Valpreventie bij thuiswonende ouderen Praktijkrichtlijn voor Vlaanderen
Milisen, K., Coussement, J., Vlaeyen, E., Bautmans, I., Bertrand, I., Boonen, S., Cambier, D., De Coninck, L., De Cuyper, M., Delbaere, K., De Ridder, M., Descamps, J., Geeraerts, A., Goemaere, S., Govaerts, F., Hamblok, T., Huysentruyt, A., Moerenhout, M., Peeters, J., Van Croonenburg, M., Van den Noortgate, N., Van Laeken, M., Wertelaers, A., Dejaeger, E.
Mei 2010
INHOUD
Dankwoord ............................................................................................................................. 5 Inleiding .................................................................................................................................. 7 Sterkte van aanbeveling ...................................................................................................... 10 Historiek ............................................................................................................................... 11 Praktijkrichtlijn ...................................................................................................................... 15 1. Algemene gezondheidspromotie met focus op valpreventie............................................ 15 2. Valpreventie bij thuiswonende ouderen met verhoogd risico ........................................... 23 A. Case Finding ............................................................................................................. 26 B. Multifactoriële Evaluatie ............................................................................................ 29 C. Multifactoriële Interventies ........................................................................................ 41 D. Follow-up ................................................................................................................... 53 3. Fractuurpreventie bij thuiswonende ouderen met verhoogd valrisico .............................. 55 Hoe ouderen motiveren ....................................................................................................... 59 Hoe het Expertisecentrum Valpreventie Vlaanderen bereiken? .......................................... 65 Referentielijst ....................................................................................................................... 66 Bijlagen ................................................................................................................................ 75
3
4
DANKWOORD
Deze praktijkrichtlijn is gebaseerd op de best beschikbare wetenschappelijke evidentie en op de klinische expertise van de leden van de werkgroep thuiszorg van het Expertisecentrum Valpreventie Vlaanderen (EVV). Hieronder vindt u een opsomming van de leden van de werkgroep thuiszorg van het Expertisecentrum Valpreventie Vlaanderen (EVV), bestaande uit convenanthouders en externe partners: Convenanthouders van het EVV -
Katholieke Universiteit Leuven - Centrum voor Ziekenhuis- en Verplegingswetenschap Prof. dr. Koen Milisen (voorzitter EVV)
-
UZ Leuven, Valkliniek van de Dienst Geriatrie en Centrum voor Metabole Botziekten Prof. dr. Eddy Dejaeger, Prof. dr. Steven Boonen
-
Universiteit Gent - Vakgroep Revalidatiewetenschappen en Kinesitherapie Prof. dr. Dirk Cambier
-
Vakgroep Inwendige Geneeskunde Prof. dr. Stefan Goemaere
-
Domus Medica vzw Dhr. dr. Frans Govaerts, Mevr. dr. Arlette Wertelaere
-
Wetenschappelijke Vereniging van Vlaamse Kinesitherapeuten (WVVK) Dhr. Theo Hamblok
-
Wetenschappelijke Vereniging voor Verpleegkunde en Vroedkunde (WVVV) Dhr. Koen Van den Bossche
-
Vlaams Ergotherapeutenverbond (VE) Dhr. Jonny Peeters, Mevr. Leen De Coninck
-
Belgische Vereniging voor Gerontologie en Geriatrie (BVGG) Prof. dr. Nele Van Den Noorgate, Prof. dr. Ivan Bautmans
5
Externe partners -
Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie en Ziektepreventie (VIGeZ) Mevr. Mia Van Laeken
-
Lokaal Gezondheidsoverleg (LOGO's) Mevr. Annelies Huysentruyt, Mevr. Mieke Van Croonenburg, Mevr. Ruth Vandeweert
-
Samenwerkingsinitiatieven Eerstelijnsgezondheidszorg (SEL’s) Mevr. Julie Descamps
-
Vlaamse Ouderenraad Mevr. Mie Moerenhout
-
Vereniging van de Diensten voor Gezinszorg van de Vlaamse Gemeenschap (VVDG) Mevr. Myriam De Cuyper, Mevr. Ingrid Bertrand
-
Federatie van Socialistische Mutualiteiten van Brabant (FSMB) Dhr. Koen Michiels, Mevr. Tiny Vanmeensel
-
Seniorama Mevr. Hilde Meulemans
-
Rode Kruis Vlaanderen Mevr. Mieke De Ridder
Graag willen we ook een dankwoord richten tot de volgende experts die hun opinie gaven over dit document:
6
-
Prof. dr. Jos Tournoy, afdeling geriatrie, departement Geneeskunde, UZ Leuven, campus Gasthuisberg;
Experimentele
-
Mevr. dr. Kim Delbaere, postdoctoral research fellow aan de Falls and Balance Research Group, Prince of Wales Medical Research Institute, Sydney, Australië en postdoctoraal onderzoeker aan de vakgroep Experimenteel-Klinische en Gezondheidspsychologie en de vakgroep Kinesitherapie, UGent;
-
Mevr. dr. Fabienne Dobbels, postdoctoraal onderzoeker aan het Departement Maatschappelijke Gezondheidszorg, K.U.Leuven;
-
Dhr. Joris De Schepper, Gegradueerd podoloog en onderzoeker/praktijklector opleiding podologie aan de Artevelde Hogeschool Gent/UGent;
-
Dhr. Wouter Bossuyt, Federatie van Belgische Podologen (FBP).
INLEIDING
Valincidenten komen vaak voor bij thuiswonende ouderen: ongeveer een op drie van de thuiswonende ouderen valt een maal per jaar, waarvan een derde meerdere keren valt. Een valincident kan leiden tot lichamelijke (bv. verstuikingen, snijwonden, fractuur) en psychosociale gevolgen (bv. valangst, verlies van zelfvertrouwen, depressie, sociaal isolement en toegenomen zorgafhankelijkheid). Al deze gevolgen gaan samen met een toename in de kosten, waarbij de kosten gerelateerd aan een heupfractuur bijzonder hoog zijn. (Boonen, 2000; Kannus, 2005; Masud, 2001; Milisen, 2004; O’Loughlin, 1993; Stalenhoef, 2002; Tinetti, 2003)
Verschillende bestaande richtlijnen en initiatieven rond valpreventie bij thuiswonende ouderen in
Vlaanderen werden
in
opdracht
van
Vlaams minister
van
Welzijn,
Volksgezondheid en Gezin samengevoegd tot een uniforme richtlijn (zie historiek, p. 11). Tegelijkertijd werd een update voorzien op basis van nieuwe bevindingen uit de literatuur. Vanaf heden wordt de omschrijving ‘uniforme richtlijn valpreventie Vlaanderen’ vervangen door ‘praktijkrichtlijn valpreventie Vlaanderen’. Iedere oudere is immers uniek: hoewel valpreventie om een zekere structuur vraagt, hoeft de aanpak niet noodzakelijk uniform te zijn voor alle ouderen. De praktijkrichtlijn valpreventie Vlaanderen die u in dit document terugvindt, biedt een overzicht van datgene wat, op basis van de tot nu toe beschikbare wetenschappelijke evidentie, effectief is in het voorkomen van valincidenten bij thuiswonende ouderen1, aangevuld met de nodige klinische expertise. In deze richtlijn wordt aangegeven welke gezondheids- en welzijnswerkers hierbij een belangrijke rol kunnen vervullen. Deze richtlijn is dus een overzichtsdocument op basis waarvan voor iedere discipline een specifiek vormingspakket en/of -aanpak kan worden uitgeschreven.
1
Voor ouderen die verblijven in assistentiewoningen (serviceflats), dagverzorgingscentra en centra
voor kortverblijf, geldt in functie van het profiel van de oudere ofwel deze praktijkrichtlijn, ofwel de praktijkrichtlijn valpreventie Vlaanderen voor de residentiële ouderenzorg. Deze laatste richtlijn wordt in 2010 getest in een haalbaarheidsstudie en zal daarna verspreid worden in Vlaanderen.
7
De praktijkrichtlijn bestaat uit drie delen (zie overzichtsschema, p.11): 1 | Algemene gezondheidspromotie met focus op valpreventie 2 | Valpreventie bij thuiswonende ouderen ( 65 jaar) met verhoogd valrisico 3 | Fractuurpreventie bij thuiswonende ouderen ( 65 jaar) met verhoogd valrisico Het eerste deel focust op de gehele bevolking en beoogt vier doelstellingen: 1 | De gehele oudere bevolking is zich bewust van valproblematiek en valpreventie. 2 | De gehele oudere bevolking blijft/wordt fysiek actief/actiever en behoudt en/of verbetert haar evenwicht en mobiliteit. 3 | De gehele oudere bevolking onderneemt acties om de eigen veiligheid in het kader van valproblematiek te verhogen. 4 | Vanaf 65 jaar zijn ouderen gemotiveerd om zich na een valincident of bij loopen/of evenwichtsproblemen verder te laten evalueren op een verhoogd valrisico. Iedereen die met ouderen direct of indirect in contact komt, al dan niet in professioneel verband, kan bij deze doelstellingen een belangrijke taak vervullen. Het gaat hier voornamelijk over sensibilisatie, educatie, motivatie en opvolging. Het is belangrijk dat intermediaire organisaties zoals thuiszorgdiensten, OCMW’s, mutualiteiten, dienstencentra, ouderenorganisaties, LOGO’s en SEL’s deze doelstellingen actief opnemen binnen hun organisatie. Het tweede deel van deze richtlijn focust op thuiswonende ouderen ( 65 jaar) met verhoogd valrisico en beoogt de volgende vijf doelstellingen: 1 | 65-plussers met een valgeschiedenis of met loop- en/of evenwichtsproblemen worden geëvalueerd op een verhoogd valrisico (case finding). 2 | 65-plussers met een verhoogd valrisico krijgen een multifactoriële evaluatie van de zeven meest voorkomende en reversiebele valrisicofactoren (multifactoriële evaluatie). 3 | 65-plussers met een verhoogd valrisico krijgen een multifactorieel behandelplan op basis van de resultaten van de multifactoriële evaluatie (multifactoriële interventies). 4 | 65-plussers met verhoogd valrisico krijgen, bij voorkeur na één, drie en zes maanden, een follow-up. 5 | 65-plussers zijn therapietrouw tijdens de ganse duur van hun behandelplan (motivatie van ouderen).
8
Dit tweede deel van de richtlijn dient uitgevoerd te worden door deze gezondheidswerkers: huisarts, verpleegkundige, kinesitherapeut, ergotherapeut.2 De case finding behoort tot de verantwoordelijkheid van de huisarts, die kan afspreken met de thuisverpleegkundige, kinesitherapeut of ergotherapeut om de case finding uit te voeren. De multifactoriële evaluatie en interventie gebeurt bij voorkeur multidisciplinair (huisarts, verpleegkundige, kinesitherapeut en ergotherapeut), ofwel door een multidisciplinair team onder leiding van de huisarts, ofwel op verwijzing van de huisarts door een gespecialiseerd team (bv. valkliniek of geriatrisch dagziekenhuis o.l.v. een geriater). Tenslotte is een follow-up noodzakelijk door het multidisciplinair team onder leiding van de huisarts, bij voorkeur na 1, 3 en 6 maanden en dient de oudere en zijn omgeving gemotiveerd te worden het behandelplan te volgen. Uiteraard is het belangrijk, dat naast de vertegenwoordigers uit de vier bovenstaande disciplines, alle gezondheidswerkers die in contact komen met ouderen alsook de intermediaire organisaties op de hoogte zijn van de aanpak voor thuiswonende ouderen met verhoogd risico. Bij vermoeden van een verhoogd valrisico dient immers tijdig te worden doorverwezen. Het derde deel focust op thuiswonende ouderen ( 65 jaar) met verhoogd valrisico en beoogt de volgende twee doelstellingen: 1 | 65-plussers met een verhoogd valrisico krijgen naast een multifactoriële valevaluatie en interventies, ook adviezen voor fractuurpreventie. 2 | 65-plussers met verhoogd valrisico zijn therapietrouw aan de maatregelen i.v.m. fractuurpreventie. Dit derde deel van de richtlijn is in de eerste plaats bedoeld voor huisartsen. Uiteraard is het belangrijk dat naast de huisartsen, alle gezondheids- en welzijnswerkers en ook intermediaire organisaties op de hoogte zijn dat fractuurpreventie een belangrijke aanvulling is van valpreventie bij thuiswonende ouderen met verhoogd risico.
2
Op www.valpreventie.be wordt informatie gegeven over infosessies en mogelijke opleidingen.
9
STERKTE VAN AANBEVELING
In deze praktijkrichtlijn wordt daar waar mogelijk de sterkte van de aanbeveling aangegeven volgens de volgende legende:
[A] = Gezondheidswerkers worden sterk aanbevolen deze interventie toe te passen. Er is een sterke evidentie dat deze interventie effectief is in het kader van valpreventie; de voordelen wegen aanzienlijk zwaarder door dan de nadelen.
[B] = Gezondheidswerkers worden aanbevolen deze interventie toe te passen. Er is een redelijke evidentie dat deze interventie effectief is in het kader van valpreventie; de voordelen wegen zwaarder door dan de nadelen.
[C] = Geen aanbeveling voor- of tegen het routinematig toepassen van deze interventie. Er is redelijke evidentie dat deze interventie effectief kan zijn in het kader van valpreventie, maar de voor- en nadelen liggen te dicht bij elkaar om een algemene aanbeveling te verrechtvaardigen.
[D]
=
Aanbeveling
tegen
het
routinematig
toepassen
van
deze
interventie
bij
asymptomatische patiënten. Er is redelijke evidentie dat deze interventie ineffectief is in het kader van valpreventie; de nadelen wegen aanzienlijk zwaarder door dan de voordelen.
[I] = Er is onvoldoende evidentie om voor of tegen routinematige toepassing van deze interventie aan te bevelen. Onderzoek naar de effectiviteit of ineffectiviteit van de interventie in het kader van valpreventie ontbreekt of is schaars, of de resultaten conflicteren waardoor de voor- en nadelen niet kunnen worden afgewogen. (AGS, 2010)
10
HISTORIEK
Om valincidenten thuis te voorkomen, ontstonden verschillende initiatieven in Vlaanderen, waaronder twee grote stromingen: enerzijds maatregelen voor alle thuiswonende 65plussers (zgn. primaire valpreventie of BOEBS, ‘Blijf Op Eigen Benen Staan’) en anderzijds maatregelen voor thuiswonende ouderen met een verhoogd risico (zgn. secundaire valpreventie of UNIFORME AANPAK). Hieronder worden beide pakketten kort omschreven.
BOEBS In 2002 kreeg het Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie (VIG; nu VIGeZ) de opdracht van Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin om een programma rond primaire valpreventie bij ouderen uit te werken. In 2003 gebeurde een eerste fase van 6 maanden
literatuuronderzoek.
Het
boek
‘Een
overzicht
van
effectieve
valpreventiestrategieën bij senioren’ is daarvan het resultaat (Van Laeken, 2003). Op basis van de resultaten van dit literatuuronderzoek ontstond het BOEBS-project. Het BOEBSproject focust zich op beweging en een veilige publieke en thuisomgeving als “primaire” preventiestrategie, gericht op alle ouderen. ‘Beweging’ als strategie voor valpreventie blijkt uit de literatuur effectief te zijn in het reduceren van harde outcomes zoals het aantal valincidenten, indien het de juiste componenten (spiersterktetraining, evenwicht en uithouding) bevat. Omgevingsinterventies tonen resultaten op vlak van bewustzijnsverhoging en het installeren van hulpmiddelen, maar effecten op valincidenten zijn voor deze interventies nog niet aangetoond, tenzij ze onderdeel uitmaken van een multifactorieel programma. In 2004 gingen de eerste pilootprojecten van start in 10 gemeenten: BOEBS 1 werd geboren. In 2006 ging de tweede lichting van start (20 gemeenten). (Feder, 2000; Gardner, 1996; Van Laeken, 2003)
Uniforme Aanpak Van oktober 2005 tot september 2006 werd in opdracht van Vlaams minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin een uniforme aanpak voor valproblematiek bij thuiswonende ouderen met verhoogd risico (zgn. secundaire valpreventie) ontwikkeld en uitgetest door een wetenschappelijke werkgroep onder leiding van de K.U.Leuven. De aanpak is gebaseerd op een literatuurstudie waaruit blijkt dat een gerichte multifactoriële en multidisciplinaire aanpak
11
bij oudere thuiswonende personen met verhoogd risico leidt tot een reductie van het aantal valincidenten van 25% tot 39%, op voorwaarde dat de behandelstrategieën voldoende intensief en ook effectief worden toegepast. Een eerste versie van de Uniforme Aanpak werd uitgetest door een honderdtal gezondheidswerkers bij 1.150 ouderen in 10 Vlaamse regio’s. De bevindingen van dit onderzoek hebben geleid tot de uitwerking van een Uniforme Aanpak Valpreventie bij thuiswonende ouderen met een verhoogd risico. Deze aanpak bestaat uit een drieledige strategie (case finding, multifactoriële evaluatie en interventies) die wordt uitgevoerd door vier disciplines in de eerstelijnszorg (huisartsen, verpleegkundigen, kinesitherapeuten, ergotherapeuten). Case finding wordt door elke discipline uitgevoerd aan de hand van de parameters ‘valgeschiedenis’ en ‘problemen met evenwicht en mobiliteit’. Bij risicopersonen worden vervolgens zeven vaak voorkomende en gemakkelijk op te sporen risicofactoren
geëvalueerd,
gevolgd
door
disciplinespecifieke
interventies.
Deze
risicofactoren zijn: mobiliteit en evenwicht, medicatie, orthostatische hypotensie, zicht, voeten en schoeisel, gedrag en omgeving en tot slot valangst. Bij de interventies werd een achtste luik toegevoegd, namelijk reductie van het risico op fracturen. Van mei 2007 tot oktober 2008 werd deze strategie geïmplementeerd in Vlaanderen, met het oog op de sensibilisatie en participatie van de oudere en zijn omgeving enerzijds en van gezondheidswerkers anderzijds. (Chang, 2004; Gardner, 1996; Gillespie, 2009; Kannus, 2005; Milisen, 2009; NICE, 2004; Tinetti, 2003)
Uniforme Aanpak versus BOEBS Ondanks de vele inspanningen om verstrooiing van informatie tegen te gaan, bleek in het werkveld nog steeds verwarring te bestaan tussen enerzijds het BOEBS-pakket, aangestuurd vanuit het VIG (nu VIGeZ) en de Uniforme Aanpak Valpreventie bij thuiswonende ouderen met verhoogd risico anderzijds. Beide pakketten werden in het verleden afzonderlijk geïmplementeerd, wat uiteraard mee de verwarring kan hebben veroorzaakt. Vandaar de nood aan een integraal pakket voor Vlaanderen.
12
Integratie in een praktijkrichtlijn Valpreventie Vlaanderen
In het integraal pakket, namelijk de praktijkrichtlijn die hierna beschreven wordt, worden de adviezen betreffende valpreventie van het BOEBS-pakket opgenomen in het eerste deel ‘Algemene gezondheidspromotie met de focus op valpreventie’. Het eerste deel wordt gevolgd door een update van de uniforme aanpak valpreventie voor thuiswonende ouderen ( 65 jaar) met verhoogd risico. Het onderdeel ‘fractuurpreventie’ wordt in de praktijkrichtlijn verder uitgewerkt en beschreven in een afzonderlijk derde deel. De terminologie ‘primaire’ en ‘secundaire’ valpreventie wordt in deze praktijkrichtlijn bewust achterwege gelaten, omdat er over het betekenisverschil in de literatuur heel wat onenigheid bestaat en dit alleen maar verwarring veroorzaakt. Er wordt nu kortweg gesproken over ‘valpreventie’. Afhankelijk van het valrisico van de thuiswonende oudere zal er naast algemene preventiemaatregelen al dan niet een gerichte, multifactoriële en multidisciplinaire aanpak vereist zijn.
