Vakwerkplan Facilitaire Dienstverlener niveau 2 ‘KANSRIJK Opleiden’ September 2011 Toelichting: Het schooljaar 2010-2011 is het DaCapo College in samenwerking met Leeuwenborgh Opleidingen, gestart met de pilot „Facilitaire dienstverlener niveau 2‟ onder de naam „ KANSRIJK Opleiden‟. Aanleiding Voor sommige leerlingen met een stoornis in het autistisch spectrum (ASS) is het erg moeilijk om een vmbo-opleiding te volgen en aansluitend een mbo-opleiding succesvol af te ronden. Cognitief gezien hebben zij de mogelijkheden voor vervolgonderwijs, maar aspecten vanuit de ASS zijn vaak een verstorende factor. Het samenwerkingsverband wil een doorlopende leerlijn VMBO/MBO opzetten om uitval van deze groep leerlingen binnen de opleiding – zoveel als mogelijk – te voorkomen en de leerlingen een betere kans op de arbeidsmarkt te bieden. Het is volgens het samenwerkingsverband mogelijk om de specifieke doelgroep – autistische zorgleerlingen – door samenwerking op maat tussen VMBO (DaCapo College) en MBO (Leeuwenborgh Opleidingen) èn bedrijfsleven in de vorm van een doorlopende leerlijn naar de startkwalificatie (niveau) 2 te leiden en uitval binnen de opleiding – zoveel als mogelijk – te voorkomen en zo de leerlingen een betere kans op de arbeidsmarkt te bieden. Hoofddoel: Het samenwerkingsverband wil een effectieve doorlopende leerlijn VMBO/MBO opzetten om uitval van leerlingen met ASS binnen de opleiding – zoveel als mogelijk – te voorkomen en de leerlingen een betere kans op de arbeidsmarkt te bieden. Uit internationale studies blijkt dat leerlingen met ASS veel baat hebben bij effectief en goed opgezet onderwijs (onderwijsraad 2010). Dit is voor elke leerling van belang, maar voor leerlingen met gedragsproblemen onontbeerlijk. Effectief en goed opgezet onderwijs voor deze doelgroep moet voldoen aan een aantal randvoorwaarden (Scheerens, 2007). Deze randvoorwaarden zijn: 1. resultaatgericht; 2. veilig, helder en stimulerend pedagogisch klimaat; 3. gestructureerd onderwijsaanbod. Bij de uitwerking van het hoofddoel in concrete resultaten wordt rekening gehouden met de drie randvoorwaarden. Het doel is een doorlopende leerlijn op te zetten voor leerlingen met ASS en daarbij invulling te geven aan de randvoorwaarden om daadwerkelijk uniek, effectief en goed opgezet onderwijs te realiseren. Tijdens de pilot wordt geëxperimenteerd met het ontwikkelde onderwijsconcept. Er wordt door het samenwerkingsverband een Kwalificatieklas Facilitair Medewerker opgezet. Resultaatgericht Binnen de doorlopende leerlijn betekent resultaatgericht een sterke focus op het beheersen van basisvakken als lezen, taal en rekenen, het stellen van duidelijke doelen, het hebben van hoge verwachtingen van leerlingenprestaties en het bijhouden van de leervorderingen. Hier wordt binnen het project nadrukkelijk aandacht aan besteed. Daarnaast is een hoog ambitieniveau eveneens van R.Schütt
belang, in combinatie met een positieve houding van de school en de leraar. Juist als het gaat om kinderen met gedragsproblemen, is het belangrijk te zoeken naar hun sterke kanten (talentontwikkeling). Dit versterkt bij deze leerlingen het gevoel dat zij iets kunnen en erbij horen, waardoor ook hun motivatie om te leren zal toenemen. Duidelijke doelen stellen zorgt er ook voor dat het onderwijs in de verschillende leerjaren beter aansluit. Het samenwerkingsverband stelt het toetsen en waarderen van de persoonlijke ontwikkeling van de leerlingen centraal. Veilig, helder en stimulerend pedagogisch klimaat Binnen de doorlopende leerlijn betekent een veilig, helder en stimulerend pedagogisch klimaat dat aandacht besteed wordt aan het creëren van een “wij-gevoel”, iedereen maakt deel uit van déze school, met déze waarden, normen, gewoontes en activiteiten. Het participerende bedrijfsleven wil dit “wij-gevoel” op de werkplek ook creëren. Vanaf de start van het project wordt aandacht besteed aan het creëren van dit „wij-gevoel‟. Het samenwerkingsverband ziet deze activiteit als een heel belangrijke factor in het behalen van succes en staat dan ook als thema centraal bij de kick-off. Hoe gaan we als samenwerkingsverband dit “wij-gevoel” uitdragen? Gestructureerd onderwijsaanbod. Ten slotte betekent een gestructureerd onderwijsaanbod binnen de doorlopende leerlijn aandacht voor: Doelgericht en planmatig werken; doelgericht en planmatig werken leidt in samenhang met een ordelijk school- en klassenklimaat tot een verhoging van de effectieve leertijd. Uitdagende leeromgeving; dit is een leeromgeving “die gericht is op het activeren van het denkvermogen van leerlingen”. Het samenwerkingsverband creëert tijdens de projectperiode een aan de werkelijkheid gerelateerde, krachtige leeromgeving, kleinschalig met veel structuur, waar letterlijk actief en betekenisvol gewerkt wordt aan werk. De praktijk wordt in de school gehaald of het onderwijs gaat naar de praktijk. Samen met het bedrijfsleven wordt opgeleid op de werkplek (BPV). Adequate ondersteuning en feedback geven; maatwerk in uitdagende toets- en