gefinancierd door de politie Limburg-Noord) om de aard en omvang van de woninginbraak in kaart te brengen. Er worden in Roermond per wijk informatieavonden georganiseerd. Er worden filmbeelden vertoond die informatie verschaffen over inbraakmethodes en over de mogelijkheden om de slachtofferkans te verminderen. Bewoners worden op deze informatieavonden aangemoedigd om een zogeheten woningpreadvies aan te vragen. Dit advies wordt verstrekt door speciaal opgeleide medewerkers van de afdeling Stadstoezicht. De preventieadviseurs inspecteren de woningen en verstrekken een gratis advies over mogelijkheden om het huis beter te beveiligen. Na aanpassingen kan een gratis eindcontrole worden uitgevoerd, waarbij wordt bezien of het huis veilig genoeg is om het certificaat Keurmerk Veilig Woning uit te reiken. In de periode van 2002 tot 2007 zijn alle 55.538 huishoudens in het politiedistrict Roermond twee maal benaderd omtrent een gratis advies. De (huidige) gemeente Roermond telt 22.859 woningen. Er worden in Roermond in totaal 3.329 adviezen uitgebracht. Dit resulteert in 289 uitgereikte certificaten. Dit is niet veel. Wel blijkt dat 80% van de woningen na een advies beter zijn beveiligd, zonder dat volledig wordt voldaan aan de voorwaarden voor een certificaat. Dit heeft uiteenlopende redenen: financiën, uitstel, esthetische overwegingen of technisch omstandigheden.
95
Hoe valt het effect te beoordelen? In woningen die voldoen aan de normen van het keurmerk, wordt zelden of nooit ingebroken, want veel (woning)inbrekers kiezen liever een ander doelwit als zij worden geconfronteerd met een goed beveiligd huis. Dit zijn individuele effecten. Het aantal woninginbraken is in Roermond fors gestegen in 2007. De omvang van dit delict schommelt in de periode van 2003 tot 2007, want het aantal aangiftes komt per jaar achtereenvolgens uit op 461 (2003), 218 (2004), 358 (2005), 380 (2006) en 502 (2007). Meer en betere beveiliging van woningen heeft ongetwijfeld een gunstig effect. Maar, ondanks alle inspanningen is slechts een klein percentage van de bestaande woningen in Roermond beter of goed beveiligd met behulp van de op het keurmerk gebaseerde werkwijze.
5.6
Het Veiligheidshuis Midden-Limburg: van start
In mei 2007 is het Veiligheidshuis Midden-Limburg (VML) gestart. Het is gericht op het verminderen van de criminaliteit en overlast. Het veiligheidshuis kent vestigingen in Roermond en Weert. Er is gekozen voor een bovenlokale en gedeconcentreerde aanpak. Het jaar 2007 is een “opstartjaar”. De sleutelopdracht van het veiligheidshuis bestaat eruit om een persoonsgerichte aanpak te realiseren van mensen waarvoor in het algemeen geldt dat de informatie over hen is verspreid over verschillende instanties. In die persoonsgerichte aanpak staat het (structureel) veranderen van de persoonlijke van mensen voorop. Er wordt getracht gedragsverandering teweeg te brengen en zo de criminaliteit terug te dringen of te stoppen. Er wordt per persoon een aanpak gezocht en ten uitvoer gebracht, die kan bestaan uit preventie, repressie en nazorg. Het veiligheidshuis richt zich in de eerste plaats op veelplegers en meerplegers, zowel volwassenen als minderjarigen. Hier is, in de tweede plaats, de aanpak van huiselijk geweld bijgekomen. In de derde plaats neemt het veiligheidshuis de nazorg aan ex-gedetineerden – in de hele regio - ter hand. In de vierde plaats ziet het veiligheidshuis toe op een persoongerichte aanpak van personen waarmee hulpverleners in contact weten te treden door middel van het project ‘drang en dwang’. In de vijfde plaats is het meldpunt radicalisering en extremisme bij het veiligheidshuis ondergebracht. De persoongerichte aanpak wordt vastgesteld in zogeheten casusoverleg. De coördinator van het veiligheidshuis heeft in de invoeringsfase – als zogeheten kwartiermaker – geconstateerd dat Roermond een veelheid aan casusoverleg kent. Er heerst regelrechte overlegdrukte die wel moet leiden tot misverstanden, doublures en een verkwisting van overlegtijd. Het veiligheidshuis lijkt een belangrijke rol te kunnen vervullen bij het stroomlijnen en samenvoegen of saneren van al deze overlegvormen: “Op initiatief van het Veiligheidshuis zijn enkele overleggen samengevoegd en anders vorm gegeven. Het Veiligheidshuis Midden-Limburg is aaneengesloten bij het justitieel casusoverleg jeugd, het justitieel casusoverleg volwassenen, het netwerk 12+, het overleg ‘drang en dwang’ (…). Met name op het gebied van jeugd zijn er al diverse goede overleggen en casemanagers actief. De meerwaarde van het Veiligheidshuis ligt hier met name in dossiervorming en monitoring van afspraken”
96
Het veiligheidshuis heeft in Roermond persoonsgerichte zorgplannen opgesteld en ten uitvoer gebracht voor 15 volwassen veelplegers en voor 5 jeugdige veel- en meerplegers. Hiernaast is dit bij één dader van huiselijk geweld gebeurd. Het veiligheidshuis heeft ook de nazorg gecoördineerd van 47 ex-gedetineerden die in Roermond wonen. Tenslotte heeft het veiligheidshuis “de regie gevoerd” bij de dossiervorming en daarop gebaseerde aanpak van 31 verslaafden die in beeld zijn gekomen via het project drang en dwang. Er zal ook nog verder gestalte moeten worden gegeven aan de werking van het meldpunt radicalisering en extremisme. De gemeentelijke coördinator is 3 werkdagen in Roermond en 2 dagen in het veiligheidshuis in Weert aanwezig. Een belangrijke taak bestaat uit het stroomlijnen van de overlegvormen. Het veiligheidshuis herbergt de volgende overlegvormen: • Zorgoverleg 18• Justitieel Casusoverleg Volwassenen • Justitieel Casusoverleg Jeugd • Veelplegersoverleg Volwassenen • Veelplegersoverleg Jeugd • Casusoverleg Volwassenen • Casusoverleg Jeugd • Strafzakenoverleg OM
5.7
Politie en justitie: maatregelen en verdachten
Politie De politie heeft een aandeel bij vrijwel alle in dit hoofdstuk beschreven beleidslijnen. Dit laat onverlet dat de politie nog een aantal andere belangrijke inspanningen levert in Roermond. Ze doet daarvan ook verslag in de zogeheten managementrapportages (MARAP’s). Daarnaast levert de politie nog een aantal belangrijke inspanningen in Roermond. Het betreft niet in de laatste plaats een klassieke politietaak: het verlenen van noodhulp, zeven dagen in de week en 24 uur per dag. Een tweede kerntaak bestaat uit surveillance en toezicht, met bijzondere aandacht voor locaties (hot spots) en tijden (hot times), zoals bij piekuren in de horeca, bij toeristendrukte en op hangplekken. Een derde kerntaak bestaat uit strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Het aantal verdachten is een indicatie voor de omvang en het effect van deze taak: zie verderop. Deze kerntaak omvat ook het opnemen van aangiftes en brengt dientengevolge slachtofferzorg met zich mee. De politie geeft uitvoering aan een aantal drugsgerelateerde projecten. Ze ziet, zoals we reeds beschreven, in het kader van “drang en dwang” toe op het strafrechtelijk optreden, vooral bij overtreding van opgelegde gebiedsverboden. De politie houdt ook toezicht op de zogeheten drunkies, in het bijzonder op locaties – net buiten het centrum – waar de verslaafden zich vandaag de dag vaker ophouden vanwege het aangescherpte optreden in het stadscentrum. De politie heeft ook een districtelijk overlastteam – van vier politiemensen - in het leven geroepen om op te treden tegen drugsoverlast. Dit team handelt meldingen over drugsoverlast
97
af en neemt deel aan invallen bij drugspanden. Het start ook onderzoeken of interventies op basis van een toegenomen stroom informatie via Meld Misdaad Anoniem of via persoonlijke contacten van de teamleden. Het team voert ook bij evenementen drugscontroles uit. De politie controleert – ook buiten het team om – overlast gevende locaties. Het betreft drugsoverlast, maar bijvoorbeeld ook overlast die wordt veroorzaakt door jongeren. Er wordt soms overgegaan tot sluiting en zo mogelijk wordt er een bestemming gezocht. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan een café aan de Regentesselaan en het voormalige GAK kantoor. De politie levert ook, zoals we reeds beschreven, een bijdrage aan de persoonsgerichte aanpak van daders. Het betreft onder meer verslaafde daders, maar in toenemende mate ook jeugdige daders of jongvolwassenen. De politie neemt deel aan verschillende vormen van casusoverleg. Politiemensen hebben ook veel- en meerplegers, zoals dat heet, geadopteerd. Dit betekent dat agenten nauwlettend in de gaten houden, door middel van gesprekken, maar ook door in het registratiesysteem te volgen, of deze personen bij bepaalde gebeurtenissen of delicten (weer) in beeld komen, bijvoorbeeld als verdachte. De politie geeft daarnaast ook gestalte aan een op (jeugd)groepen gerichte aanpak van criminaliteit, zo bleek reeds uit paragraaf 5.4.1. De politie heeft onder meer een aandeel gehad bij het gedetailleerd in kaart brengen van drie jeugdgroepen. Eén van die groepen is het onderwerp geworden van strafrechtelijk onderzoek. Vandaag de dag telt Roermond volgens de gehanteerde methodiek nul criminele jeugdgroepen. De politie zou zich toeleggen op de (strafrechtelijke) aanpak van dit soort groepen en het bestuur op de aanpak van hinderlijke en overlastgevende groepen. Dit laat onverlet dat de politie toezicht houdt en surveilleert, met bijzondere aandacht voor hot spots, inclusief de locaties waar jeugdgroepen in alle soorten en maten zich ophouden. De politie bezoekt ook de jongerencentra. De politie surveilleert niet alleen op hangplekken van jongeren en jongvolwassenen. Ze legt op dit soort ‘vindplaatsen’ ook contact met hen en met omwonenden. Om het contact met de jongeren te verbeteren worden zogeheten politiejunioren aangesteld. Zij richten zich op het opbouwen van relaties met jongeren en nemen deel aan specifieke jongerenprojecten. Bij de aanpak en preventie van jeugdcriminaliteit richt de politie zich ook op onderwijsinstellingen. Ze onderhoudt contacten met scholen, met bijzondere aandacht voor enkele scholen (zogeheten geadopteerde scholen), en geeft uitvoering aan het convenant Veilige School. De politie heeft ook voorzien in een verbeterde afwikkeling van eenvoudige strafzaken die in een periode van zes uur worden afgehandeld. Hiertoe is een protocol afhandeling “blauwe mappen” opgesteld. Het zogeheten bureau werkvoorbereiding neemt de intake van de zaak ter hand, waarna een zaak in handen wordt gegeven van politiemedewerkers van een basiseenheid. Daartoe worden politiemensen ‘vrijgemaakt’, zodat zij de ruimte om de zaken daadwerkelijk af te handelen.
98
De politie maakt ook meer werk van opsporing. Het project “scoren met sporen” benut gepensioneerde politieagenten en vrijwilligers geschoold bij het uitvoeren van sporenonderzoek op de plaats delict. Zodoende kunnen meer sporen worden verzameld en neemt de kans toe om een zaak op te lossen. De zogeheten taakaccenthouders verkeer leggen zich toe op het terugdringen van het aantal ongevallen met letsel en dodelijke afloop. Daarnaast wordt onderzoek gedaan naar verkeersituaties die bewoners onveilig vinden. Dit kan resulteren in allerhande maatregelen. Het verkeershandhavingsteam richt zich op snelheidsovertredingen. De handhaving van de openbare orde en rechtorde in het kader van het project Veilig Uitgaan vergt sinds maart 2007 meer van de politie, omdat de Koninklijke Marechaussee haar bijdrage aan dit project toen heeft stop gezet. Er is begin 2007 een medewerker openbare orde en evenementen aangesteld bij de politie, omdat het aantal lokale evenementen groeit en vraagt om een meer professionele aanpak. De politie sluit aan op het wijkgericht werken. Er is veel contact tussen gebiedsmentoren, BOA’s, stadstoezicht, woningcorporaties, welzijnswerk en de wijkcoördinatoren. Dit heeft onder meer geresulteerd in buurtpreventie en buurtbemiddeling, waarbij de politie samenwerkt met Wel.kom. De politie experimenteert in het centrum met wat ze de “wijkagent van het jaar” noemt. De wijkagent heeft daar “tuinstoelgesprekken” gehouden met de bewoners. Dit houdt in dat er op verschillende data inloopspreekuren zijn georganiseerd en de bewoners de gelegenheid hebben gehad om hun klachten en problemen te uiten bij de wijkagent. In de rest van de wijken worden meer traditionele wijkspreekuren georganiseerd voor de bevolking. Er bestaat in Roermond een aanzienlijke sociale afstand tussen overheid en allochtone gezinnen. De politie tracht relaties op te bouwen en richt zich daarbij op allochtone moeders. Een agente spreekt deze moeders aan op school. Justitie In het kader van gebiedsgebonden werken, telt Roermond een gebiedsofficier en een parketsecretaris die regelmatig overleg plegen met de partners. Er is ook een parketsecretaris ‘op locatie’ werkzaam. In 2006 zijn door de politie aan het OM 1.164 OM-verdachten aangereikt, die strafbare feiten hebben gepleegd in de gemeente Roermond en in 2007 waren dit er 1.309. Het OM is in diverse overlegvormen vertegenwoordigd: het tweewekelijkse veiligheidsoverleg; de lokale driehoek die vier keer per jaar vergadert; het OM is voorzitter van het justitieel casusoverleg in het veiligheidshuis. Er wordt nauw samengewerkt met de politie en gemeente, onder andere bij het opstellen van integrale plannen op het gebied van verschillende delicten: woninginbraak, auto-inbraak en straatroof. Er is ook meegewerkt aan het invoeren van het collectief winkelverbod.
