L
Raad
varigtate
Atil riin g l;estu ursrcch tspr;iak Go¡neen
-e /-cl."l:;:.:
peÍenr
lngekomen d.d.
f5 No.
O
-ûi-
2üi5
et¿,W.
Raad van de gemeente Achtkarspelen Postbus 2 9285 ZV BUITENPOST
l)atunl
Ons nummer
Uw kenmerk
14 januari 2015
201408900/1/R6
t.a.v, mw. M. Streefkerk
()nderu'erp
Behandelend ambtenaar
Achtkarspelen Hillebrandsreed 1 a, Twijzelerheide en Warmoltsstrjitte 98 en 98a, Harkema Bp en omgevingsvergunningen (gecoördineerde besluiten) (Crisis- en herstelwet)
A.J. Blom 070-4264346
ln de bovenvermelde zaak is uitspraak gedaan, De procedure is daarmee beëindigd Een eensluidend afschrift van deze uitspraak treft u hierbij aan. Hoogachtend, de griffier Deze brief is geautomatiseerd aangemaakt en is daarom niet ondertekend
2669905(CAo) Postbus 20019 - 2500 EA Den Haag - T 070 426 44 26 - F 070 365 13 80 - www.raadvanstate.nl Bij correspondentie de datum en het numrner varn deze brief vermelden
Raad
varistate
Åkl rl i r r¡¡ T:cst r: ¡"r :s-r-c r;lt tsl;rrt ak
Raad van de gemeente Achtkarspelen Postbus 2 9285 ZV BUITENPOST
I)¡tunr
Ons numller
14 januari 2015
201408900121R6
Uw kenmerk
Ondcnverp
Behandelend ¡mbtcnaar
Achtkarspelen Hillebrandsreed 1a, Twijzelerheide en Warmoltsstrjitte 98 en 98a, Harkema Bp en omgevingsvergunningen (gecoördineerde besluiten) (Crisis- en herstelwet) /Verzoek om voorlopige voorziening
A.J. Blom 070-4264346
ln de bovenvermelde zaak is uitspraak gedaan. De procedure is daarmee beëindigd Een eensluidend afschrift van deze uitspraak treft u hierbij aan. Hoogachtend, de griffier Deze brief is geautomatiseerd aangemaakt en is daarom niet ondertekend
2669897(CA0) Postbus 20019 - 2500 EA Den Haag -T 070 426 44 26 - F 070 365 13 80 - www.raadvanstate.nl Bij correspondentie de daturn en het nummer van deze brief vermelden
Raad varÌ$tate 201408900/1/R6 en 201408900t2tR6. Datum uitspraak: 14 januari 2O15
AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) en, met toepass¡ng van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen: appellant , wonend te Harkema, gemeente Achtkarspelen, appellant, en
-
1.
de raad van de gemeente Achtkarspelen, 2, het college van bu rgemeest-er-en -wethouders. -van Achtkarspelen. verweerders.
201408900/1/R6 201408900t2tR6
en
14 januari 2015
2
Procesverloop
Bij besluit van 11 september 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Hillebrandsreed 1a in Twijzelerheide en Warmoltsstrjitte 98 en 98a in Harkema" vastgesteld. Op 23 september 2O14 heeft het college omgevingsvergunning verleend voor de bouw van twee woningen aan de Warmoltsstrjitte 98 en 98a in Harkema. De besluiten zijn gecoördineerd voorbereid en bekend gemaakt, zoals bedoeld in artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro)' beroep ingesteld. Tegen deze besluiten heeft appellant de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige Tevens heeft appellant voorziening te treffen. De raad en het college hebben een verweerschrift ingediend De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter
zitting behandeld op
23 december 2O14, waar de raad en het college, vertegenwoordigd door B. Zuur en M. Streefkerk, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de Woningstichting Achtkarspelen, , gehoord. vertegenwoordigd door gemachtigde Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Overwegingen
.
ln dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. 1
2.
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De voorzieningenrechter toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de voorzieningenrechter aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de voorzieningenrechter aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Bestemmingsplan
3.
appellant betoogt dat het straatbeeld in de Warmoltsstrjitte wordt aangetast omdat het bouwvlak voorziet in een te massieve en grote twee-onder-één-kap woning die niet past in het straatbeeld.
