VASTSTELLINGSOVEREENKOMST
15 SEPTEMBER 2010
tussen
(1) ACHMEA PENSIOEN- EN LEVENSVERZEKERINGEN N.V. (2) N.V. INTERPOLIS BTL
en
(3) STICHTING VERLIESPOLIS (4) STICHTING WOEKERPOLIS CLAIM
en
(5) VERENIGING VAN EFFECTENBEZITTERS (6) VERENIGING EIGEN HUIS (7) VERENIGING CONSUMENT & GELDZAKEN
1
2
INHOUDSOPGAVE Artikel
Pagina
1. 2.
STREKKING VAN DE OVEREENKOMST ............................................................................................5 KOSTENMAXIMERING.........................................................................................................................6
3.
INDIVIDUELE SCHRIJNENDE GEVALLEN .......................................................................................12
4. 5.
FORMULES.........................................................................................................................................14 TOEZICHT...........................................................................................................................................15
6. 7.
FLANKEREND BELEID.......................................................................................................................16 GESCHILLENBESLECHTING VOOR POLISHOUDER .....................................................................18
8. 9.
KOSTEN ..............................................................................................................................................18 GEHEIMHOUDING EN PUBLICITEIT.................................................................................................19
10.
PEILING EN ONTBINDINGSMOGELIJKHEDEN ...............................................................................20
11. 12.
PROCEDURES ...................................................................................................................................21 KWIJTING EN DE POSITIE VAN DERDEN........................................................................................21
13. 14.
VERSCHAFTE INFORMATIE .............................................................................................................22 RECHTS- EN FORUMKEUZE ............................................................................................................22
3
PARTIJEN: (1)
de naamloze vennootschap ACHMEA PENSIOEN- EN LEVENSVERZEKERINGEN N.V., statutair gevestigd te Apeldoorn (Achmea);
(2)
de naamloze vennootschap N.V. INTERPOLIS BTL, statutair gevestigd te Tilburg (Interpolis);
(3)
de STICHTING VERLIESPOLIS, gevestigd en kantoorhoudende te 's-Gravenhage (Stichting Verliespolis);
(4)
de STICHTING WOEKERPOLIS CLAIM, gevestigd en kantoorhoudende te Amsterdam (Stichting WPC);
(5)
de VERENIGING VEB NCVB, gevestigd en kantoorhoudende te 's-Gravenhage (VEB); en
(6)
de VERENIGING EIGEN HUIS, gevestigd en kantoorhoudende te Amersfoort (VEH); en
(7)
de VERENIGING CONSUMENT & GELDZAKEN, statutair gevestigd te Amsterdam, kantoorhoudend te Amsterdam (hierna te: “VCG”)
(Achmea en Interpolis gezamenlijk: Verzekeraars; Stichting Verliespolis, Stichting WPC, VEB, VEH en VCG gezamenlijk: Belangenorganisaties; Verzekeraars en Belangenorganisaties gezamenlijk: Partijen)
OVERWEGENDE: (A)
Verzekeraars en hun groepsmaatschappijen zoals bedoeld in artikel 2:24b BW (Groepsmaatschappijen) hebben, rechtstreeks dan wel via assurantietussenpersonen, individuele particuliere levensverzekeringen verkocht met vermogensopbouw op basis van beleggingen in participaties. Deze verzekeringen worden ook wel aangeduid als beleggingsverzekeringen.
(B)
In de loop van 2006 is een bredere maatschappelijke discussie ontstaan over de (voorlichting over) (de hoogte van) kosten, risicopremies en bijzondere c.q. specifieke productrisico’s (waarmee onder meer – maar niet uitsluitend – worden bedoeld de "hefboom"- en "inteer"-effecten) van beleggingsverzekeringen, alsmede over de gevolgen van al deze elementen op het productrendement van beleggingsverzekeringen.
(C)
De Belangenorganisaties hebben zich in deze discussie opgeworpen als de belangenbehartigers van verzekeringnemers en begunstigden (Polishouders), die in het kader van deze discussie een vorm van compensatie nastreven.
(D)
De Ombudsman Financiële Dienstverlening heeft op 4 maart 2008 in het kader van de onder (B) aangeduide maatschappelijke discussie een aanbeveling gepubliceerd (de Aanbeveling van 4 maart 2008).
4
(E)
De Stichting Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft in opdracht van het Ministerie van Financiën in samenwerking met Money View op 9 oktober 2008 het rapport "Feitenonderzoek Beleggingsverzekeringen" (het Feitenonderzoek) uitgebracht, waarin zij verslag doet van het door haar samen met Money View uitgevoerde feitenonderzoek naar beleggingsverzekeringen uit de periode 19952005.
(F)
Verzekeraars erkennen geen aansprakelijkheid ter zake van de klachten die zijn c.q. worden geuit in het kader van de onder (B) aangeduide maatschappelijke discussie en ter zake van de problemen die aan de orde zijn gesteld in de onder (D) genoemde Aanbeveling van 4 maart 2008 en in het onder (E) genoemde Feitenonderzoek. Verzekeraars achten zich dan ook niet gehouden tot het compenseren van kosten en/of (risico)premies die in rekening zijn gebracht bij hun beleggingsverzekeringen, het vergoeden van schade, dan wel het geven van enige andere vorm van compensatie. Verzekeraars willen er in het licht van de huidige maatschappelijke discussie, in het kader van vertrouwensherstel, desondanks naar streven om hun Polishouders tegemoet te komen
(G)
Partijen hebben, daarin bijgestaan door professionele adviseurs, overleg gevoerd over de mogelijkheid om collectieve afspraken te maken. Deze collectieve afspraken zien enerzijds op een vergoeding in de vorm van een maximering van de kosten en risicopremies, die in rekening zijn gebracht, en anderzijds op een bijzondere regeling voor individuele schrijnende gevallen.
(H)
Het overleg heeft erin geresulteerd dat Partijen thans overeenstemming hebben bereikt over een collectieve regeling, die is vastgelegd in deze vaststellingsovereenkomst (de Overeenkomst)
KOMEN OVEREEN ALS VOLGT:
1. 1.1
STREKKING VAN DE OVEREENKOMST De Overeenkomst heeft betrekking op alle individuele particuliere beleggingsverzekeringen van Verzekeraars en/of hun Groepsmaatschappij(en), die tot stand zijn gekomen vóór 1 januari 2008 of waarvan de offerte dateert van vóór 1 januari 2008, waarop Nederlands recht van toepassing is en waarop ten tijde van de totstandkoming de toenmalige Pensioen- en Spaarfondsenwet (thans de Pensioenwet) niet van toepassing was (Beleggingsverzekeringen), daaronder in ieder geval begrepen de in Bijlage 1 genoemde beleggingsverzekeringen.
1.2
De Overeenkomst strekt tot beëindiging van alle daadwerkelijke en mogelijke geschillen en/of daadwerkelijke en mogelijke onzekerheden in verband met Beleggingsverzekeringen, ongeacht de juridische grondslag, tussen enerzijds Polishouders en anderzijds Verzekeraars, hun Groepsmaatschappijen en/of (rechts)personen, die zijn opgetreden als tussenpersoon in de zin van artikel 1 Wet op het Assurantiebemiddelingsbedrijf, respectievelijk zich hebben bezig gehouden met bemiddelen in dan wel adviseren over verzekeringen in de zin van artikel 1 Wet financiële dienstverlening respectievelijk artikel 1:1 Wet op het financieel toezicht (Assurantietussenpersonen). Het voorgaande geldt niet voor Assurantietussenpersonen, waaronder Groepsmaatschappijen die als zodanig zijn opgetreden, indien en voor zover zij wisten of op grond van de door Verzekeraars verschafte informatie behoorden te weten dat zij onjuiste en/of, hetzij in reactie op concrete vragen hetzij bewust, onvolledige mededelingen hebben gedaan ter zake van Beleggingsverzekeringen. Het voorgaande 5
geldt bovendien uitsluitend indien en voor zover de hiervoor genoemde geschillen en onzekerheden betrekking hebben op, verband houden met en/of voortvloeien uit (de voorlichting over) (de hoogte van) kosten, risicopremies en bijzondere c.q. specifieke productrisico's van Beleggingsverzekeringen (niet zijnde het reguliere beleggingsrisico), alsmede de gevolgen van al deze elementen op het productrendement van Beleggingsverzekeringen. Deze Overeenkomst heeft geen betrekking op eventuele advisering over de passendheid voor een individuele Polishouder van een Beleggingsverzekering en/of de specifieke samenstelling daarvan, zoals fondskeuze, risicodekkingen, looptijd en hoogte van de bruto premie inleg. 1.3
De Overeenkomst kwalificeert als een vaststellingsovereenkomst en partijen beogen hierin te hebben voldaan aan de eisen van artikel 7:907 e.v. BW. De Overeenkomst wordt geacht te strekken tot het vergoeden van schade die is veroorzaakt door gelijksoortige gebeurtenissen
1.4
Partijen nemen bij de uitleg, uitvoering en nadere uitwerking van de Overeenkomst de Aanbeveling van 4 maart 2008 tot leidraad, tenzij daarvan in de Overeenkomst wordt afgeweken. Bij verschil van inzicht over de interpretatie van de Aanbeveling van 4 maart 2008 kunnen Partijen zich gezamenlijk wenden tot de Ombudsman Financiële Dienstverlening voor nadere uitleg binnen de kaders van de Overeenkomst en de Aanbeveling van 4 maart 2008. Indien Partijen zich gezamenlijk wenden tot de Ombudsman Financiële Dienstverlening is diens nadere uitleg bindend voor Partijen, tenzij Partijen anders overeenkomen.
1.5
Overeenkomstig het bepaalde in de Aanbeveling van 4 maart 2008 onder 8 geldt het bepaalde in de Overeenkomst niet voor Beleggingsverzekeringen die binnen 5 (vijf) jaar na aanvang van de looptijd tussentijds zijn beëindigd, tenzij de verzekering binnen die periode komt te vervallen door (i) tussentijds overlijden van de Verzekerde(n) als bedoeld in Bijlage 6 onder 3, (ii) Leegloop en Nihilstelling als bedoeld in Bijlage 6 onder 4 of (iii) onvrijwillige afkoop als bedoeld in Bijlage 8. Voorts geldt dat per Beleggingsverzekering slechts eenmaal - voor zover van toepassing - een vergoeding ingevolge artikel 2 en eenmaal - voor zover van toepassing - een vergoeding ingevolge artikel 3 ten gunste van de betrokken Polishouder(s) worden gebracht, ongeacht het aantal Polishouders.
2.
KOSTENMAXIMERING
2.1
Verzekeraars verklaren zich bereid om alle bij Beleggingsverzekeringen in rekening gebrachte kosten, waaronder niet worden verstaan de risicopremies, maar wel de TER (zijnde de kostenratio, als gedefinieerd in artikel 1:1 onder p Nadere Regeling gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft) en andere beleggingsfondskosten zoals gedefinieerd in Bijlage 2, berekend over de gehele looptijd, overeenkomstig de Excel-worksheets als bedoeld in artikel 4.1, te maximeren tot: (a)
Categorie 1: 2,85 % voor Beleggingsverzekeringen met een bruto premie-inleg in het eerste polisjaar lager dan € 1.200,- of tegen een koopsom lager dan € 12.000,-;
(b)
Categorie 2: 2,45 % voor Beleggingsverzekeringen met een bruto premie-inleg in het eerste polisjaar hoger dan of gelijk aan € 1.200,- of een koopsom hoger dan of gelijk aan € 12.000,-, met uitzondering van Beleggingsverzekeringen die voldoen aan categorie 3;
6
(c)
Categorie 3: 2,35 % voor Beleggingsverzekeringen met een looptijd van 30 (voluit: dertig) of meer jaar en met een bruto premie-inleg in het eerste polisjaar hoger dan of gelijk aan € 2.000,- of een koopsom hoger dan of gelijk aan € 20.000,-;
(d)
Categorie 4: 0,45 % additionele kostenopslag voor de hiervoor genoemde categorieën 1, 2 en 3 van Beleggingsverzekeringen met een garantie van 3% of meer op het netto fondsrendement (fondsrendement na aftrek TER).
