Redersplein, 6 – 1000 Brussel
SYLLABUS
KLERK DER WATERWEGEN (M/V) VOOR DE HAVEN VAN BRUSSEL (ANB14001)
Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren (koninklijk besluit van 24 september 2006)
Uittreksels
www.mobilit.fgov.be
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE VOORSCHRIFTEN Art. 1.01. Betekenis van enige uitdrukkingenIn dit reglement wordt verstaan onder: Algemene indeling a) schip of boot: elk vaartuig met inbegrip van een voorwerp zonder waterverplaatsing en een watervliegtuig, gebruikt of geschikt om te worden gebruikt als een middel van vervoer te water; b) drijvende inrichting: drijvend bouwsel dat vanwege zijn bestemming in de regel niet wordt verplaatst; c) drijvend voorwerp: elk bouwsel dat geschikt is gemaakt om te water te worden verplaatst en dat geen schip of drijvende inrichting is; Aard van de schepen a1) klein schip: elk schip waarvan de lengte van de romp minder dan 20 m bedraagt, met uitzondering van: -
een schip dat is gebouwd of ingericht om andere dan kleine schepen te slepen, te assisteren, te duwen of gekoppeld mede te voeren;
-
een veerpont;
-
een passagiersschip;
-
een schip dat aan het vissen is;
-
een duwbak;
a2) groot schip: elk schip niet zijnde een klein schip; a3) motorschip: elk schip dat gebruik maakt van zijn mechanische middelen tot voortbeweging, met uitzondering van een schip waarvan de motor slechts wordt gebruikt voor het zich verplaatsen over een kleine afstand of ter verbetering van zijn bestuurbaarheid wanneer het wordt gesleept of geduwd; a4) zeilschip: elk schip dat uitsluitend door middel van zijn zeilen wordt voortbewogen; een schip dat door middel van zijn zeilen wordt voortbewogen en tegelijkertijd zijn motor gebruikt dient als een motorschip te worden beschouwd; Bijzondere types van schepen d1) drijvend werktuig: schip of boot met mechanische werktuigen, bestemd om op de vaarwegen of in de havens te worden gebruikt (baggermolens, elevatoren, bokken, kranen, enz.); d2) duwbak: een schip dat gebouwd is of bijzonder geschikt is om te worden geduwd; d3) zeeschipbak: een duwbak die is gebouwd om aan boord van een zeeschip te kunnen worden vervoerd en om de binnenwateren te bevaren; d4) duwboot: een motorschip, dat deel uit maakt van een duwstel en dat is gebouwd of ingericht voor het voortbewegen en het sturen van de andersoortige schepen; d5) jetboot: elk klein schip dat zijn eigen mechanische voortstuwingsmiddelen gebruikt om één of meerdere personen te vervoeren, gebouwd of ontworpen om op het water te skiën of er figuren op uit te voeren, bijvoorbeeld 'waterbob', 'waterscooter', 'jetbike', 'jetski' of ander analoog vaartuig; Samenstellen e1) samenstel: een sleep, een duwstel of een gekoppeld samenstel. Elke combinatie waarbij een motorschip assisteert wordt eveneens als een samenstel beschouwd; Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren, 01.01.2007
8
e2) sleep: een samenstel van één of meer motorschepen en één of meer op tros daaraan verbonden schepen, drijvende voorwerpen of drijvende inrichtingen, waarbij de motorschepen, sleepboten genoemd, dienen voor het voortbewegen dan wel voor het voortbewegen en het sturen van de andere schepen, drijvende voorwerpen of drijvende inrichtingen; e3) duwstel: een hecht samenstel van één of meer duwboten en één of meer andere schepen waarvan er tenminste één is geplaatst voor één van de duwboten; e4) gekoppeld samenstel: een samenstel van aan elkaar vastgemaakte schepen, waarvan er geen is geplaatst vóór het motorschip dat dient voor het voortbewegen en het sturen van het samenstel; Exploitatie f1) stilliggend: een schip of drijvend voorwerp heet stilliggend indien het voor anker ligt of gemeerd is; f2) varend: een schip of drijvend voorwerp heet varend indien het noch voor anker ligt, noch gemeerd is, noch aan de grond gelopen; f3) schip dat aan het vissen is: elk schip dat vist met netten, lijnen, sleepnetten of ander vistuig, die de manoeuvreerbaarheid beperken; de term wordt niet gebruikt voor een schip dat vist en hierdoor niet wordt gehinderd in zijn manoeuvreerbaarheid; f4) assisteren: het bijstaan door één of meer motorschepen van een alleen varend motorschip, een duwstel of een gekoppeld samenstel bij het zich voortbewegen en bij het sturen of bij één van deze handelingen; f5) passagiersschip: een schip ingericht of gebruikt voor het vervoer van meer dan 12 passagiers; f6) pleziervaartuig: schip dat voor recreatieve doeleinden wordt gebruikt met uitzondering van passagiersschepen; f7) veerpont: een schip dat een veerdienst onderhoudt, waarbij de vaarweg wordt overgestoken; f8) varen met grote snelheid: varen met een snelheid groter dan 20 km/h. Signalisatie g1) wit licht, rood licht, groen licht, geel licht en blauw licht duiden de lichten aan waarvan de kleuren voldoen aan de voorschriften van aanhangsel 4 van dit reglement; g2) krachtig licht, helder licht, gewoon licht duiden de lichten aan waarvan de intensiteit voldoet aan de voorschriften van aanhangsel 5 van dit reglement; g3) flikkerlicht: licht met periodes van 50 à 60 flikkeringen per minuut; g4) korte stoot: een geluidssein met een duur van ongeveer 1 seconde; lange stoot: een geluidssein met een duur van ongeveer 4 seconden; Het interval tussen twee opeenvolgende stoten moet ongeveer 1 seconde bedragen; g5) reeks zeer korte stoten: een reeks van ten minste 6 stoten, elk met een duur van ongeveer 1/4 seconde; het interval tussen de opeenvolgende stoten moet ongeveer 1/4 seconde bedragen; g6) 's nachts: de tijd tussen zonsondergang en zonsopgang; g7) overdag: de tijd tussen zonsopgang en zonsondergang; Overige h1) vermoeidheid: toestand ten gevolge van onvoldoende rust of een ziekte die zich uit door afwijkingen van het normale gedrag of de reactiesnelheid; Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren, 01.01.2007
9
5. Iedere drijvende inrichting dient te worden geplaatst onder het bevel van een persoon, die verantwoordelijk is voor de naleving van dit reglement met betrekking tot de drijvende inrichtingen. 6. De mogelijkheid tot oordelen en handelen van de schipper mag niet verminderd zijn door vermoeidheid, dronkenschap, alcoholintoxicatie of andere vormen van intoxicatie. Art. 1.03. Verplichtingen van de bemanning en van andere personen aan boord 1. De bemanningsleden moeten de bevelen opvolgen die door de schipper worden gegeven binnen de grenzen van zijn verantwoordelijkheid. Ze dienen steeds mee te werken aan de naleving van dit reglement en de andere van toepassing zijnde voorschriften. 2. Ieder ander persoon die zich aan boord bevindt dient de bevelen van de schipper op te volgen in het belang van de veiligheid van de scheepvaart of van de goede orde aan boord. 3. De mogelijkheid tot oordelen en handelen van de bemanning die van dienst is en van andere personen aan boord die tijdelijk deelnemen aan het varen van het schip mag niet verminderd zijn door vermoeidheid, dronkenschap, alcoholintoxicatie of andere vormen van intoxicatie. Art. 1.04. Algemene plicht van waakzaamheid 1. De schipper moet, ook bij ontbreken van uitdrukkelijke voorschriften in dit reglement, alle voorzorgsmaatregelen nemen die door de algemene plicht van waakzaamheid volgens de omstandigheden waarin het schip zich bevindt, of volgens het goede zeemanschap geboden zijn, teneinde meer bepaald te vermijden: -
het leven van personen in gevaar te brengen;
-
schade aan schepen, drijvende voorwerpen of drijvende inrichtingen te veroorzaken;
-
de scheepvaart te hinderen.
