Van toen
Naar nu
van afval naar grondstof fen
Beste lezer, Dit boek is speciaal samengesteld en vervaardigd voor de vernieuwde raadzaal van het stadhuis in Deventer. Het gaat over de geschiedenis van afval en grondstoffen in Nederland en Deventer in het bijzonder. Voor iedereen die ermee te maken heeft - en wie heeft dat niet? - een wereld waarin alledaagse handelingen zoals inkopen doen, eten bereiden, je aanrecht opruimen, je zolder uitmesten of de container aan de weg zetten, handelingen zijn die je zonder veel nadenken of diepere gedachten uitvoert. Totdat je meer en meer te weten komt over klimaatproblemen, plastic soep en het opraken van fossiele grondstoffen. En je je op een zeker moment ineens realiseert dat veel van die ingesleten routinehandelingen erom vragen eens kritisch onder de loep genomen te worden. Dat is de eerste stap naar bewustwording en naar de vraag: wat kan ik eigenlijk zelf bijdragen aan een andere, betere wereld, thuis, in mijn directe omgeving, op school of op het sportveld? Dit boek verenigt verleden en heden, oud en jong, versleten en nieuwe materialen, problemen die ver weg lijken, maar uiteindelijk heel dichtbij liggen. We hopen u als lezer te interesseren, te inspireren en uit te nodigen om actief bij te dragen aan een schone, veilige en duurzame leefomgeving.
Circulus-Berkel Maart 2016
VOORWOORD
Inhoudsopgave
Vier generaties over afval, de 80er: Kitty Nieuwenhuis
1 Terugblik op 150 jaar afval en grondstoffen
.........................................................................................................................................................
Vier generaties over afval, de 60er: Harry Jolink
...........................................................................................................................................
2 Wetgeving pijler onder modern grondstoffenbeheer
..............................................................................................................
Vier generaties over afval, de 40er: Esther Hekkert
....................................................................................................................
............................................................................................................................
3 Grondstoffenbeheer in de 21e eeuw, Deventer nu en straks
Vier generaties over afval, de 20er: Bert ter Horst
........................................................................................
..................................................................................................................................
04 08 14 18 26 30 35
INHOUD
Vier Generaties Over Afval de 80er Kitty Nieuwenhuis
de 80er
“Mijn kinderen en kleinkinderen hebben ook geleerd om geen afval op straat te laat te vallen”
Kitty Nieuwenhuis zag de hoeveelheid afval in acht decennia toenemen “Vroeger hadden we één afvalemmer” Kitty Nieuwenhuis (81) woont in het centrum van Deventer, waar ze als klein meisje ook opgroeide. Zorgvuldig houdt ze haar afval apart; haar bijdrage aan een beter milieu, want ze maakt zich zorgen over onder meer de plastic soep die in de oceanen drijft. Deze soep wordt gevormd door steeds meer plastic afval dat door de verwering in het zeewater in combinatie met zonlicht uit elkaar valt tot kleine stukjes. Het bedreigt een belangrijke zuurstofleverancier én voedselbron van de aarde, namelijk de oceanen. “Dat vind ik een heel ernstig probleem. Al die vissen met hun hele maag vol plastic”, zegt Kitty zorgelijk. “Vroeger hadden we geen plastic.”
Vier generaties over afval
de 80er
5
Het waren andere tijden. “Vla zat in flessen met statiegeld en andere flessen hadden we niet. Als de melkboer aan de deur kwam, gingen we met de pan naar buiten om die te laten vullen. In huis stond één afvalemmer”, herinnert ze zich nog. Ze woont al jaren in de Prinsenplaats in het centrum. Haar huis is iets verhoogd ten opzichte van de weg; eronder bevindt zich een parkeergarage voor de bewoners. Om de woning te betreden moet ze eerst een stenen trap op met zes treden, die ze deelt met haar buren. In de keuken kijkt Kitty uit op de straat. Hier kookt ze ’s avonds voor zichzelf; haar man is overleden. In de woonkamer aan de achterzijde kijkt ze uit op haar tuin. Vroeger stonden hier vele potten met planten, maar omdat ze geen waterkraan aan die zijde heeft, heeft ze de planten weggedaan. Het lopen met gieters water vanaf de keuken, door de kamer naar buiten is haar te veel geworden. Binnen heeft ze het gezellig gemaakt. In een hoek bewaart ze herinneringen aan de vele verre reizen die ze gemaakt heeft. Op een kast staan de foto’s van de kinderen en kleinkinderen, die ze met trots laat zien.
Bombardement In 1934 werd ze in dezelfde stad geboren, als een van de zes kinderen in het gezin. Zeker het laatste jaar van de oorlog maakte ze bewust mee. In het najaar van 1944 begonnen de geallieerden met luchtaanvallen op de spoorbrug over de IJssel om de Duitsers tegen te houden. Bij de aanvallen werd nooit de spoorbrug geraakt, maar wel de binnenstad van Deventer. Bij het grote bombardement op 15 december 1944 raakten de huizen rondom de Nieuwe Markt volledig verwoest, ook het huis waar Kitty woonde. Terwijl zij, toen tien jaar oud, met een ander meisje zich stond te verlekkeren bij een etalage van een speelgoedwinkel, ging het luchtalarm af. Ze probeerde naar huis te komen om te schuilen, maar het kleinere vriendinnetje kon niet zo snel mee komen. Ze klopten ergens aan, maar de vrouw die open deed gooide de deur ook weer dicht voor de meisjes. Uiteindelijk mochten ze bij een meneer in zijn kelder schuilen en toen het luchtalarm aangaf dat ze weer over straat konden, zocht ze in paniek naar haar huis en familie. De straten waren in puin en hun huis was zwaar beschadigd. Kitty onderbreekt haar verhaal om een pop te halen. “Dit is alles wat er over is gebleven”, zegt ze, terwijl ze pop op de keukentafel zet. De buurkinderen, nu allemaal tachtigers, die hun bezittingen kwijtraakten in de oorlog komen nog geregeld bij elkaar. In de reünies halen ze herinneringen uit die tijd op. In 2015 verscheen over hen het boek “De kinderen van de Nieuwe Markt” waarin hun verhalen zijn opgetekend. Misschien dat in de oorlog, waarin ze vrijwel alles kwijtraakte, de basis is gelegd voor Kitty om zuinig om te gaan met spullen en met het milieu en spullen zoveel mogelijk te hergebruiken. Ze is zich bewust van de enorme hoeveelheid afval en wil daar zo min mogelijk aan bijdragen. Dat winkeliers sinds 1 januari 2016 niet meer gratis plastic tassen mogen verstrekken, spreekt haar aan. “Ik heb altijd zelf een eigen tasje mee”, zegt ze.
Vier generaties over afval
de 80er
6
“Mijn kinderen en kleinkinderen hebben ook geleerd om geen afval op straat te laten vallen.” Met de dagelijkse boodschappen komt veel meer afval in huis dan jaren geleden. Theezakjes, koffiecups, wegwerpartikelen zoals weggooidoekjes – ze bestonden vroeger nog niet. Producten werden zonder verpakking verkocht. “Het groenteafval werd opgehaald door de schillenboer of het ging naar het konijn van vrienden van ons. Eieren gingen we met een schaaltje halen. Zeeppoeder en wasmiddel waren er ook niet, behalve Sunlight Zeep”, vertelt ze. Sunlight Zeep werd eind negentiende eeuw op de markt gebracht door de voorloper van Unilever (Lever Bros) zodat mensen steeds meer het belang van goede hygiëne zouden inzien. Het werd overal voor gebruikt, zowel om de vloer mee te dweilen als om kleding in te wassen. De kolenboer bracht een mud kolen en aardappelen om de winter mee door te komen. Ze werden naar zolder gebracht en daar op de grond gelegd; aan de ene kant de kolen, aan de andere kant de aardappelen. Zonder plastic tassen of dozen.
Makkelijk “We hebben nu wel heel veel afval”, verzucht Kitty. Door de jaren heen heeft ze vele veranderingen meegemaakt. Ze herinnert zich nog hoe ze bij de kruidenier de droge levensmiddelen kocht. Daarna kwam De Gruyter. “En 10 procent”, weet ze nog precies, denkend aan de slogan van deze grossier, die reclame maakte met de slogan “En betere waar en tien procent, alleen De Gruyter”. Klanten kregen bij inlevering van hun kassabonnen tien procent korting. “Het was eigenlijk de voorloper van Albert Heijn”, vertelt ze. Met de jaren deden ook steeds meer nieuwe producten hun intrede, zoals bananen en sinaasappels. “We waren zo blij met al die nieuwe dingen”, weet Kitty. Ook producten die ‘makkelijk’ waren, zoals vloeibaar wasmiddel en theezakjes. “En met de komst van aardgas, want daardoor hoefden we niet meer met kolen de kachel aan te maken.” De stoffige zolders waar de kolen werden opgeslagen waren daarmee ook verleden tijd. Met de komst van de supermarkten en nieuwe producten nam ook het verpakkingsmateriaal toe. “We hebben nu zakken voor het plastic afval, textiel en elektrische apparaten, een doosje voor de kranten… Ik vind het prima”, aldus Kitty. Ze moest wel wennen aan de nieuwe manier van afvalinzameling. Het restafval mag ze in een zak in een ondergrondse container deponeren, maar ze was niet blij toen ze hoorde dat deze container bij de Bergkerk geplaatst zou worden. Ze vroeg om een andere oplossing en nu is er dichter bij huis een container gerealiseerd. Ondanks haar tachtig jaar kan ze daardoor nog steeds zelfstandig haar zakje met afval naar de container brengen. Zelf vindt ze dat ze in haar eentje te weinig groenteafval heeft voor een groene container. “Maar ik heb afgesproken met buren dat ik mijn afval bij hun in de container mag gooien.” Vanavond zal het meevallen: ze eet worteltjes. Ze trekt de zak er af en bekijkt de worteltjes: “Ze zijn ook al geschrapt.” Het plastic kan bij het plastic afval en de worteltjes zijn al bijna klaar voor consumptie. Zo gemakkelijk gaat dat tegenwoordig.