99
De jaarplannen van het OM geven prioriteiten weer.29 In de eerste plaats wordt voorrang gegeven aan risicojeugd. De beleidslijn is om vroeg, snel en consequent te reageren op jeugdige verdachten. In 2005 wordt door het succes van het net gestarte casusoverleg jeugd een sterk verhoogde instroom van jeugdzaken waargenomen. Het heeft dan prioriteit om de processen-verbaal snel te verwerken. In 2006 is jeugdgroepen in beeld gestart en het OM wil aan de hand van dit systeem beter inschatten of de “goede” jeugdzaken binnenkomen. Dit streven om de “goede zaken” aan te pakken is overigens breder dan dit project of het jeugddossier. In de tweede plaats wordt gekeken naar de aanpak van veelplegers. In 2005 wordt voor het eerste gebruik gemaakt van veelplegerslijsten, die besproken worden in een casusoverleg. Daarnaast komt er meer aandacht voor nazorg van verslaafden die weer vrijgekomen. De focus ligt op een persoonsgerichte benadering. In 2006 krijgt de verbetering van de koppeling tussen het strafrechterlijke en hulpverleningstraject aandacht. Daarnaast is er een verschuiving van een persoonsgerichte naar een categoriegerichte aanpak van veelplegers. In 2007 wordt dit beleid doorgezet, met wederom meer aandacht voor nazorg. Het past bij de aanpak van veelplegers om bij de rechtbank verhoogde straffen en ISD-maatregelen te eisen. In 2005 wordt, net als in 2007, tot drie keer toe een ISD-maatregel opgelegd. In 2006 geen enkele keer. Het OM heeft gestalte gegeven aan een aangescherpt voorgeleidingenbeleid. In 2006 worden 89 personen voorgeleid, die delicten gepleegd hebben in de gemeente Roermond. In 2007 zijn dit er 126. Verdachten worden, zo mogelijk, in voorlopige hechtenis gehouden tot ze worden veroordeeld, zodat executie van straf aansluitend kan plaatsvinden. Verdachten: strafrechtelijke repercussies per delict De politie Limburg-Noord heeft, per delict, cijfers aangeleverd over het aantal verdachten. Dit is belangrijk, omdat het een indicatie geeft van de kans dat een dader wordt geoormerkt als verdachte en (mogelijk) strafrechtelijk wordt vervolgd. Dit is weer belangrijk omdat het duidelijk maakt hoe groot ongeveer de kans is dat het plegen van een delict in Roermond strafrechtelijke repercussies heeft. Dit is relevant, want naarmate de kans op strafrechtelijke repercussies toeneemt, nemen de criminele gelegenheidstructuren af, ook al worden die door nog meer factoren beïnvloed. We presenteren per delict tabellen met gegevens over het aantal incidenten, aangiftes, verdachten en zogeheten OM-verdachten. Hierbij moet worden bedacht dat het aantal meldingen hoger ligt dat het aantal aangiftes. Immers, niet elke melding mondt uit in aangifte. Een bewoner belt bijvoorbeeld dat hij ziet dat er in een auto wordt ingebroken (dit wordt geregistreerd als een incident), of dat dit wordt geprobeerd, maar het komt uiteindelijk niet tot 29
Openbaar Ministerie (15 januari 2007), Terugblik 2006/Vooruitblik 2007 arrondissementsparket Roermond. Openbaar Ministerie (26 november 2007), Jaarplan 2005 arrondissementsparket Roermond. Openbaar Ministerie (30 januari 2006), Jaarplan 2006 arrondissementsparket Roermond.
100
een aangifte. Een ‘verdachte’ (of: politieverdachte) is een persoon die door de politie wordt bestempeld als verdachte en die wordt gehoord over een zaak. Een ‘verdachte OM’ (of: justitieverdachte) is een persoon waarvan de politie – op basis van verzamelde bewijzen - het dossier doorstuurt naar het Openbaar Ministerie. Dit is een voorwaarde voor strafvervolging, maar justitie kan daar dan ook nog van afzien. Tabel 5.8: Woninginbraak Roermond Aantal incidenten Aantal aangiftes Verdachten Verdachten OM Strafvervolging OM
914 502 142 25 2530
Woninginbraak levert veel zoekzaken op, dat wil zeggen delicten waarvan wel melding wordt gemaakt of aangifte wordt gedaan, maar het levert doorgaans louter sporen op en meestal geen gemakkelijk identificeerbare verdachten. Er kunnen wel verdachten in beeld komen door buurtonderzoek, sporenonderzoek of kennis over modus operandi. Dit verklaart het ‘gat’ tussen het aantal aangiftes en het aantal verdachten. Toch ligt het aantal verdachten dat bij de politie bekend raakt al bij al redelijk hoog. Er wordt echter bij een klein aantal zaken de stap gezet van politieverdachte naar justitieverdachte, want in 2007 zijn slechts 22 dossiers doorgestuurd van politie naar justitie. Dit betekent dat de kans op strafrechtelijke repercussies bij dit delict bepaald niet groot is. Hierbij moet wel worden bedacht dat opsporingsactiviteiten naar (groepen) inbrekers tijd vergen en dat ze mogelijk na verloop van tijd - in 2008 – resulteren in ronde zaken: zaken met een steekhoudend bewijs en die uitmonden in strafvervolging door justitie. We zien hetzelfde patroon terug bij auto-inbraken. Sterker, bij dit delict is de kans op strafrechtelijke repercussies nog een stuk lager. Daar staat wel tegenover dat het aantal autoinbraken in Roermond is gedaald en de omvang van dit delict hier dus klaarblijkelijk niet sterk van afhangt. Tabel 5.9: Auto-inbraak, Roermond Aantal incidenten Aantal aangiftes Verdachten Verdachten OM Strafvervolging OM
1.363 693 46 7 531
Bij bedreigingen en mishandeling tekent zich een geheel ander patroon af. Er zijn namelijk ongeveer net zoveel politieverdachten als aangiftes. Dit komt vooral doordat het slachtoffer (en omstanders c.q. ooggetuigen) vaak een goed signalement kunnen geven van de dader of daders, of simpelweg de naam weten. De kans op een repercussie in de vorm van een verhoor door de politie is dus groot. Van de 237 politieverdachten van bedreiging worden 64 dossiers door de politie doorgestuurd naar justitie. Van de 442 politieverdachten van mishandeling worden 193 dossier naar justitie gezonden. Dit zijn relatief veel zaken. Dit komt onder meer 30 31
Het betreft 53 strafbare feiten. Het betreft 6 strafbare feiten.
101
doordat het een landelijke beleidslijn is om bij vormen van huiselijk geweld sneller over te gaan tot strafrechtelijke vervolging. Tabel 5.10: Bedreiging, Roermond 763 Aantal incidenten 231 Aantal aangiftes 237 Verdachten 101 Verdachten OM 8532 Strafvervolging OM Tabel 5.11: Mishandeling, Roermond Aantal incidenten Aantal aangiftes Verdachten Verdachten OM Strafvervolging OM
896 405 442 210 17833
Er zijn veel politieverdachten (60) van straatroof in relatie tot het aantal aangiftes in 2007 (65). Het lukt de politie klaarblijkelijk relatief vaak om – op basis van signalementen of bijvoorbeeld camerabeelden – verdachten in beeld te krijgen. De bewijslast blijkt zwaarder, want de politie heeft in 2007 van 20 verdachten het dossier naar justitie opgestuurd. Daarmee neemt de kans op strafvervolging en (dus) veroordeling, lopende het strafrechtelijke traject rap af. Tabel 5.12: Straatroof, Roermond Aantal incidenten Aantal aangiftes Verdachten Verdachten OM Strafvervolging OM
5.8
91 65 60 13 1334
Politieke inbreng
Algemeen: wat leert de literatuur? De verhoudingen tussen politiek, bevoegd gezag en politie zijn van oudsher het onderwerp van onderzoek. Dit onderzoek richt zich sinds de Politiewet 1993 op de precieze verhoudingen in het regionale politiebestel. Hoewel er regionale verschillen bestaan – die verschillen worden onder meer ingegeven door de (machts)verhoudingen tussen de gemeenten in een politieregio – tekent zich een orthodoxie af in de vele onderzoeken. Die onderzoeken leren zonder uitzondering dat de invloed van de lokale politiek op het functioneren van regionale politie beperkt is en zeker niet hiërarchisch, in de zin dat de politiek wensen formuleert en de politie vervolgens uitvoert. Dit valt te begrijpen op basis van
32
Het betreft 98 strafbare feiten. Het betreft 184 strafbare feiten. 34 Het betreft 16 strafbare feiten. 33
102
de volgende belangrijke onderzoeksbevindingen (zie onder meer Rosenthal e.a. 1998; Huberts, 2007): •
Er heeft zich een centralisatie en concentratie afgetekend van beheer en gezag bij sleutelfunctionarissen op regionaal niveau: de korpsbeheerder, de hoofdofficier van justitie, de korpschef en (de) burgemeesters in het dagelijks bestuur. In de praktijk worden veel beheerszaken gedelegeerd naar de korpschef en naar andere politiebazen, zoals de districtschef. Voor Roermond geldt dat de burgemeester plaatsvervangend korpsbeheerder is.
•
Een belangrijk element van het beheer bestaat uit de verdeling van personeel en middelen over de eenheden en dienstonderdelen in de regio. Een belangrijke functie van het beheer bestaat eruit dat het in feite bepaalt in welke tegemoet gekomen kan worden aan beleidswensen – het gezag - op lokaal niveau, zoals die onder meer worden ingebracht door burgemeesters en gemeenteraad.
•
De centralisatie en concentratie van beheer verminderen de invloed van gemeenteraden en burgemeesters op het politiebeleid. In veel gemeenten lijken burgmeester en gemeenteraad zich hier naar te schikken. De ene keer contre coeur, maar de andere keer mogelijk uit (een zekere) tevredenheid over het veiligheidsniveau of over het functioneren van de (lokale) politie. Dit is niet het geval in Roermond: politiek en bestuur willen meer invloed. In feite willen ze dat het (regionale) beheer zich schikt naar lokale gezagswensen of, sterker, ze claimen invloed op beheer door bijvoorbeeld niet alleen te eisen dat de politie woninginbraak aanpakt, maar ook te eisen dat dit gebeurt met behulp van een specialistisch politieteam. Toch lopen bestuurders en politici dan ook in Roermond aan tegen de realiteit dat het beheer is geregionaliseerd en de facto voor een aanzienlijk deel berust bij politiechefs die zich hebben gecommitteerd aan regionale beleidsplannen en landelijke prestatieafspraken, waardoor er voor hen weinig ruimte rest om te schuiven. Het specialistisch politieteam is er niet gekomen. Bestuurders en politici waren teleurgesteld.
Roermond: empirische schets De Roermondse politiek wordt gekenmerkt door het directe contact tussen politici en inwoners van de stad. Hierdoor worden veel incidenten, klachten en problemen doorgegeven aan politici, die wensen dat daarop wordt gereageerd door de politie. Het is ook aanleiding voor activisme in de raad. Dit komt vooral tot uitdrukking in een reeks moties en amendementen die betrekking hebben op de veiligheidsituatie en op het veiligheidsbeleid. Het betreft sinds april 2004: •
22 april 2004: naar aanleiding van toenemende jeugdcriminaliteit wordt gevraagd om samen met ketenpartners in veiligheid ouders meer te betrekken bij de verantwoordelijkheid voor het gedrag van het kind en daarover periodiek te rapporteren.
103
•
• • •
• •
• • • • •
10 november 2005: naar aanleiding van kooptoerisme wordt gevraagd het verkeersmanagement en de verkeershandhaving beter te regelen en meertalig te laten zijn. 10 november 2005: verzoek om het politiedistrict Roermond onder een basiseenheid/district te laten vallen. 10 november 2005: verzoek om wijkspreekuren van de politie in Maasniel te laten realiseren door de korpsbeheerder. 10 november 2005: B&W moet binnen een half jaar in afstemming met politie en justitie komen met een rapportage waarin leerervaringen en verbetervoorstellen worden gedaan over de verdeling van verantwoordelijkheden over portefeuilles. 10 november 2005: een misdaadanalist aan te stellen voor het district Roermond. 18 mei 2006: de AD-misdaadmetercijfers zijn uit en er wordt verzocht om een plan van aanpak voor de aanpak van de misdaad met een analyse waarom deze tot nu toe niet goed (genoeg) bestreden is. 29 juni 2006: zorgt voor beëindiging van methadonverstrekking vanuit de Veeladingstraat en tot het inrichten van een gebruikersruimte in het dienstencentrum. 28 juni 2007: verzoek om een overzicht van de posten in de begroting en CUP die betrekking hebben op een preventieve benadering in het veiligheidsbeleid. 4 september 2007: verzoek om informatie over het project ‘stadsmariniers’ uit Rotterdam. 8 november 2007: vraagt aandacht voor en overzicht over problemen met jongeren en veiligheid. 8 november 2007: er wordt geld vrijgemaakt voor een meldpunt discriminatie in Roermond.
De afspraken en prioriteiten tussen het bestuur en politie worden weergegeven in jaarplan van het politiedistrict Roermond. Dit jaarplan wordt behandeld in de commissie Algemene Zaken van de gemeenteraad. Hierbij ontvangt de commissie zowel het jaarplan van de politie als de beschouwing daarop van het college van B&W. De beschouwing van het jaarplan 2006 (11 oktober 2005) geeft aan dat het integraal veiligheidbeleidsplan mede ten grondslag heeft gelegen aan het jaarplan. De politie heeft de aangiftebereidheid, openlucht recreatie op de Maasplassen en de aandacht voor veel- en meerplegers centraal gesteld. Het bestuur is hier positief over. Bestuur en politici leveren commentaar op de politiële aanpak van jeugd. Het commentaar betreft de betrokkenheid van de politie bij overlast en hinderlijk gedrag. Het bestuur doet een dringend beroep op de politie hier als volwaardige partner aan mee te werken en zich dus niet te beperken tot de aanpak van criminele groepen. Het bestuur gaat in de beschouwing politiejaarplan 2006 in op drugsproblematiek en het daken thuislozenprobleem. Hoewel het bestuur tevreden is over de aandacht hiervoor bij de politie, wordt betreurd dat er geen targets worden gesteld voor specifieke delicten. Deze targets zijn volgens het bestuur te veel geformuleerd voor verzamelbegrippen als veelplegeraanpak en drugsgerelateerde aanpak, en dus te weinig specifiek (beschouwing politiejaarplan 2006, 11 oktober 2005:3-4). De beschouwing op het politiejaarplan 2007 (1 november 2006) wordt begonnen met het uitspreken van vertrouwen in een betere samenwerking tussen bestuur en politie. Naar aanleiding van de evaluatie van het integraal veiligheidsbeleid en de hoge criminaliteitscijfers,
104
zullen voorstellen op het gebied van veiligheid (van politie en bestuur) ingepast worden in de begrotings- en beleidscyclus van de gemeente. Inhoudelijk wordt aandacht gevraagd voor drugsgerelateerde delicten, waarbij zowel repressief als preventief beleid het aantal delicten moet laten dalen. De prioriteiten voor 2007 verschillen niet veel van 2006, hoewel het bestuur aangeeft nadrukkelijker een regierol te vervullen bij verschillende projecten op het gebied van veiligheid. Als voorbeeld wordt de ontwikkeling van het veiligheidshuis genoemd (beschouwing politiejaarplan 2007, 1 november 2006). In de vergadering van de commissie Algemene Zaken van 28 januari 2008 wordt in positieve zin melding gemaakt van de invloed van de gemeenteraad en het college op het politiebeleid. In die vergadering wordt gezegd dat de invloed van Roermond op het districtelijk jaarplan 2008 groot is. Het is eerder expliciet aan de orde gekomen in de vergadering van 4 december 2006, maar dan wordt de betrokkenheid als zorgpunt bestempeld en gering genoemd. Hoewel in de plannen (Jaarplan district Roermond 2006, 2007) van de politie consequent melding gemaakt wordt van het belang van inbreng van de gemeente en het OM, en van de goede samenwerking tussen deze partners, worden er geen beleidsdoelen bij geformuleerd. Het valt op dat er in beperkte mate wordt gediscussieerd over de prioriteitstelling van de politie. Hoewel de rapportages en jaarplannen op de agenda hebben gestaan, zijn er weinig opmerkingen genoteerd die een andere koers of aanpak vragen. Als gekeken wordt naar de algemene beschouwing, wordt er aandacht gevraagd voor leefbaarheid en kleine criminaliteit. Wel is er consensus over het feit dat er meer aandacht besteed moet worden aan drugs en verslaafden: “… steeds meer burgers storen zich aan de prioriteiten van de politie, een korps dat wel jacht maakt op snelheidsovertreders en bestuurders die geen gordel dragen, maar geen oog lijkt te hebben voor de levendige drugshandel…” (Gemeenteraadsvergadering Roermond, 21 oktober 2005). In die raadsvergadering wordt ook gesproken over het gebrek aan aansturing, over onvoldoende krachtig politieoptreden en over het gebrek aan mankracht bij de politie. Bij de algemene beschouwingen van de raad in 2006 wordt ingegaan op een aantal specifieke veiligheidsthema’s. Dominant in het debat zijn de drugs- en verslaafdenproblematiek, het veiligheidsgevoel van burgers en – voor het eerst – de radicalisering van jongeren (Gemeenteraadsvergadering Roermond, 27 oktober 2005). In 2007 wordt er tijdens de algemene beschouwingen vooral gesproken over sociale veiligheid, samenwerking binnen het veiligheidshuis, gebiedsgericht werken en het versterken van preventie (Gemeenteraadsvergadering Roermond, 28 juni 2007). In algemene zin is de toon in het politieke debat over politiezaken ‘vriendelijk kritisch’. Dit valt in zekere zin op omdat in interviews melding wordt gemaakt van politisering en van een beperkt of gering politiek vertrouwen in – de slagkracht van – de politie.