13
OVERZICHT PRAKTIJKRICHTLIJN VALPREVENTIE BIJ THUISWONENDE OUDEREN Deel I Algemene gezondheidspromotie met focus op valpreventie -
Iedereen die (in)direct met ouderen in contact komt, al dan niet in professioneel verband
Informatie over valproblematiek Actief blijven Oefen/bewegingsprogramma (evenwicht/mobiliteit/kracht/uithouding) Veiligheid verhogen 65-plussers motiveren om zich na een valincident en bij loop- en/of evenwichtsproblemen te laten evalueren op verhoogd valrisico
Deel II Valpreventie bij thuiswonende ouderen (! 65 jaar) met verhoogd risico
Huisarts* – Kinesitherapeut – Ergotherapeut – Verpleegkundige
(A) Case finding of vaststellen van verhoogd valrisico: NEE
JA
(B) Multifactoriële evaluatie en (C) interventies: Evenwicht, mobiliteit en spierkracht Medicatie Orthostatische hypotensie Zicht Voeten en schoeisel Omgeving en gedrag Valangst
Deel III Fractuurpreventie bij thuiswonende ouderen (! 65 jaar) met verhoogd risico
(D) Follow up
-
Huisarts*
- Voldoende Calcium en vitamine D - Opsporen en behandelen van osteoporose *Indien noodzakelijk kan de huisarts beslissen een bijkomend beroep te doen op andere disciplines (o.a. valkliniek of dagziekenhuis, geriater, apotheker, …)
1 maand – 3 maand – 6 maand
oudere biedt zich aan na acuut valincident OF ! 2 valincidenten in het afgelopen jaar OF loop- en/of evenwichtsproblemen (klinisch oordeel, eventueel te objectiveren met Timed Up & Go test) OF 1 valincident in het afgelopen jaar EN loop- en of evenwichtsproblemen (klinisch oordeel, eventueel te objectiveren met Timed Up & Go Test)
P R A K T I J K R I C H T L I J N 1
ALGEMENE GEZONDHEIDSPROMOTIE MET FOCUS OP VALPREVENTIE
Doelgroep en doelstellingen Het eerste deel focust op de gehele bevolking en beoogt vier doelstellingen: 1 | De gehele oudere bevolking is zich bewust van valproblematiek en valpreventie. 2 | De gehele oudere bevolking blijft/wordt actief/actiever en behoudt en/of verbetert haar evenwicht en mobiliteit. 3 | De gehele oudere bevolking onderneemt acties om de eigen veiligheid te verhogen. 4 | Vanaf 65 jaar zijn ouderen gemotiveerd om zich na een valincident of bij loopen/of evenwichtsproblemen verder te laten evalueren op een verhoogd valrisico. Iedereen die met ouderen direct of indirect in contact komt, al dan niet in professioneel verband, kan bij deze doelstellingen een belangrijke taak vervullen. Het gaat hier voornamelijk over sensibilisatie, educatie, motivatie en opvolging. Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van een folder zoals ‘Zelfstandig Thuis Wonen, Iets voor U!’3 Het is belangrijk dat intermediaire organisaties zoals thuiszorgdiensten, OCMW’s, mutualiteiten, dienstencentra, ouderenorganisaties, LOGO’s en SEL’s deze doelstellingen actief opnemen binnen hun organisatie. Naast gezondheidsadviezen m.b.t. valpreventie, zijn er ook andere thema’s die belangrijk zijn in het kader van gezondheidspromotie bij ouderen (bv. voeding, depressie, beweging). Hiervoor wordt verwezen naar het BOEBS - pakket (Blijf Op Eigen Benen Staan) die sinds 2009 uitgebreid is tot een algemeen pakket gezondheidspromotie voor ouderen (en dus niet meer enkel het thema valpreventie omvat). Op www.boebs.be vindt u meer informatie over de inhoud van het pakket en over mogelijke implementatiemethodieken en vormingen.
3
Op www.valpreventie.be kan deze folder gedownload worden.
15
Hieronder worden informatie en adviezen weergegeven die belangrijk zijn in het kader van valpreventie voor iedere oudere. Achteraan deze richtlijn staan tips om deze informatie over te brengen aan de oudere en hem te motiveren om voldoende fysiek actief te blijven of meer fysiek actief te worden en zijn veiligheid te verhogen.
Informatie over valproblematiek Geef de oudere informatie over hoe vaak valincidenten voorkomen bij ouderen en wat de gevolgen kunnen zijn. Pas deze informatie aan, in een taal die voor de oudere begrijpbaar is. -
28% tot 35% van 65-plussers valt minstens een keer per jaar
-
Het risico op vallen neemt toe met de leeftijd: -
32% tot 42% bij 75-plussers
-
Bij ouderen met dementie kan het percentage vallers oplopen tot 66%
-
10% tot 31% van de ouderen valt twee of meerdere keren per jaar (Allen, 2010; Baldwin, 1996; Masud, 2001; Milisen, 2004; NVKG richtlijn, 2004; Tideiskaar, 1989; Tinetti, 2003)
Valincidenten kunnen gevolgen hebben op fysiek en psychosociaal vlak: -
Bij 40% tot 60% van de ouderen resulteert een valincident in een fysiek letsel: -
klein letsel zoals verstuiking, snijwonden, weefselbeschadiging: 30% tot 50%
-
ernstig letsel: 10% tot 15% waaronder heupfracturen (1% tot 2%), andere fracturen (3% tot 5%) en letsel van weke delen en hoofdtrauma (5%)
-
20% tot 85% van de ouderen is bang om te vallen, ongeacht of ze al gevallen zijn of niet. 15 tot 55% van de ouderen met valangst vermijden activiteiten, wat kan leiden tot verminderde mobiliteit, sociale isolatie, depressie en een verhoogd valrisico.
Daarnaast kennen ouderen die gevallen zijn een toegenomen kans op overlijden: -
Een ‘onvrijwillig letsel’ is de vijfde doodsoorzaak bij 75-plussers waarbij valincidenten de belangrijkste oorzaak zijn van dit onvrijwillig letsel. Als gevolg van een heupfractuur wordt 20% immobiel; slechts 14% tot 21% herwint volledige ADL-zelfstandigheid (Activiteiten van het Dagelijkse Leven). 25% tot 33% sterft
16
binnen het jaar na het valincident. Dit toegenomen sterfterisico blijft behouden tot 10 à 15 jaar na de heupfractuur. (AGS, 2010; Haentjens, 2010; Kannus, 2005; Masud, 2001; Milisen, 2004; NVKG richtlijn, 2004; Tinetti, 2003; Zijlstra 2007; Zijlstra 2009)
Ten slotte zorgt een valincident voor een toename van kosten: -
Een valgeschiedenis is geassocieerd met een twee- tot driemaal hogere kans om opgenomen te worden in een rusthuis, RVT of woonzorgcentrum, zelfs bij valincidenten zonder fysiek letsel.
-
Een ziekenhuisopname t.g.v. vallen neemt zesmaal toe vanaf de leeftijd van 65 jaar.
-
Het totaalbedrag gespendeerd aan ongevallen werd in een Nederlandse studie bij een interventie op de dienst spoedgevallen (Meerding et al., 2006) geschat op € 1.150.000.000 of 3,7% van het totale budget voor gezondheidszorg. Heupfracturen bleken ondanks hun relatief lage incidentie (14de plaats in de frequentielijst van alle ongevallen) het grootste aandeel van deze kosten (20,4%) voor hun rekening te nemen. De heupfractuurkost, inclusief negen maanden nazorg, bedroeg gemiddeld € 13.600 per patiënt. Naast heupfracturen hadden ook de minder ernstige letsels zoals kneuzingen, schaafwonden en open wonden een belangrijke economische impact. Deze twee laatste categorieën vormden met een gezamenlijk aandeel van 20% van het totaalbedrag gespendeerd aan ongevallen de tweede belangrijkste kostengroep. Van alle kosten die in deze studie in rekening gebracht werden, kon 44% toegeschreven worden aan valincidenten. Op de tweede plaats stonden de auto-ongevallen (19%).
-
In een overzicht van de literatuur berekende Haentjens et al. (2005) dat heupfractuurpatiënten een bijkomende kost genereren van €10.000 tot €15.000 in het jaar volgend op de fractuur in vergelijking met ouderen zonder heupfractuur. Ongeveer de helft hiervan zijn initiële hospitalisatiekosten en de andere helft is voornamelijk toe te schrijven aan verblijf in een verpleeghuis (31%), verblijf in een revalidatiecentrum (31%), heropname in het ziekenhuis (16%), en aan kinesitherapeutische thuisbehandelingen (14%). (Dejaeger, 2008; Englander, 1996; Haentjens, 2001, 2005; Masud, 2001; Meerding, 2006; Seematter-Bagnaud, 2006)
17
Actief blijven en evenwicht en mobiliteit behouden en/of verbeteren
Moedig de oudere aan om zo vroeg mogelijk fit en actief te worden en te blijven. Gezien bewegen een directe invloed heeft op de fysieke fitheid is het aanbevolen minimaal 30 minuten licht tot matig te bewegen (bv. wandelen, fietsen, zwemmen) en dit bij voorkeur dagelijks. Indien de oudere een dergelijke fysieke activiteit niet gewoon is, is het belangrijk om dit geleidelijk aan op te bouwen (bv. te starten met 5 à 10 minuten en eventueel het doel van 30 minuten te spreiden over een aantal kortere momenten in de dag). -
Dit wordt best blijvend geïntegreerd in de dagelijkse activiteiten (bv. te voet naar de bakker gaan, zelf licht huishoudelijk werk uitvoeren en enkel het zwaarder werk overlaten aan de professionele gezondheids- of welzijnswerker, zelf de post binnenhalen i.p.v. de mantelverzorger dit te laten doen).
-
Zorg hierbij dat de oudere voldoende buiten in het daglicht komt.
-
Bij lang aangehouden activiteiten of bij warm weer dient de oudere voldoende water te drinken (1,5 à 2 liter per dag). Vochtinname wordt best extra gestimuleerd.
Naast een fysiek activiteitsgedrag dat voornamelijk ten goede komt aan de fitheid en het uithoudingsvermogen is het eveneens aanbevolen om twee maal per week minimaal 30 minuten gerichte oefeningen te doen die specifiek inwerken op zowel evenwicht/balans, kracht als lenigheid. Deze oefeningen zijn van belang om ziekten te voorkomen, progressie van ziekten tegen te gaan en zo lang mogelijk onafhankelijk te blijven. Laat de oudere de oefeningen geleidelijk aan opbouwen en houd hierbij rekening met zijn fysieke mogelijkheden en aanwezige ziekte(n). Moedig de oudere aan om na een opbouwperiode– indien er geen contra-indicaties zijn – deze oefeningen te blijven volhouden. Oefeningen kunnen al dan niet gebeuren in verenigingsverband. Voorbeelden van oefeningen in verenigingsverband zijn turnen, dans, yoga,
… Ook de Chinese oefensport Tai Chi, die al op heel wat plaatsen wordt aangeboden, is aan te bevelen.4 Deze oefensport
4
Tai Chi werd wetenschappelijk onderzocht en indien afgestemd op de capaciteiten van de oudere, blijkt het een veilige oefenmethode te zijn die het evenwicht verbetert, de hemodynamische en fysieke performantie verhoogt, het aantal valincidenten vermindert en een positief effect heeft op valangst. (Sherrington, 2008)
18
bestaat uit langzame, vloeiende bewegingen gecombineerd met een meditatieve component. Kijk samen met de oudere welke sport- en bewegingsfaciliteiten er zijn binnen de eigen regio (bv. aanbod door ouderensportfederaties, ouderenverenigingen met hun aanbod van sport en bewegen, gemeentelijk sportaanbod voor ouderen en lokale dienstencentra)5 en wat de oudere graag doet. (Gillespie, 2009; Nelson, 2007)
Valangst komt vaak voor maar wordt geregeld over het hoofd gezien bij ouderen. Het is dan ook van belang om hier naar te vragen tijdens een consult. Indien de oudere ongemakken of (val)angst ervaart om activiteiten uit te voeren die hij fijn vindt, kan deelname in een oefenprogramma met extra aandacht voor evenwichtsoefeningen mogelijks deze angst verminderen. Ouderen die een hoger valrisico lopen, kunnen ook gebaat zijn bij het gebruik van een hulpmiddel (bv. rollator, wandelstok, looprekje, personenalarmsysteem). Weerstand om te bewegen of om een hulpmiddel te gebruiken dient in de mate van het mogelijke te worden doorbroken of omgebogen. (Hierover vind je meer informatie in het onderdeel ‘Hoe ouderen motiveren?’). Valangst kan ook verminderd worden door de oudere informatie te geven over valrisico’s en hem de risico’s te leren herkennen en voorkomen. Tevens is het belangrijk dat de oudere weet wat hij nog kan en niet kan. Voor een persoonlijk advies kan de oudere terecht bij de huisarts, die zo nodig doorverwijst naar een kinesitherapeut of ergotherapeut. (Zijlstra, 2007)
Eigen veiligheid verhogen Moedig de oudere aan om met eenvoudige maatregelen zijn risico’s op valincidenten te verkleinen en zo zijn veiligheid te vergroten: -
Veilig inrichten van huis en tuin: bv. voldoende verlichting (ook licht aansteken in een vertrouwde omgeving!), antislip onder de matten, een veilige trapladder, voldoende beweegruimte in het bijzonder bij gebruik van loophulpmiddelen,
…
-
Voldoende aandacht geven en voorzichtigheid vragen op de stoep. De stoep ligt immers niet altijd gelijk (putten, hindernissen,
…).
5
Op www.valpreventie.be vindt men informatie en verwijzingen naar projecten en aanbiedingen m.b.t. sport voor ouderen.
19
-
Dingen, die regelmatig gebruikt worden, binnen handbereik plaatsen. Als er toch iets op hoogte genomen moet worden, een stevige en stabiele trapladder gebruiken.
-
Op eigen tempo naar de deur of telefoon gaan als er gebeld wordt.
-
Aangepast en veilig schoeisel dragen (gesloten, vast, stevig, veters of velcro,
…).
-
Problemen met de voeten (bv. eeltknobbels, teenafwijkingen, ingegroeide nagels, blaren, zweren, amputatie van de tenen, wonden, verminderde gevoeligheid,
…) met de huisarts bespreken.
-
Bij problemen m.b.t. urineverlies (bv. niet tijdig het toilet kunnen bereiken, ’s nachts frequent naar het toilet moeten), dit met de huisarts bespreken.
-
Brilglazen dagelijks reinigen.
-
Niet te snel uit bed of uit de zetel rechtstaan om duizeligheid te voorkomen.
-
Medicatie innemen zoals voorgeschreven (juiste dosis, juist tijdstip,
…). Een dag/weekplanner kan daarbij helpen.
-
Regelmatig voorgeschreven en niet voorgeschreven medicatie met de huisarts bespreken
en
trachten
zoveel
mogelijk
slaapmedicatie
te
vermijden.
Slaapmedicatie enkel innemen vlak voor het slapengaan (max. 10 à 15 min. voor het slapengaan). Naast actief blijven en de eigen veiligheid verhogen, is ook gezonde voeding belangrijk (conform de Vlaamse gezondheidsdoelstelling6). Geef de oudere advies om: -
voldoende voeding te eten die rijk is aan calcium (zoals vis, melkproducten, broccoli, Chinese kool, spinazie, rammenas, radijsjes, abrikoos, appel, dadels, kiwi, pruimen).
-
de inname van extra calcium en vitamine D met de huisarts te bespreken.
-
niet te overdrijven in alcoholgebruik7. Voor volwassenen hanteert men als norm: maximum 4 standaardglazen per dag voor mannen en twee voor vrouwen, met minstens twee alcoholvrije dagen per week. Ouderen hebben echter een verhoogde kwetsbaarheid voor alcohol omwille van afname van lichaamsvocht, toename van vet en verminderde werking van lever en nieren. Bij ouderen leidt dezelfde hoeveelheid alcohol tot hogere bloedspiegels, lagere tolerantie en snellere intoxicatie en orgaanschade. Daarom adviseert men volwassenen van
6
Op www.zorg-en-gezondheid.be vindt men informatie over de Vlaamse gezondheidsdoelstelling
‘Voeding & beweging’. 7
Op www.zorg-en-gezondheid.be vindt men informatie over de Vlaamse gezondheidsdoelstelling
‘Tabak, alcohol, drugs’
20
45 jaar of ouder niet meer dan één alcoholische consumptie per dag en niet meer dan twee à drie consumpties bij speciale gelegenheden te gebruiken. (AGS, 2003; Dufour, 1995)
-
stoppen met roken en/of blootstelling aan tabaksrook te vermijden8
Advies voor verdere evaluatie op verhoogd valrisico -
Geef de oudere advies om zich na een valincident of bij loop- en/of evenwichtsproblemen verder te laten evalueren op verhoogd valrisico bij de huisarts. De huisarts kan verder afspreken met de thuisverpleegkundige, kinesitherapeut of ergotherapeut om de case finding uit te voeren. (AGS, 2010)
8
Op www.zorg-en-gezondheid.be vindt men informatie over de Vlaamse gezondheidsdoelstelling
‘Tabak, alcohol, drugs’
21
OVERZICHT PRAKTIJKRICHTLIJN VALPREVENTIE BIJ THUISWONENDE OUDEREN Deel I Algemene gezondheidspromotie met focus op valpreventie -
Iedereen die (in)direct met ouderen in contact komt, al dan niet in professioneel verband
Informatie over valproblematiek Actief blijven Oefen/bewegingsprogramma (evenwicht/mobiliteit/kracht/uithouding) Veiligheid verhogen 65-plussers motiveren om zich na een valincident en bij loop- en/of evenwichtsproblemen te laten evalueren op verhoogd valrisico
Deel II Valpreventie bij thuiswonende ouderen (! 65 jaar) met verhoogd risico
Huisarts* – Kinesitherapeut – Ergotherapeut – Verpleegkundige
(A) Case finding of vaststellen van verhoogd valrisico: NEE
JA
(B) Multifactoriële evaluatie en (C) interventies: Evenwicht, mobiliteit en spierkracht Medicatie Orthostatische hypotensie Zicht Voeten en schoeisel Omgeving en gedrag Valangst
Deel III Fractuurpreventie bij thuiswonende ouderen (! 65 jaar) met verhoogd risico
(D) Follow up
-
Huisarts*
- Voldoende Calcium en vitamine D - Opsporen en behandelen van osteoporose *Indien noodzakelijk kan de huisarts beslissen een bijkomend beroep te doen op andere disciplines (o.a. valkliniek of dagziekenhuis, geriater, apotheker, …)
1 maand – 3 maand – 6 maand
oudere biedt zich aan na acuut valincident OF ! 2 valincidenten in het afgelopen jaar OF loop- en/of evenwichtsproblemen (klinisch oordeel, eventueel te objectiveren met Timed Up & Go test) OF 1 valincident in het afgelopen jaar EN loop- en of evenwichtsproblemen (klinisch oordeel, eventueel te objectiveren met Timed Up & Go Test)
P R A K T I J K R I C H T L I J N 2
VALPREVENTIE BIJ THUISWONENDE OUDEREN ( 65 JAAR) MET VERHOOGD RISICO
Inleiding Uit de literatuur blijkt dat een gerichte multifactoriële en multidisciplinaire aanpak bij thuiswonende ouderen ( 65 jaar) met verhoogd risico leidt tot een reductie van het aantal valincidenten van 25% tot 40%, op voorwaarde dat de behandelstrategieën voldoende intensief en ook effectief worden toegepast. Bij een dergelijke aanpak is het van belang om gericht in te werken op de risicofactoren die bij de patiënt aanwezig zijn en zich niet te beperken tot informatie en doorverwijzing. Hiertoe dient bij de oudere met een hoog risico nagegaan te worden welke risicofactoren er bij hem of haar aanwezig zijn (multifactoriële evaluatie) om er vervolgens gericht op te interveniëren (multifactoriële interventies).
Doelgroep en doelstellingen Het tweede deel van deze richtlijn focust zich daarom op thuiswonende ouderen ( 65 jaar) met verhoogd valrisico en beoogt de volgende vijf doelstellingen: 1 | 65-plussers met een valgeschiedenis of met loop- en/of evenwichtsproblemen worden geëvalueerd op een verhoogd valrisico (case finding). 2 | 65-plussers met een verhoogd valrisico krijgen een multifactoriële evaluatie van de zeven meest voorkomende en reversiebele valrisicofactoren (multifactoriële evaluatie). 3 | 65-plussers met een verhoogd valrisico krijgen een multifactorieel behandelplan op basis van de resultaten van de multifactoriële evaluatie (multifactoriële interventies). 4 | 65-plussers met verhoogd valrisico krijgen, bij voorkeur na één, drie en zes maanden, een follow-up. 5 | 65-plussers zijn therapietrouw tijdens de ganse duur van hun behandelplan (motivatie van ouderen).
