1
Plannen en organiseren
Taakaanpak
Bedenkt 1 voorwerp dat hij nodig heeft bij een bekende taak en pakt dit.
Voert een nieuwe handeling (1 stap) uit die is voorgedaan.
x
Trekt willekeurig aandacht als hij hulp nodig heeft. Kent de betekenis van 1 vaste regel op een picto in de klas en houd zich daaraan. Begint aan een taak als dat gevraagd wordt.
Bedenkt 2 voorwerpen die hij nodig heeft bij een bekende taak en pakt dit.
Voert een nieuwe handeling (2 stappen) uit die is voorgedaan.
x
Vraagt begeleider om hulp. Kent de betekenis van 2 vaste regels op een picto in de klas en houdt zich daaraan. Gaat voorzichtig met materiaal om.
Bedenkt 3 voorwerpen die hij nodig heeft bij een bekende taak en pakt dit.
Volgt een meervoudige instructie op (2 stappen). Werkt 2-3 minuten zelfstandig aan een bekende taak.
x
Vraagt rustig om hulp. Kent de betekenis van 4 vaste regels op een picto in de klas en houdt zich daaraan. Zet spullen terug en helpt andere lln. daarbij.
Bedenkt 4 voorwerpen die hij nodig heeft bij een bekende taak en pakt dit.
Volgt een drievoudige instructie op voor bekende handelingen. Werkt 5 minuten zelfstandig aan een bekende taak.
Vertelt hoe hij een taak heeft aangepakt en geeft mening.
Bedenkt 5 voorwerpen die hij nodig heeft bij een bekende taak en pakt dit.
Maakt met behulp van stappenkaart een bekende taak af. Maakt begeleider duidelijk dat en waar hij een probleem heeft. Werkt 10 minuten zelfstandig aan een bekende taak.
Geeft aan of hij alle stappen (3) van een bekende taak heeft doorgelopen en vertelt per stap hoe dat ging.
Pakt voor een bekende taak alle voorwerpen. Rondt een taak af op afgesproken tijd.
Luistert naar gehele instructie van begeleider voordat hij begint. Maakt met behulp stappenkaart een bekende taak af. Weet wat hij moet doen als hij vastloopt. Werkt 15 minuten zelfstandig aan een bekende taak.
Controleert achteraf of zijn werk aan 1 concrete afgesproken eis voldoet. Geeft aan of hij alle stappen (4) van een bekende taak heeft doorgelopen en vertelt per stap hoe dat ging.
Niveau 6
Niveau 5
Niveau 4
Niveau 3
Niveau 2
Niveau 1
LEREN LEREN Reflectie/ terugkoppeling
2
Werkhouding
Hanteert de afgesproken regels om hulp te vragen. Houdt zich aan één nieuwe regel die voorafgaand aan het werk wordt bedacht. Gebruikt het materiaal dat nodig is voor de taak. Werkt 5 minuten met een andere lln. samen aan een bekende taak met een gegeven taakverdeling. Weet wanneer de begeleider beschikbaar is voor hulp. Kan een bekende regel toepassen in meerdere situaties. Maakt zijn taken af. Werkt 10 minuten met een andere lln. samen aan een bekende taak met een gegeven taakverdeling. Weet in elke situatie wie en wanneer hij om hulp mag vragen volgens regels. Probeert na mislukking een taak nog een keer.
Niveau 12
Niveau 11
Niveau 10
Niveau 9
Niveau 8
Niveau 7
LEREN LEREN Plannen en organiseren
Taakaanpak
Reflectie/ terugkoppeling
Werkhouding
Bedenkt hoe hij een bekende taak gaat aanpakken en benoemt stappenplan. Wisselt van taak op afgesproken tijdstip.
Maakt met behulp van een gegeven stappenplan een bekende taak af. Probeert de taak nog een keer als het resultaat niet aan de eisen voldoet. Werkt 20 minuten zelfstandig aan twee bekende taken achter elkaar. Maakt met behulp van een gegeven stappenplan een onbekende taak af. Bedenkt een oplossing voor materiaal probleem. Werkt 30 minuten zelfstandig aan meerdere taken. Kiest uit verschillende oplossingen de beste oplossing om een taak uit te voeren. Werkt 45 minuten zelfstandig aan twee bekende taken achter elkaar. Maakt zelfstandig gebruik van de stappenkaart. Bedenkt een andere oplossing als gekozen werkwijze niet werkt. Werkt 1 uur zelfstandig aan meerdere, bekende taken.
Controleert achteraf of zijn werk aan meerdere eisen voldoet. Benoemt van een grote, bekende taak, welke stappen er goed/fout gingen.
Werkt 20 minuten met een andere lln. samen aan een bekende taak met een gegeven taakverdeling. Zet zich in om zijn taak kwalitatief goed af te ronden.
Controleert achteraf of zijn werk aan 1 kwalitatieve afgesproken eis voldoet.
Maakt voor een bekende taak met een andere lln. een taakverdeling en voert de taak samen uit. Gaat harder werken als het werk niet af gaat komen.
Controleert of zijn werk aan meerdere kwalitatieve eisen voldoet.
Maakt voor een bekende taak met meer dan 2 lln. een taakverdeling en voert de taak samen uit. Zet zich langere tijd in voor werk dat hij niet leuk vindt.
Beoordeelt of een taak die eerder gedaan is beter resultaat heeft. Past zijn werkwijze na advies aan en vertelt na afloop wat beter ging.
Wijkt af van taakverdeling als hij merkt dat een ander hulp nodig heeft.
Schat in hoeveel taken hij kan doen in een half uur.
Zoekt bij een fout naar de oorzaak.
Vertelt wat hij de volgende keer wil verbeteren aan het resultaat. Bedenkt zelf hoe hij zijn aanpak kan bijstellen.
Maakt een taakverdeling waarbij hij rekening houdt met de kwaliteiten van zichzelf en anderen.
Schat in hoeveel taken hij kan doen in een uur en maakt een taakplanning.
Stelt vooraf gemaakt stappenplan bij tijdens het werk.
Vertelt of zijn aangepaste aanpak geleid heeft tot beter resultaat/betere werkwijze.
