"Van nuttighe en profijtelijcke cruyden" Over de arts en botanicus Rembert Dodoens (1517-1585) Ans Schapendonk (Marburg)
In zijn boek Belgium Universum verwijst Guicciardini naar een plantentuin in Antwerpen met maar liefst 400 uitheemse planten, een unicum in Westeuropa. Om zijn plantjes de winter te laten doorkomen, was de eigenaar en apotheker Pieter van den Coudenberg op het idee gekomen ze allemaal afzonderlijk te verpotten en in een ondergrondse ruimte te plaatsen. Conrad Gessner, die dit fenomeen met eigen ogen aanschouwde, vond dit een geniale zet. Ook de drukker Christoffel Plantijn, die alle latere boeken van Rembert Dodoens publiceerde, bezat zo'n tuin. De mode was dus niet alleen inheemse planten te verzamelen, maar vooral exotische, die regelmatig de Antwerpse haven binnenkwamen. Als exotisch beschouwde men de in 1573 ontdekte aardappel of de tomaat – le pomme d'amours of de gulden appel – die als zeer ongezond gold: Gulden appelen / Poma amoris (jpg. 421) 1 Plaets Dit cruyt es een vremt ghewas, ende en wordt hier te lande niet ghevonden, dan in sommighe cruytliefhebbers houen, daer tghesaeyet wordt. Natuere ende werckinghe van desen appelen sijn noch ter tijt onbekent, maer voor alzoo veel als wy kunnen met onder soecken ende met redenen vinden, soo sijn dese appelen van natueren cout ende sonderlinghe die bladeren den Mandragora 2 wat ghelijckende ende daer om oock sorghelijck om te orbooren.
Na de Spaanse belegering verdwenen nagenoeg alle botanische tuinen rondom Antwerpen. Veel Vlaamse en Brabantse prominenten vertrokken definitief naar het buitenland, waaronder de eerste echte plantkundigen, Carolus Clusius en Matthias de L'Obel. Ze vestigden zich uiteindelijk in Nederland waar ze met behulp van Plantijn en de humanist Justus Lipsius de Hollandse tulpenhandel opzetten. Die tulp bracht Clusius al tien jaar eerder mee naar huis tot groot genoegen van zijn vriend Rembert Dodoens. Beiden waren in dienst van Maximilan II 1 2
De 'jpg' verwijst naar de digitale bladzijde op de CD-Rom "Cruydeboeck Rembert Dodoens". Mandragora (jpg. 419) heeft een sterk verdovende werking en werd vaak bij amputaties gebruikt.
1
aan het keizerlijk hof in Wenen en Praag. Op de vlucht voor de grootste pestepidemie van de eeuw en voor de Spaanse bezetting in Mechelen volgde Dodoens hier in 1574 een benoeming als lijfarts. Een aanbod uit Madrid om Andreas Vesalius aan het Spaanse hof als lijfarts op te volgen is niet tot stand gekomen. De vraag of Hertog Alva hier een onverkwikkelijke rol in heeft gespeeld of dat Dodoens zelf deze samenwerking niet zag zitten, is nooit opgehelderd.
Rembert Dodoens was in de eerste plaats natuurlijk arts, maar als botanist verwierf hij veel meer bekendheid. Zijn eerste verdienste was de uitbreiding van de plantenkennis met de flora uit zijn omgeving, d.w.z. het huidige België en Nederland. Een tweede verdienste is dat hij bij de rangschikking der planten van de gangbare alfabetische volgorde afweek. Dodoens begon de planten te ordenen in bepaalde groepen naar gelang hun geneeskundig gebruik. Met deze hervorming verdient hij weliswaar geen Nobelprijs, maar het bewijst wel dat hij een creatieve kijk had op de chaos die er in de toenmalig bekende plantenwereld heerste. Sinds Theophrastus over de wetenschappelijke botanie schreef, veranderde er 19 eeuwen lang weinig meer aan deze geschiedenis. Door de massieve toename van het aantal beschreven planten werd het identificeren van sterk op elkaar lijkende planten alleen maar moeilijker.