Vier generaties over afval
de 80er
7
1
Terugblik op 150 jaar afval en grondstoffen
1
Terugblik op 150 jaar afval en grondstoffen In de Nederlandse afvalgeschiedenis zijn er twee periodes geweest die hebben bijgedragen tot onze huidige organisatie van inzameling en verwerking. De strijd tégen ziekten en vóór hygiëne uit zich vanaf 1870 in de oprichting van gemeentereinigingsdiensten en afvalverbrandingsovens. De andere periode wordt gekenmerkt door de naoorlogse groei van de afvalberg en de milieuschandalen in de jaren tachtig van de vorige eeuw. Iedere periode kent een markant persoon die oplossingen voor de problemen wist door te voeren. Na de cholera-epidemie van 1866 toog een groep van jonge, moderne ingenieurs en artsen aan het werk om dergelijke catastrofes in het vervolg te voorkomen. De artsen legden zich toe op de aard van de ziekte en de persoonlijke hygiëne, de ingenieurs op de infrastructuur. Om een idee te krijgen van de positie van de ingenieursstand: in 1890 stond een derde van de Rijksbegroting ter beschikking van iets meer dan vijftig ingenieurs bij Rijkswaterstaat. Er werd voor een rioolstelsel gezorgd en voor goede afwatering, maar ook voor de organisatie van het inzamelen en verbranden van ‘de bron van zoveel ziektekiemen’. Twee belangrijke kopstukken in deze ontwikkeling waren M.A. van der Perk en A. de Groot, respectievelijk directeur van de gemeentereinigingsdienst Rotterdam en Amsterdam. Van der Perk was atypisch voor zijn tijd: hij was geen gediplomeerd ingenieur en kon daarom volgens de procedure in 1899 geen hoofd van de reinigingsdienst worden. In de veertien jaar daarvoor heeft hij zich echter bij de uitvoering van moeilijke infrastructurele werken van onschatbare waarde getoond en is hij bovendien docent ‘stoomwerktuigkundig teekenen’ aan de Rotterdamsche Academie. Op aandringen van zijn superieuren solliciteert hij toch en wordt hij aangenomen. De gemeentedienst groeit onder zijn leiding uit tot een professionele organisatie. Hij schaft modern en goed materiaal aan, tot en met betere bezems toe en benadert de inzameling en reiniging vanuit logistiek oogpunt door de stad in te delen in wijken. Hij verbiedt zijn medewerkers nog langer waardevolle zaken uit het stadsafval te halen, maar verhoogt ook hun loon om de noodzaak daartoe overbodig te maken. Bij zijn 25-jarig jubileum wordt hij geroemd als ‘de voortreffelijk leider van een bedrijf, dat de moderne wetenschap van hygiëne, werktuigkunde en economie in hun hoogste eischen omvat’. Dat hij gewaardeerd wordt door zijn collega’s, blijkt uit zijn verkiezing tot eerste voorzitter van de Vereeniging van directeuren van Gemeentelijke Reinigingsdiensten in Nederland, zoals de NVRD toen heette. Zijn grootste triomf is echter de indienststelling van de Rotterdamse afvalverbrandingsoven in 1912. Het is de modernste oven in Europa op dat moment.
1
Terugblik op 150 jaar afval en grondstoffen
9
1
Ook toen al was er een prestigestrijd tussen Rotterdam en Amsterdam. Zes jaar later namelijk werd de Rotterdamse oven ingehaald door een spiksplinternieuwe in Amsterdam. De genius achter deze oven is A. de Groot, sinds 1903 directeur van de Amsterdamse reinigingsdienst. Hij heeft er jaren voor door Europa gereisd en zo de ‘best practices’ verzameld. Ook hij is, net als Van der Perk, zeer technisch georiënteerd – hij schrijft jarenlang bijna de helft van het gerenommeerde Technisch Gemeenteblad vol – maar ook sociaal zeer geëngageerd. Onder zijn bewind worden de arbeidsvoorwaarden goed geregeld, later ook de vakantietoeslag. In 1923 stopt hij de voorsortering bij zijn verbrandingsoven, omdat hij het onverantwoordelijk vindt jonge mannen onder zulke onhygiënische omstandigheden te laten werken. Ook in die tijd beweren boze tongen dat hij het voorsorteren enkel stopt om zijn oven vol te krijgen. De Groot was namelijk, anders dan zijn collega Van der Perk, van mening dat er met afval verbranden geen geld te verdienen is. Zijn argument is dat vuilverbranding primair een hygiënische noodzaak is, zeker in de grote stad. Dat je met stoom, sintels en slakken de kosten nog kan drukken, is mooi meegenomen. Hij is dan ook tegen voorsortering om grondstoffen terug te winnen. Het woord hygiëne had in die tijd dezelfde lading als tegenwoordig het woord ‘duurzaam’: het was equivalent aan ‘goed’. De bemoeienis van beide heren heeft er toe geleid dat de gemeentereinigingsdiensten ‘het particuliere winstbejag ten koste van de volkshygiëne een halt hebben toegeroepen’ en zich de inzameling én eindverwerking van het huishoudelijk afval hebben toegeëigend. Een situatie die pas tachtig jaar later verandert.
De opkomst van de reinigingsdiensten Straatreiniging was tweehonderd jaar geleden de meest in het oog springende vorm van stadsreiniging. Pas later zijn daar uit reinigingsdiensten ontstaan die het afval gingen ophalen. In 1812 – Nederland zucht nog onder het regime van Napoleon – geeft de Sous-Prefect van Dordrecht, J. Repelaer, zijn onderhorige gemeenten de opdracht het ‘asch en straatveegsel’ te verpachten per openbare aanbesteding. De overheid zit krap bij kas en beide stromen brengen goed geld op als meststof. Een aantal burgemeesters schrijft terug dat de inzameling al geschiedt door het Armenbestuur of het Armenhuis, en dat die ook van de opbrengsten profiteren. Dat is dan de verkeerde die ervan profiteert, reageert Repelaer: ‘Gelieft dus uw werk daar van te maken’. Het is het begin van de formele aanbesteding van het ‘asch en straatveegsel’ dat binnen de Nederlandse gemeenten vrijkomt.
1
Terugblik op 150 jaar afval en grondstoffen
10
1
De aankondiging van de aanbesteding wordt in de jaren daarna steeds nauwkeuriger, en hoe groter de stad, hoe meer verplichtingen voor de pachter. De stad wordt in wijken of percelen verdeeld, en er kan per perceel worden ingeschreven. De pachter verplicht zich de as en het straatveegsel – voornamelijk slib en paardenmest – in gesloten karren op te halen om de ergste stank en stof binnen te houden. Daarnaast moet hij het vuil dat burgers in manden op de straat zetten meenemen. Zijn komst kondigt hij aan met een ratel. ‘Asch en straatveegsel’ vormen dus een opbrengststroom, en worden gebruikt als mest voor de landbouw. Dat verandert rond 1850 compleet als guano als meststof op de markt komt: één kar guano vervangt bijna vijftig karren stadsmest. Bovendien worden turf en hout vervangen door steenkool, waarvan de as nauwelijks bemestingswaarde heeft. Tot slot is België, dat de grootste afnemer van stadsmest was, in 1830 afgescheiden van Nederland terwijl er een uitvoerverbod op meststoffen bestaat. Vanaf deze tijd schrijven dan ook de meeste pachters de gemeente aan, met de klacht dat ze niet meer uit hun kosten komen en of ze ontheven kunnen worden van hun plicht. Zo wordt het straatvuil van een opbrengststroom een kostenpost. De overheid krijgt door de grondwet van 1848 veel meer armslag om projecten uit te voeren en start een hygiënecampagne, waarin ingenieurs en doctoren de drijvende krachten achter waterleidingen en rioolstelsels zijn. Gemeenten gaan rekenen en komen tot de slotsom dat reiniging en afvalinzameling goedkoper zijn in eigen beheer, en dat daarmee ook de stedelijke hygiëne beter te beheersen is. Rond 1870 worden de eerste reinigingsdiensten opgericht. De straatveger is daarvan het meest herkenbare onderdeel. De huis-aan-huisinzameling wordt gescheiden in een aparte dienst.
Aandacht verschuift van hygiëne naar schaarste De Club van Rome zendt in 1968 de boodschap uit: grondstoffen zullen rond 2040 ontoereikend zijn om de groeiende wereldbevolking te onderhouden. Daarnaast legt ze ook de vinger op de verkwisting en vervuiling die de consumptiemaatschappij met zich meebrengt. De Club wordt gevormd door wetenschappers, industriëlen en politici over de hele wereld. In Nederland is ze enorm populair. De helft van de oplage van het boek ‘Grenzen aan de groei’ vindt zijn weg in Nederland. Ook de politiek kent gewicht toe aan de beweging: in 1971 al maakt premier Biesheuvel ruimte voor een Ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiëne. Het is een samenstelling uit twee andere ministeries: die van Sociale Zaken en Volksgezondheid en die van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Uit de oprichting van het nieuwe ministerie blijkt dat de geest des tijds
1
Terugblik op 150 jaar afval en grondstoffen
11
1
verandert: tot dan toe werd de Nederlandse industrie en haar bodemgebruik enkel gezien als productiefactor, nu verschuift de aandacht ook naar het welzijn van volk en milieu. De eerste minister is Louis Stuyt, internist en de eerste arts die minister wordt. Door zijn medische achtergrond ligt zijn aandacht grotendeels bij de ‘V’ in de naam van zijn ministerie. Op het gebied van het milieu is zijn werk uitsluitend beleidsmatig. In 1972 brengt hij de Urgentienota Milieuhygiëne uit. Daarin bepaalt hij dat de speerpunten voor de wetgeving geluidshinder, bodem- en waterverontreiniging en overbemesting zijn. Veel tijd om die wetgeving te formuleren krijgt hij niet: in 1973 valt het kabinet Biesheuvel II. Meer tijd krijgt zijn opvolger: Irene Vorrink (1973-1977). Haar baanbrekend werk wordt overschaduwd door het verhaal dat zij zich bij een Europese meeting gepresenteerd zou hebben als ‘ministre du milieu’ (minister van de onderwereld) in plaats van ‘environnement’, een verhaal waar nooit een betrouwbare bron voor is gevonden. Zij borduurt voort op het Voorontwerp wet inzake Bodemverontreiniging van Stuyt, later de Wet Bodembescherming. De veranderde naamgeving geeft ook de verschuiving van aandacht aan: van het ‘wegnemen van knelpunten’ (Bodemverontreiniging) naar het ‘bepalen van doelstellingen’ (Bodembescherming). Veel succes levert het niet op. De voorgestelde maatregelen vragen medewerking van de ministeries Landbouw en Visserij, Volkshuisvesting en Ruimtelijke ordening, Economische zaken, en Verkeer en Waterstaat, maar die willen geen van allen hun bevoegdheden op dit gebied inleveren. Meer succes heeft Vorrink met haar Wet chemische afvalstoffen (1976) en de Afvalstoffenwet (1977). Deze wetten zijn een belangrijke basis voor wat in de 20 jaar daarna aan wetgeving wordt ontwikkeld: afvalverwijdering wordt aan strenge regels gebonden, er komt een meldingsplicht en de financiering wordt geregeld vanuit heffingen. Ondanks de toenemende aandacht van publiek en politiek, is de omvang van de milieuverontreiniging nog niet in beeld gebracht. Die twijfelachtige eer valt minister Ginjaar (1977-1981) ten deel. Nadat hij in 1979 de Wet Geluidhinder en de Wet algemene bepalingen milieuhygiëne door de Kamer heeft gekregen, krijgt hij te maken met het gifschandaal in Lekkerkerk. De fundering van een nieuwe wijk blijkt aangelegd met door benzenen verontreinigde grond van een stortplaats. De bewoners worden geëvacueerd naar een emplacement met stacaravans, al gauw door henzelf omgedoopt tot Camping Benzeenidorm. Lekkerkerk is de aanzet tot actief zoeken naar gifplaatsen – in 2003 staat de teller op maar liefst 175.000, saneringskosten 18 miljard euro – en ontwerpen van verdere wetgeving. De Wet Bodembescherming, eerder nog onmogelijk gemaakt door de diverse ministeries, gaat in 1983 zonder al te grote problemen door de Kamer. De bodemverontreiniging zorgt er ook voor dat milieu gezien wordt als een infrastructurele zaak en dat komt in 1982 tot uiting in de naam: het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM). Onder deze naam gaat het baanbrekend werk door met spraakmakende ministers als Pieter Winsemius, Ed Nijpels en Hans Alders.