2. De bovenstaande voorschriften zijn eveneens van toepassing op de personen die verantwoordelijk zijn voor een drijvende inrichting. Art. 1.05. Afwijking van het reglement Bij dringend gevaar dienen de schippers alle nodige schikkingen volgens de omstandigheden te treffen, zelfs indien zij daardoor dienen af te wijken van de voorschriften van dit reglement. Art. 1.06. Gebruik van de vaarweg De lengte, de breedte, de diepgang, de hoogte, de snelheid en de manoeuvreerbaarheid van een schip, een samenstel of een drijvend voorwerp moet derwijze zijn dat de scheepvaart niet in gevaar komt. Art. 1.07. Belading 1. Een schip mag niet deelnemen aan de scheepvaart indien het zodanig is beladen dat het inzinkt tot over het vlak van de grootste toegelaten diepgang aangegeven door de onderkant van de inzinkingsmerken. 2. Een schip mag niet deelnemen aan de scheepvaart indien door de wijze van belading de stabiliteit van het schip of de weerstand van de romp in gevaar wordt gebracht. Tijdens de vaart mag de lading het directe of indirecte uitzicht niet meer beperken dan tot 350 m voor het schip of het samenstel. Art. 1.08. Bemanning van schepen en drijvende voorwerpen Alle schepen en drijvende voorwerpen, met uitzondering van de schepen van een duwstel, maar wel de duwboot, moeten een bemanning hebben die voldoende in aantal is en gekwalificeerd ten einde de veiligheid te verzekeren van de personen aan boord en van de scheepvaart. Echter, de niet gemotoriseerde schepen van een gekoppeld samenstel en sommige gesleepte schepen van een hecht samenstel zijn niet Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren, 01.01.2007
11
verplicht een bemanning te hebben indien de bemanning van het gekoppeld of hecht samenstel voldoende in aantal is en gekwalificeerd om de veiligheid te verzekeren van de personen aan boord en van de scheepvaart. Art. 1.09. Sturen van een schip 1. Behoudens anders luidende bepalingen of afwijkingen voor wat betreft de leeftijd, dient het sturen van het schip te geschieden door een daartoe bekwaam en ten minste 16 jaar oud persoon.2 2. Ten einde de goede vaart van een schip te verzekeren moet degene die het schip stuurt in de gelegenheid zijn alle in de stuurhut binnenkomende of van daar uitgaande inlichtingen en aanwijzingen te vernemen en te geven. In het bijzonder dient hij in de gelegenheid te zijn geluidsseinen te horen en naar alle zijden een voldoende vrij uitzicht te hebben. Indien geen vrij uitzicht mogelijk is, moet de mogelijkheid bestaan om een optisch hulpmiddel te gebruiken, waarmee over een voldoende ruim gezichtsveld een helder en onvertekend beeld wordt verkregen. 3. Indien bijzondere omstandigheden dit vereisen, dient een uitkijk of luisterpost aanwezig te zijn die de schipper inlicht. 4. De mogelijkheid tot oordelen en handelen van degene die het schip stuurt mag niet verminderd zijn door een toestand van vermoeidheid, dronkenschap, alcoholintoxicatie of andere vormen van intoxicatie. Art. 1.10. Boorddocumenten 1. Aan boord van schepen of samenstellen moeten de documenten, voor zover ze vereist zijn door geldende reglementeringen, aanwezig zijn, onder meer: a) de meetbrief van het schip of de toelating om zonder meetbrief een bepaalde reisweg af te leggen; b) de documenten waaruit blijkt dat het schip en zijn uitrusting voldoen aan de technische voorschriften; c) de documenten vereist voor het vervoer van in het ADNR bedoelde gevaarlijke stoffen, zowel voor wat betreft het schip, de goederen als de bemanning; d) documenten die de aard en de hoeveelheid van de lading aan boord weergeven. Voor duwbakken mogen: - de documenten vermeld onder a), b) en c) worden vervangen door een kopie; - de documenten vermeld onder b) worden vervangen door een plaat waarop minstens het officieel nummer van het schip en het nummer van het communautair certificaat of het certificaat van onderzoek zijn aangebracht. Deze gegevens moeten in goed leesbare tekens met een hoogte van ten minste 0,006 m ingehakt of ingeslagen zijn in een metalen plaat met een hoogte van ten minste 0,06 m en een lengte van ten minste 0,12 m. Deze plaat moet op het achterschip aan stuurboordzijde op een goede zichtbare plaats zijn bevestigd. 2. Documenten die verplicht aan boord van een schip dienen aanwezig te zijn, moeten worden voorgelegd bij elk verzoek hiertoe door de ambtenaar belast met de controle. Desnoods moet de schipper zich daartoe aan wal begeven. Art. 1.11. Scheepvaartreglement 1. Aan boord van een schip moet een exemplaar van het Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren aanwezig zijn. Een exemplaar dat via een elektronisch middel op ieder moment kan geraadpleegd worden is eveneens toegestaan. 2. Dit artikel is niet van toepassing op een groot schip zonder bemanningsverblijf noch op een klein open schip. 2 Koninklijk besluit van 24 september 2006, art. 4: De Minister kan bepaalde categorieën van schepen en samenstellen aanwijzen waarvoor kan worden afgeweken van de bepalingen van lid 1. van artikel 1.10. van het Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren. Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren, 01.01.2007
12
Art. 1.12. In beslag genomen ruimte van het schip, verlies van voorwerpen 1. Een schip, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting mag geen voorwerpen hebben uitsteken die de veiligheid van schepen, drijvende voorwerpen, drijvende inrichtingen of de scheepvaart in gevaar brengen. 2. Een schip moet een anker waarvan geen gebruik wordt gemaakt geheel voorhalen; indien het voorop ook over een klipanker beschikt, moet het stokanker binnenboord worden gehaald. Art. 1.13. (niet overgenomen) Art. 1.14. (niet overgenomen) Art. 1.15. (niet overgenomen) Art. 1.16. (niet overgenomen) Art. 1.17. Vastgevaren of gezonken schepen De schipper moet, onverminderd de verplichting de bij artikel 3.25 bedoelde lichten en dagtekens te voeren, zo spoedig mogelijk met alle mogelijke middelen naderende schepen waarschuwen. Schepen die uitgerust zijn met marifoon dienen deze waarschuwing per marifoon uit te zenden. Art. 1.18. (niet overgenomen) Art. 1.19. Bijzondere bevelen De schippers en de verantwoordelijken van de drijvende inrichtingen moeten gevolg geven aan bijzondere bevelen die hen worden gegeven ten behoeve van de veiligheid of de goede orde van de scheepvaart. Art. 1.20. Verlenen van medewerking aan ambtenaren belast met de controle De schippers en de verantwoordelijken voor de drijvende inrichtingen moeten de nodige medewerking geven aan de ambtenaren belast met de controle, in het bijzonder om het onmiddellijk aan boord komen te vergemakkelijken, zodat zij zich kunnen vergewissen van het naleven van dit reglement en andere regels die van toepassing zijn. Art. 1.21. Bijzondere transporten 1. Worden beschouwd als bijzondere transporten, alle verplaatsingen over de vaarweg: a) van schepen of samenstellen die niet beantwoorden aan de voorschriften van de artikelen 1.06 en 1.08; b) van drijvende inrichtingen of drijvende voorwerpen tenzij uit hun verplaatsing klaarblijkelijk geen enkele hinder of gevaar voortspruit voor de scheepvaart. 2. Voor elk bijzonder transport moet een schipper worden aangeduid, rekening houdend met de voorschriften van artikel 1.02. Art. 1.22. Tijdelijke voorschriften De schippers dienen zich te houden aan de tijdelijke voorschriften die worden uitgevaardigd als bericht aan de schipperij. Deze tijdelijke voorschriften gaan boven de algemene verkeersregels en de verkeerstekens opgenomen in dit reglement.
Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren, 01.01.2007
13
Art. 1.23. Evenementen3 De inrichting van en de deelneming aan sportieve evenementen, feestelijkheden of andere evenementen, die geheel of ten dele op een openbare waterweg plaatshebben, zijn verboden, behoudens voorafgaande en schriftelijke toelating van de beheerder van de waterweg waarop die evenementen plaatshebben.
HOOFDSTUK 2. KENTEKENS Art. 2.01. Kentekens van grote schepen 1. Elk groot schip moet op zijn romp of op duurzaam bevestigde borden of platen, de volgende kentekens dragen: a) de naam, die ook een kenspreuk kan zijn, aan beide zijden van het schip en bovendien, met uitzondering van een duwbak, op een zodanige plaats dat deze aanduiding van achteren zichtbaar is; b) de thuishaven van het schip en de letter of lettercombinatie die volgens aanhangsel 1 van dit reglement het land aangeeft, waarin deze is gelegen, hetzij aan beide zijden van het schip, hetzij aan de achterzijde. 2. Bovendien moet: a) elk groot schip bestemd voor het vervoer van goederen het maximaal laadvermogen vermelden. Deze aanduiding moet worden aangebracht aan beide zijden van het schip, op de romp of op duurzaam bevestigde borden; b) elk passagiersschip het maximum toegelaten aantal passagiers vermelden. Deze aanduiding moet worden aangebracht aan boord op een goed zichtbare plaats. 3. De kentekens bedoeld in leden 1 en 2 moeten aangebracht zijn in Latijnse letters en Arabische cijfers, goed leesbaar en onuitwisbaar. In de naam mogen evenwel Romeinse cijfers voorkomen. De hoogte van de letters en cijfers moet voor de naam ten minste 0,20 m en voor de overige aanduidingen ten minste 0,15 m zijn. De breedte en de lijndikte van de letters en cijfers moeten in verhouding staan tot de hoogte.4 Ze moeten van lichte kleur op donkere achtergrond of donkere kleur op lichte achtergrond zijn. 4. Dit artikel is niet van toepassing op een schip dat rechtstreeks van zee komt of naar zee gaat. Onverminderd deze bepaling dient ieder schip de nodige kentekens te voeren die een identificatie mogelijk maken. 5. Drijvende voorwerpen en drijvende inrichtingen moeten voorzien zijn van een bord waarop de naam en de woonplaats van de eigenaar aangebracht zijn. Deze kentekens moeten voldoen aan de voorschriften van lid 3. Art. 2.02. Kentekens van kleine schepen 1. Een klein schip moet aan beide zijden op de romp of op duurzaam bevestigde borden of platen zijn naam dragen, die ook een kenspreuk kan zijn. 2. De in lid 1 bedoelde kentekens dienen te voldoen aan de voorschriften van lid 3 van artikel 2.01. De hoogte evenwel moet slechts 0,10 m zijn.5
3
Koninklijk besluit van 24 september 2006, art. 4: De Minister kan de voorwaarden vaststellen waaraan bepaalde evenementen, toegelaten overeenkomstig artikel 1.23. van het Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren, moeten voldoen met het oog op de veiligheid en de goede orde van de scheepvaart. 4 Koninklijk besluit van 24 september 2006, art. 13: Artikel 2.01, lid 3, van het Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren treedt in werking op 1 januari 2008 wat betreft de hoogte, de breedte en de lijndikte van de letters, cijfers en overige aanduidingen. 5 Koninklijk besluit van 24 september 2006, art. 13: Artikel 2.02, lid 2, van het Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren treedt in werking op 1 januari 2008 wat betreft de hoogte, de breedte en de lijndikte van de letters, cijfers en overige aanduidingen. Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren, 01.01.2007
14
3. Op een bijboot van een schip behoeft echter, aan de binnen- of buitenzijde, slechts een zodanig kenteken te zijn aangebracht, dat daaruit kan worden opgemaakt wie de eigenaar is. 4. Lid 1 is niet van toepassing op een pleziervaartuig met een romplengte van minder dan 5 m en op een door spierkracht voortbewogen schip met een romplengte van minder dan 20 m. Art. 2.03. Meting Elk schip moet worden gemeten, met uitzondering van: -
de bijboten;
-
de pleziervaartuigen met een romplengte kleiner dan 15 m.