In dit artikellid wordt met bruto premie-inleg in het eerste polisjaar bedoeld de op de polis van de Beleggingsverzekering vermelde en gedurende de gehele premieduur te betalen gelijkblijvende bruto jaarpremie. Voor zover de op de polis van de Beleggingsverzekering vermelde premie niet is uitgedrukt in een bruto jaarpremie, wordt, voor de vaststelling van de categorie-indeling, de alsdan op de polis van de Beleggingsverzekering vermelde bruto maand-, kwartaal -of halfjaarpremie omgerekend tot een bruto jaarpremie (door vermenigvuldiging van de vermelde bruto premie met 12, 4 respectievelijk 2). In het geval sprake is van een zogenaamde hoog/laag-constructie, zal voor de vaststelling van de categorie-indeling de op de polis van de Beleggingsverzekering vermelde lage, gedurende de gehele premieduur gelijkblijvende bruto jaarpremie tot uitgangspunt worden genomen, te vermeerderen met 10% van de som van de bedragen waarmee deze lage bruto jaarpremie, over de gehele premieduur van de Beleggingsverzekering, is en/of wordt overtroffen. Dit geldt uitsluitend indien en voor zover tussen de verzekeringnemer(s) en de betrokken Verzekeraar al bij het aangaan van de Beleggingsverzekering deze hoge premie(s) concreet zijn overeengekomen. Bij extra koopsomstortingen geldt, voor de categorie-indeling, dat 10% van de som van alle (verrichte en/of te verrichten) extra koopsomstortingen bij de eerste bruto jaarpremie wordt opgeteld, indien en voor zover tussen de verzekeringnemer(s) en de betrokken Verzekeraar al bij het aangaan van de Beleggingsverzekering deze stortingen concreet zijn overeengekomen. Bij Beleggingsverzekeringen waarbij sprake is van een garantie van 3% of meer op het netto fondsrendement ten aanzien van een gedeelte van het belegde vermogen en/of sprake is van een garantie van 3% of meer op het netto fondsrendement gedurende een gedeelte van de looptijd van de Beleggingsverzekering, zal de additionele kostenopslag genoemd in categorie 4 uitsluitend worden gehanteerd voor dat deel van de Beleggingsverzekering en dat deel van de looptijd van de Beleggingsverzekering waarop de garantie betrekking heeft. Voor Beleggingsverzekeringen met een garantie op het netto fondsrendement, geldt dat de kostenmaximering tevens zal leiden tot een herberekening van het garantiekapitaal. Deze herberekening zal niet leiden tot een vermindering van het garantiekapitaal. De wijze van herberekening zal door Partijen nader worden vastgesteld en blijken uit de bij deze Overeenkomst te voegen Bijlage 3. 2.2
De omvang van een eventuele op de einddatum van een Beleggingsverzekering aan de Polishouder(s) toekomende vergoeding in verband met de in artikel 2.1 overeengekomen maximum kostenpercentages wordt per Beleggingsverzekering vastgesteld door het verschil te bepalen tussen: (a)
de berekening van de daadwerkelijke waardeontwikkeling: de daadwerkelijk (zonder rekening te houden met verschuldigde belastingen) op de einddatum aan de Polishouder(s) uit 7
te keren waarde van de Beleggingsverzekering, zonder daarbij rekening te houden met een eventuele garantie; en (b)
de normkostenberekening: de fictief (zonder rekening te houden met verschuldigde belastingen) op de einddatum aan de Polishouder(s) uit te keren waarde van de Beleggingsverzekering, indien in plaats van de daadwerkelijke kosten het in artikel 2.1 overeengekomen maximum kostenpercentage (op jaarbasis) zou zijn gehanteerd.
Het op de einddatum van een Beleggingsverzekering uit te keren bedrag zal, behoudens een eventuele toekenning van een vergoeding als bedoeld in artikel 3, het maximum bedragen van:
2.3
•
ofwel het (herrekende) garantiekapitaal van de Beleggingsverzekering;
•
ofwel de uitkomst van de berekening van de daadwerkelijke waardeontwikkeling van de Beleggingsverzekering;
•
ofwel de uitkomst van de normkostenberekening van de Beleggingsverzekering.
Partijen komen overeen dat de berekening van de eventuele aan de Polishouder(s) op de einddatum van een Beleggingsverzekering toekomende vergoeding ingevolge dit artikel 2, zal geschieden op basis van gebruteerde overlijdensrisicopremies (waaronder niet worden verstaan opslagen in verband met premievrijstelling bij overlijden van de verzorger en overige aanvullende dekkingen). Dit houdt het volgende in: Berekening van daadwerkelijke waardeontwikkeling (a)
De berekening van de daadwerkelijke waardeontwikkeling zoals bedoeld in artikel 2.2 sub (a) vindt geheel plaats conform de daadwerkelijk bij de verschillende Beleggingsverzekeringen toegepaste productparameters, met inbegrip van alle productverbeteringen die met betrekking tot Beleggingsverzekeringen al zijn gedaan of al zijn toegezegd. De productparameters zullen worden opgenomen in Bijlage 4. Normkostenberekening
(b)
Bij de normkostenberekening zoals bedoeld in artikel 2.2 sub (b) worden de overlijdensrisicopremies berekend over de risicokapitalen die worden afgeleid uit de bij die berekening behorende waardeopbouw. Daarbij worden "kale" sterftekansen gehanteerd, dat wil zeggen sterftekansen zonder opslagen direct afgeleid uit de toepasselijke sterftetafel, en wel door middel van de formule q(x)=(l(x)-l(x+1)) / l(x) en - voor zover een separate vrouwentafel wordt gehanteerd - analoog voor q(y). De te hanteren leeftijd voor de bepaling van de sterftekans volgt het tarief conform het gestelde in artikel 2.3 sub (a), met dien verstande dat bij een positief overlijdensrisico geen leeftijdsopslag zal worden gehanteerd (in voorkomende gevallen worden leeftijdsopslagen op nul gesteld) en dat bij een negatief overlijdensrisico geen leeftijdsafslag zal worden gehanteerd (in voorkomende gevallen worden leeftijdsafslagen op nul gesteld). Leeftijdsopslagen in verband met medische waarborgen blijven echter gehandhaafd.
(c)
Voor verzekerden van het vrouwelijk geslacht wordt – indien binnen het product uitsluitend een mannelijke sterftetafel wordt gehanteerd – de hierboven bedoelde leeftijd met tenminste
8
5 jaar verminderd ingeval van een positief overlijdensrisico dan wel met maximaal 5 jaar verminderd ingeval van een negatief overlijdensrisico. (d)
De voor de normkostenberekening gehanteerde sterftetafel zal de in het product gehanteerde sterftetafel zijn dan wel – indien deze ouder is dan GBM/GBV 85-90 – GBM/GBV 85-90.
(e)
De overlijdensrisicopremie zal worden gebruteerd. Deze brutering bestaat eruit dat de rechtstreeks uit de aldus bepaalde sterftekans afgeleide overlijdensrisicopremies in de normkostenberekening worden verhoogd met 16%. De brutering wordt alleen gehanteerd voor de berekening van de kostenmaximering en leidt niet tot het in rekening brengen van extra kosten bij het daadwerkelijke contract. Partijen zijn van oordeel dat het gestelde in de Aanbeveling van 4 maart 2008 onder 7 uitsluitend geldt voor de in het kader van de normkostenberekening vast te stellen genormeerde overlijdensrisicopremie. Partijen hebben in navolging van de tussen de Belangenorganisaties en andere verzekeraars eerder bereikte en door de Ombudsman Financiële Dienstverlening gesteunde overeenkomsten in dit artikel 2 nadere invulling gegeven aan de normering van de overlijdensrisicopremie in het kader van de normkostenberekening. Partijen stellen voorts vast dat de systematiek van de kostenmaximering conform de Aanbeveling van 4 maart 2008, als nader ingevuld in dit artikel 2, tot gevolg heeft dat voor zover de door Verzekeraars in rekening gebrachte overlijdensrisicopremie hoger is dan de ten behoeve van de normkostenberekening conform sub (b) tot en met (f) van dit artikel 2.3 vast te stellen genormeerde overlijdensrisicopremie, het meerdere als kosten zal vallen onder de in artikel 2.1 bedoelde kostenmaximering.
(f)
In het geval van een negatieve overlijdensrisicodekking (bijvoorbeeld 90% van de opgebouwde waarde) zullen Verzekeraars bij de normkostenberekening de negatieve overlijdensrisicopremies niet bruteren maar uitgaan van het bij de Beleggingsverzekering behorende tarief.
2.4
Het bepaalde in de artikelen 2.1 tot en met 2.3 is gebaseerd op en in overeenstemming met de uitgangspunten die zijn gehanteerd in de Aanbeveling van 4 maart 2008, waarbij tussen Partijen tevens overeenstemming bestaat over het volgende: (a)
De eventuele aan de Polishouder(s) van Beleggingsverzekeringen ingevolge artikel 2 toekomende vergoeding wordt op de einddatum van de Beleggingsverzekering, indien om fiscale redenen noodzakelijk tegelijkertijd met het uit te keren (eind)kapitaal (tenzij de polis reeds is beëindigd), op een nader overeen te komen wijze aan de Polishouder(s) van de Beleggingsverzekering ten goede gebracht. Eventuele daarover verschuldigde belastingen e.d. zijn en blijven voor rekening van de Polishouder(s) van de Beleggingsverzekering.
(b)
In geval van tussentijdse beëindiging van de Beleggingsverzekering na ten minste 5 (vijf) jaar na aanvang van de Beleggingsverzekering, niet zijnde nihilstellingen (waarvoor door Partijen een methode is uitgewerkt in Bijlage 6), wordt de kostenmaximering, overeenkomstig de Aanbeveling van 4 maart 2008 onder 8, naar evenredigheid van de premievolumes (zijnde het quotiënt van de werkelijke premies betaald gedurende de looptijd van de Beleggingsverzekering en de over de oorspronkelijk overeengekomen looptijd theoretisch te betalen premies) vastgesteld, volgens een nader overeen te komen methodiek. Daarbij zal ter zake van de toekomstige rendementen worden uitgegaan van een bruto (fonds)rendement van 6% per jaar. Het contant maken vindt plaats overeenkomstig de IRS-swaprate met die
9
looptijd, die het dichtst ligt bij de werkelijke resterende looptijd van de Beleggingsverzekering, vermeerderd met een vaste opslag van 0,25% (25 basispunten). (c)
In geval van tussentijdse financiële, verlagende mutaties (waaronder in ieder geval, doch niet alleen, worden verstaan premieverlagingen, premievrijmakingen, duurverkortingen en andere situaties waarbij de som van de verschuldigde en de reeds betaalde premies daalt ten opzichte van de situatie vlak voor de mutatie), doch niet zijnde tussentijdse beëindiging als bedoeld in artikel 2.4 sub (b), blijft het ingevolge artikel 2.1 vastgestelde maximum kostenpercentage ongewijzigd. De berekening van de eventuele vergoeding ingevolge artikel 2 vindt plaats op basis van het werkelijke premieverloop, zonder toepassing van enige vorm van evenredigheid, tenzij: (i)
de mutatie plaatsvindt binnen de periode waarin sprake is van verrekening van eerste kosten; of
(ii)
de mutatie plaatsvindt na de mededeling als bedoeld in artikel 2.4 sub (f) en de Polishouder(s) van de Beleggingsverzekering volhard(t)/en in zijn/(hun) wens de mutatie door te voeren na ontvangst van een Model 2 van de Commissie de Ruiter, waarin in elk geval vanaf het derde kwartaal van 2010 in alle gevallen de gevolgen van de mutatie voor de verwachte waarde op de voorgenomen einddatum zichtbaar zijn gemaakt, dan wel na ontvangst van een soortgelijke mededeling.
In de gevallen als bedoeld in dit artikellid sub (i) en (ii) zal de eventuele aan de Polishouder(s) van de Beleggingsverzekering ingevolge artikel 2 toekomende vergoeding worden vastgesteld overeenkomstig de (nader uit te werken methode van de) Aanbeveling van 4 maart 2008 onder 4, naar evenredigheid van de premievolumes (zijnde het quotiënt van de werkelijke premies betaald gedurende de looptijd van de Beleggingsverzekering en de over de oorspronkelijke looptijd theoretisch te betalen premies). In geen enkel geval van een mutatie als bedoeld in de eerste volzin van dit artikellid sub (c), zal een eventuele aan de Polishouder(s) van een Beleggingsverzekering ingevolge artikel 2 toekomende vergoeding meer bedragen dan wanneer de betrokken Beleggingsverzekering ongewijzigd tot de voorgenomen einddatum zou zijn voortgezet. (d)
In geval van tussentijdse financiële, verhogende mutaties blijft het ingevolge artikel 2.1 vastgestelde maximum kostenpercentage onveranderd. In dat geval vindt de berekening van de eventuele aan de Polishouder(s) van een Beleggingsverzekering ingevolge artikel 2 toekomende vergoeding plaats op grond van het werkelijke premieverloop van de Beleggingsverzekering.
(e)
Indien en voor zover na een financiële mutatie nog steeds sprake is van een garantie, zal het garantiekapitaal waar nodig worden herberekend. Bij deze herberekening van het garantiekapitaal zal afhankelijk van de vraag welke uitkomst het hoogste garantiekapitaal oplevert ofwel de werkelijke kostenstructuur van de Beleggingsverzekering worden gehanteerd ofwel de kostenmaximering ingevolge artikel 2.