Met de komst van de boekdrukkunst verschenen er weliswaar herbaria met afbeeldingen van planten,
zoals
in
het
eerste
gedrukte
kruidenboek 1 dat Jan Veldeker in 1483 in Culemborg uitgaf. Hierin vervullen de globale schetsen alleen een decoratieve functie. Voor een wetenschapper
als
Dodoens,
die
zich
als
humanist aan de natuur zelf oriënteerde, moesten afbeeldingen in de eerste plaats herkenbare planten weergeven, wat men van de lavendel hiernaast niet beweren kan. 2
1
Herbarius in latino werd op zijn laatst in 1483 door Jan Veldener in Culemborg gedrukt. De tekst is Latijn, de onderschriften bij de planten Latijn-Nederlands (http://watermark.kb.nl/). Een jaar later verscheen ook de Nederlandse versie in Leuven tegelijkertijd met de Duitstalige van Peter Schöffer in Mainz. Den Herbarius in dyetsche – zie afbeelding – werd in 1500 nog eens door Willem Vorsterman in Antwerpen uitgegeven. Vandewiele, L.J. (ed.): Den Herbarius in Dyetsche [Antwerp ca. 1500]. Facsimile with an introduction. Gent (Christian de Backer) 1974. 2 Plantenafbeelding: Den Herbarius in dyetsche, Antwerpen 1500, Lavendel.
2
In 1554 publiceerde Dodoens zijn eerste Cruydeboeck waarin hij 1060 plantennamen noemde, maar uiteindelijk nog veel meer gewassen, want het was gebruikelijk planten in te delen naar mannelijke en vrouwelijke soorten, gebaseerd op de grootte van de plant. Dit onderscheid bestaat natuurlijk niet, maar het zou nog twee eeuwen duren voordat men erachter kwam dat bij de bepaling van de soort de sexualiteit zelf een rol speelde. Die ontdekking staat op naam van de Zweed Linnaeus. Hij paste een botanische nomenclatuur toe door zich te oriënteren op de bouw van de geslachtsorganen - de stamper en de meeldraden - waarmee een einde kwam aan de onoverzichtelijkheid binnen de plantenwereld. Na zijn medicijnenstudie aan de universiteit van Leuven werkte Dodoens als stadarts in Mechelen waar hij in 1517 ook geboren was. Hij bezocht hospitalen, begeleidde krankzinnigen en nam de medische verzorging op zich bij besmettelijke ziektes. Verder voerde hij toezicht op chirurgen, apothekers en vroedvrouwen en specialiseerde zich in pathologisch onderzoek. Ten behoeve van de medicijnstudenten schreef Dodoens in 1550 een samenvatting over de fysiologie en anatomie van de menselijke organismes. Artsen uit de 16e eeuw hadden nog geen idee van de bloedsomloop als gesloten vloeibaar systeem in het lichaam. Ze wisten wel dat lichaamsvloeistoffen zoals het slijm, het bloed of de gal een hoofdrol speelden bij de omzetting van voedsel, maar niet dat de adem een rol speelt bij de verbranding. Het systeem dat door elke geneesheer gehanteerd werd, is dat van de humorale pathologie. Wie dit jargon of het 'systeem' dat erachter zit, begrijpt, is beter in staat de teksten van Dodoens te volgen. Aan de vier elementen die men in de zgn. 'sappenleer' onderscheidde, werden twee kwaliteiten of eigenschappen toegekend waardoor bv. vuur verwarmt, lucht koelt, water bevochtigt en aarde droogt.
Deze krachten weerspiegelen zich in de vier
lichaamsvochten, waarbij 'zwarte gal' als een hypothetisch begrip moet worden opgevat.
Elementen
Vuur
Lucht
Water
Aarde
Eigenschappen
warm /droog
warm /vochtig
koud /vochtig
koud /droog
Lichaamsvocht
gele/ rode gal
bloed
slijm
zwarte gal
Temperament:
cholericus
sanguinicus
flegmaticus
melancholicus
Hippocrates en later ook Galenos gingen ervan uit dat ziektes ontstonden wanneer de juiste verhouding van de lichaamsvochten verstoord was en men zich niet meer 'in zijn element' voelde. Deze leer van de menging van lichaamssappen bepaalt niet alleen de gezondheid of ziekte, maar ook het temperament van een mens, zijn constitutie. Als de juiste vermenging, 3
dus de natuurlijke gezondstoestand, uit zijn evenwicht raakte, was er sprake van een ziekte die behandeld moest worden. Bij een overschot van bepaalde sappen hanteerde men klisteermethoden om de darm te spoelen of men paste aderlatingen toe om overtollig bloed te verwijderen: Liber Magistri Avicenne 1 [24] DJe passie in die ogen comt somtijt van bloede. somtijt van coleren of van fleumen of van melancolien. Es die passie van bloede. dit siin de tekene. rode ogen. rode plecken int witte van den ogen. die adren geswollen ende root. Entie orine root ende vet of dicke. Desen salmen laten die hooft adere dat hulpt zere. Ende men snijt .2. adren an elke side vanden slape. ende ene ane die middel van den vorhoofde. ende die .2. salmen bernen ende tingeren. ende en willense niet stelpen so sal men die adre int vorhooft tingeren 2 met enen gloyenden ysere.