presentatievormen. Er wordt door het samenwerkingsverband bekeken en geëxperimenteerd welke mogelijke aanpakken – denk aan het model staan („modeling‟) of tussenstapjes aanbieden (“to scaffold”) – het beste werkt voor de doelgroep. Passende zorgstructuur: Bij maatwerk gaat het om het afstemmen van de onderwijsleersituatie op de onderwijsbehoeften en ontwikkelingskansen van de leerling. Binnen dit project wordt hier nadrukkelijk aandacht aan besteed door vast te leggen welke zorg een individuele ASS leerling nodig heeft. Door de samenwerking tussen VMBO en MBO in deze doorlopende leerlijn wordt ook de doorlopende zorglijn voor deze specifieke doelgroep doorgetrokken. VMBO zorgt gedurende de projectperiode voor bekostiging van het zorgtraject. Om dit na het project voort te kunnen zetten wordt een passend bekostigingsmodel ontwikkeld tijdens het project. Deze activiteit vindt in het laatste jaar van het project plaats. Op productniveau levert het samenwerkingsverband de volgende producten op: - werkwijze om het beheersen van basisvakken als lezen, taal en rekenen op een hoger niveau te brengen; - lijst met duidelijke leerdoelen voor de leerlingen; - beschrijving van prestatieverwachtingen van leerlingen; - instrument om leervorderingen van leerlingen met ASS bij te houden; - werkwijze waarbij binnen school en bedrijf meer focus komt te liggen op talentontwikkeling van de leerling; - instrument om persoonlijke ontwikkeling van leerlingen te toetsen; - werkwijze/methodiek om veilig, helder en stimulerend pedagogisch klimaat voor leerlingen met ASS te bewerkstelligen; - 12 uitgewerkte competentiegerichte opdrachten voor leerlingen; - ingerichte „uitdagende‟ leeromgeving; - werkwijze voor uitdagende toets- en presentatievormen; - beoordelingsinstrument; - training begeleiden en ondersteunen leerlingen met ASS; - training in verwerven kennis over ASS.
R.Schütt
Activiteiten die worden ingezet om de beoogde resultaten en effecten te bereiken. Om de doelstellingen van het project KANSRIJK Opleiden te bereiken, worden 3 experimenten uitgevoerd en zal er tijdens de uitvoering onderzoek plaatsvinden naar de effecten van de „vernieuwingen‟ in het onderwijs. De experimenten vormen onderdelen van de beoogde unieke, effectieve doorlopende leerlijn VMBO/MBO voor leerlingen met ASS. Experiment 1: Oriënteren en omgaan met ASS Binnen experiment 1 staat het verwerven van een goed begrip en inzicht in autisme voor docenten en praktijkopleiders centraal. Binnen het experiment zal onderzocht worden hoe begeleiders het beste „getraind‟ kunnen worden in het verkrijgen van inzicht en begrip in ASS en welke „begeleidingsvormen‟ het meeste rendement behalen bij het ondersteunen van de leerling. Dit om een betere zorgstructuur te kunnen realiseren. Experts vanuit het speciaal onderwijs – cluster 4 – voor kinderen met gedragsproblemen of autisme leveren een belangrijke ondersteuning binnen dit experiment. Zij kennen de doelgroep en weten hoe de leerlingen met ASS benaderd moeten worden in verschillende settings. Uit een onderzoek, uitgevoerd door de Nederlandse Vereniging van Autisme (NVA) en Stichting ombudsman (2005), komt naar voren dat een kwart van de leerlingen met autisme op het MBO ontevreden is. Als belangrijkste pijlers bij de mate van tevredenheid worden aangegeven: de deskundigheid van het personeel op school, het in de (eigen) waarde gelaten worden, de omgeving van de school en de communicatie met de leerkrachten. De klachten gaan met name over te weinig begeleiding en deskundigheid op school, onvoldoende aanpassing van lesmateriaal op school en slechte communicatie tussen hulpverleners en begeleiders. Uit verschillende onderzoeken naar de impact van het hebben van autisme op het volgen van onderwijs komen dezelfde aspecten naar voren. In het onderwijs is grote behoefte aan kennis over ASS en adviezen voor de juiste ondersteuning en behandeling (Van Doorn, 2001). De betrokkenen op school rondom de individuele deelnemers (mentor, docenten, praktijkopleiders) moeten op de eerste plaats een goed begrip en inzicht in autisme verwerven. Belangrijke vragen zijn: “Wat betekent het als een leerling autisme heeft”? “Hoe begrijp ik zijn gedrag”? “Wat betekent dit voor mijn benadering”? Vanuit dit inzicht is het van belang dat de concrete schoolse leeromgeving daar waar mogelijk wordt aangepast. Deze vraagstelling staat centraal binnen experiment 2. Experiment 2: Onderwijsmethodieken voor ASS Binnen experiment 2 staat het „herinrichten‟ van het onderwijs centraal om de cognitieve prestaties van leerlingen met ASS positief te beïnvloeden. Zoals bij onderdeel 2 al toegelicht blijken leerlingen met ASS veel baat te hebben bij effectief en goed opgezet onderwijs. Binnen het experiment zal onderzocht worden hoe dergelijk effectief en goed opgezet onderwijs gerealiseerd kan worden. Het leerklimaat zal onder de loep genomen worden, m.a.w. is het leerklimaat ingericht op de behoeften van de doelgroep? Voelt de leerling zich veilig, begrepen en „thuis‟ op