23
Dit tweede deel van de richtlijn dient uitgevoerd te worden door deze gezondheidswerkers: huisarts, verpleegkundige, kinesitherapeut, ergotherapeut.9 De case finding behoort tot de verantwoordelijkheid van de huisarts, die kan afspreken met de thuisverpleegkundige, kinesitherapeut of ergotherapeut om de case finding uit te voeren. De multifactoriële evaluatie gebeurt bij voorkeur multidisciplinair (huisarts, verpleegkundige, kinesitherapeut en ergotherapeut), ofwel door een multidisciplinair team onder leiding van de huisarts, ofwel op verwijzing van de huisarts door een gespecialiseerd team (bv. valkliniek of geriatrisch dagziekenhuis o.l.v. een geriater). Tenslotte is een follow-up noodzakelijk door het multidisciplinair team onder leiding van de huisarts, bij voorkeur na 1, 3 en 6 maanden. Uiteraard is het belangrijk dat naast de vertegenwoordigers uit de vier bovenstaande disciplines, alle gezondheidswerkers alsook intermediaire organisaties op de hoogte zijn van deze aanpak voor thuiswonende ouderen met verhoogd risico. Bij vermoeden van een verhoogd valrisico dient immers tijdig te worden doorverwezen. (AGS, 2010; Chang, 2004; Gardner, 1996; Gates, 2008; Gillespie, 2009; Kannus, 2005; NICE, 2004; Spice, 2009; Tinetti, 2003; Tinetti, 2010)
Ouderen met cognitieve stoornissen (gekende dementie)
De effectiviteit van een multifactoriële valevaluatie en interventie is enkel aangetoond bij cognitief intacte ouderen. Voor ouderen met cognitieve stoornissen en dementie is er tot op heden onvoldoende onderzoek verricht naar de effectiviteit van valpreventiestrategieën. Er zijn dus ook geen argumenten om voor of tegen deze aanpak te adviseren. Naast de mentale status op zich, komen de meeste risicofactoren bij ouderen met cognitieve achteruitgang en dementie overeen met de risicofactoren bij ouderen die cognitief intact zijn. Om die reden adviseren we om bij de groep met cognitieve stoornissen deze praktijkrichtlijn - daar waar mogelijk - toe te passen. (Hauer, 2006; Härlein, 2009; Jensen, 2003; Shaw, 2002; Shaw, 2003)
9
24
Op www.valpreventie.be wordt informatie gegeven over infosessies en mogelijke opleidingen.
Ouderen bij wie een evaluatie niet zinvol is Een multifactoriële evaluatie in het kader van valproblematiek biedt geen voordeel bij de volgende twee groepen: -
ouderen
die
volledig
immobiel
zijn
(bedlegerige
ouderen
en
volledig
rolstoelgebonden ouderen) -
ouderen in een terminaal stadium
25
A
Case Finding
Ouderen ( 65 jaar) worden best actief aangespoord om zich na een valincident verder te laten evalueren op een verhoogd valrisico. Amper 20% van de valincidenten wordt gemeld bij de huisarts, vaak omwille van angst voor een opname in een rusthuis. Eveneens is het belangrijk dat ouderen ( 65 jaar) aangespoord worden om zich verder te laten evalueren op verhoogd valrisico zodra zij loop- en/of evenwichtsproblemen hebben. (AGS, 2010; Baldwin, 1993; Ganz, 2007; NICE guideline 2004; NVKG richtlijn 2004; Tideiksaar, 1989; Tinetti, 2010).
De evaluatie van een verhoogd valrisico of case finding behoort tot de verantwoordelijkheid van de huisarts, die kan afspreken met de thuisverpleegkundige, kinesitherapeut of ergotherapeut om de case finding uit te voeren. Hieronder wordt omschreven wanneer een oudere ( 65 jaar) een verhoogd valrisico heeft en dus verder moet geëvalueerd worden.
Evaluatie op verhoogd valrisico of case finding: algoritme
De oudere heeft een verhoogd valrisico indien hij of zij: -
zich aanbiedt na een acuut valincident (= reden voor bezoek huisarts)
of -
twee of meerdere keren gevallen is tijdens het afgelopen jaar
of -
loop- en/of evenwichtsproblemen vertoont (klinisch oordeel, eventueel te objectiveren met een Timed Up & Go Test)
of -
één keer gevallen is in het afgelopen jaar EN loop- en/of evenwichtsproblemen vertoont (klinisch oordeel, eventueel te objectiveren met een Timed Up & Go Test)
26
Ouderen ( 65 jaar) met een verhoogd risico moeten een multifactoriële evaluatie krijgen (zie multifactoriële evaluatie, p. 29). Indien geen van de vier voorwaarden voldaan is, heeft de oudere geen verhoogd risico en dient algemene gezondheidspromotie met de focus op valpreventie te worden gegeven (zie deel 1).
Aandachtspunten bij het bevragen van de valgeschiedenis
Een valincident wordt gedefinieerd als ‘een onverwachte gebeurtenis waarbij de oudere op de grond, vloer of een lager gelegen niveau terechtkomt’. (Ganz, 2007; Lamb, 2005)
Om een zo accuraat mogelijk beeld te krijgen van de valgeschiedenis van de oudere, wordt een valincident best omschreven in voor hem/haar begrijpbare termen. Daarnaast is het belangrijk expliciet te vragen naar valincidenten zonder letsel omdat deze vaak niet gemeld worden. (Zecevic, 2006)
Voor ouderen met een cognitieve stoornis of dementie worden de vragen best (ook) gesteld aan familieleden of mantelverzorgers. Screenende vragen: -
“Bent u gevallen in het afgelopen jaar?” (geef aan de oudere een referentiepunt, bv. van Kerstmis, Pasen, ... , vorig jaar tot nu)
-
“Hoe vaak?”
27
Objectiveren van loop- en/of evenwichtsproblemen aan de hand van de Timed Up & Go Test
Gestoord evenwicht en mobiliteit kunnen geobjectiveerd worden aan de hand van de Timed Up & Go’ Test
10
(zie bijlage 6). De test is positief indien de oudere 14 seconden of langer
doet over de test of een ongelijkmatig/onevenwichtig gangpatroon vertoont tijdens de test. Bij ouderen die omwille van cognitieve of fysieke redenen de test niet kunnen uitvoeren, is de test automatisch positief. (Large, 2006; Podsiadlo, 1991)
10
28
Deze test kan men audiovisueel bekijken op www.valpreventie.be
B
Multifactoriële Evaluatie
Bij ouderen met een verhoogd valrisico, dient men een gedetailleerde en systematische evaluatie uit te voeren van de valgeschiedenis (= valanamnese) en de meest voorkomende en reversiebele valrisicofactoren (zie p. 31 en volgende).
De multifactoriële
evaluatie gebeurt bij voorkeur multidisciplinair (huisarts, verpleegkundige, kinesitherapeut en ergotherapeut), ofwel door een multidisciplinair team onder leiding van de huisarts, ofwel op verwijzing van de huisarts door een gespecialiseerd team (bv. valkliniek of geriatrisch dagziekenhuis o.l.v. een geriater). Bij cognitieve achteruitgang en dementie dient men alle risicofactoren te evalueren waar mogelijk. (AGS, 2010; Tinetti, 2010)
Voor de evaluatie kan een werkfiche gebruikt worden (zie bijlage 1).11 Per risicofactor wordt met een symbool aangeduid welke discipline bij voorkeur de evaluatie op zich neemt.
Huisarts
Verpleegkundige
Kinesitherapeut
Ergotherapeut
Voor deze praktijkrichtlijn werden de volgende zeven risicofactoren geselecteerd: mobiliteit/evenwicht/spierkracht, medicatie, orthostatische hypotensie, visus, voeten en schoeisel, omgeving en gedrag en tot slot valangst. Naast deze zeven risicofactoren zijn er nog verschillende andere risicofactoren. Als uit de algemene anamnese, antecedenten of klinisch onderzoek blijkt dat er aanwijzingen zijn voor cardiale (bv. sick sinus syndroom), neurologische (bv. ziekte van Parkinson, CVA) of orthopedische (bv. gonartrose, spinaal kanaal stenose) pathologiëen, dient de huisarts naast de evaluatie van de zeven risicofactoren een bijkomend onderzoek te verrichten. In volgende situaties verwijst de huisarts best door naar een valkliniek of een geriatrisch dagziekenhuis: 11
Deze werkfiche kan men downloaden op www.valpreventie.be.
29
-
Indien er geen (duidelijk) aanwijsbare oorzaak te vinden is voor het vallen. Bij valepisodes zonder duidelijk aantoonbare oorzaak dient men steeds aan een kortdurende syncope als uitlokkende factor te denken en dient een verwijzing overwogen te worden.
-
Indien een valincident is opgetreden na plots, niet te verklaren bewustzijnsverlies.
-
Bij
belangrijke
orthostatische
hypotensie
die
onvoldoende
reageert
op
conservatieve maatregelen. -
Voor verdere diagnostiek naar en het op punt stellen van vermoede onderliggende ziektebeelden en risicofactoren (o.a. polyfarmacie, complexe comorbiditeiten,... ) die herhaaldelijk vallen zouden kunnen verklaren.
-
In geval van ouderen die weinig mobiel zijn en/of transportproblemen hebben, heeft deze doorverwijzing het voordeel dat multidisciplinaire diagnostiek en de regie bij deze diagnostiek vaak op een plaats en een dag kan plaatsvinden.
30
Valanamnese Een valanamnese geeft meer inzicht in de oorzaken, prodromen, activiteit(en), locatie, tijdstip en gevolgen die gerelateerd zijn aan de valincidenten die de oudere heeft meegemaakt. Bovendien kan een valanamnese richting geven aan de interventies die moeten ondernomen worden. Bij ouderen met cognitieve achteruitgang of dementie, worden de vragen best ook aan een familielid of mantelverzorger gevraagd. -
“Heeft u het voelen aankomen?” (Prodromen)
-
“Wat was u aan het doen?” (Activiteit ĺ stelt de oudere onveilig gedrag? Zie Omgeving en gedrag, p. 39)
-
“Bent u bewusteloos geweest?” (Oorzaak/gevolg)
-
“Bent
u
zelf
kunnen
rechtkomen?”
(belangrijk
voor
interventies
zoals
‘personenalarm’ en ‘leren rechtkomen na een val’, zie onder Interventies, valangst, p. 51) -
“Waar bent u gevallen?” (Locatie ĺ is deze locatie veilig? Zie Omgeving en gedrag, p. 39 )
-
“Op welk tijdstip bent u gevallen?” (Tijdstip)
-
“Heeft u letsels opgelopen ten gevolge van het vallen?” (Gevolgen)
Aan de hand van onderstaande tabel12 kunnen de omstandigheden van de laatste drie valincidenten worden verduidelijkt: Val 1
Val 2
Val 3
1 2 3 4 5 6
1 2 3 4 5 6
1 2 3 4 5 6
V M A N
V M A N
V M A N
Prodromen Activiteit Oorzaak Locatie Tijdstip Gevolgen 1= struikelval, 2= weggegleden, 3= evenwichtsstoornis, 4= bewustzijnsverlies, 5= door de benen gezakt, 6= andere V= voormiddag, M= namiddag, A= avond, N=nacht
12
Deze tabel staat vermeld op de werkfiche die men kan downloaden op www.valpreventie.be.
31
Risicofactoren
1.
Evenwicht, spierkracht en mobiliteit
Stoornissen van evenwicht, mobiliteit en een verminderde spierkracht zijn het meest frequent geassocieerd met valincidenten. Deze stoornissen zijn beïnvloedbaar door training en kinesitherapie. Stoornissen van evenwicht, mobiliteit en een verminderde spierkracht kunnen opgespoord worden aan de hand van een aantal eenvoudige testen die hieronder beschreven staan. Dit gebeurt bij voorkeur door een kinesitherapeut. Evaluatie van het evenwicht Voor de evaluatie van het evenwicht kan gekozen worden tussen de Four Test Balance Scale (bijlage 2) of de Functional Reach Test13 (bijlage 3). Deze testen dienen ook gebruikt te worden bij ouderen met cognitieve achteruitgang of dementie (indien hun cognitieve status het toelaat de opdracht te begrijpen). (Duncan, 1992; Gardner, 2001; Rossiter-Fornoff, 1995)
Evaluatie van de spierkracht Voor de evaluatie van de spierkracht in de onderste ledematen kan de Timed Chair StandTest gebruikt worden14 (zie bijlage 4). Deze test dient ook gebruikt te worden bij ouderen met cognitieve achteruitgang of dementie (indien hun cognitieve status het toelaat de opdracht te begrijpen). Deze test meet eveneens de mobiliteit van de oudere. (Guralnik, 1995)
Bij ouderen die cardiaal belast zijn, kan als alternatief voor de Timed Chair Stand-Test de handknijpkracht getest worden (zie bijlage 5). (Bautmans, 2009; Bautmans, 2005; Desrosiers, 1995a; Desrosiers, 1995b; Merkies, 2000)
32
13
Beide testen kan men audiovisueel bekijken op www.valpreventie.be
14
Deze test kan men audiovisueel bekijken op www.valpreventie.be
Evaluatie van de mobiliteit De mobiliteit kan geëvalueerd worden aan de hand van de Timed Up & Go Test15 (zie bijlage 6). De test is positief indien de oudere 14 seconden of langer doet over de test of een ongelijkmatig/onevenwichtig gangpatroon vertoont tijdens de test. Bij ouderen die omwille van cognitieve of fysieke redenen de test niet kunnen uitvoeren, is de test automatisch positief. (Large, 2006; Podsiadlo, 1991)
2. Medicatie Ouderen nemen vaak meerdere geneesmiddelen in. Hierdoor kan een onderlinge interactie ontstaan die een verhoogd risico op valincidenten met zich meebrengt. Daarnaast is het vaak niet eenvoudig voor ouderen om de vele geneesmiddelen die ze moeten innemen, steeds correct in te nemen. Ouderen met cognitieve achteruitgang of dementie hebben het daar nog extra moeilijk mee. Bepaalde geneesmiddelen hebben bovendien een grotere impact op het valrisico en kunnen gezien worden als risicovolle geneesmiddelen. Tenslotte kan de werking en de klaring van geneesmiddelen gewijzigd zijn o.a. door nierfalen, leverfalen, veranderde lichaamsconstitutie en gewijzigd albuminegehalte in het bloed. Het is dus belangrijk om het medicatieschema en het medicatiegebruik van de oudere kritisch te evalueren in het kader van verantwoord gebruik. Dit is de verantwoordelijkheid van de huisarts.
Evaluatie 1 | Tel het aantal voorgeschreven en niet-voorgeschreven geneesmiddelen dat de oudere per dag neemt. Indien dit vier of meer verschillende geneesmiddelen zijn, is er sprake van polyfarmacie.
15
Deze test kan men audiovisueel bekijken op www.valpreventie.be
33
2 | Ga na of de oudere één of meer van volgende typen risicovolle geneesmiddelen neemt: -
Sedativa, vnl. benzodiazepines
-
Antidepressiva, vnl. de tricyclische antidepressiva en de selectieve serotonine reuptake inhibitors Opm. : De serotonine noradrenaline reuptake inhibitors (SNRI’s) moeten nog verder onderzocht worden naar effect op valincidenten. Voorzichtigheid is dus geboden bij het voorschrijven van deze geneesmiddelen.
-
Antipsychotica, vnl. de klassieke antipsychotica De atypische antipsychotica (bv. risperidon, olanzapine) moeten nog verder onderzocht worden naar effect op valincidenten. Voorzichtigheid is dus geboden bij het voorschrijven van deze geneesmiddelen.
-
Anti-epileptica
-
Antihypertensiva
-
Diuretica
-
Digoxine
-
Type IA antiaritmica (AGS, 2010; Arfken, 2001; Ensrud, 2002; Hartikainen, 2007; Leipzig, 1999a; Leipzig 1999b; Tinetti, 2003; Tinetti, 2008; Woolcott, 2009)
3 | Vraag aan de oudere hoe hij zijn medicatie gebruikt (indien hij er zelf een actieve rol in heeft): -
Wanneer neemt de oudere zijn medicatie? (voor/tijdens/na maaltijd, na avondeten of bij slapengaan)
-
Welke dosis neemt hij in?
-
Vergeet hij soms zijn medicatie in te nemen?
-
Gebruikt hij een dag/weekplanner?
-
…
Laat de oudere zijn medicatiegebruik uitleggen aan de hand van de medicatiedoosjes en – blisters (medicatienamen zijn vaak moeilijk te onthouden). Indien de oudere een dag/weekplanner gebruikt die voor hem klaargezet wordt door een thuisverpleegkundige of mantelverzorger, kan de oudere het medicatiegebruik uitleggen aan de hand van dit doosje. Voor ouderen met cognitieve achteruitgang of dementie die zelf hun medicatie innemen, wordt het medicatiegebruik best ook nagevraagd bij een familielid of mantelverzorger die er nauw mee betrokken is.
34
3. Orthostatische hypotensie Ouderen die last hebben van duizeligheid of draaierigheid, of bij wie de bloeddruk te veel daalt bij het rechtkomen of na het eten (symptomatisch of asymptomatisch), lopen een verhoogd risico op een valincident. De evaluatie gebeurt bij voorkeur door een verpleegkundige of een arts. Wellicht zijn ook een deel van de onverklaarde valincidenten het gevolg van een syncope. Dit vergt dan een verdere exploratie. Evaluatie 1 | Stel een aantal screenende vragen naar symptomen, zoals: -
“Heeft u soms last van duizeligheid/draaierigheid?”
-
“Heeft u dit bij het rechtstaan uit bed, stoel of zetel, of bij het bukken?”
-
“Heeft u dit al gehad binnen het uur na een maaltijd?” (postprandiale hypotensie)
2 | Klinische vaststelling Procedure: -
Meet de bloeddruk en pols na een liggende houding van minimaal 5 (liefst 10) minuten, bij voorkeur ’s morgens of na de middagrust.
-
Laat de oudere rechtstaan.
-
Meet de bloeddruk en pols opnieuw onmiddellijk na het rechtstaan en na drie minuten rechtstaan.
-
Bevraag aanwezigheid van eventuele symptomen.
-
Meet de bloeddruk en pols opnieuw na 5 minuten rechtstaan bij vermoeden van posturaal orthostatisch tachycardie syndroom.
35
Orthostatische hypotensie is aanwezig indien: -
een bloeddrukdaling van systolisch 20mmHg of diastolisch 10mmHg wordt vastgesteld, onmiddellijk van liggende naar staande houding of na drie minuten
of -
de systolische bloeddruk daalt tot 90mmHg.
Orthostatisch tachycardie syndroom is aanwezig indien: -
Hartritme stijgt bij rechtstaan: een excessieve stijging ( 30 slagen/min) of een hartritme 120 slagen/min is indicatief voor posturaal orthostatisch tachycardie syndroom.
Falen van respons hartritme is suggestief voor autonoom falen, hartslag reducerende medicatie of chronotrope incompetentie. (Gupta, 2007; Irvin, 2004; Ooi, 1997; Parry, 2010; Robertson, 1996; Rushing, 2005; The consensus committee of the AAS and the AAN, 1996)
4. Zicht Visusproblemen hebben een negatief effect op de posturale controle. Verschillende problemen van het zicht, zoals een verminderde diepteperceptie en contrastgevoeligheid, houden een verhoogd valrisico in. Het zicht kan in eerste instantie geëvalueerd worden aan de hand van een aantal screenende vragen en de lineaire E-test (voor gezichtsscherpte). Deze evaluatie gebeurt bij voorkeur door een arts, verpleegkundige of ergotherapeut.
Evaluatie 1 | Stel screenende vragen, zoals:
36
-
“Heeft u moeilijkheden bij het lezen, autorijden of TV kijken?”
-
“Is uw laatste bezoek aan de oogarts langer dan een jaar geleden?”
2 | Evalueer of de patiënt last heeft bij het gebruik van bifocale of multifocale brilglazen. 3 | Evaluatie gezichtsscherpte: ‘Lineaire E-test’16 Procedure: -
Ga op 5 m afstand tegenover de oudere zitten in een goed verlichte ruimte.
-
Houd de lineaire E-test op ooghoogte van de oudere.
-
Wanneer de oudere normaal een bril draagt, voert hij de test uit met bril. Het betreft hier een verte-corrigerende of multifocale bril, niet indien de patiënt een leesbril draagt.
-
De test wordt in eerste instantie met beide ogen tegelijkertijd uitgevoerd.