Deze praktijken werden nog tot in de 17e eeuw toegepast. Maar alvorens tot het mes werd overgegaan, werden planten als medicijn ingezet. Als bijvak moest een medicijnstudent 'botanica' studeren om de medicinale krachten der kruiden bij de bereiding van geneesmiddelen te kunnen toepassen. Het wezen, de essentie van een plant, wordt bepaald door de reuk, haar smaak, haar uiterlijk – de zogenaamde 'tekenen' die in de signatuurleer tot uitdrukking komen – en haar kracht en werking. Die bepalen of de plant makkelijk oplosbaar is – denk aan de fijnheid van kaneel of de grofheid van peper – of ze openend of verstoppend, trekkend of terugdrijvend is (de fysische krachten) of ze steenbrekend of waterlossend is (de fysiologische krachten) of dat de plant een verdovende of giftige werking heeft of juist immuun tegen gif maakt. Bij de kracht van de planten die door de elementen veroorzaakt worden, onderscheidde men vier graden:
van nauwelijks te bespeuren (1e), duidelijk
merkbaar (2e), schade toebrengend (3e) tot dodelijk (4e).
1
Liber Magistri Avicenne (1351), Middelnederlands handschrift dat vooral uit het Regimen Sanitates uit de School van Salerno (Arnoldus de Villanova) citeert. 2 Het Latijnse 'tingere' betekent natmaken, bevochtigen of bestrijken. Men dient een onderscheid te maken tussen een bloedstelpende maatregel (eerste 'tingeren') en het dichtschroeien van de ader (tweede 'tingeren'). Bij de laatste maatregel dreigt niet alleen het gevaar dat de ader door het branden schrompelt, maar ook dat er geen bloedsverloop meer plaatsvindt.
4
De geneeskundige teksten die ons zijn nagelaten stammen voornamelijk uit de Griekse of Romeinse Oudheid. De overgeleverde handschriften werden eerst in het Syrisch 1 vertaald en kwamen dan via arabische bewerkingen in Europese handen. In steden als Salerno, Toledo en Montpellier ontstonden Latijnse compilaties die hun weg naar verschillende universiteiten of vorstenhoven in de rest van Europa vonden. Vaak kwamen gekopieerde teksten, wel of niet vertaald, in verzamelhandschriften terecht. De grenzen tussen kopie, vertaling, bewerking of compilatie werden dan ook zeer vloeiend, waardoor de receptiegeschiedenis moeilijk te achterhalen is. Daar komt bij dat de Middeleeuwers hun teksten anoniem afleverden in tegenstelling tot de Grieken en Romeinen die hun bronnen nog vermeldden.
De hooggewaardeerde kennis van deze geneesheren, de zgn. 'ouders', werd door de humanisten getrouw overgenomen. Dit neemt niet weg dat het in de kruidenboeken krioelt van de meest fabelachtige geneesmiddelen. Zo doen wilde distelen (jgp. 506) als deodorant dienst door na inname "die urine [te doen] stincken ende swaer van ruecke [te maken] en [..] mits dyen den stanck van den ocxselen [te verdrijven]" of euphorbium (jpg. 311) dat "die spraecke die van der popelsie (= beroerte) verloren es doet wedercomen". Munte (jpg. 257) laat "de borsten sincken" en synnaw (jpg. 173) pept ze weer op: "maeckt de borsten der vrouwen ende maechden hert, vast en stijf". En zo schijnt Everwortel uitstekend tegen de pest te hebben geholpen. . Euerwortel / Carlina syluestris (jpg. 501) Natuere Die wortel van Carlina (werm in den iersten graedt en drooge tot in den derden) ghepoedert [...] Cracht ende werckinghe [...] want alsmen ghescreuen vindt, dat heyr van Carolus Magnus keyser van Roomen, es hier voortijdts vander Pestilentien met deser wortel bevrijt gheweest.
1
De Syrische taal behoorde met een eigen alfabet tot de semitische talen, zoals het Hebreeuws en het Aramees. Nu wordt dit Syrisch nog gebruikt in de Syrisch orthodoxe kerk (o.a. in gebeden en geschriften, zoals vroeger het Latijn in de r.-k. kerk), een christelijke kerk. Het Syrisch kreeg grote betekenis sinds het christendom zijn intrede deed in Syrië. Het vertoont zowel in woordenschat als in syntaxis sterke beïnvloeding door het Grieks. Sinds de komst van de islam werd het gaandeweg door het Arabisch verdrongen.