(f)
Het effect van de kostenmaximering zal in het geval van op 1 januari 2008 nog lopende Beleggingsverzekeringen voor tenminste 80% van de totale portefeuille uiterlijk in het tweede kwartaal van 2011 en voor het resterende deel van de totale portefeuille uiterlijk in het vierde 10
kwartaal van 2011 per brief of elektronisch, indien de Polishouder daarvoor heeft gekozen en Verzekeraars die mogelijkheid bieden, aan de Polishouders van deze Beleggingsverzekeringen worden gecommuniceerd en - voor zover van toepassing - met ingang van diezelfde datum worden verwerkt in de jaarlijkse mededeling conform Model 3 van de Commissie De Ruiter dan wel in een soortgelijke mededeling. In de brief of elektronische mededeling als hierboven bedoeld zal een verwijzing worden opgenomen naar de mogelijkheid aanspraak te maken op aanvullende vergoeding indien sprake is van een individueel schrijnend geval (als bedoeld in artikel 3) onder vermelding van de wijze waarop en de termijn waarbinnen deze aanspraak kan worden gemaakt. Onder het effect van de kostenmaximering als hierboven bedoeld moet in elk geval worden begrepen het bedrag van de verwachte vergoeding als bedoeld in dit artikel. Partijen komen overeen dat bij de berekening van de te verwachten vergoeding voor toekomstige rendementen zal worden uitgegaan van de op dat moment voorgeschreven rendementen genoemd in de mededeling. 2.5
Voor Beleggingsverzekeringen, die vóór 1 januari 2008 tot uitkering zijn gekomen, zijn afgekocht of anderszins zijn beëindigd, geldt dat de Polishouders van deze Beleggingsverzekeringen op straffe van verval van het eventuele recht op vergoeding ingevolge artikel 2 schriftelijk - onder toezending van zoveel mogelijk informatie over de Beleggingsverzekering, waaronder voor zover beschikbaar (een) polisnummer(s) - bij Verzekeraars aanspraak dienen te maken op deze vergoeding binnen 3 (drie) jaar na de aanvang van de dag, volgende op de dag waarop de Polishouders met de opeisbaarheid van hun eventuele recht op vergoeding ingevolge artikel 2 bekend zijn geworden. Een Polishouder wordt in ieder geval geacht bekend te zijn met de opeisbaarheid van zijn eventuele recht op vergoeding ingevolge artikel 2 op de dag volgend op de dag van de eerste publicatie van de in de Overeenkomst opgenomen regeling als bedoeld in artikel 2.6. Verzekeraars zullen geen beroep doen op een eventueel in het verleden door een Polishouder verleende finale kwijting die betrekking heeft op de uitbetaling van de uitkering van een Beleggingsverzekering als bedoeld in de eerste zin van dit artikel 2.5. Publicatie
2.6
Ten aanzien van de publicatie van de in de Overeenkomst (en de eventuele nadere vaststellingsovereenkomst) opgenomen regeling zijn Partijen het navolgende overeengekomen: (a)
Publicatie zal plaatsvinden door middel van een opvallende advertentie in de vijf landelijk verspreide dagbladen, die op het moment van eerste publicatie de grootste oplage kennen.
(b)
Partijen zullen voorafgaand aan publicatie overeenstemming bereiken over de inhoud, opmaak en exacte plaats van de te plaatsen advertentie. De advertentie zal tenminste ¼ pagina bedragen. Belangenorganisaties zullen geen grotere advertentie kunnen eisen dan ¼ pagina. Het staat Verzekeraars echter vrij een grotere advertentie te plaatsen. Verzekeraars kunnen volstaan met 1 (één) advertentie voor alle Verzekeraars en hun Groepsmaatschappijen gezamenlijk.
(c)
Publicatie zal plaatsvinden op twee momenten, binnen 4 weken nadat ontbinding van de Overeenkomst op grond van artikel 10 van de Overeenkomst niet meer mogelijk is en 2,5 jaar (tweeënhalf) jaar daarna.
(d)
De eerste publicatie zal een verwijzing bevatten naar de mogelijkheid aanspraak te maken op aanvullende vergoeding indien sprake is van een individueel schrijnend geval (als be11
doeld in artikel 3) onder vermelding van de wijze waarop deze aanspraak kan worden gemaakt. (e)
Verzekeraars en de Belangenorganisaties zullen de in dit artikel 2.6 bedoelde advertentie, dan wel een mededeling van gelijke strekking tevens plaatsen op hun respectievelijke websites.
(f)
Verzekeraars en de Belangenorganisaties zullen zich inspannen om vermelding van de in de Overeenkomst opgenomen regeling te verkrijgen op andere relevante websites, waaronder, doch niet uitsluitend, de websites van het Verbond van Verzekeraars, het Ministerie van Financiën, De Nederlandsche Bank (DNB) en de AFM.
(g)
De in dit artikel 2.6 bedoelde advertentie zal expliciet melding maken van de termijnen, bedoeld in de artikelen 2.5 en 3.7 en de aanvangsmomenten daarvan.
3.
INDIVIDUELE SCHRIJNENDE GEVALLEN
3.1
Verzekeraars zullen in aanvulling op het bepaalde in artikel 2 voor Polishouders van Beleggingsverzekeringen per datum van ondertekening van deze Overeenkomst voldoende geld beschikbaar stellen teneinde te voorzien in vergoedingen in individuele schrijnende gevallen. Van een individueel schrijnend geval is sprake in het geval van materiële, ongerechtvaardigde en onaanvaardbare gevolgen voor individuele Polishouders die verband houden met de bijzondere c.q. specifieke productrisico’s van hun Beleggingsverzekering (niet zijnde het reguliere beleggingsrisico). Partijen hebben het oog op bijvoorbeeld: (a)
merkbare gevolgen van de zogenaamde “hefboom”- en /of “inteer”-effecten;
(b)
merkbare gevolgen van tussentijdse financiële, verlagende mutaties, voor zover die niet door de regeling in artikel 2.4 sub (c) worden gecompenseerd;
(c)
merkbare gevolgen ten aanzien van grote polissen, voor zover die niet door de regeling in artikel 2 worden gecompenseerd; en
(d)
materiële, ongerechtvaardigde en onaanvaardbare gevolgen van de overeengekomen berekeningssystematiek.
3.2
Deze regeling voor individuele schrijnende gevallen beoogt geen vergoeding te bieden voor de directe gevolgen van slechte beleggingsresultaten en evenmin voor de gevolgen van het verval van het eventuele recht op vergoeding ingevolge artikel 2, zoals geregeld in artikel 2.5. Indien en voor zover de gevolgen van slechte beleggingsresultaten worden versterkt door de (berekenings)systematiek van de Beleggingsverzekering en overigens wordt voldaan aan de eisen van individuele schrijnendheid en dit niet reeds is vergoed in het kader van artikel 2 of artikel 3.1 sub (a) tot en met (c) kan uitsluitend voor het versterkende effect wel een beroep worden gedaan op deze regeling voor individuele schrijnende gevallen.
12
Hefboom- en inteereffecten 3.3
In het geval van artikel 3.1 sub (a) (de zogenaamde “hefboom”- en/of “inteer”-effecten) zal het eventuele recht op vergoeding worden vastgesteld overeenkomstig een nog nader uit te werken exacte methodiek, waarvan de hoofdlijnen zijn vastgelegd in Bijlage 5, waarbij sprake is van een drempel van € 50,- (vijftig euro) (met herverdeling). Het eventuele recht op vergoeding heeft uitsluitend betrekking op de periode vanaf het aangaan van de Beleggingsverzekering tot de datum van de berekening, die zal zijn gelegen drie maanden voor de in artikel 2.4 sub (f) bedoelde brief of elektronische mededeling of zoveel eerder als de Beleggingsverzekering is beëindigd. Als blijkt dat de Polishouder van een Beleggingsverzekering volgens de hiervoor bedoelde methodiek en met inachtneming van de hiervoor genoemde drempel van € 50,- (vijftig euro) recht heeft op vergoeding in de zin van artikel 3.1 sub (a) wordt deze vergoeding per datum berekening aan de waarde van de Beleggingsverzekering toegevoegd. Tussentijdse financiële verlagende mutaties
3.4
In afwijking van artikel 2.4 sub (c) zal in geval van tussentijdse financiële, verlagende mutaties (waaronder in ieder geval, doch niet alleen, worden verstaan premieverlagingen, premievrijmakingen, duurverkortingen en andere situaties waarbij de som van de verschuldigde en de reeds betaalde premies daalt ten opzichte van de situatie vlak voor de mutatie), doch niet zijnde tussentijdse beeindiging als bedoeld in artikel 2.4 sub (b), de berekening van de eventuele vergoeding ingevolge artikel 2 plaatsvinden op basis van het werkelijke premieverloop, zonder toepassing van enige vorm van evenredigheid. Hierbij zullen, overeenkomstig de Aanbeveling van 4 maart 2008 onder 4, de eerste kosten, die op het moment van premievrijmaking direct in rekening zijn gebracht, aan de polis worden toegevoegd en derhalve in waarde terugvloeien in het product, tenzij sprake is van een product waarbij die eerste kosten tijdsevenredig en over de gehele looptijd werden toegerekend. Het ingevolge artikel 2.1 vastgestelde maximum kostenpercentage blijft hierbij ongewijzigd. Derhalve worden de in artikel 2.4 sub (c) genoemde uitzonderingen en beperking van de vergoeding gekwalificeerd als schrijnend geval en blijven deze uitzonderingen en beperking van de vergoeding buiten toepassing. Uitsluitend de kosten samenhangend met het buiten toepassing laten van de uitzonderingen en beperking van de vergoeding van artikel 2.4 sub (c) worden beschouwd als vergoedingen in individuele schrijnende gevallen overeenkomstig dit artikel 3. Grote polissen
3.5
Verzekeraars zullen alle bij Beleggingsverzekeringen in rekening gebrachte kosten als bedoeld in artikel 2.1 voor Beleggingsverzekeringen met een fondswaarde van meer dan € 100.000,- (honderdduizend euro) maximeren tot 1,5% van de fondswaarde per jaar voor het meerdere boven € 100.000. Voor de fondswaarde tot en met € 100.000,- blijven de in artikel 2.1 sub (a) tot en met (c) genoemde maxima onverminderd van kracht. De in artikel 2.1 sub (d) genoemde toeslag blijft in alle gevallen van toepassing. Uitsluitend de aan Polishouders uit hoofde van dit artikel 3.5 daadwerkelijk uitgekeerde dan wel uit te keren vergoedingen die de ingevolge artikel 2 uitgekeerde dan wel uit te keren vergoedingen te boven gaan boven worden beschouwd als vergoedingen in individuele schrijnende gevallen overeenkomstig dit artikel 3. Overige schrijnende gevallen
3.6
Buiten de gevallen van artikel 3.1 sub (a) tot en met (c), zijn door Partijen voor alle overige individuele schrijnende gevallen (waaronder de gevallen bedoeld in artikel 3.1 sub (d)) in Bijlage 8 richtlijnen 13
geformuleerd voor de wijze en het tijdstip van vaststelling en uitbetaling van een eventuele aan een individuele Polishouder toekomende (aanvullende) vergoeding ingevolge dit artikel 3. Aanspraken 3.7
De Polishouder(s) van een Beleggingsverzekering die me(e)n(t)/(en) recht te hebben op een (aanvullende) vergoeding als bedoeld in dit artikel 3 dienen, op straffe van verval van het eventuele recht op (aanvullende) vergoeding ingevolge artikel 3, schriftelijk aanspraak te maken bij Verzekeraars binnen 5 (vijf) jaar nadat de Polishouder bekend is met de opeisbaarheid van het eventuele recht op (aanvullende) vergoeding ingevolge artikel 3. Van deze bekendheid wordt geacht sprake te zijn de dag volgend op de dag van de eerste publicatie van de in de Overeenkomst opgenomen regeling als bedoeld in artikel 2.6.
3.8
Het bepaalde in artikel 3.7 geldt niet voor de Polishouders van op 1 januari 2008 lopende Beleggingsverzekeringen indien en voor zover zij in aanmerking komen of zijn gekomen voor een aanvullende vergoeding als bedoeld in artikel 3.1 sub (a) tot en met (c). Deze vergoeding zal door Verzekeraars op eigen initiatief worden toegekend. Indien dat voor wat betreft artikel 3.1 sub (a) en (c) het geval is zal daarvan, alsmede voor wat betreft artikel 3.1 sub (a) van de hoogte van deze vergoeding, in de brief of elektronische mededeling als bedoeld in artikel 2.4 sub (f) melding worden gemaakt.
3.9
Partijen zullen nadere afspraken maken over de procedure, krachtens welke een Polishouder een beroep kan doen op de in dit artikel 3 neergelegde regeling ten behoeve van schrijnende gevallen. Daarbij zijn Partijen thans reeds overeengekomen dat een beroep van een Polishouder op artikel 3 in eerste instantie zal worden beoordeeld door Verzekeraars zelf, met dien verstande dat de hoogte van de vergoeding voor gevolgen van de in de artikel 3.1 sub (a) tot en met (c) bedoelde gevallen vastgesteld zal worden overeenkomstig de in artikel 3.3 tot en met 3.5 bedoelde methodiek.
3.10
Mocht deze beoordeling niet of niet tijdig tot een voor de Polishouder acceptabele uitkomst leiden, dan is de Polishouder, behoudens de gevallen van artikel 3.1 sub (a) tot en met (c) en mits het financiële belang waarop de Polishouder aanspraak maakt tussen partijen nader vast te stellen drempel overstijgt, bevoegd om bindend advies te vragen van een onafhankelijke commissie. Partijen zullen nadere afspraken maken over de samenstelling van deze commissie. Verzekeraars en de commissie zullen overeenkomstig de in artikel 3.6 genoemde nader overeen te komen richtlijnen en een nader overeen te komen procedure zorg dragen voor een effectieve en eerlijke toekenning van de eventuele (aanvullende) vergoedingen in overige individuele schrijnende gevallen als bedoeld in dit artikel 3. In de gevallen van artikel 3.1 sub (a) tot en met (c) geldt ten aanzien van de Polishouder artikel 7.1.
4.