-
Wijs de tekens één voor één en lijn per lijn aan, te beginnen bij de bovenste lijn en vraag aan de oudere om teken te doen of te zeggen aan welke kant de beentjes van de E open staan.
-
Let er op dat u de overige tekens niet afdekt, de hele lijn moet zichtbaar blijven.
-
Indien de oudere een visus heeft van 0,40 of minder is er mogelijk een probleem met het zicht, wat tot een val kan leiden.
Deze test dient ook gebruikt te worden bij ouderen met cognitieve achteruitgang of dementie (indien hun cognitieve status het toelaat de opdracht te begrijpen). (Lord, 2001, 2006)
5. Voeten en schoeisel Voetproblemen of het dragen van risicohoudend schoeisel kunnen eveneens het risico op een valincident verhogen. Evaluatie van voetproblemen Klinische beoordeling van de voeten gebeurt bij voorkeur door een arts of verpleegkundige. Er dient nagekeken te worden of volgende aandoeningen aanwezig zijn: eeltknobbels, standsafwijkingen zoals platvoet of holvoet, teenafwijkingen, ingegroeide nagels, blaren, zweren, amputatie van tenen, drukpunten, open wonden of diabetes met vermoeden van aantasting diepe gevoeligheid.
16
Deze test kan men downloaden van en audiovisueel bekijken op www.valpreventie.be
37
Evaluatie van risicohoudend schoeisel Het schoeisel van de oudere wordt bij voorkeur geëvalueerd door een ergotherapeut of kinesitherapeut. Zowel de schoenen die de oudere op dat moment aan heeft, als de schoenen die thuis vaak gebruikt worden, dienen geëvalueerd te worden. Kenmerken van risicohoudend schoeisel zijn o.a. de volgende: -
onvast (bv. teenslippers of Crocs) Schoenen die een halve maat (of meer) te groot of te klein zijn en/of zeven mm (of meer) te breed of te smal zijn, kunnen aanleiding geven tot voetproblemen (bv. pijn, ulcus, hamertenen) en zo tot een verhoogd valrisico.
-
open aan de achterkant (bv. pantoffels of teenslippers) De schoen moet achteraan voldoende hoog zijn en voldoende steun bieden aan de voet om te voorkomen dat men met de hiel naast de schoen stapt of dat de schoen uitvalt.
-
een hoge hak (hoger dan 2,5 cm) (bv. hoge pumps) Hoge hakken verhinderen een natuurlijk gangpatroon met negatieve gevolgen voor de stabiliteit en hoger gelegen gewrichten
-
een te gladde zool of een antislipzool die te veel hecht aan de vloer
-
een klassieke herenschoen waarvan de punt te smal is (voetcontour wordt niet gevolgd en tenen staan omhoog)
-
schoenen met een te dikke ( 27 mm hiel) en zachte middenzool of zonder specifieke zool (bv. Crocs of sommige sportschoenen) Wanneer te dik en zacht materiaal gebruikt wordt in de middenzool, kan dit leiden tot instabiliteit. Een dergelijke zool zorgt immers dat de sensorische input van de voet, die naar de hersenen wordt doorgegeven, vermindert. Zo is er minder duidelijkheid over de positie van de voet.
-
Schoenen met zolen die foutief plooien. De schoenzool moet voldoende stug zijn en mag enkel plooien ter hoogte van de voorvoetgewrichten, de bal van de voet, en dus niet in de middenvoet of over de gehele lengte van de zool. Bij het plooien van de zool ter hoogte van de voorvoetgewrichten moet de plooilijn ongeveer haaks staan t.o.v. de lengterichting van de voet om een natuurlijke en stabiele afrol toe te laten.
Ook op kousen (zelfs op antislipkousen) of op blote voeten lopen verhoogt het valrisico. (Borgions, 2008; Burns, 2002; Chari, 2009; Horgan, 2009; Menant, 2008; Menz, 1999; Menz, 2006; NVKG richtlijn 2004; Robbins, 1994; Tencer, 2004; Tinetti, 1988)
38
6. Omgeving en gedrag Risicovolle situaties in de omgeving van de oudere of risicovol gedrag zijn belangrijke valrisicofactoren.
Een
eerste
evaluatie
kan
gebeuren
door
zowel
een
huisarts,
verpleegkundige, kinesitherapeut, als ergotherapeut die aan huis komen.
Evaluatie Risico’s in de thuisomgeving en risicovol gedrag kunnen in eerste instantie op basis van een klinische indruk vastgesteld worden bij een huisbezoek. Men kan hierbij de BOEBSchecklist17 valpreventie gebruiken als hulpmiddel. Deze checklist omvat omschrijvingen die de omgeving en het gedrag van de oudere binnen de verschillende woonruimtes in vraag stellen. Deze bevraging verhoogt tevens het bewustzijn van de oudere over potentieel gevaarlijke situaties. Bij ouderen met cognitieve problemen of dementie wordt de checklist best samen overlopen met een familielid of mantelverzorger die de thuisomgeving van de oudere goed kent. (Feldman, 2008; Johnson, 2001; Lord, 2006; Stalenhoef, 1998)
7. Valangst Valangst kan variëren van -
een ‘gezonde’ bekommernis over het vermijden van een risico in de omgeving (bv. een bevroren, gladde ondergrond);
-
tot een ‘verlammende’ bekommernis die ertoe kan leiden dat een persoon bepaalde activiteiten niet meer zal uitvoeren die hij eigenlijk nog kan.
In deze laatste situatie kunnen ouderen zo angstig zijn om te vallen dat ze minder gaan bewegen waardoor hun valrisico alsook hun risico op letsels vergroot. Andere gevolgen van valangst zijn: toename van het valrisico, afname van de sociale interactie, depressie en daling van de kwaliteit van leven. Het is belangrijk te weten dat ouderen vaak last hebben
17
Deze checklist kan men downloaden op www.valpreventie.be
39
van valangst, zelfs indien ze nog nooit gevallen zijn en dat het een barrière kan vormen voor deelname aan oefenprogramma’s.
Evaluatie Een eerste screening bestaat uit het stellen van de volgende vragen: -
“Heeft u angst om te vallen?”
-
“Zijn er dingen die u niet of niet meer doet omdat u bang bent dat u zou kunnen vallen?” (Evitt, 2004; Huang, 2005; Jørstad, 2005 Milisen, 2004)
40
C
Multifactoriële Interventies
Na de multifactoriële evaluatie dient een behandelplan opgesteld te worden door het multidisciplinair team. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de resultaten van de valanamnese en multifactoriële evaluatie van de zeven besproken risicofactoren. Het behandelplan wordt nadien met de oudere besproken. Disciplinespecifieke interventies worden met een symbool aangeduid.
Huisarts
Verpleegkundige
Kinesitherapeut
Ergotherapeut
Er is nood aan een doorstroom tussen de verschillende disciplines inzake informatie over het functioneren van de oudere. 1. Evenwicht, spierkracht en mobiliteit Bij een stoornis in evenwicht en mobiliteit is het zinvol dat -
de arts een aangepast oefenprogramma voorschrijft, in overleg met de kinesitherapeut;
-
de kinesitherapeut of de ergotherapeut de nood aan een loophulpmiddel nagaat.
Oefenprogramma Indien de oudere baat heeft bij een oefenprogramma, dient de huisarts de oudere een oefenprogramma voor te schrijven bij een kinesitherapeut.
Belangrijk is na te gaan of de patiënt voldoet aan de F-pathologie. Dit kan via een consultatief kinesitherapeutisch onderzoek op voorschrift van de arts (CKO, K.B. 18.12.2002, art. 7. §1, 2°).
41
Indien de oudere aan de voorwaarden voldoet van F-pathologie (zie lager), heeft hij recht op 60 (i.p.v. 18) kinesitherapeutische sessies per jaar met normale tegemoetkoming. Deze regeling geldt voor twee volle jaren na het jaar van kennisgeving (minimum twee volledige jaren, maximum drie jaren) en is nadien eventueel hernieuwbaar afhankelijk van de inclusiecriteria van het RIZIV. Het aantal behandelingen per jaar is onbeperkt, maar vanaf de 61ste zitting is er een verminderde tegemoetkoming.18 (K.B. 26.11.2006, art. 1 tot wijziging van Art. 1: 3° §14, 5°, B, a) van K.B. 18.12.2002). Nomenclatuur: criteria F-pathologie -
65 jaar of ouder
-
minstens één keer gevallen
-
Timed Up & Go Test: score hoger dan 20 seconden
EN -
een positief resultaat op ten minste één van twee volgende testen, die allebei moeten worden verricht: -
de Tinetti-test19, met een score kleiner dan 20/28;
-
de Timed Chair Stand-test (zie hoger), met een score hoger dan 14 seconden.
Principes oefenprogramma Naast een algemene activering, gericht op de fysieke fitheid, is een specifiek oefenprogramma in de regel wenselijk. Het belangrijkste element binnen een dergelijk oefenprogramma zijn de evenwichtsoefeningen.20 (Sherrington, 2008)
Afhankelijk van de nood van de oudere, kunnen evenwichtsoefeningen aangevuld worden met functionele oefeningen en oefeningen om spierkracht, uithouding en lenigheid te vergroten. Spierkrachttraining blijkt enkel zinvol te zijn bij ouderen met een duidelijke spierzwakte. (AGS, 2010; Chang, 2004; Delbaere, 2005; Gardner., 2001; Sherrington, 2008; www.slips-online.co.uk)
18
Formulieren: http://www.riziv.fgov.be/care/nl/kines/index.htm
19
Meer uitleg over de Tinetti-test staat op www.valpreventie.be
20
Een voorbeeldprogramma op basis van Tai Chi principes, gecombineerd met functionele
oefeningen, is downloadbaar op www.valpreventie.be (Oefenprogramma van Haines)
42
De oudere zou een dergelijk specifiek oefenprogramma van minimaal 30 minuten twee (tot drie) keer per week moeten uitvoeren en dit over een periode van vier tot zes maanden als een soort ‘boost’. Daarna is het belangrijk om dit verder te zetten, eventueel aan een lagere intensiteit en frequentie, afhankelijk van de toestand van de oudere. Houd steeds rekening met de fysieke mogelijkheden van de oudere en zijn gezondheidstoestand en evalueer regelmatig de vooruitgang die de oudere boekt. (Sherrington, 2008)
Voor het slagen van een dergelijk oefenprogramma is het belangrijk om de oudere te motiveren. Het bespreken van persoonlijke opvattingen en barrières bij uitvoering is hierbij belangrijk. Breng ook de omgeving van de oudere op de hoogte en bespreek het belang van de therapietrouw. Het is ook belangrijk om op specifieke problemen van de oudere te werken (functionele oefeningen gericht op zijn zelfredzaamheid). Voor ouderen met cognitieve achteruitgang of dementie dient bij het geven van een oefenopdracht rekening gehouden te worden met de cognitieve mogelijkheden van de oudere. Voorbeelden van oefenprogramma’s, gericht naar de kinesitherapeut, kan men downloaden op www.valpreventie.be: -
Oefenprogramma K. Delbaere (2005): Elderly COMBAT programme (COMBAT = Combined Muscle Balance and Aerobic Training).
-
Oefenprogramma van J. Lenaerts (2007) (video met volgende thema’s: filosofie van een oefenprogramma in het kader van valpreventie, retropulsie rechtstaan vanuit zit en terug gaan zitten, accentuering van het vestibulair systeem en nekproprioceptie, training van evenwichts- en beschermreacties, compensatie visuele en sensorische systemen, planning en anticipatoire mechanismen, omgaan met probleemsituaties).
-
Oefenprogramma van TP. Haines (2004): een voorbeeldprogramma op basis van Tai Chi principes, gecombineerd met functionele oefeningen.
Evenwichtstraining Voor de evenwichtstraining worden best zowel statische als dynamische oefeningen gekozen. Men begint op een niveau dat aangepast is aan de fysieke mogelijkheden van de oudere om daarna in overleg progressief op te bouwen. Deze progressies betreffen de overgang van statisch naar dynamisch, het oefenen vanuit een steeds kleiner wordende
43
steunbasis (bv. van bipodaal breed, over tandemstand naar unipodaal), aanvullende steun (van twee handen naar een vinger), visuele controle (ogen open en toe), bijkomende actieve en passieve verstoringen (bewegingen of externe duwtjes) en tijdsduur. Het is uiteraard zaak vanuit veiligheidsoverwegingen niet al deze progressiemodaliteiten gelijktijdig te wijzigen en er zeker voor te zorgen dat men het finale doel van deze oefeningen niet uit het oog verliest: een goed en veilig evenwicht tijdens functionele activiteiten (gaan, reiken, vloer dweilen, koken, transfers,
…). Deze activiteiten zijn niet alleen een doel, maar tevens een belangrijke motivatie en moeten dus ook worden geoefend. Bijzondere aandacht dient uit te gaan naar het trainen van ouderen met cognitieve achteruitgang of dementie. Creëer eerst een vertrouwensklimaat en probeer de oudere zo goed als mogelijk uit te leggen wat er gebeurt. Spierkrachttraining Bij ouderen met spierzwakte is het zinvol om de evenwichtsoefeningen aan te vullen met oefeningen om de spierkracht te verhogen. Dergelijke oefeningen werken onder overload (met gewichten). Vooral de onderste ledematen (heup- en knieextensoren, heupabductoren en enkelspieren) dienen geoefend te worden. Bij mensen die een loophulpmiddel gebruiken, zijn de armspieren ook van belang, alsook voor een adequate beschermreflex bij een val; deze moeten dus eveneens geoefend worden. Wat de oefenmodaliteiten betreft, is het belangrijk rekening te houden met onderliggende aandoeningen.
Oefen
daarom
bij
gewrichtsaandoeningen
binnen
een
pijnvrije
bewegingsamplitudo en overleg met de behandelende arts. Wanneer de patiënt pijn in de borststreek of kortademigheid aangeeft tijdens deze training of bij het verrichten van inspanningen als dusdanig, is er ook contact met de betrokken arts gewenst. Twee oefensessies per week volstaan (met minimaal een dag tussen) met een rustige uitvoering, waarbij ook aandacht wordt besteed aan de excentrische component van de beweging. Verzorg steeds goed de (her)bepaling van het oefengewicht: maak pas progressies wanneer het aantal herhalingen in de opgelegde reeksen vlot, correct en veilig kunnen worden uitgevoerd in twee opeenvolgende sessies. Teneinde cardiovasculaire overbelasting te vermijden moet het persen te allen tijde worden vermeden. Rustig inademen voor de gewichtverplaatsing, uitademen tijdens en vervolgens weer inademen bij het terugbrengen van de belasting is aan te bevelen.
44
Uithouding Deze training is belangrijk vermits alle oefeningen – alsook dagdagelijkse taken – een zekere mate van uithouding vereisen (vb. wandelen, fietsen, traplopen, tuinieren, zwemmen). We streven naar een uithoudingstraining over een duur van 30 minuten (desgevallend in aanvang gefractioneerd te bereiken) en dit driemaal per week tot mogelijk dagelijks. De intensiteit situeert zich op de ervaring van ‘een beetje lastig’ en de inhoud moet worden afgestemd op – zo mogelijk – de dagelijkse activiteiten (vb. stappen) en/of op taken die de oudere graag doet (vb. tuinieren).
Lenigheid/mobiliteit Om de spieren soepel te houden, kunnen warm-up en cool-down oefeningen worden aangeleerd of kunnen afzonderlijk lenigheidsoefeningen worden uitgevoerd. Deze worden best dagelijks gedaan, bijvoorbeeld ‘s morgens om de ochtendstramheid weg te nemen en orthostatische hypotensie te voorkomen. Rustige en statische rekoefeningen van de grote spiergroepen over volledig amplitude zijn hierbij aan te bevelen. Functionele oefeningen De hoofdzaak bestaat erin taak- en contextspecifiek te werken met het oog op de zelfredzaamheid van de oudere. Naast de algemene oefeningen zijn specifieke oefeningen nodig opdat de oudere een bepaalde handeling opnieuw zou kunnen uitvoeren. Het is belangrijk te kijken naar wat de oudere niet meer kan en handelingen die voor hem belangrijk zijn te oefenen. Tijdens de begeleide oefentherapie zal de oudere soms van houding moeten veranderen. Laat hem dit zoveel mogelijk zelf doen en help waar nodig. Deze transfers (van lig naar zit, van zit tot stand en terug) kunnen beschouwd worden als goede functionele oefeningen.
Hulpmiddel Wanneer blijkt dat de oudere in het kader van het oefenprogramma baat heeft bij een loophulpmiddel, kan de kinesitherapeut of ergotherapeut nagaan: -
welk hulpmiddel het meest geschikt is voor de oudere.
-
of de oudere dit hulpmiddel op de juiste manier gebruikt.
-
hoe men de oudere kan aanmoedigen; motiveren en begeleiden bij het gebruik van een hulpmiddel.
45
-
welke persoonlijke opvattingen, barrières en obstakels bij de oudere een rol spelen in het al dan niet gebruiken van een hulpmiddel.
Indien de oudere het loophulpmiddel correct leerde hanteren, dient het gebruik van het loophulpmiddel ook getraind te worden in het kader van ADL (Activiteiten van het Dagelijkse Leven), meer specifiek de BADL (Basale Activiteiten van het Dagelijkse Leven zoals bv. zichzelf wassen of naar het toilet gaan) en IADL (Instrumentele Activiteiten van het Dagelijkse Leven zoals bv. telefoneren of de geldzaken regelen) die kenmerkend zijn voor deze persoon. Om na te gaan wat de specifieke BADL en IADL-vraag is voor deze persoon, wordt een behoeftenmeting aangaande dagelijkse activiteiten gedaan. Dit kan d.m.v. de Canadian Occupational Performance Measure (COPM) of een gelijkaardige test. De COPM is een meetinstrument dat door ergotherapeuten gebruikt wordt om de – door de oudere – ervaren problemen in het dagelijkse handelen na te gaan. Geef de oudere ook informatie over winkels of organisaties waar men een hulpmiddel kan aanschaffen of uitlenen21 en de winst die een hulpmiddel biedt op gebied van veiligheid en zelfstandig functioneren.
2. Medicatie Indien de oudere vier of meer verschillende soorten geneesmiddelen of bepaalde risicovolle medicatie gebruikt, dient het medicatieschema kritisch herbeoordeeld te worden door de arts. -
Indien mogelijk kan een dosisreductie nuttig zijn. Dit kan nodig zijn wanneer de huidige dosis niet is aangepast aan de nier- of leverfunctie van de oudere. Ook moet rekening gehouden worden met de veranderde lichaamssamenstelling (verhouding vetweefsel ten opzichte van spierweefsel) en het eiwitgehalte in het bloed. Bij dosisreductie dient extra aandacht te worden besteed aan de medicatie die stelselmatig moet worden afgebouwd (bv. bij psychofarmaca).
-
Heb aandacht voor de mogelijke nevenwerkingen van de medicatie.
-
Zo nodig kan een geriater geconsulteerd worden.
-
Besteed aandacht aan niet-farmacologische behandelingswijzen voor de symptomen van de oudere (bv. psychosociale behandeling van slaapstoornissen, depressie).
21
46
Zie www.valpreventie.be
Informeer als verpleegkundige, apotheker en huisarts de oudere over de impact van medicatiegebruik op het valrisico. Hoe meer geneesmiddelen men inneemt, hoe hoger het risico om te vallen. Bepaalde soorten geneesmiddelen brengen een risico op vallen met zich mee, zoals bv. slaapmedicatie, antidepressiva, medicatie voor het hart,
… Dit heeft te maken met hun mogelijke neveneffecten, zoals orthostatische hypotensie, duizeligheid of evenwichtsstoornissen. (AGS, 2010; Campbell, 1999; Iyer, 2008; Kannus, 2005; Tinetti, 1994; Tinetti, 2010)
3. Orthostatische hypotensie Wanneer bij de oudere orthostatische hypotensie wordt vastgesteld, dient de oorzaak hiervan te worden onderzocht. Naast de etiologische diagnose door de huisarts, kunnen andere gezondheidswerkers tips en adviezen geven. Deze tips kunnen ook nuttig zijn voor ouderen waarbij orthostatische hypotensie niet klinisch werd vastgesteld maar die enkel last hebben van duizeligheid bij het rechtstaan. -
De huisarts van de oudere dient indien mogelijk de etiologische diagnose vast te stellen. De onderliggende oorzaak dient behandeld te worden, bv. screening medicatie, Parkinson, anemie, eventuele wijziging van de zoutrestrictie en een adequate hydratatie, steunkousen, specifieke adviezen bij postprandiale hypotensie (kleine maaltijden, vezelrijke voeding, koolhydraatarme maaltijden). Indien een conservatieve behandeling onvoldoende blijkt, kan men de oudere voor overleg i.v.m. een farmacologische behandeling doorverwijzen naar een geriater.