5
Een arts als Dodoens kon vermoeden dat de verspreiding van de pest iets te maken had met de aanwezigheid van ratten – van dit soort aanwijzingen gaven klassieke teksten 1 en bijbelverhalen 2 voldoende blijk – maar dat ratten via luizen pestbacillen op de mens overdroegen, ontdekte men pas in de 19e eeuw. Dodoens hechtte natuurlijk geloof aan de werking van gewassen tegen besmettelijke ziektes als cholera, lepra of tuberculose. Aan de autoriteit van de 'ouders' werd niet getwijfeld. Dat niet alles als bijgeloof moet worden afgedaan, bewijst het klinisch onderzoek dat tegenwoordig weer gedaan wordt naar de drosera, een plantje dat de groei van 'tuberkelknolletjes' – de oorzaak van tuberculose – verlangzaamd schijnt te hebben. Overigens kan men de huidige terminologie niet met de Middellatijnse medische vaktaal vergelijken. Hier kom ik dadelijk nog op terug.
De opbouw van een hoofdstuk over een plant heeft een vaste indeling. Beschreven wordt: de soort, het uiterlijk, de vindplaats, de bloeitijd, de aard, de naam en de kracht of werking. Dodoens beheerste naast het Latijn ook het Grieks wat destijds niet zo vanzelfsprekend was. De vergelijking van de oorspronkelijke Griekse en Latijnse bronnen met de arabische bewerkingen die in het Latijn zijn overgeleverd, leidde bij Dodoens ook tot kritische tekstgedeeltes: Van Cederboom (jpg. 712) Naem Ende met dese Cedria werden hier voortijts in Egypten die doode lichaeme van den menschen gebalsemt, die welcke nu ter tijt wt den grauen ghenomen worden ende voor Mumia in die Apoteken vercocht, niet sonder groote ende merckelijcke dwalinge, want dat van den Arbabeusche Mumia genaemt es, wordt van de Griecken geheeten Pissaphaltos.
1 2
Apollo Smynthes, de god van de ratten, stuurde de pest naar de Grieken die Troje belegerden (Homerus). De Filistijnen brachten de Ark des Verbondes terug en offerden de God van Israël vijf gouden builen en ratten.
6
Natuere Die Cederboomen sijn werm ende drooghe tot in den derden graedt. Die Cedria die wt den grooten vloeyet es werm tot schier in den vierden ende subtijl van substantien. Cracht ende werkinghe D Met Cedria hebben die van Egypten hier voortijts die doode lichaemen bewaert, want die bewaert sy in hueren wesen ende bescermse van alle corruptie. Maer dat leuende vleesch verteert sy ende doeghet verdwijnen.
Epidemieën veroorzaakten op brede schaal collectieve psychosen zodat het niet vreemd is, dat het bijgeloof in de Middeleeuwen zo lang stand hield. Dit leidde tot een culturele stagnatie waardoor er tot aan de Renaissance nauwelijks een belangrijk medisch werk werd geschreven. Kleine hoogtepunten in de 13e eeuw in de Nederlanden vormen de werken van Vincentius van Beauvais 1 (1190-1264) of van Thomas van Cantimpré 2 (1204-1280) die werden overgeleverd via rijm- of prozavertalingen (o.a. werk van Jacob van Maerlant of de Herbarijs) of via popularisaties zoals het Boec van medicinen in het Dietsche. Prominente chirurgen als Jan Yperman en Thomas Scellinck schreven hun werken zelfs direct in de volkstaal. Niet alleen het bijgeloof, maar ook het geloof zelf – via de scholastiek – verbreidde dogma's die de ontwikkeling van de geneeskunde zeer vertraagden. Paracelsus (1491-1541), een Zwitsers alchemist, verwierp uiteindelijk wel de traditionele sappenleer van Galenos, maar hij was een sterk aanhanger van de zogenaamde signatuurleer. In de signatuurleer ging men ervan uit dat God de planten zo geschapen had, dat ze tegen die kwalen hielpen, waarmee ze uiterlijk gelijkenis vertoonden: gele bloemen helpen tegen geelzucht, rode zijn bloedstelpend, een knolwortel doet aambeien verdwijnen en het Wantluyscruyt (jpg. 221), een plant met puntjes, helpt natuurlijk de luizen te verdrijven.
Dodoens had het geluk met artsen, plantkundigen en drukkers in contact te komen met wie hij bevriend raakte en veel samenwerkte. Met de getalenteerde tekenaar Pieter van der Borcht publiceerde Dodoens boeken die tot op de dag van vandaag hun bijzondere waarde hebben behouden. Dat heeft Dodoens niet in de laatste plaats aan Leonhart Fuchs te danken, die in 1543 het New Kreutterbuch in Basel uitgaf, waarvan in 1549 ook een Nederlandse vertaling 3 1 2 3
Beauvais baseerde zich vooral op Mesue, Rhazes, Avicenna en Constantijn de Africaan. Cantimpré baseerde zich op de Circa Instans, een werk dat door de Salernitaanse school werd verbreid. Van wie is niet bekend.