Bedenkt hoe hij een bekende taak gaat aanpakken en maakt stappenplan.
Benoemt hoe hij 2 taken achter elkaar gaat doen in een taakplanning. (Meichenbaum)
Benoemt hoe hij 3 taken achter elkaar gaat doen in een taakplanning. (Meichenbaum)
3
Hoeveelheids begrippen
Rekenhandelingen
Vormen
Kleuren
Tijd
Meten en wegen
Geld
Meer/minder Herkent aantal tot 2 en maakt onderscheid.
Kan de telrij tot 3 opzeggen.
x
x
Begrijpt dag/nacht, koppelt dit aan licht/donker
x
x
Kent begrippen bij elkaar doen/erbij doen/eraf halen. Sorteert op basis van kenmerken
Kan de telrij tot 5 opzeggen. Kan akoestisch terugtellen t/m 3 Kan getalsymbolen t/m 3 herkennen en benoemen
x
X
Weet dat dag een vaste volgorde heeft die altijd doorgaat en koppelt daar activiteiten aan. Weet de betekenis van de gangbare dagritme kaarten.
x
Begrijpt begrippen; niets-alles, veel-weinig, meer-minder. Kent begrip ‘hoeveel’ Telt handig tot 5 Koppelt getalsymbolen t/m 5 aan hoeveelheden
Kan de telrij tot 10 opzeggen Kan akoestisch terugtellen t/m 5 Kan getalsymbolen t/m 5 herkennen en benoemen. Kan getallen t/m 5 in juiste volgorde zetten.
x
Kan de kleur ‘geel’ aanwijzen en benoemen. Kan de kleur ‘rood’ aanwijzen en benoemen. Kan de kleur ‘blauw’ aanwijzen en benoemen. Kan de kleur ‘groen’ aanwijzen en benoemen. Kan de kleuren ‘geel’, ‘rood’, ‘blauw’ of ‘groen’ sorteren uit andere kleuren.
Kan verschil tussen dag en nacht aangeven. Weet dat je op een klok de tijd kunt aflezen. Begrijpt de begrippen eerst, daarna, dan en straks. Weet de eigen leeftijd. Kan de dagen v.d. week opnoemen mbv. Liedje. Begrijpt de begrippen, vandaag en morgen.
Lengte:Kan het juiste voorwerp aanwijzen bij begrippen als; grotekleine, lange-korte, hoge-lage, dikkedunne, grote-kleine, Lange-korte, dikkedunne en hoge-lage. Gewicht: Gebruikt woorden licht/zwaar bij optillen voorwerpen. Inhoud: x Lengte: Kan (vb. tekenen/toren bouwen) iets groterkleiner, langer-korter, hoger-lager of dikkerdunner maken. Gewicht: Kan twee gewichten met groot verschil met elkaar vergelijken. Inhoud: Kent begrippen vol - leeg
Niveau 3
Niveau 2
Niveau 1
REKENEN
4
x
REKENEN Rekenhandelingen
Vormen
Kleuren
Tijd
Meten en wegen
Geld
Weet dat je hoeveelheden kunt tellen op afbeeldingen/blokjes en vingers.
Kan de telrij tot 12 opzeggen Kan akoestisch terugtellen t/m 10 Kan terugtellen vanaf 5 Kan getalsymbolen t/m 10 herkennen en benoemen. Kan de getallen t/m 10 in juiste volgorde zetten. Kent de positie van de getallen t/m 5 Kan op basis van getalbeelden (t/m 10) bepalen of er iets is bijgekomen/afgegaan. Begrijpt dat materialen gebruikt kunnen worden om een bewerking zichtbaar te maken. Kan de telrij opzeggen t/m 20 Kan terugtellen vanaf 10 Kan getalsymbolen t/m 10 schrijven Kent positie van getallen t/m 10 t.o.v. elkaar. Kan hoeveelheden t/m 10 m.b.v. concreet materiaal samenstellen.
Kan de vorm ‘rond’, ‘vierkant’ en ‘driehoek’ aanwijzen, benoemen en herkennen in voorwerpen. Kan de vormen ‘vierkant’, of ‘driehoek’ sorteren uit andere vormen.
Kan de kleuren oranje, roze, paars, bruin, zwart, wit en grijs aanwijzen en benoemen. Kan de kleuren oranje, roze, paars, bruin, zwart, wit of grijs sorteren uit andere kleuren.
Kent begrippen ochtend, middag, avond en nacht, koppelt hier activiteiten aan. Weet de datum van de eigen verjaardag. Kan activiteiten koppelen aan dag v.d. week. Kent de begrippen vorige/volgende (dag) en gisteren. Seizoenen koppelen aan gebeurtenis/ beleving.
Lengte: Kan twee lengtes naast elkaar leggen om te vergelijken. Gewicht: Kan binnen context aanwijzen wat bedoeld wordt met begrippen als lichtlichter, zwaarst. Inhoud: Kan twee bakken met een groot verschil in inhoud op h3et oog vergelijken.
Kan munt van 1 euro herkennen en kan hiermee betalen. Kan munten en biljetten herkennen als betaalmiddel.
Kan de vorm ‘rechthoek’, ‘ruit’, ‘ovaal’ aanwijzen, benoemen en herkennen in voorwerpen. Kan de vormen ‘rechthoek’, ‘ruit’, of ‘ovaal’ sorteren uit andere vormen.
Kent het verschil tussen donker en licht per kleur.
Kent begrippen om gebeurtenissen te ordenen: toen, vroeg, vroeger, laat, later, eerder, vorige/volgende (dag). Weet dat de klok een grote en kleine wijzer heeft en weet het verschil. Weet dat een week 7 dagen heeft. Kan de dagen van de week op volgorde benoemen.
Lengte: Kan binnen een context aanwijzen wat bedoeld wordt met grootgroter-grootst, kleinkleiner-kleinst, langlanger-langst, kortkorter-kortst, hooghoger-hoogst, dikdikker-dikst, dundunner-dunst. Gewicht: Kan voorwerpen op gewicht vergelijken en ordenen. Inhoud: Kan inhoud vergelijken
Kan de munt van 2 euro herkennen. Herkent het euroteken. Weet dat 2 losse euromunten evenveel waard zijn als een munt van 2. Weet wat je kunt kopen voor ongeveer 1 euro.