school? En zo niet, hoe kan het klimaat eenvoudig aangepast worden? Ten slotte wordt ook het onderwijsaanbod nader bekeken. Hoe wordt het onderwijs aangeboden? Is de leeromgeving uitdagend? Wordt er op de juiste wijze feedback en ondersteuning gegeven? En hoe kunnen eenvoudige interventies gepleegd worden om het onderwijsaanbod op de behoefte van de leerlingen met ASS aan te passen. Een aantal mogelijke voorbeelden: De omgeving kan worden aangepast door bijvoorbeeld in open ruimtes waar leerlingen individueel of groepsgewijs met opdrachten aan de slag kunnen ook afgeschermde werkplekken te maken. Onoverzichtelijke, vaak grote en drukke kantines kunnen worden verdeeld in kleinere subruimtes waar leerlingen (met èn zonder ASS) rustig hun lunch kunnen gebruiken. Er kan gekeken worden naar het beperken van ad hoc rooster- of lokaalwijzigingen en als aanpassingen niet realiseerbaar zijn, kan gekeken worden naar de communicatie ten aanzien van veranderingen door deze duidelijker en sneller op te pakken. Projectgestuurde opdrachten kunnen bijvoorbeeld in kleinere deelblokken en gestructureerd op papier worden aangeboden, etc. Experiment 3: Talentontwikkeling in bedrijf Binnen experiment 3 wordt onderzocht hoe talentontwikkeling voor leerlingen met ASS vorm kan krijgen binnen het onderwijs in het bedrijf en vervolgens wordt met de uitvoering van talentontwikkeling geëxperimenteerd. Binnen het experiment wordt een kleinschalig „Leerwerkbedrijf Facilitair‟ opgezet waarin deelnemers van DaCapo College en Leeuwenborgh Opleidingen samen werken en leren. De leerlingen uit deze specifieke doelgroep (gaan) werken vanuit kleinschalige leerwerkbedrijven in een “echte‟ arbeidslocatie. De leerlingen werken op „echte‟ afdelingen of locaties onder begeleiding van zowel docenten als praktijkopleiders aan hun competenties en ontvangen lessen door docenten op het leerwerkbedrijf zelf. Hiermee is de leerinhoud meer vraaggestuurd dan aanbodgestuurd,
R.Schütt
levensecht in plaats van gesimuleerd. De leerlingen maken meteen een begin met meer zelfstandig te werken en verantwoordelijk te zijn voor hun werkplek. De leerlingen krijgen inzicht in hun mogelijkheden (talenten) en beperkingen door deze maatwerkgerichte aanpak. Het onderwijs leert trouwens ook om op de werkplek efficiënter te werken. In de praktijk gaat het leren sneller. Tijdens het werken zal overigens meer nadruk gelegd worden op het uitbouwen van „talenten‟ in plaats van het „focussen‟ op tekortkomingen. De begeleider (docent/praktijkopleider) speelt hierbij een belangrijke rol. Hij/zij moet leren om talent van de leerling te herkennen bij het uitvoeren van opdrachten en het talent te benoemen, dit is belangrijk voor het zelfbeeld van de leerling. Onderzoek (Evers et al., 2007) wijst uit dat het belangrijk is voor kinderen om een positief zelfbeeld te ontwikkelen. Als leerlingen hun talenten kennen en kunnen inzetten, neemt hun zelfwaardering, zelfrespect en motivatie toe en neemt de schooluitval af. Leerlingen weten beter wat ze kunnen en maken betere keuzes. Ze voelen zich nodig en begrepen.
R.Schütt
Vakwerkplan Facilitaire Dienst (FD) September 2011 Typering beroepengroep De Facilitaire dienstverlener is werkzaam binnen de facilitaire dienstverlening van instellingen en bedrijven. In de facilitaire dienstverlening worden ondersteunende diensten verleend. De werkzaamheden van een Facilitaire dienstverlener kunnen daarom zeer verscheiden zijn. Zo kan hij zich bijvoorbeeld bezighouden met het ontvangen en verwerken van inkomende post en goederen, het inrichten en gebruiksklaar maken van vergaderfaciliteiten, het verrichten van schoonmaakwerkzaamheden en voeding- en restauratieve taken, het beheren van afvalstromen en het verzorgen van transport. Hij maakt daarbij optimaal gebruik van beschikbare hulpmiddelen. Daarnaast onderhoudt de Facilitaire dienstverlener contacten met klanten om te kunnen voldoen aan specifieke wensen. Als Facilitaire dienstverlener werk je klant- en servicegericht, wat zich uit in een proactieve, meegaande, flexibele en meedenkende houding. Daarnaast dient de Facilitaire dienstverlener goed kunnen samen werken met verschillende collega‟s en afdelingen. (Uit: Kwalificatiedossier Facilitaire dienstverlener) Landelijke Kwalificaties MBO Facilitaire dienstverlener Crebonummer: 94170 Sector: Facilitaire dienstverlening Branche: Catering, Hotel-restaurants, Hotels, pensions, conferentieoorden, Kampeerterreinen, Wasserijen en linnenverhuur, Ziekenhuizen, Overige non-profitdiensten, Diverse Cohort: 2011 - 2012