-
Best is om de oudere ook een aantal adviezen m.b.t. compensatiestrategieën te verstrekken om orthostatische hypotensie te verminderen/vermijden, zoals: -
Neem voldoende lichaamsbeweging en doe de volgende oefeningen voordat u rechtstaat: met de enkels of de polsen draaien, de handen dichtknijpen,
… .
-
Zet u eerst op de rand van het bed wanneer u opstaat. Laat de benen bengelen totdat u voelt dat uw hoofd niet meer draait; adem eventueel een aantal keren diep in en uit. Plaats vervolgens beide voeten naast elkaar plat op de grond onder de knieën, steun met uw handen op uw knieën en sta langzaam recht.
47
-
Maak er een gewoonte van om het hoofdeinde van uw bed altijd wat hoger te plaatsen.
-
Draag steunkousen indien nodig.
-
Sta traag op uit een zetel of van een stoel.
-
Vermijd bruuske bewegingen, een (te) warme omgeving (bv. hete douche of bad) en langdurig platliggen.
-
Pas op met medicatie: de werking van bepaalde geneesmiddelen, zoals bv. antidepressiva, geneesmiddelen voor het hart of voor een verhoogde bloeddruk, kunnen orthostatische hypotensie veroorzaken.
-
Drink voldoende en op regelmatige tijdstippen.
-
Eet regelmatig kleine porties, nuttig geen overdadige maaltijd (om postprandiale hypotensie tegen te gaan. (Aging Succesfully, 2008; AGS, 2010; Close, 1999; Davison, 2005; Kenny, 2003; Nettina, 2001; Parry, 2010; PWO ergotherapeutische klinische richtlijn ter valpreventie bij thuiswonende ouderen in Vlaanderen; Tinetti, 1994; Tinetti, 2003)
4. Zicht Indien men een probleem met de gezichtsscherpte bij de oudere vaststelt, is de kans groot dat er ook nog andere problemen op vlak van diepteperceptie en contrastgevoeligheid aanwezig zijn. Vooral deze laatste twee factoren zijn gekend als risicofactoren bij valproblematiek. Een stoornis van het zicht kan in 70% van de gevallen verholpen worden met relatief eenvoudige interventies. -
Bij problemen met lezen of tv kijken wordt de oudere bij voorkeur doorverwezen naar een oogarts of oftalmoloog.
Bij een nieuwe bril of bij een
aanpassing, dient er voldoende aandacht te gaan naar het correct leren gebruiken ervan. Uit onderzoek is immers gebleken dat in de eerste periode na aanpassing van de brilglazen het valrisico toeneemt. Dit wordt eventueel verklaard door het feit dat de oudere, die nu beter kan zien, meer risicovol gedrag gaat vertonen, waardoor het valrisico toeneemt. -
Indien de oudere een bifocale of multifocale bril draagt, dient hij gewezen te worden op het gevaar van het dragen van een bifocale of multifocale bril (vermindering van diepteperceptie en contrastgevoeligheid, alsook verlies van
48
gezichtsscherpte ten gevolge van astigmatische aberraties / optische afwijkingen in het lager perifeer gezichtsveld)
en moet hij aangespoord worden
om, in geval van problemen, deze te melden aan de huisarts of oogarts. Bij aanpassing van brilglazen (bifocaal of multifocaal) moet de voorschrijver (oogarts) of uitvoerder (opticien) nadruk leggen op een aanpassingsfase van minstens een maand. Hierbij moeten bewegingen van het hoofd en de nek de vertecorrectie bijsturen. Als dit niet goed gebeurt of als er bij de ouderen geen goede adaptatie optreedt, kan dit leiden tot een misstap (bv. op de trap). -
Snelle detectie en behandeling van cataract betische retinopathie
, glaucoom en dia-
kunnen de visuele functie verbeteren en op
die manier het aantal valincidenten verminderen. Bij behandeling van cataract, moeten ouderen gewezen worden op het – tijdelijk – verhoogde valrisico in de post-operatieve periode (Cave overmoedig gedrag). -
Eveneens dient men bij een stoornis van het zicht de omgevingsveiligheid te evalueren (zie interventies naar omgevingsveiligheid). (Clemson, 2004; Cumming, 2007; Day, 2002; Dyer, 2004; Foss, 2006; Harwood, 2005; Lord, 2006; U.S. Preventive Services Task Force, 2009)
5. Voeten en schoeisel Indien de oudere risicohoudend schoeisel draagt, dient de kinesitherapeut, ergotherapeut, huisarts of thuisverpleegkundige advies te verlenen over veilig schoeisel.
Goed schoeisel -
omsluit de hele voet;
-
heeft een stevige, platte zool met reliëf;
-
heeft geen hak of een hak van max. 2,5cm hoog:
-
heeft een platte, stevige zool zodat de positie van de voet optimaal ondersteund wordt.
Bijkomende adviezen -
schoenen hebben best een sluitingsmechanisme (velcro of veters), dit om uitvallen of ernaast stappen te vermijden.
49
-
Een schuine rand ter hoogte van de hiel en een reliëf aan de onderzijde van de zool kunnen uitglijden op natte of gladde ondergrond voorkomen.
-
Rondlopen op blote voeten en kousen dient afgeraden te worden.
-
Aan de oudere dient het advies gegeven te worden om zijn schoenen jaarlijks te laten controleren.
Figuur: kenmerken van goed schoeisel voor ouderen (bron: Menant, 2008)
Voor bepaalde voetproblemen wordt de oudere best door de huisarts doorverwezen naar een podoloog of orthopedisch chirurg.
Orthopedisch advies, bij voorkeur van een orthopedisch chirurg met speciale opleiding voetchirurgie, is nodig bij aanwezigheid van: -
drukpunten (= punten waar de schoen knelt);
-
open wonden;
-
zwelling of oedeem;
-
sterke deformatie;
-
diabetes met vermoeden van aantasting diepe gevoeligheid.
Voor een goede voetzorg en –hygiëne kan de oudere worden doorverwezen naar een pedicure. (Arnadottir, 2000; Borgions, 2008; Burns, 2002; Horgan, 2009; Lord, 2006; McKiernan, 2005; Menz, 2001, 2006; NVKG richtlijn 2004; Robbins, 1994; Robbins, 1997; Tencer, 2004; Tinetti, 1988)
50
6. Omgeving en gedrag Indien met de BOEBS-checklist een aantal onveilige situaties en gedragingen worden vastgesteld, is het de taak van elke gezondheidswerker (huisarts, thuisverpleegkundige, kinesitherapeut, ergotherapeut) om de oudere en zijn familie hierop attent te maken.
Een diepgaande evaluatie van de woning kan aangevraagd worden bij een ergotherapeut. Ergotherapeuten beschikken over de nodige kennis om een voorstel tot woningaanpassing met de oudere te bespreken en uit te werken. De ergotherapeut houdt hierbij zowel rekening met de mogelijkheden van de oudere (op fysiek, cognitief en financieel vlak), de eventuele aanwezige hulp aan huis, de activiteiten die de oudere nog uitvoert/wenst uit te voeren en met de omgevingsfactoren. Door de afname van de COPM (zie multifactoriële evaluatie, p. 29) vormt de ergotherapeut zich een beeld van de aanwezige handelingsbeperkingen. Concreet peilt de ergotherapeut naar de situatie van de handelingsproblemen, de tevredenheid van de oudere aangaande de uitvoering van deze probleemhandelingen ervaart, het belang dat de oudere hecht aan deze handelingen en de mate waarin hij tevreden is met de wijze waarop hij deze handelingen uitvoert. Door middel van een checklist, schaal, observatieschema of dergelijke brengt de ergotherapeut de valrisico's in kaart. Een mogelijk instrument is het VOTO-instrument (Valrisico's Opsporen in de Thuissituatie van de Oudere). Op basis van alle bekomen informatie wordt een advies geformuleerd. Dit kan advies zijn aangaande hulpmiddelen, methodeverandering of aanpassingen. Samen met de uitvoering van dit advies wordt, waar nodig, een training gegeven (bijvoorbeeld om een hulpmiddel of aanpassing efficiënt te leren gebruiken). Informatie en contacten over ergotherapie aan huis vindt u in bijlage 7. (Clemson, 2008)
7. Valangst Er zijn enkele strategieën die kunnen worden gebruikt om het probleem van valangst aan te pakken.
51
-
Met de Falls Efficacy Scale International22 kunnen de gebieden in kaart gebracht worden waarop valangst een probleem vormt voor de oudere. Het instrument omschrijft 16 handelingen die rekening houden met ADL-activiteiten, beweging en sociale activiteiten. Telkens wordt gevraagd hoe bezorgd de oudere is om te vallen tijdens het uitvoeren van de activiteit. Er is een kolom toegevoegd waarmee, in het geval van het niet-uitvoeren van de activiteit, kan nagegaan worden of dit gebeurt uit valangst of om een andere reden. Op deze manier kunnen de specifieke probleemgebieden gericht aangepakt worden. (Kempen, 2004)
-
In het algemeen is het belangrijk de oudere te informeren over risicofactoren van valincidenten. Daarnaast is het belangrijk om te benadrukken dat dit geen inherent gevolg is van het verouderen waar niets aan te doen zou zijn. Dit gebeurt bij voorkeur door de huisarts en wordt best herhaald door de thuisverpleegkundige. De kinesitherapeut en ergotherapeut dienen informatie te geven over risicofactoren die betrekking hebben op hun discipline.
-
Een oefenprogramma (zie hoger) in combinatie met een gerichte multifactoriële aanpak, alsook
cognitieve gedragstherapie
helpen om de
valangst te
verminderen. (Zijlstra, 2007)
-
Het is belangrijk de oudere en zijn familie in te lichten over het bestaan van een personenalarm en de mogelijke aankoop ervan met hen te bespreken. Dit gebeurt bij voorkeur door de huisarts, thuisverpleegkundige of ergotherapeut. (Bruce, 2002; Tennstedt, 1998)
-
Afhankelijk van de fysieke en cognitieve toestand van de oudere, kan hij aangeleerd worden hoe hij kan rechtkomen na een val. Dit gebeurt bij voorkeur door een kinesitherapeut of ergotherapeut. Op www.valpreventie.be wordt in een informatiebrochure met fotomateriaal verduidelijkt hoe een oudere veilig kan rechtkomen na een val. (Delbaere, 2005)
22
52
Deze schaal is downloadbaar op www.valpreventie.be
D
Follow-up
Eenmaal het behandelplan is opgestart, is follow-up onontbeerlijk voor het welslagen van het preventieprogramma. De follow-up dient te gebeuren door gans het multidisciplinair team onder leiding van de huisarts en bij voorkeur na één, drie en zes maanden.
53
OVERZICHT PRAKTIJKRICHTLIJN VALPREVENTIE BIJ THUISWONENDE OUDEREN Deel I Algemene gezondheidspromotie met focus op valpreventie -
Iedereen die (in)direct met ouderen in contact komt, al dan niet in professioneel verband
Informatie over valproblematiek Actief blijven Oefen/bewegingsprogramma (evenwicht/mobiliteit/kracht/uithouding) Veiligheid verhogen 65-plussers motiveren om zich na een valincident en bij loop- en/of evenwichtsproblemen te laten evalueren op verhoogd valrisico
Deel II Valpreventie bij thuiswonende ouderen (! 65 jaar) met verhoogd risico
Huisarts* – Kinesitherapeut – Ergotherapeut – Verpleegkundige
(A) Case finding of vaststellen van verhoogd valrisico: NEE
JA
(B) Multifactoriële evaluatie en (C) interventies: Evenwicht, mobiliteit en spierkracht Medicatie Orthostatische hypotensie Zicht Voeten en schoeisel Omgeving en gedrag Valangst
Deel III Fractuurpreventie bij thuiswonende ouderen (! 65 jaar) met verhoogd risico
(D) Follow up
-
Huisarts*
- Voldoende Calcium en vitamine D - Opsporen en behandelen van osteoporose *Indien noodzakelijk kan de huisarts beslissen een bijkomend beroep te doen op andere disciplines (o.a. valkliniek of dagziekenhuis, geriater, apotheker, …)
1 maand – 3 maand – 6 maand
oudere biedt zich aan na acuut valincident OF ! 2 valincidenten in het afgelopen jaar OF loop- en/of evenwichtsproblemen (klinisch oordeel, eventueel te objectiveren met Timed Up & Go test) OF 1 valincident in het afgelopen jaar EN loop- en of evenwichtsproblemen (klinisch oordeel, eventueel te objectiveren met Timed Up & Go Test)
P R A K T I J K R I C H T L I J N 3
FRACTUURPREVENTIE BIJ THUISWONENDE OUDEREN ( 65 JAAR) MET VERHOOGD VALRISICO
Doelgroep en doelstellingen
Het derde deel focust op thuiswonende ouderen ( 65 jaar) met verhoogd valrisico en beoogt de volgende twee doelstellingen: 1 | 65-plussers met een verhoogd valrisico krijgen naast een multifactoriële valevaluatie en interventies, ook adviezen voor fractuurpreventie. 2 | 65-plussers met verhoogd valrisico zijn therapietrouw aan de maatregelen i.v.m. fractuurpreventie. Dit derde deel van de richtlijn is bedoeld voor huisartsen. Uiteraard is het belangrijk dat naast de huisartsen, alle gezondheidswerkers en ook intermediaire organisaties op de hoogte zijn dat fractuurpreventie een belangrijke aanvulling is van valpreventie bij thuiswonende ouderen met verhoogd risico.
Fractuurpreventie
Ongeveer 10% tot 15% van de valpartijen bij ouderen leidt tot ernstige letsels, waaronder heupfracturen (1-2%) en andere fracturen (3-5%). Omdat niet alle valincidenten te voorkomen zijn, dient er dus ook aandacht te zijn voor fractuurpreventie. In het bijzonder bij ouderen waarbij, omwille van cognitieve problematiek of andere redenen, bepaalde interventies niet mogelijk zijn, is fractuurpreventie belangrijk. Onderstaande fractuurpreventiemaatregelen behoren tot de taak van de huisarts:
55
-
Om het fractuurrisico bij ouderen te beperken, is het steeds aangewezen na te gaan of er voldoende calcium wordt ingenomen aan de hand van de voedingsanamnese (bijvoorbeeld door een ruwe schatting via het aantal porties zuivelproducten of een meer verfijnde berekening via een gestandaardiseerde vragenlijst). Verder is het ook van belang om na te gaan of er eventueel sprake is van een tekort aan vitamine D. Een systematische bepaling van de serumvitamine D-spiegel is echter niet nodig. Bij vele ouderen, vooral bij 75-plussers, is er immers een gecombineerd tekort aan calcium en vitamine D en moeten combinatiesupplementen van calcium en vitamine D worden overwogen. Om fracturen te vermijden, moet correct worden gedoseerd, zijnde dagelijks 800 IE vitamine D en 1500 mg calcium totale daginname (voeding + supplement). De therapietrouw wordt door de huisarts en verpleegkundige nauwkeurig gevolgd en aangemoedigd.
-
Het dagelijks supplementeren met 800 IE vitamine D heeft als bijkomend effect een reductie van het aantal valincidenten met 19% (vitamine D) tot 26% (vitamine D3). Vitamine D heeft immers een direct effect op spiersterkte (en dus evenwicht), gemoduleerd door specifieke vitamine D-receptoren in het spierweefsel. (
bij ouderen met vitamine D-deficiëntie en
bij
ouderen met verhoogd valrisico of ouderen met een vermoedelijke vitamine Ddeficiëntie. -
Gezien het een hoogrisicopopulatie betreft, moet er aandacht worden besteed aan het opsporen van osteoporose via dual-energy x-ray absorptiometry (DXA). In die zin is bij ouderen met een valprobleem een botmeting nuttig en nodig in het kader van de hoger beschreven multifactoriële valevaluatie. Op basis van de beschikbare evidentie komen gespecialiseerde wetenschappelijke verenigingen – zoals de Amerikaanse National Osteoporosis Foundation en de Britse National Osteoporosis Guideline Group – tot een aanbeveling om, zelfs in afwezigheid van klinische risicofactoren, een diagnostische botmeting te verrichten bij vrouwen ouder dan 65 jaar en mannen ouder dan 70 jaar. Gezien de voorliggende richtlijn focust op 65-plussers met een hoog valrisico is een systematische verwijzing voor een eenmalige diagnostische DXA-meting dan ook verantwoord. Bij een T-score van de botminerale dichtheid -2,5 spreekt men van osteoporose, ook indien de betrokkene nooit een breuk opliep.23 Heeft de oudere al eerder valgebonden fracturen (zoals een heupfractuur) opgelopen dan
23
Bij een negatieve DXA-meting moet individueel worden overwogen of en op verloop van welke
termijn het onderzoek best wordt hernomen.
56
staat de diagnose van osteoporose klinisch vast, ook zonder botmeting. Er is met andere woorden sprake van bewezen osteoporose bij een gedaalde botmeting of bij valgebonden fracturen: een combinatie van beide is mogelijk maar niet noodzakelijk voor de diagnose. Botmeting is namelijk heel specifiek (een gedaalde meting wijst op osteoporose), maar niet heel sensitief (een normale botmeting sluit osteoporose niet uit) en het is niet ongewoon dat ouderen een botbreuk oplopen door een val – en dus aan osteoporose lijden – maar niettemin een normale botmeting hebben. Naast perifere breuken (zoals heupfracturen) wijzen ook wervelfracturen op osteoporose. In tegenstelling tot perifere fracturen zijn wervelindeukingen op oudere leeftijd echter vaak asymptomatisch en dus komen zij vaak alleen aan het licht bij gerichte radiografie. Om die reden kan bij ouderen met een valprobleem een profielopname van de dorsothoracale en dorsolumbale wervelkolom worden overwogen. Zowel pijnlijke als pijnloze wervelfracturen verhogen immers sterk het risico op nieuwe inzakkingen en zelfs de kans op heupfracturen. In tegenstelling tot DXA-meting zijn er echter onvoldoende argumenten om voor een systematische radiologische screening van ouderen met valamamnesete pleiten. (expertadvies). -
Bij bewezen osteoporose (doorgemaakte wervelfractuur of doorgemaakte heupfractuur of een lumbale of heup-T-score -2,5 of een combinatie van voornoemde) volstaan valpreventieve maatregelen (zoals vitamine D) niet en is medicamenteuze behandeling geïndiceerd, bijvoorbeeld o.v.v. een bisfosfonaat of strontiumranelaat, bovenop 800 IE vitamine D en 1500 mg calcium. Dat daarbij de voorkeur gaat naar een bisfosfonaat of strontiumranelaat heeft te maken met het feit dat deze geneesmiddelen niet alleen de kans op wervelindeukingen verminderen maar ook het risico op perifere fracturen; dit laatste is bij ouderen met een verhoogd valrisico uiterst belangrijk. Bovendien is zowel voor bisfosfonaten als strontiumranelaat aangetoond dat de werkzaamheid bij ouderen (met bewezen osteoporose) behouden blijft. (AGS 2010; Bischoff-Ferrari, 2009A, 2009B; Boonen, 2004, 2006, in press; Demunck, 2008; Kannus, 2005; Kaptoge, 2006; Latham, 2003; National Osteoporosis Foundation, 2008; Parker, 2000; Parker, 2006; Pfeifer, 2000; Sawka, 2005; Seeman, 2006; Van Schoor, 2003)
-
Het dragen van een heupprotector kan worden overwogen bij ouderen waar er een garantie is op een goede therapietrouw. In de literatuur bestaat er over de effectiviteit van heupprotectoren in de thuissetting echter onvoldoende evidentie evidentie over de effectiviteit in de thuiszorgsetting.