7
verscheen. Dodoens eerste uitgever Jan van der Loe bezocht in Frankfurt de boekenbeurs en ontving in 1551 het privilege het boek van Fuchs te bewerken en opnieuw uit te geven. Voor zowel hem als voor Dodoens geen gemakkelijk opgave, want het boek van Fuchs was niet alleen botanigrafisch, maar ook ikonografisch een waar meesterstuk. In een brief in 1553 aan Fuchs verklaart Dodoens 500 afbeeldingen te hebben gekopieerd vanwege de uitstekende kwaliteit, d.w.z. zo goed als allemaal. Maar hij voegt er wel 210 illustraties zelf aan toe. Omgekeerd citeerde Fuchs later ook Dodoens. Na drie kleinere Latijnse uitgaven verschijnt dan in 1554 het Cruydeboeck in de Nederlandse taal. Een plagiaat van Leonhart Fuchs beweerden sommigen stellig. Maar de huidige wetenschap ziet dat anders. Vanzelfsprekend is de tekst op veel plaatsen zo goed als identiek met de tekst van Fuchs. Maar dit soort tekstoverlevering was in die tijd heel normaal. Vergelijkt men de Herbarijs (1351) met Fuchs (1543) en Dodoens (1563) komt men dezelfde staaltjes tegen:
Herbarijs (1351) [32] CEntaurea dats santorie. [...] ¶ Ende tsop doet al tselve dat die wortel doet ¶ Dyascorides seit. vleesch gesneden in stucken. ende gesoden metter groter santorien het sal weder al verheilen tenen stucke.
Fuchs 1543 / Von Walwurtz (Cap. CCLXVI) Krafft und würckung Ein pflaster darauf gemacht und über die frischen wunden gelegt / heffte dieselbigen zusamen. Wan sie bey fleysch gesotten würt / wachsen die stück widerumb zusamen / wie Dioscorides schreibt.
Dodoens 1563 / Waelwortele (jpg. 178) Cracht en Werckinghe Die selue wortele ghestooten heylt ende gheneest alle versche wonden ghelijck een plaester daer op gheleyt, ende es zoo seer heylsaem dat zy met eenen hutspot oft andere stucken van vleesch ghesoden, die stucken al tsamen aen een doet wassen.
8
Vergelijkt men de Vlaamse vertaling van het kruidenboek van Fuchs uit 1549 met het Cruydeboeck van Dodoens kan men direct vaststellen, dat Dodoens veel morfologische kenmerken toevoegt en nieuwe – ook schematische – indelingen maakt. Hij rekent bv. de Sondauw tot de mossen. Dit insektenetend plantje – dat van de tuberkelknolletjes – noemde Linnaeus Drosera wat is afgeleid van het Griekse woord drosos dat dauw betekent.
Van Mosch: Sondauw, Sindauw, Loopisch cruyt (jpg. 400) Tfatsoen Dit cruyt es van een seer vremde ende wonderlijcke natuere, want al eest dat die sonne lange ende vele daer op schijnt zoo wordt dit cruyt nochtans altijt nat ende bedauwt gevonden, ende aen die hayerkens van den bladerkens met cleyne droppelkens van water gheladen. Ende hoe die sonne heeter ende meer op dit cruyt schijnt hoe dattet natter ende meer bedauwt es. Ende daer omme worddet oock Sondauw gheheeten.
Tussen de verschillende uitgaven door corrigeert Dodoens ook zijn eigen teksten. In 1554 beschouwt hij de Sondauw nog als een redelijk onschuldig plantje, in 1563 waarschuwt hij tegen de dodelijke werking:
Dodoens 1554 / Van Mosch, Cap. LXIX, Seite CCCCXLIX: Natuere Sondauw [...] syn drooghe ende middelmatich in wermte ende coude.
Dodoens 1563 / Van Mosch, Cap. XXI, Seite CCCLIIII: Natuere Sondauw es heet ende drooch tot schier in den vierden graedt. Cracht ende Werckinghe Sondauw met luttel souts ghewreven, ende op het naeckt lichaem ghebonden, maeckt bleynen ende gaten, ghelijck die Cantharides, dat zijn Spaensche vlieghen, als by sekere experientie bevonden es.
