Vakbekwaam blijven…..een vak apart Oefenbeleidsplan Brandweer in Zeeland Monodisciplinair oefenen, 2014-2016
Vakbekwaam blijven…..een vak apart Oefenbeleidsplan Brandweer in Zeeland Monodisciplinair oefenen 2014-2016
Opdrachtgever: Veiligheidsregio Zeeland Teamleider Vakbekwaamheid E. (Edwin) van Dijk
Auteurs: W. (Winanda) van den Ende
G. (Gert) Mulder
Specialist Vakbekwaamheid
Medewerker Vakbekwaamheid
[email protected]
[email protected]
+31612116923
+31623549922
Status
: eind concept
Versie
: 1.22
Middelburg, februari 2014
Pagina 2 van 34
Voorwoord Voor u ligt het eerste oefenbeleidsplan voor de brandweer in Zeeland, gericht op het monodisciplinaire oefenen. Immers, in de jaren hiervoor was iedere gemeente zelf verantwoordelijk voor het monodisciplinaire oefenen. Met het regionaliseren van de brandweer is het noodzaak te komen tot een meerjaren beleidsvisie op regionale schaal. Dit oefenplan geeft nog geen meerjaren beleidsvisie, het geeft wel inzicht in hoe daar te komen. In de afgelopen 10 jaar heeft een cultuurverandering plaatsgevonden bij de brandweer. Wat voorheen werd gezien als een ‘hobbyclub’, is uitgegroeid tot een club professionals waarbij risicoinschatting hoog in het vaandel staat. Veelal worden vrijwilligers niet meer gezien als vrijwilliger, maar als parttimer. Dit heeft tot gevolg dat de eisen aan de uitvoering van de functie ook steeds hoger worden. De beschikbare tijd van functionarissen binnen de brandweer zorgt voor een voortdurend spanningsveld. Dit vraagt om herziening van de (oefen)organisatie. Dit oefenbeleidsplan is geschreven voor de praktijk. Het moet voor de medewerkers op dit werkterrein duidelijkheid verschaffen en uitgangspunten bieden voor het dagelijks handelen. Dit plan is geschreven voor een periode van drie jaar. Voor deze periode geldt het oefenbeleidsplan als een leidraad. Praktisch betekent dit, bij een oefencyclus van 1,5 jaar, dat dit oefenbeleidsplan twee keer wordt geëvalueerd en, indien noodzakelijk, wordt herzien. Bij dit oefenbeleidsplan hoort onlosmakelijk een uitvoeringsplan/oefenplan, wat voor elke cyclus wordt opgesteld. Dit plan beschrijft een aantal doelstellingen voor de komende periode. Doelstellingen vaststellen middenin een veranderende en in crisis verkerende maatschappij en middenin een nieuwe, net opgerichte organisatie is niet eenvoudig. Er is daarom voor deze periode gekozen om eenvoudige- en realiseerbare doelen te stellen. In deze beleidsperiode moet een visie worden ontwikkeld over hoe de brandweer in Zeeland het monodisciplinair oefenen gaat inrichten. Hiervoor wordt voorgesteld om een kwaliteitsgroep op te richten. In dit oefenbeleidsplan worden ook de randvoorwaarden genoemd. Hierbij valt te denken aan personeel, financiën en materialen. Hiermee wordt duidelijk gemaakt welke input vanuit de organisatie noodzakelijk is om de voorgenomen output te kunnen realiseren. Deze notitie kan ook dienen als basis voor het afleggen van verantwoording in managementrapportages en (jaar)verslagen.
Middelburg, februari 2014
Pagina 3 van 34
Inhoud Voorwoord .............................................................................................................................................. 3 Managementsamenvatting ..................................................................................................................... 6 1.
2.
Inleiding ........................................................................................................................................... 8 1.1
Aanleiding ................................................................................................................................ 8
1.2
Missie....................................................................................................................................... 8
1.3
Afbakening oefenbeleidsplan .................................................................................................. 8
1.4
Uitgangspunten ....................................................................................................................... 9
1.5
Personeel ............................................................................................................................... 11
1.6
Kwaliteitsgroep ...................................................................................................................... 12
1.7
Uitvoeringsplannen ............................................................................................................... 13
Wetgeving en recente ontwikkelingen ......................................................................................... 14 2.1 2.1.1
Wet veiligheidsregio’s (Wvr) ......................................................................................... 14
2.1.2
Besluit veiligheidsregio’s (Bvr)....................................................................................... 14
2.1.3
Besluit personeel veiligheidsregio’s (Bpv) ..................................................................... 14
2.1.4
Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) ........................................................................ 14
2.1.5
Brancherichtlijnen en Leidraden ................................................................................... 15
2.2
3.
4.
Landelijke wetgeving ............................................................................................................ 14
Regionale ontwikkelingen ..................................................................................................... 15
2.2.1
Veiligheidsregio Zeeland............................................................................................... 15
2.2.2
Evaluatierapporten ........................................................................................................ 15
2.2.3
Vakbekwaamheidmanagementsysteem ...................................................................... 16
2.2.4
Variabele Voertuigbezetting.......................................................................................... 17
2.2.5
Andere ontwikkelingen ................................................................................................. 17
Oefenen ......................................................................................................................................... 18 3.1
Oefenen; onderdeel van een proces ..................................................................................... 18
3.2
Oefenen is leren .................................................................................................................... 19
3.3
Oefenen als methode ............................................................................................................ 19
3.4
Oefenbelasting per cyclus ..................................................................................................... 20
Uitgangspunten ............................................................................................................................. 22 4.1
Veiligheidsbewustzijn ............................................................................................................ 22
4.2
Oefenen conform praktijk .................................................................................................... 22
4.3
Kwantiteit van oefenen ......................................................................................................... 23
4.4
Realistisch oefenen................................................................................................................ 24
Pagina 4 van 34
4.5 5.
6.
Oefenmiddelen / -materialen................................................................................................ 24
Toekomst ....................................................................................................................................... 26 5.1
Personeel ............................................................................................................................... 26
5.2
Lerende organisatie ............................................................................................................... 27
5.3
Vakbekwaamheiddagen ........................................................................................................ 27
Financiën ...................................................................................................................................... 29 6.1
Begroting ............................................................................................................................... 29
6.2
Korte toelichting .................................................................................................................... 29
Bijlage 1
Teamleden ......................................................................................................................... 31
Bijlage 2
Verzendlijst ........................................................................................................................ 32
Bijlage 3
Taken ................................................................................................................................. 33
Pagina 5 van 34
Managementsamenvatting Voor de regionalisatie van de brandweer in Zeeland had ieder lokaal korps een eigen monodisciplinair oefenbeleid. Vanaf 2014 gaat er gestart worden met een regionaal oefenbeleid. Deze oefenbeleidsplan is geschreven voor het monodisciplinair oefenen van de brandweer in Zeeland. Het moet voorzien in praktische en realistische doelstellingen. Samengevat zijn onderstaande voorstellen opgenomen in het oefenbeleidsplan. Per onderdeel wordt verwezen naar de genoemde paragraaf in de notitie. Voorstel 1.4 Voorgesteld wordt om in te stemmen met de uitgangspunten. 1.6 Oprichten van een Kwaliteitsgroep
2.2.2 In 2014 inventariseren wat is gedaan en wat nog gedaan moet worden om te komen tot een eenzelfde kwaliteitsniveau. Hiervoor een plan opstellen en uitvoeren. 2.2.3 In 2014 individueel (neven)functies inventariseren en (uren)belasting vaststellen.
3.4. in combinatie met 2.2.3 In 2014 inventariseren. In 2015 gesprekken met individuen voeren en basis-, specialistische-, en nevenfuncties vastleggen. In 2016 individuen conform deze inventarisatie laten oefenen.
4.3 Minimaal aantal beoefende oefenkaarten vast stellen op 66% binnen de oefencyclus.
4.4 De frequentie van de realistische bevelvoerderstrainingen wordt vanaf 2015 verhoogd tot een keer per oefencyclus.
4.5 Inventariseren aanwezig oefenmiddelen en -materialen, vaststellen standaardpakket en uitvoeren. Pagina 6 van 34
Toelichting Het monodisciplinair oefenen is gebaseerd op de uitgangspunten. In deze paragraaf worden deze genoemd. Deze dienen als basis voor dit oefebeleidsplan en het uitvoeringsplan. Deze groep zal bestaan uit 3 medewerkers vakbekwaamheid. Zij geven veranderingen vorm en monitoren resultaten. Zij ontwikkelen kwaliteitmeetinstrumenten en vertalen dit naar de Zeeuwse situatie. In de achterliggende jaren hebben voormalige lokale korpsen geïnvesteerd in bijscholingen enz. Dit is verschillend opgepakt en uitgevoerd. Het is belangrijk om iedereen op hetzelfde kwaliteitsniveau te krijgen. Het is op individueel niveau niet goed inzichtelijk wat basis- en nevenfuncties zijn. Door dit te inventariseren wordt duidelijk wat de oefenbelasting moet zijn om een voldoende niveau te behouden De maximale belasting moet worden vastgelegd. Medewerkers kunnen niet onbeperkt belast worden. Er wordt voorgesteld om een basisbelasting te hanteren en hierop individueel uitzonderingen mogelijk te maken. Dit kan gevolgen hebben voor de repressieve performance. De 100%-norm die de HLO hanteert is niet realiseerbaar. Om kwantitatief een sturingsmiddel te hebben wordt voorgesteld dat individuen minimaal 66% van de geplande oefenkaarten moeten hebben gevolgd. Momenteel worden bevelvoerders eens per drie jaar realistisch geoefend. De cruciale rol van de bevelvoerder als eerste en vaak enige leidinggevende bij incidenten vereisen een frequentie van een keer per oefencyclus. Afspraken maken met MTL voor beheer en onderhoud van oefenmiddelen en -materialen.