3.1.
De raad stelt dat de Warmoltsstrjitte gekenmerkt wordt door lintbebouwing met gevarieerde bebouwing van vrijstaande en twee-onder-
201408900/1/R6 201408900t2tR6
en
3
14 januari 2015
één-kap woningen. Het bouwvlak voor de twee voorziene woningen is in verhouding met de breedte van het perceel niet afwijkend van de andere percelen in de straat, aldus de raad. De directe omgeving van het perceel kenmerkt zich door smalle lange percelen. Gemiddeld zijn de percelen per woning ongeveer 11 tot 13 meter breed. Het perceel aan de Warmoltsstrjitte 98 heeft een breedte van ongeveer 26 meter en komt dus overeen met twee percelen voor een woning in de omgeving, aldus de raad. De kavels tegenover de Warmoltsstrjitte 98 zijn bestemd voor twee-onderéén-kap woningen. Deze kavels hebben een breedte van ongeveer 9 à 10 meter per woning. Nog meer richting het oosten, aan de Warmoltsstrjitte 141-155, staat nog een viertal twee-onder-één-kap woningen, Voor deze locatie is inmiddels een vergunning verleend om de bestaande twee-onder-één-kap woningen te vervangen door hetzelfde type woning als aangevraagd is voor de Warmoltsstrjitte 98 en 98a. De voorziene woningen aan de Warmoltsstrjitte 98 en 98a passen binnen dit straatbeeld, aldus de raad. Het vorige bestemmingsplan kende dezelfde maximale gooten bouwhoogte als in het plan is voorzien.
3.2. Gelet op de bestaande bebouwing in de straat en de omvang van deze bebouwing heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de voorziene woningen niet zodanig afwijken van de in de straat aanwezige bebouwing dat dit leidt tot een aantasting van het straatbeeld. Het betoog faalt. 4.
appellant betoogt dat de afwijkingsbevoegdheid in artikel 6, planregels de mogelijkheid geeft voor meer en van a, de aanhef en onder massievere bebouwing die niet in het straatbeeld past.
4.1.
lngevolge artikel 6, aanhef en onder a, van de planregels kan het college, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van de bij recht in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages.
4.2.
Nu voor het kunnen afwijken van de bouwregels de voorwaarde gesteld wordt dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straaten bebouwingsbeeld faalt het betoog van appellant
5.
appellant betoogt dat het plan leidt tot aantasting van zijn woon- en leefklimaat en vermindering van de waarde van zijn woning. Daartoe voert hij aan dat het ten opzichte van de huidige situatie toevoegen van een extra woning op het perceel en het plaatsen van het bouwvlak dichter bij zijn perceel leidt tot aantasting van zijn privacy. Ook vreest hij geluidoverlast van de inrit bij de voorziene woning en vreest hij schaduwwerking op zijn woning.
5.1.
De raad stelt dat onder het vorige plan dezelfde bouwhoogte was toegestaan. Ook was in dat plan een inrit langs het perceel van appellant mogelijk. Dit plan verandert ten opzichte van het vorige plan enkel het
20140890O/1/R6 en 201408900121R6
4
14 januari 2015
bouwvlak en maakt één woning extra op het perceel mogelijk, aldus de raad De raad acht de gevolgen van de intensivering van het gebruik en de toename van de bebouwing dichter bij de perceelgrens acceptabel voor een woonstraat.
5.2.