Alhoewel bij Fuchs de sondauw of sindauw niet voorkomt, vermeldt hij een dauwverzamelende plant vrouwenmantel of synnauw, die ook door Dodoens beschreven 9
wordt (Synnaw, jpg. 173). Alhoewel deze teksten inhoudelijk niet met elkaar overeenkomen, ligt de verwantschap tussen Dodoens 'sondauw' en Fuchs 'synnauw' natuurlijk voor de hand. Vooral omdat Dodoens de oorspronkelijke vorm sindauw zelf nog als alternatieve naam aangeeft. Sindauw kan door d-epenthesis ontstaan zijn uit woorden als synnauw, zinauw of sinouw, waarvan het eerste lid sin of syn 'groot' of 'voortdurend' of 'altijd' betekent. De oorsprong van de naam gaat dan terug op het altijd vochtige karakter van de plant, die zowel in tropische als in koudere klimaten te vinden is. Dodoens heeft het vreemde verschijnsel 'felle zonneschijn en toch vochtig' willen benadrukken in sondauw, wat op zich niet onlogisch gedacht is. Men vindt tegenwoordig Sonnentau ook onder Drosera op internet. De verwarring vindt men eveneens terug in woorden als 'zondvloed' of 'zenegroen' (een paars bloemetje met een groen blad, Ajuga). Soms refereert Dodoens aan het ontstaan van de naamgeving van de planten. In de hoofdstukjes "Oorsaecken sijns naems" citeert hij gedichten of mythologische vertellingen zoals bij de Narcis (jpg. 227). Iedereen kent het drama van Narcissos 1 op wie zowel mannen als vrouwen onsterfelijk verliefd waren. De waternimf Echo, verbannen naar de bossen en bestraft met een napraatgebrek, werd eveneens afgewezen door de arrogante Narcissos. Uit wraak wenste men hem hetzelfde leed toe. "[...] aen een fonteyn ghecomen es, daer hy zijns selfs seer schoone figuere in ghesien heeft, die hy [...] meynende te wesene een van den schoonen ionghen dochteren [!] die hem beminden, in liefden van huer ontsteken es, ende [...] niet kunnende, ten laesten van liefden ghestoruen es.
Daar waar Narcissos ter plekke stierf, groeide weldra een gele bloem met een zeer welriekende, bedwelmende geur, de narcis, waarin de verwantschap met 'narcose' - een kunstmatige verdoving door bedwelming - te herkennen is 2 . Veel Latijnse en Griekse medische leenwoorden zijn aldus onderdeel geworden van het Nederlands. Ook het aantal leenvertalingen op medisch gebied ten behoeve van de communicatie met de leek is vanzelfsprekend erg groot Dodoens publiceerde in het Latijn, maar om een groter publiek te bereiken schreef hij tevens als een der eerste wetenschappers in het Nederlands. Een blik in het register "Cracht der cruyden" bewijst hoe weinig vreemde termen hij voor lichaamsdelen of ziektes feitelijk 1 2
Ovidius, Metamorphosen. Afgeleid van het Griekse 'narkè': stijf, verlamd worden, verdoving.
10
gebruikte (er zijn natuurlijk uitzonderingen zoals fondament voor anus/rectum, claporen voor ontstekingen of popelsije voor beroerte). Toch zijn de betekenisovereenkomsten heel bedrieglijk. De huidige namen kun je niet met de middeleeuwse medische vaktaal vergelijken. Het taalgebruik van Dodoens levert zinnen als deze op: "Tselue sap duer die nuese opghetrocken suyuert die herssenen" (jpg. 249) of "drooght de herssenen" (jpg. 286). De ziektes die wij nog kennen in scheldwoorden als 'krijg de pleuris' of 'teringlijder' zijn niet equivalent met longontsteking of tuberculose. De algemene begrippen zeggen niets over de oorzaken of over het verloop van een ziekte. Voor een arts als Dodoens lag de oorzaak voor alle huidziektes – of het nu puistjes, pokken of lepravlekken waren – bij bedorven sappen (corruptie) die een weg naar buiten vonden. Dodoens citeert niet alleen dichters of goden. Hij noemt minstens 100 autoriteiten waarnaar hij meestal in het hoofdstukje "Namen" verwijst. Als humanist noemt hij veel bronnen die betrekking hebben op Griekse, Arabische of Italiaanse artsen, op wetenschappers uit de Middeleeuwen, bekende
tijdgenoten,
tuinbezitters,
enz.
Op
welke
handschriften of boeken Dodoens zich baseerde of naar welke drukken van boeken hij refereerde, is nog bron van onderzoek. In 1581 keert Dodoens terug naar Antwerpen, waar hij Plantijn bezoekt. Hem overhandigt hij zijn Stirpium historiae pemptades sex, het Magnum Opus dat twee jaar later gepubliceerd wordt. Dodoens is dan inmiddels aan de universiteit in Leiden tot professer in de pathologie benoemd. Het aantal botanische beschrijvingen in dit Latijnse werk is zo goed als verdubbeld t.o.v. de uitgave van 1554. De afbeeldingen van de planten overtreffen alle andere door hun treffende overeenkomst met de werkelijkheid. Dodoens twijfelt openlijk aan de signatuurleer en concentreert zich meer op de botanische beschrijvingen dan op het medicinale gebruik. Dit werk wordt in combinatie met dat van Clusius in 1644 nog in het Nederlands uitgegeven en weegt maar liefst 9 kilo.