Art. 2.04. (niet overgenomen) Art. 2.05. (niet overgenomen) Art. 2.06. Buitenlandse schepen Buitenlandse schepen voeren de kentekens zoals voorgeschreven in het land van herkomst van het schip. Onverminderd deze bepaling dient ieder schip: -
hetzij de nodige kentekens te voeren die een identificatie mogelijk maken;
-
hetzij de kentekens te voeren zoals voorgeschreven in artikel 2.01 en artikel 2.02.
Art. 2.07. Pleziervaartuigen Onverminderd de bepalingen van dit hoofdstuk dienen de pleziervaartuigen te voldoen aan de voorschriften van artikel 9.03 in verband met de immatriculatieplaat en deze van artikel 9.01, lid 5, in verband met het aanbrengen van het nummer van de immatriculatieplaat.
HOOFDSTUK 3. OPTISCHE TEKENS VAN SCHEPEN AFDELING I: ALGEMEENHEDEN Art. 3.01. Toepassing en definities 1. Op een varend schip zijn de artikelen 3.08 tot en met 3.18 van toepassing. Artikel 3.19 is van toepassing op een varend drijvend voorwerp en een varende drijvende inrichting. 2. Op een stilliggend schip zijn de artikelen 3.20 tot en met 3.22 en de artikelen 3.24 tot en met 3.26 van toepassing. De artikelen 3.23 en 3.26 zijn van toepassing op een stilliggend drijvend voorwerp en een stilliggende drijvende inrichting. 3. De artikelen 3.21, 3.23 en 3.26 zijn eveneens van toepassing op een schip, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting die is vastgevaren. 4. Bij verminderde zichtbaarheid moeten de voorgeschreven lichten ook overdag worden gevoerd. 5. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt een duwstel waarvan de grootste lengte en de grootste breedte niet meer dan 110 m respectievelijk 12 m bedragen, beschouwd als één motorschip. 6. Een stilliggend schip dat wacht om te worden geschut of een stilliggend schip dat wacht tot het doorvaren van een beweegbare brug wordt toegestaan, mag de lichten en dagtekens van varende schepen blijven voeren.
Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren, 01.01.2007
15
7. Een schetsmatige weergave van de bij dit hoofdstuk voorgeschreven tekens is opgenomen in aanhangsel 3. 8. In dit hoofdstuk betekenen: a) toplicht: een wit krachtig licht dat ononderbroken schijnt over een boog van de horizon van 225° en wel aan elke zijde van het schip van recht vooruit tot 22°30' achterlijker dan dwars (schets 1, aanhangsel 3); b) boordlichten: een groen helder licht aan stuurboordzijde en een rood helder licht aan bakboordzijde, die elk ononderbroken schijnen over een boog van de horizon van 112°30' en wel elk aan zijn zijde van het schip van recht vooruit tot 22°30' achterlijker dan dwars (schets 1, aanhangsel 3); c) heklicht: een wit helder of gewoon licht dat ononderbroken schijnt over een boog van de horizon van 135° en wel aan elke zijde van het schip over 67°30’ van recht achteruit (schets 1, aanhangsel 3); d) rondom zichtbaar licht: een licht dat ononderbroken schijnt over een boog van de horizon van 360°; e) hoogte: de hoogte boven het vlak door de onderkant van de inzinkingsmerken, of, voor de schepen zonder inzinkingsmerken, de hoogte boven het bovenste doorlopende dek of bij gebrek hieraan boven het potdeksel. 9. Bij de doorvaart van een kunstwerk mogen de in dit hoofdstuk bedoelde tekens zoveel lager worden gevoerd als nodig is om de doorvaart te doen geschieden. Art. 3.02. Lichten 1. Voor zover niet anders wordt bepaald, moeten de lichten die door dit reglement worden voorgeschreven een ononderbroken gelijkmatig licht geven. 2. De lichten van stilliggende schepen zonder motor dienen niet aan de voorschriften van lid 1 te voldoen. Bij goed zicht en tegen een donkere achtergrond dient de zichtbaarheid der lichten echter ten minste 1000 m te bedragen. Art. 3.03. Borden, vlaggen en wimpels 1. Behoudens anders luidende voorschriften, moeten de borden en vlaggen die door dit reglement worden voorgeschreven, rechthoekig zijn. 2. Ze mogen niet vervuild en de kleuren mogen niet verbleekt zijn. 3. De afmetingen moeten zó zijn, dat een goede zichtbaarheid wordt verzekerd; hieraan is voldaan indien: -
bij borden en vlaggen de lengte en de hoogte elk ten minste 1 m bedragen, of ten minste 0,60 m voor kleine schepen;
-
bij wimpels de lengte ten minste 1 m en de hoogte aan de vlaggenstok ten minste 0,50 m bedragen.
Art. 3.04. Cilinders, bollen, kegels en ruiten 1. De cilinders, bollen, kegels en ruiten die door dit reglement worden voorgeschreven, mogen worden vervangen door voorwerpen die op een afstand dezelfde vorm vertonen. 2. Ze mogen niet vervuild en de kleuren mogen niet verbleekt zijn. 3. De afmetingen moeten zodanig zijn dat een goede zichtbaarheid wordt verzekerd; hieraan is in ieder geval voldaan: a) voor cilinders: als de hoogte ten minste 0,80 m en de diameter ten minste 0,50 m is; b) voor bollen: als de diameter ten minste 0,60 m is; Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren, 01.01.2007
16
c) voor kegels: als de hoogte ten minste 0,60 m is en de diameter van de basis ten minste 0,60 m is; echter mag de diameter niet groter zijn dan de hoogte; d) voor ruiten: als de hoogte ten minste 0,80 m is en de horizontale diameter ten minste 0,50 m is; echter mag deze diameter niet groter dan de hoogte zijn. Art. 3.05. Verboden lichten en signalen 1. Een schip mag geen andere lichten voeren noch signalen gebruiken dan deze in dit reglement vermeld, en mag deze niet voeren noch gebruiken onder andere omstandigheden dan die welke in dit reglement zijn voorzien. 2. Een schip mag voor het wisselen van berichten met andere schepen of met de wal andere lichten voeren of signalen gebruiken op voorwaarde dat hierdoor geen verwarring kan ontstaan met de in dit reglement vermelde lichten en signalen. Art. 3.06. Noodlichten Indien de lichten die een schip volgens dit reglement moet voeren, niet kunnen werken, moeten ze zo spoedig mogelijk door noodlichten worden vervangen. Ingeval een krachtig licht wordt voorgeschreven, mag het noodlicht helder, en ingeval een helder licht wordt voorgeschreven, mag het noodlicht gewoon zijn. Het in gebruik stellen van lichten van de voorgeschreven sterkte moet zo spoedig mogelijk gebeuren. Art. 3.07. Verboden gebruik van lichten, zoeklichten, borden, vlaggen, enz. 1. Het gebruik van lichten, zoeklichten, borden, vlaggen of andere voorwerpen is verboden indien dit kan leiden tot verwarring met lichten of signalen zoals ze in dit reglement worden vermeld, of indien zij daardoor de zichtbaarheid of de herkenning ervan kunnen bemoeilijken. 2. Het is verboden lichten of zoeklichten zó te gebruiken dat zij door verblinding een gevaar of hinder voor de scheepvaart of voor het verkeer te land kunnen veroorzaken.