Het bouwvlak ligt op een afstand van ongeveer 5,5 m van de perceelgrens van appellant en op 6,5 tot 7 m van zijn woning' De woning is gelegen in een straat binnen stedelijk gebied met aan beide zijden woonbebouwing. De woning aan de andere zijde van de woning van appellant staat op een zelfde afstand van zijn woning. Deze afstand tussen woningen is in de Warmoltsstrjitte niet ongebruikelijk. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in het plan voorziene toename van het aantal woningen met één woning en de afstand niet leiden tot een van het bouwvlak tot de woning van appellant gebruik van het perceel onaanvaardbare toename van de intensiteit van het of een onaanvaardbare toename van het geluid vanaf dat perceel. Hetzelfde geldt voor de aantasting van de privacy. Weliswaar zal als gevolg van het plan waarschijnlijk enige vermindering van de privacy en enige toename van geluid optreden, maar dit leidt niet tot een situatie die onaanvaardbaar en ongebruikelijk is in een woonwijk. Wat betreft de schaduwwerking stelt de raad dat de nieuwe bebouwing is gesitueerd ten noordoosten van de woning van appellant alleen Omdat de zon opkomt in het oosten, zal de woning van appellant 's ochtends vroeg last van schaduwwerking hebben. De tuin bij de woning zal geen of nauwelijks last hebben van schaduwwerking appellant van van de voorziene twee-onder-één-kap woning. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat het plan niet leidt tot een zodanige schaduwwerking dat dit onaanvaardbaar is. De voorzieningenrechter ziet gelet op het voorgaande geen bij een aanleiding voor het oordeel dat het belang van appellant ongestoord woon- en leefklimaat door het plan zodanig wordt aangetast dat de raad dit belang doorslaggevend had moeten achten. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van appellant betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hÌj heeft gedaan.
Het betoog faalt.
6.
appellant betoogt dat het plan niet voorziet in parkeren op het perceel Warmoltsstrjitte 98 en 98a, terwijl parkeren aan de weg niet mogelijk is.
.
De raad stelt dat het gemeentelijk uitgangspunt is dat parkeren op eigen terrein plaats vindt. Het perceel biedt daarvoor voldoende ruimte aldus de raad. De Stichting Woningbouw Achtkarspelen zal voor beide woningen een inrit aanleggen en daarop kan worden geparkeerd, aldus de raad. 6.1
6.2.
De bestemming "Tuin" staat parkeervoorzieningen toe. De appellant heeft niet bestemming "Wonen" staat erven en paden toe.
201408900/1/R6 201408900t2tR6
en
5
14 januari 2015
aannemelijk gemaakt dat parkeren op eigen terrein niet mogelijk is. Gelet op de oppervlakte op het perceel die naast het bouwvlak beschikbaar is, is voldoende ruimte beschikbaar om te parkeren, Het plan staat derhalve niet in de weg aan het parkeren op eigen terrein. Het betoog faalt.
7.
appellant betoogt dat het bebouwd oppervlakte vergroot wordt, en daardoor de waterhuishouding van het gebied op nadelige wijze zal veranderen omdat open ruimte verdwijnt waar hemelwater geleidelijk de bodem in kan trekken. Hij betoogt dat het Wetterskip Fryslân (hierna: het waterschap) heeft geadviseerd om regenwater langzaam te laten weglopen door het toepassen van grasstenen en onverharde oppervlakken, regenwater af te voeren naar een sloot en niet naar het vu¡lwaterriool, en vloeren minimaal een meter boven het grondwater aan te brengen. Hij betoogt dat hoewel in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangegeven dat deze adviezen "voor zovet toepasbaar" ter harte genomen zullen worden, dat deze adviezen in de planregels niet in afdwingbare bepalingen zijn vertaald. Hij betoogt dat daarom niet afdoende is gewaarborgd dat de waterhuishouding als gevolg van het plan geen onaanvaardbare schade zal oplopen.
7.1. De raad stelt dat een watertoets heeft plaatsgevonden en het voorontwerpbestemmingsplan in het kader van overleg aan het waterschap is toegezonden. Het waterschap heeft in de reactie van I januari 2014 aangegeven dat de watertoets is doorlopen en dat de uitkomst is opgenomen in het bestemmingsplan. Het plan geeft het waterschap geen aanleiding tot het maken van opmerkingen, aldus de raad. De raad stelt dat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan niet belemmerd wordt door nadelige gevolgen voor de waterhuishouding en geen sprake zal zijn van onaanvaardbare schade voor de waterhuishouding. 7.2.
Het advies van het waterschap is een standaard wateradvies. ln het advies staat vermeld dat op grond van de gegevens van het plan is bepaald dat het plan een beperkte invloed heeft op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. Dit betekent dat de beperkte invloed van het plan kan worden opgevangen met standaard maatregelen, Deze maatregelen staan in het standaard wateradvies. Het advies vermeldt dat deze maatregelen in de ruimtelijke onderbouwing van het plan kunnen worden opgenomen. Het advies is als bijlage 3 bij het plan gevoegd en de adviezen zijn in de waterparagraaf in de plantoelichting opgenomen. ln het standaardadvies staat dat omdat het om een standaardadvies gaat wellicht niet alle ondeiäe[eñ vân tôepaaélñg zijn op het plan,
7.3.