------------------------------------------------------------------------------CD-rom: Cruydeboeck van Rembert Dodoens (digitale editie) Thomas Gloning, Lydia Kaiser en Ans Schapendonk Universiteitsbibliothek, Marburg 2005
11
INTERNET: http://www.archiv.ub-marburg/Dodoens.de SECUNDAIRE LITERATUUR •
Andries, Reymond: Rembert Dodoens 1517-1585. Zijn leven, zijn werken. Amsterdam (De Nederlandsche Boekhandel) 1917.
•
Artes in context. Opstellen over het handschriftelijke milieu van Middelnederlandse artesteksten. Red.: Orlanda S.H. Lie, Joris Reynaert en Erwin Huizinga. Hilversum (Verloren) 2004.
•
Biologica Marburgensia illustrata. Eine Auswahl botanischer und zoologischer Abbildungswerke des 16. bis 19. Jahrhunderts in der Universitätsbibliothek Marburg. Mit Beiträgen von Wolf-Dieter MüllerJahnke, Uwe Bredehorn, Dierk Maier, Gerhard Schneider. Marburg 1982.
•
Blok, P.J.: Rembert Dodoens protestants? In: Janus 22 (1917) 269-270.
•
Braekman, Willy L.: Middelnederlandse geneeskundige recepten, © 2004 dbnl.
•
Botanica in de zuidelijke Nederlanden, Tentoonstelling museum Plantin-Moretus. Antwerpen (Museum Plantin-Moretus en Stedelijk Prentenkabinet, Snoeck-Ducaju & Zoon) 1993
•
Choulant, Ludwig: Geschichte der anatomischen Abbildungen. Leipzig (Weigel) 1852.
•
Choulant, Ludwig: Graphische Inkunabeln für Naturgeschichte und Medizin, Hildesheim, Zürich, New York (Olms) 2000.
•
Cleene, Marcel de; Lejeune, Marie Claire: Compendium van rituele planten in Europa. Gent (Uitgeverij stichting Mens en Cultuur) 1999.
•
Daems, W.F.: Boec van medicinen in Dietsche. Een middelnederlandse compilatie van medischfarmaceutische literatuur. Leiden (E.J. Brill) 1967.
•
Dilg, Peter: Die Pflanzenkunde im Humanismus. Der Humanismus in der Pflanzenkunde. In: Schmitz, Rudolf/ Krafft, Fritz (Hg.): Humanismus und Naturwissenschaften. Boppard 1980, 113-135.
•
Dodoens, Rembert: Cruydeboeck. Jn den welcken die geheele historie/ dat es Tgheslacht/ tfatsoen/ naem/ natuere, cracht ende werckinghe, van den Cruyden (...) begrepen ende verclaert es (...) Van nieuws ouersien. Antwerpen 1563.
•
Dodonaeus. In: Janus 22 (1917) en Janus 34 (1930).
•
Dodonaeusnummer. In: Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde (1917).
•
Fretz, D.: Konrad Gessner als Gärtner. [Abhandlung und Übersetzung von "Horti Germaniae" (1560).] Zürich 1948.
•
Fuchs, Leonhart: The new herbal of 1543 (New Kreüterbuch). Complete coloured edition. Mit einem Beiheft in deutscher Sprache. Köln 2001.
•
Fuchs, Leonhart: Den Nieuwen Herbarius/dat is/dboeck vanden cruyden (..) Door den Hoochgheleerden Doctoor in Medicijnen Leonhaert Fuchs (...). Basel, anonieme vertaling zonder jaartal (ws. 1549).
•
Goerke, Heinz: Artzt und Heilkunde. Vom Asklepiospriester zum Klinikarzt 3000 Jahre Medizin. Radolfzell 2000.
•
Goltz, D.: Mittelalterliche Pharmazie und Medizin. Dargestellt an Geschichte und Inhalt des Antidotarium Nicolai. Mit einem Nachdruck der Druckfassung von 1471. Stuttgart 1976.
•
Guiciardini, Lodovico: Belgium Universum, Antwerpen 1567.
12
•
Habermann, Mechthild: Deutsche Fachtexte der frühen Neuzeit. Naturkundlich-medizinische Wissensvermittlung im Spannungsfeld von Latein und Volkssprache. Berlin/ New York 2001 (Studia Linguistica Germanica 61).
•
Heukels, H.: Woordenboek Nederlandsche Plantennamen. Amsterdam 1907.