1
Terugblik op 150 jaar afval en grondstoffen
12
1
Winsemius (VVD) is net veertig jaar als hij in 1982 de eerste VROM-minister wordt. Hij weet in de jaren daarna belangrijke wetgeving op het gebied van milieu door de Kamer heen te loodsen. Zo is bijvoorbeeld de milieueffectrapportage onder zijn bewind tot stand gekomen. Belangrijker echter is zijn inspanning om andere beleidsterreinen te betrekken bij zijn wetgeving en daardoor het draagvlak te vergroten en de handhaving te verbeteren. Partijgenoot Nijpels is bij zijn aantreden pas 36 jaar en dus nog jonger dan zijn voorganger. Hoewel de VVD in 1986 onder zijn leiding negen zetels verliest, wordt hij toch gevraagd als Minister van VROM. In die hoedanigheid wordt hij gewaardeerd door zowel coalitiegenoten als oppositie. Zijn belangrijkste wapenfeit is het eerste Nationaal Milieubeleidsplan (NMP1, 1989), met een horizon van tien jaar, waarvoor de basis was gelegd in zijn nota ‘Zorgen voor morgen’ (1988), die ruim twintig jaar vooruitblikt. In de nota kijkt men dán al naar het milieu vanuit kringlopen en worden mestproblematiek, zure regen, autogassen, geluidshinder, het lozen van afvalwater en het storten van afval gezien als ‘ophopingen’ in die kringloop. Voor wie de nota nu leest is het oude koek, maar in 1988 werden de beschreven doelstellingen als heel vergaand beschouwd. Nijpels werkte in zijn wetsvoorstellen nogal eens samen met minister Neelie Smit-Kroes van Verkeer en Waterstaat. Zijn opvolger, Hans Alders (1989-1994), breidt die samenwerking uit met de ministers Koos Andriessen (Economische Zaken), Hanja Maij-Weggen (Verkeer en Waterstaat) en Gerrit Braks (Landbouw, Natuurbeheer en Visserij) om zodoende een Nationaal Milieubeleidsplan Plus (NMP+, 1990) uit te kunnen brengen. Milieubeheer wordt steeds meer een interdepartementale kwestie. Inmiddels is het milieu bij bedrijven en overheid salonfähig geworden. Werden milieuactivisten in de jaren 80 door hen wel eens meesmuilend ‘De Groene Khmer’ genoemd, nu worden bedrijven en overheidsinstanties niet moe te roepen wat hún bijdrage is aan een beter milieu. Afvalinzamelaars verwerken termen als ‘Milieuservice’ in hun naam en productiebedrijven roepen van de daken dat ze voortaan secundaire grondstoffen gebruiken. Alders stimuleert deze ontwikkeling op verschillende manieren. Als Zoontjens Beton een ‘milieutegel’ maakt die voor 90 procent uit gerecycled puin bestaat, wil geen gemeente het product afnemen. Er moet een set van nieuwe specificaties gemaakt worden want de materialen zijn anders, zo luidt het verhaal. Het tij keert op de Bouwbeurs van 1993, waar Zoontjens onverwacht bezoek krijgt van Alders, wiens aandacht wordt getrokken door het woord ‘milieutegel’. Hij is enthousiast over het product. Alle formele bezwaren verdwijnen als sneeuw voor de zon en kort daarna kan Zoontjens de bestellingen niet meer bijhouden. In deze tijd ontstaan begrippen als duurzaamheid, Cradle2Cradle en circulaire economie, die in de tien jaar daarna terechtkomen bij een breed publiek.
1
Terugblik op 150 jaar afval en grondstoffen
13
de 60er Harry Jolink
Vier Generaties Over Afval
de 60er “Ik ben een neuroot, ik trek zelfs de vensters uit gebaksdozen”
Harry Joling zet zich al jaren in voor WorpWegWerpVrij “We hebben alle merken energydrankjes en condooms al voorbij zien komen” Over de IJssel, aan de Twellose kant van Deventer, ligt een prachtig park: De Worp. Maar helaas wordt in dit park en op de stranden bij de IJssel regelmatig zwerfvuil aangetroffen. Een doorn in het oog van een aantal bewoners. Samen zetten ze de schouders eronder en eens per maand, van april tot oktober, ruimen ze op zaterdagochtend zoveel mogelijk op. De initiatiefnemer is Harry Joling. Na zes jaar is hij nog even fanatiek. “Als je je eraan ergert, moet je er ook wat aan doen.”
Vier generaties over afval
de 60er
15
In 2004, nadat Harry stopte met zijn huisartsenpraktijk in Epse, verhuisde hij met zijn vrouw Marijke naar De Worp in Deventer. Totdat zij ziek werd en in 2015 overleed, liepen ze graag samen hard en het was een vast gebruik om tijdens hun trainingsrondje richting de A1 over het ‘hoge duin’ zwerfafval mee te nemen. Dikwijls konden zij op de terugweg niet meer hardlopen vanwege de buit en van zo’n tocht. Het stoorde Harry dat hij zoveel zwerfafval tegenkwam in de mooie natuur en hij wilde het graag groter aanpakken. In 2009 zag hij zijn kans. De Deventer dichter Boudewijn Betzema, ook woonachtig bij de Worp, stoorde zich eveneens aan het zwerfafval en hij kondigde in een bericht in de krant aan dat hij de stranden schoon wilde maken en het afval in de IJssel wilde kieperen. Natuurlijk lokte dit kritiek uit. “Er kwam politie op af en hij kreeg veel mensen op de been”, herinnert Harry zich nog goed. Samen met andere betrokken bewoners besloot hij op die dag, begin juli 2009, de handen uit de mouwen te steken en was de eerste gezamenlijke schoonmaakactie een feit. Ze verzamelden inderdaad al het zwerfafval op de stranden, maar in plaats van het in de IJssel te gooien, ruimden ze het op in zakken die door Cambio, onderdeel van Circulus-Berkel, werden opgehaald. De groep richtte samen WorpWegWerpvrij op en kon daarbij blijvend rekenen op steun van de gemeente. De Deventer Schoon Familie van Cambio zorgt ervoor dat de groep voorafgaand aan hun schoonmaakacties voorzien wordt van prikkers, zakhouders en zakken. Het afval wordt na elke actie weer opgehaald. Ook staan er meer afvalbakken op de Worp die regelmatig worden geleegd. Met ongeveer de helft van de dertig aangesloten vrijwilligers struinen ze maandelijks, getooid met prikstokken en afvalzakken, de stranden af langs de IJssel. Vanuit het Hovenhuus (het wijkgebouw op de Hoven) via de Ossewaarden, de Bolwerksmolen en de fietspaden om de wijk, werken ze naar de camping en het IJsselhotel toe. "We beginnen om tien uur na een kop koffie bij het Hovenhuus en gaan door tot twaalf uur.” Het zwerfvuil dat ze tegenkomen ruimen ze op. Soms is het zo veel dat een groep de hulp van een van de andere groepen inroept. Als ze nog zin hebben, laten ze zich om twaalf uur op koffie trakteren bij het IJsselhotel en dan keert iedereen weer huiswaarts. Al is het nog zo slecht weer, de groep gaat altijd aan de slag op de geplande ochtend. “De eerste keer regende het zo hard, dat hebben we sindsdien nooit meer gemaakt. Het weer valt dus altijd mee vergeleken met die eerste keer”, vindt Harry.
Voor het broedseizoen In 2016 begon de groep al op 5 maart in plaats van april, in het kader van een schoonmaakactie van de gezamenlijke Hanzesteden. “Zo zijn de IJsseloevers mooi weer plasticvrij voor het broedseizoen, dat direct erna begint.” In het begin van het seizoen, als het nog te koud is om op het strand te zitten, ligt er vaak minder zwerfafval dan in de zomer, maar toch wordt er dan altijd veel afval ingezameld. “We hebben alle merken energydrankjes en condooms al voorbij zien komen”, aldus Harry. Na nachtelijke strandfeestjes zijn het vooral altijd drankflessen die achterblijven, sommige zelfs nog helemaal vol. “Die zullen ze dan wel niet zien in het donker”, denkt Harry. Zijn meest bijzondere
Vier generaties over afval
de 60er
16
vondst is een portemonnee met inhoud. Via een zoektocht op internet is deze bij de rechtmatige eigenaar teruggekomen. Soms vinden ze volle afvalzakken van bijvoorbeeld hennepkwekerijen, maar ook van huishoudens. Harry denkt dat dit voorkomen zou kunnen worden wanneer voor afval een belasting wordt ingevoerd en het afval allemaal “gratis” aan huis opgehaald of gestort kan worden. “Je hebt er toch al voor betaald, dan kun je het beter bij de deur zetten of naar de stort rijden in plaats van dat je er ’s avonds in het donker mee naar een sloot moet rijden.” Toen de groep vijf jaar bezig was met WorpWegWerpVrij werden de vrijwilligers in het zonnetje gezet door wethouder Jan Jaap Kolkman, die de actieve bewoners namens het gemeentebestuur hartelijk bedankte voor hun inzet. Bij het fietspad onderaan de brug op de Worp is ter gelegenheid van dit lustrum een blikvanger geplaatst met het logo van WorpWegWerpVrij. De vrijwilligers gaan even enthousiast door. Harry laat graag zien waarom. Als je zijn huis uitloopt en de weg oversteekt, sta je op de dijk, met uitzicht over het park, de IJssel en de skyline van Deventer. Bewoners laten hier hun hond uit, halen een frisse neus en in de zomer zijn er wekelijks activiteiten met live muziek in de historische muziekkoepel. Er liggen plannen om het park verder op te knappen. Zo komt op de dijk een wandelpad.