105
Blokkades en mogelijke vooruitgang De gemeente Roermond krijgt bij het lokale veiligheidsbeleid te maken met structurele en realistische schaarsteproblemen. Roermond is, met circa 54.500 inwoners, te groot voor het servet en te klein voor het tafellaken. Dit betekent dat de gemeente achter het net vist als ze subsidies probeert te krijgen voor het lokale veiligheidsbeleid in het kader van het Grote Steden Beleid of bij het streven naar prachtwijken. Roermond heeft weliswaar substantiële veiligheidsproblemen, maar er is niet één enkel probleem dat zo groot is dat dit resulteert in bovenlokaal gesubsidieerde grote projecten of programma’s. Dit is bijvoorbeeld in Venlo (met Hektor) en Heerlen (met Hartslag) wel gebeurd. Bij gebrek aan een gemeenschappelijk veiligheidsprogramma in Roermond is het uiteraard wel extra moeilijk om bovenlokale subsidies in de wacht te slepen, omdat lokale informatie en planvorming logischerwijs voorafgaan aan subsidieverstrekking. Deze problemen zouden verminderd kunnen worden door een daadkrachtig gemeenschappelijk veiligheidsbeleid, maar de vorming van een dergelijk beleid wordt dus bemoeilijkt door bureaupolitieke twisten. Door deze combinatie van factoren komen de ruilrelaties tussen politiek, bestuur, politie en justitie onvoldoende van de grond bij het veiligheidsbeleid. Politieke wensen vallen moeilijk te honoreren omdat er geen bestuurlijk veiligheidsprogramma is waarop kan worden gestuurd en bijgestuurd. Een dergelijk programma zou ook de mogelijkheden voor de politici en bestuurders in de gemeente Roermond vergroten om activiteiten van politie en justitie in te passen in lokaal veiligheidsbeleid en daarbij - in de vorm van een ruilrelatie - invloed uit te oefenen op het functioneren van politie en justitie. Een ruilrelatie biedt meer mogelijkheden dan een beroep op de formeel hiërarchische relatie, omdat politie en justitie nu eenmaal beschikken over beperkte middelen, een groot regulier werkaanbod en een eigen systeem van planning en verantwoording, waaronder de zogeheten prestatiecontracten. De term ruilrelatie klinkt wellicht soft, maar het kan ook worden begrepen als een mogelijkheid om op belangrijke punten politieke garanties te vragen over lokale politie-inspanningen en –prestaties. Zodra er op grond van bestuurlijke veiligheidsinspanningen gestalte wordt gegeven aan de ruilrelatie en samenwerking met politie en justitie, dan nemen de mogelijkheden toe om - onder meer als politieke inbreng bij de politiële beleidscyclus – politieke invloed uit te oefenen. Politiek en bestuur staan dan ook sterker als ze politie en justitie wijzen op een groeiend of lokaal criminaliteitsprobleem, zoals bijvoorbeeld de woninginbraak, en daaraan het verzoek – of de eis – verbinden dat dit delict met een bepaald percentage zal moeten dalen.
106
Hoofdstuk 6
Conclusies en aanbevelingen 6.1
Conclusies
De context 1.
Een ‘kleine stad’ maakt grote sprongen
De gemeente Roermond telt een bescheiden aantal inwoners: 54.500. De gemeente kan echter met recht als een stad worden omschreven vanwege de centrumfunctie die het in veel opzichten vervult, hetgeen wordt gestimuleerd door de centrale ligging in Midden-Limburg, op korte afstand van Duitsland en België. Roermond heeft een sterke economische groei doorgemaakt: meer werkgelegenheid, minder werkloosheid (maar nog wel hoge concentraties in enkele wijken), een groot en fraai winkelaanbod, recreatie en horeca. Private investeerders stellen vertrouwen in de stad en haar bestuurders. Dit vertrouwen komt niet uit de lucht vallen: het is het resultaat van hard bestuurlijk werken en daadwerkelijk publiek ondernemerschap. Dit alles stemt trots, geeft de stad sfeer en draagt bij aan de kwaliteit van het sociale leven. Het trekt ook veel bezoekers naar de stad. So far, so good. De grote sprongen die de ‘kleine stad’ heeft gemaakt, heeft ook keerzijden. Die bestaat met name uit een substantieel criminaliteitsprobleem. Dit probleem houdt deels verband met de toegenomen drukte in de stad, hetgeen de kans op vermogendelicten en geweldsdelicten vergroot. Hier komt bij dat de bevolkingssamenstelling van Roermond gestaag is veranderd. Die is namelijk meer pluriform geworden, voornamelijk in de zogeheten kwetsbare wijken in Roermond waar de werkloosheid nog altijd hoog is en waar de kans op criminalisering van de jongeren en jongvolwassenen fors is. Dit alles heeft geresulteerd in criminele gelegenheidsstructuren die veel vragen van het politieke systeem in een ‘kleine stad’. Dit neemt niet weg dat er veel inspanningen zijn geleverd, met name in drie wijken: het Roermondse Veld, Donderberg en de Kemp. Zie met name conclusie 12 en 13. 2.
De AD-misdaadmeter: agendering
De top-3 notering van Roermond in de misdaadmeter van het Algemeen Dagblad heeft de volle politiek-bestuurlijke aandacht gericht op het criminaliteitsprobleem. Bestuurders en professionals leveren weliswaar kritiek op de misdaadmeter, waaronder kritiek die hout snijdt. Het Algemeen Dagblad relateert de geregistreerde lokale criminaliteit namelijk aan het aantal inwoners: ze presenteert scores ‘per 10.000 inwoners’. Dat pakt juist in een ‘kleine stad’ met veel bezoekers en bedrijfspanden ongunstig uit. Dit laat onverlet dat door politiek, bestuur, politie en justitie wordt erkend dat de lokale criminaliteit hoog en té hoog is, los van de nuanceringen die mogelijk zijn en los van de fraaie kanten van het lokale stadsleven.
107
Het valt op dat er veel – in feite te veel – politiek-bestuurlijke aandacht uitgaat naar de ADmisdaadmeter en de nieuwe uitkomsten daarvan. De precieze positie die Roermond straks en in de komende jaren inneemt op de misdaadmeter is in feite niet belangrijk. Het komt er nu op aan om een lokaal veiligheidsprogramma te ontwikkelen, zo concluderen onze respondenten haast in koor. Het valt voorts op dat er geen eigen lokaal meetinstrument is voor veiligheid. Dat zou er wel moeten komen en het dient eenvoudig en helder te zijn: zie aanbevelingen. 3.
Veiligheid: wel microbemoeienis, maar geen strategisch kader
Het publiek ondernemerschap krijgt zowel macro als micro gestalte. We bedoelen hiermee dat er macro een stedelijke visie en grote politiek-bestuurlijke betrokkenheid is bij het lokale economische beleid. Micro uit zich dit in directe bestuurlijke betrokkenheid bij concrete problemen. De bestuurlijke microbetrokkenheid is kenmerkend voor de lokale binding die velen met de stad hebben. Bij het veiligheidsbeleid valt op dat de microbemoeienis er geregeld wel is, maar dat het sluitstuk op stedelijk (macro)niveau ontbreekt, want er is geen gedeelde visie op het veiligheidsbeleid die tot uitdrukking komt in een gemeenschappelijk veiligheidsprogramma. Criminaliteit 4.
De situatie: een serieus criminaliteitsprobleem
Roermond is een stad met een serieus criminaliteitsprobleem. Dit probleem mag niet worden verengd tot enkele wijken of dadergroepen, of tot één of enkele delicten. In 2007 springt de forse score van het aantal aangiften van woninginbraak ten opzichte van 2006 bijvoorbeeld in het oog: van 380 in 2006 naar 502 in 2007. De precieze score per delict is echter grillig (zie conclusie 5). De hardnekkigheid en omvang van het criminaliteitsprobleem valt te begrijpen en te verklaren uit de forse criminele gelegenheidsstructuren in Roermond: zie conclusie 6. 5.
De cijfers: een grillig criminaliteitspatroon
In de gemeente Roermond stijgt bij drie van de vijf onderzochte delicten – woninginbraak; auto-inbraak; straatroof; bedreiging; mishandeling - het aantal zaken in de onderzoeksperiode, dus van 2003 tot en met 2007.35 Percentueel gezien stijgt in deze periode het aantal bedreigingen het meest. De woninginbraak kent een grillig verloop. De stijging is overall, dat wil zeggen van 2003 tot en met 2007, beperkt met 8,9%. Het laatste jaar laat een forse stijging zien: met 32%. In het laatste jaar valt echter juist ook weer een forse daling van 28% te noteren van de straatroof. Overall wordt echter een toename met 6,6% geregistreerd wat straatroof betreft. Het aantal aangiften van auto-inbraak daalt fors in Roermond.
35
Het betreft zaken waarvan aangifte is gedaan of die het onderwerp zijn geworden van opsporingactiviteiten. Zie paragraaf 2.3.
108
Resumerend zijn de aangiftecijfers als volgt : • • • • •
Bedreiging: van 189 in 2003 naar 231 in 2007 (+22%) Woninginbraak: van 461 in 2003 naar 502 in 2007 (+8,9%); met een stijging van 380 in 2006 naar 502 in 2007 (+32%); Mishandeling: van 377 in 2003 naar 405 in 2007 (+7,4%); Straatroof: van 61 in 2003 naar 65 in 2007 (+6,6%); met een forse daling van 90 in 2006 naar 65 in 2007 (-28%). Auto-inbraak: van 1.197 in 2003 naar 693 in 2007 (-42,7%)
Voor drie van de vijf delicten geldt dat de gemeente Roermond in absolute zin hoger scoort dan al de andere gemeenten, dus inclusief Venlo. Het betreft woninginbraak, auto-inbraak en straatroof.36 Het valt op dat er in 2007 vooral relatief veel woninginbraken worden gepleegd Roermond. In Venlo wordt wel vaker aangifte gedaan van mishandeling en bedreiging dan in Roermond. Het criminaliteitspatroon in Roermond is grillig. Gevoelsmatig is de situatie in 2007 verslechterd vanwege de stijging van de woninginbraak: een delict dat gevoelig ligt, omdat nu eenmaal het privé-domein wordt betreden. Toch daalt het aantal zaken in Roermond in de onderzoeksperiode – dus van 2003 tot en met 2007 – van 2.250 naar 1.900. Dit komt met name door de afname van de auto-inbraak: een delict dat doorgaans een minder grote buit oplevert en gemiddeld een minder grote schok teweegbrengt bij het slachtoffer dan woninginbraak. Kortom: er zijn minder zaken in 2007 dan in 2006 of 2003, maar daarmee valt bepaald niet zomaar te zeggen dat het criminaliteitspatroon gunstig is. Sterker, de lokale criminele gelegenheidsstructuren zijn fors, onder meer vanwege bestaande en ‘doorbrekende’ dadergroepen. Zie conclusie 6. 6.
Forse criminele gelegenheidsstructuren
Roermond is een stad met een begrensd aantal inwoners, maar ze telt tegelijkertijd veel bezoekers. De stad is dus volop in beweging. Naast het economische en commerciële succes van de stad valt op dat de bevolkingssamenstelling pluriformer is geworden. Het aantal allochtone bewoners is gestaag toegenomen. In de wijken en buurten met een pluriforme samenstelling zijn de inkomens laag. Dat geldt ook voor de traditionele autochtone bewoners van deze wijken en buurten. Al deze bewegingen in de stad resulteren bij elkaar opgeteld in criminele gelegenheidsstructuren. Er zijn mensen op straat en in het alledaagse sociale verkeer stuiten potentiële daders op mogelijke slachtoffers en doelwitten, zoals auto’s of (op dat moment verlaten) woningen. Uit ons onderzoek blijkt dat relatief veel daders afkomstig zijn uit de kwetsbare buurten in Roermond: de ene keer zijn het autochtone daders en de andere keer allochtonen.
36
Dit geldt voor het jaar 2007.
109
Meer concreet zijn de lokale criminele kansen verder een optelsom van de volgende belangrijke elementen: •
Dadergroepen: de drunkies. Roermond kent een omvangrijke groep zogeheten ‘drunkies’: alcohol- en drugsverslaafden. De schattingen van onze respondenten lopen uiteen van 120 tot 200 personen. Middels het ‘Drang & Dwang’-project wordt deze groep uit het centrum van Roermond geweerd en richting zorginstellingen geleid. Het aandeel van deze categorie onder de daders lijkt kleiner te worden en het aandeel van de jeugd en jongvolwassenen in de misdaadstatistieken groeit. Toch zien we deze groep of categorie bij woninginbraak en auto-inbraak terug als substantiële dadergroep. Roermond is een prominente stad in Midden-Limburg. De stad is voor alcohol- en drugsverslaafden uit omringende gemeenten aantrekkelijk: een groter aanbod van verdovende middelen, opvangvoorzieningen en illegale verblijfsplaatsen. De anonimiteit is er ook groter.
•
Dadergroepen: de aanwas van (jonge) allochtone daders. Het aantal allochtonen, inclusief het aantal niet Westerse allochtone, is in Roermond gestaag gegroeid in de afgelopen decennia. Dit heeft onder meer geresulteerd in de aanwas van (jonge) allochtone daders. Het valt op dat het gaat om daders met nogal uiteenlopende etniciteiten. De allochtone daders worden, in onze steekproef, vooral aangehouden voor woninginbraak, straatroof en bedreiging.
•
Dadergroepen: aanwas van jonge daders. Het aandeel van jongeren van 12 tot en met 21 jaar is substantieel. Het precieze aandeel verschilt per delict (het aandeel is het hoogst bij straatroof en laagst bij bedreiging), maar het verklaart mede de hoge misdaadscores die Roermond vandaag de dag heeft. Bij de aanpak van de criminaliteit van deze jonge daders is urgentie geboden, omdat het gevaar bestaat dat ze de meerplegers van vandaag en de veelplegers van morgen zijn.