Niveau 4
Hoeveelheids begrippen
Niveau 5
Hanteert begrippen; erbij/eraf, alle/geen, veel/weinig, meer/minder.
5
Niveau 7
Niveau 6
REKENEN Hoeveelheids begrippen
Rekenhandelingen
Vormen
Kleuren
Tijd
Meten en wegen
Geld
Hanteert begrippen; evenveel, één meer/één minder, een paar, genoeg (te weinig/te veel). Gebruikt rangtel -woorden t/m 10
Kan tellen en terugtellen tot 20. Kan de getalsymbolen t/m 20 herkennen, benoemen en schrijven. Kent de positie van de getallen t/m 20 a.d.h.v. getallenlijn. Kan bij tellen hoeveelheid handig gebruik maken van 5structuur. Kan hoeveelheden t/m 10 in 2 of meer groepjes verdelen.
x
X
Kan de dag van vandaag, gisteren en die van morgen benoemen. Kan hele uren aflezen. Kan dagelijkse koppelen aan hele uren.
Kan bedragen tot 10 euro samenstellen met 1 en 2 euromunten. Kan actief begrippen hanteren als: duurduurder, goedkoopgoedkoper.
Kent + en – als erbij en eraf. Weet binnen context wat wordt bedoeld met; een half, eerlijk verdelen Beredeneert wat meer is, t/m 10, in 5 structuur.
Kan de telrij opzeggen t/m 30. Kan terugtellen vanaf willekeurig getal (20) Kan de getalsymbolen t/m 40 herkennen, benoemen en schrijven. Kan hoeveelheden t/m 20 samenvoegen, toevoegen, weghalen en de hoeveelheden bepalen (t/m 20) door handig gebruik van 5- en 10-structuur.
x
X
Kan halve uren aflezen en hieraan dagelijkse activiteiten koppelen. Weet dat een maand 4 weken heeft. Weet de volgorde van seizoensnamen.
Lengte: Kan lengtes ordenen via vergelijken. Kan lengte meten met de stap/voet. Kan lengtes vergelijken m.b.v. touw of strook. Gewicht: Kent begrip ‘even zwaar’. Kan twee voorwerpen op gewicht vergelijken m.b.v. wegen. Inhoud: x Lengte: Kan lengtes vergelijken op basis van meetgetallen Kan afpassend meten met een natuurlijke maateenheid zoals de voet, schoen en een strook en de uitkomst bepalen. Gewicht: Kan meerdere voorwerpen op gewicht ordenen door wegen met balans. Inhoud: Kan inhouden vergelijken door afpassen.
6
Kan biljetten van 5 en 10 euro herkennen. Kan bedragen t/m 10 euro samenstellen met munten van 1 en 2 euro en een biljet van 5 euro. Kan ronde bedragen t/m 20 euro aflezen, noteren en vergelijken.
REKENEN Rekenhandelingen
Vormen
Kleuren
Tijd
Meten en wegen
Geld
Kent binnen context begrippen meeste-minste. Beredeneert wat meer is, t/m 20, in 5 of 10 structuur.
Kan de telrij opzeggen t/m 40. Kan de telrij opzeggen t/m 100 met sprongen van 10. Kan de tientallen t/m 100 herkennen, benoemen en schrijven. Kan hoe4veelheden t/m 20 samenstellen m.b.v. concreet materiaal met een 5- of 10structuur.
x
X
Kent de begrippen van overmorgen en eergisteren. Weet dat een jaar 12 maanden heeft. Kan kwart voor en over aflezen en hier activiteiten aan koppelen. Weet hoelang een kwartier en minuut duurt.
Kan binnen een context betalen en weten wanneer je geld terugkrijgt. Kan biljetten van 20 en 50 herkennen. Kan ronde bedragen t/m 100 euro aflezen, noteren en vergelijken. Weet wat je kunt kopen voor ongeveer 2, 5, 10 en 20 euro.
Vertaalt symbolen +/- in context naar handeling. Beredeneert wat meer is, t/m 100, in 10 structuur.
Kan de telrij opzeggen t/m 100 Kent de positie van de tientallen t/m 100 op de getallenlijn t.o.v. elkaar. Kan hoeveelheden t/m 100 samenstellen m.b.v. concreet materiaal met een 10structuur. Kan herhaald optellen t/m 20
x
X
Weet: 1 uur= 60 minuten, 2x half uur en 4 kwartier. ½ uur= 30 min en 2 kwartier. 1 kwart= 15 min Kan globaal klokkijken. Weet hoelang 1 seconde duurt. Kan de maanden v.h. jaar in goede volgorde noemen. Weet: 1 jaar= 52 weken , 12 maanden en 365 dagen. 1 maand= ca. 30 dagen.
Lengte: Kan begrippen meter (m) en centimeter (cm) in de juiste context gebruiken. Weet hoe groot een cm en m ongeveer is. Gewicht: Kent de standaard maat Kg en weet de referenties. Inhoud: Kent standaardmaat en referenties liter (l.) Kan inhoud meten met de standaardmaat liter. Lengte: Kan lengte opmeten en benoemen m.b.v. standaardmaten (meter en/of centimeter). Gewicht: Kan de analoge en digitale personenweegschaal aflezen en noteren. Inhoud: Kan omgaan met natuurlijke inhoudsmaten. Temperatuur: Kent de begrippen temperatuur en thermometer. Kent de standaardmaat graden Celcius en de notatie *C Kent de begrippen lichaamstemperatuur en koorts.
Niveau 9
Niveau 8
Hoeveelheids begrippen
7
Kan de munten van 1, 2, 5, 10, 20 en 50 eurocent herkennen en weten dat deze munten minder waard zijn dan de munten van 1 euro. Kan met deze munten bedragen tot 1 euro samenstellen. Kan bedragen afronden naar boven in hele euro’s. Weet 1 euro = 100 cent.