“Gratis plastic soep” WorpWegWerpVrij stelt zich niet alleen het opruimen ten doel, de groep wil mensen ook bewust maken. Niet voor niets lopen de vrijwilligers in opvallende hesjes als ze het aan het werk zijn en hangen ze een grote banier op. Ze laten veel van zich horen in de media, ondersteund door Cambio en ze hebben een eigen website (www.worpwegwerpvrij.nl) waarop buurtbewoners gevraagd worden zich ook aan te melden. “Hoe meer mensen meedoen, hoe mooier het wordt in de omgeving.” Op het jaarlijkse Worpfestival in het park is de groep dan ook altijd vertegenwoordigd. “Bij onze kraam kun je gratis plastic soep krijgen”, belooft Harry. Hij hoopt door zichtbaar te maken wat zwerfafval doet met het milieu, hoe bedreigend de plastic soep in de oceanen is en hoe de nabije omgeving verfomfaaid wordt door de rommel, dat steeds meer mensen inzien dat ze de moeite moeten nemen om afval in de daarvoor bestemde bakken te gooien of mee naar huis te nemen. “Het gaat om mentaliteit, de jeugd moet het ook een punt vinden”, merkt hij op. Maar hij ziet ook op straat dat het niet alleen de jeugd is, die achteloos blikjes van zich afgooit. “Het is soms ook de moeder achter de kinderwagen die met een gênante onverschilligheid haar rommel op straat gooit.” Soms spreekt hij er iemand er vriendelijk op aan. “Zo ga je toch niet met je omgeving om”, vraagt hij retorisch. Regelmatig, ook buiten de vaste zaterdagochtenden met WorpWegWerpVrij, pakt hij blikjes en andere rommel van de straat op om het thuis weg te gooien. “Dat doen wel meer leden van de werkgroep, maar ik wordt wel een beetje een neuroot”, geeft hij toe. “Ik scheid ook alles, zelfs uit de gebaksdozen trek ik nog het venstertje. Ja, dat wordt met de jaren wel erger. Soms koop ik zelfs iets niet omdat er zoveel plastic omheen zit.”
Vier generaties over afval
de 60er
17
2
Wetgeving pijler onder modern grondstoffenbeheer
2
Wetgeving pijler onder modern grondstoffenbeheer In een samenleving met grote schaarste is afval nauwelijks een probleem. Grondstoffen hebben zoveel waarde, dat afval ook waarde heeft. De na-oorlogse samenleving in Nederland wordt echter gekenmerkt door overvloed. Dan is afval iets waar iemand vanaf wil, en liefst zo goedkoop mogelijk. Zonder regelgeving ontstaan er risicovolle situaties, die een gevaar vormen voor de volksgezondheid of het milieu en soms ook een bedreiging vormen voor toekomstige generaties. Vandaar dat de wetgeving zich in eerste instantie richtte op een sluitende bescherming van het milieu en de volksgezondheid. Zeer stringente wetgeving was het gevolg. Inmiddels is grondstoffengebruik een steeds belangrijker derde doel, waardoor wetgeving juist flexibeler moet worden. Het afvalbeleid was een van de eerste pijlers onder de Nederlandse wet- en regelgeving voor milieu. In de tweede helft van de twintigste eeuw nam niet alleen de afvalproductie toe, ook de schadelijkheid van het afval voor mens en milieu werd aanzienlijk groter. Grote problemen en schandalen vormden de basis voor stringente wet- en regelgeving. Gericht op het verbieden, gebieden en controleren van een bedrijfstak die tot dan nauwelijks met regelgeving te maken had. Inmiddels zijn de grootste afvalproblemen opgelost, is de branche steeds zelfregulerender geworden en heeft de overheid zich er voor een groot deel weer van losgemaakt, zeker in uitvoerende zin. Afval als thema is in Nederland ingehaald door klimaatbeheersing en de laatste tijd vooral door het grondstoffenbeleid. Afval wordt steeds verder in het milieubeleid geïntegreerd en kruipt naar voren in de keten: naar het productbeleid. Verder wordt meer aan de markt overgelaten, worden in het kader van administratieve lastenverlichting regels en wetten op hun noodzaak bekeken en staat deregulering centraal. Desondanks wordt de afval- en recyclingsector nog steeds beheerst door een breed scala aan wet- en regelgeving. Zonder dat zou de sector trouwens ook nauwelijks bestaan. Afval heeft immers een negatieve waarde, het kost geld om het voor recycling geschikt te maken of om het definitief te verwijderen. Zolang dat nog het geval is, zal regelgeving noodzakelijk blijven om afval richting de goede en betrouwbare verwerkingskanalen te leiden.
2
Wetgeving pijler onder modern grondstoffenbeheer
19
2
De opkomst van de massaverpakkingen De groei van de verpakkingsindustrie in Nederland begint pas echt na de Tweede Wereldoorlog. Massadistributie, de Keuringsdienst van Waren en reclame zorgen voor de ommezwaai. Vóór de Tweede Wereldoorlog namen klanten hun eigen blik of glas mee naar de kruidenier. Koekjes, suiker, koffie, vleeswaren: alles werd per klant afgewogen. Als een artikel wel was voorverpakt, diende die verpakking ergens voor of ging hij retour naar de fabrikant. Na de Tweede Wereldoorlog begint in Europa een tijd van groei. De belangrijkste vernieuwingen zijn kunststof en massaproductie. Massaproductie vraagt om massadistributie, dus om meer transportmogelijkheden én efficiëntere verpakkingen. In navolging van Amerika gaan winkeliers begin jaren vijftig op grote schaal over op zelfbedieningswinkels. Voorverpakken wordt dan een noodzaak, al moeten consument en producent wel wennen aan een ‘onzichtbaar’ product. Het nieuwe type verpakking heeft als voordeel dat er productinformatie op gezet kan worden. De verpakkingen verminderen bovendien de kans op besmetting. De Keuringsdienst van Waren doet voorzetten voor wetgeving op dat gebied en gebruikt de verpakking als informatiedrager voor houdbaarheidsdata's en de samenstelling van het artikel. De verpakkingsindustrie levert tegelijkertijd een belangrijke bijdrage aan de exponentiële groei van de afvalberg. De voorverpakkingen zijn namelijk zelden herbruikbaar en verdwijnen in de afvalbak. Tot ongeveer 1980 hebben overheid, burger en bedrijfsleven nog nauwelijks oog voor milieu of grondstoffen. Wanneer milieubewegingen en -schandalen daar de aandacht op vestigen, negeert de verpakkingsindustrie dat niet. Vooruitlopend op Europese politieke ontwikkelingen sluit zij in 1991 een vrijwillig convenant met de overheid om het verpakkingsafval te reduceren.
Urgentienota
Tegen het einde van de jaren zestig kreeg het milieu in Nederland grote bestuurlijke aandacht. De milieuverontreiniging bleek aanzienlijk groter dan eerder werd aangenomen. In 1972 bracht de regering de Urgentienota Milieuhygiëne uit, het eerste beleidsdocument op milieugebied. Men concludeerde een toename van de hoeveelheden afvalstoffen, tekortschietende afvalverwerkingscapaciteit en geen of onvoldoende
2
Wetgeving pijler onder modern grondstoffenbeheer
20
2
instrumenten om als overheid in te grijpen. De wetgeving die daarop volgde was sectoraal opgesteld: voor elk probleemgebied een aparte wet. Zo trad in 1976 de Wet chemische afvalstoffen in werking, een jaar later gevolgd door de Wet afvalstoffen. Uit die tijd stammen de eerste Provinciale afvalstoffenplannen (Pap) en Indicatieve meerjarenprogramma’s. Het was de eerste aanzet tot preventie en hergebruik en het verbeteren van de afvalinfrastructuur. Aandacht voor afvalbeheer was er zeker, maar het was nog geen prioriteit.
Grote maatschappelijke problemen Tegen het einde van de jaren tachtig deed zich een aantal incidenten voor die een radicale koerswijziging veroorzaakten. Door het ontbreken van bodembeschermende maatregelen bij nagenoeg alle stortplaatsen, kampten enkele locaties met zware bodemverontreiniging. Daarnaast schoot de roogasreiniging van vuilverbrandingsinstallaties (avi’s) ernstig tekort. Het leidde tot de dioxineaffaire, waardoor diverse avi’s de deuren moesten sluiten. Het gevolg: grote maatschappelijke onrust. Afval stond destijds hoog op de agenda. Ondertussen zat het hergebruik van afval in de lift, maar werd er nog veel gestort en in mindere mate verbrand. De politieke en maatschappelijke weerstand tegen de bouw van nieuwe avi’s en stortplaatsen nam toe. Daardoor ontstond een ernstig tekort aan verwerkingscapaciteit, waardoor afval zelfs tijdelijk in duwbakken werd opgeslagen.
Betalen voor afval vroeger gewoon Initiatieven om de burger te betalen voor zijn afval zijn tot nu toe nog niet succesvol. Toch was het vóór 1850 heel gewoon. Zo werd in huishoudens het vet van het koken en het slachten in een aparte pot bewaard. De arme mensen aten het vet zelf en hadden ‘geen vetpot’. Voor het vet dat werd opgehaald, werd - vaak in natura - betaald. Het was in een tijd zonder elektriciteit een belangrijke grondstof voor de kaarsindustrie. De beenderen werden ook bewaard en hadden waarde voor de lijmindustrie of werden gemalen en gebruikt als toevoeging op de mest. Menselijke poep was mest en de as van het hout en turf werd gebruikt als mestverrijker. Kleding werd volledig afgedragen: het pak van vader werd vermaakt voor zoonlief. Als er echt niets meer mee gedaan kon worden, ging het mee met de voddenman. Voor een aantal zakken met vodden kon je dan lepels of een theepotje krijgen. De vodden werden stukgeslagen om er papier van te maken: het procedé met hout was nog niet bekend.