FORMULES
4.1
Partijen zullen in onderling overleg de formules vaststellen die worden gehanteerd voor de berekening van de eventuele vergoedingen op grond van de artikelen 2 en 3.1 sub (a). Partijen zijn overeengekomen de berekeningen die nodig zijn voor de toekenning van enige vorm van vergoeding uit hoofde van de Overeenkomst uit te voeren op maandbasis. Deze formules zullen met een Excelworksheet, waaruit de wijze van toepassing van deze formules zal blijken, als Bijlage 6 aan deze Overeenkomst worden gehecht. 14
4.2
Partijen zullen in onderling overleg vaststellen hoe in het kader van de berekeningen zal worden omgegaan met ontbrekende historische data in het licht van de specifieke productkenmerken. Gezocht zal worden naar een werkbare methodiek om deze ontbrekende historische data aan te vullen, waarbij Belangenorganisaties zich realiseren dat een volledige reconstructie op individueel polisniveau niet werkbaar is.
4.3
Uitgangspunten zijn dat: (a)
afspraken zullen worden gemaakt voor groepen van Polishouders;
(b)
zoveel mogelijk wordt aangeknoopt bij de bij Verzekeraars en/of hun (voormalige) Groepsmaatschappijen wel beschikbare elektronische gegevens (zoals bijvoorbeeld premiehistorie, kostenniveaus, mutatiehistorie en fondskeuze);
(c)
de reconstructie in elk geval zal moeten leiden tot een theoretische opgebouwde waarde binnen de Beleggingsverzekering op een nader vast te stellen datum, die ligt in een bandbreedte van 95%-105% van de alsdan werkelijk opgebouwde waarde;
(d)
dat geen aannames zullen worden gedaan ten aanzien van historische koersgegevens van binnen de Beleggingsverzekeringen aangeboden beleggingsfondsen, omdat de werkelijke historische koersgegevens door Verzekeraars zijn te traceren en berekening op maandbasis plaatsvindt; en
(e)
indien een Polishouder aannemelijk kan maken dat de gehanteerde aannames voor de reconstructie in zijn of haar individuele geval leiden tot een niet-correcte normberekening, het polisdossier van de desbetreffende Polishouder volledig zal worden doorgerekend.
5.
TOEZICHT
5.1
Verzekeraars zullen Belangenorganisaties in staat stellen om adequaat toezicht te houden op de naleving van de in de Overeenkomst en de eventuele nadere vaststellingsovereenkomst vervatte regeling. Dit toezicht vindt - behoudens andere afspraken tussen Partijen - als volgt plaats: (a)
Verzekeraars geven hun vaste accountant een maal per drie jaar - en voor het eerst in mei 2011 - opdracht om aan de hand van gegevens bij Verzekeraars na te gaan of Verzekeraars de artikelen 1 tot en met 4 van deze Overeenkomst hebben nageleefd in de daaraan voorafgaande jaren waarover hij zich nog niet eerder een oordeel heeft gevormd. Partijen zullen in nader overleg de opdracht aan de accountant vaststellen. Verzekeraars vermelden in hun opdracht uitdrukkelijk dat de accountant zich een onafhankelijk oordeel dient te vormen.
(b)
De vaste accountant brengt van zijn bevindingen schriftelijk verslag uit aan de Stichting Verliespolis en de Stichting WPC. Dit verslag bevat ten minste een weergave van de wijze waarop de accountant zijn controle heeft uitgevoerd, een aanduiding van de gegevens waarop hij zich heeft gebaseerd en een weergave van zijn bevindingen over de naleving door Verzekeraars van de artikelen 1 tot en met 4 van deze Overeenkomst. Verzekeraars ontvangen een afschrift van het verslag.
15
(c)
Desgewenst kunnen de Stichting Verliespolis en de Stichting WPC gezamenlijk een accountant benoemen die het verslag van de vaste accountant van Verzekeraars toetst. De accountant kan zich laten bijstaan door een actuaris of een andere deskundige. Indien de accountant verzoekt om nadere toelichting en inzage in relevante bescheiden, kan hem dit niet geweigerd worden tenzij zijn verzoek onredelijk is. De Stichting Verliespolis en de Stichting WPC benoemen bij voorkeur telkens dezelfde accountant.
(d)
Het hiervoor vermelde toezicht vindt plaats tot en met (en over) het jaar 2022, waarna Partijen in overleg zullen bezien of en in hoeverre het toezicht op dezelfde wijze voortgezet dient te worden.
(e)
Verzekeraars dragen de kosten voor de werkzaamheden bedoeld onder (c) tot aan het moment waarop controle op de naleving ingevolge sub (d) van dit artikel 5.1 niet langer behoeft plaats te vinden. Partijen streven ernaar de kosten zo laag mogelijk te doen zijn.
6.
FLANKEREND BELEID
6.1
Om te voorkomen dat de kostenlading van Beleggingsverzekeringen in de toekomst zal stijgen, verklaren Verzekeraars dat zij de kostenstructuur van Beleggingsverzekeringen niet ten nadele van de Polishouders zullen aanpassen. Het voorgaande heeft geen betrekking op de door de fondsbeheerder(s) in rekening te brengen managementfee (zijnde dat gedeelte van de TER, dat door de fondsbeheerder beïnvloed kan worden) of, indien en voor zover het de TER van nieuwe fondsen betreft en Polishouders niet gedwongen zijn of worden in de nieuwe fondsen te participeren, op de introductie van nieuwe fondsen. In geval van een significante en tevens niet-marktconforme verhoging van voornoemde managementfee van een fonds zullen Verzekeraars de Polishouder(s) van de Beleggingsverzekeringen waarbij de gelden worden belegd in dat fonds in de gelegenheid stellen eenmalig kosteloos te switchen naar een ander, qua risicoprofiel vergelijkbaar, fonds (al dan niet passief beheerd), met ten hoogste hetzelfde kostenniveau als dat van het betreffende fonds voor de verhoging. Verzekeraars behoeven Polishouders niet in de gelegenheid te stellen tot een dergelijke switch indien, in het geval van een significante en tevens niet-marktconforme verhoging van de managementfee van een fonds, Verzekeraars de Polishouders op andere wijze volledig compenseren.
6.2
Belangenorganisaties hebben bij Verzekeraars aandacht gevraagd voor de turnover ratio’s binnen de beleggingsfondsen verbonden aan Beleggingsverzekeringen. Als flankerend beleid zullen Verzekeraars zich inspannen om in de loop van 2010 hun Polishouders de mogelijkheid te bieden om hun Beleggingsverzekering om te zetten in een nieuw product met andere fondsen, waaronder ook indextrackers, met een lagere TER en een lagere turnover ratio dan de thans aan Beleggingsverzekering verbonden beleggingsfondsen. Uiterlijk medio 2010 zullen Partijen met elkaar in overleg treden over in hoeverre het in deze alinea bedoelde beleid in de praktijk vorm heeft gekregen. Partijen geven met het voorgaande geen positief dan wel negatief advies tot het overstappen naar een zodanig nieuw product; Polishouders kunnen over een dergelijke overstap desgewenst advies inwinnen bij hun Assurantietussenpersoon, Verzekeraars en/of hun Groepsmaatschappijen. Verzekeraars en/of hun Groepsmaatschappijen ondersteunen de zienswijze van Belangenorganisaties dat aandacht voor en transparantie over de turnover ratio’s belangrijk is. Zij zullen zich tot het uiterste inspannen om jaarlijks, via het internet, van de fondsen waarin ten behoeve van Polishouders wordt belegd de turnover ratio's van het voorafgaande boekjaar, vergezeld van een toelichting, te 16
publiceren, zulks met ingang van de turnover ratio's over het boekjaar 2008. Bij brief of elektronische mededeling als bedoeld in artikel 2.4 sub (f) zullen Verzekeraars en/of hun Groepsmaatschappijen erop wijzen dat deze informatie in voorkomend geval beschikbaar is. 6.3
Verzekeraars zullen de Polishouders tot 3 (drie) maanden na de brief of elektronische mededeling als bedoeld in artikel 2.4 sub (f) in de gelegenheid stellen eenmalig het (volledige) belegde vermogen geheel kosteloos, het verschil tussen de gehanteerde koersen daaronder begrepen, te switchen indien één of meer andere beleggingsfondsen voor de betreffende Beleggingsverzekering worden aangeboden. Hoewel de Polishouder geheel vrij is om de hier bedoelde switch naar eigen inzicht in te vullen, kan de Polishouder zo bijvoorbeeld switchen naar een garantiefonds, indien dat bij de betreffende Beleggingsverzekering wordt aangeboden.
6.4
Verzekeraars zullen in de brief of elektronische mededeling, als bedoeld in artikel 2.4 sub (f), wijzen op deze mogelijkheid alsmede op de kosten die normaliter aan een switch verbonden zijn, waaronder het verschil tussen de gehanteerde koersen. Van deze kosten zal, zowel wat kostensoort als hoogte betreft, tevens melding worden gemaakt in Model 3 van de Commissie De Ruiter of een soortgelijke mededeling dan wel in de daarbij gevoegde stukken. Daartoe zal een mededeling in begrijpelijke bewoordingen worden gedaan, met in ieder geval de volgende strekking: Binnen uw beleggingsverzekering bent u vrij in de keuze van de aan te houden beleggingsfondsen. U kunt deze keuze desgewenst tussentijds aanpassen. Voor toekomstige premies is dat gratis (u betaalt slechts de normale aan- en verkoopkosten). Wilt u reeds belegde gelden anders belegd hebben, dan zijn daaraan wel kosten verbonden: u betaalt dan € [•] of [•% van het te switchen bedrag] aan switchkosten. Deze switch-kosten worden bij de eerste switch in een polisjaar overigens niet in rekening gebracht). De in bovenstaande voorbeeldteksten blanco gelaten bedragen en percentages zullen worden ontleend aan de toepasselijke Polisvoorwaarden.
6.5
Verzekeraars zullen in de brief of elektronische mededeling, als bedoeld in artikel 2.4 sub (f), voor die Beleggingsverzekeringen waarbinnen het mogelijk is de risicodekking aan te passen wijzen op de mogelijkheid de risicodekking binnen de Beleggingsverzekering aan te passen. Daartoe zullen zij de volgende formulering opnemen: Uw beleggingsverzekering kent de mogelijkheid de risicodekkingen aan te passen. Het is van belang om in overleg met uw adviseur regelmatig te bezien of de oorspronkelijk overeengekomen risicodekking nog steeds door u gewenst en/of noodzakelijk is. De hoogte van de risicodekking beïnvloedt namelijk de vermogensopbouw in de polis.
6.6
Bij Beleggingsverzekeringen waarbij: (i) de kosten geheel of gedeeltelijk worden verrekend doordat na betaling van de bruto premie (koopsomstorting of periodieke premie) eerst participaties of units in een beleggingsfonds worden aangekocht, waarna een deel daarvan weer worden verkocht waarbij de verkoopopbrengst wordt verrekend met de kosten, en (ii) de bruto premie wordt belegd in twee of meer beleggingsfondsen, kan zich in de praktijk de situatie voordoen dat de na kostenverrekening als hiervoor onder (i) beschreven effectief voor beleggingen aangewende premie niet pro rata conform de door de Polishouder opgegeven verdeling is gealloceerd aan de verschillende fondsen. Verzekeraars verbinden zich om de betreffende Polishouders hierop in de loop van 2010 schriftelijk te 17
wijzen, onder vermelding van de mogelijkheid om, indien de Polishouder een dergelijke allocatie niet wenst, eenmalig het (volledige) belegde vermogen geheel kosteloos, het verschil tussen de gehanteerde koersen daaronder begrepen, te switchen naar één ander beleggingsfonds dat voor de betreffende Beleggingsverzekering wordt aangeboden alsmede voor toekomstige premies een keuze te maken voor één beleggingsfonds, zodat het hiervoor beschreven allocatie-effect niet langer intreedt.
7.
GESCHILLENBESLECHTING VOOR POLISHOUDER
7.1
Partijen komen overeen dat Polishouders zich in het geval van geschillen over de uitvoering van de in de Overeenkomst en de Vaststellingsovereenkomst opgenomen regeling, met uitzondering van de toepassing van artikel 3.10, de in de polisvoorwaarden van Beleggingsverzekeringen geregelde klachtenprocedure kunnen doorlopen en/of zich kunnen wenden tot het KiFiD en/of de burgerlijke rechter. Indien een specifieke procedure wordt ontwikkeld, zullen Partijen daarover in overleg treden.
8.
KOSTEN
8.1
De kosten van Verzekeraars in het kader van de totstandkoming en uitvoering van de Overeenkomst en de Vaststellingsovereenkomst blijven voor rekening van Verzekeraars.
8.2
Ter zake van de kosten van de Belangenorganisaties in het kader van de totstandkoming en uitvoering van de Overeenkomst en de Vaststellingsovereenkomst (waaronder begrepen de kosten verbonden aan een eventueel verzoek ingevolge artikel 7:907 BW) komen Partijen het volgende overeen: (a)
Verzekeraars betalen aan de Stichting Verliespolis en de Stichting WPC ieder een eenmalig bedrag van € 350.000,- (driehonderdvijftigduizend euro) (exclusief BTW) ter compensatie van hun algemene (organisatie)kosten. Dit bedrag wordt pas uitbetaald aan de betreffende Stichting zodra de Overeenkomst definitief is geworden en geen ontbinding meer kan plaatsvinden.