Doelstellingen (Kerndoelen) De leerling beheerst aan het eind van de opleiding de werkprocessen die horen bij de 4 kerntaken. Kerntaak 1 Beheert gebouwen en apparatuur 1.1 Voert schoonmaakwerkzaamheden uit 1.2 Verzorgt textiel 1.3 Beheert textiel 1.4 Gebruiksklaar maken/houden van diverse apparatuur 1.5 Richt beschikbare ruimtes in en beheert deze 1.6 Signaleert onveilige situaties 1.7 Voert activiteiten op het gebied van risicopreventie uit 1.8 Voert toelatingsbeleid uit 1.9 Voert brand- en sluitrondes uit 1.10 Coördineert de uitvoering van beveiligingstaken Kerntaak 2 Bereidt voedingscomponenten en voert cateringwerkzaamheden uit 2.1 Treft voorbereidingen voor de bereiding van voedingscomponenten en verkoop 2.2 Informeert en begeleidt cliënten en gasten bij de menukeuze 2.3 Bereidt (warme en brood-) maaltijden 2.4 Bereidt huishoudelijke dranken en distribueert deze 2.5 Geeft dranken en gerechten uit en distribueert/serveert deze 2.6 Stelt menuplannen samen 2.7 Ontwerpt en implementeert de routing van de keuken Kerntaak 3 Ondersteunt het secretariaat en faciliteert de organisatie van bijeenkomsten en evenementen R.Schütt
3.1 Sorteert en verwerkt inkomende en uitgaande post 3.2 Voert receptiewerkzaamheden uit 3.3 Voert licht administratief werk uit 3.4 Voert vergaderservice uit 3.5 Faciliteert de organisatie van evenementen Kerntaak 4 Beheert de voorraad en verzorgt de logistiek 4.1 Onderhoudt de voorraad 4.2 Vraagt offertes op en selecteert leveranciers 4.3 Bestelt materialen en middelen 4.4 Neemt goederen in ontvangst en slaat deze op 4.5 Zorgt voor de interne goederenstroom
Gebruikte methode (verantwoording voor de keuze) FD OKAY Uitgeverij: Edu-Actief b.v. Meppel De methode FD Okay volgt het Kwalificatiedossier van de opleiding. De hoofdstukken zijn in het curriculum gezet i.p.v. de werkprocessen. Dit is voor de betrokkenen overzichtelijker en duidelijker. (Deel 1 bevat kerntaak 1, deel 2 kerntaak 2 en deel 3 omvat de kerntaken 3 en 4) De stof is verdeeld over 3 jaar, waarbij per trimester 2 of 3 hoofdstukken uit de verschillende delen van de methode worden doorgewerkt. Dit om te voorkomen dat de leerlingen een heel jaar met dezelfde kerntaak bezig zijn. Niet precies is in te schatten of de hoofdstukken gelijk zijn qua tijdsinvestering; wel moet aan het eind van ieder trimester de voorgeschreven leerstof doorgewerkt zijn. Op basis van evaluatie zijn bijstellingen mogelijk!
Werkvormen Opdrachten De opdrachten zijn gerangschikt per bronnenboek en vervolgens per hoofdstuk. In elke opdracht wordt aangegeven: Soort opdracht We onderscheiden 3 soorten opdrachten: Kennisvragen Door het maken van deze vragen test de leerling zijn kennis op het gebied van een specifiek onderwerp. Meestal zijn de antwoorden te vinden in het boek. Andere vragen kunnen worden beantwoord door logisch na te denken en weer andere vragen kunnen worden beantwoord met het behulp van internet. Opdrachten Bij opdrachten wordt de theorie toegepast in de praktijk. Bijvoorbeeld: een onderzoek uitvoeren een interview afnemen een vergadering bijwonen een evenement organiseren enzovoort. Casussen Casussen zijn praktijkvoorbeelden. De leerling leest deze casus en beantwoordt de gestelde vragen over de casus. Niveau De opdrachten zijn onderverdeeld in 4 soorten niveaus: Niveau 2 R.Schütt
Dit zijn opdrachten specifiek voor de niveau 2 leerling. Niveau 2+ Dit zijn verdiepingsopdrachten voor de niveau 2 leerling die wil doorstromen naar niveau 4. Niveau 4 Dit zijn opdrachten specifiek voor de niveau 4 leerling. Niveau 4+ Dit zijn verdiepingsopdrachten voor de niveau 4 leerling die wil doorstromen naar het HBO. Tijdsduur (in uren) Per opdrachten staat aangegeven hoelang een leerling erover doet. (Dit is een indicatie. ) Te gebruiken bronnen (bronnenboek, stappenplan, internet etc.) Per opdrachten staat aangegeven welke bronnen de leerling kan gebruiken. Dit is altijd het bronnenboek maar er kunnen ook naar andere bronnen worden verwezen zoals internet of een stappenplan. Kerntaak Elke opdracht is gekoppeld aan een kerntaak. Het kan ook voorkomen dat 1 opdracht meerdere kerntaken omvat. Werkprocessen Ook de werkprocessen staan duidelijk aangegeven. Ook hierbij geldt dat één opdracht meerdere werkprocessen kan omvatten. Competenties Elke opdracht is gelinkt aan een aantal competenties. Bij het uitvoeren van de opdracht werkt de leerling aan de competenties die gegeven staan in de opdracht.
Wijze van toetsing, normering etc. De leerling maakt per Kerntaak twee „bewijzen‟. Als deze met goed resultaat zijn uitgevoerd, worden deze afgevinkt en verzameld in de portfolio. De School-competenties worden per kerntaak, minimaal 2 maal per jaar geëvalueerd a.d.h.v. een “Competentiebeoordeling in school”. De beoordeling wordt aangegeven op een puntenschaal van 1 t/m 4. Competenties: 1 = (bijna) nooit of 1 = nauwelijks of niet ontwikkeld 2 = zo nu en dan of 2 = aanwezig maar gebrekkige uitvoering 3 = redelijk vaak of 3 = dit gaat al vaak goed 4 = (bijna) altijd goed of 4 = sterk punt
Planning leerstof De leerlingen werken a.d.h.v. een individuele weekplanner.
Vakspecifieke bijzonderheden
R.Schütt
Vakwerkplan FD Praktijk Beroepspraktijkvorming (BPV) September 2011 Doelstellingen (Kerndoelen) De leerling ontwikkelt zo veel mogelijk vaardigheden / competenties. Hieronder wordt aangegeven welke competenties aangewend worden bij de uitvoering van de werkprocessen en de kerntaken. A. B. C. D. E. F. G. H. I. J. K. L. M. N. O. P. Q. R. S. T. U. V. W. X. Y.