Niveau 10
REKENEN Hoeveelheids begrippen
Rekenhandelingen
Vormen
Kleuren
Tijd
Meten en wegen
Geld
Vertaalt context met handeling naar symbolen +/Weet binnen context wat bedoeld wordt met hoeveel meer/minder Vergelijkt hoeveel- heden tot 100, gekoppeld aan concrete hoeveelh.
Kan terugtellen (met sprongen van 10) vanaf 100. Kan tellen vanaf een willekeurig getal (met sprongen van 10) in getalgebied t/m 100. Kan de getalsymbolen t/m 100 herkennen, benoemen en schrijven. Kent de positie v.d. getallen t/m 100 t.o.v. elkaar. Kan optellen en aftrekken met tientallen in het getallengebied tussen 20 en 100 in de context van geld. Kan de rekenmachine gebruiken voor optellen en aftrekken (hele getallen).
x
X
Kan een dag in de agenda opzoeken, kan activiteiten in de agenda invullen en aflezen. Kan vorige en volgende maand benoemen. Weet: 1 dag= 24 uur. Kan de tijd tot 12.00 uur aflezen op een digitale klok. Weet dat 1 minuut 60 seconden.
Kan de standaardmaat kilometer (km) in de juiste context gebruiken. Kan verschillende meetinstrumenten gebruiken. Kan betekenis geven aan een plattegrond. Gewicht: Kent de standaardmaat gram en kan deze aflezen en noteren. Inhoud: x Temperatuur: Kan de buitentemperatuur afleen op een digitale en analoge thermometer. Kent de functie van verschillende thermometers (lichaams, buiten, kamer en koelkastthermometer. Kent verschillende temperatuurfeiten.
Kan bij het betalen van ronde bedragen t/m 20 euro bepalen hoeveel geld je terugkrijgt. Weet dat achter de komma centen staan. Weet wat je kunt kopen voor ongeveer 50 en 100 euro.
8
Niveau 11
REKENEN Hoeveelheids begrippen
Rekenhandelingen
Vormen
Kleuren
Tijd
Meten en wegen
Geld
Begrijpt bij gebruik rekenmachine tekens; +/- en = Kent de begrippen; verdubbelen, halveren, in vieren delen (in context) Vergelijkt hoeveel- heden tot 1000 in context geld/meten
Kan in stappen van 100 tot 1000 tellen en terug. Kan de telrij tot 1000 opzeggen vanaf een willekeurig getal. Kan tellen met sprongen van 5 t/m 100 (context, geld). Kan de getalsymbolen t/m 1000 herkennen, benoemen en schrijven. Kent de positie v.d. getallen t/m 200 op de getallenlijn. Kan de getallen t/m 100 globaal positioneren op een bijna lege getallenlijn. Kan optellen en aftrekken t/m met honderdtallen t/m 1000 in de context van geld.
X
X
Kan een datum op verschillende manieren noteren en lezen. Kan tijdstippen instellen of intekenen (analoog). Kan alle digitale tijden aflezen en noteren. Kan digitale tijden verbinden met een dag indeling.
Lengte: Kan de standaardmaat millimeter (mm) in de juiste context gebruiken. Gewicht: Kan bepaalde hoeveelheid grammen afwegen. Inhoud: Kent de standaardmaten deciliter (d) en milliliter (ml). Kan een maatbeker aflezen en met een bepaalde hoeveelheid vullen. Kent referentiematen zoals een blikje (330ml.) en een emmer (10l).
Kan bedragen t/m 20 euro samenstellen met munten en biljetten, ook bedragen met een komma. Kan veelvouden van 5, 10, 20 en 50 begrijpen in de context van geld bij het optellen van kleingeld. Kan een bedrag boven en onder de euro noteren als kommagetal en met het euroteken. Kan de waarde van bedragen t/m 20 euro met een komma vergelijken. Kan biljetten van 20 en 50 euro wisselen. Kan met een pasje geld opnemen en betalen.
9
Niveau 12
REKENEN Hoeveelheids begrippen
Rekenhandelingen
Vormen
Kleuren
Tijd
Meten en wegen
Geld
Herkent notatie ½ en ¼ in een context Herkent getallen als plaatsaanduiding (bijv. code of coördinaten). Herkent symbool % in context. Geeft betekenissen aan getallen t/m 1.000.000.000 Vergelijkt globaal getallen tot miljard.
Kan de telrij opzeggen t/m 10.000 met sprongen van 1.000 Kan de telrij opzeggen t/m 100.000 (naar analogie van tellen met sprongen van 10 t/m 100) Kan de getallen t/m 1000 globaal positioneren op een bijna lege getallenlijn. Kan optellen en aftrekken van tientallen vanaf een willekeurig getal (tussen 20 en 100, context geld). Kan de rekenmachine als hulpmiddel gebruiken voor het optellen en aftrekken van kommagetallen. Kan optellen en aftrekken met honderdtallen vanaf een willekeurig getal t/m 1000 (context, geld).
x
X
Kan eenvoudige berekeningen maken in de context van een kalender. Kan eenvoudige berekeningen maken in de context van de klok.
Lengte: Kan begrippen; lengte, breedte, hoogte, diepte, dikte en omtrek in de juiste context gebruiken. Kan een passende maateenheid kiezen. Kan lengte opmeten en benoemen m.b.v. de millimeter. Gewicht: Inhoud:
Kan naar beneden en naar boven afronden van bedragen naar 5 of 10 eurocent.
10
SOCIALE COMPETENTIE Gespreks- en luistervaardighe den
Goed voor jezelf zorgen
Jezelf kennen en waarderen
x
Maakt kort oogcontact. Loopt niet weg in gesprek. Imiteert geluiden/gebaren.
Kan neus/mond met hulp schoonvegen. Geeft aan wat hij wil hebben of doen.
x
Kan groeten/afscheid nemen op aanwijzing. Zit/staat 1 minuut stevig in één op één situatie. Spreekt duidelijk.
Kan neus/mond/handen zonder hulp schoonmaken en afdrogen. Duidt aan of iets eetbaars is en of hij het lekker vind. Herkent een onprettige situatie en trekt zich terug.