AFDELING II: TEKENS TIJDENS HET VAREN Art. 3.08. Tekens van grote motorschepen 1. Een alleen varend groot motorschip moet 's nachts voeren (schets 2, aanhangsel 3): a) een toplicht op het voorschip in de lengteas van het schip op een hoogte van ten minste 5 m. Deze hoogte mag worden verminderd tot 4 m indien de lengte van het schip niet meer dan 40 m bedraagt; b) boordlichten op gelijke hoogte en in een lijn loodrecht op de lengteas van het schip, ten minste 1 m lager dan het toplicht. Ze moeten naar de kant van het schip toe afgeschermd zijn zó dat het groene licht niet van bakboord en het rode niet van stuurboord kan worden gezien; c) een heklicht op het achterschip in de lengteas van het schip, op een zodanige hoogte, dat het goed zichtbaar is voor een ander schip dat het schip oploopt. 2. Een alleen varend motorschip mag 's nachts een tweede toplicht voeren achter het toplicht op het voorschip in de lengteas van het schip en ten minste 3 m hoger, zodanig dat de horizontale afstand tussen de beide lichten ten minste drie maal de verticale afstand bedraagt (schets 3, aanhangsel 3). Een motorschip waarvan de lengte meer dan 110 m bedraagt, is verplicht dit tweede toplicht te voeren. 3. Een motorschip dat tijdelijk door een ander motorschip wordt geassisteerd dient (schets 4, aanhangsel 3): - 's nachts: de in leden 1 en 2 hierboven bedoelde lichten te voeren;
Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren, 01.01.2007
17
Art. 3.14. Bijkomende tekens van schepen die bepaalde gevaarlijke stoffen vervoeren 1. Een schip dat bepaalde brandbare stoffen vervoert, bedoeld in het ADNR, of dat na het vervoer van dergelijke stoffen nog niet is ontgast of nog niet is ontdaan van restlading, moet, overeenkomstig het ADNR nr. 7.1.5.0 of nr. 7.2.5.0, als bijkomend teken voeren (schets 31, aanhangsel 3): - 's nachts: een blauw licht; - overdag: een blauwe kegel met de punt naar beneden. 2. Een schip dat bepaalde voor de gezondheid schadelijke stoffen vervoert, bedoeld in het ADNR, of dat na het vervoer van dergelijke stoffen nog niet is ontgast of nog niet is ontdaan van restlading, moet, overeenkomstig het ADNR nr. 7.1.5.0 of nr. 7.2.5.0, als bijkomend teken voeren (schets 32, aanhangsel 3): - 's nachts: twee blauwe lichten; - overdag: twee blauwe kegels met de punt naar beneden. 3. Een schip dat bepaalde ontplofbare stoffen vervoert, bedoeld in het ADNR, of dat na het vervoer van dergelijke stoffen nog niet is ontgast of nog niet is ontdaan van restlading, moet, overeenkomstig het ADNR nr. 7.1.5.0 of nr. 7.2.5.0, als bijkomend teken voeren (schets 33, aanhangsel 3): - 's nachts: drie blauwe lichten; - overdag: drie blauwe kegels met de punt naar beneden. 4. Indien een duwstel of een gekoppeld samenstel één of meer schepen bevat, bedoeld in één der voorgaande leden, moet, in plaats van dit schip of deze schepen, de duwboot of het schip dat dient voor het voortbewegen van het gekoppeld samenstel het teken of de tekens vermeld in dat lid, voeren (schetsen 34 en 35, aanhangsel 3). Een duwstel dat door twee duwboten naast elkaar wordt voortbewogen moet deze tekens op de duwboot aan stuurboord voeren (schets 36, aanhangsel 3). 5. Een schip, een duwstel of een gekoppeld samenstel dat verschillende gevaarlijke stoffen vervoert, bedoeld in leden 1, 2 of 3, moet uitsluitend de tekens voeren voorgeschreven voor de gevaarlijke stof die volgens de voorgaande leden het grootste aantal blauwe lichten of kegels vereist. 6. De sterkte van de blauwe lichten voorgeschreven in dit artikel dient ten minste gelijk te zijn aan die van blauwe gewone lichten. 7. Een schip dat in het bezit is van een certificaat van goedkeuring, bedoeld in het ADNR, nr. 8.1.8, en dat voldoet aan de veiligheidsvoorschriften die gelden voor een schip als bedoeld in lid 1, mag, indien het vraagt om gelijktijdig te worden geschut met een schip dat de tekens bedoeld in lid 1 moet voeren, bij het naderen van een sluis, de tekens bedoeld in lid 1 voeren. 8. De tekens moeten op een geschikte plaats en op een zodanige hoogte worden gevoerd dat ze van alle zijden zichtbaar zijn. Zij mogen tezelfdertijd zowel op het voor- als op het achterschip worden gevoerd op een hoogte van ten minste 3 m. Indien méér dan één kegel of licht wordt gevoerd moeten deze in een verticale lijn staan met een onderlinge afstand van ongeveer 1 m. Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren, 01.01.2007
22
2. Lid 1 is niet van toepassing op duwbakken noch op andere schepen zonder bemanning. Zo deze schepen deel uitmaken van een samenstel, moet het schip aan boord waarvan zich de schipper van het samenstel bevindt, het bedoelde sein geven. Art. 4.05. Gedrag van schepen die het "blijf weg"-sein horen 1. Een schip dat het in artikel 4.04 bedoelde sein hoort, moet alle gepaste maatregelen nemen om gevaar te voorkomen, in het bijzonder: a) indien het een koers in de richting van het gevaarsgebied voorligt, zich zo ver mogelijk hiervan verwijderd houden en zo nodig keren; b) indien het het gevaarsgebied reeds is gepasseerd, zijn weg vervolgen met een zo groot mogelijke snelheid als is toegestaan. 2. Ongeacht de koers van het schip dient de schipper bijkomende maatregelen te nemen, in het bijzonder: sluiten van ramen en andere openingen die in verbinding met de buitenlucht staan, doven van onbeschermde lichten en vuren, algemeen rookverbod, afzetten van hulpmotoren die niet noodzakelijkerwijs in bedrijf zijn, alle oorzaken van vonkvorming vermijden. Bij het ligplaats nemen, moeten alle motoren en hulpmotoren worden afgezet. 3. Lid 2 is eveneens van toepassing op een stilliggend schip in de nabijheid van het gevaarsgebied en dat het sein hoort. Zonodig dient de schipper ervoor te zorgen dat het schip wordt verlaten. 4. Bij toepassing van dit artikel dient rekening te worden gehouden met de stroom en de windrichting. 5. Dit artikel is eveneens van toepassing indien het sein niet door een schip maar vanaf de wal wordt gegeven.
AFDELING II: MARIFOON Art. 4.06. Marifoon 1. Een schip mag slechts gebruik maken van een goedgekeurde marifooninstallatie. 2. Het is verboden de kanalen voor het schip-schipverkeer, de nautische informatie en het verbinding hebben met de voor de scheepvaart ingestelde diensten te gebruiken voor mededelingen die niet voorgeschreven zijn door dit reglement of wanneer deze niet in het belang zijn van de veiligheid van de scheepvaart of van de personen aan boord. 3. Elk motorschip, waarvan de lengte van de romp meer dan 7 m is, moet zijn uitgerust met een goed functionerende marifooninstallatie. Zij moet functioneren op de kanalen bestemd voor het schip-schip verkeer, de nautische informatie en de voor de scheepvaart ingestelde diensten.8 4. Een met marifoon uitgerust schip moet de marifooninstallatie op ontvangst hebben ingeschakeld gelijktijdig op de kanalen bestemd voor schip-schip verkeer en voor de nautische informatie. Hij zendt op deze kanalen de voor de veiligheid van de scheepvaart noodzakelijke berichten uit. 5. Voor een duwstel en voor een gekoppeld samenstel zijn leden 3 en 4 slechts van toepassing op het schip aan boord waarvan zich de schipper van het samenstel bevindt.
8
Koninklijk besluit van 24 september 2006, art. 13: Artikel 4.06, lid 3, van het Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren treedt in werking op 1 januari 2007 wat betreft de grote schepen zoals omschreven in punt a2) van artikel 1.01. van het Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren en op 1 januari 2009 wat betreft de kleine schepen zoals bedoeld in punt a1) van artikel 1.01. van het Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren. Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren, 01.01.2007
33
2. Bij het naderen van een beweegbare brug moet een schip snelheid verminderen. Het moet, ingeval het de doorvaartopening niet mag of wil doorvaren, vóór het teken B.5 (aanhangsel 7) stilhouden. 3. Bij het naderen van een beweegbare brug mag een schip een ander schip niet voorbijlopen, tenzij op aanwijzing van het bedieningspersoneel. 4. Het doorvaren van beweegbare bruggen kan worden geregeld door de volgende tekens, geplaatst hetzij aan weerszijden van de doorvaartopening op gelijke hoogte, hetzij aan stuurboordzijde daarvan: a) twee rode vaste lichten boven of naast elkaar (teken A.1; aanhangsel 7): de doorvaart is verboden, de brug wordt niet bediend; b) één rood vast licht (teken A.1; aanhangsel 7): de doorvaart is verboden, de brug wordt bediend; c) een rood vast licht en een groen vast licht, beide op dezelfde hoogte ofwel een rood vast licht boven een groen vast licht (teken A.11; aanhangsel 7): het doorvaren is nog verboden, maar de brug zal worden geopend en de schepen dienen zich klaar te maken voor de doorvaart; d) één groen vast licht (teken E.1; aanhangsel 7): de doorvaart is toegestaan; e) twee groene vaste lichten boven of naast elkaar (teken E.1; aanhangsel 7): de doorvaart is toegestaan, de brug is in geopende toestand en wordt niet bediend; artikel 6.07 is van toepassing; f) een rood vast licht en daaronder een groen flikkerlicht (teken A.11.1; aanhangsel 7): de doorvaart is verboden, tenzij het schip de doorvaartopening reeds zo dicht genaderd is, dat stilhouden redelijkerwijze niet meer mogelijk is; g) een geel licht op de brug (teken D.1a; aanhangsel 7), in combinatie met de lichten onder a) en b): de doorvaart is verboden behalve voor schepen met beperkte hoogte; de scheepvaart is in beide richtingen toegestaan; h) twee gele lichten op de brug (teken D.1b; aanhangsel 7), in combinatie met de lichten onder a) en d): doorvaart verboden behalve voor schepen met beperkte hoogte; de scheepvaart is in de tegenovergestelde richting verboden. 