Beslissen en activiteiten initiëren. Aansturen Begeleiden Aandacht en begrip tonen Samenwerken en overleggen Ethisch en integer handelen Relaties bouwen en netwerken Overtuigen en beïnvloeden Presenteren Formuleren en rapporteren Vakdeskundigheid toepassen Materialen en middelen inzetten Analyseren Onderzoeken Creëren en innoveren Leren Plannen en organiseren Op de behoeften en verwachtingen van de “klant” richten Kwaliteit leveren Instructies en procedures opvolgen Omgaan met veranderingen en aanpassen Met druk en tegenslag omgaan Gedrevenheid en ambitie tonen Ondernemend en commercieel handelen Bedrijfsmatig handelen
Gebruikte methode (verantwoording voor de keuze) Geen Beroepspraktijkvorming De leerlingen oefenen de theorie op de werkplek. (Beroepspraktijkvorming) Eerst doen de leerlingen een interne stage (Bijv. bij de conciërge, huishoudelijke dienst of administratie van de eigen school). Later gaan de leerlingen extern op stage (1 tot 2 dagen in de week). Tijdens de stage is de bedoeling om zoveel mogelijk kerntaken uit te voeren. Het kenniscentrum “Kenwerk” verzorgt zoveel mogelijk de BPV plaatsen (verwerven van de juiste BPV plekken voor deze doelgroep). Deze dienen door Kenwerk geaccrediteerd te zijn. BPV Voor de BPV wordt een stageboek ontwikkeld, dat aansluit bij de doelgroep en tevens houvast biedt aan de praktijkbegeleider.
R.Schütt
Werkvormen De werkvormen zijn de praktische handelingen (de werkprocessen), behorende bij bovenstaande competenties.
Wijze van toetsing, normering etc. Van elke stagedag wordt door de leerling een stageverslag gemaakt. Hierbij wordt gelet op inhoud maar ook op de schrijfvaardigheid. De BPV-competenties worden per kerntaak, minimaal 2 maal per jaar geëvalueerd a.d.h.v. een “Competentiebeoordeling in de BPV”. De beoordeling wordt aangegeven op een puntenschaal van 1 t/m 4. Competenties: 1 = (bijna) nooit of 1 = nauwelijks of niet ontwikkeld 2 = zo nu en dan of 2 = aanwezig maar gebrekkige uitvoering 3 = redelijk vaak of 3 = dit gaat al vaak goed 4 = (bijna) altijd goed of 4 = sterk punt Examinering In de portfolio worden een aantal bewijzen verzameld. Deze is voorwaardelijk voor deelname aan een Proeve van bekwaamheid. Tijdens de Proeve moet ook Rekenen, Nederlands en LLB worden meegenomen in de beoordeling. Tijdens de Proeve van bekwaamheid toont de leerling de verworven competenties in de praktijk (op de BPV-plek).
Planning leerstof Dit gebeurt in overleg met de BPV-begeleider, de begeleider op de werkplek.
Vakspecifieke bijzonderheden
R.Schütt
Vakwerkplan FD Leren Loopbaan en Burgerschap (LLB) September 2011 Doelstellingen (Kerndoelen) De leerling beheerst aan het eind van de opleiding de werkprocessen die horen bij de 7 kerntaken. Kerntaak 1: Benoemt zijn eigen ontwikkeling en gebruikt middelen en wegen om daarbij passende leerdoelen te bereiken 1.1 Benoemt leerdoelen voor de eigen ontwikkeling. 1.2 Inventariseert geschikte manieren van leren. 1.3 Kiest bij de situatie en bij zichzelf passende manieren van leren. 1.4 Plant zijn eigen leerproces en voert het uit. 1.5 Evalueert de gekozen manier van leren. Kerntaak 2: Stuurt de eigen loopbaan 2.1 Reflecteert op eigen kwaliteiten en motieven 2.2 Onderzoekt welk werk er is en wat bij hem past. 2.3 Stuurt de eigen loopbaan en onderneemt acties die daarbij nodig zijn. Kerntaak 3: Participeert in het politieke domein, in besluitvorming en beleidsbeïnvloeding 3.1 Oriënteert zich op onderwerpen waarover politieke besluiten genomen worden. 3.2 Vormt een eigen mening. 3.3 Onderneemt acties naar aanleiding van gemaakte keuzen. Kerntaak 4: Functioneert als werknemer in een arbeidsorganisatie 4.1 Gedraagt zich als werknemer bij het uitvoeren van het werk. 4.2 Maakt gebruik van werknemersrechten. 4.3 Stelt zich collegiaal op. Kerntaak 5: Functioneert als kritisch consument 5.1. Oriënteert zich op de consumentenmarkt en houdt rekening met eigen wensen en mogelijkheden. 5.2. Onderneemt acties om producten en diensten aan te schaffen. Kerntaak 6: Deelnemen in allerlei sociale verbanden en respectvol gebruiken van de openbare ruimte 6.1. Neemt deel in diverse sociale verbanden en leeft in de openbare ruimte. 6.2. Voert activiteiten uit voor de leefbaarheid van zijn sociale omgeving. Kerntaak 7: Zorgt voor de eigen gezondheid (vitaal burgerschap) 7.1 Zoekt informatie over een gezonde leefwijze. 7.2 Beslist op basis van informatie en handelt ernaar. 7.3 Onderneemt activiteiten om de gezondheid te bevorderen.
Gebruikte methode (verantwoording voor de keuze) Context Uitgeverij: Edu-Actief b.v. Meppel In het format zijn de kerntaken gezet die relevant zijn voor de vaktheorie, tenminste, daar waar dat mogelijk was. In de methode staat aangegeven welke kerntaak behandeld wordt. Ook voor LLB geldt: waar mogelijk meenemen in de vaktheorie en praktijk. R.Schütt
CINOP heeft een document gemaakt waar LLB aan Nederlands gekoppeld is. Ook hier liggen kansen voor het vergroten van de taalvaardigheid!