De raad heeft zich gelet op het standpunt van het waterschap dat plan het een beperkte invloed heeft op de waterhuishouding en de afvalwaterketen en het feit dat het waterschap het opnemen van de adviezen uit het standaardadvies in de ruimtelijke onderbouwing van het plan toereikend acht, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen noodzaak bestond om de adviezen afdwingbaar in het plan vast te leggen. appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de maatregelen die in het algemene advies zijn genoemd noodzakelijk zijn voor de uitvoerbaarheid van het plan. Het betoog faalt.
201408900/1/R6 201408900t2tR6
en
6
14 januari 2O15
8.
appellant betoogt dat ten onrechte niet is ingegaan op de effecten van het plan op licht beschermde diersoorten.
8.1. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling geldt dan wel een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Ffw. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan níet heeft kunnen vaststellen, indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat de Ffw aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. 8.2. ln bijlage 2 bij de plantoelichting is een ecologische inventarisatie opgenomen. ln deze bijlage staat dat de licht beschermde soorten, waaronder de bosmuis, egel en gewone pad, niet in hun voortbestaan worden bedreigd en dat deze onder de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen vallen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd volgens de ecologische inventarisatie. 8.3.
lngevolge artikel 16b, eerste lid, onder d, en tweede lid, onder a, van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten in samenhang met artikel 1b, vierde lid, van de Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet (hierna: de regeling) gelden de in artikel I tot en met 1 2 van de Ffw opgenomen verboden niet voor de in bijlage 4 van de regeling opgenomen diersoorten bij de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. ln bijlage 4 van de regeling staan onder andere de bosmuis, de egel en de gewone pad.
8.4. Gelet op het voorgaande, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de Ffw op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. Het betoog faalt. appellant betoogt dat niet is gebleken of de planschade 9. verhaald kan worden en dat daarom onzeker is of het plan economisch uitvoerbaar is.
9.1. De raad heeft bij het verweerschrift een afschrift van de planschadeovereenkomst met de stichting woningbouw Achtkarspelen voor de woningen aan de Warmoltsstrjitte gevoegd. Hierin is opgenomen dat stichting woningbouw Achtkarspelen zich verbindt om aan de gemeente het totale bedrag te compenseren van de tegemoetkoming in schade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wro die onherroepelijk voor vergoeding door de gemeente in aanmerking komt en die voortvloeit uit het plan. 9.2.
Gelet op de planschadeovereenkomst faalt het betoog dat de economische uitvoerbaarheid onvoldoende is verzekerd omdat de vergoeding van de planschade niet is verzekerd. Omgevingsvergunning
10.
appellant betoogt dat het bouwplan niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand.
201408900/1/R6 201408900t2tR6
en
7
14 januari 2015
.
Het college stelt dat hij het welstandadvies heeft beoordeeld en heeft overgenomen. 10.1
1O.2. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij de aanvrager of een derde-belanghebbende een tegenadvies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie danwel indien een aanvrager of derde-belanghebbende gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria. Dit is slechts anders indien het advies van de welstandscommissie naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. appellant heeft zijn betoog dat het bouwplan in strijd is met 10,3. de redelijke eisen van welstand niet aan de hand van de welstandsnota onderbouwd. Ook is geen tegenadvies overgelegd. De voorzieningenrechter heeft aangevoerd dan ook geen reden voor het ziet in hetgeen appellant van de welstandscommissie dat het het advies het college oordeel dat bouwplan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand niet heeft kunnen overnemen.
11.
Het beroep is ongegrond
12.
Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
13.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding
2014O89OO/1/R6 en 20140890012tR6
I
14 januari 2O15
Beslissing De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
ll.
verklaart het beroep ongegrond; wijst het verzoek af .
Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. D. Rietberg, griffier.
w.g. Kranenburg
w.g. Rietberg
voorzieningenrechter
griff ier
Uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2O15
725. Verzonden: 14 januari 2015