•
Geringe kans op vervolging. De kans op daadwerkelijke vervolging blijkt in Roermond bepaald niet hoog te zijn, zeker niet bij ‘zoekzaken’, dat wil zeggen delicten waarvoor geldt dat de aangever zelden of nooit weet wie de verdachte(n) is of zijn. In 2007 blijft het aantal zogeheten OM-verdachten bij woninginbraak namelijk steken op 25 (bij 502 aangiftes en 914 incidenten) en bij auto-inbraak op 7 (bij 693 aangiftes en 1.363 incidenten). Bij straatroof komt de teller uit op 13 OM-verdachten bij 65 aangiftes en 91 geregistreerde incidenten. Dit blijft niet onopgemerkt bij de daders en ook niet bij potentiële daders in hun sociale omgeving. De lage kans op strafrechtelijke vervolging bij woning- en auto-inbraak vergroot de kans op aanwas van (jonge) daders. Er kan dus niet worden gezegd dat de repressie in Roermond op orde is en dat het nu zaak is om preventieve maatregelen te treffen ‘aan de voorkant’ van het probleem, al zijn extra preventieve maatregelen wel degelijk verstandig. In 2007 komt het aantal OM-verdachten bij bedreiging uit op 101 en bij mishandeling op 210. Deze aantallen liggen beduidend hoger, hetgeen gebruikelijk is omdat aangevers vaak op de hoogte zijn van de identiteit van de verdachte(n).
110
•
7.
Slachtoffergedrag. We troffen in BPS geregeld mededelingen aan waaruit viel op te maken dat slachtoffers niet gewend zijn om hun woning of auto, steeds weer, goed te beveiligen. Dit houdt, zo vertellen respondenten, verband met de historische gewenning van veel inwoners van Roermond aan een rustige en veilige leefomgeving. Een deel van de bewoners lijkt de slachtofferkans te onderschatten, al ligt de schuld van een delict uiteraard niet bij het slachtoffer. Bovendien beveiligen de bewoners hun bezittingen steeds beter en wordt daar ook van overheidswege op aangedrongen. Het gevoel: ook subjectieve grilligheid
Voor de hele gemeente geldt in 2005 - volgens een survey dat is uitgevoerd door Kolar en Boekhoorn (oktober 2005) - dat iets meer dan één op de vijf bewoners (21%) zich ‘in het afgelopen jaar’ regelmatig tot vaak onveilig heeft gevoeld. In 2002 lag dit percentage nog op 27%. De lokale diversiteit komt tot uitdrukking in de scores op wijkniveau. De wijk Donderberg scoort het slechtst: 32% voelt zich regelmatig tot vaak onveilig. In het Roermondse Veld ligt het percentage op 30% en in De Kemp op 28%. Hoogvonderen behoort tot de middenmoot, met een percentage van 21,5%. De bewoners van Ool/Herten/Merum/Aan de Rijksweg voelen zich met minst vaak onveilig, want daar komt de score uit op 11%. Begin 2008 hebben we het zogeheten burgerpanel geraadpleegd. Een aanzienlijke minderheid vindt dat de criminaliteitsoverlast is toegenomen in de afgelopen twee jaar, zo blijkt uit deze peiling. De volgende stelling is voorgelegd aan het panel: “Ik heb de afgelopen twee jaar meer last gekregen van criminaliteit in Roermond”. Ruim 36% vindt dat de situatie niet wezenlijk is veranderd. Deze inwoners reageren dus neutraal. Het valt echter op dat evenveel respondenten (36%) vindt dat zij meer last hebben gekregen van de criminaliteit in Roermond. Precies 13% van de respondenten kiest voor de uiterste antwoordcategorie: zij zijn het dus ‘helemaal eens’ met de stelling dat de criminaliteitsoverlast is toegenomen. Precies 27% vindt dat de criminaliteitsoverlast is afgenomen. 8.
Armoede en werkloosheid: van invloed, maar niet alleszeggend
De kwetsbare wijken in Roermond kennen veel armoede en marginaliteit. Dit geldt het meest voor het Roermondse Veld, en in minder mate voor de Donderberg en De Kemp, maar in Donderberg juist weer wel in de Componistenbuurt. De armoede en marginaliteit komen tot uitdrukking in kengetallen: daar is de werkloosheid hoog en het inkomen laag. In bepaalde gezinnen en families heerst al van generatie op generatie armoede en marginaliteit. Uit de profielanalyse (hoofdstuk 4) blijkt dat relatief veel daders werkloos zijn of laag betaalde arbeid verrichten. Armoede leidt bepaald niet perse of automatisch tot criminaliteit en overlast. Immers, de meeste mensen met een laag inkomen plegen nu eenmaal geen delicten. De criminaliteit en overlast liggen ook besloten in de leefstijl en cultuur van een deel van de autochtone en allochtone bewoners van deze wijken. Die cultuur keurt bepaalde vormen van norm- en regeloverschrijdend gedrag goed. Dit heeft vergaande gevolgen: alleen armoedebestrijding (hoe nodig ook) helpt niet bij criminaliteitsbestrijding, want de oorzaken van criminaliteit schuilen ook in gewortelde culturen en leefstijlen. De meeste kansen zouden de jongeren nog
111
moeten krijgen en grijpen, al baart juist het jongerengedrag zorgen. Het aandeel van jongeren en jongvolwassenen is mede gebaseerd op verkeerde keuzes die ze zelf maken en het is dus een belangrijke opgave om die keuzes te beïnvloeden. 9.
Delicten met een voorgeschiedenis: vooral bij bedreiging en mishandeling
De profielanalyse toont aan dat met name bedreigingen en mishandeling een voorgeschiedenis kennen: soms van uren (in de horeca), maar vaak van weken, maanden of zelfs jaren. Hiermee hangt samen dat er over de achterliggende of eerdere conflicten signalen bekend raken: in de sociale omgeving van daders en slachtoffers, maar ook bij professionele instanties. Die professionele instantie is bij veel zaken de politie, maar ook maatschappelijke instellingen, onderwijsinstellingen, scholen, medici en corporaties zullen er vaak van op de hoogte raken. Dit biedt belangrijke aanknopingspunten bij de aanpak ervan, want (vroeg)signalering maakt het mogelijk om in te grijpen. Beleid en politiek 10.
Criminaliteit en veiligheidsbeleid: te vaak een twistpunt
De vorming van een gemeenschappelijk veiligheidsbeleid stagneert doordat de verhoudingen in de driehoeksrelatie tussen bestuur, justitie en politie zijn gepolitiseerd. De politisering resulteert er met name in dat bestuur en politie elkaar over en weer - en niet zelden via de media - verwijten te weinig te doen. Het bestuur wenst doeltreffende repressie, meer zichtbaar en beschikbaar ‘blauw’ en voelt zich niet altijd serieus genomen. De politie vindt op haar beurt dat bestuur en politiek zich sterk richten op gebeurtenissen en incidenten, en dat het bestuurlijk veiligheidsbeleid versterking behoeft, met name bij de preventie van onveiligheid en criminaliteit. Het veiligheidsbeleid was en is te vaak een twistpunt van de bovenste plank. 11.
Geen strategisch kader, wel beleidslijnen
Bij het veiligheidsbeleid valt op dat er geregeld wel de bestuurlijke microbemoeienis is, maar dat het sluitstuk op stedelijk (macro)niveau ontbreekt, want er is geen gedeelde visie op het veiligheidsbeleid en ook geen gemeenschappelijk veiligheidsplan of –programma. Voor de periode 2004-2006 was wel een integraal veiligheidsplan opgesteld, maar dit is niet gebeurd in 2007 (zie 1.3), al zijn alle betrokkenen zich ervan bewust dat er in 2008 een gemeenschappelijk veiligheidsplan of –programma opgesteld zal moeten worden. Hoewel er geen strategisch kader is voor het veiligheidsbeleid zijn er wel beleidslijnen en maatregelen doorgevoerd: wijkgericht (zie 13); fysiek (zie 14); doelgroepgericht (zie 15) en delictgericht (zie 16). 12.
Wijkgerichte maatregelen: herstructurering legt een basis
De herstructurering – sloop, nieuwbouw en renovatie die leiden tot een absolute en relatieve toename van het aantal koopwoningen - heeft in de drie achterstandswijken een belangrijke basis gelegd om door middel van onder meer het veiligheidsbeleid de criminele
112
gelegenheidsstructuren in deze wijken te verminderen. Sterker, de herstructurering doorbreekt de ‘negatieve’ homogenisering (steeds meer mensen in dezelfde slechte economische positie) en vermindert daarmee de criminele gelegenheidsstructuren in deze wijken. Nog anders gezegd: zonder de herstructurering had het hoogstwaarschijnlijk niet mogelijk of uitermate kostbaar geweest om de objectieve en subjectieve veiligheid in de periode tussen 2008 en 2012 in deze wijken te verbeteren. 13.
Wijkgerichte maatregelen: vooruitgang en drempels bij sociaal beleid
Er is gekozen om het wijkgericht werken te richten op de “voorkant van het probleem”, dat wil zeggen op preventie en op jongeren die geen “probleemgedrag vertonen”. De sociale pijler van het “wijkgerichte werken” vervult een aantal belangrijke functies. In de eerste plaats dragen de preventieve inspanningen eraan bij dat groepen jongeren op het rechte pad blijven, mogelijk na één of enkele uitglijders. In de tweede plaats sluit het “wijkgerichte werken” aan op lokale gebruiken gewoontes, waarbij sport, religie, lokale horeca en carnavalsverenigingen deel uitmaken van het sociale leven, inclusief de lokale normstelling. In de derde plaats wordt gezorgd voor een agendering van de tijdelijke (maar niet per se kortstondige) problemen die worden veroorzaakt door de herstructurering, zoals leegstaande panden met illegale bewoners, donkere plekken, kale plekken waar illegaal afval wordt gedumpt of vernielingen aan panden in aanbouw. Deze tijdelijke problematiek bleek en blijkt soms fors en een snelle(re) reactie hierop is waardevol. In de vierde plaats zijn op onderdelen bewonerswensen gehonoreerd bij de herstructurering van de wijken. In sommige gevallen is afgezien van (nog meer) sloop. Hier staat een aantal problemen of drempels tegenover. Het gaat, in de eerste plaats, om het zogenoemde “creaming”: ambtenaren geven de voorkeur aan klanten en doelgroepen die het meeste vooruitzicht bieden op succes. In casu betekent dit dat het wijkgerichte werken in essentie wordt gericht op de benaderbare groepen die het rechte pad nog niet of incidenteel hebben verlaten. En voor zover het wijkgerichte werk wordt gericht op criminele jongeren, dan staan preventieve inspanningen centraal. De keerzijde is dat er weinig sociale controle en dwang wordt uitgeoefend op jongeren die het rechte pad hebben verlaten en die – nog een stap verder – het slechte pad lijken te kiezen. Dit is een zorgelijk selectieproces vanuit de invalshoek van ons onderzoek dat nu eenmaal is gericht op – de reductie van - de lokale criminaliteit. De gemeente Roermond onderkent dit probleem. Dit blijkt onder meer uit het feit dat prioriteit wordt verleend aan het inrichten van het veiligheidshuis, dat zich onder meer richt op de aanpak van jeugdige meerplegers en veelplegers. In de tweede plaats zijn de jeugdproblematiek en de jeugdcriminaliteit onoverzichtelijker en dynamischer geworden. De snelle aanwas, de mobiliteit en de wisselende samenstelling van groepen leiden ertoe dat er wijkgebonden lang niet altijd op tijd contact wordt gelegd met jongeren, zodat preventieve inspanningen nog effect kunnen sorteren. De gemeente Roermond en haar operationele netwerk richten zich overigens meer en meer op individuele personen en hun problemen of gedragingen. In de derde plaats heeft het wijkgerichte overleg zo zijn beperkingen. De voorbereiding en opvolging van het overleg zijn niet optimaal. Er wordt mondjesmaat genotuleerd en er wordt niet gewerkt met verplichtende afsprakenlijsten. Hier komt bij dat de deelnemers beperkte mogelijkheden hebben om mensen of middelen binnen hun eigen organisatie in te schakelen voor wijkgerichte activiteiten. In de vierde plaats bestaat er, mede
113
door het ontbreken van een veiligheidsprogramma, in de praktijk een zekere afstand tussen aan de ene kant het sterk preventieve wijkgerichte werken en aan de andere kant de harde veiligheidstaak: het toezicht en de handhaving, inclusief repressie. In de vijfde plaats bestaat er in bepaalde opzichten een forse afstand tussen kwetsbare groepen in de drie wijken en ‘het stadhuis’. 14.
Doelgroepgerichte maatregelen: jeugdgroepen
De lokale jeugdproblematiek heeft in 2005 geresulteerd in twee met elkaar verbonden besluiten: het invoeren van de ‘jeugd in beeld’-methodiek en het afsluiten van een convenant tussen de gemeente Roermond, de politie Limburg-Noord en de stichting Wel.kom. Het convenant roept in drie wijken (Roermondse Veld, Donderberg en De Kemp) een nieuwe overlegvorm in het leven: het Jongerenoverleg. Het overleg wordt gericht op in beeld gebrachte jeugdgroepen. Er is in elke wijk een jeugdgroep aangepakt, alsook een jeugdgroep op het Munsterplein. Dit wordt aangeduid als “groepen pellen”. Dit bestaat eruit dat wordt bezien wat de precieze samenstelling is van de groep en hoe de taakverdeling eruit lijkt te zien. De werkwijze heeft totnogtoe bescheiden externe effecten, zo is onder meer één groep uit het stadsbeeld verdwenen en wordt een groep strafrechtelijk aangepakt. Er vallen tot op heden vooral gunstige procesopbrengsten te melden: “Vanuit een aanvankelijke terughoudendheid wordt er nu open en rechtstreeks met elkaar gecommuniceerd”, zo meldt de interne evaluatie. (Evaluatie Wijkgericht Jongerenwerk: het groepen pellen, p. 6). Dit neemt niet weg dat er nog een aantal drempels of belemmering bestaat. In de eerste plaats blijkt de jeugdproblematiek van de leden van dit soort groepen veel tijd en energie te vergen van de partners om resultaten te kunnen boeken. De problemen blijken “nog complexer en omvangrijker” dan gedacht. De interne evaluatie somt op: schoolverzuim, onafgeronde opleiding, werkloosheid, (overmatig) softdrugs- en alcoholgebruik en criminaliteit. Deze zware werklast overvraagt de convenantpartners en vergt dat er door de drie instanties meer middelen worden gereserveerd. In de tweede plaats blijkt de reikwijdte van het convenant tussen drie partners te beperkt. Het blijkt al snel nodig om andere instanties in te kunnen schakelen, zoals bureau jeugdzorg, de jeugd GGZ, het CAD of justitiële instanties, zoals de reclassering. In de derde plaats komt er met het Jongerenoverleg weer een overlegvorm bij die deels overlapt met vele al bestaande overlegvormen. In de vierde plaats is er nog geen goed registratiesysteem beschikbaar en blijkt het moeilijk om de jeugdgroepen goed in kaart te brengen, omdat deze niet perse wijkgebonden zijn. In juni 2007 is de rapportage Jeugdgroepen in Beeld van de politieregio Limburg-Noord verschenen. Het brengt met behulp van de zogeheten shortlist-methodiek jeugdgroepen in kaart. De gemeente Roermond telt volgend deze rapportage geen enkele criminele jeugdgroep, zes hinderlijke en één overlast gevende. Dit staat haaks op de uitkomsten van de profielanalyse in hoofdstuk 4. We stellen vast dat er een aanwas is van jonge daders. Tel hierbij op dat veel jeugdcriminaliteit nu eenmaal groepscriminaliteit is en het is merkwaardig dat de teller uitkomt op nul. De uitkomsten van dit onderzoek hebben vergaande gevolgen. Immers, de afspraak luidt dat de gemeente en de welzijnsinstellingen zich toeleggen op de aanpak van hinderlijke en overlast gevende jeugdgroepen en politie en justitie de aanpak van
114
criminele jeugdgroepen ter hand nemen. Zo geredeneerd hoeven politie en justitie geen jeugdgroep aan te pakken. Respondenten concluderen dat de gehanteerde werkwijze – onbedoeld – klaarblijkelijk geen valide beeld geven van de jeugdgroepen in Roermond. 15.