Werkvormen De opbouw van de thema’s Elk thema is volgens een vaste structuur opgebouwd. Het begint met een overzicht van de kerntaak, de werkprocessen en de competenties die in het thema centraal staan. 1. Introductie Dan volgt een introductie op het thema. 2. Kennischeck Vervolgens wordt de leerling geconfronteerd met een kennischeck. De kennischeck is een manier om vast te stellen wat de leerling al over het onderwerp van het thema weet. Van de leerling wordt verlangd dat hij de begrippen overneemt en van een betekenis voorziet. Wanneer hij de betekenis niet kent, kan hij die opzoeken in de tekstbronnen, die onder „5. Bronnen/links’ staan vermeld. Op deze manier wordt er een brug geslagen naar de tekstbronnen over het onderwerp dat in het thema aan de orde is. 3. Activiteiten Nadat de leerling de kennischeck (op de door u bepaalde wijze) heeft uitgevoerd, komt hij bij de kern van het thema: de activiteiten. Er is voor de term activiteiten gekozen om aan te geven dat in de methode Context! de nadruk ligt op het laten zien wat de leerling kan: het tonen van zijn competenties. Dat doet hij door aan het werk te gaan. Tijdens het werkproces krijgt de leerling de mogelijkheid om door middel van integrale opdrachten (thema's) te werken aan het verzamelen van bewijsmaterialen. Met de uitwerking van activiteiten per thema (matrix van thema‟s per niveau) worden de bewijsmaterialen beschreven die binnen de verschillende werkprocessen kunnen worden verzameld. De leerling werkt aan producten die levensecht zijn en betekenis hebben. Ze zijn afgeleid van de kerntaken uit het brondocument. De inhoud van de activiteit is onherroepelijk verbonden aan de ontwikkeling van de competenties. Dit ontwikkelingsproces wordt begeleid door de docent. De docent begeleidt, helpt en adviseert de deelnemer met het uitwerken van de thema's. De thema‟s, zoals vermeld in de matrix van thema‟s per niveau, worden ongeacht de leerweg aangeboden. De werkprocessen en competenties overlappen de activiteiten. Algemeen geldt dan dat de leerling alle activiteiten of een selectie daarvan in overleg met de docent uitvoert. Uiteindelijk is een thema uitgevoerd en is het bewijs verzameld. De uitwerkingen van de thema's worden integraal beoordeeld. De beoordelingen worden opgeslagen in een portfolio. Ook kunnen kennistoetsen worden ingezet om de ontwikkeling van de leerling te volgen. 4. Hulpmiddelen Af en toe heeft de leerling bij het uitvoeren van de activiteiten materialen en hulpmiddelen nodig. Deze hulpmiddelen vindt hij op de website van de methode: www.methodecontext.nl. In een groot aantal gevallen bestaat een hulpmiddel uit een adres van een website waarop hij bepaalde informatie moet zoeken of een test moet uitvoeren. Door op dit adres te klikken komt de cursist op een snelle manier op de juiste plek op het internet. Verder vindt de cursist op de website van de methode teksten, formulieren, schema‟s en andere uitwerkingen die hij moet gebruiken bij de uitwerking van zijn activiteiten. 5. Bronnen/links Ook dit onderdeel van de vaste structuur van een thema verwijst naar de website van de methode Context!. Hier wordt een onderscheid gemaakt tussen tekstbronnen en andere bronnen zoals films of internetsites. Het grote verschil met „Hulpmiddelen‟ is dat de materialen die onder „Bronnen/links‟ zijn opgenomen, als achtergrondinformatie dienen. Behalve bij de kennischeck spelen ze geen directe rol bij „3. Activiteiten‟.
Wijze van toetsing, normering etc. De leerling maakt per Kerntaak twee „bewijzen‟. Als deze met goed resultaat zijn uitgevoerd, worden deze afgevinkt en verzameld in de portfolio.
R.Schütt
Planning leerstof De leerlingen werken a.d.h.v. een individuele weekplanner.
Vakspecifieke bijzonderheden
R.Schütt
Vakwerkplan FD Nederlands (NE) September 2011 Doelstellingen (Kerndoelen) De leerling beheerst aan het eind van de opleiding de volgende niveaus: Mondelinge taalvaardigheid: 1F Leesvaardigheid: 2F Schrijfvaardigheid: 1F Taalverzorging en taalbeschouwing: 1F
Gebruikte methode (verantwoording voor de keuze) Taal op niveau Uitgeverij: Edu-Actief b.v. Meppel Het Referentiekader Taal wordt leidend in het hele onderwijs. Voor niveau 2 betekent dit dat alle vaardigheden op 2F moet worden beheerst. In het format is een verdeling naar vaardigheden gemaakt per opleidingsjaar. Er wordt gewerkt met Taal op niveau, losse katernen per vaardigheid en per niveau. In het format staat een algemeen niveau aangegeven, maar het is beter om Nederlands op maat aan te bieden omdat er doorgaans nogal grote verschillen in beheersing zijn.