(b)
Voor alle overige kosten van Belangenorganisaties in de zin van dit artikellid (niet zijnde de kosten onder sub (a)) sluiten de Stichting Verliespolis en de Stichting WPC ieder een separate kostenregeling met Verzekeraars. Uitgangspunt hierbij is vergoeding van de redelijke en daadwerkelijk door (bestuursleden van) de Stichting Verliespolis en de Stichting WPC en hun advocaten en deskundigen ten behoeve van de Polishouders van Verzekeraars gemaakte kosten (op uurbasis), waarbij uitsluitend die kosten voor vergoeding in aanmerking komen die niet reeds zijn gedekt door andere vergoedingen, inkomsten en aanspraken. Deze kostenregeling geldt onverkort voor de duur van de uitvoering van de Overeenkomst en de Vaststellingsovereenkomst, met een maximum van € 600.000,- (zeshonderdduizend euro) (exclusief BTW) voor beide kostenregelingen afzonderlijk.
8.3
Partijen komen overeen dat de Stichting Verliespolis en de Stichting WPC aan de Polishouders van Verzekeraars, die zich op het moment van ondertekening van de Overeenkomst (betalend) hebben aangesloten bij de Stichting Verliespolis of de Stichting WPC, en die deelnemen aan de raadpleging, als omschreven in de artikelen 10.1 en 10.2, de eerder door hen aan de Stichting Verliespolis of de 18
Stichting WPC betaalde bijdrage zullen terugbetalen. Daarenboven zal aan de in dit artikellid bedoelde Polishouders van Verzekeraars (door de Stichtingen Verliespolis en Stichting WPC) een aanvullende eenmalige vergoeding worden uitbetaald, zodanig dat bedoelde Polishouders in totaal elk € 50,- (vijftig euro) zullen ontvangen. De Stichting Verliespolis respectievelijk de Stichting WPC zullen bij wijze van vergoeding van Verzekeraars ontvangen een bedrag van € 50,- (vijftig euro) per in dit artikel bedoelde Polishouder, alsmede de integrale (redelijke en onderbouwde) uitvoeringskosten gemoeid met de uitbetaling aan de Polishouders. De wijze waarop deze betaling zal plaatsvinden zal tussen Partijen nader worden overeengekomen, waarbij is overeengekomen dat de betaling door de Stichtingen aan de in dit artikel bedoelde Polishouders uiterlijk zes weken na bekendmaking van de uitslag van de raadpleging zal plaatsvinden. Indien de hiervoor genoemde wijze van uitbetaling voor de Belangenorganisaties nadelige fiscale gevolgen mocht hebben zal het bedrag van € 50,(vijftig euro) door de Verzekeraars rechtstreeks aan de betreffende Polishouders worden uitgekeerd. De Belangenorganisaties zullen de Verzekeraars daartoe alsdan een digitaal bestand aanleveren met de namen en rekeninggegevens van de betreffende Polishouders.
9.
GEHEIMHOUDING EN PUBLICITEIT
9.1
Partijen zullen de inhoud en het bestaan van de Overeenkomst geheim houden en eerst naar buiten brengen, nadat Partijen daarover overeenstemming hebben bereikt, er overeenstemming is over de inhoud en de wijze van berichtgeving en de Ombudsman Financiële Dienstverlening zijn steun voor de Overeenkomst heeft uitgesproken en vaststaat dat hij de Overeenkomst publiekelijk zal onderschrijven. Partijen stemmen er op voorhand mee in dat deze geheimhouding niet geldt jegens toezichthouders, medewerkers van het Ministerie van Financiën en/of de Ombudsman Financiële Dienstverlening, voor zover redelijkerwijs noodzakelijk, in het belang van de Overeenkomst en zij zijn gebonden aan dezelfde geheimhouding als Partijen zelf. Verzekeraars zijn voorts gerechtigd om berichten uit te laten gaan en/of mededelingen te doen voor zover zij daartoe gehouden zijn op grond van wettelijke voorschriften, zoals op grond van toezichtswetgeving, beurswetgeving en boekhoudregels en thans bestaande contractuele verplichtingen. Indien toegestaan zullen zij in dat geval de andere Partijen hierover informeren.
9.2
Partijen zullen in alle uitingen de Overeenkomst onderschrijven en zich inspannen om te bewerkstelligen dat deze wordt ondersteund door de aangeslotenen en de leden van de Belangenorganisaties en andere consumenten, de minister van Financiën, de Ombudsman Financiële Dienstverlening, DNB, AFM en andere relevante organisaties en instellingen.
9.3
Partijen zullen gezamenlijk een communicatieplan opstellen. Onderdeel van dat communicatieplan zal zijn dat Partijen de in de Overeenkomst opgenomen regeling actief zullen ondersteunen en Polishouders van Verzekeraars zullen oproepen daarmee in te stemmen. Onderdeel van het communicatieplan zal voorts zijn de mogelijkheid de volledige tekst van de Overeenkomst op de website van de Stichtingen en Verzekeraars te publiceren, welke níet zal bevatten de pagina’s met daarop de namen en handtekeningen van de ondertekenaars.
19
10.
PEILING EN ONTBINDINGSMOGELIJKHEDEN
10.1
De Stichting Verliespolis en de Stichting WPC hebben ieder de bevoegdheid om – op een wijze zoals in overleg met Verzekeraars wordt vastgesteld – zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen 6 (zes) weken na ondertekening van de Overeenkomst een peiling te houden onder de bij hen aangesloten Polishouders van Verzekeraars ter consultatie van hun instemming met de in de Overeenkomst opgenomen regeling.
10.2
Indien de peiling uitwijst dat de bij de Stichting Verliespolis en/of de Stichting WPC aangesloten Polishouders van Verzekeraars de Overeenkomst afwijzen (waaronder wordt verstaan niet met tenminste een gewone meerderheid van de door de bij Stichting Verliespolis respectievelijk de Stichting WPC aangesloten Polishouders uitgebrachte stemmen is geaccepteerd), is de betreffende Stichting, waarbij de peiling negatief is uitgevallen, en/of Verzekeraars gerechtigd de Overeenkomst te ontbinden. Verzekeraars zal echter eerst de mogelijkheid worden geboden de uitkomsten van de peiling te valideren op nader overeen te komen wijze. De Stichting Verliespolis en de Stichting WPC zullen zich met ‘best efforts’ inspannen om te bewerkstelligen dat de bij hen aangesloten Polishouders van Verzekeraars met de in de Overeenkomst opgenomen regeling zullen instemmen.
10.3
In geval van ontbinding van de Overeenkomst op grond van één van de bepalingen in dit artikel geldt het navolgende: a.
bij ontbinding door uitsluitend Stichting Verliespolis, blijft de Overeenkomst onverkort in stand tussen Verzekeraars en Stichting WPC;
b.
bij ontbinding door uitsluitend Stichting WPC, blijft de Overeenkomst onverkort in stand tussen Verzekeraars, Stichting Verliespolis, VEB en VEH;
c.
bij ontbinding door Verzekeraars jegens uitsluitend één of meer Belangenorganisaties blijft de Overeenkomst onverkort in stand met de overige Belangenorganisaties, met dien verstande dat iedere Partij die in beginsel aan de Overeenkomst gebonden blijft de Overeenkomst alsnog binnen veertien dagen na de hiervoor bedoelde ontbinding door Verzekeraars bij aangetekende brief kan ontbinden;
d.
bij ontbinding door ofwel Verzekeraars, ten aanzien van alle Belangenorganisaties ofwel door zowel Stichting Verliespolis als Stichting WPC, hebben Partijen geen verplichtingen tegenover elkaar.
10.4
In geen van de gevallen van ontbinding op grond van dit artikel hebben Partijen over en weer enige verplichting, waaronder verplichtingen tot vergoeding van schade en/of kosten (behoudens de tussen Partijen overeengekomen geheimhoudingsovereenkomsten en de door Verzekeraars met respectievelijk de Stichting Verliespolis en de Stichting WPC – in dat geval opzegbare – overeengekomen kostenregelingen, zoals bedoeld in artikel 8.2 sub (b), inclusief het daar overeengekomen maximum, alsmede het bepaalde in artikel 8.3, indien de in de artikelen 10.1 en 10.2 bedoelde raadpleging op het moment van ontbinding reeds heeft plaatsgevonden).
10.5
Behoudens ontbinding op grond van artikel 10.2 sluiten partijen over en weer een beroep op ontbinding van de Overeenkomst uit.
20
11.
PROCEDURES
11.1
De Belangenorganisaties: (a)
(b)
zullen geen (nieuwe) collectieve en/of individuele procedures initiëren tegen Verzekeraars die verband houden met geschillen en onzekerheden, zoals bedoeld in artikel 1.2; zullen hun eventuele betrokkenheid bij lopende of voorgenomen collectieve en/of individuele procedures tegen Verzekeraars in verband met de geschillen en onzekerheden, zoals bedoeld in artikel 1.2 staken; en
(c)
zijn en blijven gebonden aan geheimhouding ten aanzien van alle gegevens, die zij van Verzekeraars voorafgaand aan en in het kader van zowel de totstandkoming als de uitvoering van de Overeenkomst en de eventuele nadere vaststellingsovereenkomst hebben verkregen en zullen verkrijgen.
12.
KWIJTING EN DE POSITIE VAN DERDEN
12.1
Toekenning van enig recht op vergoeding aan een Polishouder ter zake van een individuele Beleggingsverzekering ingevolge de Overeenkomst geschiedt onder de voorwaarde dat: (a)
Verzekeraars, hun Groepsmaatschappijen en bij de Beleggingsverzekering betrokken Assurantietussenpersonen bij de daadwerkelijke uitbetaling door bij de Beleggingsverzekering betrokken Polishouders finaal zijn gekweten ter zake van de geschillen en/of onzekerheden zoals omschreven in artikel 1.2. Het voorgaande geldt niet voor Assurantietussenpersonen, waaronder Groepsmaatschappijen die als zodanig zijn opgetreden, indien en voor zover zij wisten of op grond van de door Verzekeraars verschafte informatie behoorden te weten dat zij onjuiste en/of, hetzij in reactie op concrete vragen hetzij bewust, onvolledige mededelingen hebben gedaan ter zake van Beleggingsverzekeringen;
(b)
door de betreffende Polishouder(s) geen verklaring wordt uitgebracht als bedoeld in artikel 7:908 lid 2 of 3 BW; en
(c)
door de betreffende Polishouder(s) gedurende de looptijd van deze Beleggingsverzekering geen procedure tegen Verzekeraars en/of hun Groepsmaatschappijen en/of bij deze Beleggingsverzekering betrokken Assurantietussenpersoon zijn of worden geëntameerd ter zake van de geschillen en/of onzekerheden zoals omschreven in artikel 1.2 , tenzij deze procedure op verzoek van de betreffende Polishouder(s) wordt geroyeerd vóórdat hierin een eindvonnis is gewezen en voordat de vergoeding wordt uitgekeerd.
12.2
Deze Overeenkomst wordt geacht – in aanvulling op artikel 12.1 – een beding te bevatten inhoudende dat zowel de Belangenorganisaties als de Polishouders van Beleggingsverzekeringen aan Verzekeraars, hun Groepsmaatschappijen en Assurantietussenpersonen finale kwijting verlenen voor alle huidige en toekomstige vorderingen, uit welken hoofde ook, in verband met geschillen en/of onzekerheden zoals omschreven in artikel 1.2. Het voorgaande geldt niet voor Assurantietussenpersonen, waaronder Groepsmaatschappijen die als zodanig zijn opgetreden, indien en voor zover zij wisten of op grond van de door Verzekeraars verschafte informatie behoorden te weten dat zij onjuiste
21
en/of, hetzij in reactie op concrete vragen hetzij bewust, onvolledige mededelingen hebben gedaan ter zake van Beleggingsverzekeringen. 12.3
Deze Overeenkomst wordt voorts mede geacht het in artikel 7:910 lid 1 jo artikel 6:14 BW bedoelde beding te bevatten. Dit beding leidt tot vermindering van iedere regres- of bijdrageplicht van Verzekeraars uit welken hoofde ook (waaronder, maar niet uitsluitend, hoofdelijkheidsregres, bijdragevorderingen en andere vorderingen op Verzekeraars). Dit beding strekt ertoe uit te sluiten dat op Verzekeraars en hun Groepsmaatschappijen alsnog regres kan worden genomen voor huidige en toekomstige vorderingen uit welke hoofde ook voor geschillen en/of onzekerheden zoals omschreven in artikel 1.2.
13.
VERSCHAFTE INFORMATIE
13.1
Verzekeraars verklaren dat de informatie die zij schriftelijk aan de Belangenorganisaties hebben verstrekt, juist is. Dit geldt in het bijzonder voor de informatie en de verklaringen die zijn opgenomen in Bijlage 7.
13.2
Indien enige in artikel 13.1 bedoelde informatie of verklaringen op materiële punten onjuist blijkt te zijn, en Polishouders hierdoor nadeel mochten lijden, zullen Partijen in overleg treden over de wijze waarop dit nadeel wordt ongedaan gemaakt.
14.
RECHTS- EN FORUMKEUZE
14.1
Op de Overeenkomst is Nederlands recht van toepassing.