Wijst ouders en zichzelf aan. Richt aandacht op dezelfde activiteit als medelln. Reageert op eigen naam, (on)prettige ervaring. Ontdekt gericht een voorwerp. Toont emotie bij succes en beleven van blijdschap. Toont emotie bij prestatie aan anderen. Kiest uit twee activiteiten. Kiest na hints uit twee voorwerpen dat te tillen is. Weet verschil jongen/meisje, nat/droog. Kent het begrip armen/handen. Benoemt namen broers/zussen.
Niveau 2
Niveau 1
Aardig zijn en rekening houden met de ander
11
Omgaan met de taak
Omgaan met gevoelens
Positieve reacties
X
x
Herkent de naam van bekenden.
Vraagt op eigen initiatief hulp van de lkr. Gaat zorgvuldig met materiaal om.
Herkent boos, verdrietig en blij. Toont emotie bij blijdschap.
Komt naar volwassene om iets te laten zien. Noemt ouders, broers, zussen en vriendjes bij de naam.
SOCIALE COMPETENTIE Gespreks- en luistervaardighe den
Goed voor jezelf zorgen
Jezelf kennen en waarderen
Troost/stelt iemand op zijn gemak.
Gebruikt spontaan ‘alstublieft/dank u wel’. Klopt aan. Kan spontaan groeten/afscheid nemen. Kijkt de ander aan in gesprek.
Wast handen met zeep. Kan neus snuiten. Kiest uit 2 voorwerpen waar hij bij kan. Geeft tijdens eten aan wat hij wel/niet kan.
Houdt zich aan regels, is beleeft. Gooit zelfstandig afval weg. Helpt een lln. op de juiste manier.
Begrijpt bewegingen bij uitdrukkingen. Praat niet door de ander heen. Steekt vinger op en wacht op beurt. Maakt contact met de ander en vraagt of hij iets mag vertellen. Brengt onder woorden wat hij wil weten.
Weigert uit zichzelf een onredelijk verzoek. Poetst tanden met hulp.
Vertelt dat hij lief is of iets goed kan doen. Uit actief/passief gevoelens en wijst naar aanleiding. Kies activiteit en nodigt medelln. uit. Geeft op verzoek eigen mening. Geeft aan wanneer er angst is. Kent het begrip benen/voeten. Doet wat hij zelfstandig kan. Zet door na een fout. Geeft leeftijd aan. Kiest geschikte kleding. Herkent op de tast voorwerpen. Geeft gevoel aan.
Gaat bij ruzie naar een volwassene. Bied excuses aan. Troost op eigen initiatief een lln.
Wacht 1 minuut tot lkr. vrij is om een vraag te stellen. Onthoudt enkelvoudige boodschap en geeft deze aan de juiste persoon door.
Poetst tanden/verzorgt haren in opdracht. Geeft aan wanneer taak te moeilijk is. Wacht paar minuten om hulp wanneer lkr. in gesprek gehad. Zegt het de ander als deze onaardig is.
Niveau 5
Niveau 4
Niveau 3
Aardig zijn en rekening houden met de ander
Vertelt gebeurtenis. Kiest een haalbare taak. Toont emotie bij slagen. Geeft aan wat mooi/leuk/lekker is.
12
Omgaan met de taak x
Luistert en kijkt naar uitleg opdracht en voert deze uit. Begint op tijd aan een taak. Ruimt spullen op. Deelt materiaal. Wacht op beurt.
x
Omgaan met gevoelens Herkent bang en toont emotie, vraagt om troost.
Uit gevoelens van boosheid op de juiste manier. Vertelt dat anderen dezelfde gevoelens kunnen hebben. Doet een ander geen pijn, maakt geen spullen kapot. Geeft emotie andere lln. aan. Reageert op voordoen bij emotie. Deelt blijdschap met anderen. Doet iets voor of geeft iets aan iemand van wie hij houdt.
Positieve reacties
x
Beeldt uit of vertelt wat ruzie is. Vraagt bij spel of hij mee mag doen.
Kan omgaan met ‘neeboodschap’. Vertelt de reden van ruzie en vraagt advies. Blijft rustig bij een conflict. Heeft positief contact met andere lln.
Niveau 7
Niveau 6
SOCIALE COMPETENTIE Aardig zijn en rekening houden met de ander
Gespreks- en luistervaardighe den
Goed voor jezelf zorgen
Jezelf kennen en waarderen
Omgaan met de taak
Omgaan met gevoelens
Positieve reacties
Toont interesse. Helpt op eigen initiatief een lln.
Vraagt bij onduidelijkheid. Geeft aan dat hij een antwoord niet weet. Weet in kringgesprek wanneer hij kan antwoorden.
Zegt ‘nee’ tegen onredelijk verzoek. Komt voor zichzelf op bij ongewenste intimiteiten. Geeft aan bij activiteit of hij het alleen wil doen of samen en met wie en wat. Besteedt tijd aan leuke dingen. Eet en drinkt goed. Kan zichzelf afdrogen. Wast zichzelf en trekt in opdracht schone kleren aan. Poetst tanden en verzorgt haren in opdracht.
Toont trots wat geleerd is. Geeft aan wat hij moeilijk vind bij zelfredzaamheid. Lln. weet of hij iets alleen wil doen of samen.
Zet door wanneer een taak niet lukt. Wacht met hulp vragen op een geschikt moment.
Kan omgaan met negatieve spanning. Zorgt er voor alleen te zijn zo nodig. Toont medeleven. Gaat om met verlies/rouw.
Noemt de naam van een bekende in functionele situatie. Geeft aan of hij persoon wel/niet kent. Onderneemt iets met medelln. Doet een voorstel voor gezamenlijke activiteit. x
Kan nagels schoonmaken en knippen. Toont verschil in omgang met anderen.
Vertelt nationaliteit afkomst. Vertelt geloof.
Vertelt wat liegen/eerlijk is. Stoort anderen niet. Komt voor een ander op. Wacht op iemand. Geeft compliment. Neemt een boodschap aan en brengt deze over.