Werkvormen Modules Taal op niveau bestaat uit modules. Per niveau worden alle vijf vaardigheden (lezen, luisteren, spreken, gesprekken voeren en schrijven) apart behandeld. Daarnaast is er een speciaal katern spelling en grammatica. Voor de docent staan op het docentengedeelte van de website alle uitwerkingen per module. De modules zijn zo ontwikkeld dat leerlingen de lesstof redelijk zelfstandig tot zich kunnen nemen. De docent kan dus op verschillende manieren met de methode werken. Hij kan er bijvoorbeeld voor kiezen om leerlingen van diverse niveaus in één klas te zetten. Leerlingen kunnen elkaar dan helpen wanneer er problemen zijn en de docent is dan meer een coach die leerlingen per individu uitleg kan geven. Hij kan ook juist leerlingen met dezelfde niveaus in een klas zetten. Hij kan dan leerlingen laten samenwerken aan de opdrachten en kan klassikaal uitleg geven bij problemen. Wanneer men met de methode Taal op niveau aan de slag gaat, moet men zorgen voor voldoende computers zodat de leerlingen bij het bronmateriaal kunnen. Voor de luistermodules zijn in ieder geval computers noodzakelijk. Voor de lees- en schrijfmodules heeft de leerling ook vaak een computer nodig. Hier gaat het echter vooral om formulieren die ingevuld moeten worden of teksten die gelezen moeten worden. Deze kunnen ook vooraf uitgeprint en uitgedeeld worden zodat de leerling deze niet via de computer hoeft op te zoeken. In de leesmodules leren de leerlingen eerst om korte teksten globaal te lezen en later pas om de hele tekst te lezen. Er wordt aandacht besteed aan zoekend lezen, zoeken naar bepaalde woorden in de tekst, zoeken naar ordeningen in de tekst, zoeken in tabellen en overzichten. In de luistermodules staat het luisteren naar instructies, het luisteren naar precieze informatie en het luisteren naar debatten en presentaties centraal. De luisterfragmenten waar naar verwezen wordt, kan de leerling vinden op de methodesite. Per opdracht staat de juiste link naar het fragment aangegeven. In de schrijfmodules leert de leerlingen eerst om informatie op de juiste manier te verwoorden. R.Schütt
Wanneer begrijpt iemand anders ook precies wat er moet gebeuren? Vervolgens leren leerlingen ook formulieren op de juiste manier in te vullen en een goede brief te schrijven. Eerst is dit nog een persoonlijke informele brief, terwijl in de latere modules ook zakelijke brieven en sollicitatiebrieven geschreven moeten worden. In de spreek- en gespreksmodules leren de leerlingen om op een passende manier te spreken in diverse situaties. Tijdens een sollicitatiegesprek spreek je anders dan wanneer je met een vriend of vriendin aan het praten bent, en wanneer je met een klant spreekt, spreek je ook weer anders dan met collega‟s onder elkaar. Leerlingen moeten in het begin vooral beoordelen of een gesprek passend is in de gegeven situatie, terwijl ze later ook zelf moeten spreken en gesprekken moeten voeren. Drieslag taal De Drieslag taal impliceert een integrale aanpak van taal in vaklessen, taallessen en ondersteunende lessen. Deelnemers ontwikkelen een groot deel van hun taalvaardigheid in de vaklessen tijdens de ontwikkeling van vakkennis en tijdens de oefening voor het beroep. Dit houdt in dat je tijdens de vaklessen veel leest, schrijft en spreekt. Je moet kilometers maken. Tijdens de taallessen krijgt de leerling theorie en oefeningen aangeboden. Door gebruiksregels veel te oefenen en door uitleg van docenten Nederlands maakt de leerling zich de regels eigen. Ten slotte moeten er nog ondersteunende taallessen aangeboden worden. Tijdens deze lessen kunnen leerlingen werken aan hun persoonlijke problemen. Bijvoorbeeld spelling, uitspraak enzovoort. De methode Taal op niveau is zeer geschikt voor de laatste twee onderdelen van de drieslag taal. In de modules staan zowel theorie als opdrachten. Leerlingen kunnen de modules in hun eigen tempo doorwerken. Alle onderdelen die de leerling volgens het referentiekader taal moet kunnen en kennen komen aan bod en er kan veel geoefend worden.
Wijze van toetsing, normering etc. Indicatief bevindt de beroepsinhoud van de Facilitair medewerker zich op het volgende niveau: Mondelinge taalvaardigheid: 1F Leesvaardigheid: 2F Schrijfvaardigheid: 1F Taalverzorging en taalbeschouwing: 1F In overeenstemming met de wet Referentieniveaus Nederlandse taal is de voor het mbo vastgestelde referentieniveaus Nederlandse taal van toepassing. Voor deze kwalificatie is het referentieniveau Nederlands vastgesteld op 2F. Startassessment De methode Taal op niveau is opgebouwd rondom een startassessment en een eindtoets. Aan de hand van een startassessment (beschikbaar in een beroepsspecifieke versie en een algemene LLBversie) word het instapniveau van de deelnemer bepaald. Daarna kunnen de juiste vaardigheden op de juiste niveaus worden aangeboden. Eindtoetsen De eindtoetsen behorende bij de methode Taal op niveau zijn in eerste instantie voor de vaardigheden gesprekken voeren, spreken en schrijven. Vanaf schooljaar 2011-2012 zullen de andere twee vaardigheden hierbij komen. De toetsen zijn bedoeld om vast te stellen of het taalniveau van mbo-leerlingen met betrekking tot deze vaardigheden op niveau 2F of niveau 3F ligt. De inhoud van het beoordelingsassessment sluit aan bij de LLB-context. Elk assessment bevat een spreektaak, een gesprektaak en twee schrijftaken. (in willekeurige volgorde). De taken zijn zo geconstrueerd dat zij passen binnen de niveaubeschrijving van het getoetste niveau en zo veel mogelijk kenmerken van het desbetreffende niveau in zich hebben. Er worden twee schrijftaken afgenomen om de betrouwbaarheid en de validiteit van de beoordeling van deze vaardigheid te optimaliseren. Bij de spreektaak en de gesprekstaak zijn deels dezelfde beoordelingscriteria relevant. Deze worden beide keren ingevuld om de beoordeling per taak zuiver te houden.
Planning leerstof R.Schütt
De leerlingen werken a.d.h.v. een individuele weekplanner.