Bij heupbe-
57
schermers dient alleszins voldoende aandacht te gaan naar het comfortabel en veilig gebruik ervan (cave: pijn door druk van randen van de schelpen, doorligwonden, irritatie van de huid, juiste positie van de schelpen ter hoogte van de grote trochantor, kostprijs,
…). (Lauritzen, 1993; Kannus, 2000; Parker, 2001; Meyer, 2003; Van Schoor, 2003; Kannus, 2005; O’halloran, 2005; Sawka, 2005; Oliver, 2006; Parker, 2006; Vu, 2006; Sawka, 2007; Bentzen, 2008; Demuynck, 2008; Granjour, 2008; Juby, 2009; Koike, 2009)
Follow-up Eenmaal het behandelplan voor fractuurpreventie is opgestart door de huisarts, is follow-up onontbeerlijk voor het welslagen van het preventieprogramma. De follow-up dient te gebeuren door de huisarts.
58
HOE OUDEREN MOTIVEREN
Effectieve valpreventie maatregelen ‘vallen of staan’ met de actieve medewerking en inbreng van de oudere en zijn omgeving zelf. Vaak worden gezondheids- en welzijnswerkers geconfronteerd met weerstanden bij ouderen inzake preventieve maatregelen. Heel wat weerstanden kunnen voorkomen worden door het juist aanbrengen van de boodschap. Indien er toch nog weerstanden zijn, is het belangrijk om de achtergrond hiervan te bevragen en foutieve denkbeelden te doen kantelen. Verder is het belangrijk om als gezondheids- en welzijnswerkers de oudere in de nodige veranderingen te ondersteunen en de therapietrouw te bevorderen.
Aanbrengen van informatie Het overbrengen van de preventieve boodschap omtrent valpreventie is vaak geen eenvoudige zaak. Veel wordt bepaald door de manier waarop je het onderwerp aanbrengt, hoe je houding is ten aanzien van de oudere en of je actief luistert of niet. Wijze waarop informatie best wordt overgedragen: -
Neutrale en open startvragen zijn effectiever dan beoordelende vragen.
-
Informatie dient gegeven te worden in een taal die voor de oudere begrijpbaar is.
-
Doseer de informatie.
-
Geef tijd om na te denken en gevoelens te bespreken.
-
Toets de reeds bestaande kennis bij de oudere.
-
Probeer verkleinwoorden en alle woorden met ‘oud’ te vermijden.
Houding: -
Nog voor het gesprek begint, is het noodzakelijk dat je de oudere het gevoel geeft dat je belangstelling hebt voor zijn problemen en verhalen.
-
Om een goed contact tot stand te brengen, is het van belang genegenheid en vriendelijkheid uit te stralen. Genegenheid drukken we uit door een losse, ontspannen lichaamshouding, met andere woorden een open houding. Mensen met een open houding worden positiever beoordeeld en blijken anderen eerder te
59
kunnen overtuigen dan mensen met een gesloten houding (benen en armen over elkaar heen geslagen). Een open houding wordt vaak in verband gebracht met een hoog aanzien en zelfvertrouwen. -
Een glimlach is de meest voor de hand liggende manier om mensen te laten merken dat je hen waardeert en dat je contact wilt houden. Een glimlach moedigt aan om verder te praten.
-
Elkaar aankijken is een voorwaarde voor sociaal contact. Oogcontact maken is een sterk signaal van respect en aandacht. Door oogcontact toon je interesse en voelt de oudere zich gesteund. Mensen die oogcontact onderhouden, worden als aangenamer in de omgang beoordeeld en kunnen beter inschatten of hun boodschap goed overkomt en wanneer de ander iets wil zeggen. Je kan daardoor ook meer emoties aflezen op het gezicht.
-
Belangrijk is ook een goede afstand te bewaren. Een persoonlijke zone van 50 tot 125 cm rondom onszelf maakt het mogelijk om fysiek contact te maken (een schouderklopje, de arm even aanraken) en op een normaal volume met elkaar te praten.
Actief luisteren Actief luisteren is -
je eigen ideeën, adviezen, gedachten en oplossingen achterwege houden.
-
je inleven in de (gevoels)wereld van de ander: kijk niet enkel naar wat hij woordelijk zegt, maar naar het achterliggende gevoel en probeer dit met je eigen woorden weer te geven.
Door actief te luisteren laat je de oudere zien dat je hem probeert te begrijpen. Vat samen wat je denkt te hebben begrepen. Zo krijgt de oudere de gelegenheid om je te verbeteren. Het gesprek moet goed afgesloten worden: conclusies dienen samengevat te worden, afspraken moeten gemaakt worden, ... Bedank de oudere voor zijn openhartigheid en benadruk, indien nodig, de vertrouwelijkheid van het gesprek.
Interventies per fase van gedragsverandering Ouderen staan vaak weigerachtig tegenover advies over valpreventie. Volgens het model van gedragsverandering van Prochaska (1994) bevindt de oudere zich dan in een fase van precontemplatie of contemplatie. Indien je als gezondheidswerker de achtergrond van deze
60
houding kent, kan je met gerichte informatie eventueel foutieve denkbeelden vaak doen kantelen. Fase 1 Precontemplatie of voorbeschouwing -
De oudere ziet geen probleem in het huidig gedrag en is zich niet bewust van het problematisch gedrag. De oudere gelooft niet dat het preventief gedrag voordeel oplevert t.a.v. het huidig gedrag. -
“Advies over valpreventie is alleen van toepassing op mensen die ouder en zwakker zijn.”
-
“Een valincident kan mij niet overkomen.”
-
“Een valincident wordt veroorzaakt door een gebrek aan aandacht of door een ziekte”
-
“Vallen is een onvermijdelijk gevolg van verouderen. Er is dus niets aan te doen.”
-
De oudere heeft geen intentie om veranderingen door te voeren om zo het valrisico te verlagen. Er is geen actiebereidheid in de nabije toekomst (d.i. in de volgende 6 maanden).
-
Er kan weerstand zijn tegen verandering, dit door gebrek aan kennis of motivatie.
Fase 2 Contemplatie of overpeinzing -
De oudere erkent dat hij een probleem heeft en begint eraan te denken dat verandering nuttig is, maar de oudere is nog niet klaar om te veranderen (heeft nog geen plannen).
-
Het grootste kenmerk van deze fase is ambivalentie. De oudere weegt de vooren nadelen van verandering af. -
“Ik weet dat ik beter aandacht zou besteden om vallen te voorkomen. Na dat ik vorige week ben gevallen en zelf niet recht kon, ben ik beginnen denken. Ik zou beter eens langs de huisarts gaan en dit bespreken. Langs de andere kant moet ik altijd zo lang wachten bij de huisarts en zal ik misschien een looprekje moeten gebruiken waardoor ik door iedereen als ‘oud’ aanzien wordt ...”
61
In fase 1 en 2 is het belangrijk als gezondheids- of welzijnswerker om de motivatie en het bewustzijn van de oudere te verhogen van de risico’s van niet veranderen en de voordelen van veranderen. -
Verhoog het bewustzijn van de risico’s van niet veranderen. -
“Als je geen looprekje gebruikt is de kans groter om te vallen en jezelf te verwonden. Dit kan zo ver gaan dat je uiteindelijk niet meer in staat bent voor jezelf te zorgen.”
-
Verhoog het bewustzijn van de voordelen van veranderen. -
“Steunen aan bad en douche maken het mogelijk dat je veiliger kan bewegen in de badkamer.”
Tip: Laat de pro en contra’s zoveel mogelijk van henzelf komen. Eenmaal de oudere klaar is om valpreventiemaatregelen toe te passen, komt hij in de preparatiefase.
Fase 3 Preparatie- of beslissing -
De oudere is klaar om in de nabije toekomst te veranderen.
-
De uitdaging is een veranderingsplan opstellen dat aanvaardbaar, doenbaar en effectief is.
In de derde fase is het belangrijk om als gezondheids- of welzijnswerker de overtuiging van de oudere positief te versterken en bij de oudere het vertrouwen in de eigen mogelijkheden te verhogen. Voorbeelden: -
Laat hem zien hoe eenvoudig het is om een antisliplaag onder tapijtjes te bevestigen.
-
Kijk samen naar verschillende vormen van leuningen.
-
Hulp zoeken naar een deskundig iemand om de verandering uit te voeren of om uitleg te geven aan de oudere hoe de verandering in huis kan aangebracht worden.
Wijs op de voordelen van sociaal contact bij het volgen van een oefenprogramma in groep. In de volgende fase gaat de oudere over tot actie.
Fase 4 Actie of actieve verandering -
62
De oudere gaat van actieplan naar concrete gedragsverandering.
-
Dit is geen unaniem positieve periode! -
Er is een gemis aan de oude levensstijl.
-
Het plan moet bijgestuurd worden.
-
Er zijn hindernissen om het bijgestuurde gedrag vol te houden.
In de vierde fase is het belangrijk om als gezondheids- of welzijnswerker de veranderingsbereidheid van de oudere te versterken en hem te helpen meer te vertrouwen in de eigen mogelijkheden om te veranderen. Voor de uitvoering van sommige tips (bv. vervoer naar de oogarts, de installatie of het ophalen van een hulpmiddel,
…) zal de oudere bijvoorbeeld hulp nodig hebben. Hierbij is een goed contact met de familieleden, kennissen, klusjesdiensten, e.a. van het grootste belang. Soms is het voor de oudere te moeilijk geworden om zonder hulp in de woning te blijven wonen. In zo’n geval kun je de oudere aanraden om een beroep te doen op bestaande diensten die de oudere helpen met zijn persoonlijke verzorging, zijn huishouden, zijn boodschappen,
… Wanneer de oudere nood heeft aan hulpmiddelen is het belangrijk dat je er telkens voor zorgt dat hij weet waar hij de nodige hulpmiddelen kan verkrijgen. Eenmaal de oudere veranderingen heeft doorgevoerd gedurende zes maanden, komt hij in de consolidatiefase. Fase 5 Consolidatie of onderhoud -
De oudere heeft veranderingen doorgevoerd gedurende zes maanden om zijn risico op vallen te verlagen. Er dienen mogelijks nog meer veranderingen doorgevoerd te worden.
-
Het volhouden van het bijgestuurde gedrag kan moeilijk zijn. De oudere loopt het risico om te hervallen in oude, onveilige gedragingen.
-
Indien de oudere hervalt, komt hij terug in een vroegere fase terecht en doorloopt hij de cirkel opnieuw. Verandering is een dynamisch proces.
Als gezondheids- of welzijnswerker is het belangrijk om de oudere in deze fase opnieuw te versterken in zijn overtuiging om te veranderen en hem te ondersteunen. Help de oudere ook nadenken en een plan maken voor eventueel nog bestaande valkuilen. Ondersteuning betekent ook dat je nagaat of de oudere de gegeven tips uitvoert. Wanneer je hem bijvoorbeeld als verpleegkundige hebt doorverwezen naar de huisarts, is het belangrijk dat je de uitvoering van de voorgestelde behandeling opvolgt.
63
Advies over valpreventie wordt best gekaderd binnen de algemene gezondheidspromotie. Uit onderzoek blijkt dat men bij valpreventie beter de klemtoon legt op het behoud van gezondheid (o.a. door middel van een verhoogde fysieke activiteit) en onafhankelijkheid in plaats van op valproblematiek alleen, omdat ouderen dan meer gemotiveerd zijn voor het uitvoeren van de preventiestrategieën. Leg dus de nadruk op de verschillende voordelen van meer actief zijn zoals het behoud van gezondheid, kracht en vertrouwen. Benadruk het feit dat ze hierdoor langer hun onafhankelijkheid kunnen bewaren. Werk steeds vanuit de noden en behoeften van de oudere en beslis samen over de interventies die toegepast worden. Zorg ervoor dat deze interventies realistisch en haalbaar blijven voor de oudere; bepaal samen met de oudere en zijn omgeving de prioriteiten in het behandelplan en ga stap voor stap. Te veel probleemgebieden gelijktijdig aanpakken kan de oudere ontmoedigen. Steun en aanmoediging zijn nodig om ouderen te helpen hun levenswijze te veranderen. Het is aan te raden in het begin slechts kleine aanpassingen, minder dure oplossingen en eenvoudige tips voor te stellen (succeservaringen, hoe klein ook, zijn immers belangrijk voor het doorzettingsvermogen), de boodschap regelmatig te herhalen en vermijden advies op een al te belerende, directieve wijze te geven. Geduld is de boodschap. Hierbij is het belangrijk om als gezondheidswerker inzicht te hebben in de verschillende stadia van gedragsverandering. Vergeet niet om de ouderen die zich inspannen om de tips uit te voeren een compliment te geven. Dit werkt zeer stimulerend. (Hughes, 2008; Miller, 2002; Rollnick, 2010; Prochaska, 1983, 1994; Van Hese, 2009; Werkgroep vormingspakket verzorgende, 2008; Yardley, 2005)
64
HOE HET EXPERTISECENTRUM VALPREVENTIE VLAANDEREN BEREIKEN?
Bij vragen, problemen of bemerkingen, kan contact opgenomen worden met het EVV: Expertisecentrum Valpreventie Vlaanderen Centrum voor Ziekenhuis- en Verplegingswetenschap Kapucijnenvoer 35 blok d bus 7001 B-3000 Leuven Tel. 016-336988 E-mail:
[email protected] www.valpreventie.be
65
REFERENTIELIJST
Allan, L.M., Ballard, C.G., Rowan, E.N., & Kenny, R.A. (2009). Incidence and prediction of falls in dementia: a prospective study in older people. PLoS One, 4(5), e5521. American Geriatrics Society. (2003). Clinical guidelines for alcohol use disorders inolder adults. http://www.americangeriatrics.org/products/positionpapers/alcohol.shtml. Geraadpleegd 20 oktober 2009. American Geriatrics Society. (2010). AGS/BGS Clinical Practice Guideline: prevention of falls in older persons. http://www.medcats.com/FALLS/frameset.htm . Geraadpleegd op 20 januari 2010. American Psychiatric Association. (2000). Diagnostic and statistical manual of mental disorders. 4th edition. Washington, DC. Arfken, C.L. Wilson, J.G., & Aronson, S.M. (2001). Retrospective review of selective serotonin reuptake inhibitors and falling in older nursing home residents. International Psychogeriatrics, 13, 85-91. Arnadottir, S.A., & Mercer, V.S. (2000). Effects of footwear on measurements of balance and gait in women between the ages of 65 and 93 years. Physical therapy, 80, 17-27. Author unknown. (2008). Falls and fragility factors. Aging Successfully, Vol. XVIII (2). 4-5. Baldwin, R.L., Craven, R.F., & Dimond, M. (1993). Falls: Are rural elders at greater risk? Journal of Gerontological Nursing, 22, 14-21. Baldwin, R.L., Craven, R.F., & Dimond, M. (1996). Falls: are rural elders at greater risk? Journal of Gerontological Nursing, 24, 45-49. Bautmans, I. & Mets T. (2005). A fatigue resistance test for elderly persons based on grip strength: reliability and comparison with healthy young subjects. Aging clinical and experimental research, 17(3), 217-22. Bautmans, I., Van Puyvelde, K., & Mets, T. (2009). Sarcopenia and functional decline: pathophysiology, prevention and therapy. Acta clinica Belgica, 64(4), 303-316. Bischoff-Ferrari, H.A., Dawson-Hughes, B., Staehelin, H.B., Orav, J.E., Stuck, A.E., Theiler, R., et al. (2009). Fall prevention with supplemental and active forms of vitamin D: a metaanalysis of randomized controlled trails. British Medical Journal, 339:b3692. Bischoff-Ferrari, H.A., Willet, W.C., Wong, J.B., Stuck, A.E., Staehelin, H.B., Orav, E.J., et al. (2009). Prevention of nonvertebral fractures with oral vitamin D and dose dependency. Archives of Internal Medicine, 169, 551-561. Boonen, S., Black, D.M., Colon-Emeric, C.S., Eastell, R., Magaziner, J.S., Eriksen, E.F., et al. (in press). Efficacy and safety of a once-yearly i.v. zoledronic acid 5 mg for fracture prevention in elderly osteoporotic postmenopausal women aged 75 years. Journal of the American Geriatrics Society. Boonen, S., McClung, M., Eastell, R., Fuleihan, G., Barton, I., & Delmas, P. (2004). Safety and efficacy of risedronate in reducing fracture risk in osteoporotic women 80 years of age or older: Implications for the use of antiresorptive agents in the oldest old. Journal of the American Geriatrics Society, 52, 1832-1839.
66
Boonen, S., Vanderschueren, D., Haentjens, P., & Lips, P. (2006). Calcium and vitamin D in the prevention and treatment of osteoporosis: A clinical update. Journal of Internal Medicine, 259, 539-552. Bruce, D., Devine, A., & Prince, L. (2002). Recreational physical activity levels in healthy older women: the importance of fear of falling. Journal of the American Geriatrics Society, 50, 84-89. Campbell, A.J., Robertson, M.C., Gardner, M.M., Norton, R.N., & Buchner, D.M. (1999). Psychotropic medication withdrawal and a home-based exercise program to prevent falls: a randomized, controlled trial. Journal of the American Geriatrics Society, 47, 850-853. Campbell, A.J., Robertson, M.C., La Grow, S.J., Kerse, N.M., Sanderson, G.F., Jacobs, R.J. et al. (2005). Randomised controlled trial of prevention of falls in people aged > or = 75 with severe visual impairment: the VIP trial. BMJ, 328, 680-683. Chang, J.T., Morton, S.C., Rubenstein, L.Z., Mojica, W.A., Maglione, M., Suttorp, M.J., et al. (2004). Interventions for the prevention of falls in older adults: systematic review and metaanalysis of randomized clinical trials. British Medical Journal, 328, 680-683. Chari, S., Haines, T., Varghese, P. & Economidis, A. (2009). Are non-slip socks really ‘nonslip’? An analysis of slip resistance. BMC Geriatrics, 9, 39. Clemson, L., Cumming, R. Kendig, H., Swann, M., Heard, R., & Taylor, K. (2004). The effectiveness of a community-based program for reducing the incidence of falls in the elderly: a randomised trial. Journal of the American Geriatrics Society, 52, 1487-1494. Clemson, L., Mackenzie, L. Balllinger, C., Close, J.C.T., Cumming, R.G., (2008). Environmental interventions to prevent falls in community-dwelling older people: A metaanalysis of randomized trials. Journal of Aging and Health, 20 (8), 954-971. Close, J., Ellis, M., Hooper, R., Glucksman, E., Jackson, S., & Swift, C. (1999). Prevention of falls in the elderly trial (PROFET): a randomized controlled trial. Lancet, 353, 93-97. Cumming, R. G., Ivers, R., Clemson, L., Cullen, J., Hayes, M. F., Tanzer, M., et al. (2007). Improving vision to prevent falls in frail older people: a randomized trial. Journal of the American Geriatric Society, 55(2), 175-181. Davison, J., Bond, J., Dawson, P. Steen, I.N., & Kenny, R.A. (2005). Patients with recurrent falls attending Accident & Emerging benefit from multifactorial intervention – a randomized controlled trial. Age and ageing, 34, 162-168. Day, L., Fildes, B., Gordon, I., Fitzharris, M., Flamer, H., & Lord, S. (2002). Randomised factorial trial of falls prevention among older people living in their own homes. British medical journal, 325, 128-133. Dejaeger, E., Geeraerts, A., Coussement, J., & Milisen, K. (2008). Preventie van valincidenten bij thuiswonende ouderen: een kostenbesparende interventie? Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie, 39, 164-167. Delbaere, K. (2005). Falls in the community-dwelling elderly. Prediction and prevention. Ghent University. 162 pp. Demunck, M., Milisen, K., Dejaeger, E., Braes, T., Vanderschueren, D., & Boonen, S. (2008). Heupprotectoren in de preventie van osteoporotische heupfracturen. Tijdschrift voor Geneeskunde, 64(22), 1160-1165. Desrosiers, J., Bravo, G., Hébert, R., & Dutil, E. (1995a). Normative data for grip strength of elderly men and women. The American journal of occupational therapy, 49(7), 637-644. Desrosiers, J., Hébert, R., Bravo, G., & Dutil, E. (1995b). Comparison of the Jamar dynamometer and the Martin vigorimeter for grip strength measurements in a healthy elderly population. Scandinavian journal of rehabilitation medicine, 27(3), 137-143.