2
Wetgeving pijler onder modern grondstoffenbeheer
21
2
De oorzaak was de schaarste aan grondstoffen, aan goede landbouwgrond en bemesting. Hergebruik was bittere noodzaak. Pas als rond 1870 de kunstmest haar intrede doet, stijgen de opbrengsten en daarmee de welvaart. Bovendien maken rioolstelsels met waterspoeling de menselijke poep te dun om als meststof te kunnen dienen. Steenkool verdringt turf en hout als brandstof, maar is onbruikbaar als mestverrijker. Zo ontstaat het eerste echte afval in Nederland. Als na de Tweede Wereldoorlog de wegwerpmaatschappij haar intrede doet, groeit de hoeveelheid afval exponentieel en moet de burger fors betalen in de vorm van belastingen om zijn afval op te laten halen en zo zijn milieu te beschermen.
Ladder van Lansink
De roep om maatregelen was groot en daarmee werd afval topprioriteit. In de periode 1988 tot 1991 ontstond een vernieuwd afvalbeleid. Inzet was meer preventie, meer hergebruik en het reduceren van ongewenste milieueffecten bij het beheer van afvalstoffen. De basis werd in feite gevormd door een motie uit 1979 van het Kamerlid Lansink. De motie gaf een prioriteitsvolgorde van afvalverwerking, te beginnen met preventie en eindigend met storten. Deze Ladder van Lansink vormt het fundament van de in 1994 vastgelegde voorkeursvolgorde in de Wet milieubeheer. Verder moesten nationale planning, samenwerking tussen overheden, versterking van handhaving en introductie van nieuwe beleidsinstrumenten het afvalbeheer een impuls geven.
Wet milieubeheer
Tegelijkertijd kwam ook voor andere milieusectoren beleid tot ontwikkeling, zoals voor bodem en water. Ook hier waren incidenten en maatschappelijke onrust de aanleiding. Dit was reden om de sectorale wetten uit de jaren zeventig om te zetten in een geïntegreerde milieuwet: de Wet milieubeheer. De belangrijkste regelgeving voor afval staat in hoofdstuk 10. In 1994 werden de laatste onderdelen aan dit hoofdstuk toegevoegd en was het – voorlopig – klaar. Het regelt op hoofdlijnen de preventie, het hergebruik en de verwijdering van huishoudelijk en bedrijfsafval, gevaarlijk afval en het grensoverschrijdende transport. De Wet milieubeheer is een kaderwet. Een groot deel van de regelgeving moet vervolgens via AMvB’s, provinciale en gemeentelijke verordeningen tot stand komen. Een van de belangrijkste verschillen met de voorgaande wetgeving was het opschalen van de verantwoordelijkheid. Gemeenten hadden tot dan toe de leidende rol in het afvalbeheer. Vandaar de vele stortplaatsen in bijvoorbeeld Zuid-Nederland. Iedere gemeente had immers haar eigen stortplaats. Om de afvalproblematiek beheersbaar te maken was opschaling een vereiste. Veel gemeenten zochten al samenwerking binnen regio’s voor bijvoorbeeld de verwerking van restafval. In de wetgeving kreeg de provincie de meeste verantwoordelijkheid. De nadruk kwam te liggen op provinciale
2
Wetgeving pijler onder modern grondstoffenbeheer
22
2
zelfverzorging; de provinciale milieuverordeningen (PMV’s) werden zeer belangrijk. Deze bevatten onder andere het verbod om bepaalde afvalstoffen uit de provincie te exporteren. Ook was hierin het melden en registreren van de afgifte en ontvangst van bedrijfs- en gevaarlijk afval te vinden, evenals regels voor het verwijderen van afval en voor de inzameling van huishoudelijk afval door gemeenten. Bij gemeentelijke verordening werd bepaald welke fracties gescheiden moesten worden en hoe vaak werd ingezameld. Het beheer van gevaarlijk afval en enkele plannings- en sturingsinstrumenten kwamen op rijksniveau te liggen.
Nationale planning
Afstemming tussen overheden werd essentieel om de nationale planning met de decentrale planning en uitvoering van het afvalbeleid op één lijn te brengen. Daarvoor werd in 1990 het Afval Overlegorgaan (AOO) opgericht. Het AOO kwam in 1992 met het eerste Tienjarenprogramma Afval (TJP.A), dat de capaciteitsplanning voor de verwerking van niet-gevaarlijke afvalstromen uitstippelde. Daar kwam in 1995 de sturing van afvalstromen bij. Voor gevaarlijk afval lag de planning op nationaal niveau. VROM en het Ipo stelden het Meerjarenplan Gevaarlijk afval (MJP-GA) van 1993 op. In 1997 volgde een tweede, geheel herziene, versie.
Commissie-Epema
De Ladder van Lansink, Notitie preventie en hergebruik, producentenverantwoordelijkheid, het AOO en het Convenant Verpakkingen zijn voorbeelden van mijlpalen uit die tijd. Het huidige afvalstoffenbeleid heeft zijn basis voor een belangrijk deel in de jaren negentig van de vorige eeuw gekregen. Ook andere internationale ontwikkelingen, zoals het Verdrag van Bazel, drukken een stempel op het huidige afvalbeleid. In feite was bij het gereedkomen van het hoofdstuk afvalstoffen uit de Wet milieubeheer reeds duidelijk dat een herziening van het afvalbeleid op korte termijn onvermijdelijk zou zijn. De regie van het afvalbeheer moest immers gecentraliseerd worden. In de praktijk bleek de gedecentraliseerde verantwoordelijkheid een belangrijke beperking van de Wet milieubeheer uit 1994. Door de internationalisering en de schaalvergroting van de afvalsector, die vooral in het midden van de jaren negentig een grote vlucht namen, ontstonden enorme fricties tussen beleid, handhaving en praktijk. Treffend voorbeeld waren de gesloten provinciegrenzen, evenals de geringe mogelijkheden tot marktwerking in de sector. Er moest een nieuwe visie op het afvalbeleid komen. Begin 1996 startte de Commissie Toekomstige Organisatie Afvalverwijdering (CTOA), beter bekend als de Commissie-Epema. Het advies dat deze commissie in september 1996 uitbracht, nam de regering grotendeels over. De nieuwe afvalverwijderingsstructuur kreeg een wettelijke verankering in een vernieuwd hoofdstuk van de Wet milieubeheer (26 juni 2001). Deze trad voor het grootste deel op 8 mei 2002 in werking.
2
Wetgeving pijler onder modern grondstoffenbeheer
23
2
Landelijk afvalbeheerplan Een van de verschuivingen in de nieuwe wet was die van de verantwoordelijkheden van provinciaal naar rijksniveau. Als gevolg daarvan vervielen de provinciegrenzen. Provincies hebben tegenwoordig geen beleidstaak meer, maar de handhaving en vergunningverlening blijven wel op provinciaal niveau. In het kader van deze verschuiving wordt eens in de vier jaar een Landelijk afvalbeheerplan (Lap) opgesteld. Hierin staat het afvalbeleid voor de komende vier jaar, met een doorkijk naar de volgende tien jaar. Overigens is in het kader van de herijking van het milieubeleid de planperiode van het eerste Lap verlengd van vier naar zes jaar. Eind 2009 is het Lap2 vastgesteld. Eind 2015 is ook dit Lap verlengd met twee jaar tot 2017.
Het begin van de glasinzameling Na de Tweede Wereldoorlog werden huishoudens overspoeld met glasverpakkingen. Het zijn niet de glasverwerkende bedrijven die een einde maken aan het storten van glas, maar twee vrouwen van de Stichting Milieuzorg Zeist en omgeving. Hoewel mechanische productie van glasverpakkingen al sinds de beginjaren van de twintigste eeuw bestaat, komt de groei pas echt op gang na 1945. In de jaren vijftig verovert eerst de melkfles de markt. In de jaren zestig neemt de consumptie van bier, wijn en kwaliteitsgroenten in glas enorm toe en daarmee ook de glasafvalberg. Producenten van glasverpakkingen en producten in glas vermarkten wel hun eigen afvalglas aan de glasindustrie, maar niemand heeft oog voor de enorme hoeveelheden glas die door huishoudens worden weggegooid. In 1971 richt een aantal verontruste burgers de activistische Stichting Milieuzorg Zeist en omgeving op. Zij zien een breed werkterrein: afval als waardevolle bron van grondstoffen, biologische teelt van voedsel, schoon water, schone lucht en bodem en minder geluidsoverlast. Naast de inzameling van blik en centen nemen twee van de oprichters, de dames Riemens-Jagerman en Kuiper-Verkuyl, onmiddellijk het hergebruik van huishoudelijk glas ter hand. Na eerst gebruik gemaakt te hebben van een container van de firma Maltha aan de Bergweg, vragen zij halverwege 1972 de firma Dorrestein op de Weeshuislaan een 10 kuubs container met schuifluiken neer te zetten waarin burgers hun glas kwijt kunnen. Het is een groot succes: er wordt meer glas aangeboden dan in de container past.
2
Wetgeving pijler onder modern grondstoffenbeheer
24
2
Al per 1 december 1972 neemt de gemeente Zeist het initiatief over en sluit een contract af met Dorrestein voor een drietal containers. Een klein aantal jaren later staan de containers van Dorrestein in Utrecht en de meeste plaatsen ten oosten daarvan. Het initiatief verspreidt zich al snel over het hele land. Ook glasverwerker Maltha uit Rotterdam ziet perspectieven. De firma organiseert de inzameling landelijk, samen met de gemeenten. In 1978 plaatst Maltha in ’s Hertogenbosch de eerste glasbak van het bovengrondse model. In 2011 staan in Nederland meer dan 25.000 glasbakken en komt 81 procent van het glas retour.