Voorstel 5.1 2014/2015. Basisoefeningen organiseren. Inventarisatie specifieke behoeften. Bijscholing van functionarissen. Draagvlak creëren voor kwalitatieve toetsing. Koppeling met repressie optimaliseren. 2015/2016. Basis- en specifieke oefeningen organiseren. Kwalitatieve toetsing organiseren. Repressieve aandachtspunten opnemen en verwerken. 5.3 2014. Draagvlak creëren voor vakbekwaamheidtoetsen. Hiervoor een plan opstellen. 2015. Vakbekwaamheidtoetsen invoeren 2016. Evaluatie en eventueel herzien van Vakbekwaamheidtoetsen.
Toelichting Met deze eenvoudige en te meten doelstellingen worden de ambities vastgesteld. Afhankelijk van de gegevens uit de voorgestelde op te richten Kwaliteitsgroep kunnen deze doelstellingen worden bijgesteld. Deze doelstellingen zorgen voor het streven naar een kwalitatieve verbetering van het vakbekwaam blijven.
Vakbekwaamheidtoetsen zijn een belangrijk onderdeel van kwalitatieve registratie. Hierin wordt vastgelegd of individuen voldoen aan de gestelde competenties. Dit moet geen afrekencultuur worden. Draagvlak creëren is daardoor erg belangrijk. Weinig voormalige lokale korpsen kennen deze vakbekwaamheidtoetsen. Zorgvuldigheid is daarom noodzakelijk. De voorgestelde op te richten kwaliteitsgroep moet hierin een belangrijke rol spelen.
Er wordt aanbevolen om met deze voorstellen in te stemmen. Andere keuzes hebben direct invloed op de kwaliteit van het vakbekwaam blijven van de brandweer in Zeeland. Het is afhankelijk van de keuze om in te kunnen schatten wat deze gevolgen zijn.
Pagina 7 van 34
1. Inleiding Een goede voorbereiding op het functioneren van een organisatie in de crisisbeheersing , kan niet zonder systematische inspanningen op het gebied van vakbekwaam blijven. In dit eerste hoofdstuk wordt de missie, de strategie, de doelstellingen en de zienswijzen voor het monodisciplinaire oefenen beschreven. Ook wordt, in het kort, dat deel van de organisatie neergezet wat is betrokken bij het monodisciplinaire oefenen. Het oefenbeleidsplan is opgebouwd conform de beleidsdriehoek:
Wat
Wanneer
Middelen
Figuur 1: Beleidsdriehoek
1.1
Aanleiding
Voor de regionalisatie van de brandweer in Zeeland had ieder lokaal brandweerkorps een eigen monodisciplinair oefenbeleid. In 2013 hebben zij de ruimte gekregen om het bestaande beleid uit te blijven voeren. Vanaf 2014 gaat er gestart worden met een regionaal oefenbeleid.
1.2
Missie
De Veiligheidsregio Zeeland heeft als missie: ‘Samen sterk voor veilig Zeeland’ Het monodisciplinair oefenen binnen de brandweer in Zeeland gaat hieraan een bijdrage leveren. Deze is verwoord in de volgende strategie: ‘Het zijn van een lerende organisatie. Dit lerend vermogen komt tot uiting op de werkvloer door eenvoudige en vanzelfsprekende toepassingen die voor iedereen te begrijpen en uitvoerbaar zijn’
1.3
Afbakening oefenbeleidsplan
Dit oefenbeleidsplan valt onder de verantwoordelijkheid van het team Vakbekwaamheid. Er zijn raakvlakken met het team Risicobeheersing. Gedacht moet worden aan: o Regionaal risicoprofiel; o BRZO; o Enz. Er zijn ook raakvlakken met het domein Incidentbestrijding. Hierbij valt te denken aan: o Repressieve basiszorg op maat (bijv. TS-4); o Specialistenteams; o Enz.
Pagina 8 van 34
De teamleiders van beide teams zijn betrokken bij het opstellen van dit oefenbeleidsplan of hiervan op de hoogte gebracht. Het Project ‘Maatwerk in Brandweerzorg’ en doorontwikkeling VRZ hebben invloed op dit plan. Aan de hand van deze projecten wordt de brandweerzorg in Zeeland opnieuw bekeken. Deze projecten zullen half 2014 afgerond zijn, hierdoor zijn uitkomsten van deze projecten niet opgenomen in dit plan. Deze notitie is van toepassing voor het monodisciplinair oefenen binnen de brandweer in Zeeland. Functionarissen die deels mono- en deels multidisciplinaire taken hebben (bijv. Officier van Dienst brandweer) zijn hierin niet meegenomen.
1.4
Uitgangspunten
Het monodisciplinaire oefenbeleidsplan is gebaseerd op de volgende uitgangspunten: o
o o o o o o
o o o
o
o
o
Maatgevende incidenten komen weinig voor. Het opbouwen van praktijkervaring is nauwelijks mogelijk. Oefenen conform de praktijk en het integreren van praktijkervaringen in oefeningen is daardoor lastig. Realistisch en eenvoudig oefenen is daarom noodzaak. Het optreden bij incidenten, volgens de geldende procedures, moet zoveel mogelijk routinematig kunnen worden gedaan. Regelmatig oefenen is hiervoor noodzakelijk. Het monodisciplinaire oefenbeleid betreft het systematisch oefenen en bijscholen van functionarissen in de organisatie van crisisbeheersing, zowel individueel als in teamverband. De uitvoering van dit monodisciplinaire oefenbeleidsplan gebeurt conform de in dit plan beschreven en vastgestelde kwalitatieve- en kwantitatieve criteria. Alle oefeningen passen in het bestaande risicoprofiel van de Veiligheidsregio Zeeland en zijn gebieds- of zelfs per brandweerpost afhankelijk. Lokale posten zijn zelf verantwoordelijk voor de organisatie van oefeningen. De Operationeel manager is eindverantwoordelijk in het betreffende werkgebied. Hij bewaakt de individuele geoefendheid van zijn manschappen, dit wordt middels een planning en controle cyclus iedere 4 maanden gerapporteerd. De coördinatie is in handen van de medewerker(s) Vakbekwaamheid; Registratie oefenuren gebeurt volgens de geldende afspraken; Uitgangspunten en uitvoering sanctiebeleid beschreven in het uitvoeringsplan; Als oefencyclus wordt een periode van anderhalf (1,5) jaar gehanteerd. De brandweer in Zeeland kent naast de taken binnen de basis brandweerzorg, een aantal specialistische en/of aanvullende taken. Een cyclus van 1,5 jaar is noodzakelijk om deze taken voldoende te kunnen trainen. Per oefencyclus zijn vastgestelde verplichte oefeningen opgenomen. Afhankelijk van de invulling van deze oefeningen kunnen deze een dag, een dagdeel, dagdelen of oefenavond beslaan. Dit wordt per oefencyclus vastgesteld in het uitvoeringsplan. Vakbekwaamheidsdagen, inclusief beoordeling en/of toetsing, worden regionaal georganiseerd. Het aantal toets- en/of beoordelingsmomenten is drie per oefencyclus. Het realistisch oefenen op een trainingscentrum valt ook in deze categorie. Bevelvoerders en chauffeurs krijgen een extra toets- en/of beoordelingsmoment aangeboden. Oefenmaterialen voldoen aan minimale kwaliteits- en kwantiteitseisen, zoals vastgesteld.
Pagina 9 van 34
o
Een basis oefenavond duurt twee uur, dit is inclusief briefing en nabespreking. Voor de oefenleider en diens assistent duurt de oefenavond drie uur. Per cyclus wordt in het uitvoeringsplan aangegeven welke oefeningen langer duren. o Er wordt geoefend volgens een vastgesteld oefenrooster. o Dit oefenbeleidsplan wordt twee keer tussentijds geëvalueerd en eventueel herzien. De eerste keer zal plaatsvinden in januari/februari 2015 en de tweede keer halverwege 2016. o De belasting van de vrijwilliger zal waar mogelijk naar beneden worden gebracht door middel van anders faciliteren. o De oefenleider en de assistent bereiden de oefening voor, zijn verantwoordelijk voor de uitvoering en evaluatie van een oefening. o De oefenleider heeft een interne opleiding genoten betreffende dit vakgebied. o Functionarissen van de brandweer in Zeeland oefenen : Functie Manschap Bevelvoerder Chauffeur Chauffeur+ (redvoertuig enz.) Gaspakkenteam Waarschuwings- en Verkenningsdienst Natuurbrandbestrijding Manschap Natuurbrandbestrijding Bevelvoerder Natuurbrandbestrijding Chauffeur Binnenvaartincidenten Manschap Binnenvaartincidenten Bevelvoerder Ploegoefeningen Manschap Ploegoefeningen Bevelvoerder Eindoefeningen Manschap Eindoefeningen Bevelvoerder Manschap vrij in te vullen / organisatie Bevelvoerder vrij in te vullen / organisatie Brandweerduiker Duikploegleider Assistent duiken Bootteam RopeRescueTeam Tunnelbrandbestrijding Training buitenland, eens per 3 jaar MIRG Cobra Units Bijzonder WTS (Verbrugge systeem) Regionale schuimpool
Serie HLO 100 serie 200 serie 400 serie 400 serie 420 serie 430 serie 460 serie 460 serie 460 serie 470 serie 470 serie 500 serie 500 serie 700 serie 700 serie 900 serie 900 serie
Naar schatting In overleg
Uren / cyclus 46 uur/cyclus 32 uur/cyclus 14 uur/cyclus 20 uur/cyclus 21 uur/cyclus 12 uur/cyclus 6 uur/cyclus 6 uur/cyclus 4 uur/cyclus 4 uur/cyclus 6 uur/cyclus 20 uur/cyclus 20 uur/cyclus 8 uur/cyclus 8 uur/cyclus 20 uur/cyclus 20 uur/cyclus 121,5uur/cyclus 111 uur/cyclus 48 uur/cyclus 60 uur/cyclus 70 uur/cyclus 18 uur/cyclus 36 uur/3 jaar 36 uur/cyclus 12 uur/cyclus 12 uur/cyclus
Tabel 1.4
o
Combinaties van functies zijn mogelijk. Het optellen van uren bij gecombineerde functies is niet juist, enkele uren kunnen tegen elkaar worden weggestreept. Het exacte aantal uren, in kwantitatieve zin, wordt per cyclus vastgesteld.