Niveau 8
x
x
Stelt op juiste tijd een vraag in een kringgesprek. Geeft aan dat hij iets wil vertellen op het juiste moment. Kijkt de ander aan, spreekt duidelijk en laat de ander uitspreken. Bekijkt of ruzie goed is opgelost/voorkomen.
Herkent specifieke en complexe gevoelens.
13
x
Maakt binnen de tijd zelfstandig een taak af. Controleert taak. Luistert naar voorstel van een ander. Kan hulp vragen in vreemde situatie.
Brengt gevoelens onder woorden. Geeft de ander gelegenheid gevoelens te uiten. Kan tegen verlies. Uit verlegenheid, onzekerheid en jaloezie op juiste manier. Geeft aan of hij zich (on)prettig voelt. x
Zoekt, kiest en voert oplossing uit voor conflict. Maakt onderscheid tussen grapje/werkelijkheid. Kent eigenschappen/wensen van bekenden.
SOCIALE COMPETENTIE
Niveau 10
Niveau 9
Aardig zijn en rekening houden met de ander Luistert als een ander gevoelens kenbaar maakt. Houdt rekening met eigenschappen en wensen en gevoelens van bekenden.
x
Niveau 12
Niveau 11
x
Heeft respect voor de gevoelens van een ander. Vertelt over gebruiken anderen volken/religies. Accepteert andere gewoontes.
Gespreks- en luistervaardighe den x
Wijkt niet van het gespreksonderwerp af.
Goed voor jezelf zorgen
Jezelf kennen en waarderen
Omgaan met de taak
Omgaan met gevoelens
Positieve reacties
Geeft gepast kritiek. Heeft eigen mening. Heeft juiste lichaamshouding. Vermijdt zaken die slecht zijn voor gezondheid. Zorgt voor voldoende lichaamsbeweging.
Reageert op kritiek/correctie en doet er iets mee. Heeft zelfvertrouwen. Beleeft lichamelijkheid als vanzelfsprekend.
Vertelt wat een afspraak is. Houdt zich aan de afspraak. Is beleeft en toont respect.
Maakt een grapje en heeft plezier met anderen.
Gebruikt deo. Neemt voldoende frisse lucht.
Handelt naar geloofsovertuiging. Geeft eigen aandeel aan bij probleem. Accepteert andere overtuigingen. x
Vertelt dat er meerdere manieren zijn om zaken aan te pakken. Maakt afspraak. Reageert op opdracht.
Gaat juist om met verliefdheid/seksuele gevoelens. Geeft behoefte aan privacy aan. Houdt zich in bij neiging tot schelden/vloeken. Gaat juist om met nervositeit/onrust en verlegenheid. Vertrouwt de juiste mensen. Vertelt waarom hij eerlijk moet zijn. Is eerlijk. Deelt ervaringen met vertrouwd persoon. Signaleert ruzie. Gaat juist om met gevoelens van schaamte.
x
Maakt bewuste keuzes in vrijetijdsbesteding en werk.
Gebruikt medicijnen volgens voorschrift.
Neemt voldoende rust en ontspanning.
14
Vertelt wanneer regels gelden.
Komt voor zichzelf op bij ongewenste intimiteiten. Gaat juist om met gevoelens van schuld, eenzaamheid en haat.
Doet een voorstel om samen iets te ondernemen.
Overlegt, zegt afspraak af, maakt afspraken met anderen. Praat over iets dat samen is meegemaakt. Gedraagt zich in situaties waarin geen regels zijn genoemd. Spreekt een ander er rustig op aan als deze zich n iet aan de afspraak houd. Maakt samen een plan.
SCHRIFTELIJKE TAAL
Niveau 1
Technisch lezen
Handschrift ontwikkeling
Boek oriëntatie
Begrijpend lezen
Begrijpend luisteren
Pakt voorwerpen van ene hand naar andere hand. Pakt kleine dingen vast in vuistgreep. Schrijft cijfers in juiste verhouding tot elkaar. Maakt sporen met de vingers. Zet enkele blokken op elkaar. Stopt blokken in figuren stoof. Klapt in handen. Maakt krabbels op papier. Maakt strek- en buigbewegingen met de vingers. Maakt wapperende bewegingen vanuit de pols. Kan bewegingen maken vanuit de schouder. Speelt ongericht met materialen.
Herkent een boek en wijst plaatjes aan. Slaat blz. 1 voor 1 om. Bekijkt plaatjes samen met lkr.
Begrijpt symbool van dagelijkse activiteiten, personen en voorwerpen.
Kijkt gericht naar leerkracht. Begrijpt door toon van stem of hij iets wel of niet mag.
15
Stellen
SCHRIFTELIJKE TAAL Technisch lezen
Handschrift ontwikkeling
Boek oriëntatie
Begrijpend lezen
Begrijpend luisteren
Pictolezen Kan leesrichting volgen. Herkent/benoemt persoonspicto’s.
Speelt met kleine voorwerpen. Stapelt 6-8 blokken. Speelt gericht met materialen. Beweegt vingers los van elkaar. Houdt potlood vast met de punt naar beneden. Kan bewegingen maken vanuit de elleboog. Maakt krabbels kronkelend over papier zonder potlood van het papier te halen. Tekent cirkelvormige strepen. Trekt rechte lijn en golflijn over. Kan bewegingen maken vanuit pols. Maakt schrijf/teken bewegingen vanuit de schouder. Werkt van links naar rechts of andersom. Kan eerste letter van eigen naam overtrekken. Maakt schijftekenbewegingen vanuit de elleboog. Maakt rechte lijn zonder voorbeeld. Maakt golflijn zonder voorbeeld.
Begrijpt dat illustratie en tekst samen een verhaal vertellen. Luistert geboeid 1 op 1. Wijst genoemde woorden aan op plaatjes.
Begrijpt alle gebruikte symbolen in de groep. Weet dat een zin bestaat uit een aantal woorden. Weet dat een tekst bestaat uit een aantal zinnen.
Voert enkelvoudige opdrachten uit als deze 1 op 1 aangeboden zijn.
Luistert geboeid in groepsvorm. Wijst aan dat blz. van boven naar beneden gelezen wordt. Wijst op kleine details in plaatje.