5. De rode lichten, bedoeld in lid 4.a) kunnen worden vervangen door het bord van teken A.1 (aanhangsel 7). De groene lichten, bedoeld in lid 4.e) kunnen worden vervangen door het bord van teken E.1 (aanhangsel 7). De gele lichten, bedoeld in lid 4.g) en h), kunnen worden vervangen door het bord van teken D.1 (aanhangsel 7). 6. De schipper kan het verzoek tot het bedienen van een beweegbare brug kenbaar maken door het geven van hetzij één lange stoot gevolgd door één korte stoot en één lange stoot, hetzij door roepen. Art. 6.27. Doorvaren van stuwen 1. Het is verboden door de opening van een stuw te varen waar het teken A.1 (aanhangsel 7) wordt getoond. 2. Een schip mag slechts door de opening van een stuw varen waarbij aan weerszijden het teken E.1 (aanhangsel 7) wordt getoond. 3. In afwijking van lid 2 mag bij een stuw met daarboven een brug een schip eveneens door de opening van de stuw varen, indien boven de doorvaartopening van de brug het teken D.1a of het teken D.1b (aanhangsel 7) wordt getoond. Ingeval van het teken D.1a is de doorvaartopening vrij voor de doorvaart uit beide richtingen, ingeval van het teken D.1b is de doorvaart uit de tegenovergestelde richting verboden. Art. 6.28. Doorvaren van sluizen 1. Bij het naderen van een wachtplaats voor een sluis moet een schip snelheid verminderen. Het moet, ingeval het de sluis niet onmiddellijk mag of wil invaren, vóór het teken B.5 (aanhangsel 7) stilhouden. 2. Een schip mag geen ligplaats nemen op een wachtplaats van een sluis, tenzij om te worden geschut. Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren, 01.01.2007
45
3. Op een wachtplaats van een sluis moet een schip, dat met een marifooninstallatie is uitgerust, uitluisteren op het kanaal van de sluis. 4. De schipper kan het verzoek tot het bedienen van de sluis kenbaar maken door het geven van hetzij één lange stoot, gevolgd door één korte stoot en één lange stoot, hetzij door roepen. 5. De schepen moeten de sluis in volgorde van aankomst op de wachtplaats invaren. Een klein schip dat samen met grote schepen wordt geschut, mag de sluis slechts invaren na deze grote schepen. 6. Bij het naderen van een sluis en op een wachtplaats mag een schip een ander schip niet voorbijlopen. 7. In een sluis: a) moet een schip, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting ligplaats nemen binnen de aangegeven grenzen; b) moet tijdens de bediening en totdat het uitvaren wordt toegestaan een schip, een drijvend voorwerp of een drijvende inrichting, zowel aan de voor als achtersteven zodanig zijn gemeerd en moet zijn meerkabels zodanig vieren of doorhalen, dat het de andere schepen, drijvende voorwerpen of drijvende inrichtingen niet beschadigt; c) mogen slechts voorwerpen die niet kunnen zinken als wrijfhout worden gebruikt; d) is het verboden op andere schepen, drijvende voorwerpen of drijvende inrichtingen, water te storten of te laten vloeien; e) mag een schip, zodra het is gemeerd en totdat het uitvaren van de sluis wordt toegestaan, geen gebruik maken van zijn middelen tot voortbeweging; f) moet een klein schip zo mogelijk ligplaats nemen op enige afstand van een groot schip. 8. In een sluis en op een wachtplaats van een sluis moet een schip een zijwaartse afstand van ten minste 10 m in acht nemen ten opzichte van een schip of een samenstel dat het teken bedoeld in artikel 3.14, lid 1 voert. Deze verplichting geldt evenwel niet voor een schip of een samenstel dat eveneens dit teken voert, evenmin voor een schip bedoeld in artikel 3.14, lid 7. 9. Een schip of een samenstel, dat de tekens bedoeld in artikel 3.14, leden 2 en 3 voert, moet zich alleen in een sluis bevinden. 10. Een schip of een samenstel, dat het teken bedoeld in artikel 3.14, lid 1 voert, mag niet samen met een passagiersschip worden geschut. 11. De schipper is verplicht gevolg te geven aan de aanwijzingen die hem door het bedieningspersoneel worden gegeven. 12. De bepalingen van dit artikel zijn eveneens van toepassing voor elk ander bouwwerk voor het schutten van schepen, zoals scheepsliften en hellende vlakken. Art. 6.28bis. In- en uitvaren van sluizen 1. De toegang tot een sluis wordt zowel overdag als 's nachts geregeld door tekens geplaatst aan stuurboordzijde of aan weerszijden van de invaartopening op gelijke hoogte. Deze tekens hebben de volgende betekenis: a) twee rode vaste lichten boven of naast elkaar (teken A.1; aanhangsel 7): de doorvaart is verboden, de sluis wordt niet bediend; b) één rood vast licht (teken A.1; aanhangsel 7): de doorvaart is verboden, de sluis wordt bediend; c) een rood vast licht en een groen vast licht beide op dezelfde hoogte, ofwel een rood vast licht boven een groen vast licht (teken A.11; aanhangsel 7): het doorvaren is nog verboden, maar de sluis zal worden geopend en de schepen dienen zich klaar te maken voor de doorvaart; Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren, 01.01.2007
46
HOOFDSTUK 8. ANDERE BEPALINGEN Art. 8.01. Jagen van schepen en van drijvende voorwerpen 1. Behoudens anders luidende bepalingen is het jagen van schepen en drijvende voorwerpen verboden. 2. In geval van nood kan het jagen van een schip of een drijvend voorwerp geschieden tot aan het eerste punt waar het zonder gevaar kan stilliggen. Art. 8.02. Brand Wanneer er brand uitbreekt geeft de schipper onmiddellijk alarm en neemt zo mogelijk ligplaats daar waar hij geen gevaar of hindernis vormt.
HOOFDSTUK 9. PLEZIERVAARTUIGEN Art. 9.01. Algemene bepalingen 1. Het varen met pleziervaartuigen is onderhevig aan de bepalingen van dit reglement. 2. Het varen met zeilplanken is enkel toegelaten overdag op de panden of delen van panden waarvan het begin wordt aangeduid door het verkeersteken E.20 (aanhangsel 7) en het einde door het verkeersteken A.17 (aanhangsel 7). 3. De vaart met pleziervaartuigen is verboden in de panden of delen van panden waarvan het begin wordt aangeduid door het verkeersteken A.13 (aanhangsel 7) en het einde door het verkeersteken E.16 (aanhangsel 7). 4. Enkel de pleziervaartuigen met een romplengte groter dan of gelijk aan 15 m moeten in het bezit zijn van een meetbrief. 5. De pleziervaartuigen moeten de kentekens dragen zoals voorzien in hoofdstuk 2 van dit reglement. Bovendien dient op dezelfde manier het nummer van de immatriculatieplaat, voorzien in artikel 9.03, te worden aangebracht in het midden van de romp of aan de voorsteven, aan weerszijden van het schip; de hoogte van de letter B en de cijfers moet ten minste 0,10 m bedragen.14 Het aanbrengen van het nummer van de immatriculatieplaat is echter niet verplicht voor: a) pleziervaartuigen met een romplengte van minder dan 5 m, voor zover ze niet met grote snelheid varen; b) door spierkracht voortbewogen schepen met een romplengte van minder dan 20 m. Art. 9.02. Technische voorschriften 1. Alle pleziervaartuigen moeten aan boord hebben15: a1) een reserve voortstuwingsmiddel in overeenstemming met het vaartuig. Dit voortstuwingsmiddel kan onder andere bestaan uit pagaaien, roeispanen, buitenboordmotor, enz.; a2) voor iedere persoon aan boord, binnen handbereik, hetzij een reddingsgordel, een reddingskussen of een reddingsvest;
14 Koninklijk besluit van 24 september 2006, art. 13: Artikel 9.01, lid 5, tweede zin, van het Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren treedt in werking op 1 januari 2007 wat betreft de pleziervaartuigen die varen met grote snelheid zoals omschreven in punt f8) van artikel 1.01. van het Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren en op 1 januari 2008 wat betreft de andere pleziervaartuigen. 15 Koninklijk besluit van 24 september 2006, art. 4: De Minister kan voor bepaalde categorieën pleziervaartuigen of voor bepaalde evenementen afwijken van lid 1. van artikel 9.02. van het Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren.
Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren, 01.01.2007
53
c) De boordlichten moeten naar recht vooruit ten minste de voorgeschreven lichtsterkte hebben. De lichtsterkte moet tussen 1° en 3° buiten de voorgeschreven gebruikssector zodanig afnemen, dat daarbuiten vrijwel geen licht meer waarneembaar is. d) De spreiding van de lichtsterkte van twee- en driekleurenlantaarns moet zodanig zijn dat over een bereik van 3° naar beide zijden ten opzichte van het nulpunt, de maximaal toelaatbare lichtsterkte niet wordt overschreden, noch onder de vereiste minimale waarde daalt. e) De horizontale spreiding van het licht van de lantaarns moet gelijkmatig zijn over de gehele sector zodanig dat het verschil tussen de minimale en de maximale waarde van de lichtsterkte niet meer bedraagt dan een factor 1,5. 2. Verticale spreiding van de lichtsterkten Bij een helling van de lantaarn van ± 5° ten opzichte van het horizontale vlak moet de lichtsterkte nog ten minste 80% en bij een helling van ± 7,5° nog ten minste 60% bedragen van de lichtsterkte verkregen bij een helling van de lantaarn van 0°, zonder dat daarbij het 1,2-voudige van de lichtsterkte wordt overschreden.
AANHANGSEL 6. GELUIDSSEINEN GEBRUIKTE TEKENS zeer korte stoot, tijdsduur ongeveer een kwart seconde korte stoot, tijdsduur ongeveer één seconde lange stoot, tijdsduur ongeveer 4 seconden sein met de scheepsklok (reeks klokslagen) De tijdsruimte tussen twee opeenvolgende stoten bedraagt ongeveer één seconde, behalve voor het sein "reeks zeer korte stoten" bestaande uit ten minste 6 stoten van elk ongeveer ¼ seconde, met tijdsruimten van ongeveer ¼ seconde tussen de opeenvolgende stoten. Een reeks klokslagen moet ongeveer 4 seconden duren. In plaats daarvan mogen ook reeksen slagen van metaal op metaal worden gegeven. Een motorschip moet tegelijk met een geluidssein een geel helder rondom zichtbaar lichtsein tonen.