14.2
Alle geschillen die tussen Partijen mochten ontstaan naar aanleiding van of verband houdend met de Overeenkomst zullen worden beslecht door arbitrage overeenkomstig het Reglement van het Nederlands Arbitrage Instituut. Het scheidsgerecht zal bestaan uit drie arbiters en oordelen naar de regelen des rechts. De arbitrage zal worden gevoerd in de Nederlandse taal. De plaats van arbitrage is Amsterdam.
ONDERTEKENING Aldus getekend te Den Haag op 15 september 2010
22
BIJLAGE 1 OVERZICHT BELEGGINGSVERZEKERINGEN (ALSMEDE HYBRIDE VERZEKERINGEN) ACHMEA EN INTERPOLIS
Belastingvrij Kapitaalplan BeleggingsSpaarPlan CombinatieLevensVerzekering Cumulent Belastingvrij Kapitaalplan Cumulent Koopsom Cumulent Pensioen Cumulent Totaal Plan Groeiplan Interpolis Groeiplan Interpolis Quadrent Plan KoopSommenVerzekering KoopsomRekening Nu & Later Opmaat Verzekering Pensioen BeleggingsPlan Persoonlijk OndernemersPensioen Quadrent Koopsom Quadrent Plan RoZeker KoopsomRekening RoZeker Lijfrenteplan RoZeker Opbouwplan RoZeker Portefeuilleplan Spaar BeleggingsPlan Spaarcombinatie Switchverzekering Toekomstplanner TopSom Beleggingspolis Aandelen Koopsom Plan Aandelen Spaar Plan Beleggings Polis BeursZekerheidsPlan Driekleur Investerings Plan Driekleur Lijfrente Koopsom Plan Driekleur Lijfrente Premie Plan Euro Koopsom Fonds Junior Spaar Plan Koers Fix Plan KoersGarantKoopsom NL Koopsom Fonds Oranje Investerings Fonds Oranje Lijfrente Plan Oranje Lijfrente Premie Plan Prenatal junior spaarplan Rentevast Plan Robeco Route Lijfrente Plan Route Spaar Plan Route Woon Plan Toekomst Investerings Plan YIP Beschermings Pakket Polis 3x Top Spaarplan Aandelen Koopsom Ace Spaarplan Allureplan Beurs Index Pensioenplan Beurs Index Plan Calder Vermogensplan Doorgroeiplan
23
Dubbel Koopsom Eurotop Excedent Koopsom FC Flevoland Rendemensplan Flexi-plus Friesland Bank GroeiBeleg plan Frieslandbank Eigen Beheer polis HestriaDroomplan Hollands Glorie Hollands Glorie Plus Hollandsch Glorie Leven Huis en Hypotheek Keuze Vrijheidsplan Hzc vermogensgroeiplan I&I Pensioenplan Investum JCM Flexible Opbouwpolis JCM Pensioenplan JCM Vermogensplan Keuze Vrijheidsplan Kinderspaarplan Koersgarantie Pensioenplan Leef Vrij Plan Levensloopplan Maatwerkplan Ik-Fondsen Marko Vermogensgroeiplan Mens&Leven verzekering MEVAS Groeiplan Mevas Vermogensplan Optima Verzekerd Hypotheekplan Pensioenmaatwerkplan Pensioenplan Profielplan PWZ Kinderspaarplan Rijbewijs Totaalplan Spaar- & Investverzekering Sponsorspaarplan Standaardmaatwerkplan Ten Cate Eigen Beheer Polis TMF Fortuneplan Twenteleven Beleggingsplan Van Landschot Analitics Van Landschot Eigen Beheer polis Vermogensgroeiplan Vermogensplan Verzorgd Leven Familia pakket Flexibel Management Pensioen Gouden Handdruk Flexibel Pensioen lijfrente Flexibel Spaar Pensioen lijfrente Cumulent Lijfrente Quadrent Lijfrente Lijfrentemaatwerkplan Lijfrenteplan Vermogensgroeilijfrente Flexibel Inkomens Plan Beleggingsinkomen
OVERZICHT HYBRIDE VERZEKERINGEN
Divisie dBD dBD dID dID dID
Commerciële naam Opmaat Verzekering Switchverzekering Mens&Leven verzekering Spaar- & Investverzekering Allureplan Hypotheek
2
BIJLAGE 2 BELEGGINGSFONDSKOSTEN NAAST DE TER
Andere beleggingsfondskosten zijn al die kosten die in verband met de beleggingen in fondsen in rekening worden gebracht en die geen onderdeel zijn van de TER. Deze kosten bestaan uit eventuele in de beleggingsverzekering in rekening gebrachte aan- en/of verkoopkosten alsmede de kosten voor het beheer van de beleggingen.
3
BIJLAGE 3 WIJZE VAN HERBEREKENING GARANTIEKAPITAAL Verzekeraars passen in de herberekening van het garantiekapitaal ingevolge artikel 2.1 van de Vaststellingsovereenkomst een benaderingsmethode toe in welk kader Verzekeraars bereid zijn het volgende te verklaren: 1.
Definities: a. Volledige Herberekeningsmethode: rekenmethode waarbij de herberekening van het garantiekapitaal ingevolge artikel 2.1 van de Vaststellingsovereenkomst plaatsvindt op basis van het gegarandeerd bruto rendement verminderd met het toepasselijk jaarlijks kostenmaximum. b.
Benaderingsmethode: rekenmethode waarbij de herberekening van het garantiekapitaal ingevolge artikel 2.1 van de Vaststellingsovereenkomst plaatsvindt door verhoging van het reguliere garantiekapitaal voorafgaand aan de kostenmaximering met eenzelfde percentage als waarmee het kapitaal op einddatum toeneemt als gevolg van de kostenmaximering ingevolge artikel 2 van de Vaststellingsovereenkomst bij een toekomstig bruto fondsrendement van 4% op jaarbasis. De herberekening van het garantiekapitaal zal daarmee plaatsvinden op het moment van de berekening van het effect van de kostenmaximering hetwelk in de in artikel 2.4 sub (f) van de Vaststellingsovereenkomst bedoelde brief aan Polishouders wordt gecommuniceerd.
2.
De keuze voor de Benaderingsmethode in plaats van de Volledige Herberekeningsmethode is niet ingegeven door een (mogelijke) besparing op de totale omvang van het garantiekapitaal en Verzekeraars verklaren dat de keuze voor de Benaderingsmethode voor individuele polishouders geen lager garantiekapitaal zal opleveren dan de Volledige Herberekeningsmethode.
3.
Verzekeraars verklaren dat de Volledige Herberekeningsmethode in het licht van de door hen gehanteerde administratieve systemen en de te voeren communicatie met Polishouders bezwaarlijk kan worden geïmplementeerd in het licht van de daartoe te verrichten additionele inspanningen en daaraan verbonden additionele implementatiekosten ten opzichte van de Benaderingsmethode.
4
BIJLAGE 4 - PRODUCTPARAMETERS BELEGGINGSVERZEKERINGEN
(Deze pagina is opzettelijk verwijderd)
5
BIJLAGE 5 REGELING HEFBOOM EN/OF INTEEREFFECTEN
1.
Koopsomposten Compensatie = Pkps*K waarbij:
•
Pkps het aantal "missende" participaties is, gelijk aan het verschil tussen: 1. 2.
het aantal participaties dat aanwezig is op de peildatum; en het aantal participaties dat aanwezig zou zijn op de peildatum op basis van een fic-
tief rendement van 6%; (waarbij geldt dat als 1 groter dan 2 dan Pkps = 0); en
• 2.
K de koers is per de peildatum van deze participaties.
Premieposten (incl. hoog/laag constructies) Compensatie = A + (Prisp*K – A) * g waarbij:
•
Prisp het verschil is tussen: 1.
het aantal participaties dat is onttrokken voor de betaling van risicopremies op basis van de daadwerkelijke koersontwikkeling tot de peildatum; en
2.
het aantal participaties dat zou zijn onttrokken voor de betaling van risicopremies op
basis van een fictief rendement van 6% tot de peildatum; (waarbij geldt dat als 2 groter dan 1 dan Prisp = 0);
•
K de koers is per de peildatum van deze participaties;
•
A het op basis van de daadwerkelijke koersontwikkeling opgerente verschil is tussen: 1.
de onttrokken risicopremies op basis van de daadwerkelijke koersontwikkeling tot de peildatum; en
2.
de onttrokken risicopremies op basis van een fictief rendement van 6% tot de peil-
datum; (waarbij geldt dat als 2 groter dan 1 dan A = 0); en
•
G een factor is die weergeeft de mate waarin het totale inteereffect betrekking heeft op de risicopremie, waarbij:
•
g = 0 voor alle contracten waarvoor geldt dat in 2007 de som van de inleg hoger is dan de som van alle onttrekkingen gemeten over een polisjaar van 12 maanden; en
6
•
g = 0,5 voor contracten die in 2007 een inteereffect vertonen, met andere woorden waarvan in 2007 de som van de inleg lager is dan de som van alle onttrekkingen gemeten over een polisjaar van 12 maanden.
3.
Premievrije contracten, niet zijnde koopsomcontracten De compensatie van premievrije contracten wordt gebaseerd op het contract voor premievrijmaking. Het berekende hefboomeffect wordt pro rata toegerekend aan het premievrije contract (vergelik oplossing kostenmaximering). Deze compensatie wordt niet verhoogd met een compensatie voor inteereffecten, omdat deze slechts in een beperkt aantal gevallen optreden (<5% premievrije portefeuille) en het contract is gemuteerd ten opzichte van het oorspronkelijke contract.
4.
Materialiteitsgrens en herverdeling Indien in de hiervoor onder 1 tot en met 3 genoemde gevallen de aldaar omschreven formules leiden tot een compensatie van minder dan € 50,- (vijftig euro) zal niet worden overgegaan tot compensatie, in die zin dat bedragen kleiner dan € 50,- (vijftig euro) niet aan de poliswaarde van de betrokken Beleggingsverzekering zullen worden toegevoegd. Het daarmee ten aanzien van de op 1 januari 2008 lopende Beleggingsverzekeringen gemoeide totaalbedrag zal, in aanvulling op de compensatie die voortvloeit uit hantering van deze formules, naar evenredigheid worden verdeeld over de op 1 januari 2008 lopende Beleggingsverzekeringen waarbij hantering van de formules leidt tot een compensatie gelijk aan of hoger dan € 50,- (vijftig euro).
7
BIJLAGE 6 FORMULES VERGOEDINGEN INGEVOLGE ARTIKEL 2
1.
Algemene rekenmethodiek Verzekeraars passen in de normkostenberekening ex artikel 2.2. sub (b) van de Vaststellingsovereenkomst de maandmethode toe in welk kader Verzekeraars bereid zijn het volgende te verklaren: 1.
Definities: a.
Jaarmethode: rekenmethode waarin in de normkostenberekening ex artikel 2.2 sub (b) van de Vaststellingsovereenkomst het toepasselijk jaarlijks kostenmaximum in mindering wordt gebracht op het tot bruto jaarrendement omgerekende bruto maandrendement.
b.
Maandmethode: rekenmethode waarin in de normkostenberekening ex artikel 2.2. sub (b) van de Vaststellingsovereenkomst het naar maandbasis omgerekende jaarlijks kostenmaximum direct in mindering wordt gebracht op het bruto maandrendement.
c.
Looptijdmethode: rekenmethode waarin in de normkostenberekening ex. artikel 2.2 sub (b) van de Vaststellingsovereenkomst het toepasselijk jaarlijks kostenmaximum in mindering wordt gebracht op het daadwerkelijk over de gehele looptijd van de Beleggingsverzekering gerealiseerde bruto rendement.
2.
De keuze voor de Maandmethode in plaats van de Jaarmethode of de Looptijdmethode is niet ingegeven door een (mogelijke) besparing op de totale omvang van de compensatie.
3.
Verzekeraars verklaren dat zij geen indicaties hebben dat de Jaarmethode een besparing voor haar betekent op de totale omvang van de compensaties, vergeleken met de Looptijdmethode.
4.
Verzekeraars verklaren dat de keuze voor de Maandmethode ten opzichte van de Jaarmethode naar verwachting een hogere compensatie voor alle polishouders gezamenlijk zal opleveren. Daarbij geldt tevens op individueel niveau dat voor een substantieel deel van alle polishouders de Maandmethode naar verwachting een hogere compensatie zal opleveren.
5.
6.
Verzekeraars verklaren dat de Jaarmethode mede in het licht van de door hen te voeren communicatie met Polishouders bezwaarlijk kan worden geïmplementeerd. Verzekeraars verklaren dat de Looptijdmethode in het licht van de door hen gehanteerde administratieve systemen bezwaarlijk kan worden geïmplementeerd in het licht van de daartoe te verrichten additionele inspanningen en de daaraan verbonden additionele implementatiekosten ten opzichte van de Jaarmethode en de Maandmethode.
8
2.
Garanties Verzekeraars passen in de herberekening van het garantiekapitaal ingevolge artikel 2.1 van de Vaststellingsovereenkomst een benaderingsmethode toe in welk kader Verzekeraars bereid zijn het volgende te verklaren: 1.
Definities: a.
Volledige Herberekeningsmethode: rekenmethode waarbij de herberekening van het garantiekapitaal ingevolge artikel 2.1 van de Vaststellingsovereenkomst plaatsvindt op basis van het gegarandeerd bruto rendement verminderd met het toepasselijk jaarlijks kostenmaximum.
b.