Leest en begrijpt 2woordzinnen gekoppeld aan dagelijkse situaties met behulp van symbolen. Begrijpt dat een afbeelding extra info kan bevatten.
Voert enkelvoudige opdrachten uit als deze niet 1 op 1 aangeboden zijn.
Niveau n 3
Niveau 2
pictozin
Pictolezen Maakt juiste klink bij gebaar aa, ee, oo, uu, a, e, i, o, u. Koppelt 2/4 klanken tot woord en geeft betekenis. Herkent/benoemt werkwoordenpicto’s, lidwoordenpicto’s, 20 voorwerppicto’s, voorzetselpicto’s, rondje, korte stok, lange stok, poort, open rondje, streep, boogje, kuiltje, punt, schuine lijn. Leest pictozinnen met 4 woorden, de ik gaconstructie. Beheerst niveau 1-6.
Schrijven pictolezen Schrijft de vormen bij de methode.
16
Stellen
Niveau 4
SCHRIFTELIJKE TAAL Technisch lezen
Handschrift ontwikkeling
Boek oriëntatie
Begrijpend lezen
Begrijpend luisteren
Pictolezen Maakt de juiste klank bij het gebaar au, ei, eu, ie, oe, ou, ui, ij, b, d, f, g, h, j k, l, m, n, p, r, s t, v, w, z. Koppelt klankzuivere woorden met meerdere lettergrepen. Koppelt woorden waarin ook een klankloze e in voorkomt. Herkent en benoemt 30+ voorwerppicto’s, in, over, onder, achter, om, door, tussen, naast/bij, weg. Leest pictoverhalen. Kent de begrippen boven/onderaan en er boven. Leest pictozinnen in combinatie met 1letter woorden. Koppelt 3 letters tot een woord en geeft betekenis. Leest zinnen vanaf pictoniveau tot en met drieklankwoorden. Beheerst niveau 7 t/m 12. Herkent en benoemt de letters aa, p, oo, m, ee, t, ui, l, ij, s, r, k, au, n, b, oe, g, ie.
Trekt blokletters uit eigen naam over. Schrijft eerste letter van eigen naam. Maakt schrijf- en tekenbewegingen vanuit de pols.
Pakt met regelmaat een boek om te kijken/lezen. Voorspelt a.d.h.v. omslag het onderwerp. Kiest aan hand van omslag zelf een boek uit.
Begrijpt meervoudzinnen binnen het hier en nu met behulp van symbolen.
Geeft juiste reactie op korte mondelinge tekst.
17
Stellen
Niveau 6
Niveau 5
SCHRIFTELIJKE TAAL Technisch lezen
Handschrift ontwikkeling
Boek oriëntatie
Begrijpend lezen
Begrijpend luisteren
Pictolezen Herkent en benoemt de letters z, a, f, o, h, e, j, i, w, u, uu, v, ei, d, eu, ch, ou. Herkent en benoemt de letter hoofdletters. Koppelt 4 letters tot een woord en geeft er betekenis aan. Leest zinnen vanaf Pictoniveau tot en met 4klankwoorden. Leest samengestelde woorden. Leest woorden met 3 medeklinkers achter elkaar. Leest meerlettergrepige klankzuivere woorden. Beheerst niveau 13 tot 16.
Schrijft eigen naam na. Schrijft enkele letters. Maakt schrijftekenbewegingen vanuit vinger en pols. Schrijft zonder voorbeeld de eigen naam.
Stelt vragen over het verhaal om beter te begrijpen.
Koppelt zelf een gelezen woord/zin aan afbeelding. Legt van losse woordjes logische zin. Kan zichzelf vragen stellen bij het lezen van een tekst.
Voert meervoudige opdracht uit binnen het hier en nu.
Pictolezen Leest woorden die eindigen op –nk, -ng, -i, -uw. Leest woorden met stomme e, achtervoegsel –je, -ig. Leest eenlettergrepige woorden met een open a, o, u. Beheerst niveau 17-21.
Schrijven cijfers Schrijft de cijfers bij de methode.
Benoemt verschil tussen waar gebeurd/fantasie.
Leest een eenvoudige opsomming en begrijpt wat nodig is. Kan stappenplan 2 op een weettekst toepassen. Koppelt zelf gelezen zinnen aan concrete situatie. Onderscheid fantasie en werkelijkheid.
Voert meervoudige niet alledaagse opdrachten uit. Begrijpt hoofdzaak in mondelinge tekst.
Stellen
Schrijven pictolezen Schrijft de letters bij de methode.
Schrijven pictolezen Schrijft de letters bij de methode.
18
Schrijft naam op kaart.
Niveau 8
Niveau 7
SCHRIFTELIJKE TAAL Technisch lezen
Handschrift ontwikkeling
Boek oriëntatie
Begrijpend lezen
Begrijpend luisteren
Stellen
Pictolezen Leest woorden met voorvoegsel be-, ge-. Leest woorden met achtervoegsel –lijk, -heid. Leest woorden die eindigen op –d. Leest woorden met een open lettergreep. Leest vreemde, niet klankzuivere woorden. Beheerst niveau 22 tot 24. Aanvankelijk lezen (Leeslijn) Maakt het gebaar van/leest de d, i, k, r, e, n, j, o, s, p, a, m , t, h, l, z, g, w, u, b, v, f, Aanvankelijk lezen (leeslijn) Maakt het gebaar van/leest de oo, aa, ee, uu, ij, ie, ui, ou, oe, ei, au, eu.
Houdt een potlood vast met een dynamische pincetgreep. Maakt schrijftekenbewegingen vanuit vingers. Schrijft alle letters na. Schrijft alle cijfers na.
Voorspelt aan de hand van de omslag of het een lees/informatief boek is. Benoemt verschil tussen verhaal/poëzie.
Begrijpt eenvoudige tekst. Begrijpt van wie boodschap afkomstig is en de bedoeling. Weet wat een gedicht is. Weet dat je stappen bij doetekst in goede volgorde uit moet voeren.
Geeft aantal onderwerpen aan die in een mondelinge tekst voorkomen.