Pagina 10 van 34
o
De minimale kwantitatieve oefenverplichting is 66% volgen van oefenkaarten per oefencyclus; Het niet volgen van verplichte oefeningen heeft consequenties volgens het reparatie- en sanctiebeleid;
o
1.4 Voorgesteld wordt om in te stemmen met de uitgangspunten.
1.5
Personeel
In voorbereiding op de nieuw te vormen organisatie zijn een aantal documenten opgesteld waarin functies zijn benoemd. Voor een uitgebreide taakomschrijving van functionarissen die nodig zijn voor Vakbekwaam blijven zie bijlage 3. In het vastgestelde organisatieplan1 zijn de verschillende formatie plaatsen met betrekking tot het vakbekwaam blijven opgenomen. De medewerkers opleiden en oefenen verrichten hun werkzaamheden vanaf de werklocaties, verspreid over de regio. De specialisten Vakbekwaamheid werken vanaf een centrale werklocatie. Bij het opstellen van dit oefenbeleidsplan wordt gewerkt aan het project Doorontwikkeling. Dit heeft gevolgen voor het aantal formatieplaatsen en taken van functionarissen. Dit zal in de periode tot de eerste evaluatie van dit plan duidelijk worden en daarin worden meegenomen. Tevens zal het project Maatwerk in Brandweerzorg invloed hebben op de uitvoering van dit oefenbeleidsplan. Ook dit wordt meegenomen in de eerste evaluatie. De Handreiking bij de Herziene Leidraad Oefenen2 gaat in een bijlage in op de benodigde voorbereidingsuren voor het monodisciplinair oefenen. Een overzicht, vertaald naar de Zeeuwse situatie: Activiteit Input leveren aan oefenbeleid Input leveren jaarplan oefenen Oefenmiddelen onderhouden/aanschaf Regionaal overleg Overleg in Werkgebied Opzetten draaiboeken Administratief voorbereiden oefeningen Oefeningen ‘vrij in te vullen’ voorbereiden Praktisch voorbereiden oefeningen Registratie van oefeningen TOTAAL
Uren / jaar 60 uur 60 uur 16 uur 12 uur 36 uur 34 uur 36 uur 22 uur 120 uur 600 uur 996 uur
Totaal per cyclus (1,5 jaar) 90 uur 90 uur 24 uur 18 uur 54 uur 51 uur 54 uur 33 uur 180 uur 900 uur 1494 uur
Tabel 1.5.1
In het genoemde organisatieplan wordt gerekend met 1400 werkbare uren / Fte / jaar. De werkbare uren van de medewerkers Vakbekwaamheid moet met 30% worden verminderd. Deze 30% is nodig 1 2
Organisatieplan Veiligheidsregio Zeeland, 1.2 definitief, 7 juli 2011 e Leidraad Oefenen, Handreiking Brandweer, Beleidsadvies, 6 druk, januari 2013
Pagina 11 van 34
voor het Vakbekwaam worden (opleiden) en één of meerdere oplegprofielen (OvD, dagdienst, enz.) Dat betekent dat de medewerkers Vakbekwaamheid voor het uitvoeren van het monodisciplinaire oefenbeleid 980 uren beschikbaar hebben. De Leidraad Oefenen, de voorloper van de Herziene Leidraad Oefenen, adviseerde per 50 (vrijwillige) medewerkers één (1) FTE beroepsmatige ondersteuning. Deze advisering is gebaseerd op historische data en gemaakt tot een veldnorm om een organisatie rondom oefenen in te richten. In de huidige situatie Zeeuwse situatie is het mogelijk om per 75 (vrijwillige)3 medewerkers, één (1) FTE in te zetten voor begeleiding en uitvoering. Dit kan omdat: o o o o
Ploegleiders een deel van de registratie in hun takenpakket hebben; Input aan het oefenbeleid minder is, i.v.m. de regionalisatie; Een deel van de administratieve taken (t.b.v. uitbetaling) is weggelegd bij team HRM. Samenwerking medewerkers oefenen en opleiden waardoor efficiëntie kan worden gecreëerd.
In deze beleidsperiode moet een kwaliteitsmeetinstrument worden ontwikkeld. Met de oprichting van een kwaliteitsgroep wordt hieraan invulling gegeven.
1.6
Kwaliteitsgroep
Er zal de komende jaren veel veranderen. Om deze veranderingen vorm te geven en ook de resultaten daarvan te monitoren, wordt voorgesteld een kwaliteitsgroep op te richten. Deze groep zal bestaan uit maximaal drie medewerkers Vakbekwaamheid (1 per werkgebied) en een specialist Vakbekwaamheid, zodat er een brede vertegenwoordiging zal zijn. De leden van de kwaliteitsgroep monitoren en stimuleren de medewerkers Vakbekwaamheid met eventuele nieuwe aanpassingen en slimme ideeën uit het veld. De kwaliteitsgroep zal de komende beleidsperiode kwaliteitmeetinstrumenten ontwikkelen om deze te kunnen meten. Hiermee wordt een continue minimaal kwaliteitsniveau beoogd. Landelijk is hier volop aandacht voor, Zeeland is hierin vertegenwoordigd. In deze beleidsperiode wordt dit verder uitgewerkt, waarbij de voorgestelde kwaliteitsgroep meedenkt en dit vertaalt naar Zeeuwse situatie.
1.6 Voorgesteld wordt om een kwaliteitsgroep op te richten.
3
Gebaseerd op ervaring vanuit het werkveld in brandweer in Zeeland
Pagina 12 van 34
1.7
Uitvoeringsplannen
Het oefenbeleidsplan beschrijft de uitgangspunten voor de komende periode van drie jaren. Om dit plan werkbaar te maken is een uitvoeringsplan geschreven. Na 1,5 jaar en na de evaluatie van dit oefenbeleidsplan wordt het uitvoeringsplan aangepast. In het uitvoeringsplan is onder andere het volgende opgenomen: Het uitvoeringsplan beschrijft de huidige stand van zaken, wat bereikt moet worden en hoe dit gaat gebeuren. o o o o o o o o o o
Organisatie vakbekwaam blijven; Algemeen geldende afspraken; Specialisaties en specifiek gebiedsgebonden afspraken; Reparatie/herintreden en sanctiebeleid; Vakbekwaamheiddagen/avonden; Technische hulpverlening; Realistisch oefenen; Bevelvoerdertrainingen; Duikteam VRZ; Uitvoeringsplan opstappers blusboot;.
Pagina 13 van 34
2.
Wetgeving en recente ontwikkelingen
Wet- en regelgeving is vanzelfsprekend leidend voor de beleidsvorming. Ook hebben gebeurtenissen op landelijk en regionaal niveau impact op het oefenbeleid. Ontwikkelingen volgen zich, soms razendsnel, achter elkaar op. In dit hoofdstuk wordt geprobeerd de meest relevante wet- en regelgeving te benoemen en ontwikkelingen te beschrijven.
2.1
Landelijke wetgeving
2.1.1 Wet veiligheidsregio’s (Wvr) Per 1 oktober 2010 is de Wvr van kracht. De Wvr heeft als doel een efficiënte en hoogwaardige organisatie van de brandweerzorg, geneeskundige hulpverlening, meldkamer, bevolkingszorg en de rampenbestrijding en crisisbeheersing onder één regionale bestuurlijke regie te realiseren. In de Wvr wordt het volgende gesteld over oefenen: ‘Elke veiligheidsregio moet een goed geoefende en professionele organisatie ter beschikking hebben voor rampenbestrijding en crisisbeheersing’. 2.1.2 Besluit veiligheidsregio’s (Bvr) In dit besluit, wat is gebaseerd op de Wvr, worden kwaliteitseisen gesteld aan de organisaties in de veiligheidsregio’s. Er wordt een basisniveau vastgesteld waaraan de organisatie van rampenbestrijding en crisisbeheersing en de brandweer moeten voldoen. 2.1.3 Besluit personeel veiligheidsregio’s (Bpv) Het Bpv heeft ook zijn grondslag in de Wv. Dit besluit normeert de kwaliteit van het personeel door per functie kerntaken, competenties en het minimale opleidingsniveau vast te leggen. De basiseisen uit de opleiding vormen de uitgangspunten voor het oefenen van het personeel. Op deze manier vormen zij de richtlijn voor de minimale kwaliteit waaraan het personeel moet voldoen. Hierbij moet worden opgemerkt dat in beide besluiten (Bvr en Bpv) geen heldere minima wordt aangegeven voor de geoefendheid. Er wordt alleen verwezen naar brancherichtlijnen zoals de Herziene Leidraad Oefenen. 2.1.4 Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) Personeel dat werkt binnen de rampenbestrijding staat tijdens repressief optreden gemiddeld aan grotere risico’s bloot dan iedere andere gemiddelde werknemer. Dit betekent voor de werkgever (de Veiligheidsregio) dat hier voortdurend aandacht voor moet zijn. Geheel voorkomen van risico’s is onmogelijk, daarom moet geïnvesteerd worden in risicobewustzijn. Hierdoor worden risico’s beheersbaar. Het oefenen van brandweerpersoneel is een verplichting. Naast de Wvr volgt uit de Arbowet dat werkgevers expliciet verplicht zijn tot adequaat instrueren van het personeel. In zeer uitzonderlijke situaties mag de brandweer, tijdens repressief optreden, afwijken van de Arbowet. Dit zorgt niet alleen in repressieve situaties voor een spanningsveld. Ook bij het oefenen wordt dit merkbaar. Werkzaamheden van de brandweer moeten veilig en gezond worden georganiseerd, aan de andere kant moet er ook zo realistisch mogelijk worden geoefend.