Doelgroepgerichte maatregelen: drang & dwang
In 2006 is een convenant afgesloten met een lange titel: “OGGz-convenant in Roermond: Het ontwikkelen van individuele behandelplannen op basis van ketenopvang en zonodig justitieel ingrijpen”. Het wordt gemakshalve “drang en dwang” genoemd. De aanpak wordt afgestemd op de omstandigheden van individuele verslaafden (“drunkies”). Het gaat om maatwerk, waarbij geldt: “zorg voor repressie”. Er worden onder drang individuele trajecten opgesteld. Het kan gaan om behandeling, maar ook om huisvesting (begeleid wonen), benutting van de dag- en nachtopvang of werkzaamheden, zoals het opruimen van zwerfvuil. Bij een categorie volstaat drang niet en dan wordt dwang toegepast. Dit betekent dat een strafrechtelijke sanctie wordt ‘bevroren’, indien een traject wordt doorlopen: “Mocht het individu zich aan het traject onttrekken, dan gaat justitie alsnog de straf opleggen”. Een belangrijke schakel bij dit alles is het zogeheten dienstencentrum dat dagopvang en (op een andere locatie) nachtopvang biedt aan dak- en thuisloze verslaafden. Er wordt in de dagopvang methadon verstrekt en het telt een gebruikersruimte. Er bestaat onder de respondenten overeenstemming over een belangrijk extern effect: de overlast in het stadscentrum door “drunkies” is afgenomen. Dit laat onverlet dat er restproblemen bestaan en neveneffecten optreden. In de eerste plaats verschuift de overlast deels naar de wijken buiten het centrum. In de tweede plaats is er een “opvanggat” tussen 16.00 uur en 20.00 uur, omdat de dagopvang dan is gesloten en de nachtopvang nog niet open is. Gedurende deze vier uren zorgen verslaafden voor overlast en ondernemers en politie geven aan dat ze in deze periode delicten plegen, deels op de route van de ene opvanglocatie naar de andere. Er wordt ook drugs verhandeld. In de derde plaats valt op dat de balans door dreigt te slaan naar opvang en beoogde hulpverleningstrajecten. Er wordt steevast gesproken of geschreven over “cliënten” en niet over (potentiële) daders. Voor zover wordt gesproken over “repressie”wordt veelal gedoeld op het opleggen van gebiedsverboden en de handhaving daarvan, maar dat is heel wat anders dan strafrechtelijk optreden tegen veelvoorkomende criminaliteit, inclusief drugshandel. De dreiging van strafrechtelijke sancties blijft onontbeerlijk bij het terugdringen van de criminaliteit en overlast. Het is nu eenmaal sterk de vraag of verslaafden die delicten blijven plegen opgevangen moeten worden. Er moet sprake zijn van een ruil: opvang in ruil voor gepast gedrag op straat. “Zorg voor repressie” is een goed startpunt, maar tegen personen die geboden kansen niet benutten of zelfs misbruiken moet repressief worden opgetreden, ook omdat dan voor anderen duidelijk wordt wat er op het spel staat. Anders gezegd: “zorg voor repressie” is het startpunt, maar wat de volgende stappen zijn behoort af te hangen van het gedrag van de verslaafden zelf.
115
16.
Delictgerichte maatregelen
Er wordt een aantal belangrijke delictgerichte maatregelen getroffen. Het betreft in het bijzonder: •
Sfeerbeheerders (particuliere beveiligers) houden toezicht op geijkte horecalocaties en horecaroutes. Dit sluit aan op eerder ingezette maatregelen in het kader van Veilig Uitgaan, zoals het plaatsen van urinoirs, afspraken over de inzet van portiers, gerichte politie-inzet en extra schoonmaakwerkzaamheden. Dit lijkt effect te hebben: de horeca veroorzaakt minder overlast. Er wordt nader onderzoek gedaan naar de effecten.
•
Cameratoezicht in het centrum: op geijkte horecalocaties (Veldstraat en Stationsplein), op het Stationsvoorplein en op het Munsterplein. Bestuur en politie zijn tevreden over de effecten. Er zijn geen effectmetingen uitgevoerd, maar de criminaliteit is gedaald in het cameragebied, zo stellen respondenten.
•
Het project Collectief winkelverbod is een vorm van publiek-private samenwerking die drempels opwerpt voor winkeldieven. Het project bestaat er in essentie uit dat door deelnemende winkeliers altijd aangifte wordt gedaan van strafbare feiten in de winkel. Wie hierop wordt betrapt, krijgt in eerste instantie een verbod van één jaar om de desbetreffende winkel te betreden. Indien hij of zij in dat jaar recidiveert - dat wil zeggen nog eens een strafbaar feit pleegt in een bij het project aangesloten winkel dan wordt een verbod opgelegd tot het betreden van al de deelnemende winkels. Wie het verbond overtreedt, pleegt een misdrijf en wordt overgedragen aan de politie. Het project collectief Winkelverbod is in deze vorm in november 2007 van start gegaan. Het is derhalve nog te vroeg om uitspraken te doen over de externe effecten.
•
In juni 2007 wordt het project aanpak auto-inbraken in het leven geroepen door de lokale driehoek. Het project staat “onder regie” van de gemeente en bestaat uit coördinatoren van de recherche van het politiedistrict Roermond, een beleidsmedewerker van het Openbaar Ministerie, een coördinator van de afdeling stadstoezicht en de coördinator integraal veiligheidsbeleid. Het is de bedoeling om het aantal auto-inbraken te verminderen. Hiertoe worden preventieve en repressieve maatregelen getroffen. Het valt op dat het aantal aangiftes van auto-inbraken in 2007 sterk daalt, naar 693. Dit kan alleen al om chronologische redenen zeker niet volledig op het conto van de maatregelen van het project worden geschreven. Het komt wellicht doordat potentiële slachtoffers alerter zijn geworden: door maatregelen in het kader van het project, maar bijvoorbeeld ook vanwege slachtofferschap (persoonlijk of in hun sociale omgeving) of vanwege de berichtgeving over auto-inbraak. Het valt ook niet uit te sluiten dat deze score past in het grillige verloop van het aantal aangiftes van auto-inbraak sinds 2003, met bijvoorbeeld een score van 743 aangiften in 2005.
•
In de periode van 2002 tot en met 2007 wordt er in Roermond werk gemaakt van het doorvoeren van het Politiekeurmerk Veilig Wonen (PKVW) in bestaande woningen. Het is geen gemeentelijk, maar een bovenlokaal project. Er wordt in het politiedistrict Roermond een werkgroep in het leven geroepen. In de periode van 2002 tot 2007 zijn
116
alle 55.538 huishoudens in het politiedistrict Roermond twee maal benaderd omtrent een gratis advies. De (huidige) gemeente Roermond telt 22.859 woningen. Er worden in Roermond in totaal 3.329 adviezen uitgebracht. Dit resulteert in het uitreiken van 289 certificaten. Dit is niet veel. Wel blijkt dat 80% van de woningen na een advies beter zijn beveiligd, zonder dat volledig wordt voldaan aan de voorwaarden voor een certificaat. De verbeterde beveiliging van woningen heeft ongetwijfeld, geïsoleerd, een gunstig effect op de omvang van het aantal woningeninbraken. Hier staat echter tegenover dat uit hoofdstuk 4 blijkt dat er gemotiveerde daders zijn. Bovendien is, ondanks alle inspanningen, in de afgelopen vijf jaar slechts een klein percentage van de bestaande woningen in Roermond beter of goed beveiligd met behulp van de op het keurmerk gebaseerde werkwijze. 17.
Overlegdrukte
Het veiligheidsdossier telt in Roermond te veel overlegvormen. Dit resulteert in overlegdrukte. Vooral bij verschillende vormen van wijk- en casusoverleg voeren personen in een deels wisselende samenstelling in verschillende settings overleg over dezelfde (soort) problemen en personen. Dit is ondoelmatig. De organisatie van de overlegvormen – de voorbereiding, agendavorming en opvolgen – laat mede door deze overlegdrukte te wensen over. Naam
Deelnemers
1
Portefeuillehoudersoverleg Integrale Veiligheid (wekelijks)
-
Portefeuillehouder hoofd afdeling K&C coördinator IVB beleidsmedewerker veiligheid hoofd Stadstoezicht.
2
Tweewekelijks veiligheidsoverleg
-
portefeuillehouder hoofd afdeling K&C coördinator IVB beleidsmedewerker veiligheid hoofd Stadstoezicht chef basiseenheid beleidsmedewerker politie beleidsmedewerker OM commandant brw (optioneel)
3
Overleg lokale driehoek (ieder kwartaal)
-
burgemeester politiechef (gebieds) OvJ
4
Portefeuillehoudersoverleg wijkontwikkeling
-
portefeuillehouder wijkontwikkeling wijkcoördinatoren plancoördinatoren
5
Wijkbriefings (wekelijks)
-
gemeentelijke wijkcoördinator gebiedsmentor politie bewonersondersteuner Wel.kom medewerker Wonen-Zuid
117
-
bijzonder opsporingsambtenaar (BOA)
6
Wijkrondgang (Eenmaal/6 weken)
-
Gemeente Wonen-Zuid Gebiedsmentor politie welzijnsorganisatie Wel.kom wijkraad (of bewonersorganisatie) stadstoezicht
7
Wijkoverleg (4 keer/jaar)
-
Gemeente Roermond Bewonersgroepen/wijkraden
8
Strategisch wijkoverleg (2 keer/jaar)
-
Gemeente Roermond Bewonersgroepen/wijkraden
9
Vangnetoverleg / Bemoeizorg (maandelijks)
-
RIAGG CAD Politie AMW Thuiszorg ML Wonen Zuid Wonen Roer en Maas Stg. MOV Gemeente Roermond
10
Casusoverleg Jeugd
-
wijkcoördinator gemeente gebiedsmentor politie medewerker jeugdzorg jongerenwerkers/opbouwwerkers Wel.kom
11
Jongerenoverleg (maandelijks)
-
wijkcoördinator gemeente jongerenwerkers Wel.kom opbouwwerker Wel.kom medewerker jeugdzorg van de wijk (Roermondse Veld) gebiedsmentor
12
Stuurgroep jongeren
-
leidinggevenden jongerenwerk medewerkers afdeling Zorg en Activering
13
Stuurgroep wijkgericht jongeren (1 keer/6 weken)
-
leidinggevenden jongerenwerk medewerkers afdeling Zorg en Activering
14
Stuurgroep Drang en Dwang (OGGZ overleg) (directeuren)
-
Directeur stichting MOV Limburg Directeur GGZ Noord- en Midden-Limburg Districtschef politie Roermond Directeur RIAGG Midden-Limburg OM Wethouder Gemeente Roermond
118
15
-
Kerngroep OGGz
16 t/m 24
Veiligheidshuis (VML) Casusoverlegvormen Diverse partners: -
18.
beleidsmedewerker stichting MOV Limburg beleidsmedewerker GGZ Noord- en MiddenLimburg beleidsmedewerker politie Roermond beleidsmedewerker RIAGG Midden-Limburg OM Gemeente Roermond
Zorgoverleg 18Justitieel Casusoverleg Volwassenen JCO Jeugd Veelplegersoverleg Volwassenen Veelplegersoverleg Jeugd Casusoverleg Volwassenen Casusoverleg Jeugd Strafzakenoverleg OM
-
OM Politie Reclassering GGZ/Riagg GGD Justitiële verslavingszorg Bemoeizorg Bureau Slachtofferhulp PI (MMD) Zorginstellingen
Over het servet en het tafellaken: beperkte ruilrelaties en politieke invloed
De gemeente Roermond krijgt bij het lokale veiligheidsbeleid te maken met structurele en realistische schaarsteproblemen. Roermond is, met circa 54.500 inwoners, te groot voor het servet en te klein voor het tafellaken. Dit betekent dat de gemeente achter het net vist als ze subsidies probeert te krijgen voor het lokale veiligheidsbeleid in het kader van het Grote Steden Beleid of bij het streven naar prachtwijken. Roermond heeft weliswaar substantiële veiligheidsproblemen, maar er is niet één enkel probleem dat zo groot is dat dit resulteert in bovenlokaal gesubsidieerde grote projecten of programma’s. Dit is bijvoorbeeld in Venlo (met Hektor) en Heerlen (met Hartslag) wel gebeurd. Bij gebrek aan een gemeenschappelijk veiligheidsprogramma in Roermond is het uiteraard wel extra moeilijk om bovenlokale subsidies in de wacht te slepen, omdat lokale informatie en planvorming logischerwijs voorafgaan aan subsidieverstrekking. Deze problemen zouden verminderd kunnen worden door een daadkrachtig gemeenschappelijk veiligheidsbeleid, maar de vorming van een dergelijk beleid wordt dus bemoeilijkt door bureaupolitieke twisten. Door deze combinatie van factoren komen de ruilrelaties tussen politiek, bestuur, politie en justitie onvoldoende van de grond bij het veiligheidsbeleid. Politieke wensen vallen moeilijk te honoreren omdat er geen bestuurlijk veiligheidsprogramma is waarop kan worden gestuurd en bijgestuurd. Een dergelijk programma zou ook de mogelijkheden voor de politici en bestuurders in de gemeente Roermond vergroten om activiteiten van politie en justitie in te passen in lokaal veiligheidsbeleid en daarbij - in de vorm van een ruilrelatie - invloed uit te oefenen op het functioneren van politie en justitie. Een ruilrelatie biedt meer mogelijkheden dan een beroep
119
op de formeel hiërarchische relatie, omdat politie en justitie nu eenmaal beschikken over beperkte middelen, een groot regulier werkaanbod en een eigen systeem van planning en verantwoording, waaronder de zogeheten prestatiecontracten. Zodra er op grond van bestuurlijke veiligheidsinspanningen gestalte wordt gegeven aan de ruilrelatie en samenwerking met politie en justitie, dan nemen de mogelijkheden toe om - onder meer als politieke inbreng bij de politiële beleidscyclus – politieke invloed uit te oefenen.
6.2
Aanbevelingen
1.