67
Dufour, M., & Fuller, R.K. (1995). Alcohol in the elderly. Annual Review of Medicine, 46, 123132. Duncan, P.W., Studenski, S., Chandler, J., & Prescott, B. (1992). Functional Reach: Validity in a sample of elderly male veterans. The Journals of Gerontology. Series A, Biological sciences and medical sciences, 47, M93-M98. Dyer, C.A., Taylor, G.J., Reed, M., Dyer, C.A., Robertson, D.R., & Harrington, R. (2004). Falls prevention in residential care homes: a randomized controlled trial. Age and ageing, 33, 596-602. Englander, F., Hodson, T. J., & Terregrossa, R. A. (1996). Economic dimensions of slip and fall injuries. Journal of Forensic Sciences, 41, 733-746. Ensrud, K.E., Blackwell, T. Mangione, C.M., Bowman, P.J., Bauer, D.C., Schwartz, A., et al. (2003). Study of Osteoporotic Fractures Research Group. Central nervous system active medications and risk for fractures in older women. Archives of internal medicine, 163, 949957. Evitt, C.P., & Quigley, P. A. (2004). Fear of falling in older adults: A guide to its prevalence, risk factors and consequences. Rehabilitation Nursing, 29, 207-210. Feder, G., Cryer, C., Donovan, S., & Carter, Y. (2000). Guidelines for the prevention of falls in people over 65, British Medical Journal, 321, 1007-1011. Feldman, F., & Chaudhury, H. (2008). Falls and the physical environment: a review and a new multifactorial falls-risk conceptual framework. Revue Canadienne d’Ergotherapie, 75(2), 82-95. Folstein, M.F., Folstein, S.E., & McHugh, P.R. (1975). ‘Mini Mental State’: a practical method for grading cognitive state of patients for the clinician. Journal of psychiatric research, 12, 189-196. Foss, A.J., Harwood, R.H., Osborn, F. Gregson, R.M., Zaman, A., & Masud, T. (2006). Falls and health status in elderly women following second eye cataract surgery: a randomized controlled trial. Age and ageing, 35, 66-71. Ganz, D.A., Bao, Y., Shekelle, P.G., & Rubenstein, L.Z. (2007). Will my patient fall? The Journal of the American Medical Association, 3,297(1),77-86. Gardner, E., Kempton, A., & Van Beurden, E. (1996). Strategies to Prevent Falls: The Stay on Your Feet Program. Health Promotion Journal of Australia, 6(3), 36-43. Gates, S., Fisher, J. D., Cooke, M.W., Carter, Y.H., & Lamb, S.E. (2008). Multifactorial assessment and targeted intervention for preventing falls and injuries among older people in community and emergency care settings: systematic review and meta-analysis. British Medical Journal, 336, 130-133. Gillespie, L.D., Robertson, M.C., Gillespie, W.J., Lamb, S.E., Gates, S., Cumming, R.G., et al. (2009) Interventions for preventing falls in older people living in the community. Cochrane Database of Systematic Reviews, Issue 2. Art.No.:CD007146. Gupta, V., & Lipsitz, L. A. (2007). Orthostatic hypotension in the elderly: diagnosis and treatment. The American Journal of Medicine, 120(10), 841-847. Guralnik, J.M., Ferrucci, L., Simonsick, E.M., Salive, M.E., & Wallace, R.B. (1995). Lowerextremity function in persons over the age of 70 years as a predictor of subsequent disability. The New England Journal of Medicine, 332, 556-561. Haentjens, P., Lamraski, G., & Boonen, S. (2001). The economic cost of hip fractures among elderly women. A one-year, prospective, observational cohort study with matched-pair analysis. The American journal of orthopedic surgery, 83, 493-500.
68
Haentjens, P., Lamraski, G., & Boonen, S. (2005). Costs and consequences of hip fracture occurrence in old age: An economic perspective. Disability and Rehabilitation, 27, 11291141. Haentjens, P., Magaziner, J., Colón-Emeric, C.S., Vanderschueren, D., Milisen, K., Velkeniers, B., et al. (2010). Meta-analysis: Excess Mortality After Hip Fracture Among Older Women and Men. Annals of Internal Medicine, 152(6), 380-390. Haines, TP. (2004). Prevention of falls in the subacute hospital setting. The University of Melbourne. Geraadpleegd op 30 april 2010 via http://eprints.infodiv.unimelb.edu.au/archive/ 00001106/01/ThesisRegular.pdf Härlein, J., Dassen, T., Halfens, R.J.G., & Heinze, C. (2009). Fall risk factors in older people with dementia or cognitive impairment: a systematic review. Journal of Advanced Nursing, 65(5), 922–933. Hartikainen, S., Lönnroos, E., & Louhivuori, K. (2007). Medication as a risk factor for falls: critical systematic review. Journal of Gerontology, 62A (10), 1172-1181. Harwood, R.H., Foss, A.J.E., Osborn, F., Gregson, R.M., Zaman, A., & Masud, T. (2007). Falls and health status in elderly women following first eye cataract surgery: a randomized controlled trial. British Journal of Ophtalmology, 89, 53-59. Hauer, K., Lamb, S.E., Jorstad, E.C., Todd, C., & Becker, C. (2006). PROFANE-Group. Systematic review of definitions and methods of measuring falls in randomised controlled fall prevention trials. Age and ageing, 35, 5-10. Heyrman, J., Declercq, T., Rogiers, R., Pas, L., Michels, J., Goetinck, M., et al. (2008). Depressie bij volwassenen Aanpak door de huisarts. Huisarts, 37(6). Horgan, N.F., Crehan, F., Baqrtlett, E., Keogan, F., O’Grady, A.M., Moore, A.R., et al. (2009). The effects of usual footwear on balance amongst elderly women attending a day hospital. Age and Ageing, 38, 62-67. Huang, T-T. (2005). Managing fear of falling: Taiwanese elders’ perspective. International Journal of Nursing Studies, 42, 743-750. Hughes, K., van Beurden, E., Eakin, E.G., Barnett, L.M., Patterson, E., Backhouse, J., et al. (2008). Older persons’ perception of risk of falling: implications for fall-prevention campaigns. American Journal of Public Health, 98(2), 351-357. Inouye, S. K., Dyck, C. H., Alessi, C. A., Balkin, S., Siegal, A. P., & Horwitz, R. I. (1990). Clarifying confusion: the Confusion Assessment Method. Annals of Internal Medicine, 113(12), 941-948. Irvin, D.J., & White, M. (2004). The importance of accurately assessing orthostatic hypotension. Geriatric Nursing, 25(2), 99-101. Iyer, S., Naganathan, V., McLachlan, A. J., & Le Couteur, D. G. (2008). Medication withdrawal trials in people aged 65 years and older: a systematic review. Drugs Aging, 25 (12), 1021-1031. Jensen, J., Nyber, L., Gustafson, Y., & Lundin-Olsson, L. (2003). Fall and injury prevention in residential care – effects in residents with higher and lower levels of cognition. Journal of the American Geriatrics Society, 51, 627-635. Johnson, M., Cusick, A., & Chang, S. (2001). Home-screen: a short scale to measure fall risk in the home. Public Health Nursing, 18, 169-170. Jørstad, E.C., Hauer, K., Becker, C., & Lamb, S.E. (2005). Measuring the Psychological Outcomes of Falling: A Systematic Review. Journal of the American Geriatrics Society, 53, 501-510.
69
Kannus, P., Sievänen, H., Palvanen, M., Järvinen, T., & Pakkari, J. (2005). Prevention of falls and consequent injuries in elderly people. The Lancet, 366, 1885-1893. Kaptoge, S., Armbrecht, G., Felsenberg, D., Lunt, M., Weber, K., Boonen, S. et al. (2006). The contribution of vertebral X-rays to risk-based algorithms for fracture prediction: Results from the European Prospective Study (EPOS). Osteoporosis International, 17, 1369-1381. Kempen, G.I.J.M. (2004). De Nederlandstalige versie van de Falls Efficacy Scale International. Department of Health Care Studies, Universiteit Maastricht. Kenny, R.A. (2003). Syncope in the elderly: diagnose, evaluation, and treatment. Journal of Cardiovascular Electrophysiology, 14, S74-77. Kok, R.M., & Verhey, F.R.J. (2002). Gestandaardiseerde Mini-Mental State Examination. Geraadpleegd op 30 april 2010, http://hulpgids.nl/index.php?mid=33&content=103. Kose, N., Cuvalci, S., Ekici, G., Otman, A.S., & Karakaya, M. G. (2006). The risk factors of fall and their correlation with balance, depression, cognitive impairement and mobility skills in elderly nursing home residents. Saudi Medical Journal, 27(1),128-129. Lamb, S.E., Jørstad-Stein, E.C., Hauer, K., & Becker, C.B. (2005). Development of a common outcome data set for fall injury prevention trials: The Prevention of Falls Network Europe Consensus. Journal of the American Geriatric Society, 53, 1618-1622. Large, J., Gan, N., Basic, D., & Jennings, N. (2006). Using the Timed Up and Go test to stratify elderly inpatients at risk of falls. Clinical Rehabilitation, 20, 421- 428. Latham, N.K., Anderson, C.S., & Reid, I.R. (2003). Effects of vitamin D supplementation on strength, physical performance, and falls in older persons: a systematic review. Journal of the American Geriatrics Society, 51, 1219-1226. Leipzig, R.M., Cumming, R.G., & Tinetti, M.E. (1999a). Drugs and falls in older people: A systematic review and meta-analysis: I. Psychotropic drugs. Journal of the American Geriatrics Association, 47, 30-39. Leipzig, R.M., Cumming, R.G., & Tinetti, M.E. (1999b). Drugs and falls in older people: A systematic review and meta-analysis: II. Cardiac and analgesic drugs. Journal of the American Geriatrics Association, 47, 40-50. Lord, S.R., & Dayhew, J. (2001). Visual risk factors for falls in older people. Journal of the American Geriatrics Association, 49, 508-515. Lord, S.R., Menz, H.B., & Sherrington, C. (2006). Home environment risk factors for falls in older people and the efficacy of home modifications. Age and Ageing, 35-S2, 55-59. Luxton, T., & Riglin, J. (2003). Preventing falls in older people: a multi-agency approach. Nursing Older People, 15(2),18-21. McKiernan, F.E., (2005). A simple gait-stabilizing device reduces outdoor falls and nonserious injurious falls in fall-prone older people during the winter. Journal of the American Geriatrics Society, 53, 943-947. Meerding, W.J., Mulder, S., & van Beeck, E.F. (2006). Incidence and costs of injuries in The Netherlands. European Journal of Public Health, 16(3), 271-7. Menant, J.C., Steele, J.R., Menz, H.B., Munro, B.J., Lord, S.R. (2008). Optimizing footwear for older people at risk of falls. Journal of Rehabilitation Research & Development, 45(8), 1167-1182. Menz, H.B., & Lord, S.R. (1999). Footwear and postural stability in older people. Journal of the American Podiatric Medical Association, 89, 346-357. Menz, H.B., Morris, M.E., & Lord, S.R. (2006). Foot and ankle risk factors for falls in older people: a prospective study. Journal of Gerontology, 61A, 866-870.
70
Merkies, I.S., Schmitz, P.I., Samijn, J.P., Meché, F.G., Toyka, K.V., & van Doorn, P.A. (2000). Assessing grip strength in healthy individuals and patients with immune-mediated polyneuropathies. Muscle & nerve, 23(9), 1393-1401. Milisen, K., Geeraerts, A., & Dejaeger, E., Scientific working party, Uniform Approach for fall prevention in Flanders. (2009). Use of a fall prevention practice guideline for communitydwelling older persons at risk for falling: a feasibility study. Gerontology, 55(2), 169-178. Milisen, K., Staelens, N., Schwendimann, R., De Paepe, L., Verhaeghe, J., Braes, T., et al. (2007). Fall prediction in inpatients by bedside nurses using the St. Thomas Risk Assessment Tool in Falling Elderly Inpatients (STRATIFY) instrument: a multicenter study. Journal of the American Geriatrics Society, 5(5), 725-733. Milisen, K., Detroch, E., Bellens, K., Braes, T., Dierickx, K., Smeulders, W., et al. (2004). Valincidenten bij thuiswonende ouderen: een pilootstudie naar prevalentie, omstandigheden en gevolgen in Vlaanderen. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie, 35, 15-20. Milisen, K., Dierickx, K., De Bondt, K., Smeulders, W., Teughels, S., Dejaeger, E., et al. (2002). Valpreventie bij ouderen in de thuissituatie. Patient Care, 49-56. Milisen, K., Geeraerts, A., Delbaere, K., & Dejaeger, E. (2006). Valpreventie bij thuiswonende ouderen met verhoogd risico. Leuven, Acco. Milisen, K., Vandenberghe, J., Sabbe, M., Joosten, E., Braes, T., Kerckhofs, K., et al. (2008). Richtlijn voor de preventie van delirium. UZ Leuven. Miller, W.R., Rollnick, S. (2002). Motivational interviewing: preparing people for change. The New York, Guildford Press. National Institute for Clinical Excellence (NICE). (2004). Clinical Guideline 21, Falls: the assessment and prevention of falls in older people. Geraadpleegd op 30 april 2010 via http://www.nice.org.uk/CG021NICEguideline. National Osteoporosis Foundation. (2008). A clinician’s guide to prevention and treatment of osteoporosis. http://www.nof.org/professionals. Geraadpleegd op 08 oktober 2009. Nelson, M.E., Rejeski, W.J., Blair, S.N., Duncan, P.W., Judge, J.O., King, A.C., et al., American College of Sports Medicine, American Heart Association. (2007). Physical activity and public health in older adults: recommendation from the American College of Sports Medicine and the American Heart Association. Circulation, 28, 116(9, 1094-1105. Nettina, S. M. (2001). Comprehensive management of dizziness in elderly clients. Medscape nursing, 1, 1-8. Nikolaus, T., & Bach, M. (2003). Preventing falls in community-dwelling frail older people using a home intervention team (HIT): results from the randomized Falls-HIT trial. Journal of the American Geriatrics Society, 51, 300-305. O’Loughlin, J.L., Robitaille, Y., Boivin, J.F., & Suissa, S. (1993). Incidence of and risk factors for falls and injurious falls among the community-dwelling elderly. American Journal of Epidemiology, 137, 342-354. Oliver, D., Connelly, J.B., Victor, C.R., Shaw, F.E., Whitehead, A., Genc, Y., et al. (2007). Strategies to prevent falls and fractures in hospitals and care homes and effect of cognitive impairement: systematic review and meta-analyses. British Medical Journal, 334(7584), 82. Olde Rikkert, M., Detroyer, E., & Milisen, K. (2008). De delirante patient. In: Olde Rikkert, M., Flamaing, J., Petrovic, M., Schols, J., & Hoefnagels, W. (Eds.), Probleemgeoriënteerd denken in de geriatrie: Een praktijkhandboek voor de opleiding en de kliniek. Utrecht, Nederland: De Tijdstroom.
71
Ooi, W.L., Barrett, S., Hossain, M., Kelley Gagnon, M., & Lipsitz, L.A. (1997). Patterns of orthostatic blood pressure change and their clinical correlates in a frail, elderly population. Journal of American Medical Association, 277, 1299-1304. Pardessus, V., Puisieux, F., Di Pompeo, C., Gaudefroy, C., Thevenon, A., Dewailly, P. (2002). Benefits of home visits for falls and autonomy in the elderly: a randomized trial study. American journal of physical medicine and rehabilitation, 81, 247-252. Parker, M.J., Gillespie, L.D., & Gillespie, W.J. (2000). Hip protectors for preventing hip fractures in the elderly (review). Cochrane database of systematic reviews, 43, CD 001255. Parker, M.J., Gillespie, L.D., & Gillespie, W.J. (2006). Effectiveness of hip protectors for preventing hip fractures in elderly people: systematic review. British Medical Journal,therapietrouw aan332, 571-574. Parry, S., & Tan, M. (2010). An approach to the evaluation and management of syncope in adults. BMJ, 340, c880. Pfeifer, M., Begerow, B., Minne, H.W., Abrams, C., Nachtigall, D., & Hansen; C. (2000). Effects of a short-term vitamin D and calcium supplementation on body sway and secondary hyperparathyroism in elderly women. Journal of bone and mineral research, 15, 1113-1118. Podsiadlo, D., & Richardson, S. (1991). The Timed “Up & Go”: A test of basic functional mobility for frail elderly persons. Journal of the American Geriatrics Society, 39, 142-148. Prochaska, J.O., & DiCemente C.C. (1983). Stages and processes of self-change of smoking: toward an integrative model of change. Journal of counsulting and clinical psychology, 51 (3), 390-395. Prochaska, J.O., Velicer, W.F., Rossi, J.S., Goldstein M.G., Marcus, B.H., Rakowski, W., et al. (1994). Stages of change and decisional balance for 12 problem behaviors. Health Psychology, 13 (1), 39-46. Rao S.S. (2005). Prevention of falls in older patients. American family physician, 72 (1), 88. Robertson, D., & Streeten, D.H.P. (1996). Consensus statement on the definition of orthostatic hypotension, pure autonomic failure and multiple system atrophy. Clinical Autonomic Research, 6, 125-126. Robbins, S., Waked, E., Gouw, G. J., & McClaran, J. (1994). Athletic footwear affects balance in men. British journal Sports medicine, 28(2), 117-122. Robbins, S. Waked, E. Allard, P., McClaran, J., & Krouglicof, N. (1997). Foot position awareness in younger and older men: the influence of footwear sole properties. Journal of the American Geriatrics Society, 45, 61-66. Rollnick, S., Butler, C.C., Kinnersley, P., Gregory, J., & Mash, B. (2010). Motivational interviewing. BMJ, 340, c1900. Rossiter-Fornoff, J.E., Wolf, S.L., & Wofson, L.I. (1995). A cross-sectional validation study of the FICSIT common data base static balance measures. Journal of Gerontological and Medical Sciences, 50A, M291-297. Rushing, J. (2005). Assessing for orthostatic hypotension. Nursing, 35, 30. Sawka, A.M., Boulos, P., Beattie, K., Thabane, L., Papaioannou, A., Gafni, A., et al. (2005). Do hip protectors decrease the risk of hip fracture in institutional and community-dwelling elderly? A systematic review and meta-analysis of randomized controlled trials. Osteoporosis International, 16, 1461-1474. Shaw, F.E. (2002). Falls in cognitive impairment and dementia. Clinics in geriatric medicine, 18, 159-173.
72
Shaw, F.E., Bond, J. Richardson, D.A.,Dawson, P., Steen, I.N., McKeith, I.G., et al. (2003). Multifactorial intervention after a fall in older people with cognitive impairment and dementia presenting to the accident and emergency department: randomized controlled trial. BMJ, 326, 73. Sherrington, C., Whitney, J., Lord, S., Herbert, R.D., Cumming, R.G., & Close, J.C.T. (2008). Effective excercise for the prevention of falls: a systematic review and meta-analysis. Journal of the American Geriatrics Society, 56, 2234-2243. Seeman, E., Vellas, B., Benhamou, C., Aquino, J. P., Semler, J., Kaufman, J. M., et al. (2006). Strontium ranelate reduces the risk of vertebral and non-vertebral fractures in women eighty years of age and older. Journal of Bone and Mineral Research, 21, 11131120. Seematter-Bagnaud, I., Wietlisbach, V., Yersin, B., & Bula, C.J. (2006). Healthcare utilization of elderly persons hospitalized after a noninjurious fall in a Swiss Academic Medical Center. Journal of the American Geriatrics Society, 54, 891-897. Spice, C. L., Morotti, W., George, S., Dent, T. H. S., Rose, J., Harris, S., et al. (2009). The Winchester falls project: a randomized controlled trial of secondary prevention of falls in older people. Age and Ageing, 38, 33-40. Stalenhoef, P., Diederiks, J., Knottnerus, A. (1998). How predictive is a home-safety checklist of indoor fall risk for the elderly living in the community? European Journal of General Practice, 4, 114-120. Stalenhoef, P.A., Diederiks, J.P.M., Knottnerus, J.A., Kester, A.D.M., & Crebolder, H.F.J.M. (2002). A risk model for the prediction of recurrent falls in communitydwelling elderly: a prospective cohort study. Journal of Clinical Epidemiology, 55, 1088-1094. Stevens, M., Holman, C.D., Bennet, N., & de Klerk, N. (2001). Preventing falls in older people: outcome evaluation of a randomized controlled trial. Journal of the American Geriatrics Society, 49, 1448-1455. Tencer, A.F., Koepsell, T.D., Wolf, M.E., Frankenfeld, C.L., Buchner, D.M., Kukull, W.A., et al. (2004). Biomechanical properties of shoes and risk of falls in older adults. Journal of the American Geriatrics Society, 52(11), 1840-1846. Tennstedt, S., Howland, J., Lachman, M., Peterson, E., Kasten, L., & Jette, A. (1998). A randomized, controlled trial of a group intervention to reduce fear of falling and associated activity restriction in older adults. Journal of Gerontology, 53B, P384-P392. Tideiksaar, R. (1989). Geriatric falls: assessing the cause, preventing recurrence. Geriatrics, 44, 57-61, 64. Tinetti, M.E., Speechly, M., & Ginter, S.F. (1988). Risk factors for falls among elderly persons living in the community. New England Journal of Medicine, 319, 1701-1707. Tinetti, M.E., Baker, D.I., McAvay, G., Claus, E.B., Garrett, P., Gottschalk, M. et al. (1994). A multifactorial intervention to reduce the risk of falling among elderly people living in the community. New England Journal of Medicine, 331, 821-827. Tinetti, M., & Kumar, C. (2010). The Patient Who Falls: “It’s Always a Trade-off”. The journal of the American Medical Association, 303(3), 258-266. Tse, T. (2005). The environment and falls prevention: Do environmental modifications make a difference? Australian Occupational Therapy Journal, 52, 271-281. U.S. Preventive Services Task Force. (2009). Screening for impaired visual acuity in older adults: U.S. Preventive Services Task Force recommendation statement. Annals of Internal Medicine, 151, 37-43.