Vakspecifieke bijzonderheden Bij de Facilitair medewerker komen in verschillende werkprocessen meerdere taalvaardigheden gecombineerd voor. Van de Facilitair medewerker wordt verlangd dat deze informatie kan vragen en geven aan collega's, leveranciers en gasten over bijvoorbeeld het gebouw, voeding en apparatuur. Daarnaast is hij in staat om diverse zaken te registreren in de daarvoor bestemde logboeken, zoals registratie van geleverde goederen, beschadigingen aan geleverde goederen of de registratie van bezoekers.
R.Schütt
Vakwerkplan FD Rekenen (RE) September 2011 Doelstellingen (Kerndoelen) De cursist beheerst aan het eind van de opleiding de volgende niveaus: Getallen: 2F Verhoudingen: 2F Meten en meetkunde: 2F Verbanden: 2F
Gebruikte methode (verantwoording voor de keuze) Rekenpraktijk Uitgeverij: Edu-Actief b.v. Meppel De methode volgt Meijerink. De docent moet dus aan de hand van de methode zorgen dat het vereiste niveau behaald wordt.
Werkvormen Rekenpraktijk is een digitale adaptieve methode en biedt uitdagende rekenopgaven in een contextrijke omgeving aan op het eigen niveau van de cursisten. Per blok maakt de leerling een starttoets waarmee wordt bepaald welke onderwerpen uw cursist onvoldoende beheerst en verplicht is te doorlopen. De niet-verplichte onderwerpen kunnen desgewenst worden ingezien en geoefend. De leerlingen werken zelfstandig en maken een eindtoets om het vereiste rekenniveau aan te tonen. Succesbeleving Rekenpraktijk biedt op basis van diagnostische toetsen een aanbod op het eigen niveau van de leerlingen aan. Rekenpraktijk biedt veel oefeningen op een gelijk moeilijkheidsniveau aan. Hierdoor beleven uw leerlingen eerder een succesmoment. Uitdagend De rekenopgaven zijn geplaatst in een contextrijke leeromgeving. Rekenpraktijk motiveert de leerlingen en daagt hun uit om het vereiste rekenniveau aan te tonen. Zelfstandig werken Rekenpraktijk is volledig digitaal. Zelfstandig werken staat voorop. De opgaven zijn voor de leerlingen via internet overal en altijd beschikbaar. De leerlingen kunnen ook in een computerlokaal aan Rekenpraktijk werken. Daarbij kunnen de leerlingen aan één onderwerp werken of kunnen zij zelf bepalen aan welk onderwerp ze willen werken.
Wijze van toetsing, normering etc. Indicatief bevindt de beroepsinhoud van de Facilitair medewerker zich op het volgende niveau: Getallen: 2F Verhoudingen: 2F Meten en meetkunde: 2F Verbanden: 2F In overeenstemming met de wet Referentieniveaus Rekenen is de voor het mbo vastgestelde R.Schütt
referentieniveau Rekenen van toepassing. Voor deze kwalificatie is het referentieniveau rekenen vastgesteld op 2F. Eigenschappen van Rekenpraktijk: • per blok een starttoets (over alle onderwerpen) • per onderwerp een instaptoets • per blok een eindtoets
Planning leerstof De leerlingen werken a.d.h.v. een individuele weekplanner.
Vakspecifieke bijzonderheden Voor de beroepsuitoefening worden de generieke niveaus voor rekenen gehanteerd volgens het referentiekader Taal en Rekenen.
R.Schütt
Vakwerkplan FD Engels (EN) September 2011 Doelstellingen (Kerndoelen) In voorkomende gevallen voert de Facilitair medewerker gesprekken met internationale gasten. De Facilitair medewerker is in staat om eenvoudige vragen van gasten in het Engels te verstaan en met behulp van standaardzinnen vragen van gasten te beantwoorden. Van de Facilitair medewerker wordt verwacht dat hij vertrouwde woorden en basiszinnen kan begrijpen en gebruiken om informatie te vragen en geven aan collega's, leveranciers en gasten. Daarnaast is hij in staat eenvoudige instructies te lezen, indien de Facilitair medewerker in dienst is van een internationale organisatie.
Gebruikte methode (verantwoording voor de keuze) Xchange 2 VMBO-LBK Text/workbook A, B en C Uitgeverij: EPN Houten Alle onderdelen komen in deze methode aan bod.
Werkvormen Didactiek: De belangrijkste didactische pijlers van Xchange zijn variatie en rust. Ofwel: afwisseling in vaardigheden en een overzichtelijke, herkenbare structuur. Zo krijgen de leerlingen 'the best of both worlds'! In elk hoofdstuk staat een andere taalvaardigheid centraal. Van receptief naar productief. Xchange wisselt af: individuele oefeningen, groepsopdrachten, miniprojecten, ICT en taakgerichte workshops. Het geleerde wordt direct toegepast in realistische en herkenbare situaties. De leerlingen maken kennis met de verschillende Engelstalige culturen en merken direct hoe leuk dit is! Differentiatie Xchange laat veel Engelstalige culturen de revue passeren en maakt de Engelse lessen hierdoor een plezier om te volgen. Dankzij de heldere niveaudifferentiatie kan de docent flexibel en met enthousiasme les geven. Xchange combineert een duidelijke structuur met grammatica in heldere schema's. Differentiatie vertaalt zich in: extra opdrachten voor snelle werkers en herhaling en verdieping voor wie daar behoefte aan heeft.
Wijze van toetsing, normering etc. Indicatief bevindt de beroepsinhoud van de Facilitair medewerker zich op het volgende niveau: Luisteren: A2 Lezen: A1 Gesprekken voeren: A2 Spreken: A1 R.Schütt
Schrijven: A1 Bovenstaande wordt in de praktijk getoetst tijdens de „Proeve van Bekwaamheid‟.
Planning leerstof De leerlingen werken a.d.h.v. een individuele weekplanner.
Vakspecifieke bijzonderheden
R.Schütt