Schrijft woord bij afbeelding.
Leest boeken in zichzelf. Benoemt verschil tussen waargebeurd/fictief.
Begrijpt leesdoel. Kan m.b.v. doetekst een activiteit uitvoeren. Begrijpt een alinea van verschillende soorten teksten.
Geeft aan dat eenvoudige tijdsordening in mondelinge tekst niet begrepen is.
Schrijft losse woorden bij afbeelding.
Schrijven leeslijn Schrijft de letters bij de methode.
Schrijft eigen naam op lijn. Schrijft letters zonder omkeringen in eenvoudig woord. Schrijft cijfers in de juiste verhouding tot elkaar. Schrijft zonder voorbeeld alle letters. Heeft herkenbaar handschrift. Schrijft 5 hoofdletters na. Schrijven leeslijn Schrijft de letters bij de methode.
19
Niveau 9
SCHRIFTELIJKE TAAL Technisch lezen
Handschrift ontwikkeling
Boek oriëntatie
Begrijpend lezen
Begrijpend luisteren
Stellen
Voortgezet aanvankelijk lezen (leeslijn) Leest eer, oor, eur, aai, ooi, oei, mkm-woorden, mkmmwoorden, mmkm-woorden, nk, ng, mmkm woorden met medelinkercombinaties, ch/sch, ‘t, hé, hè, uw, eeuw, ieuw, mmmkm(m) woorden. Herkent de eind b/d, kortgeschreven lange eindklank, hoofdletters.
Schrijft eigen voor en achternaam. Schrijft de leestekens ?/! Schrijft de lettergroepen in onderling variërende hoogte. Laat even grote spatie tussen woorden. Schrijft 10 hoofdletters na.
Voorspelt aan de hand van samenvatting de inhoud.
Weet dat er twee soorten teksten zijn. Begrijpt verschillende soorten teksten. Kan volgorde in tekst afleiden m.b.v. dikgedrukte woorden. Begrijpt welke teksten geschikt zijn om zelf te lezen.
Onderscheidt hoofd- en bijzaken in eenvoudige mondelinge tekst.
Schrijft 2-woordszin bij afbeelding of eigen werkstuk. Schrijft verlanglijst.
Spelling in de lift Spelt veel voorkomende woorden met eer-oor-euraai-ooi-oei-uw-eeuw-ieuwcht.
20
Niveau 10
SCHRIFTELIJKE TAAL Technisch lezen
Handschrift ontwikkeling
Boek oriëntatie
Begrijpend lezen
Begrijpend luisteren
Stellen
Voortgezet aanvankelijk lezen (leeslijn) Herkent directe rede met dubbele punt en aanhalingsteken. Leest verkleinwoorden, 2lettergrepigere woorden, direct of met lettergreepverdeling drie of vier eindmedeklinkers, twee lettergrepige woorden, samengestelde woorden, direct 3 of 4 eindmedeklinkers, lange middenklank, lange eindklank, woorden met i-ie, onbeklemtoonde voorvoegsels.
Schrijft eigen voor en achter naam met hoofdletter. Schrijft hoofdletter in juiste verhouding. Schrijft hoofdletters.
Kiest aan de hand van samenvatting een boek.
Weet wat spelregels zijn. Kan kenmerken noemen van kranten artikels. Begrijpt belangrijke inhoud van een deel van tekst.
Onderscheidt eenvoudige verbanden in mondelinge tekst.
Schrijft 3-woordszin bij werkstuk. Schrijft kaartje met aanhef en afsluiting. Schrijft afspraken in agenda.
Spelling in de lift Spelt veelvoorkomende woorden met een d tot t aan het eind, ij en ei, au/ou. Spelt veel voorkomende woorden bestaande uit twee betekenisvolle klankgroepen, twee niet betekenisvolle klankgroepen, twee niet klankzuivere klankgroepen, twee klankzuivere klankgrepen, twee klankgroepen waarvan één klankgroep bestaat uit een kop of staartstuk. Spelt woorden met klinkerweglating en letterverdubbeling goed.
21
Niveau 12
Niveau 11
SCHRIFTELIJKE TAAL Technisch lezen
Handschrift ontwikkeling
Boek oriëntatie
Begrijpend lezen
Begrijpend luisteren
Stellen
Voortgezet aanvankelijk lezen (leeslijn) Leest achtervoegsel ig, lijk, woorden die beginnen met onbeklemtoonde klinker. Leest –erd, -end, -and aan het eind van een woord. Leest het weglatingsteken, samengestelde woorden, drielettergrepige woorden.
Schrijft hoofdletters zonder voorbeeld. Schrijft handtekening.
Geeft een onderbouwde mening over gelezen boek.
Weet verschil tussen doetekst en weettekst. Herkent volgorde van tekst. (bijv. strip) Leest en interpreteert teksten. Kan verkennend lezen. Kent hoofdgedachte. Kan vragen beantwoorden.
Maakt onderscheid tussen fantasie feiten en meningen in mondelinge tekst.
Schrijft korte zin als antwoord op gestelde vraag. Schrijft op kaartje in korte zin over activiteit. Schrijft een gedichtje van 4 zinnen.
Heeft leesbaar handschrift. Past grootte van letters aan het formulier aan.
Houdt in de klas een boekenbeurt.
Herkent doel tekst. Kan waardering geven. Heeft efficiënte leesstrategie. Herinnert volgorde tekst. Kan verwijswoord ‘ze’ toepassen. Kan synoniemen geven. Kan details afleiden. Geeft onderbouwde mening.
Spelling in de lift Spelt veel voorkomende niet klankzuivere woorden die uit drie of meer klankgroepen bestaan. Kan verkleinwoord spellen. Kan woorden met spellingsproblemen spellen.
Spelling in de lift Spelt moeilijke woorden. Kan begrip werkwoord hanteren. Kan werkwoorden in verleden of tegenwoordige tijd zetten. Kan begrip onderwerp hanteren.
22
Vult naam en adresgegevens in op officiële stukken. Schrijft in brief/email meerdere zinnen. Schrijft een verhaal met gegeven titel.