Stel een veiligheidsprogramma op
Er dient in het tweede kwartaal van 2008 een bestuurlijk veiligheidsprogramma te worden opgesteld. Hierbij kan worden voortgebouwd op reeds in gang gezet beleid, maar een intensivering is nodig, evenals een verbetering van de onderlinge verhoudingen tussen politiek, bestuur, justitie en politie. Het opstellen van het plan vergt bestuurlijke prioriteit. Het is belangrijk dat er draagvlak bestaat voor het plan. Wij stellen dit programma niet op, maar we beschrijven wel in de eerste plaats de inhoudelijke hoofdlijnen. Het is zaak om daarbij een duidelijk én overzichtelijk onderscheid te maken tussen doelgroepgerichte, delictgerichte en locatiegerichte maatregelen. Daarnaast vinden we zogeheten strategische preventie belangrijk. Zie de aanbevelingen 2 tot en met 7. Bij het opstellen van het veiligheidsprogramma dienen bestuur, justitie en politie samen te werken, waarbij het bestuur het voorzitterschap verzorgt. Op onderdelen van het plan wordt bij het opstellen ervan samengewerkt met partners. Er dient capaciteit vrij te worden gemaakt voor het opstellen van dit programma. Het programma wordt opgesteld door een werkgroep en die wordt aangestuurd door een stuurgroep, waarin naast de burgemeester onder andere een wethouder en strategische vertegenwoordigers van politie en justitie plaatsnemen. Neem in het programma maatregelen op die nodig zijn en overschrijdt daarbij zo nodig de beschikbare lokale veiligheidsbudgetten en -middelen. Dit leidt zonder twijfel tot overschrijding. Zoek vervolgens naar extra middelen: lokaal en bestuurlijk, maar daarna ook bovenlokaal. Bouw bij het opstellen van het plan ruilrelaties op tussen politiek en bestuur in Roermond en politie en justitie. Bezie welke middelen zij (extra) in kunnen zetten – al dan niet tijdelijk - om zo het effect van de bestuurlijke inspanningen te versterken. Het is in het belang van politie en justitie dat de veiligheidsproblemen in Roermond beter worden beheerst, omdat dit bij incidenten of bij toenames van een bepaalde delictsvorm steeds weer beslag legt op hun capaciteit Het veiligheidsprogramma dient onder meer te worden gebaseerd op de volgende externe doelstellingen:
120
(i)
(ii) (iii) (iv)
2.
Het aantal aangiften van woninginbraak, auto-inbraak, mishandeling, straatroof en bedreiging wordt in de periode 2008 – 2012 met 20% omlaag gebracht. Dit gaat niet of nauwelijks gepaard met een toename van de aangiften voor andere delicten of met een toename van de (geregistreerde meldingen van) overlast. In 2012 voelt in heel Roermond tenminste 85% van de bewoners zich veilig tot zeer veilig in zijn woonomgeving. In 2012 voelt in elke wijk in Roermond tenminste 75% van de bewoners zich veilig tot zeer veilig in zijn woonomgeving. In 2012 voelt tenminste 90% van de bezoekers van Roermond zich veilig tot zeer veilig bij hun bezoek aan de stad.
Doelgroepgerichte maatregelen (1): de “drunkies”
Het daderonderzoek levert verschillende belangrijke doelgroepen op van het lokaal veiligheidsbeleid. Het betreft in de eerste plaats verslaafden, aan drugs of alcohol, die in Roermond worden aangeduid als “drunkies”. We stellen de volgende maatregelen voor – die deels als in gang zijn gezet: • •
•
•
•
Het opstellen van lijsten met daarop alle verslaafde meerplegers en veelplegers; Met behulp van deze lijsten wordt geschat welke maatregelen en interventies nodig zijn, zoals geestelijke gezondheidszorg, verslavingszorg, medische zorg, afkicktrajecten en ook ISD-plaatsen. Hierin moet worden voorzien in het veiligheidsprogramma. De opvang van lokale verslaafden – dat wil zeggen verslaafden uit Roermond of de directe omgeving – wordt gecontinueerd en uitgebouwd. Het betreft naast de dag- en nachtopvang een kleinschalige voorziening voor 24-uursopvang. Deze opvang heeft echter niet onvoorwaardelijk plaats: er worden duidelijke voorwaarden gesteld aan het recht om gebruik te mogen maken van een opvangvoorziening. Wie gebruik maakt van een opvang en toch vermogens- en geweldsdelicten pleegt in Roermond, krijgt straf. Hij of zij mag na deze straf terugkeren in de opvangvoorziening, maar wie dan weer een delict pleegt in Roermond mag - zo stellen we voor - niet meer terugkeren in deze voorziening. De gedachte hierachter is dat zorg goed is, maar een stok achter de deur noodzakelijk: bewoners van deze voorziening dienen te beseffen dat er wat voor hen op het spel staat, vooral omdat dan de kans op (criminaliteitsoverlast) voor de omgeving het kleinst is. De locatie van de 24-uursopvang dient slim te worden gekozen en er moet zeer serieus rekening worden gehouden met omwonenden. Not in my backyard is onder bepaalde omstandigheden geen syndroom, maar realistische kritiek van burgers op een voorziening voor drugsverslaafden. Het is belangrijk dat de medewerkers van zorginstellingen die verslaafden opvangen zich verantwoordelijk voelen voor het gedrag van deze verslaafden op straat. Dit wordt gestimuleerd door deze medewerkers te informeren over het gedrag op straat, maar ook door sancties op te leggen aan bewoners of gebruikers die delicten plegen (bij recidive geen toegang meer tot de voorziening). Bewoners van de 24uursvoorziening of gebruikers van de dag- en nachtopvang die op straat voor overlast zorgen, krijgen werkstraffen opgelegd. Bij herhaaldelijke overlast worden een
121
•
•
3.
bewoner uit de 24-uursvoorziening geplaatst. Dit wordt vooraf met deze bewoners overeengekomen. Indien er een gevangenisstraf wordt opgelegd aan een verslaafde dader wordt er altijd een reclasseringsrapport opgesteld. Dit rapport wordt besproken in het casusoverleg (zie aanbeveling 10). Het reclasseringstraject wordt nog tijdens de detentie opgestart. Er wordt scherp gelet op drugsgebruik en alcoholgebruik onder jongeren en onder andere nieuwe verslaafden: er worden afkicktrajecten gestart, zo enigszins mogelijk met behulp van de sociale omgeving. Dit overlapt deels met de jeugdaanpak (zie 3). Het is belangrijk om te beseffen dat de groep ‘drunkies’ niet vanzelf verdwijnt: streetlevel functionarissen dienen nieuwe problematische gebruikers en verslaafden te spotten. Doelgroepgerichte maatregelen (2): jonge daders
We stellen een aanwas van jonge daders vast. Het betreft minderjarige jongeren, maar jongvolwassenen van 18 tot (ongeveer) 21 jaar. Het is een cruciale opgave om te voorkomen dat jonge meerplegers (minderjarige met 2 tot 5 antecedenten) uitgroeien tot de veelplegers van morgen. In dat geval zou de criminaliteit in Roermond namelijk niet dalen, maar stijgen. We stellen tenminste de volgende maatregelen voor - die deels al in gang zijn gezet of worden overwogen: • •
•
•
Het opstellen met lijsten met daarop alle veelplegers en meerplegers in de leeftijd van 12 tot 21 jaar; Met behulp van deze lijsten wordt geschat welke maatregelen en interventies nodig zijn, zoals OTS, plaatsing bij de jeugd-GGZ, HALT-straffen, jeugddetentie, verslavingszorg, schuldsanering, gezinscoaches of interventies in gezinnen. Hierin moet worden voorzien in het veiligheidsprogramma. Het is belangrijk om te realiseren dat het cruciaal is om doortastend op te treden zodra jongeren recidiveren en voor de tweede, derde of vierde keer worden veroordeeld of aangehouden – en dus meerpleger zijn. Immers, onderzoek leert dat de kans op een criminele loopbaan of op stelselmatig daderschap zeer groot wordt vanaf het zesde antecedent. Het komt erop aan om de individuele omstandigheden goed te beoordelen en om preventie en repressie te combineren. We noemen dit laatste ‘prepressie’. Het komt erop aan om doeltreffend in te grijpen bij jonge daders die als het ware op ’t randje staan van stoppen of doorgaan met criminaliteit. Prepressie kan bijvoorbeeld door bij een tweede delict een gezin opvoedingsbegeleiding te geven én een forse voorwaardelijk straf op te leggen aan de jeugddelinquent, waarbij politie én jongerenwerkers op de hoogte worden gesteld van de schorsende voorwaarden en daar ook op toezien. Indien er een gevangenisstraf wordt opgelegd aan een dader tussen de 12 en 21 jaar wordt er altijd een reclasseringsrapport opgesteld. Dit rapport wordt besproken in het casusoverleg. Het reclasseringstraject wordt nog tijdens de detentie opgestart.
122
4.
Doelgroepgerichte maatregelen (3): allochtone daders
Het valt op dat het aandeel van allochtone (jonge) daders groeit. Dit vergt, voor zover het gaat om jongeren of verslaafden, deels de hierboven beschreven maatregelen. Hier komt echter bij dat erop toegezien moet worden dat er goede relaties worden opgebouwd tussen aan de ene kant de hulpverlening en politie, en aan de andere kant de allochtone gemeenschap. Een complicerende factor daarbij is dat de etniciteit van de daders fors uiteen loopt. Dat laat weer onverlet dat het verstandig is dat hulpverleners en politie goed bekend zijn met de culturen en gewoontes van belangrijke etnische groepen in Roermond. 5.
Delictgerichte maatregelen
De precieze aard van maatregelen die worden gericht op specifieke delicten (bijvoorbeeld woninginbraak of mishandeling) of op clusters van delicten (vermogensdelicten of geweldsdelicten) lopen uiteen van meer preventie tot meer ‘klassieke’ repressie, in de vorm van het verhogen van de pakkans. Dit onderzoek toont aan dat er met het aanscherpen van zowel preventie als repressie nog vooruitgang geboekt kan worden: •
• •
•
•
6.
Het is belangrijk dat er bij veel voorkomende vermogensdelicten – zoals woninginbraak en auto-inbraak - altijd een forensisch (technisch) onderzoek naar sporen wordt uitgevoerd, altijd een buurtonderzoek wordt gedaan en ook altijd de modus operandi goed worden geregistreerd. Dit wordt al gedaan of geprobeerd, maar het is goed om het helder en duidelijk op te nemen als een element van het veiligheidsprogramma; Er wordt bij alle delicten waarvan getuigen kunnen zijn een buurtonderzoek uitgevoerd onder bewoners of bezoekers; Er worden in het veiligheidsprogramma targets (op jaarbasis) opgenomen over het aantal OM-verdachten dat wordt aangehouden voor drie belangrijke en veel voorkomende delicten in Roermond: woninginbraak, auto-inbraak en straatroof. Er wordt verder werk gemaakt van het aanmoedigen van preventieve maatregelen door bewoners en bezoekers (inbraakpreventie). Vanwege het grote aantal woninginbraken zullen onorthodoxe maatregelen in wijken waar vaak wordt ingebroken effect sorteren – bijvoorbeeld bewoners aanspreken op mogelijkheden om in hun woning in te breken en het gericht spotten van inbraakkansen door politie en toezichthouders; Mishandeling en bedreiging zijn delicten met een voorgeschiedenis. Er kunnen misdrijven worden voorkomen én opgespoord door slachtoffers aan te moedigen contact te zoeken met hulpverleners en/of politie. Professionals (politie, hulpverleners, maar bijvoorbeeld ook leerkrachten of medici) dienen alert te zijn op signalen die duiden op – herhaling van – mishandeling of bedreiging; Wijkgerichte maatregelen
Er is in de afgelopen jaren belangrijke vooruitgang geboekt door middel van locatiegerichte en wijkgerichte maatregelen, zoals cameratoezicht, sfeerbeheer, stadstoezicht en het aanstellen en functioneren van wijkcoördinatoren die – samen met anderen – gestalte geven aan het wijkbeheer. Bij de wijkgerichte aanpak van onveiligheid wordt naar onze mening
123
terecht mede prioriteit verleend aan fysieke ingrepen: het slopen van woningen die in slechte staat verkeren en het aanpakken van de eenzijdigheid in het woningbestand in kwetsbare wijken door het aandeel van sociale huurwoningen te verminderen. We raden aan om het ingeslagen pad te continueren in het veiligheidsprogramma en om wel een aantal vernieuwingen door te voeren. We bevelen aan om de wijkcoördinatoren om te vormen tot veiligheidsmanagers. Deze managers dienen over tijd, capaciteit en – een groter budget te beschikken om gemeentelijke diensten en partners (zoals jongerenwerkers, maar zo nodig ook particuliere beveiligers) in te zetten voor concrete veiligheidsmaatregelen in een kwetsbare wijk of op een hot spot, zoals de binnenstad. De managers kunnen het budget ook aanwenden om veiligheidswensen van burgers of ondernemers te honoreren. De veiligheidsmanagers blijven actief in de wijken waar de wijkcoördinatoren nu werken, maar ze zijn niet per definitie wijkgebonden. Zij opereren - per direct - in die gebieden waar veiligheidsmaatregelen nodig zijn om de doelstellingen in het veiligheidsprogramma te realiseren. In het veiligheidsprogramma worden voor de kwetsbare wijken en voor de binnenstad concrete targets opgenomen over de vooruitgang die geboekt dient te worden bij de objectieve veiligheid (geregistreerde criminaliteit) en bij subjectieve veiligheid. De veiligheidsmanagers zijn verantwoordelijk voor het realiseren van deze targets. 7.
Strategische preventie: belangrijk op de (middel)lange termijn
Het is verstandig om in het veiligheidsprogramma ook in te zetten op strategisch belangrijke vormen van preventie. Het effect van deze maatregelen wordt op de middellange termijn zichtbaar. Voor Roermond zijn of blijven de volgende vormen van preventiebeleid belangrijk: •
•
•
•
Het voorzien in voldoende primaire functies in kwetsbare wijken. Het gaat hierbij om middenstand (waaronder winkels), onderwijsinstellingen, sportfaciliteiten en sociaalculturele voorzieningen, waaronder voorzieningen die speciaal op de jeugd gericht zijn. Het is ook belangrijk om het allochtone ondernemerschap te stimuleren, onder meer door te zorgen dat er geen onnodige drempels zijn bij het opstarten van kleine ondernemingen. Dit alles is van groot belang voor de mate van sociale controle in deze wijken; Het stimuleren van arbeidsparticipatie, onder meer door middel van werkgelegenheidsprojecten voor werkloze jongeren en jongvolwassenen. Werkgelegenheid is uiteraard gebaat bij het afronden van een opleiding aan een middelbare school. Er dienen targets te worden opgesteld voor het terugdringen van schooluitval; Het voeren van een beleid dat is gericht op het verminderen van economische achterstanden of “armoede”. Dit overlapt uiteraard deels met het bovenstaande punt, maar het is ook belangrijk om te helpen bij schuldsanering en om kwetsbare jongeren op school te leren om uit de schulden te blijven; Het is verstandig en hard nodig dat woningcorporaties investeren in de kwaliteit van hun woningvoorraad en dat ze consistent – en dus streng – toezien op een goed
124
•
8.
huurderschap en zo nodig overgaan tot uitzetting. Juist bij kwalitatief goede woningen zullen huurders zich eerder gepast gedragen. Als de regels omtrent goed huurderschap helder zijn en de handhaving consistent is, dan zal het gedrag van huurders verbeteren. Het is in de ketsbare wijken in Roermond belangrijk om te waken over de opvoedingssituatie. Opvoedingsproblemen moeten worden gesignaleerd en hulp moeten worden aangeboden en, als de omstandigheden daarom vragen (bijvoorbeeld bij situaties die gevaar opleveren voor de gezondheid of veiligheid van kinderen, worden opgedrongen. Hierbij kan worden aangesloten bij de nota Op de Groei, die wil voorzien in een sluitende aanpak van de jeugdzorg. Het veiligheidsprogramma: bovenlokale subsidie zou rechtvaardig zijn
Het zou rechtvaardig zijn als Roermond bij de versterking van het lokale veiligheidsbeleid gebruik kan maken van subsidies van Provincie en Rijk. Zelfs als de gemeente het ‘ideale veiligheidsbeleid’ zou voeren, en haar inspanningen zou uitbreiden tot wat redelijkerwijs mogelijk is, dan nog zullen bovenlokale subsidies veel meerwaarde hebben. De bewoners van Roermond ondervinden nu te veel last van het feit dat hun gemeente buiten bureaucratische categorieën valt, zoals het Grote Steden Beleid of ‘de vogelaarwijken’. Roermond valt buiten allerhande bestuurlijke categorieën die de landelijke politiek hanteert en dat levert lokaal forse problemen op. Hier komt bij dat de stad geen media- en projectgenieke drugsproblemen kent die in andere steden hebben bijgedragen aan aanzienlijke subsidies. 9.