Door periodiek onder realistische omstandigheden te oefenen wordt mede invulling gegeven aan de eisen uit de Arbowet. Brancherichtlijnen gelden als maat voor de kwaliteit en uitvoering. 2.1.5 Brancherichtlijnen en Leidraden In dit oefenbeleidsplan is uitgegaan van: o o
Herziene Leidraad Oefenen (2013), uitgegeven door IFV. Brancherichtlijn ‘Optische en geluidssignalen Brandweer’ (herziene druk 8- 1-2004), uitgegeven door IFV.
2.2
Regionale ontwikkelingen
2.2.1
Veiligheidsregio Zeeland
Per 1 januari 2013 is de nieuwe Veiligheidsregio Zeeland (VRZ) een feit. Hiermee is uitvoering gegeven aan de Wet veiligheidsregio’s. De VRZ heeft ervoor gekozen om alle gemeentelijke brandweerkorpsen samen te voegen tot één brandweerkorps, de brandweer in Zeeland. Hiermee wordt een optimale samenwerking en een eenduidig kwaliteitsniveau beoogd. De brandweer in Zeeland is verdeeld in drie werkgebieden, Walcheren/Schouwen-Duiveland, de Bevelanden/Tholen en Zeeuws-Vlaanderen. Het monodisciplinair oefenen valt onder het team Vakbekwaamheid. Het vakbekwaam blijven van personeel is sterk verbonden aan de repressieve performance. De repressieve uitgangspunten zijn weggelegd binnen het team Operationele voorbereiding. Een nauw contact met dit team is daarom noodzakelijk. Het project Doorontwikkeling VRZ dat in september 2013 gestart is zal de verdere efficiëntie en kwaliteitslag voor het vakgebied oefenen ontwikkelen, wat eventuele veranderingen binnen de bestaande situatie kan bewerkstelligen. 2.2.2 Evaluatierapporten Naar aanleiding van diverse incidenten zijn evaluatierapporten opgesteld. Deze evaluatierapporten bezien datgene wat is gebeurd en toetsen dit aan wet- en regelgeving en aan geldende normen. De opstellers van deze rapporten komen met aanbevelingen die van invloed zijn op de operationele organisatie. Een belangrijke conclusie die in de laatst verschenen rapporten is getrokken heeft veel invloed op de organisatie en het optreden van de brandweer. De conclusie is dat brandweermensen in Nederland (veel) te veel zijn opgeleid en getraind voor een offensieve aanval. Hiermee wordt bedoeld dat te snel en te automatisch een binnenaanval (bij binnenbrand) wordt gekozen, zonder een gedegen risicoafweging of afweging van noodzakelijkheid. De impact van deze conclusies is binnen de brandweer Nederland groot geweest. Het gevolg was een bijscholing en training op het gebied van risicobewustzijn (Toolbox Veilig Repressief Optreden voor Bevelvoerders), interpreteren van gegevens (RSTV-model en straalpijpvoering) en het maken van keuzes (offensief of defensief). De Toolbox VRO voor bevelvoerders is regionaal opgezet, uitgevoerd en afgerond binnen de brandweer in Zeeland. Hierop wordt een vervolg ontwikkeld door Vakbekwaam worden in nauw overleg met Vakbekwaam blijven. Alle andere trainingen en bijscholingen naar aanleiding van de conclusies zijn lokaal opgepakt. Het verschil hierin is groot. Enkele voormalige lokale korpsen hebben een volledig meerjaren bijscholingsprogramma opgesteld, anderen hebben hieraan weinig of geen aandacht besteed. Eén Pagina 15 van 34
van de eerste doelstellingen is daarom om al het brandweerpersoneel op het gelijk kwaliteitsniveau te brengen. Hierin worden ook de medewerkers uit de Regeling Operationele Leiding (ROL) meegenomen. De oefenorganisatie moet de oefenmogelijkheden bieden die noodzakelijk zijn om alle competenties van de betreffende functionarissen op peil te houden. De oefenbelasting van de vrijwillige functionarissen moet daarbij efficiënt en kwalitatief hoogwaardig ingezet worden waardoor de extra oefenbelasting beperkt blijft.
2.2.2 In 2014 inventariseren wat is gedaan en wat nog moet gebeuren om te komen tot hetzelfde kwaliteitsniveau. Hiervoor een plan opstellen en uitvoeren.
2.2.3
Vakbekwaamheidmanagementsysteem
In 2012 is, na onderling overleg, de keuze gemaakt om het vakbekwaamheidmanagementsysteem AG5 regionaal aan te schaffen. Dit systeem wordt onder andere gebruikt voor de registratie van oefeningen. AG5 kan daarnaast ondersteuning bieden bij het opzetten/samenvatten van managementinformatie ten aanzien het oefenen. Hierbij valt te denken aan deelname, frequentie en betalingen. Registratie van oefeningen is noodzakelijk. Hiervoor zijn drie belangrijke redenen te noemen: o Veiligheid. Voldoet de deelnemer aan de oefenverplichting en kan hij/zij veilig worden ingezet; o Belasting en belastbaarheid. Is de gevraagde oefeninspanning haalbaar op basis van de operationele taak; o Controle. Worden voldoende oefenmomenten aangeboden om aan de minimale oefenverplichting te kunnen voldoen. De registratie van aanwezigheid (kwantitatief) is de meest eenvoudige manier van registratie. Veel posten registeren op deze manier, vaak gekoppeld aan de urenvergoeding. Deze vorm van registratie geeft geen enkel inzicht in welke taak er daadwerkelijk geoefend is. Ook kan niet inzichtelijk worden gemaakt of de oefenbelasting acceptabel is. In de komende beleidsperiode worden hiervoor twee initiatieven opgepakt: o
o
Er dient een goede registratie op individueel niveau van alle (neven)functies, met daaraan gekoppeld de tijd die hiervoor nodig is te worden opgesteld. Hiermee wordt duidelijk welke belasting (in uren) er per functionaris verlangd wordt; Er dienen vakbekwaamheiddagen aangeboden te worden die een functionaris in repressieve dienst verplicht moet volgen. Hiermee wordt de kwaliteit van de functionaris gemeten. Dit is
2.2.3 In 2014 individueel (neven)functies inventariseren en (uren)belasting vaststellen. indirect een kwaliteitsmeting voor de oefende organisatie.
Pagina 16 van 34
2.2.4 Variabele Voertuigbezetting De maatschappij verandert snel. Eén van de meest opvallende verandering is de individualisering. Inherent aan deze ontwikkeling is het minder makkelijk vinden van nieuwe aanwas voor de brandweer. Als reactie hierop is binnen de Brandweer in Zeeland het project ‘Flexibele Voertuigbezetting’ opgestart. Met een mindere bezetting op een tankautospuit wordt gestreefd te kunnen voldoen aan wet- en regelgeving, bestuurlijke opdrachten en maatschappelijke verwachtingen. Dit project verkeerd tijdens opstelling van deze notitie in de pilotfase. Het vakbekwaam worden voor deze nieuwe ontwikkeling is vastgelegd en beproefd. Het vakbekwaam blijven moet onderdeel worden van het reguliere oefenen en bijscholen. Met minder mensen dezelfde dingen doen en nastreven geeft onherroepelijk een aanpassing in denken en werken. Dit vraagt om een gerichte aanpak van het vakbekwaam blijven. Het projectteam variabele voertuigbezetting, heeft hiervoor een visie ontwikkeld die in de loop van 2015 zal worden gepresenteerd, zodat er aansluiting kan worden gevonden met het taakveld vakbekwaam blijven. Deze visie wordt meegenomen bij de eerste tussentijdse evaluatie van dit oefenbeleidsplan. 2.2.5 Andere ontwikkelingen Bij het opstellen van dit oefenbeleidsplan is veel nog niet duidelijk. Hierbij valt te denken aan: o o o o o o o
Visie op Ongevalsbestrijding Gevaarlijke Stoffen; Project SOM (Specialistisch Optreden op Maat); Grootschalig optreden brandweer; Oppervlakte redding; Bestrijding Waterongevallen; Maatwerk in Brandweerzorg; Nucleaire Veiligheid (CKV).
In de eerste evaluatie van dit oefenbeleidsplan, begin 2015, zullen deze punten worden meegenomen.
Pagina 17 van 34
3.
Oefenen
Het repressief optreden van de brandweer is een complex samenspel van mensen, techniek, een sterk wisselende omgeving en soms ook levensbedreigende omstandigheden. Oefenen is de meest belangrijke methode om het brandweerpersoneel hierop voor te bereiden. In dit hoofdstuk worden de algemene doelstellingen van oefenen neergezet.