73
Van Hese, G., De Coninck, L., & De Turck, S. Woningaanpassing en methodeverandering. Bachelorproef tot het bekomen van de graad van Bachelor in de ergotherapie. Arteveldehogeschool Gent, Academiejaar 2008-2009. Van Laeken, M. (2003). Een overzicht van effectieve strategieën voor valpreventie bij senioren. Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie. Van Schoor, N.M., Asma, G., Smit, J.H., Bouter, L.M., & Lips, P. (2003). The Amsterdam Hip Protector Study: compliance and determinants of compliance. Osteoporosis International, 14, 353-359. Van Schoor, N. M., Smit, J. H., Twisk, J. W., Bouter, L. M., & Lips, P. (2003). Prevention of hip fractures by external hip protectors: A randomized controlled trial. Journal of the American Medical Association, 15, 1957-1962. Werkgroep vormingspakket verzorgende (Rode Kruis Vlaanderen, Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie, Familiehulp vzw, K.U.Leuven – Centrum voor Ziekenhuis- en verplegingswetenschap, LOGO’s Vlaanderen). (2008). Valpreventie bij thuiswonende ouderen met verhoogd risico: de rol van de thuisverzorgende. Handleiding voor de lesgevers. Rode Kruis Vlaanderen. Williams, T.A., King, G., Hill, A.M., Rajagopal, M., Barnes, T., Basu, A., et al. (2005). Evaluation of a falls prevention programme in an acute tertiary care hospital. Journal of clinical nursing, 16, 316-324. Woolcott, J.C., Richardson, K.J., Wiens, M.O., Patel, B., Marin, J., Khan, K.M., et al. (2009). Meta-analysis of the impact of 9 medication classes on falls in elderly persons. Archives of Internal Medicine, 169(21), 1952-1960. Yardley, L., Beyer, N., Hauer, K., Kempen, G., Piot-Ziegler C, & Todd, C. (2005). Development and initial validation of the Falls Efficacy Scale-International (FES-I). Age and Ageing, 34, 614-619. Yardley, L., & Todd, C. (2005). Encouraging positive attitudes to falls prevention in later life. Don’t mention the f-word! Geraadpleegd via www.helptheaged.org.uk. Yesavage, J. A., Brink, T. L., Rose, T. L., Lum, O., Huang, V., Adey, M.B., et al. (1983). Development and validation of a geriatric depression screening scale: A preliminary report. Journal of Psychiatric Research, 17, 37-49. Zecevic, A.A., Salmoni, A.W., Speechley, M., & Vandervoort, A.A. (2006). Defining a fall and reasons for falling: Comparisons among the views of seniors, health care providers, and the research literature. The Gerontologist, 46 (3), 367-376. Zijlstra, G.A.R., Haastregt, J.C.M., Van Rossum, E., Van Eijk, J.T.M., Yardley, L., & Kempen, G.I.J.M. (2007). Interventions to reduce fear of falling in community-living older people: a systematic review. Journal of the American Geriatrics Society, 55, 603-615. Zijlstra, G.A., van Haastregt, J.C.M., Ambergen, T., van Rossum, E., van Eijk, J.T., Tennstedt, SL., et al. (2009). Effects of a multicomponent cognitive behavioral group intervention on fear of falling and activity avoidance in community-dwelling older adults: results of a randomizer controlled trail. Journal of the American Geriatrics Society, 57(11), 2020-2028.
74
BIJLAGEN
1 | Werkfiche 2 | Four Test Balance Scale 3 | Functionale Reach 4 | Timed Chair Stand 5 | Maximale handknijpkracht 6 | Timed Up & Go Test 7 | Informatie en contacten over ergotherapie aan huis
75
VALPREVENTIE BIJ THUISWONENDE OUDEREN – PRAKTIJKRICHTLIJN VOOR VLAANDEREN DEEL 2 & 3 VAL- EN FRACTUURPREVENTIE BIJ THUISWONENDE OUDEREN MET VERHOOGD RISICO PATIENTGEGEVENS Naam: ............................................
Leeftijd: .................... Woonsituatie: alleen/ samen met ...............................................................
DEEL 2 VALPREVENTIE A. CASE FINDING Definitie: Een onverwachte gebeurtenis waarbij de oudere op de grond, vloer of een lager gelegen niveau terechtkomt Aandacht: Het is ook belangrijk gericht te vragen naar valincidenten zonder letsel. Algoritme risicobepaling De oudere heeft een verhoogd valrisico indien hij: - zich aanbiedt na een acuut valincident (= reden voor bezoek huisarts) OF
B. MULTIFACTORIELE EVALUATIE Valanamnese Aantal valincidenten in de afgelopen 6 maanden: ...... - Laatste drie valincidenten: Val 1 Val 2 Prodromen Activiteit Oorzaak 1 2 3 4 5 6 1 2 3 4 5 6 1 2 Locatie Tijdstip V M A N V M A N V Gevolgen 1= struikelval 2= weggegleden 3= evenwichtsstoornis 4= bewustzijnsverlies gezakt 6= andere V= voormiddag M= namiddag A= avond N=nacht
- 2 of meerdere keren gevallen is tijdens het afgelopen jaar
1. Evenwicht, spierkracht en mobiliteit
- loop- en/of evenwichtsproblemen vertoont (klinisch oordeel, eventueel te objectiveren met een Timed Up & Go Test).
Evenwicht - Four Test Balance Scale o Parallelle stand < 10 sec. o Semi-tandem stand < 10 sec. o Tandem stand < 10 sec. o Unipodale stand < 10 sec. - Functional Reach Test ! 25 cm Spierkracht - Timed Chair Stand Test " 14 sec. - Handknijpkracht (tabel Merkies et al., 2000) Mobiliteit - Timed Up & Go Test " 14 seconden of ongelijkmatig/onstabiel gangpatroon 2. Medicatie - Inname " 4 verschillende geneesmiddelen - Inname risicovolle geneesmiddelen (sedativa, antidepressiva, antipsychotica, antiepileptica, antihypertensiva, diuretica, digoxine, type IAantiaritmica) - Risicovol gedrag bij medicatiegebruik
OF
OF - 1 keer gevallen is in het afgelopen jaar EN loop- en/of evenwichtsproblemen vertoont (klinisch oordeel, eventueel te objectiveren met een Timed Up & Go Test) ! Ja ! ! Nee !
Ga naar B. Multifactoriële evaluatie Bied de oudere adviezen in het kader van gezondheidspromotie met de focus op valpreventie
Huisarts Verpleegkundige
Kinesitherapeut Ergotherapeut
Val 3
3 4 5 6 M A N 5= door de benen
Risico aanwezig? Ja Nee ! ! ! ! ! !
! ! ! ! ! !
!. !.
!. !.
!.
!.
!. !
!. !
!
!
VALPREVENTIE BIJ THUISWONENDE OUDEREN – PRAKTIJKRICHTLIJN VOOR VLAANDEREN DEEL 2 & 3 VAL- EN FRACTUURPREVENTIE BIJ THUISWONENDE OUDEREN MET VERHOOGD RISICO C. MULTIFACTORIELE INTERVENTIES Kruis aan welke interventies ondernomen zijn.
3. Orthostatische hypotensie - Last van duizeligheid/draaierigheid bij het rechtstaan uit bed, stoel of zetel, of bij het bukken - Last van duizeligheid/draaierigheid binnen het uur na een maaltijd - BDdaling van liggend naar staand (onmiddellijk of na 3 minuten): systolisch " 20 mmHg OF diastolisch " 10 mmHg OF systolische BD daalt tot ! 90 mmHg Orthostatisch tachycardie syndroom - Hartritme stijgt bij rechtstaan " 30 slagen/minuut OF Hartritme " 120 slagen/minuut 4. Zicht - Moeilijkheden bij lezen, autorijden of TV kijken - Laatste bezoek oogarts > 1 jaar geleden - Last met bi/multi-focale bril - Lineaire E-test ! 40 5. Voeten en schoeisel - Voetproblemen - Risicohoudend schoeisel 6. Omgeving en gedrag - Vermoeden van risicovolle omgeving - Vermoeden van risicovol gedrag 7. Valangst - Angst om te vallen - Dingen die niet/niet meer gedaan worden uit angst om te vallen
Ja !.
Nee !.
!.
!.
!.
!.
!
!
!. !. !. !.
!. !. !. !.
!. !.
!. !.
!. !.
!. !.
!. !.
!. !.
1. Evenwicht, spierkracht en mobiliteit !. Evaluatie in het kader van F-pathologie !. Oefenprogramma !. Loophulpmiddel aanbevolen en informatie verschaft (correct gebruik, instanties) Andere en/of bemerkingen: ............................................................................................................................... ............................................................................................................................... ............................................................................................................................... 2. Medicatie !. Kritische herbeoordeling medicatieschema !. Graduele dosisreductie !. Geriater geconsulteerd !. Informatie m.b.t. nevenwerkingen en therapietrouw Andere en/of bemerkingen: ............................................................................................................................... ............................................................................................................................... ............................................................................................................................... 3. Orthostatische hypotensie !. Etiologische diagnose en behandeling !. Doorverwijzing naar geriater !. Adviezen i.v.m. compensatiestrategieën Andere en/of bemerkingen: ............................................................................................................................... ............................................................................................................................... ............................................................................................................................... 4. Zicht !. Doorverwijzing naar oftalmoloog !. Wijzing op gevaar bi/multi-focale bril !. Detectie en behandeling cataract !. Evaluatie omgevingsveiligheid Andere en/of bemerkingen: ............................................................................................................................... ............................................................................................................................... ...............................................................................................................................
VALPREVENTIE BIJ THUISWONENDE OUDEREN – PRAKTIJKRICHTLIJN VOOR VLAANDEREN DEEL 2 & 3 VAL- EN FRACTUURPREVENTIE BIJ THUISWONENDE OUDEREN MET VERHOOGD RISICO
DEEL 3 FRACTUURPREVENTIE 5. Voeten en schoeisel !. Advies m.b.t. veilig schoeisel !. Doorverwijzing naar podoloog of orthopedisch chirurg Andere en/of bemerkingen: .......................................................................................................................... .......................................................................................................................... .......................................................................................................................... 6. Omgeving en gedrag !. Oudere en familie attent maken op onveilige situaties en gedragingen !. Diepgaande evaluatie van de woning Andere en/of bemerkingen: .......................................................................................................................... .......................................................................................................................... .......................................................................................................................... 7. Valangst !. Falls Efficacy Scale International !. Informatie over valrisicofactoren !. Oefenprogramma !. Informatie over personenalarm !. Aanleren hoe recht te komen na een val Andere en/of bemerkingen: .......................................................................................................................... .......................................................................................................................... .......................................................................................................................... D. FOLLOW-UP !. !. !.
Na 1 maand Na 3 maanden Na 6 maanden
Andere en/of bemerkingen: .......................................................................................................................... .......................................................................................................................... ..........................................................................................................................
A. EVALUATIE !.
Nagaan of voldoende Ca en vit D inname (1200 mg Ca/dag en 800 IE vit D/dag) !. Osteoporose vaststellen m.b.v. DXA-meting of geschiedenis valgebonden fracturen B. INTERVENTIES !.
Voorschrijven supplementen 1200 mg Ca + 800 IE vit D per dag in geval van tekort !. Osteoporose medicamenteus behandelen (bifosfonaat of strontiumranelaat bovenop 1200 mg Ca en 800 IE vit D per dag) !. Heupprotector bij ouderen met garantie op goede therapietrouw (cave: zorg voor comfortabel en veilig gebruik!) Andere en/of bemerkingen: ............................................................................................................................... ............................................................................................................................... ............................................................................................................................... C. FOLLOW-UP !. !. !.
Na 1 maand Na 3 maanden Na 6 maanden
Bemerkingen: ............................................................................................................................... ............................................................................................................................... ............................................................................................................................... ............................................................................................................................... ............................................................................................................................... ............................................................................................................................... ............................................................................................................................... ............................................................................................................................... ...............................................................................................................................
2. Four Test Balance Scale
Procedure: -
Vraag aan de oudere om elk van de vier posities van de Four Test Balance Scale gedurende 10 seconden aan te nemen (zie onderstaande figuur).
-
Voor de vierde positie mag de oudere kiezen op welk been hij zal staan. Parallelle stand
Semi-tandem stand
Tandem stand
Unipodale stand
-
Deze test wordt uitgevoerd zonder hulpmiddel of schoeisel.
-
De onderzoeker mag de oudere helpen om de juiste positie aan te nemen. Vervolgens moet de oudere aangeven wanneer hij klaar is om de test zonder hulp uit te voeren. Oefenen is niet toegelaten. Plaats een stoel achter de oudere.
-
De test is positief van zodra men één van de vier posities geen 10 seconden kan aannemen, bv. de oudere beweegt zijn voeten; de hulpverlener moet de oudere vastnemen om een val te voorkomen of de oudere raakt de muur, tafel of stoel om het evenwicht te behouden.
CAVE: altijd in de onmiddellijke nabijheid van de patiënt blijven! (Gardner, 2001; Rossiter-Fornoff, 1995)
79
3. Functional Reach
Benodigdheden: -
Lintmeter
-
horizontaal tegen muur op schouderhoogte.
Procedure: -
De oudere neemt plaats naast de lintmeter en houdt de arm het dichtst tegen de muur met gebalde vuist horizontaal met de lintmeter.
-
De oudere reikt zo ver mogelijk voorwaarts zonder het evenwicht te verliezen.
-
De test is positief indien de reikafstand 25 cm of minder bedraagt.
CAVE: altijd in de onmiddellijke nabijheid van de patiënt blijven!
(Duncan, 1992)
80
4. Timed Chair-Stand-Test
Benodigdheden: -
Stoel, bij voorkeur zonder armleuningen.
Procedure: -
Plaats de stoel met de leuning tegen de muur voor de veiligheid van de oudere.
-
De oudere zit op de stoel en houdt de armen gekruist voor de borst; indien het een stoel betreft met armleuningen, mag de oudere deze niet gebruiken.
-
Vraag aan de oudere om volgende opdracht zo snel mogelijk uit te voeren: vijf maal op te staan van de stoel en vervolgens opnieuw te gaan zitten.
-
De tijd wordt opgenomen.
-
De test is positief indien de oudere hiervoor 14 seconden of meer nodig heeft of indien hij niet in staat is de test uit te voeren.
CAVE: altijd in de onmiddellijke nabijheid van de patiënt blijven! (Guralnik, 1995)
81
5. Maximale handknijpkracht
Benodigdheden: -
Martin Vigorimeter (Elmed, Addison, USA) = manometer verbonden met een samendrukbare rubberen peer Opm. Het toestel wordt geleverd met drie rubberen peren: een kleine (voor kinderen), middelmatige en een grote. Hanteer de grote peer bij alle ouderen (voor standaardisatie van de krachtmeting).
Procedure: -
Positioneer de oudere met de schouder in adductie en neutrale rotatie, 90° gebogen elleboog, voorarm in neutrale positie en pols in lichte dorsiflexie (0-30°).
-
Vraag aan de oudere om zo hard mogelijk in de grote peer van de Martin Vigorimeter te knijpen.
-
Lees de druk in het systeem af op de manometer in kilopascal (Kpa) of bar.
-
Noteer de hoogste score van drie pogingen als maximale knijpkracht, aangezien deze waarde overeenkomt met de reële maximale kracht van de oudere.
-
Interpreteer het resultaat met de waarden in onderstaande tabel. Voor een normale handknijpkracht moet het resultaat hoger zijn dan de drempelwaarde voor overeenkomend geslacht en leeftijd.
82
Mannen Leeftijd (jaar)
Vrouwen
Drempelwaarde
Mediaan
Drempelwaarde
Mediaan
(KPa)
(KPa)
(KPa)
(KPa)
60-64
83
106
63
76
65-69
74
97
58
71
70-74
66
91
54
67
75-79
57
82
48
63
80-84
50
75
43
59
= 85
37
64
35
54
Aangepaste tabel volgens Merkies et al. (2000). Leeftijd in jaren, alle andere waarden zijn uitgedrukt in Kilopascal en gelden zowel voor de dominante als de niet-dominante hand. De drempelwaarde komt overeen met de grenswaarde op 0.05 niveau. (Bautmans, 2009; Bautmans, 2005; Desrosiers, 1995a; Desrosiers, 1995b; Merkies, 2000)
83
6. Timed Up & Go Test
Benodigdheden: -
Stoel met armleuning en standaardzithoogte (± 50 cm)
Procedure: -
vraag aan de oudere om volgende opdracht uit te voeren: rechtstaan van stoel, drie meter wandelen, zich omdraaien, terugwandelen en opnieuw gaan zitten op de stoel.
-
de oudere draagt zijn normaal schoeisel en mag, indien nodig, een hulpmiddel gebruiken; hulp van derden is niet toegestaan; de oudere mag de test eenmaal op voorhand uitvoeren om ermee vertrouwd te geraken.
-
startpositie: rug tegen leuning, armen op armleuningen en, indien nodig, hulpmiddel in de hand.
-
de tijd wordt opgenomen en het gangpatroon wordt geëvalueerd.
-
afwijkend gangpatroon = een ongelijkmatig/onevenwichtig gangpatroon; slentert, schuifelt of sloft; wijkt van de lijn af; onvaste, wankele stappen.
CAVE: altijd in de onmiddellijke nabijheid van de patiënt blijven! (Large, 2006; Podsiadlo, 1991)
84
7. Informatie en contacten over ergotherapie aan huis
-
Ergotherapie aan huis vanuit -
Lokale diensten centra: op www.dienstencentra.org staan alle adressen en telefoonnummers van erkende lokale dienstencentra. Zie ook www.zorg-en-gezondheid.be/adressen_lokale_dienstencentra.aspx
-
Regionale
dienstencentra
(ziekenfondsen
en
mutualiteiten):
op
www.zorg-en-gezondheid.be/adressen_regionale_dienstencentra.aspx staat per provincie een lijst met de regionale dienstencentra in de buurt. -
Diensten voor gezinszorg: www.zorg-en-gezondheid.be/adressen_ge zinszorg.aspx
-
Een zelfstandige basis: In de thuiszorg is ergotherapie door de Belgische en Vlaamse wetgeving echter tot op vandaag nog niet erkend als ‘zorgverstrekker' en is er ook geen terugbetaling voor een ergotherapiebehandeling.
-
Ergotherapie aan huis vanuit -
De intra- en transmurale settings: de ergotherapeut kan vanuit een residentiële
setting
(ziekenhuis,
dagverzorgingscentra,
rust-
en
verzorgingstehuizen, ...) bij de persoon aan huis gaan. -
Edith vzw (Ergotherapie dienstverlening in de Thuiszorg) is binnen het Vlaams Ergotherapeutenverbond de werkcel die de specialist thuiszorg en ambulante ergotherapie is. Edith vzw kan helpen om een ergotherapeut in de buurt te zoeken:
[email protected]. Meer info op www.ergotherapie.be.
-
Een ergotherapeut kan ook gezocht worden via de Gouden Gids onder de rubriek “ergotherapeuten”: www.goudengids.be.
-
Meer informatie over woonaanpassingen zowel voor de ouderen zelf als voor professionelen vindt men op de website van De Zilveren Sleutel: www.pwo.be.
85