A. ALGEMENE SEINEN
"Opgelet (Attentie)" "Ik ga stuurboord uit" "Ik ga bakboord uit" "Ik sla achteruit"
Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren, 01.01.2007
85
A.5.1 Verboden ligplaats te nemen binnen de in meter aangegeven breedte te rekenen vanaf het teken (Art. 7.02, lid 1.k))
40
A.6 Verboden te ankeren en ankers, kabels en kettingen te laten slepen (Art. 6.18, lid 2; art. 7.03, lid 1.b))
A.7
Verboden te meren aan de oever (Art. 7.04, lid 1.b))
A.8
Verboden te keren (Art. 6.13, lid 5)
Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren, 01.01.2007
90
A.9 Verboden hinderlijke waterbeweging te veroorzaken (Art. 6.20, lid 1.e))
of
A.10 Verboden buiten de aangegeven begrenzing te varen (de driehoek gelegen buiten de aangegeven begrenzing is rood, de andere helft van het bord is wit) (Art. 6.24, lid 2.a))
A.11 Verbod voorbij te varen, maar wordt aanstonds toegestaan (één rood licht links of bovenaan, het andere groen) (Art. 6.26, lid 4; art 6.28bis, lid 1.c))
of
A.11.1 Doorvaren verboden, tenzij de doorvaartopening zo dicht is genaderd, dat stilhouden redelijkerwijs niet meer mogelijk is. (bovenaan rood licht en onderaan groen flikkerlicht) (Art. 6.26, lid 4.f))
A.12
Verboden voor motorschepen
A.13
Begin van de zone waar sport- of pleziervaart niet is toegelaten
SPORT
Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren, 01.01.2007
91
B.5 Verplichting vóór het bord stil te houden onder de omstandigheden in het reglement bepaald (Art. 6.26, lid 2; art 6.28, lid 1)
B.6 Verplichting de vaarsnelheid te beperken zoals is aangegeven (in km/h)
B.7
Verplichting een geluidssein te geven
B.8
Verplichting bijzonder op te letten (Art. 6.08, lid 2)
Algemeen Politiereglement voor de Scheepvaart op de Binnenwateren, 01.01.2007
12
95
Reglement betreffende het zeekanaal van Brussel naar de Rupel en de haveninrichtingen van Brussel (koninklijk besluit van 18 augustus 1975)
Uittreksels
www.mobilit.fgov.be
§ 5. De in dezelfde richting varende vaartuigen mogen elkander niet voorbijvaren in bochten of in engten die het kruisen niet toelaten. § 6. Elk vaartuig dat een ander vaartuig oploopt en wil voorbijvaren, moet op een afstand van ten minste 200 m daarvan, zijn bedoeling te kennen geven door een aangehouden stoot. Zo nodig wordt dit sein herhaald. Het verwittigde vaartuig moet vaart verminderen en naargelang het geval een der hierna voorgeschreven bewegingen uitvoeren, zodra het vaartuig dat zich bereidt om zijn recht van voorbijvaren uit te oefenen, op een afstand van tweemaal de lengte van het vaartuig genaderd is. § 7. Wanneer vaartuigen andere vaartuigen die in dezelfde richting varen, oplopen en mogen voorbijvaren, moeten de eerste de oever houden die ze aan hun rechterhand hebben (stuurboordzijde) en de andere de oever die ze aan hun linkerhand hebben (bakboordzijde). § 8. Ingeval de omstandigheden een vaartuig verplichten af te wijken van het voorschrift van de vorige paragraaf, dan moet het oplopend vaartuig niet het sein geven als bedoeld in de zesde paragraaf, maar moet het zijn bedoeling, om voorbij te varen langs bakboordzijde te kennen geven door twee aangehouden stoten. § 9. Wanneer een motorvaartuig dat opgelopen wordt, het oplopend vaartuig kan laten voorbijvaren, moet het twee korte stoten geven indien het daartoe naar bakboord uitwijkt, en één korte stoot indien het ingevolge bijzondere omstandigheden genoodzaakt is naar stuurboordzijde uit te wijken. § 10. Indien een vaartuig dat opgelopen wordt wil te kennen geven dat, naar het oordeel van de kapitein, het voorbijvaren onmogelijk is, moet het daartoe zeven korte stoten geven.
Artikel 36: Wanneer een vaartuig wil keren moet het zijn voornemen aan de vaartuigen in de nabijheid kenbaar maken door een aangehouden stoot, gevolgd door één of twee korte stoten naargelang het naar stuurboord of naar bakboord wil keren. De in de nabijheid zijnde vaartuigen moeten zo nodig ruimte maken.
Artikel 37: § 1. Elk vaartuig, waarvan de kapitein, door inbreuk op dit reglement, de vaart van één of meer andere vaartuigen heeft vertraagd, wordt bij de eerste sluis of brug opgehouden tot na de doorvaart van de door zijn toedoen gehinderde of vertraagde vaartuigen. § 2. De havenkapitein en zijn adjuncten de bevoegde personen, evenals de Staatsagenten belast met de uitvoering der wetten en reglementen betreffende de douane, hebben het recht de varende vaartuigen te doen stoppen en aan boord te gaan om te onderzoeken of de wettelijke en reglementaire voorschriften werden nageleefd. De kapiteins moeten gevolg geven aan hun vorderingen.
Afdeling III - Doorvaart van kunstwerken Artikel 38: § 1. Bij het naderen van beweegbare bruggen moeten de kapiteins de vaart van hun vaartuig minderen en zich gedragen naar de aanduidingen van de seinen. Zij moeten desgevallend de doorvaart vragen door het geven van de volgende geluidsseinen : •
3 lange stoten voor de doorvaart van draaibruggen en van de hefbruggen waarvan het brugdek slechts tot op 7,20 m moet geheven worden;
•
3 lange stoten gevolgd door 2 korte stoten: wanneer het brugdek op meer dan 7,20 m boven de waterspiegel moet geheven worden.
Deze geluidseinen mogen in de bebouwde kommen niet herhaald worden. Indien daardoor het manoeuvre van de brug kan worden vermeden of tot een minimum kan worden beperkt, moeten de vaartuigen met beweegbare masten bij de doorvaart van de bruggen hun masten strijken. § 2. Het stoppen is verplicht op 100 m of aan de stoppalen of tekens van de beweegbare bruggen indien de brugwachter geen toelating tot doorvaart heeft gegeven. In dit geval Reglement Brussel-Rupel, bijgewerkt tot 13-12-2001
16
moeten de kapiteins hun vaartuig derwijze meren dat ze de vaart van andere vaartuigen niet hinderen. Zij moeten zich bovendien gedragen volgens de richtlijnen van de brugwachter en mogen slechts met de toelating van deze laatste hun vaart voortzetten. § 3. Indien de doorvaart toegelaten is, moeten de kapiteins de brug langzaam naderen en deze voorzichtig doorvaren. Het is verboden de delen van het kunstwerk die niet bestemd zijn voor het vergemakkelijken van de manoeuvres met bootshaken, vaarbomen en andere tuigen aan te raken. § 4. De doorvaart en de onderdoorvaart van de bruggen wordt door de volgende seinen geregeld: a. Aan de beweegbare bruggen of de beweegbare overspanningen van de bruggen: 1. een rood licht ter weerszijden van de doorvaartopening betekent doorvaart en onderdoorvaart verboden; 2. twee rode lichten boven elkaar ter weerszijden van de doorvaartopening betekent doorvaart en onderdoorvaart verboden, de brug wordt niet bediend; 3. een rood licht en een groen licht onder elkaar, ter weerszijden van de doorvaartopening, betekent doorvaart niet toegestaan, maar zal aanstonds toegestaan worden; 4. een groen licht ter weerszijden van de doorvaartopening betekent: doorvaart is toegestaan; 5. een geel licht boven de doorvaartopening en een groen licht ter weerszijden van de doorvaartopening betekent de doorvaart is toegestaan, maar er dient rekening gehouden te worden met de van kracht zijnde beperkingen (van de doorvaarthoogte); 6. een geel licht boven de doorvaartopening en een rood licht ter weerszijden van de doorvaartopening betekent doorvaart verboden, onderdoorvaart toegestaan, maar er dient rekening gehouden te worden met de van kracht zijnde beperkingen (van de doorvaarthoogte); 7. een geel licht boven de doorvaartopening en twee rode lichten boven elkaar ter weerszijden van de doorvaartopening betekent: doorvaart verboden, de brug wordt niet bediend, de onderdoorvaart is toegestaan, maar er dient rekening gehouden te worden met de van kracht zijnde beperkingen (van de doorvaarthoogte); b. Aan de vaste bruggen of aan de vaste overspanningen van de bruggen: 1. een geel licht boven de doorvaartopening betekent: onderdoorvaart voor het scheepvaartverkeer in beide richtingen is toegestaan; 2. twee gele lichten naast elkaar boven de doorvaartopening betekent: onderdoorvaart is toegestaan, het scheepvaartverkeer uit tegenovergestelde richting is verboden; 3. een rood licht boven de doorvaartopening betekent: onderdoorvaart is verboden. § 5. Wanneer de plaatsgesteldheid verhindert de seinen van een kunstwerk van op grote afstand waar te nemen, kan op één der oevers een vóórsignalisatie aangebracht worden die het sein herhaalt dat aan één zijde van de doorvaartopening van het kunstwerk wordt getoond. Een toegevoegd bordje onder het sein vermeldt de aard van het kunstwerk, en een bordje boven het sein duidt de afstand aan in meter tot de seinen die de doorvaart van het kunstwerk regelen.
Artikel 39: § 1. Bij het naderen van de sluizen moeten de kapiteins de vaart van hun vaartuig vertragen en zich gedragen naar de aanduidingen van de seinen en naar de bevelen die hen door de sluismeester worden gegeven. § 2. a. Het invaren van de sluizen te Willebroek en te Kapelle-op-den –Bos wordt geregeld bij middel van een semafoor, opgesteld aan de sluishoofden tussen de grote en de kleine sluis. •
De bovenste arm van de semafoor, in horizontale stand, bij dag, en het bovenste rode licht, bij nacht, betekenen: “verbod de grote sluis in te varen”.
Reglement Brussel-Rupel, bijgewerkt tot 13-12-2001
17
L E S
L E S
E C L U S E S
E C L U S E S DE SLUIZEN
3
D E
S L U I Z E N
Inhoudstafel
Inhoudstafel. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3
Wat is een sluis ?. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 5
Doorvaart van schepen in de sluis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6 - 7 > Schip in afvaart/opvaart
Een stukje geschiedenis…. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8-9
Soorten sluizen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9 - 1 0 De binnenvaartsluizen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9 - 1 0 De zeesluizen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
Brusselse Havendomein (plan). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 11
Belgische Bevaarbare waterwegen (kaart) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 12
De sluizen n°10 en 11 van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Méér dan een nummer… kunstwerken ten dienste van hun gebruikers. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 13-14
D E
S L U I Z E N
ONTDEk DE HAvEN vAN BRuSSEl
D
e haven van Brussel wenst haar rol meer kenbaar te maken bij alle Brusselaars. In die geest hebben wij het initiatief genomen een aantal scholen uit te nodigen om een van de
merkwaardigste facetten van de Haven van Brussel te komen ontdekken: de sluizen. De Haven van Brussel is een zeehaven. Zeeschepen met hoge tonnenmaat - tot 4.500 ton- dringendoor tot in Brussel dankzij het kanaal. Onze haven ligt 120 km van de zee verwijderd, op 5 uur varen van Antwerpen. Om de zeemonding te bereiken zijn er slechts twee sluizen door te varen: Zemst en Hingene. De geografische ligging van de Haven is uitzonderlijk. In het hart van Europa, vlak bij het stadscentrum, gemakkelijk bereikbaar via het Europese autowegennet. Om tegemoet te kunnen komen aan de noden van de binnenvaart is het onontbeerlijk onder meer over moderne en efficiënte sluizen te beschikken. U ontdekt hier een van de twee sluizen die zich binnen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bevinden: de sluis van Anderlecht (de andere sluis bevindt zich te Molenbeek). Na een korte toelichting over de werking wordt de sluis in beweging gesteld en zult u de technische uiteenzetting die u kreeg, visueel kunnen waarnemen. Ik wens u een aangenaam en leerrijk bezoek toe.