3.1
Oefenen; onderdeel van een proces
Het oefenen moet gezien worden als één van de stappen in het proces van ‘vakbekwaam zijn en vakbekwaam blijven’. Het is een cyclisch proces, schematisch weergegeven in de ‘Life Long Learning Loupe’
Figuur 2: Life long learning loupe
De selectie van geschikt personeel is de allereerste stap, hierin wordt de basis gelegd voor de samenstelling van een professioneel, stabiel en evenwichtig brandweerkorps. In de huidige brandweeropleidingen wordt instructie gegeven die zo dicht mogelijk bij de praktijk ligt. Hierdoor is het mogelijk dat brandweermensen vrijwel direct na het volgen van de opleiding kunnen worden ingezet in de praktijk. Praktijkervaring is een essentiële input voor het oefeningen, deze ervaringen zijn te verkrijgen door o.a. het evalueren van inzetten. Professionaliseren van personeel en optimaliseren van het proces kan niet zonder periodieke meetmomenten. Het met regelmaat toetsen van de stand van zaken is een must. Daarbij geeft toetsing niet alleen informatie over de vakbekwaamheid van het individu, maar het verstrekt ook informatie over de effectiviteit van het proces. Het streven naar kwaliteitsverbetering en het realiseren hiervan kan niet zonder borging. De voorgesteld op te richten kwaliteitsgroep krijgt als opdracht hiervoor indicatoren te ontwikkelen voor borging. Als hulpmiddel voor het borgen van (kwaliteits)verbeteringen is gekozen voor de PDCA-cylcus. Deze PDCA-cyclus is ook onderdeel van het INK-model. De Veiligheidsregio heeft dit managementmodel gekozen als hulpmiddel voor zelfevaluatie. Pagina 18 van 34
Een korte toelichting: PLAN > Het opstellen van dit oefenbeleidsplan met de uitvoeringsplannen DO > De praktische uitvoering van de genoemde doelstellingen CHECK > Evalueren voor start tweede cyclus, meten van verbeteringen door o.a. tevredenheidsonderzoek en meten of doelstellingen worden gehaald ACT > Bijstellen en herzien van oefenbeleidsplan, opstellen uitvoeringsplan en nieuwe cyclus Starten Met deze cyclus is het mogelijk om op systeemniveau de kwaliteit continue te verbeteren. De kern hiervan is echter dat ieder individu op deze manier in staat is de eigen werkwijze te beoordelen en te verbeteren.
Figuur 3: PDCA-cyclus
3.2
Oefenen is leren
Het leren binnen een brandweerorganisatie is vooral gericht op groepsleren. Groepsleren wordt ook wel aangeduid als collectief of organisatorisch leren. Groepsleren is krachtiger dan individueel leren. Verschillende groepsleden kunnen meerdere perspectieven inbrengen. Daarnaast worden met groepsleren, leerervaringen beter behouden en gedeeld binnen de organisatie. Door de interactie met anderen kan leren naadloos worden aangesloten op het huidige kennisniveau en zal er doorgaans meer reflectie zijn. Elkaar ‘scherp zetten’ bevordert doorgaans zowel de denkkracht als de neiging tot bezinning, dit laatste is voor het leren cruciaal. Er is een interne opleiding oefenleider ontwikkeld en deze zal tijdens deze beleidsperiode uitgevoerd worden. Bovengenoemde elementen hierin uitgebreid meegenomen.
3.3
Oefenen als methode
Een onderzoek4 heeft uitgewezen dat bij tijdsdruk in combinatie met adrenaline het beslissen op basis van kennis (nadenken) erg moeilijk is. Dit is een ‘normale’ menselijke trek. Vaak worden beslissingen genomen in specifieke situaties op basis van herkenning. Door veel en afwisselend te oefenen wordt herkenning gemakkelijker en kunnen meer juiste beslissingen worden genomen. Realistisch oefenen wat de praktijk zo dicht mogelijk benaderd, is daarbij noodzakelijk.
4
Directie Brandweer en GHOR, Ministerie van BZK, december 2005, Lesboek Bijscholing VRO voor bevelvoerders
Pagina 19 van 34
Daarbij is in dit onderzoek gebleken dat besluitvorming op basis van regels en procedures eenvoudiger is dan besluiten op basis van kennis. Regels en procedures nemen een steeds belangrijker plaats in bij het samenstellen van het oefenprogramma. Procedures en regels gelden echter voor algemene omstandigheden, het toepassen hiervan in specifieke situaties vereist veel oefening. De basis van elke oefening is daarom, het brandweerpersoneel zodanig te oefenen dat er meer praktijksituaties kunnen worden herkend, waarbij de procedures worden toegepast. Dit alles op basis van herkenning, veiligheid, snelheid en efficiency.
3.4
Oefenbelasting per cyclus
Een aantal jaren geleden is geconstateerd dat het oefenen bij de brandweer steeds meer in een spanningsveld komt te zitten. Diverse onderzoeken5 in de afgelopen jaren hebben aangetoond dat de maximale belasting voor de vrijwillige brandweer is bereikt. Hier ontstaat een spanningsveld. Aan de ene kant wil iedereen een professionele vakbekwame medewerker zijn, aan de andere kant is de hoeveelheid beschikbare tijd niet onuitputtelijk. Onder de vrijwilligers van de brandweer Zeeland is, voor zo ver bekend, geen onderzoek geweest. Zonder een officieel onderzoek te doen, kan toch worden geconcludeerd dat de leden van de brandweer in Zeeland hierop geen uitzondering zijn. De conclusie is belangrijk en speelt voortdurend mee in keuzes die binnen het oefenen moeten worden gemaakt. De belangrijkste vraag hierbij is; hoe zorgen we voor kwalitatief goed repressief personeel zonder de oefenbelasting nog verder te verhogen? Met name de combinaties van functies zorgt er veelal voor dat de tijdsbelasting hoog oploopt. Ook diverse nevenfuncties (Oefenleider, Instructeur, enz) voeren de druk op. Er wordt een maximale belasting vastgesteld. Dit is het beste uit te leggen aan de hand van een praktisch voorbeeld, de blokkentoren.
Figuur 4: Blokkentoren
Iedere medewerker heeft een basisfunctie, het onderste blok. Dit blok heeft een tijdsbelasting van maximaal 120 uur/oefencyclus. Dit is voldoende om de vakbekwaamheid op peil te houden en een nevenfunctie (bijv. Oefenleider) te kunnen bekleden. Uitgangspunt voor deze 120 uur is het overzicht zoals genoemd in paragraaf 1.4. Daarnaast kan iedere medewerker maximaal één specialisatie toevoegen aan de basisfunctie. Deze specialisatie is aangeduid met het tweede blok in de blokkentoren. De tijdsbelasting wordt dan
5
o.a. Commandanten brandweer Drenthe, juli 2006, Rood vernieuwt
Pagina 20 van 34
opgevoerd naar maximaal 160 uren, voldoende om de vakbekwaamheid van de basis en de specialisatie op peil te houden en een nevenfunctie te kunnen bekleden. In de figuur staat boven blok twee een onderbroken streep. Deze streep geeft aan dat, in principe, de maximale tijdsbelasting is bereikt. Hierop zijn uitzonderingen mogelijk. Persoonlijke omstandigheden van een medewerker kunnen het mogelijk maken dat meerder specialisaties of nevenfuncties worden uitgevoerd. De medewerker die hiervoor in aanmerking wil komen maakt dit bespreekbaar met de operationeel manager in het betreffende werkgebied. In overleg wordt vastgesteld of het bekleden van meer functies of toevoegen van een specialisme haalbaar is. Het genomen besluit tussen medewerker en operationeel manager wordt vastgelegd, gecommuniceerd en bewaard in het persoonlijk dossier. Dit kan in de huidige situatie tot gevolgen leiden, zoals bijvoorbeeld een combinatie van manschap (onderste blok), gaspakdrager (2e blok) en brandweerduiker (3e blok). De medewerker zal in overleg met de operationeel manager moeten kunnen aantonen dat hij voldoende tijd beschikbaar heeft om deze taken vakbekwaam te houden. Kan dit niet, dan zal één van de nevenfuncties worden afgestoten, wat gevolgen kan hebben voor de repressieve performance. 3.4 Zie voorstel 2.2.3, dit gebeurt in 2014. In 2015 gesprekken met individuen voeren en basis-, specialistische functie en nevenfunctie vastleggen. In 2016 individuen conform deze inventarisatie laten oefenen.
Pagina 21 van 34
4.
Uitgangspunten
In paragraaf 1.2 is de volgende visie omschreven: ‘Samen sterk voor veilig Zeeland’ Het monodisciplinair oefenen gaat hier, door middel van onderstaande strategie, een bijdrage aan leveren. ‘Het zijn van een lerende organisatie. Dit lerend vermogen komt tot uiting op de werkvloer door eenvoudige en vanzelfsprekende toepassingen die voor iedereen te begrijpen zijn’ Vanuit deze visie en strategie, en op basis van recente ontwikkelingen, zijn een aantal gemeenschappelijke uitgangspunten geformuleerd.
4.1
Veiligheidsbewustzijn
Naar aanleiding van recente onderzoeken, alsmede op basis van landelijke richtlijnen, dient het verder ontwikkelen van veiligheidsbewustzijn de rode draad te zijn bij het geheel van oefeningen in elke post. Hiermee wordt veiligheidsbewustzijn in de volle breedte bedoeld, en valt te denken aan: o o o o o o o o
Toepassen van juiste technieken; Toepassen van juiste procedures; Herkennen van routines; Beargumenteerd afwijken van routines; Ontwikkelen van leiderschap op alle niveaus; Acceptatie van leiderschap op alle niveaus; Elkaar aanspreken op gedrag; Nakomen van afspraken.