Circulaire economie
De nieuwe mantra is de circulaire economie. In veel opzichten is dit de opvolger van cradle-to-cradle, een stroming naar aanleiding van het gelijknamige boek uit 2002 van Michael Braungart en William McDonough. Na een tv-documentaire van het programma Tegenlicht onder de naam Afval=voedsel in 2007 deed cradle-to-cradle flink opgang in de milieuwereld en daarbuiten. Het vormde de eerste basis om het lineaire denken – van productie, consumptie, afval en verwijdering – om te zetten in circulair denken. Cradle-to-cradle kijkt als eerste intensief naar de ontwerpfase, waarbij vooral wordt gekeken naar de schadelijkheid van de gebruikte stoffen en de samenstelling van de producten. Na een aanvankelijk snelle opgang lukte het niet echt door te breken in alle gremia van Nederland en zeker niet daarbuiten. Dat was anders met de circulaire economie, een wereldwijde stroming die het accent verschuift naar het economisch model achter het sluiten van kringlopen. De kreet belandde in het regeerakkoord van Rutte II (2012) en vormt de leidraad in het recente programma Van afval naar grondstof van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, en niet de minsten maken zich er sterk voor. “De overgang naar de circulaire economie is de enige manier voor bedrijven om in business te blijven”, stelde Herman Wijffels. Samen met de Nederlandse bedrijfstop zit hij in een platform om de overgang naar de circulaire economie te versnellen. McKinsey becijferde dat een circulaire economie Europa jaarlijks 500 miljard kan opleveren. De winst bestaat uit grondstoffen die in roulatie blijven, en niet hoeven te worden geïmporteerd. Op zich is de kringloopgedachte niets nieuws onder de zon. Zeker niet voor de afvalsector. Interessant is wel de meer radicale versie van de circulaire economie, waarbij consumenten geen producten kopen, maar prestaties. Fakkeldrager hiervan is architect Thomas Rau, die dit bedrijfsmodel met het bedrijf Turntoo probeert uit te bouwen en recent een Green Deal sloot met de rijksoverheid. Inmiddels wordt de circulaire economie wereldwijd omarmd als een toekomstmodel, waarbij overigens wel vaak naar Nederland wordt verwezen als een van de koplopers.
2
Wetgeving pijler onder modern grondstoffenbeheer
25
de 40er Esther Hekkert
Vier Generaties Over Afval
de 40er “Nu het plastic apart wordt ingezameld valt me op hoeveel we daarvan weggooien”
De familie Hekkert scheidt het afval meer nog voor de kosten dan voor het milieu “Afval scheiden is bij ons vanzelfsprekend” Esther Hekkert woont met haar gezin, haar man en twee opgroeiende zoons van 16 en 19 jaar oud, in Colmschate. In haar huishouden is het vanzelfsprekend dat het afval gescheiden wordt en iedereen werkt daar even vanzelfsprekend aan mee. “Niet zo zeer voor het milieu, maar wel voor de kosten”, vertelt ze. Met een gezin met grote zoons wordt immers veel afval gecreëerd in huis.
Vier generaties over afval
de 40er
27
Als we aanbellen doet Esther enthousiast open. Een kat glipt mee naar binnen door de voordeur om zich binnen lui op een hocker bij de verwarming te nestelen. Een enthousiaste hond laat zijn aanwezigheid horen vanuit een bench in de keuken. Esther oogt gebruind en ontspannen; ze blijkt net terug te zijn van een weekje weg met een vriendin. Dat ze het huishouden in die week aan drie mannen heeft overgelaten is niet merkbaar. Alles ziet er keurig opgeruimd en schoon uit. Ze lacht quasi-schamper: ze is die ochtend al druk geweest om het huis weer aan kant te maken. Hoewel haar gezin niet te beroerd is om mee te werken en geprobeerd had om het huis netjes te houden tijdens haar afwezigheid. Net als dat ze ook niet moeilijk doen over het weggooien van hun afval in de daarvoor bestemde containers. Plastic, pakken en papier worden door iedereen apart gehouden. In de keuken staat een bak voor het oud papier, in de tuin staan de groene container van tuinafval en de grijze container met de oranje deksel voor het plastic, blik en de drankverpakkingen. Vooral die container met de oranje deksel is enthousiast ontvangen in het gezin Hekkert. Het verbaast Esther hoeveel plastic er in haar huishouden wordt weggegooid. “Nu het apart wordt ingezameld valt me dat op. Net als de pakken van het drinken.” Het voer van de kat zit ook in een plastic zak die in deze container kan. Het voer van de hond koopt Esther in papieren zakken, dus die zakken kunnen bij het oud papier. “Blik hebben we eigenlijk nooit in huis.” Energydrankjes in blik bijvoorbeeld drinken haar zoons niet. Van de bank, waar de jongste zoon is aangeschoven, komt commentaar: die drankjes hoeft hij niet. Het lijkt er ook op dat hij energie genoeg heeft. Hij sport graag en veel, zit op voetbal, maar wil het liefst allerlei sporten doen. Nu zit hij nog op de middelbare school, maar daarna wil hij graag naar een sportopleiding. Over de exacte richting twijfelt hij nog, maar hij denkt aan sportmanagement of aan het begeleiden van mensen met een beperking tijdens het sporten.
Restafval Voor het restafval heeft de familie Hekkert geen container. Op de hoek van hun straat is een ondergrondse container geplaatst waar ze hun zakken in kwijt kunnen. Met een pasje hebben ze toegang tot de container en daarmee betalen ze per zak die ze aanbieden. “Dat vind ik heel prettig”, erkent Esther, “want je hebt zo’n zak al gauw vol zitten en doordat je die meteen in de container kunt doen ben je het afval ook meteen kwijt.” Vooral haar zoons lijken de grootverbruikers in huis te zijn. Regelmatig verzamelt Esther het afval op de kamers van haar zoons. Ze hebben elk een prullenbak op hun kamer die dikwijls uitpuilt van het afval. “Zelfs het afval in hun prullenbak ga ik nog weer scheiden”, geeft Esther toe. Het meest voorkomend bij de jongens zijn de verpakkingen van bijvoorbeeld zoute stokjes en de drinkpakken.
Vier generaties over afval
de 40er
28
“Goed opgevoed” Dat Esther zich nog al eens op de prullenbakken van de jongens stort, wil overigens niet zeggen dat de zoons niet hun best doen. “In het begin moesten we allemaal wel eens nadenken over waar je bepaald afval in moet gooien, maar nu weten de jongens het ook. Zo niet dan ze vragen ze het wel. Om te zorgen dat de container voor bijvoorbeeld het plastic niet meteen zo vol raakt, maken ze de pakken ook meteen klein. Eigenlijk heb ik gewoon goed opgevoede kinderen”, lacht Esther. Afval en het scheiden van afval zijn zo vanzelfsprekend in huize Hekkert dat het binnen het gezin geen onderwerp van gesprek is. In haar werk is het dat soms wel. Esther is kapster. Ze runt al meer dan vijftien jaar haar eigen ambulante kapsalon in Colmschate. Drie dagen in de week rijdt ze naar haar klanten toe. Ze zoekt alle klanten in hun eigen woning op, over het algemeen wonen zij in en rond Colmschate. Haar kappersbenodigdheden neemt Esther mee, “maar het afval laat ik lekker bij de mensen.” Wel legt ze ook daar het afval zorgvuldig apart, zoals bijvoorbeeld lege tubes van haarverf. “Ik vraag wel altijd even aan de klanten of ik het afval mag achterlaten.” “Wist je dat haar bij het restafval hoort? Dat mag niet in de groene container, want het duurt heel lang voordat het verteert.”
Beestjes Het enige afval dat ze niet scheidt is het groente- en fruitafval uit de keuken. Dit verdwijnt bij het restafval. “Ik heb een vervelende ervaring met beestjes, dus dat wil ik niet meer scheiden”, bekent ze. Het tuinafval gaat wel in de daarvoor bestemde groene container. Wanneer haar man, hovenier van beroep, de snoeischaar ter hand neemt, zit de container dan ook in een mum van tijd propvol. Een of twee keer per jaar wordt er grondig opgeruimd in huis. Ook nu. Esther heeft net de gang opgeknapt en geschilderd. “Daarna zijn de keuken en de woonkamer aan de beurt”, vindt ze, terwijl ze peinzend de ruimte rond kijkt. Ze denkt nog na over de kleur die ze op de muur wil. Dat verklaart direct de kleurstaaltjes die boven de bank op de muur geplakt zitten. “En ik wil graag andere stoelen aan de eettafel, want deze gaan stuk.” De oude stoelen moeten dan weg. “Meestal breng ik zulke dingen naar kringloopwinkel Het Goed in Deventer, als ze nog hergebruikt kunnen worden, of naar de stort.” Esther herinnert zich nog hoe het vroeger ging, toen zij klein was. “Al het afval ging in één afvalbak. Ik vind de manier waarop het nu ingezameld wordt wel handiger en het is ook beter voor het milieu. Er zit zoveel bij dat nog hergebruikt kan worden. Wat heb je dan eigenlijk nog aan restafval over? Chipszakken en theezakjes… En bij ons dus ook het groente- en fruitafval.”
Vier generaties over afval
de 40er
29
3 Grondstoffenbeleid in de 21e eeuw
3
Grondstoffenbeleid in de 21e eeuw Deventer maakt inhaalslag In Deventer worden, in navolging van buurgemeenten zoals Apeldoorn en Zutphen, vanaf 2005 belangrijke stappen gezet in het afvalbeleid. De opeenvolgende wethouders milieu Gerrit Berkelder (2005 - 2010), Jos Pierey (2010 - 2014) en Frits Rorink (2014 - …) zorgen ervoor dat de stad in enkele jaren tijd zijn achterstandspositie kwijtraakt en zelfs koploper in Nederland wordt. De basis voor het huidige, moderne afvalbeleid in Deventer is vooral gelegd door Gerrit Berkelder (GroenLinks), van 2005 tot 2010 wethouder met een brede portefeuille, waartoe ook openbare ruimte & milieu behoren. Het is natuurlijk niet verwonderlijk dat juist hij zich, als wethouder voor GroenLinks, sterk maakt voor een duurzaam Deventer. Wat hij voor ogen heeft is ‘een klimaatneutrale stad in 2030, een stad waarin nagenoeg geen afval meer zal bestaan’. Tijdens zijn wethouderschap wordt veel geïnvesteerd in energieneutraliteit en doet de term ‘grondstoffenbeleid’ zijn intrede. De stad, die in de landelijke benchmarkcijfers op het gebied van afval ‘gemiddeld presteert’, ‘een hoge heffing’ en een ‘matig voorzieningenniveau’ kent, heeft echter nog wel een flinke slag te maken. Het beleidsplan ‘Van afval naar grondstof’, waarvan Gerrit Berkelder aan de wieg heeft gestaan, vormt feitelijk een politiek testament na het aflopen van zijn ambtstermijn in 2010: de piketpaaltjes voor de nabije toekomst zijn geslagen.