Benaderingsmethode: rekenmethode waarbij de herberekening van het garantiekapitaal ingevolge artikel 2.1 van de Vaststellingsovereenkomst plaatsvindt door verhoging van het reguliere garantiekapitaal voorafgaand aan de kostenmaximering met eenzelfde percentage als waarmee het kapitaal op einddatum toeneemt als gevolg van de kostenmaximering ingevolge artikel 2 van de Vaststellingsovereenkomst bij een toekomstig bruto fondsrendement van 4% op jaarbasis. De herberekening van het garantiekapitaal zal daarmee plaatsvinden op het moment van de berekening van het effect van de kostenmaximering hetwelk in de in artikel 2.4 sub (f) van de Vaststellingsovereenkomst bedoelde brief aan Polishouders wordt gecommuniceerd.
2.
De keuze voor de Benaderingsmethode in plaats van de Volledige Herberekeningsmethode is niet ingegeven door een (mogelijke) besparing op de totale omvang van het garantiekapitaal en Verzekeraars verklaren dat de keuze voor de Benaderingsmethode voor individuele polishouders geen lager garantiekapitaal zal opleveren dan de Volledige Herberekeningsmethode.
3.
Verzekeraars verklaren dat de Volledige Herberekeningsmethode in het licht van de door hen gehanteerde administratieve systemen en de te voeren communicatie met Polishouders bezwaarlijk kan worden geïmplementeerd in het licht van de daartoe te verrichten additionele inspanningen en daaraan verbonden additionele implementatiekosten ten opzichte van de Benaderingsmethode.
3.
Compensatie bij overlijden In afwijking van het in artikel 2.4 sub (b) van de Vaststellingsovereenkomst gestelde inzake tussentijdse beëindigingen zal bij Beleggingsverzekeringen die (1) tussentijds zijn geëindigd als gevolg van het overlijden van verzekerde en (2) waarbij het daarbij uitgekeerde kapitaal afhankelijk is van de belegde waarde van de Beleggingsverzekering, de eventueel aan de Polishouder(s) toekomende vergoeding gelijk zijn aan de vergoeding die zou zijn toegekend wanneer de betrokken Beleggingsverzekering ongewijzigd tot de voorgenomen einddatum zou zijn voortgezet, zonder enige vorm van evenredigheid of contant making. Het in artikel 2.4 sub (b) geformuleerde criterium van tussentijdse beëindiging na ten minste 5 jaar (vijf) na aanvang zal in de gevallen als omschreven in voorgaande volzin niet worden gehanteerd. Op Beleggingsverzekeringen die tussentijds zijn geëindigd als gevolg van het overlijden van verzekerde en waarbij het daarbij uitgekeerde kapitaal onafhankelijk is van de belegde waarde
9
van de Beleggingsverzekering is de kostenmaximering niet van toepassing en zal derhalve in geen enkel geval een vergoeding worden verstrekt.
4.
Leegloop en nihilstelling 1.
Definities a.
Leegloop: De situatie waarin, als gevolg van de onttrekking van kosten en risicopremies, gedurende de looptijd van een Beleggingsverzekering een negatieve belegde waarde ontstaat.
b.
Nihilstelling: De situatie waarin een Beleggingsverzekering als gevolg van Leegloop tussentijds wordt beëindigd. Hiervan kan uitsluitend sprake zijn indien de Beleggingsverzekering met Leegloop geen gegarandeerde uitkering bij overlijden én geen gegarandeerde uitkering bij leven op einddatum kent. Een Beleggingsverzekering kent geen gegarandeerde uitkering bij overlijden én geen gegarandeerde uitkering bij leven op einddatum indien: Deze garanties bij aanvang en/of door tussentijdse wijziging van de Beleggingsverzekering niet zijn overeengekomen; of Bij aanvang en/of door tussentijdse wijziging van de Beleggingsverzekering overeengekomen garanties zijn vervallen in verband met een tussentijdse wijziging van de Beleggingsverzekering. Onder deze laatste tussentijdse wijziging wordt mede verstaan het niet langer voldoen van de overeengekomen bruto premie.
c.
Feitelijke Risicoverzekering: Feitelijke Risicoverzekeringen zijn Beleggingsverzekeringen waarbij de verhouding tussen het blijkens het polisblad overeengekomen initiële verzekerd kapitaal bij overlijden en het op ingangsdatum bepaalde voorbeeldkapitaal bij leven op einddatum van de Beleggingsverzekering berekend op basis van het in de polis gehanteerde bruto fondsrendement, meer dan 5 (voluit vijf) staat tot 1 (voluit één) bedraagt.
d.
Verkorte Looptijdmethode: rekenmethode waarbij als vergoeding aan Polishouders wordt toegekend het eventuele positieve verschil tussen de normkostenberekening ex artikel 2.2 sub (b) van de Vaststellingsovereenkomst en de werkelijke waardeontwikkeling ex artikel 2.2 sub (a) van de Vaststellingsovereenkomst op de feitelijke einddatum van de Beleggingsverzekering. In het kader van Nihilstelling is de feitelijke einddatum de datum waarop de Beleggingsverzekering is Nihilgesteld danwel Nihilgesteld had moeten worden.
2.
Partijen komen overeen voor Nihilgestelde Beleggingsverzekeringen als bedoeld in artikel 2.4 sub (b) van de Vaststellingsovereenkomst de vergoeding te bepalen op basis van de Verkorte Looptijdmethode, tenzij: a.
De Nihilgestelde Beleggingsverzekering al dan niet op verzoek van de Polishouder premievrij is gesteld en daaraan voorafgaand door Polishouder minder dan € 1.200 aan bruto premie-inleg daadwerkelijk is voldaan; of
10
b. 3.
De Nihilgestelde Beleggingsverzekering een Feitelijke Risicoverzekering betreft.
In de gevallen bedoeld onder lid 2 sub (a) van dit artikel zal, indien de Normkostenberekening ex artikel 2.2 sub (b) van de Vaststellingsovereenkomst op de oorspronkelijke einddatum van de Beleggingsverzekering tot een positieve waarde leidt, de contante waarde daarvan tussentijds aan de Polishouder beschikbaar worden gesteld. Het contant maken vindt plaats overeenkomstig de IRS-swaprate met die looptijd, die het dichts ligt bij de werkelijke resterende looptijd van de Beleggingsverzekering op het moment dat deze is Nihilgesteld danwel Nihilgesteld had moeten worden, vermeerderd met een vaste opslag van 0,25% (25 basispunten).
4.
In de gevallen bedoeld onder lid 2 sub (b) van dit artikel zal, indien de Normkostenberekening ex artikel 2.2 sub (b) van de Vaststellingsovereenkomst op de oorspronkelijke einddatum van de Beleggingsverzekering tot een positieve waarde leidt, de contante waarde daarvan tussentijds aan de Polishouder beschikbaar worden gesteld. Het contant maken vindt plaats overeenkomstig de IRS-swaprate met die looptijd, die het dichts ligt bij de werkelijke resterende looptijd van de Beleggingsverzekering op het moment dat deze is Nihilgesteld danwel Nihilgesteld had moeten worden, vermeerderd met een vaste opslag van 0,25% (25 basispunten).
5.
Indien voor Beleggingsverzekeringen met Leegloop door een tussentijdse wijziging de overeengekomen garanties vervallen, zal de Beleggingsverzekering op het moment van deze tussentijdse wijziging Nihilgesteld worden. In die gevallen komt de Beleggingsverzekering voor een vergoeding conform lid 2 van dit artikel in aanmerking.
5.
Berekening risicopremies Ten aanzien van de in de normkostenberekening ex artikel 2.2 sub (b) van de Vaststellingsovereenkomst te hanteren genormeerde overlijdensrisicopremies ex artikel 2.3 sub (b) tot en met (f) van de Vaststellingsovereenkomst passen Verzekeraars voor producten met een (op) UVL (gebaseerde) tarifering de “ad tunc” methode toe, waarbij op maandbasis de sterftekansen op basis van de normkostenberekening worden bepaald in combinatie met de risicokapitalen op basis van de normkostenberekening. Voor overige producten, waaronder de spaarkassen, kunnen Verzekeraars naast de toepassing van de “ad tunc” methode de factormethode hanteren waarbij de genormeerde overlijdensrisicopremies worden bepaald door de in de werkelijke waardeontwikkeling verrekende netto risicopremies ex artikel 2.3 sub (a) van de Vaststellingsovereenkomst te delen door de sterftekans in de in het product gehanteerde sterftetafel en te vermenigvuldigen met de sterftekans in de sterftetafel ex artikel 2.3 sub (d) met toepassing van de leeftijdscorrecties ex artikel 2.3 sub (b) en (c). Genormeerde positieve netto overlijdensrisicopremies zullen conform artikel 2.3 sub (e) worden gebruteerd door verhoging met 16%.
6.
Bepaling (bruto) rendement ten behoeve van kostenmaximering en voorbeeldkapitalen. Bepaling bruto rendement ten behoeve van de normkostenberekening De in de normkostenberekening ex artikel 2.2 sub (b) te hanteren bruto fondsrendementen van beleggingsfondsen van Verzekeraars en/of hun Groepsmaatschappijen, zullen worden afgeleid uit de netto
11
fondsrendementen, gecorrigeerd voor de in het betreffende fonds in het betreffende jaar in rekening gebrachte Beheerfee en Overige Kosten. Indien voor enig fonds voor enig jaar de werkelijk in rekening gebrachte Overige Kosten niet bekend zijn, zullen deze worden benaderd met een representatief langjarig gemiddelde over jaren van datzelfde fonds waarvan de Overige Kosten wel bekend zijn. De in de normkostenberekening ex artikel 2.2 sub (b) te hanteren bruto fondsrendementen van beleggingsfondsen van derden zullen conform de hierboven beschreven werkwijze voor fondsen van Verzekeraars en/of hun Groepsmaatschappijen worden vastgesteld. Voor directe beleggingen in ter beurze genoteerde aandelen wordt het bruto rendement echter gelijk gesteld aan het netto rendement. Bepaling bruto rendement ten behoeve van voorbeeldkapitalen Indien beheerders van beleggingsfondsen van derden niet in staat blijken tijdig de voor de bepaling van voorbeeldkapitalen benodigde historische rendementsgegevens aan te leveren volgen Verzekeraars de procedures die door de AFM zijn opgesteld voor vaststelling van het betreffende rendement.
7.
Reconstructies Waar nodig herleiden Verzekeraars ontbrekende gegevens conform het gestelde in artikel 4.2 en 4.3 van de Vaststellingsovereenkomst. Daarbij gelden tevens de volgende uitgangspunten: 1.
Verzekeraars voeren de eventuele herleiding van gegevens naar beste eer en geweten uit;
2.
Verzekeraars informeren de betreffende Polishouders dat niet beschikbare historische polisgegevens zijn herleid en zullen Polishouders daarvan op verzoek een specificatie verstrekken;
3.
Indien een Polishouder beschikt over betrouwbare aanvullende gegevens zullen Verzekeraars de berekening opnieuw uitvoeren met deze betrouwbare aanvullende gegevens. Dit zal in geen geval leiden tot een lagere vergoeding voor betreffende Polishouder.
8.
Bepaling einddatum verzekering 1.
Voor Beleggingsverzekeringen waarvoor geen einddatum is overeengekomen zal ten behoeve van de kostenmaximering ingevolge artikel 2 van de Vaststellingsovereenkomst als einddatum van de Beleggingsverzekering worden gehanteerd de bij het aangaan van de Beleggingsverzekering overeengekomen einddatum van de premiebetaling.
2.
Voor levenslang uitkerende Beleggingsverzekeringen zal ten behoeve van de kostenmaximering ingevolge artikel 2 als einddatum van de beleggingsverzekering worden gehanteerd de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de jongste verzekerde de leeftijd van 80 (voluit: tachtig) jaar heeft bereikt. De op deze wijze bepaalde duur van de verzekering zal in geen enkel geval meer bedragen dan 20 (voluit: twintig) jaar.
3.
Voor beleggingsverzekeringen die zowel een opbouwende als uitkerende fase kennen zal de kostenmaximering ingevolge artikel 2 in eerste instantie worden toegepast op de opbouwende fase. Vervolgens zal de kostenmaximering eveneens en separaat worden toegepast op de uit-
12
kerende fase, waarbij in geval van levenslange uitkeringen de hierboven beschreven methode voor bepaling van de looptijd zal worden toegepast.
9.