Al deze aspecten dienen voortdurend een belangrijke rol te spelen bij het maken, uitvoeren en evalueren van oefeningen. De mate van geoefendheid bepaalt hiermee de mate van veiligheid in het repressief optreden. Onvoldoende geoefend en niet beschikkend over de juiste competenties betekent een potentieel risico. Aan de andere kant moet het ook duidelijk zijn of de betreffende medewerker kwalitatief aan de juiste competenties voldoet. Een toetsing van de vakbekwaamheid is daarom noodzakelijk. Dit wordt verder toegelicht in paragraaf 5.4. Een regelrechte koppeling met de repressie is op dit punt noodzakelijk. Het lerend vermogen van de organisatie moet zoveel als mogelijk worden gestimuleerd. Hiermee komt nut en noodzaak van oefenen in een ander daglicht te staan, het trainen van vaardigheden vergroot daardoor het lerend vermogen.
4.2
Oefenen conform praktijk
Oefeningen moeten altijd gerelateerd zijn aan de praktijk. Dat betekent ten eerste dat oefeningen zoveel mogelijk moeten plaatsvinden onder realistische omstandigheden. Dat betekent niet dat zoveel mogelijk geoefend moet worden op een oefencentrum. Ook in eigen beheer, binnen het eigen verzorgingsgebied, kan realistisch geoefend worden. Realisme begint bij de deelnemer zelf, deze moet in staat zijn om de oefening te vertalen naar de praktijk. Pagina 22 van 34
Ten tweede is het uitzetten en ensceneren van oefeningen belangrijk, deelnemers moeten kunnen zien wat wordt bedoeld en wat noodzakelijk is. Dit betekent dat oefeningen moeten worden uitgevoerd conform de in de praktijk toegepaste en procedures en werkwijzen. Daarbij geldt ook dat personele beschikbaarheid overeen moet komen met de repressieve bezetting. Dit houdt het volgende in: o Oefenen conform de geldende richtlijnen m.b.t. bezetting van operationele voertuigen; o Ieder uitrukgebied heeft specifieke aandachtspunten (natuurbrandbestrijding, spoorwegongevallen, enz). Deze moeten nadrukkelijk aan de orde komen. Leidend hierin is het opgestelde Risicoprofiel van de VRZ; o Ervaringen uit de praktijk (successen en leermomenten) worden meegenomen in het oefenprogramma. Dit zorgt voor een stimulatie van het lerend vermogen; o Materialen die in de praktijk worden ingezet moeten ook in oefensituaties worden gebruikt. Ten derde, met enige regelmaat worden, op diverse niveaus, relevante inzetten geëvalueerd. Deze evaluaties kunnen informatie opleveren die consequenties hebben voor inzetprocedures, tactiek en techniek. De gewijzigde procedures moeten vervolgens weer beoefend worden.
4.3
Kwantiteit van oefenen
Zoals eerder genoemd in deze notitie moet rekening worden gehouden met het spanningsveld tussen belasting en belastbaarheid van vrijwillige personeelsleden. Als uitgangspunt voor de minimale kwantiteit geldt voor de gehele brandweer in Zeeland de Herziene Leidraad Oefenen (HLO). Een aantal taken worden niet genoemd in de HLO, bijvoorbeeld verplaatsingsoefeningen (CUGS) , alarmcentrale, COPI-, ROT- en GBT-oefeningen. Het op peil houden van de vakbekwaamheid voor deze taken is geen onderdeel van dit oefenbeleidsplan. Het aantal oefeningen dat per functie moet zijn gevolgd is vastgelegd in de HLO, zie tabel 1.4. Het kwantitatief voldoende geoefend zijn is een verantwoording van de persoon zelf. De persoon wordt hierin gefaciliteerd. De 100%-norm vanuit de HLO is een maximum en niet altijd voor iedereen realiseerbaar. Het minimaal aantal beoefende oefenkaarten is 66% binnen de vastgestelde cyclus van 1,5 jaar, hierbij zijn de verplichte oefenmomenten meegenomen. Praktisch betekent dit dat ongeveer 2/3 van de oefenavonden moet worden bezocht. Om het mogelijk te maken om aan de gestelde minima te voldoen, gelden de volgende uitgangspunten: o Iedereen moet in de gelegenheid worden gesteld om te kunnen voldoen, er moeten voldoende oefenmomenten worden aangeboden; o Middels het registratiesysteem (AG5) moet vast te stellen zijn of elk individu voldoet aan de oefenverplichtingen, zowel kwantitatief (66%) als kwalitatief (toetsing). Medewerkers die niet aan de kwantitatieve norm (kunnen) voldoen komen in het reparatie- en sanctietraject.
4.3 Voorgesteld wordt om het minimaal aantal beoefende oefenkaarten vast te stellen op 66% binnen een oefencyclus. Pagina 23 van 34
4.4
Realistisch oefenen
Oefenen onder realistische omstandigheden vormt de belangrijkste bijdrage aan de ontwikkeling van het herkennen van repressieve situaties. Daarmee wordt het veilig, effectief en efficiënt optreden optimaal ontwikkeld. Alle oefeningen die worden gehouden op locaties buiten de kazerne met realistische scenario’s die zich in de praktijk kunnen voordoen en volgens procedures die in de praktijk moeten worden toegepast, vallen hier ook onder. Feitelijk worden hiermee alle inzetoefeningen bedoeld. Blijft het feit dat realistisch oefenen (met echt vuur) een wezenlijke bijdrage vormt in het veilig, effectief en efficiënt optreden. Dit zijn bij uitstek de oefeningen waarin kan worden getoetst of individuen voldoen aan de minimale norm voor vakbekwaamheid. Eén keer per oefencyclus wordt daarom een dag (twee dagdelen) geoefend op een oefencentrum dit betreft oefenen op manschapniveau. Per cyclus wordt de inhoud van deze dag vastgesteld. Voor alle overige functionarissen gelden andere afspraken zoals opgenomen in het uitvoeringsplan. Bij de training op het oefencentrum wordt eveneens gekeken naar specifiek beoefende onderdelen per gebied zoals bijvoorbeeld treinincidenten, scheepvaart, industrie, etc. Naast realistisch oefenen voor al het repressief personeel, worden aparte realistische oefendagen georganiseerd specifiek voor bevelvoerders. Bevelvoerders vervullen een cruciale rol in de incidentbestrijding. Bij veel incidenten zijn zij niet alleen de eerste, maar ook de enige leidinggevende van de brandweer. Ook bij grote(re) incidenten hebben zij tot de komst van de officier van dienst de algehele leiding en is hun eerste inzet veelal bepalend voor het verdere verloop van het incident. Momenteel worden bevelvoerders eens per drie jaar realistisch geoefend. Gelet op de cruciale rol van de bevelvoerder is het noodzakelijk de frequentie op te hogen naar een keer per oefencyclus van 18 maanden. Voor deze intensivering is geen ruimte in het huidige budget voor vakbekwaamheid. Vandaar dat in 2014 de bevelvoerderstraining nog volgens de huidige frequentie plaatsvindt. Het is dringend gewenst om vanaf 2015 ruimte te vinden om deze intensivering mogelijk te maken. Het gaat hiebij om een aanvullend budget van € 64.400 binnen het budget van vakbekwaamheid. Daarnaast is additioneel salarisbudget nodig van € 80.000 voor de extra uurvergoedingen.
4.4 De frequentie van de realistische bevelvoerderstrainingen wordt vanaf 2015 tot een keer per oefencyclus.
Pagina 24 van 34
4.5
Oefenmiddelen / -materialen
Om te kunnen oefenen zijn middelen en materialen onmisbaar. De diversiteit in deze middelen en materialen is enorm. Waar de ene post beschikt over een aanhanger met computergestuurde apparatuur, beschikt de ander over de aloude vlammenborden en lichtslangen. De steeds verder gaande ontwikkelingen op dit gebied bieden de organisatie de mogelijkheid om het oefenen beter te ontwikkelen. Steeds meer geavanceerde apparatuur zorgt ervoor dat de realiteit beter benaderd kan worden. Lokale posten dienen allen over een standaardpakket (nog te bepalen) oefenmiddelen- en materialen te kunnen beschikken. Middelen en materialen die in de toekomst het standaardpakket overschrijden worden of per werkgebied of regionaal beheerd. Onder oefenmiddelen en –materialen wordt ook een laptop met beamer, autowrakken, enz. verstaan. Aan de andere kant brengt aanschaf en onderhoud van deze oefenmiddelen en –materialen kosten met zich mee. De basis van een kwalitatief hoogstaande oefening ligt in het voorradig zijn van, én de toepassen van de juiste hulpmiddelen. Het is noodzakelijk om een juiste balans in kosten en nagestreefde kwaliteit te vinden.
4.5 In 2014 inventariseren van aanwezige oefenmiddelen en –materialen, vaststellen standaardpakket, plan om dit gelijk te trekken, opstellen en uitvoeren. Daarnaast afspraken maken met MTL voor het beheer en onderhoud oefenmaterialen.
Pagina 25 van 34
5.
Toekomst
Oefenen is van essentieel belang voor de repressieve brandweerorganisatie. Dit maakt dat de investering in optimalisatie hiervan hoge prioriteit moet hebben. De ambitie om het oefenen binnen de brandweer in Zeeland naar een hoger plan te tillen is groot.