•
Huizenga, Erwin: Een nuttelike practijke van cirurgien. Geneeskunde en astrologie in het Middelnederlandse
handschrift
Wenen,
Österreichische
Nationalbibliothek,
2818.
Hilversum
(Uitgeverij Verloren) 1997. •
Hunger, F.W.T. (Hg.): Charles de l'Escluse, Carolus Clusius. Nederlandsch kruidkundige 1526-1609. Zwei Bände. 's-Gravenhage (Martinus Nijhoff) 1927-42.
•
Korst, J.K.: Om lijf & leven. Gezondheidszorg en geneeskunst in Nederland circa 1200-1960. Utrecht (Bohn, Scheltema & Holkema), 1988.
•
Liber Magistri Avicenne. CD-Rom Middelnederlands. Woordenboek en teksten. Instituut voor Nederlandse lexicologie. Den Haag (Sdu Uitgevers), Antwerpen (Standaard Uitgeverij) 1998.
•
Louis, A.: Over het leven en het botanisch werk van Rembert Dodoens (1517-1585) bij de viering van de 400ste verjaring van het verschijnen van Dodoens' Cruydeboeck. In: Biologisch Jaarboek (Gent 1954) 235-280.
•
Meerbeeck, P.J. van: Recherches historiques et critiques sur la vie et les oeuvres de Rembert Dodoens (Dodonaeus). Malines 1841. Reprint Utrecht 1980.
•
Mesotten, Bart: Binnenkijken in woorden. Etymologische verkenningen. Kapellen (Pelckmans) 1997.
•
Meyer, E.H.F.: Geschichte der Botanik. Vier Bände. Königsberg 1854-57. Nachdruck Amsterdam 1965.
•
Münster, Sebastian: Cosmographey. Basel 1588. Nachdruck Grünwalt bei München, 1977.
•
Nave, Francine de, Schepper, M. De: De geneeskunde in de zuidelijke Nederlanden (1475-1660). Tentoonstelling Museum Plantin-Moretus, sept.-nov. 1990. Antwerpen (Museum Plantin-Moretus en Stedelijk Prentenkabinet) 1990.
•
Plinius: De wereld. Naturalis historia. Vertaald door Joost van Gelder, Mark Nieuwenhuis en Ton Peters. Amsterdam (Athenaeum, Polak & van Gennep) 2004.
•
Schierbeek, A.: Bloemlezing uit het Cruydt-Boeck van Rembert Dodoens. Tweede vermeerdere Druk. 's-Gravenhage/ Amsterdam o.J. (ca. 1955).
•
Sijs, Nicoline van der: Taal als mensenwerk. Het ontstaan van het ABN. Den Haag (Sdu Uitgevers) 2004.
•
Sondervorst, F.A.: Geschiedenis van de geneeskunst in België. Brussel (Elsevier) 1981.
•
Sonnemans, G.: Middeleeuwse Verzamelhandschriften uit de Nederlanden. Hilversum (Verloren) 1996.
•
Treviranus, L.C.: Die Anwendung des Holzschnittes zur bildlichen Darstellung von Pflanzen. Utrecht (W. de Haan) 1949.
•
Uittien, Hendrik: De volksnamen van onze planten. Zutphen, 1946.
•
Vandewiele, L.J. (ed.): Den Herbarius in Dyetsche [Antwerp ca. 1500]. Facsimile with an introduction. Gent (Christian de Backer) 1974.
•
Vandewiele, L.J.: Geschiedenis van de farmacie in België. Beveren (Orion), 1981.
13
•
Vandewiele, L.J.: Den Herbarius in Dyetsche en de verwantschap met Herbarius latinus en Herbarius in latino cum figuris. In: Biologisch Jaarboek 33 (1965), blz. 419-514. Den Haag (Junk), Antwerpen (De Sikkel).
•
Vandewiele, L.J.: De Grabadin van Pseudo-mesues en zijn invloed op de ontwikkeling van de farmacie in de zuidelijke Nederlanden. Gent 1962.
•
Vandewiele, L.J.: De "liber magistri avicenne" (eerste deel) en de "herbarijs" (tweede deel). Middelnederlandse handschriften uit de XIVe eeuw. Uitgegeven en gekommentarieerd door L.J. Vandewiele. Verhandelingen van de Vlaamse academie voor wetenschappen, letteren en schone kunsten van België. Jrg. XXVII, Nr. 83, Brussel 1965.
•
Velde, A.J.: Lichtzuilen uit het verleden. Gent (Rombaut-Fecheyr) 1945.
•
Veth, Jan: De prenten in het Cruydt-Boeck van Dodonaeus. Amsterdam (Boek-, Kunst- en Handelsdrukkerij) 1535.
14