Vergoeding bij omgezette Beleggingsverzekeringen Verzekeraars passen de kostenmaximering op individuele basis toe op alle Beleggingsverzekeringen als omschreven in artikel 1.1 van de Vaststellingsovereenkomst. Indien de Beleggingsverzekering is ontstaan door omzetting van een (of meer) andere Beleggingsverzekering(en) van Verzekeraars en Verzekeraars hebben de voor toepassing van de kostenmaximering benodigde gegevens van deze omgezette Beleggingsverzekering(en) beschikbaar, dan wordt de kostenmaximering toegepast vanaf de ingangsdatum van de omgezette Beleggingsverzekering(en). Indien Verzekeraars de voor toepassing van de kostenmaximering benodigde gegevens van de omgezette Beleggingsverzekering(en) niet of niet volledig beschikbaar hebben wordt de kostenmaximering toegepast op de Beleggingsverzekering die voortkomt uit de omzetting, waarbij de conversiewaarde van de omgezette Beleggingsverzekering(en) als eerste premie zal worden beschouwd. Indien de Polishouder voldoende betrouwbare aanvullende gegevens van de omgezette Beleggingsverzekering(en) aan Verzekeraars beschikbaar stelt, zullen Verzekeraars de kostenmaximering alsnog toepassen vanaf de ingangsdatum van de omgezette Beleggingsverzekering(en). Indien de Beleggingsverzekering is ontstaan door omzetting van een niet-Beleggingsverzekering van Verzekeraars wordt de kostenmaximering toegepast vanaf de omzettingsdatum (welke gelijk is aan de ingangsdatum van de Beleggingsverzekering), waarbij de conversiewaarde van de omgezette nietBeleggingsverzekering als eerste premie zal worden beschouwd. Indien de Beleggingsverzekering is omgezet in een niet-Beleggingsverzekering wordt de kostenmaximering toegepast alsof de Beleggingsverzekering is afgekocht op de omzettingsdatum. Indien de Beleggingsverzekering is geëxpireerd en de expiratiewaarde is aangewend als koopsom voor een niet-Beleggingsverzekering wordt de kostenmaximering toegepast tot de einddatum van de Beleggingsverzekering. In die gevallen waarin een conversiewaarde als eerste premie zal worden beschouwd zal, voor de vaststelling van de categorie-indeling, in aanvulling op artikel 2.1 van de Vaststellingsovereenkomst, 10% van de conversiewaarde bij de eerste bruto jaarpremie worden opgeteld.
10.
Overlevingswinst spaarkassen Verzekeraars passen de kostenmaximering bij spaarkasproducten toe op basis van de werkelijke waardeontwikkeling ex artikel 2.2 sub (a) van de Vaststellingsovereenkomst en de normkostenberekening ex artikel 2.2 sub (b) van de Vaststellingsovereenkomst zonder daarin de al dan niet tussentijds gerealiseerde werkelijke overlevingswinst te betrekken. De werkelijk gerealiseerde overlevingswinst zal in alle gevallen onverminderd aan polishouders beschikbaar worden gesteld.
13
11.
Regeling hefboom- en/of inteereffecten Partijen komen inzake de regeling hefboom en/of inteereffecten het volgende overeen:
In afwijking van het gestelde in Bijlage 5 bij de Vaststellingsovereenkomst artikel 3 zal de berekening van het hefboomeffect voor premievrije Beleggingsverzekeringen plaatsvinden op basis van het werkelijke premieverloop, zonder toepassing van enige vorm van evenredigheid.
In de berekening van het hefboom- en/of inteereffect en de eventuele daaruit volgende vergoedingen zullen de in artikel 3.3 van de Vaststellingsovereenkomst en Bijlage 5 bij de Vaststellingsovereenkomst artikel 4 omschreven materialiteitsgrens en herverdeling niet worden toegepast.
In afwijking van het gestelde in artikel 3.3 van de Vaststellingsovereenkomst zal het eventuele recht op een vergoeding uit hoofde van de regeling voor hefboom- en/of inteereffecten uitsluitend betrekking hebben op de periode vanaf het aangaan van de Beleggingsverzekering tot de datum van de berekening van het effect van de kostenmaximering hetwelk in de in artikel 2.4 sub (f) van de Vaststellingsovereenkomst bedoelde brief aan Polishouders wordt gecommuniceerd. Per individuele Beleggingsverzekering zullen de berekening van (a) het eventuele recht op een vergoeding uit hoofde van de regeling voor hefboom- en/of inteereffecten en (b) het effect van de kostenmaximering ex artikel 2 van de Vaststellingsovereenkomst onderdeel zijn van één berekeningsrun, waarbinnen eerst de eventuele vergoeding volgend uit (a) zal worden vastgesteld en vervolgens de eventuele vergoeding volgend uit (b).
14
BIJLAGE 7 VERKLARINGEN VERZEKERAARS (Deze pagina is opzettelijk verwijderd)
15
BIJLAGE 8 RICHTLIJNEN OVERIGE SCHRIJNENDE GEVALLEN
In de Overeenkomst is in artikel 3 “individuele schrijnende gevallen” een specifieke regeling overeengekomen voor polissen waarbij sprake is van bijzondere c.q. specifieke productrisico’s (niet zijnde het beleggingsrisico). In artikel 3 lid 1 zijn hiervoor 4 categorieën benoemd waarvoor ter zake de categorieën a, b en c reeds afspraken zijn vastgelegd. De categorie onder d is inmiddels gedefinieerd als “onvrijwillige afkoop” waarvoor onder de economics hierna nadere afspraken zijn gemaakt. In de hierna volgende omschrijving onder “onvrijwillige afkoop” en de daarbij behorende bijlagen (gezamenlijk te noemen economics) zijn omstandigheden beschreven waaronder de Belangenorganisaties en Verzekeraars het met het oog op de Overeenkomst en de beoogde oplossing voor specifieke productrisico’s, redelijk vinden dat wordt afgeweken van de algemene lijn uit de Overeenkomst (vergoeding op basis van volledige looptijd). In bijlage 8.A worden lasten opgesomd waarmee zoveel als mogelijk wordt aangesloten bij de feitelijke lasten van de klant. Deze lasten zijn in bijlage 8.A beperkt tot de daarin genoemde categorieën en maximale bedragen. Het is voor Verzekeraars en de Belangenorganisaties niet de bedoeling om een algemene norm te stellen van grenzen en redelijke draagkracht en last van klanten, voor afname dan wel voortzetting van financiële producten.
De grenzen hebben ook als uitgangspunt dat de doelgroep voldoende ruim gedefinieerd is. Daarom is bijvoorbeeld gekozen voor een inkomensgrens van maximaal netto € 3.500 per maand. Zoals besproken is het maximale netto inkomen en de maximale lasten inclusief de invloed van fiscale regelingen. De klant onderbouwt de feitelijke maandlasten middels te verifiëren bescheiden. Deze bedragen worden dus niet getoetst aan objectieve normen.
De hiervoor genoemde punten evenals de overeengekomen economics zullen in overleg nader worden uitgewerkt. Tevens zal (het moment van) de communicatie naar buiten, ook naar de achterban van de Belangenorganisaties, in onderling overleg worden afgestemd en afgesproken.
ONVRIJWILLIGE AFKOOP 1.
De verzekeringnemer kan een beroep doen op het fonds voor schrijnende gevallen in geval van onvrijwillige afkoop. Van onvrijwillige afkoop is sprake als aannemelijk is dat de afkoop verband houdt met een zodanige wijziging van de persoonlijke situatie van de verzekeringnemer dat van hem in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij de polis voortzet.
16
2.
Van onvrijwillige afkoop als bedoeld in lid 1 is in ieder geval sprake indien is voldaan aan alle onderstaande voorwaarden: a.
Het netto gezinsinkomen bedraagt maximaal € 3.500 per maand in een meerpersoonshuishouden of € 2.000 per maand in een eenpersoonshuishouden.
b.
Ten gevolge van onvrijwillige werkloosheid of arbeidsongeschiktheid daalt het netto gezinsinkomen minimaal 15% in een meerpersoons- huishouden of 25% in een eenpersoonshuishouden. Onder werkloosheid wordt verstaan een verlies van arbeidsuren van degene die tegen betaling persoonlijk arbeid verricht op grond van een dienstverband of van natuurlijke personen die inkomen genieten vanuit een situatie die aan een dienstverband gelijk gesteld kan worden (waar onder andere mee worden bedoeld zelfstandigen zonder personeel ).
c.
De onder b. genoemde situatie duurt minimaal 6 maanden voort.
d.
De verzekeringnemer is niet meer in staat om zijn redelijke vaste lasten als bedoeld in Bijlage A te voldoen uit het gezinsinkomen en/of uit zijn vermogen als bedoeld in Bijlage 8.B.
3.
Van onvrijwillige afkoop als bedoeld in lid 1 is eveneens sprake indien is voldaan aan alle onderstaande voorwaarden: a.
De polis is verpand tot zekerheid van een hypothecair krediet.
b.
De woning waarop dit hypothecaire krediet is verleend, wordt verkocht in verband met echtscheiding of beëindiging van geregistreerd partnerschap of beëindiging samenwoning van de verzekeringnemer.
c.
Na verkoop van de woning en uitwinning van de polis is sprake van een restschuld dan wel dit valt te verwachten op basis van een onafhankelijke waardetaxatie van de woning en de afkoopwaarde van de polis.
d.
Deze restschuld kan (naar verwachting) niet volledig worden voldaan uit het in Bijlage 8.B genoemde vermogen van de verzekeringnemer en diens eventuele medeschuldenaren.
BIJLAGE 8.A - OVERZICHT VASTE LASTEN 1.
Woonlasten tot maximaal 34% van het netto gezinsinkomen vóór het intreden van de onvrijwillige werkloosheid of arbeidsongeschiktheid. Onder woonlasten worden bij een huurwoning verstaan de kale huur plus servicekosten en bij een koopwoning de maandlasten van de eigen woning schuld inclusief inleg of premies voor kapitaalsopbouw ter aflossing van deze schuld.
2.
Kosten van gas, elektriciteit en water tot maximaal € 200 per maand in een meerpersoon huishouden of € 130 in een eenpersoonshuishouden.
17
3.
Kosten van voeding tot maximaal € 185 per maand per meerderjarig gezinslid en tot maximaal € 125 per maand per minderjarig gezinslid.
4.
Kosten van maximaal één auto tot maximaal € 500 per maand. Hieronder worden verstaan alle kosten exclusief afschrijving en eventuele rentelasten.
5.
Daadwerkelijke schoolkosten van minderjarige kinderen tot een maximum per kind van € 15 per maand voor het basisonderwijs en € 70 per maand voor het voortgezet onderwijs.
6.
Daadwerkelijke kosten van opvang van minderjarige kinderen, voor zover deze voor de kinderopvangtoeslag in aanmerking komen met een maximum van € 300 per maand bij 1 of 2 kinderen en € 450 per maand bij 3 of meer kinderen.
7.
Kosten van noodzakelijke verzekeringen. Onder noodzakelijke verzekeringen worden verstaan een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering particulieren, inboedelverzekering, zorgverzekering en – indien sprake is van een eigen woning – een opstalverzekering en overlijdensrisicoverzekering.
8.
Maandlasten van alle schulden niet zijnde de eigen woning schuld tot maximaal € 600 per maand. Indien de rente en/of aflossing niet maandelijks wordt voldaan, worden deze herberekend naar een (gemiddelde) rente en aflossing per maand.
9.
Premies van beleggingsverzekeringen of andere kapitaalverzekeringen voor zover deze niet of bezwaarlijk premievrij kunnen worden gemaakt. Hiermee is bedoeld dat van polishouders allereerst gevergd kan worden te onderzoeken of een premievrije voortzetting van de beleggingsverzekering mogelijk is. Aangenomen wordt dat premievrije voortzetting voor de polishouder geen reële mogelijkheid is in het geval dit zou leiden tot fiscale claims en wanneer er sprake is van de situatie zoals hiervoor beschreven in artikel 3 lid 1 onder d.
BIJLAGE 8.B - VERMOGEN 1.
Onder vermogen wordt verstaan het saldo van bezittingen en schulden in Box III voor zover dit een bedrag te boven gaat van € 10.000 voor een meerpersoon huishouden of € 5.000 voor een eenpersoonshuishouden.
2.
De waarde van het vermogen bedoeld onder 1. wordt vastgesteld op basis van de aangifte Inkomstenbelasting van de verzekeringnemer en diens gezinsleden resp. – bij verkoop van de woning – diens eventuele medeschuldenaren.
3.
Bij de vaststelling van de waarde van het vermogen als bedoeld onder 1. worden buiten beschouwing gelaten bezittingen die redelijkerwijze niet of slechts bezwaarlijk op korte termijn te gelde kunnen worden gemaakt.
4.
Indien verzekeringnemer in betreffend jaar geen aangifte Inkomensbelasting heeft gedaan wordt onder het vermogen als bedoeld onder 1. verstaan het saldo van bezittingen en schulden in Box III indien in betreffend jaar wel een aangifte zou zijn gedaan.
18
5.
Ten tijde van de jaren dat er nog geen sprake was van Box 3 in de fiscale wetgeving wordt aansluiting gezocht bij de vermogens- en schuldcomponenten zoals bedoeld in Box 3.
BIJLAGE 8.C -VERGOEDING BIJ ONVRIJWILLIGE AFKOOP 1.
Voor de individuele schrijnende gevallen waarbij sprake is van onvrijwillige afkoop wordt vastgesteld de vergoeding te bepalen op basis van de verkorte looptijdmethode.
2.
Verkorte Looptijdmethode: rekenmethode waarbij als vergoeding aan Polishouders wordt toegekend het eventuele positieve verschil tussen de normkostenberekening ex artikel 2.2 sub (b) van de Overeenkomst en de werkelijke waardeontwikkeling ex artikel 2.2 sub (a) van de Overeenkomst op de feitelijke einddatum van de Beleggingsverzekering. In het kader van de individuele schrijnende gevallen is de feitelijke einddatum, de datum waarop de Beleggingsverzekering onvrijwillig werd afgekocht.
19