Diftar
De wethouderstaak wordt overgenomen door PvdA-er Jos Pierey, die het ingezette, duurzame grondstoffenbeleid onverminderd voortzet en nader concretiseert. In zijn eerste jaar loodst hij de gedifferentieerde tarieven (diftar) door de raad. Daarbij betalen inwoners naast een vast tarief een variabel tarief per grijze container of zak. Veel gemeenten in Nederland waren al eerder overgegaan op diftar en zagen dat de financiële prikkel een effectieve stimulans vormde voor afvalscheiding. Na goedkeuring door de gemeenteraad gaat het roer per 1 januari 2013 om. In de voorlichtingskrant die ter gelegenheid daarvan huis aan huis wordt verspreid, gaat Pierey uitgebreid in op het waarom van diftar. ‘We willen allemaal dat onze kinderen en kleinkinderen straks een goede toekomst hebben. We moeten daarom zuinig zijn op de aarde. Belangrijk onderdeel daarvan is het verminderen van het gebruik van fossiele brandstoffen en het voorkomen van verspilling van grondstoffen.’ Wetend dat het argument ‘beter voor het milieu’ niet iedereen spontaan tot afvalscheiding zal aanzetten, wordt ook het argument ‘beter voor de portemonnee’ in de communicatie nadrukkelijk in stelling gebracht. ‘Wie zijn best doet om afval goed te scheiden, is straks goedkoper uit. Maar het omgekeerde geldt ook’, aldus waarschuwt Pierey. De vervuiler betaalt!
3
Grondstoffenbeleid in de 21e eeuw
31
3 Trendbreuk
De invoering van gedifferentieerde tarieven in 2013 zorgt voor een trendbreuk in de Deventer afvalcijfers. De aanvankelijke scepsis onder zowel de bewoners als de gemeenteraad maakt dan ook na de invoering van diftar al snel plaats voor verwondering. Na het eerste en tweede kwartaal blijkt de hoeveelheid restafval gedaald met 37%. Natuurlijk was niet alleen de financiële prikkel verantwoordelijk voor de massale gedragsverandering. Ook het uitbreiden van voorzieningen met ondergrondse containers voor restafval en, iets later, de invoering van de ‘oranje container’ voor plastic verpakkingsafval, plus het op peil houden van bestaande voorzieningen zoals het aan huis ophalen van glas, papier en blik en inleverpunten voor luiers, maakten het de gemiddelde Deventernaar erg gemakkelijk om de ‘grondstoffen’ van restafval apart te houden.
Gedragsverandering
Het lukt de inwoners uitstekend om het nieuwe gedrag ook voort te zetten. De afvalscheidingscijfers blijven onverminderd hoog. Het bronscheidingspercentage stijgt van 51% in 2009 naar 71% in 2014. Landelijk ligt het scheidingspercentage in 2014 op 50%. De hoeveelheid ongescheiden restafval daalt in die periode met 50% van 245 kilo naar 119 kilo per inwoner in 2014. Deventer bereikt zo in twee jaar tijd ruimschoots de landelijke doelstelling van 150 kg restafval. Opvallend daarbij is dat er weinig verschil blijkt te zijn in de resultaten van afvalscheiding tussen de wijken en buurten. Met andere woorden: afvalscheiding wordt breed gedragen en blijkt voor velen zelfs een sport te worden. In de serie ‘stadsgenoten over afvalscheiding’ die Circulus-Berkel publiceert, vertellen inwoners hoe zij afvalscheiding thuis organiseren (‘maak het jezelf makkelijk met verschillende bakken, gebruik kleine zakjes voor restafval en knoop ze dicht’), wat ze doen (‘ik weeg voedsel voor het koken en verspil niks’) en ook laten (‘we verkiezen hergebruik en tweedehands boven iets nieuw kopen’). Deventer is goed op weg. Bewust inkopen en bewust scheiden worden langzamerhand heel normaal.
Op naar 75% scheiding
Het duurzaamheidsbeleid wordt na de raadsverkiezingen in 2014 voortgezet door CDA-wethouder Frits Rorink, die het stokje van Jos Pierey overneemt. Opnieuw worden met het Afval- en Grondstoffenplan 2015-2018 scherpe doelstellingen geformuleerd. Het plan, dat de gemeenteraad net na de zomer 2015 goedkeurt, heeft als doel het restafval verder te verminderen naar 100 kilogram per persoon per jaar en het scheidingspercentage te verhogen naar 75%. Om dat te bereiken wordt ingezet op het aan huis ophalen van nog meer herbruikbaar materiaal, zoals boeken, e-goed, speelgoed en textiel. Intussen zet het gemiddelde huishouden zijn grijze container steeds minder vaak aan de weg: tien keer per jaar. Dat maakt het mogelijk de ophaalfrequentie te verlagen van één keer per twee weken naar één keer per vier weken. ‘De stip op de horizon is dat we in Deventer vrijwel al ons afval
3
Grondstoffenbeleid in de 21e eeuw
32
3
hergebruiken,’ zegt wethouder Rorink, die het inwoners van Deventer ‘makkelijker wil maken om alle waardevolle stromen apart te houden’. De oranje container en transparante zak voor plastic worden in oktober 2015 omgedoopt tot verpakkingencontainer of verpakkingszak voor plastic verpakkingsafval, metalen verpakkingen en drankpakken, waarmee de nieuwe afkorting PMD aan het moderne grondstoffenjargon kan worden toegevoegd. In februari 2016 volgt de introductie van de BEST-tas, een tas voor alle oude boeken, elektronica, speelgoed en textiel. Met deze tas worden ook nieuwe doelstellingen gerealiseerd die liggen op het vlak van ‘sociale duurzaamheid’: de sortering van e-goed onder de vlag van Circulus-Berkel biedt sociale werkgelegenheid; datzelfde wordt beoogd met de regionale sortering van het textiel. Daarbij wordt telkens de samenwerking gezocht en gevonden met de natuurlijke partners van de gemeente en Circulus-Berkel zoals Het Goed en Sallcon: zij spelen een actieve rol in deze nieuwe inzameling.
Deventer norm
Verder introduceert Deventer met het grondstoffenplan ‘de Deventer norm’. Die houdt in dat afvalscheiding buitenshuis net zo normaal zal worden als binnenshuis. Dus ook op school, bij verenigingen en evenementen. Met het in 2013 geïntroduceerde afvalscheidingsprogramma Clean Wise is daar op ruim dertig basisscholen een vliegende start mee gemaakt. Kern van het programma is een overeenkomst met de school: zij kunnen hun grondstoffen, meestal PMD en GFT, mee laten nemen in de reguliere inzamelroute van Circulus-Berkel in ruil voor een eenmalig educatief programma. Daarmee doen kinderen op school hetzelfde als thuis (of andersom!) en bespaart de school op de rekening van restafval, dat nog altijd als bedrijfsafval moet worden afgevoerd. Het programma, dat wordt uitgevoerd in samenwerking met De Ulebelt, blijkt een succesvol concept dat landelijk de belangstelling wekt. Ook afvalscheiding op evenementen doet zijn intrede; Kleine, goed zichtbare milieueilandjes met een duidelijke instructie (‘afvalscheiden doe je hier’) zorgen ervoor dat bezoekers zich makkelijk ontdoen van plastic flesjes en bakjes, frietzakjes, klokhuizen en meer. Mede dankzij opvallende communicatie wordt de ‘nieuwe norm’ door verreweg de meeste bezoekers moeiteloos geaccepteerd; de stromen blijken goed gescheiden te worden. De introductie van afvalscheiding en de aanpak van zwerfvuil op middelbare scholen en bij verenigingen zullen naar verwachting in 2016 starten. Ook met de introductie van afvalscheiding buitenshuis is in korte tijd een grote inhaalslag gemaakt. Trekkers hierin zijn – behalve de gemeente – partners als Cambio, die er onder meer met de formule Deventer Schoon Familie al jaren in slaagt om bewoners actief te laten participeren in de zorg voor de ‘gedeelde ruimte’, zoals de openbare ruimte steeds vaker wordt genoemd.
3
Grondstoffenbeleid in de 21e eeuw
33
3 Winst
Zijn de mogelijkheden tot afvalscheiding en hergebruik met die inhaalslag dan ook wel ongeveer benut? Nee dus. De resultaten van tweejaarlijkse sorteerproeven, waarbij de inhoud van restafval wordt geanalyseerd – laten zien dat er nog steeds veel winst te halen valt uit verdergaande scheiding van het restafval. Het gaat daarbij vooral om Groente- Fruit- en Tuinafval (GFT), oud papier en verpakkingsafval. Voor de eerste stroom, GFT, zal de gemeente onderzoeken hoe de scheiding verbeterd kan worden. Met name keukenafval belandt nog veel in het restafval. Mogelijkerwijs zijn inwoners nog te onbekend met wat er precies tot GF hoort en gooien ze waardevol keukenafval uit onwetendheid in de verkeerde bak. Wellicht speelt ook het serviceniveau een rol. Daarom worden in de loop van 2016 proeven gehouden in enkele wijken om te onderzoeken wat er verbeterd kan worden. Verder volgt in de tweede fase van het plan, in 2017 en 2018, na instemming van de gemeenteraad de invoering van een container voor papier. Deze vervangt dan de grijze container voor restafval. Dat laatste kan worden weggebracht naar een ondergrondse container in de buurt.
Toekomst
Dat drie achtereenvolgende wethouders eenzelfde visie op afvalbeleid en grondstoffenbeheer aanhangen, heeft ongetwijfeld bijgedragen aan de omslag die Deventer op dit punt heeft gemaakt. Het gedeelde perspectief van een duurzame, regionale, circulaire economie biedt daarvoor de inspiratie, ook al verschuiven de gehanteerde begrippen door de jaren heen van bijvoorbeeld ‘cradle to cradle’ en ‘duurzaamheid’ naar ‘circulaire economie’ en ‘economie van ruilen en delen’. In het Grondstoffenplan 2015 – 2018 staat vooral het dreigende grondstoffentekort en de noodzaak tot het slimmer omgaan met grond- en hulpstoffen centraal. ‘Door de toenemende welvaart in een aantal werelddelen en groei van de wereldbevolking stijgt de vraag naar grondstoffen. Of die tegen betaalbare prijzen beschikbaar blijven, weet niemand. Slimmer omgaan met grond- en hulpstoffen is noodzakelijk; hergebruik een must’. Het is volgens Rorink ‘een morele plicht’ om te zorgen dat ook onze kinderen en hun kinderen in de toekomst over de noodzakelijke grondstoffen kunnen beschikken en in een vergelijkbaar klimaat kunnen leven. Goed afval- en grondstoffenbeheer helpen daarbij.