5.1
Personeel
In paragraaf 1.5 is een overzicht geschetst van de voorbereidingsuren die noodzakelijk zijn binnen het taakveld Vakbekwaam blijven. De huidige personele (vaste) bezetting is minimaal, voor de uit te voeren ambitie. Dit vraagt om het stellen van prioriteiten en het maken van keuzes. Naast de uitvoering op regionaal en lokaal niveau in het overvolle oefenprogramma, moet de ontwikkeling van het oefenen doorgaan. De reguliere (huidige) formatie heeft hier de handen aan vol. Belangrijk bij het verder doorontwikkelen van het oefenen is het meegroeien in kwaliteit door oefenleiders, waarnemers en beoordelaars. Naast het uitvoeren van dagelijkse werkzaamheden moeten zij in gelegenheid worden gesteld om opleidingen en bijscholingen te volgen die noodzakelijk zijn om te kunnen meegroeien. Tot slot moet een aantal zaken nog (verder) worden ontwikkeld om een goed en functioneel oefenprogramma op te stellen. De belangrijkste zaken zijn: o De koppeling tussen repressie en oefenen moet worden geoptimaliseerd. Praktijkervaringen moeten worden gekoppeld aan de oefenorganisatie; o Om medewerkers optimaal te kunnen laten functioneren is op sommige vakonderdelen bijscholing noodzakelijk om hun taken goed en verantwoord uit te kunnen voeren (denk hierbij aan oefenleiders); o De kwalitatieve registratie (toetsing) is nog niet mogelijk. Dit komt door: Een norm ontbreekt. Landelijk is dit ook een onderwerp van discussie. Het blijft vooralsnog zoeken naar een goede invulling hiervan. Er zal gefaseerd draagvlak gecreëerd moeten worden bij deelnemers en medewerkers voor een kwalitatieve beoordeling. Hierdoor kan de organisatie in een kwalitatieve registratie groeien, waardoor de kans van slagen van deze implementatie groot is. De komende beleidsperiode gaat achtereenvolgens gewerkt worden aan: o 2014/2015. Basisoefeningen organiseren. Inventarisatie van behoefte aan specifieke trainingen en/of (bij)scholingen. Bijscholing functionarissen die zijn betrokken bij het oefenen. Draagvlak creëren voor kwalitatieve beoordeling. Koppeling met repressie optimaliseren. o 2015/2016. Basis- en specifieke oefeningen organiseren. Kwalitatieve toetsing organiseren. 5.1 o
o
2014/2015. Basisoefeningen organiseren. Inventarisatie van behoefte specifieke trainingen en/of (bij)scholingen. Bijscholing functionarissen. Creëren draagvlak voor kwalitatieve toetsing. Koppeling met repressie optimaliseren. 2015/2016. Basis- en specifieke oefeningen organiseren. Kwalitatieve toetsing organiseren. Repressieve aandachtspunten opnemen en verwerken.
Pagina 26 van 34
5.2
Lerende organisatie
Zoals eerder aangetoond is het meenemen van praktijkervaringen van essentieel belang om de organisatie verder te laten professionaliseren. Evaluatie van repressieve activiteiten levert informatie op over de effectiviteit van of input aan de oefenorganisatie. De koppeling tussen het beoordelingssysteem vanuit het oefenen en het evaluatiesysteem van de repressieve organisatie, geven leidinggevenden een betrouwbaar beeld van de vakbekwaamheid van het personeel. Op basis daarvan kan een gefundeerd oordeel worden gegeven over de operationele inzetbaarheid en kan een beter oordeel worden gegeven over de ontwikkelingsmogelijkheden. De oefenorganisatie heeft ook een belangrijke functie bij implementatie van nieuwe technieken en procedures. Ook hiervoor is de koppeling met repressie uitermate belangrijk. Tenslotte, maar zeker niet de minste, kan de oefenorganisatie zichzelf verbeteren door ervaringen uit oefeningen vast te leggen. Dit kan door evaluatie van (bepaalde) oefeningen. Samengevat vraagt het volgende de aandacht: o Relevante oefeningen worden nabesproken op individueel en/of collectief niveau. Met name de samenwerking in en tussen teams bepalen de kwaliteit van de inzet; o De kwaliteit van waarnemen, feedback en registratie gaat geborgd worden. Dit betekent dat waarnemers moeten zijn opgeleid voor deze functie. Met name de objectiviteit verdient hierbij aandacht; o Hierdoor neemt de belasting op oefenleiders en waarnemers toe. In de kwantiteit wordt dit meegenomen; o De koppeling naar platforms en/of ontwikkelgroepen op landelijk niveau wordt geoptimaliseerd. o De 1e periode van dit oefenbeleidsplan vraagt om meer samenwerking, slimmer organiseren van werkzaamheden, kortom het optimaliseren van de oefenorganisatie. o In de 2e periode kan meer tijd worden geïnvesteerd in innovatie en verdere ontwikkeling.
5.3
Vakbekwaamheiddagen
In de komende beleidsperiode worden vakbekwaamheidtoetsen, verwerkt in vakbekwaamheiddagen ingevoerd. Op basis van vastgestelde competenties wordt beoordeeld of iemand al dan niet aan de gestelde eisen voldoet. Praktisch betekent dit dat tijdens apart georganiseerde oefeningen wordt gekeken of de deelnemer beschikt over de vereiste competenties. Om de vakbekwaamheidtoetsen te kunnen invoeren is het nodig om: o o o o o o
Objectieve en kwalitatieve normen vast te stellen (door kwaliteitgroep); Vaststellen aantal noodzakelijke beoordelaars/waarnemers en vereiste competenties; Onderzoek of juryleden ABWC-Zeeland ingezet kunnen worden als waarnemer/beoordelaar; Praktische toetsing vast te stellen (inhoudelijk); Toetsmomenten te plannen en te organiseren; Reparatie- en sanctiebeleid vast te stellen.
Pagina 27 van 34
Het toetsen van competenties en vaardigheden is nog geen vanzelfsprekendheid. Het is te verwachten dat voor de invoering hiervan tegen weerstand wordt gestuit. De weerstand zal veelal zitten in de verbonden consequenties, niet zozeer in de ontwikkeling zelf. Het creëren van draagvlak is van essentieel belang, het besef dat toetsing noodzakelijk is voor het garanderen van eigen en andermans veiligheid moet groeien. De normen voor vakbekwaamheid zijn vastgelegd in functie- en competentieprofielen die voor elke functie beschikbaar zijn via het IFV. Het omzetten van deze normen naar beoordelingspunten gaat worden opgezet door de voorgestelde op te richten kwaliteitsgroep VRZ. Het afnemen van de vakbekwaamheidtoetsen is een vaardigheid waarover niet iedereen beschikt. Een extra opleiding of bijscholing kan noodzakelijk zijn. Een intensieve samenwerking is noodzakelijk, zeker als beoordelaars onderling worden uitgewisseld.
5.3 In 2014: o Draagvlak creëren voor vakbekwaamheidtoetsen; o Plan opstellen wat hiervoor nodig is In 2015: o Vakbekwaamheidtoetsen invoeren, 3x per cyclus; In 2016: o Evaluatie en eventueel herzien van vakbekwaamheidtoetsen
Pagina 28 van 34
6.
Financiën
6.1
Begroting
Wat Realistisch oefenen Realistisch bevelvoerdertraining Gaspakkenteam Tunnel Boot Duiken Chauffeurs RRT Levensreddend handelen THV train de trainer Herhaling THV Wrakken Oefenmiddelen Lotussen Oefenleider
2014 €480.000 €64.600
2015 €480.000 €129.200
2016 €480.000 €129.200
€17.333 €73.334 €13.300 € 30.175 €99.000 €3.600 €80.000
€17.333 €73.334 €13.300 €30.175 €99.000 €3.600 €80.000
€17.333 €73.334 €13.300 €30.175 €99.000 €3.600 €80.000
€24.000 €17.952 102.000 34.000 17.680 36.000
€24.000 €17.952 102.000 34.000 17.680 36.000
€24.000 €17.952 102.000 34.000 17.680 36.000
Totaal
1.092.974
1.157.574
1.157.574
In deze begroting is de uurvergoeding vrijwilliger niet verwerkt. Ook is geen rekening gehouden met de jaarlijkse inflatie. Een oefencyclus duurt 18 maanden, de begroting gaat uit van de kosten per kalender jaar.