4
D E
S L U I Z E N
Wat is een sluis ? “Een sluis is een kunstmatige waterkering die de verbinding tussen twee wateren door middel van deuren kan afsluiten of openstellen; een dergelijke waterkering die het water door minstens twee paar openstaande deuren ophoudt (zodat er een kolk gevormd wordt) en waardoor vaartuigen in staat worden gesteld in water met een ander peil over te gaan”. Definitie genomen uit Van Dale’s “Groot woordenboek der Nederlandse taal”
D E
S L U I Z E N
Doorvaart van schepen in de sluis Schip dat de waterloop opvaart (opwaarts > afwaarts).
OPWAARTS
AFWAARTS
Geopende sluisdeur
Opwaarts pand
Gesloten sluisdeur
sas
1. Het waterniveau in het sas1 van de sluis is gelijk aan het waterniveau van het opwaartse pand2. De deuren zijn geopend.
Bolders
2. Zodra de scheepvaartseinen op groen staan vaart het schip het sas van de sluis binnen.
1 Sas : gedeelte van de sluis dat zich bevindt tussen de opwaartse en afwaartse deuren. 2 Pand: kanaalgedeelte dat zich tussen twee sluizen bevindt.
D E
S L U I Z E N
Bolders
3. Het schip meert aan de bolders3 ; de sluiswachter sluit de opwaartse deuren.
Afwaarts pand
Geopende schuiven
4. De sluiswachter opent de afwaartse schuiven die het ledigen van het sas toelaten volgens het principe van de communicerende vaten. De schipper controleert aandachtig zijn meertrossen tijdens het versassen om te vermijden dat zijn schip zou blijven vasthaken.
5. Zodra het waterniveau in het sas gelijk is aan het niveau van het afwaartse pand, opent de sluiswachter de afwaartse deuren en het schip kan vertrekken na zijn meertrossen te hebben losgemaakt en de scheepvaartseinen op groen staan. 3 Bolders : stalen klamp om trossen aan vast te maken.
D E
S L U I Z E N
Een stukje geschiedenis… Voor de eerste beschavingen betekende het water een ideaal transportmiddel; de scheepvaart in afvaart en vervolgens voortgetrokken in opvaart heeft zich van oudsher gestadig
Figuur 2
ontwikkeld. Maar men diende zich aan te passen aan de
Wat de oorsprong van deze organen betreft tast men in het
natuurlijke afhankelijkheid van de stromen en rivieren die
duister, maar hun bestaan werd toegepast in Vlaanderen,
soms niveauverschillen vertoonden (vervallen genoemd)
Duitsland, Engeland, Frankrijk en Italië voor de XIIIde eeuw.
om nog verder te komen. Bijgevolg dienden kunstmatige
Later, in 1394-1396 werd er te Damme een sluis gebouwd
stromen te worden gegraven, “kanalen” genoemd.
in metselwerk en uitgerust met twee hefdeuren die bediend werden volgens de behoeften van de scheepvaart. Zij was
In China heeft men sedert de IVde eeuw van ons tijdperk
toen één van de eerste sluizen die deel uitmaakte van de
sporen gevonden van een techniek om vervallen in rivie-
modernisering van de scheepvaart.
ren te overbruggen; het betrof de bouw van dubbele hellende vlakken waarop men de schepen trok om ze van het
Leonardo da Vinci zal nog aanzienlijke verbeteringen aan-
ene pand naar het andere te brengen (fig. 1).
brengen aan het mechanisme. Inderdaad, rond 1500 heeft hij de principes en de nauwkeurigheden opgesteld van wat vandaag nog bestaat, namelijk het meest verspreide sluitingssysteem voor het dicht maken van de sluiskolken (fig. 3 :
Hellend vlak
Figuur 1
schets van Leonardo de Vinci). Vervolgens heeft men moeten
Tijdens deze periode is in Europa het vervoer over water
wachten tot de volgende eeuw vooraleer er, in Brussel, ver-
nog in een primitief ontwikkelingsstadium. In feite waren er
beteringen werden aangebracht aan de techniek.
nog maar weinig kanalen gegraven en werden de rivieren voornamelijk gebruikt als energiebron voor de molens. Intussen deden er zich op het einde van de middeleeuwen belangrijke ontwikkelingen voor in Europa waar inrichtingen werden gebouwd op de waterlopen met niveauverschillen. Het betrof een soort van stuwdam voorzien van verticale en horizontale stukken hout. Wanneer een schip de overlaat wilde doorvaren werden de horizontale stukken opgeheven die in het water de verlaging van het opwaarts niveau en anderzijds een verhoging van het afwaarts niveau veroorzaakte, waarna het schip kon doorvaren (fig. 2).
Figuur 3 Schets getekend door Leonardo da Vinci van een puntdeur van de sluis van San Marco. Deze bijzonder interessante tekening geeft de details weer van de bouw van de sluisvloer en van de puntdeuren met een jaloezieschuif4 die de verticale as verdeelt in twee ongelijke delen opdat de stroom haar gemakkelijker openhoudt.
4 Jaloezieklep : klep in een sluisdeur,werkende op de wijze van een jaloezie, nl. als planken op platen die gekanteld kunnen worden.
D E
S L U I Z E N
De bouw van het kanaal vindt nagenoeg tegelijkertijd
Het belang van dit werk vereiste enorme inspanningen;
plaats met de uitvinding van de sluizen met sassen (uitge-
volledig uitgevoerd met het houweel en de spade, met krui-
vonden door twee Italianen) en we kunnen bevestigen dat
wagens en stortkarren5, getrokken door ossen of paarden
de ingenieurs van ons kanaal er als de eersten bij waren
op aarden wegen. Het kanaal bestond uit een geul van
om ze in praktijk te zetten.
28 km, 8 tot 10 meter breed op de bodem en 20 tot 25 m op het vaarpeil. Om het niveauverschil van 14 meter
De aanvang van de werken aan het kanaal van Brussel
tussen Brussel en de Rupel aan te passen werden vier slui-
naar de Rupel gebeurde in 1550 en de afwerking ervan
zen gebouwd (aan de drie fonteinen, Humbeek, Tisselt en
in 1561 (officiële opening van de scheepvaart op 12
Groot-Willebroek). Het vullen en ledigen gebeurde door
oktober 1561). Het kanaal bevatte toen vier achthoe-
aquaducten6 die geplaatst werden in de sluishoofden.
kige sluizen (fig. 4) van 60 meter lengte en 20 meter breedte.
De leiding van de onderneming werd toevertrouwd aan de burgemeester van Brussel, dhr. Jean de Locquenghien, Figuur 4
beroemd ingenieur en architect. Deze werken vergemakkelijkten in grote mate de scheepvaart die verzekerd werd tussen Brussel en Antwerpen langs de Zenne, de Rupel en de Schelde.
Soorten sluizen
De binnenvaartsluizen Op kanalen zijn de sluizen noodzakelijk om de schepen
Men onderscheidt twee types sluizen:
toe te laten het niveauverschil (verval) te overbruggen.
• De binnenvaartsluizen
Een sluis bestaat uit een sas en twee hoofden waarin “sluisdeuren” zijn ondergebracht. Er bestaan verschil-
(kunstwerken met een drempel: fig. 5), • De zeesluizen.
lende soorten sluisdeuren (vlotdeur, roldeuren, draaideuren, vlakke deuren, sectiedeuren,…) maar de puntdeuren (fig. 6) worden nog het meest gebruikt voor deze
Verval
sluizen.
Drempel
Figuur 5
De puntdeuren bestaan uit twee vleugels die bewegen rond een verticale as. In gesloten stand worden zij door het effect van de drukkracht van water tegen elkaar gedrukt, de veiligheid van de boogvorm wordt soms verzekerd door de inwendige steun van vleugels tegen de drempel, dorpel genoemd, die als steun dient.
5 Stortkarren : tuimelkar, kar op twee wielen waarvan de bak naar achteren gestort kan worden. 6 Aquaducten : buizen bestemd om het water van de ene plaats naar de andere te leiden.
D E
S L U I Z E N
De zeesluizen De zeesluizen zijn kolken voorzien van deuren die een mobiele waterdichte afdamming vormen tussen de dokken (enerzijds het zeekanaal, anderzijds de zee) waarvan de niveau’s verschillend kunnen zijn (fig. 7). Figuur 6
Het meest aangepaste kunstwerk voor de scheepvaart is de schutsluis: zij maakt het mogelijk het hoogteverschil te
Hoogwater Zeekanaal Laagwater
overbruggen, tussen het boven- en benedenpand, die achtereenvolgens met elkaar in verbinding kunnen gebracht worden. Het waterpeil in het sas past zich aan aan het
Zee
afwaarts en opwaarts waterpeil zodat de schepen die zich in het sas bevinden kunnen stijgen of dalen. Figuur 7
Het sas kan gebruikt worden als spaarbekken7 dat tot
De Haven van Brussel heeft de scheepvaart heel wat te
doel heeft het waterverbruik te beperken en we ontmoeten
bieden. Deze zeehaven is 24 uur op 24 toegankelijk voor
ze vooral in de sluizen met een groot verval. Het systeem
binnenschepen tot 4.500 ton (9.000 ton na voltooiing van
is zeer goed geschikt voor de kanalen
de sluis van Hingene) en zeeschepen tot 4.500 ton.