Programmaverantwoording: integrale monitoring
Het is belangrijk om de voortgang en effecten van het veiligheidsprogramma te monitoren door middel van voortgangsrapportages en een integrale monitor die een overzicht geeft van geleverde inspanningen en van de objectieve en subjectieve veiligheid. Daarbij dient de subjectieve veiligheid zowel te worden gepeild onder bewoners als onder bezoekers van Roermond. 10.
Veiligheidshuis: casusoverleg en persongerichte aanpak cruciaal
In het veiligheidshuis dient het casusoverleg omtrent aangehouden personen en over personen waarover meldingen zijn gedaan centraal te staan. Dit overleg dient goed te worden voorbereid om individuele casus snel te kunnen bespreken. Het is belangrijk dat op basis van lijsten van aangehouden personen en lijsten van meldingen een inschatting wordt gemaakt van de aard en omvang van de noodzakelijke persoongerichte interventies. Het veiligheidshuis regisseert de persoonsgerichte aanpak van veel – en meerplegers en neemt het voortouw bij de aanpak van huiselijk geweld casusoverleg in het kader van het project ‘drang en dwang’. Personen worden niet alleen na aanhouding besproken, maar – bij detentie - juist ook in de periode dat ze weer vrij komen. Het behoort routine te zijn om reclasseringsrapporten te benutten en om reclassering of nazorg nog voor vrijlating op te starten. Het veiligheidshuis start vroegtijdig met de coördinatie van de nazorg van ex-gedetineerden.
125
Ten behoeve van het casusoverleg dient systeemkennis – kennis uit registraties van deelnemende instanties – te worden gekoppeld aan straatkennis. Het is ook belangrijk om kennis over de thuissituatie van personen te koppelen aan kennis over hun gedrag op straat. 11.
Overlegdrukte aanpakken
Het is noodzakelijk om de overlegvormen in Roermond kritisch te herbezien. Het is noodzakelijk om het aantal overlegvormen te verminderen en de organisatie daarvan te verbeteren. Het veiligheidshuis dient het voortouw te nemen bij de aanpak van het casusoverleg. 12.
Meld misdaad
Het moet mogelijk zijn om meer informatie te verzamelen over lokale delicten en over lokale criminelen. Dit moet een opdracht worden voor alle street-level functionarissen, dus niet alleen voor de politie. Dit kan uiteraard dilemma’s opleveren voor bijvoorbeeld jongerenwerkers of huisartsen. Het is juist daarom voor hen belangrijk dat ze problemen of misstanden zo vroeg mogelijk melden, dus bij voorkeur voordat er delicten worden gepleegd. Het moet duidelijk zijn waar meldingen gedaan worden. Burgers moeten hiertoe ook worden aangezet, ook met behulp van meld misdaad anoniem. Het valt bij de misdrijfanalyse op dat weinig zaken worden opgelost op basis van meldingen door burgers. 13.
Ruil: veiligheidsprogramma en flexibele politie-inzet
De criminaliteit is op onderdelen relatief hoog in Roermond, dat wil zeggen in relatie tot de criminaliteit in gemeenten in de rest van de regio, waaronder Venlo. Dit geldt onder meer voor woninginbraken. Politici en bestuurders vinden dat dit in elk geval tijdelijk extra inspanningen van politie en justitie rechtvaardigt en vergt in Roermond. De redenering is simpel en in feit breder dan louter Roermond: een toename of piek van criminaliteit vergt een doortastende en flexibele reactie van de politie. Dit levert problemen op zodra er extra politiecapaciteit beschikbaar gesteld moet worden, omdat het dan niet meer gaat om lokaal gezag, maar om beheer. We raden de politieregio Limburg-Noord aan om op het niveau van regio en district flexibele capaciteit te reserveren en/of om deze in 2008 onder meer in te zetten in Roermond, zeker omdat het bestuur hier in het kader van de versterking van het lokale veiligheidsbeleid bestuurlijke maatregelen tegenover zal stellen. We zijn ons ervan bewust dat dit geen eenvoudige opdracht is vanwege de korpssterkte, maar de behoefte aan flexibele politie-inzet bestaat breed, dus ook buiten Roermond (zie bijvoorbeeld Boin, Van der Torre en ’t Hart, 2003, maar ook Politie in Ontwikkeling). 14.
Wijkgericht werken: de ‘rest van Roermond’
Het is belangrijk en mogelijk om bij de versterking van het veiligheidsbeleid bij het zogeheten wijkgerichte werken in Roermond de bakens te verzetten van ‘veel aandacht voor de drie achterstandswijken’ naar ‘meer aandacht voor de rest van Roermond’. Het is mogelijk omdat er meer capaciteit beschikbaar komt en ook vanwege behaalde duurzame resultaten door de
126
herstructurering. Het is belangrijk omdat anders het gevaar bestaat dat problemen elders in de stad onderbelicht zouden blijven. 15.
Jeugdgroepen: anders in beeld
De zogeheten shortlist-methode om jeugdgroepen in beeld te brengen is op zich waardevol, maar strikte toepassing van het instrumentarium werkt niet in Roermond. Het levert geen valide beeld op. Er komen nu geen criminele jeugdgroepen in beeld, terwijl die er wel zijn. We raden daarom aan om de methodiek af te stemmen op de omstandigheden in Roermond.
127
128
Bijlage 1
Methodologische verantwoording We hebben bij dit onderzoek gebruik gemaakt van verschillende kwantitatieve bronnen. De zogeheten AD-misdaadmeter tracht alle Nederlandse gemeenten te scoren en onderling te vergelijken op basis van een ‘misdaadscore’. Het onderzoek maakt daartoe gebruik van gegevens die afkomstig zijn uit het zogeheten GIDS registratiesysteem van de politie. Het betreft registraties van verschillende typen misdrijven: aangiftes en (sinds 20056) meldingen. De trendanalyse in hoofdstuk 2 is gebaseerd op criminaliteitscijfers die bij het COT zijn aangeleverd door de politie Limburg-Noord. Het betreft in het BPS-systeem geregistreerde misdrijven waarvan aangifte is gedaan of die het onderwerp zijn geworden van opsporingsactiviteiten. De cijfers kunnen enigszins verschillen met die van de maandrapportages van de politie, de zogeheten Maraps. De Maraps zijn namelijk louter gebaseerd op opgenomen aangiften. We hebben met behulp van een zogeheten profiellijst (zie bijlage 2) een analyse uitgevoerd naar in totaal 541 misdrijven met 310 verdachten en 448 slachtoffers. Daartoe hebben we BPS geraadpleegd. De onderstaande volgende tabel geeft een overzicht van het aantal bestudeerde zaken, daders en slachtoffers: Tabel 1: Overzicht van het aantal zaken, verdachten en slachtoffers dat bij de profielanalyse is bestudeerd. Woninginbraak Auto-inbraak Straatroof Bedreiging Mishandeling
n zaken 117 122 101 102 99
n verdachten 53 62 40 74 81
n slachtoffers 96 83 85 97 87
Totaal
541
310
448
We hebben handmatig een a-selecte steekproef getrokken in BPS. Eerst zijn per bestudeerd delicttype alle dossiernummers tussen 2004 en 2007 in een overzicht samengevoegd. Vervolgens is, vanaf december 2007, elke vijfde zaak bestudeerd. Op basis van de postcode is een wijkindeling gemaakt van de pleegplaats, de woonplaats van de verdachte en de woonplaats van het slachtoffer. Hoofdstuk twee presenteert de criminaliteitscijfers op regionaal-, district-, gemeente- en wijkniveau. Vanwege deze indeling scoort de wijk Donderberg – die bestaat uit de buurten Sterrenwijk, Vliegeniersbuurt, Componistenbuurt en Kastelenbuurt bestaat - relatief gunstig, omdat de problemen geconcentreerd zijn in één buurt, namelijk de Componistenbuurt. Ten behoeve van hoofdstuk 3 (de subjectieve veiligheid: lokale verschillen) is samen met het TNS Nipo het zogeheten burgerpanel geraadpleegd. Dit heeft tussen 19 en 28 december 2007 plaatsgevonden. In totaal zijn 175 burgers van 18 jaar en ouder via de computer ondervraagd 129
en de uitkomsten hiervan zijn aangepast op geslacht en leeftijd. Die aanpassing houdt in dat de uitkomsten van het burgerpanel gerelateerd worden aan de daadwerkelijke demografische gegevens van Roermond: de zogenaamde ideaalcijfers. Hiertoe zijn demografische gegevens van het CBS gebruikt. We hebben ook kwalitatieve bronnen geraadpleegd. We hebben vraaggesprekken gevoerd. Zie bijlage 2. We hebben ook talrijke geschreven bronnen geraadpleegd: zie bijlage 4. We hebben ook observaties uitgevoerd in Roermond. Daarbij hebben we straatgesprekken gevoerd.
130
Bijlage 2
Respondentenlijst Gemeente Roermond: Dhr. H. van Beers, Burgemeester Mevr. E. Berkx, Beleidsmedewerker Veiligheid Dhr. A. Dahmen, Senior wijkcoördinator Roermondse Veld Dhr. K. Geurts, Coördinator Integrale Veiligheidsbeleid Dhr. W. Kemp, Projectwethouder Jeugd Mevr. M. Cloosterman, Beleidsmedewerker Jeugd Dhr. F. Leenders, Beleidsmedewerker / wijkcoördinator Dhr. R. Mahieu, Hoofd afdeling Kabinet en Communicatie Dhr. T. Schreurs, Wethouder Financiën, Grondzaken, Eigendommen, Wijkbeheer en Wijkontwikkeling Dhr. J. van Rey, Wethouder Volkshuisvesting, Economische Zaken en Ruimtelijke Ordening
Politie Dhr. J. Amory, Gebiedsmentor Het Veld, Politiekorps Limburg-Noord Dhr. A. Keizer, Beleidsmedewerker District Roermond, Politiekorps Limburg-Noord Dhr R. Metsemakers, Gebiedsmentor Centrum en Vrijveld, Politiekorps Limburg-Noord Dhr. P. de Rooy, Teamchef basiseenheid Roermond, Politiekorps Limburg-Noord Mevr. E. Wassenberg, Trainee beleidsmedewerker politie Weert, Politiekorps Limburg-Noord Dhr. J.W. Weterings, Gebiedsmentor De Kemp, Kitskensdal, Kitskensberg en KapelMuggebroek, Politiekorps Limburg-Noord Dhr. P.J.M. van Hoek, Districtschef, Politiekorps Limurg-Nood
131
Dhr. B. Rookhuijzen, korpschef Politie Limburg-Noord (per telefoon)
Openbaar Ministerie Dhr. V. Scheepers, Beleidsmedewerker, Arondissementsparket Roermond Dhr. W. Stienen, Officier van Justitie, Arondissementsparket Roermond Mevr. N. Zandee, Hoofdofficier van Justitie, Arondissementsparket Roermond
Hulpverlening Mevr. M. Theuwissen, eerste leidinggevende, GGZ Centrum Roermond Mevr. H. Staaks, psychiatrisch verslaafdenzorg, GGZ Centrum Roermond Mevr. M. Staps, Wijkteammanager, Stichting Wel.kom Mevr. F. Regli, Bewonersondersteuner, Stichting Wel.kom Dhr. G. Pouwels (de Terp)
Veiligheidshuis Dhr. P. van der Heul, Coördinator Veiligheidshuis, Veiligheidshuis Midden-Limburg
132
Bijlage 3
Literatuurlijst AD Misdaadmeter 2007, http://misdaadmeter.i-serve.net/ AD Misdaadmeter 2006, http://misdaadmeter.i-serve.net/ Artikel 43-vragen inzake de AD misdaadmeter (publicatie 21 april 2007), KC/2007/UIT/00266, 8 mei 2007 Boin, A.R., E.J. van der Torre en P. ’t Hart, Blauwe Bazen: Het leiderschap van korpschefs, Kerckebosch, Zeist, Politie & Wetenschap, 2003. CBS Statline (2007), aantal inwoners Roermond per 1 januari 2006, pagina bezocht op 15 december 2007 CBS Statline (2005), Kerncijfers wijken en buurten Roermond, pagina bezocht op 15 december 2007 College van Burgemeester en Wethouders Roermond, coalitieprogramma 2007-2010 Ferwerda, H. en A. Kloosterman (2004), Jeugdgroepen in beeld. Stappenplan en randvoorwaarden voor de shortlistmethodiek. Advies- en Onderzoeksgroep Beke /Regiopolitie Gelderland Midden. Uitgegeven in de reeks "Programma Politie en Wetenschap", Politiekunde nr. 6. Gabriëls, R.H. en W.W. Nauta (2003), Voorbij de overhangende tak en de losliggende tegel: een onderzoek naar kwaliteit van leven in het Roermondse Veld, Maastricht, University of Maastricht, Uitgeverij Qualirma Gemeente Roermond, Project terugdringen auto-inbraken: overzicht totaalpakket aan veiligheidsmaatregelen, 2007 Gemeente Roermond (2007), Situatieschets auto-inbraken, Roermond Gemeente Roermond (2007), Evaluatie Pilot Sfeerbeheer, Roermond Gemeente Roermond (2006), Werksafspraken Pilot Sfeerbeheer, Roermond Gemeente Roermond (2004), Integraal Veiligheidsplan 2004-2006, Roermond Gemeente Roermond (2006), Evaluatie Integraal Veiligheidsplan 2004-2006, Roermond
133
Gemeente Roermond (2007), Nota Wijkontwikkeling in relatie tot Burgerparticipatie, Roermond Gemeente Roermond (2007), Voorstel aan Burgemeester en Wethouders, Sfeerbeheer op de uitgaansroutes in 2008, Roermond Gemeente Roermond (2006), Evaluatie Wijkgericht Jongerenwerk: het groepenpellen, Roermond Gemeente Roermond (2005), Kadernota Cameratoezicht 2005, Roermond Gemeente Roermond (2006), Kadernota Op de groei, Roermond, mei 2006 Gemeente Roermond (2008), Informatie Zwerfvuilproject Roermond, Roermond Gemeente Roermond (1999), Nota Balanceren, Participeren, Renoveren: Een visie op de herontwikkeling van het Roermondse Veld, Roermond Gemeente Roermond (2006), Leefbaarheidonderzoek Componistenbuurt, Roermond Gemeente Roermond (2007), Veiligheidsrapportage Roermond 2 van 2007, Roermond Gemeente Roermond (2007), Burgerjaarverslag van 2006 Gemeente Roermond (2007), Brief aan de Provincie ter verkrijging van subsidie voor het project Sfeerbeheer, november 2007 Gemeente Roermond (2008), Eindevaluatie PKVW, 5 februari 2008 Gemeente Roermond (2007), Samen op weg naar veiliger winkelen in Roermond, Roermond Gemeente Roermond (2007), Eerste tussenrapportage Drang en Dwang, juni 2007 Gemeente Roermond (2007), Tweede tussenrapportage Drang en Dwang, Roermond Gemeente Roermond (2006), OGGz-convenant in Roermond, Roermond Gemeente Roermond (2005) Convenant wijkgericht jongerenwerk Roermond, 18 april 2005 Gemeente Roermond (2007), Evaluatie sfeerbeheer op routes van en naar het uitgaansgebied, juli 2007 Joolen, O. van. en K. Wessels, Hoe werkt de misdaadmeter?, Algemeen Dagblad, 7 mei 2005.