6.2
Korte toelichting
Realistisch oefenen Per oefencyclus oefent iedere manschap 1x realistisch op een oefencentrum. De brandweer in Zeeland heeft ca. 1200 manschappen. Realistisch oefenen bevelvoerder Momenteel worden bevelvoerders een keer per drie jaar realistisch geoefend. In 2014 is deze oefenfrequentie nog aangehouden. Vanaf 2015 wordt 1x per oefencyclus van 18 maanden realistisch geoefend. De VRZ telt 323 bevelvoerders. Realistisch oefenen gaspakkenteam Eens per drie jaar wordt gaat een gaspakdrager realistisch oefenen. Tevens wordt hij ook een keer per 3 jaar getoetst. Er zijn 65 gaspakdragers actief binnen de brandweer in Zeeland. Wanneer we jaarlijks een training aanbieden kunnen de kosten over drie jaar verspreid worden. Tunnel Eens per drie jaar volgen vrijwilligers, met specialisatie ‘Incidentbestrijding tunnel’, een meerdaagse realistische training. De brandweer in Zeeland heeft 110 manschappen die hierin geoefend moeten worden. Wanneer dit jaarlijks gebeurt kunnen de kosten over drie jaar verspreid worden. Bootteam
Pagina 29 van 34
De brandweer in Zeeland heeft bootteams, bestaande uit totaal 38 personen. Een jaarlijkse toetsing en (her)certificering is noodzakelijk. Dit wordt verzorgd door een externe partij. Brandweerduiken Er zijn 50 brandweerduikers actief binnen de brandweer in Zeeland. Trainingen worden deels externe gedaan (bijv. duiktoren in Enschede). Chauffeurs De brandweer in Zeeland kent 508 chauffeurs. Training op gebied van rijvaardigheid en voertuigbeheersing wordt gedaan door een externe partij. De chauffeurstraining komt gemiddeld per jaar op €195,-- per chauffeur. RRTeam Dit team kent 9 brandweerleden, de ander helft van dit team bestaat uit politieleden. De kosten van de brandweerleden zijn in de begroting terug te vinden. Levensreddend handelen Ieder lid van de brandweer in Zeeland dient per cyclus hierin 2x te worden bijgeschoold. De praktische uitvoering hiervan wordt weggelegd bij een externe partij. THV train de trainer Er zullen 24 instructeurs/oefenleiders worden opgeleid of bijgeschoold om voor de brandweer in Zeeland verplichte THV (technische hulpverlening) oefenavonden te organiseren. De kosten hiervoor zijn geschat op €2000,-- per op te leiden instructeur. De instructeurs moeten ééns per twee jaar op herhaling. Herhaling THV Verschillende posten hebben bij brandweer Goes de opleiding THV gevolgd. Nog niet iedere post is naar deze opleiding of herhaling geweest. Per post worden 4 personen opgeleid. De geschatte kosten hiervoor zijn €132,00 per persoon. Deze opleiding dient 1x per 2 jaar herhaald te worden. Jaarlijks zijn de kosten geschat op €17.952,00 Wrakken Een post moet geregeld oefenen voor technische hulpverlening, gemiddeld gebruikt iedere post ongeveer 2 wrakken per maand over 10 maanden de kosten hiervan zijn gemiddeld €75,00 per wrak. Lotussen Lotussen kunnen voor verschillende oefening een aanvulling geven, gemiddeld gebruikt een post 4 lotussen op jaar basis. Deze kosten per lotus €65,--. Oefenmiddelen De vervanging of reparatie van oefenmiddelen is geschat op €500,-- per jaar per post. Oefenleider Om de kwaliteit van de oefeningen te verhogen zullen per post een aantal oefenleiders worden opgeleid. Deze cursus zal regio breed worden aangeboden.
Pagina 30 van 34
Bijlage 1
Teamleden
Aan het oefenbeleidsplan en uitvoeringsplannen werkten achtereenvolgens mee: o o o o o o o o o o o o o o o o o o o o
Martin Lindenbergh Eddy Neefs Wino van Iersel Patrick de Klerck Martin Murre Wouter Meedendorp Dirk-Jan Bestman Leen van der Maas Jan Rijk Johan Molenaar Roger Goossens Kees Geensen Edwin Verschaeven Carl de Hulsters Edwin de Maat Casper Maas Jan-Willem Vermeulen Tom Pauwels Winanda van den Ende Gert Mulder
Pagina 31 van 34
Medewerker Opleiden en Oefenen Medewerker Opleiden en Oefenen Medewerker Opleiden en Oefenen Medewerker Opleiden en Oefenen Operationeel Manager Medewerker Opleiden en Oefenen Specialist Multi Opleiden en Oefenen Operationeel Manager Operationeel Manager Medewerker Opleiden en Oefenen Medewerker Opleiden en Oefenen Medewerker Opleiden en Oefenen Medewerker Opleiden en Oefenen Medewerker Opleiden en Oefenen Specialist Operationele voorbereiding OGS Specialist Operationele voorbereiding OGS Specialist Risicobeheersing Specialist Operationele Voorbereiding Specialist Opleiden en Oefenen Medewerker Opleiden en Oefenen
Bijlage 2
Verzendlijst
Naam Gerrie Ruijs
Functie Directeur Veiligheidsregio / Commandant Brandweer in Zeeland
André Willemstein
Tactisch Manager
Robert Merkx Remco Duerink Dorina Willemse Erwin Broerse
Waarnemend Teamleider Vakbekwaamheid Teamleider Operationele Voorbereiding Teamleider IV Teamleider WWR
Jan Rijk Nico Moskie Martin Murre Sjaak Vermeulen Luigi Bellu Leen van der Maas Gerard Teunissen
Plv. Operationeel Manager Operationeel Manager Operationeel Manager Operationeel Manager Plv. Operationeel Manager Plv. Operationeel Manager Operationeel Manager
Edwin Verschaeve Roger Goossens Eddy Neefs Kees Geensen Wouter Meedendorp Wino van Iersel Martin Lindenbergh Gert Mulder Johan Molenaar Patrick de Klerck Carl de Hulsters Winanda van den Ende Sjaak Steijn Fred Winkel
Medewerker Opleiden en Oefenen Medewerker Opleiden en Oefenen Medewerker Opleiden en Oefenen Medewerker Opleiden en Oefenen Medewerker Opleiden en Oefenen Medewerker Opleiden en Oefenen Medewerker Opleiden en Oefenen Medewerker Opleiden en Oefenen Medewerker Opleiden en Oefenen Medewerker Opleiden en Oefenen Medewerker Opleiden en Oefenen Specialist Monodisciplinair Oefenen Medewerker Opleiden en Oefenen Medewerker Opleiden en Oefenen
Bijlage 3
Taken
Binnen het taakveld zijn diverse functies actief. Een opsomming met de bijbehorende taken: Commandant brandweer in Zeeland: o Eindverantwoording voor het vakbekwaam blijven van het brandweerpersoneel in Zeeland; o Uitvoering sanctiebeleid. Tactisch Manager Incidentbeheersing: o Opstellen managementsrapportages; o Budgethouder. Teamleider Incidentbeheersing: o Verantwoordelijk voor het ontwikkelen, opstellen en bijstellen van het oefenbeleid; o Samen met OM-ers implementeren, uitvoeren en evalueren van het mono oefenbeleid; o Aanspreekpunt voor landelijke en regionale ontwikkelingen; o Budgethouder. Specialist oefenen & opleiden: o Ontwikkelen, opstellen en bijstellen van het mono oefenbeleid; o Ontwikkelen, plannen en uitvoeren regionale mono oefeningen; o Onderhoudt contacten met medewerkers vakbekwaamheid voor beleid en regionale oefeningen. Operationeel Manager: o Spreekt een brandweerfunctionaris aan, in samenspraak met ploegleider, op zijn geoefendheid; o Adviseert commandant brandweer in Zeeland over repressieve inzetbaarheid van brandweerpersoneel uit zijn werkgebied. Operationeel Manager Incidentbeheersing: o Bepaalt mede het oefenbeleid; o Samen met teamleider implementeren, uitvoeren en evalueren van het mono oefenbeleid; o Aanspreekpunt voor de medewerker vakbekwaamheid; o Rapporteren aan tactisch manager over de vakbekwaamheid van het brandweer personeel in zijn werkgebied; o Budgethouder. Medewerker vakbekwaamheid oefenen & opleiden: o Verantwoordelijk voor het oefenrooster; o Faciliteert oefenleider; o Aanspreekpunt voor instructeurs, oefenleiders en ploegleiders; o Controleert en rapporteert geoefendheid brandweerpersoneel aan ploegleiders en OM-ers; o Regelt en faciliteert bijzondere oefeningen volgens oefenrooster; o Accordeert oefeningen en inzetten in AG5; o Coördineert herintredingtraject; o Coördineert vakbekwaam blijven specialisten; o Bezoekt gevraagd en ongevraagd oefenavonden; Pagina 33 van 34
o o o
Aanspreekpunt voor regionale oefeningen; Geeft input aan oefenbeleid; Voorzitter oefencommissie.
Ploegleider: o Draagt zorg voor uitvoering oefenrooster; o Bewaakt kwaliteit oefeningen; o Verantwoordelijk voor registratie van geoefendheid van ploegleden in AG5, inclusief urenregistratie; o Aanspreekpunt van de ploeg. Oefenleider: o Verantwoordelijk voor organisatie, uitvoering en evaluatie van de oefening, conform de Leidraad Oefenen zijnde: o Organisatie van de oefening: Per oefening de oefendoelen en het scenario vaststellen aan de hand van de Handreiking Oefenen; Risico’s (laten) inventariseren; Maatregelen nemen om de veiligheid te garanderen; Werkvorm vaststellen aan de hand van de oefenkaart; Oefenorganisatie opzetten; Draaiboek opstellen en (laten) uitvoeren; Verbindingsschema opstellen; Zorgen voor gekwalificeerde medische hulp op het oefenterrein; Betrokken deelnemers uitnodigen. o Uitvoering van de oefening: Deelnemers overtuigen van nut en noodzaak van de oefening en hen enthousiasmeren; Briefing geven, met veiligheidsinstructies; Leiding geven aan de oefening, waar nodig bijsturen en tijd bewaken. o Evaluatie van de oefening: Oefening op hoofdlijnen evalueren met deelnemers (vanaf basisoefening); Evaluatiegegevens vastleggen en terugkoppelen naar medewerker vakbekwaamheid. Veiligheidsfunctionaris: o Controle op veiligheid voor, tijdens en na de oefening; o Bij onveilige situaties ingrijpen en terugkoppelen naar oefenleider. Waarnemer, beoordelaar: o Assisteert oefenleider (waarnemer); o Beoordeelt of oefendoelen gehaald worden (beoordelaar). Oefencommissie: o Draagvlak creëren binnen de ploeg voor het oefenbeleid ; o Uitwisselen van ervaringen bij oefeningen.
Pagina 34 van 34