3
Grondstoffenbeleid in de 21e eeuw
34
de 20er Bert ter Horst
Vier Generaties Over Afval
de 20er “Ons huis is niet ontworpen op al het afval scheiden”
Bert ter Horst vindt dat er een wet moet komen tegen onnodige verpakkingen “Wij doen goed ons best om ons afval te scheiden” De toekomstige bewoners van het Havenkwartier in Deventer hadden de mogelijkheid om zelf hun huis te bouwen. Voor Bert ter Horst, eigenaar van communicatiebureau Wakker Mens en zijn vrouw kunstenares AnnaKarina was dat perfect. Ze wonen nu sinds anderhalf jaar in hun zelf ontworpen huis in de trendy wijk waar ook veel kleinschalige innovatieve en creatieve bedrijven zich hebben gevestigd.
Vier generaties over afval
de 20er
36
De gevarieerde gevels van het 'zelf- en samenbouwproject' maken nieuwsgierig om achter de voordeur te kijken. Ze hebben voor veel glas aan de voorzijde gekozen. Hier kijk je direct een moderne woonkeuken in. Voor kinderen - hun dochtertje Norah is twee en een tweede kindje 'is in concept', aldus Bert - is het hier heerlijk spelen, terwijl er gekookt wordt of gewerkt aan de grote tafel. Een trap leidt naar een gezellige woonkamer, die dankzij een vide verbonden blijft met de keuken op de begane grond. Hangplanten in de open ruimte maken van de twee verdiepingen nog meer een eenheid. Op de grond in de woonkamer speelt Norah ook veel, regelmatig in het gezelschap van Bert en of AnnaKarina, die net zo graag bij haar op de grond gaan zitten. Noch Bert noch AnnaKarina komen uit Deventer. AnnaKarina komt oorspronkelijk van Ameland, Bert uit Twente. Ze ontmoetten elkaar twaalf jaar geleden tijdens hun studietijd in Leeuwarden. In Deventer vonden ze een goede uitvalsbasis omdat het praktisch ligt tussen Enschede, waar AnnaKarina studeerde, en Veenendaal waar Bert inmiddels een baan had. In Deventer hoorden ze van de wijk Havenkwartier en de mogelijkheid om daar zelf of samen met je buren een eigen woning te ontwerpen. Ze waren direct enthousiast en hadden het geluk hiervoor geselecteerd te worden. Vijf jaar geleden begonnen ze al met de voorbereidingen, ze volgden workshops en geleidelijk aan ontstond hun moderne en unieke huis aan de Scheepvaartstraat. Bijna twee jaar geleden bereikte hun woning de voltooiing. In het ontwerp hebben ze hun eigen wensen verwerkt, maar over het scheiden van afval en alle containers die daarvoor nodig zijn hebben ze niet nagedacht. “We doen goed ons best”, vinden ze, denkend aan de wijze waarop ze hun afval selecteren en apart aanbieden. Ze vinden het niet meer dan normaal om hun afval zo veel mogelijk te scheiden. “Maar je hebt daardoor wel veel containers: een container voor het groenafval, een container voor het plastic, een container voor de luiers, een bak voor het glas, een doos voor het oud papier en een afvalzak voor het restafval. We gebruiken bakjes in huis en die zitten snel vol”, vindt AnnaKarina. “Het huis is er niet op ontworpen”, vult Bert aan. “Onze tuin is vijf bij vijf meter groot en ik denk dat een kwart gevuld wordt met containers.”
Luiercontainer Die luiers vormen een extra afvalstroom in zo’n pril gezin als dat van Bert. Circulus-Berkel stelt zakken beschikbaar waar de vieze luiers en billendoekjes van een week in verzameld kunnen worden. Volle zakken kunnen bij kinderdagverblijven en in de speciale recyclecontainers gedeponeerd worden; Bert brengt de zak wekelijks op de fiets naar het recycleplein van Circulus-Berkel, dat voor hem dichtbij is. Maar omdat de zak thuis ook ergens bewaard moet worden, heeft AnnaKarina een container aangeschaft en in de tuin geplaatst. Door alle verschillende stromen te scheiden, blijft er voor de familie Ter Horst nog maar een klein beetje restafval over en dat verdwijnt in een ondergrondse container in de buurt. “Eén zakje in de twee weken?” vraagt Bert zich hardop af. “Nog niets eens per maand”, denkt AnnaKarina. “Wat heb je nog aan restafval? Ook de drankpakken kunnen nu bij het plastic.”
Vier generaties over afval
de 20er
37
Bewuste generatie “We zijn ons er met ons tweeën wel van bewust.” AnnaKarina: “Ik denk dat dat onze generatie zich daar meer bewust van is dan onze ouders. Ik vind het scheiden van afval heel goed.” Beide kunnen het zorgvuldig omgaan met afval niet los zien van andere vormen van hergebruik en duurzaamheid. Ze maken zich zorgen over de plastic soep die oceanen bedreigt. “Ik ben ook een actieve lezer van websites over duurzaamheid bijvoorbeeld”, geeft AnnaKarina aan. Bert: “Doordat je het scheidt zie je pas hoevéél plastic je weggooit. In de container voor het plastic mogen we ook het blik en de pakken van sap doen en eens in de vier weken wordt deze container geleegd. Eigenlijk is dat nog te weinig. Ik erger me er ook aan dat er vaak weer verpakkingen om een verpakking zitten. Er zou een wet moeten zijn die fabrikanten verplicht om minder verpakkingen te gebruiken en alleen verpakkingen te maken van afbreekbare materialen. Om de plastic soep te verkleinen moet je het probleem volgens mij aanpakken bij de bron.” Bert en AnnaKarina realiseren zich wel dat het ook de consument is die bepaalt. “Al die verpakkingen zijn ook het gevolg van de huidige manier van leven; alles moet snel. Kijk maar naar een AH To Go, waar veel producten per stuk verpakt zijn. We vinden fijn dat er steeds meer aandacht wordt besteed aan de verpakkingen en afval.” “Ik ben daarom ook wel enthousiast over winkels zonder verpakkingen”, zegt AnnaKarina. Het zijn trouwens niet alleen de plastic verpakkingen waar ze zich aan storen. “Neem nou dit speelgoed”, zegt Bert terwijl hij een ‘ding’ uit de speelhoek van Norah pakt. “Het is van plastic en er zit een batterij in. Ik weet niet wat het is en ik weet niet wat je ermee kan. Wat heb je eraan?” klinkt het verontwaardigd. Terwijl voor het raam een kunststof speelgoedhuisje staat, waar Norah wél graag mee speelt en dat een bijzonder voorbeeld van hergebruik is: 35 jaar geleden speelde AnnaKarina er zélf mee. In hun buurt zijn steeds meer initiatieven die leiden tot minder afval, zoals ruilbijeenkomsten en ruilgroepen. Bij een lokale zorginstelling kunnen ze groente en fruit bestellen dat zonder verpakkingen in een kratje wordt geleverd. In het kader van duurzaamheid worden (tuin)gereedschappen via een WhatsApp groep gedeeld met de buren. “We hebben bijvoorbeeld allemaal een klein stukje gras en er is, denk ik, in de hele buurt één grasmaaier”, legt Bert uit. Ook andere gereedschappen die je soms maar eenmalig of zelden nodig hebt, kunnen via de groep aan elkaar uitgeleend worden. In hun omgeving is het wel vanzelfsprekend dat niets wordt weggegooid dat hergebruikt kan worden. Kinderkleding en speelgoed worden zoveel mogelijkheid uitgewisseld. Regelmatig gaat AnnaKarina met een tas vol spullen naar een ruilavond. Dingen waar ze op uitgekeken of uitgegroeid zijn krijgen zo weer een tweede leven. “Verder brengen we alles naar de kringloop.” Maar liever ruilen ze onderling, “want Het Goed (de kringloopwinkel) is zo duur”, vinden ze. Bert en AnnaKarina lopen warm voor dit soort initiatieven, maar anderzijds merken ze ook dat het lastig is om het allemaal goed te doen. “Je moet met zoveel dingen rekening houden. Het gaat niet alleen om afval, maar ook om het milieu en om kinderarbeid”, vindt Bert. Van AnnaKarina mag het ruilen van bijvoorbeeld kleding
Vier generaties over afval
de 20er
38
en speelgoed ook wel “in een hipper jasje gestoken” worden. Wat haar betreft zit het nu vaak nog onnodig in de hoek van armoede, zijn de initiatieven te veel gericht op mensen die weinig geld hebben. Ze ziet dat in de nabije toekomst graag veranderen. Ze vergelijkt het liever met een bibliotheek en ziet dergelijke functies daar ook graag aan toegevoegd.
Vier generaties over afval
de 20er
39
Van afval naar grondstoffen. Van openbare ruimte naar gedeelde leefomgeving. Daar werkt Circulus-Berkel aan, samen met gemeenten, bewoners, bedrijven en kennisinstellingen. Dat doen we met
een gezamenlijke ambitie voor het terugdringen van restafval en behoud van grondstoffen de ontwikkeling van sociale werkgelegenheid een samenleving die we actief bij onze taken betrekken. Circulus-Berkel verzorgt het afvalbeheer en taken in de openbare ruimte voor acht gemeenten: Apeldoorn, Bronckhorst, Brummen, Deventer, Doesburg, Epe, Lochem en Zutphen. www.circulus-berkel.nl www.circulusberkeljaarverslag.nl
Kies voor een duurzame toekomst.
Kies voor elkaar.
SLOTWOORD
Slotwoord
40
Colofon Dit boek is een unieke uitgave waarvan één exemplaar is gemaakt. Redactie: Fiona de Heus Friederike Kleijn Friso Noordhoek Monica Sluiseman Eindredactie: Friederike Kleijn Concept, ontwerp en vormgeving: True Communications Drukwerk: Weevers Grafimedia Bindwerk: Leen de Vos
Maart 2016
Kies voor een duurzame toekomst.