134
Kolar, C. en V. Boekhoorn (2005), Veiligheid in de gemeente Roermond, B&A Groep, Den Haag Lewerissa, A. en P. Capellen (2005), Leefbaarheid in Roermond: Eerste lokale sociale structuurschets van de gemeente Roermond, Spark result, Geleen Moors, H. (2007), Extreem? Moeilijk!: Extreem en radicaal gedrag van jongerengroepen in Limburg, IVA, Tilburg Nijmeijer, C., Verstrate, A. en Broek, H. van den, Regionale samenwerking binnen integraal veiligheidsbeleid, B&A groep, Den Haag, 1 november 2006 Persbericht: Criminaliteitscijfers Roermond, Roermond, 21 april 2007. Politie Limburg-Noord district Roermond, Jaarplan 2006, 11 oktober 2005 Politie Limburg-Noord district Roermond, Jaarplan 2007: “Van kwantiteit naar kwaliteit”, november 2006 Politie Limburg-Noord district Roermond 4-Marap 2006 Politie Limburg-Noord district Roermond 4-Marap 2007 Politie Limburg-Noord district Roermond 8-Marap 2006 Politie Limburg-Noord district Roermond 8-Marap 2007 Politie Limburg-Noord district Roermond 12-Marap 2005 Politie Limburg-Noord district Roermond 12-Marap 2006 Politie Limburg-Noord, Jaarplan 2006 Politie Limburg-Noord, Jaarplan 2007 Position paper Veiligheidshuis Midden-Limburg en i.o., Roermond/Weert, 28 juni 2006. Schouw (2005), Bezoek regionale driehoek aan Roermond Slotboom, A. en C. Wiebrens (2004), Opsluiten of sleutelen? kosten en baten van detentie en resocialisatie, Justitiële verkenningen 2003, WODC Torre, E.J. van der, Wapengeweld en straatroof: een practijkgericht onderzoek naar daders, slachtoffers en gelegenheidsstructuren in de politieregio Amsterdam-Amstelland, COT Instituut voor Veiligheid en Crisismanagement / Advies- en onderzoeksgroep Beke, Den Haag, Mei 2007
135
Vegter, F., Duijn, S. van., en I. Zondervan (2007), Eindrapportage 0-meting Evaluatie van het experiment ‘Wijkagent van het jaar’, Motivaction International B.V., Amsterdam VVD, CDA, PvdA, uitvoeringsprogramma 2007-2010 Werdmöller, H. (2005). Marokkaanse Lieverdjes. Amsterdam: Balans
Amendementen 07A26, 8 november 2007, Meldpunt discriminatie, Groenlinks 06A06, 29 juni 2006, Jaarverantwoording 2005 (incidenteel beschikbaar stellen budget € 750.000 voor integrale veiligheid), CDA 06A10, 29 juni 2006, Notie drang en dwang (methadonverstrekking en inrichting gebruiksruimte), VVD 06A11, 29 juni 2006, Cameratoezicht (vooraf overleg voeren met commissie AZC c.q. na overleg met commissie AZC), CDA / D66 / VVD / PvdA 06A12, 29 juni 2006, Vervolgmaatregelen veiligheid op het Munsterplein, Groenlinks 05A01, 10 maart 2005, Meevaller €58.000 bestemmen voor projecten veiligheid, D66 / VVD / CDA / PvdA 05A15, 10 november 2005, Huiselijk geweld/geweld binnenshuis, SDR / BBR / Groenlinks / L’97 / Coenen / Zijlstra / Heijnen
Moties 05M04, 27 januari 2005, Algemene identificatieplicht, PvdA 05M05, 27 januari 2005, Algemene identificatieplicht, Groenlinks / L’97 / Coenen 05M07, 10 maart 2005, Kosten identificatieplicht en kwijtschelding, SDR 04M15, 22 april 2004, Veiligheidsnota: verantwoordelijkheid ouders, VVD 05M34, 10 november 2005, 1. Meertalige info op Website; 2. Klantvriendelijk optreden van Stadstoezicht, VVD 05M38, 10 november 2005, Toegankelijkheid van sportactiviteiten voor jongeren, CDA
136
05M41, 10 november 2005, Gemeente Roermond in één politiebasiseenheid, BBR / Heijnen / SDR 05M42, 10 november 2005, Politie-wijkspreekuur invoeren in heel Roermond analoog aan Maasniel, BBR / Heijnen / SDR 05M43, 10 november 2005, Aantal bestuurlijke boetes, BBR / Heijnen / SDR 05M55, 10 november 2005, Handhavingsfuncties m.b.t. Veiligheid concentreren bij één lid college, Stadspartij Roermond 05M60, 10 november 2005, Tegengaan van extreem gedrag/meldpunt extreemgedrag instellen, PvdA 05M70, 10 november 2005, Aanstellen misdaadanalist bij de politie, Heijnen / BBR / SDR 06M02, 26 januari 2006, Convenant met de Stichting Marokkaanse Jongeren, Stadspartij Roermond / Groenlinks / SDR 06M18, 18 mei 2006, AD-Misdaadmeter (opstelen plan van aanpak), VVD / CDA / PvdA / D66 / Groenlinks / Stadspartij Roermond 07M12, 28 juni 2007, Intensivering van het jeugd- en jongerenbeleid op diverse onderdelen, SP 07M16, 28 juni 2007, Sociale stad en welzijn: instellen van een meldpunt discriminatie, Groenlinks 07M17, 28 juni 2007, Preventieve benadering in het veiligheidsbeleid, PvdA 07M26, 8 november 2007, Wijkregisseurs, CDA / BBR / DS / VVD 07M27, 8 november 2007, Veilige scholen, Coalitie en Groenlinks 07M45, 8 november 2007, Aanvalsplan opvoed- en opgroeiproblemen, SP 07M63, 8 november 2007, Vergroting aanbod activiteiten voor jeugd en jongeren, Stadspartij Roermond
Geraadpleegde besluitenlijsten Besluitenlijst van de openbare vergadering van 08 oktober 2007, Commissie voor algemene zaken, cultuur, informatievoorziening, communicatie en integrale veiligheid.
137
Besluitenlijst van de openbare vergadering van 11 december 2007, Commissie voor algemene zaken, cultuur, informatievoorziening, communicatie en integrale veiligheid. Besluitenlijst van de openbare vergadering van 03 september 2007, Commissie voor algemene zaken, cultuur, informatievoorziening, communicatie en integrale veiligheid. Besluitenlijst van de openbare vergadering van 18 juni 2007, Commissie voor algemene zaken, cultuur, informatievoorziening, communicatie en integrale veiligheid. Besluitenlijst van de openbare vergadering van 28 januari 2008, Commissie voor algemene zaken, cultuur, informatievoorziening, communicatie en integrale veiligheid. Besluitenlijst van de openbare vergadering van 5 januari 2007, Commissie voor algemene zaken, cultuur, informatievoorziening, communicatie en integrale veiligheid. Besluitenlijst van de openbare vergadering van 29 januari 2007 – deel 2, Commissie voor algemene zaken, cultuur, informatievoorziening, communicatie en integrale veiligheid. Besluitenlijst van de openbare vergadering van 4 december 2006, Commissie voor algemene zaken, cultuur, informatievoorziening, communicatie en integrale veiligheid. Besluitenlijst van de openbare vergadering van 15 juni 2006 – deel 2, Commissie voor algemene zaken, cultuur, informatievoorziening, communicatie en integrale veiligheid. Besluitenlijst van de openbare vergadering van 15 juni 2006, Commissie voor algemene zaken, cultuur, informatievoorziening, communicatie en integrale veiligheid. Besluitenlijst van de openbare vergadering van 1 mei 2006, Commissie voor algemene zaken, cultuur, informatievoorziening, communicatie en integrale veiligheid. Besluitenlijst van de openbare vergadering van 27 maart 2006, Commissie voor algemene zaken, cultuur, informatievoorziening, communicatie en integrale veiligheid. Besluitenlijst van de openbare vergadering van 20 februari 2006, Commissie voor algemene zaken, cultuur, informatievoorziening, communicatie en integrale veiligheid. Besluitenlijst van de openbare vergadering van 16 januari 2006, Commissie voor algemene zaken, cultuur, informatievoorziening, communicatie en integrale veiligheid. Besluitenlijst van de openbare vergadering van 06 december 2005, Commissie voor algemene zaken, cultuur, informatievoorziening, communicatie en integrale veiligheid. Besluitenlijst van de openbare vergadering van 13 oktober 2005, Commissie voor algemene zaken, cultuur, informatievoorziening, communicatie en integrale veiligheid.
138
Besluitenlijst van de openbare vergadering van 5 september 2005, Commissie voor algemene zaken, cultuur, informatievoorziening, communicatie en integrale veiligheid. Besluitenlijst van de openbare vergadering van 24 mei 2005, Commissie voor algemene zaken, cultuur, informatievoorziening, communicatie en integrale veiligheid. Besluitenlijst van de openbare vergadering van 11 april 2005, Commissie voor algemene zaken, cultuur, informatievoorziening, communicatie en integrale veiligheid. Besluitenlijst van de openbare vergadering van 28 februari 2005, Commissie voor algemene zaken, cultuur, informatievoorziening, communicatie en integrale veiligheid. Besluitenlijst van de openbare vergadering van 17 januari 2005 , Commissie voor algemene zaken, cultuur, informatievoorziening, communicatie en integrale veiligheid.
Geraadpleegde notulen: Notulen Openbare raadsvergadering Roermond, gehouden op 21 oktober 2004 Notulen Openbare raadsvergadering Roermond, gehouden op 4 november 2004 Notulen Openbare raadsvergadering Roermond, gehouden op 16 December 2004 Notulen Openbare raadsvergadering Roermond, gehouden op 27 januari 2005 Notulen Openbare raadsvergadering Roermond, gehouden op 10 maart 2005 Notulen Openbare raadsvergadering Roermond, gehouden op 21 april 2005 Notulen Openbare raadsvergadering Roermond, gehouden op 2 juni 2005 Notulen Openbare raadsvergadering Roermond, gehouden op 7 juni 2005 Notulen Openbare raadsvergadering Roermond, gehouden op 15 september 2005 Notulen Openbare raadsvergadering Roermond, gehouden op 27 oktober 2005 Notulen Openbare raadsvergadering Roermond, gehouden op 15 december 2005 Notulen Openbare raadsvergadering Roermond, gehouden op 26 januari 2006 Notulen Openbare raadsvergadering Roermond, gehouden op 9 maart 2006 Notulen Openbare raadsvergadering Roermond, gehouden op 6 april 2006
139
Notulen Openbare raadsvergadering Roermond, gehouden op 18 mei 2006 Notulen Openbare raadsvergadering Roermond, gehouden op 29 juni 2006 Notulen Openbare raadsvergadering Roermond, gehouden op 14 september 2006 Notulen Openbare raadsvergadering Roermond, gehouden op 26 oktober 2006 Notulen Openbare raadsvergadering Roermond, gehouden op 14 december 2006 Notulen Openbare raadsvergadering Roermond, gehouden op 2 januari 2006 Notulen Openbare raadsvergadering Roermond, gehouden op 16 januari 2007 Notulen Openbare raadsvergadering Roermond, gehouden op 8 februari 2007 Notulen Openbare raadsvergadering Roermond, gehouden op 15 maart 2007 Notulen Openbare raadsvergadering Roermond, gehouden op 19 april 2007 Notulen Openbare raadsvergadering Roermond, gehouden op 31 mei 2007 Notulen Openbare raadsvergadering Roermond, gehouden op 28 juni 2007 Notulen Openbare raadsvergadering Roermond, gehouden op 13 september 2007 Notulen Openbare raadsvergadering Roermond, gehouden op 18 oktober 2007
140
Bijlage 4
De Strategische Veiligheidsanalyse De Strategische Veiligheidsanalyse (SVA) bestaat uit drie pijlers: I
Een typering van de lokale criminaliteit: de aard van de lokale criminaliteit. Een onderzoek naar de aard en omvang van de lokale criminaliteit, waarbij er voor de belangrijkste vormen van criminaliteit profielen worden gemaakt van daders en slachtoffers. Die profielen maken onder meer onderscheid tussen de belangrijkste dadergroepen: ze beschrijven persoonskenmerken, kenmerken van het delict (inclusief het motief en de werkwijze), en van het criminaliteitspatroon, inclusief de opgebouwde antecedenten.
II
Een verklaring van de lokale criminaliteit: de achtergronden van de lokale criminaliteit. Het betreft een verklarende analyse van de lokale criminaliteit – inclusief de stijging of daling daarvan, in verleden en toekomst. Het onderzoek naar de verklaringen van de aard en omvang van de lokale criminaliteit start met belangrijke strategische vragen: • • • •
III
Wat zijn de kritische variabelen, of: wat zijn de belangrijkste lokale oorzaken van criminaliteit? Wat zijn juist gunstige, vitale lokale ontwikkelingen Welke ketenpartner kan welke oorzaak beleidsmatig aanpakken? Wat is de invloed daarvan op de lokale criminaliteit?
De beleidsvraag: Welk veiligheidsbeleid is effectief, gegeven de aard (I) en achtergronden (II) van de lokale criminaliteit. En: hoe wordt momenteel gestalte gegeven aan het veiligheidsbeleid – en met welke effecten?
141
Schematisch kan de SVA als volgt worden weergegeven:
I. Aard
II Achtergronden
Profielanalyse • Daders • Slachtoffers • Misdrijven
•
Kritische variabelen
•
Belangrijkste lokale oorzaken
III Beleidsvraag • • •
Inhoud: maatregelen en effecten Organisatie Keten
142