Zeesluis te Zeebrugge (België) voor zeeschepen tot 9.000 ton
10
7 Spaarbekken : bekken waarin water wordt verzameld om op zekere tijd gebruikt te worden; in’t bijz. Zulk een bekken waarvan het water dient tot het aandrijven van een elektrische krachtcentrale en waarin het later (bv; ’s nachts) weer wordt teruggepompt.
D E
S L U I Z E N
Brusselse Havendomein
VOORHAVEN
CONTAINER TERMINAL
B.I.L.C.
11
D E
S L U I Z E N
Belgische Bevaarbare waterwegen
12
D E
De sluizen n°10 en 11 van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, méér dan een nummer… kunstwerken ten dienste van hun gebruikers Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest telt twee sluizen: één in Molenbeek (sluis n°11) en de andere in Anderlecht (sluis n°10°, zie plan). Beiden zijn uitgerust met een elektrisch-hydraulisch systeem voor het openen van de deuren
S L U I Z E N
In het Brussels Gewest werden twee sluizen gebouwd omstreeks 1930, namelijk te Molenbeek en te Anderlecht onder het beheer van de Dienst Kolenafvoerkanalen van het Ministerie van Openbare Werken.
Vanaf 1990 werd het beheer overgenomen door de n.v. Zeekanaal en Havenrichtingen van Brussel. Zij investeerde er 102 miljoen frank ( 252.851,95) in voor hun onderhoud (herstellingen aan de deuren, vervanging van zekere bedieningsmechanismen) teneinde beter te beantwoorden aan de noden van het binnenscheepvaartverkeer.
die door de sluiswachters bediend worden vanop een bedieningslessenaar, die hen een controle van de werking
Meer dan 60 jaar na hun indienstelling was een onder-
toelaat.
zoek noodzakelijk om een schatting te maken aangaande hun mogelijke levensduur. Deze voorzichtigheid werd voorgeschreven door de ervaring opgedaan met de toestand van de sluizen te Kappelle-op-den-Bos en Willebroek die, gebouwd tussen 1910 en 1920 door de n.v. Zeekanaal 70 jaar later, bijna onherstelbaar waren geworden. Tijdens de moderniseringswerken van het Zeekanaal, werden ze
Sluiswachter voor zijn bedieningslessenaar
afgebroken en vervangen door de sluis van Zemst.
Tijdens de modernisering van het kanaal Brussel-Charleroi,
We moesten ons ervan verzekeren dat de sluizen van
heeft de Belgische Staat een tiental sluizen gebouwd toe-
Molenbeek en Anderlecht niet dezelfde evolutie zouden
gankelijk voor schepen tot 1350 Ton.
Deze modernisering is begonnen na de Eerste Wereldoorlog en werd beëindigd in 1966 met de constructie van het hellend vlak van Ronquières. Zij beoogde het gabarit van 300 T naar 1350 T te brengen teneinde het trage scheep-
kennen als de twee voormelde sluizen.
Grondproeven en een onderzoek van de natuurlijke grondwaterlaag gebeurden zowel in Molenbeek als in Anderlecht. Zij hebben het mogelijk gemaakt een weten-
vaartverkeer en de beperkte capaciteit op een destijds druk
schappelijke kennis van de grondkenmerken en van de
kanaal (steenkoolmijnen en staalindustrie) door een vaar-
kunstwerken op te doen. Onderzoeken waren dus nood-
weg met een belangrijker gabarit te vervangen.
zakelijk om de kwaliteit van het beton en de dichtheid van de deuren na te kijken. De drooglegging van de sluizen
13
D E
S L U I Z E N
en de uitvoering van de werken, vereisten een onderbreking van het scheepvaartverkeer van 6 tot 18 juni 1994. De gebruikers van de waterweg werden vooraf op de hoogte gebracht teneinde de bevoorrading of de scheepvaart van de olietankschepen niet te verstoren.
Alle proeven hebben zeer positieve resultaten gegeven. De besluiten die hieruit getrokken werden, bevestigen dat, mits een regelmatig onderhoud, de sluizen van Anderlecht en Molenbeek tijdens de vijf volgende decennia een levensduur- en betrouwbaarheidswaarborg zullen betonen die alle eventuele vervanging overbodig maken.
Foto zeesluis Zeebrugge : Copyright Hendryckx - 8870 Izegem.
Voor algemene inlichtingen, aarzel niet om ons te contacteren - n° 02/420.67.00 - Fax 02/420.69.74
Dit document werd gerealiseerd op gerecycleerd papier van 100% herbruikte papiervezels.
14
Publiekrechtelijke vennootschap Redersplein 6 - 1000 Brussel Tel. 02/420.67.00 Fax 02/420.69.74 Website : http://www.havenvanbrussel.irisnet.be E-mail :
[email protected]
Redersplein, 6,– Brussel 1000
WETENSWAARDIGHEDEN
De Haven van Brussel strekt zich uit over een afstand van 14 km, van het viaduct van Vilvoorde tot aan het viaduct van Drogenbos. Vanaf het viaduct van Vilvoorde tot en met het Vergotedok is de vaarsnelheid beperkt tot 18 km/uur. Vanaf het Bécodok tot het viaduct van Drogenbos is de snelheid beperkt tot 8 km/uur en het voorbijvaren is er verboden. De diepgang van het Bécodok is beperkt tot 2,50 m, maar in de Voorhaven bedraagt dit 5,80 m. In geval van averij of ongeval is een mensenleven ALTIJD prioritair. Bij betwisting om al dan niet voorrang te verkrijgen bij het gelijktijdig naderen van een kunstwerk (op- en afvarend schip) wordt steeds voorrang gegeven aan het afvarende schip (stroom)! Het gebeurt wel eens dat een schip zich aanmeldt aan de sluis, waarvan de afmetingen groter zijn dan de vastgelegde lengte en breedte. In dat geval beslist de Havenkapitein, die eerst nagaat of de verzekering van het vaartuig eventuele schade dekt, of het schip versast mag worden. Als een schip afmeert in de sluis, dienen steeds twee meertouwen gebruikt te worden, voor– en achteraan, dit wordt steeds aan de kapitein van het schip medegedeeld. Deze kapitein, een persoon die minstens de leeftijd van 21 jaar moet hebben bereikt, dient zich steeds te gedragen naar de aanwijzing van de sluis- of brugwachter. Schepen die moeten overnachten tot de ochtend, gezien onze sluizen niet schutten tussen 19.30 uur en 6 uur ’s ochtends, worden op beurtrol gezet door de nachtwaker van dienst om de orde van het schutten ’s morgens net en vlot te laten verlopen. Op deze manier wordt het 1ste schip dat zich aanmeldde ’s avonds ook ’s morgens als 1ste geschut en zo wordt de volgorde van aankomst gerespecteerd. Let wel: schepen die ontplofbare of gevaarlijke goederen vervoeren zijn prioritair en genieten van voorschutting volgens een bepaalde procedure.
Redersplein, 6, Place des Armateurs – Brussel 1000 Bruxelles
BRUOCSELLA - Patrouillevaartuig
ALGEMEEN:
De Bruocsella is een patrouillevaartuig voor opdrachten van langere duur, er is logement voorzien voor 2 à 3 bemanningsleden. Het schip wordt hoofdzakelijk gebruikt voor inspecties van kades, wacht, patrouilles, PR en representatie buiten het Brussels Gewest. Het is een drijvende basis bij evenementen, incidenten en manifestaties op de waterweg. Er kan zowel ’s nachts als in dichte mist mee gevaren worden.
KENMERKEN:
Merk en type:
patrouillevaartuig (Linssen Yachts – Maasbracht (NL))
Bouwjaar:
2003
LOA:
13,90m
BOA:
4,25m
Diepgang:
1,40m
Hoogte:
4,40m
Max. gewicht/passagiers: 12 passagiers of 28.185 kg Gewicht leeg :
6.786 kg
Motor:
2 x Volvo Penta (4tps)
Vermogen:
2 x 74 kw
Max. snelheid :
18 km/uur
Uitrusting:
radar, dieptepeiling, gps + ECDIS kaartlezer, marifoon (VHF), blauw en oranje zwaailicht, navigatielichten, misthoorn en zoeklicht
Bemanning:
stuurman en matroos
Redersplein, 6, Place des Armateurs – Brussel 1000 Bruxelles
KAPITEINSDIENST
ALGEMEEN:
De kapiteinsdienst van de Haven van Brussel is gevestigd op de 3de verdieping van dit gebouw. Ze omvat de administratieve lokalen van het operationeel personeel, het crisiscentrum(gebruikt bij het inwerkingtreden van het urgentieplan) evenals de controlemiddelen voor de activiteiten op de waterweg en de verspreiding van info naar de gebruikers van het kanaal toe. Het gebouw werd gerenoveerd in 2006-2007 en is beveiligd met camera’s, alarmsysteem en het beschikt over de laatste nieuwigheden inzake brandpreventie. De kapiteinsdienst beschikt over zijn aanlegsteiger aan de parking van de achterkant van het gebouw. De ponton/ijsbreker dient als aanlegplaats voor de vuilopruimboot die er afgemeerd ligt. De steiger is ‘s nachts verlicht en zichtbaar vanuit de kapiteinsdienst. Tenslotte moet erop gewezen worden dat de kapiteinsdienst ideaal gelegen is in de Voorhaven. In feite is het mogelijk de kades bestemd voor de zeeschepen in de gaten te houden en onmiddellijk alle omgevingsanomalieën vast te stellen. Vanuit de ramen is het mogelijk om de activiteiten van het nautisch centrum in de gaten te houden en te controleren, zoals in- en uitvaart van de BRYC – teneinde toezicht te houden op de veiligheidsvoorwaarden en aanvaringen met de andere gebruikers van de waterweg e voorkomen. En daarenboven kan de te hoge snelheid van de schepen gecontroleerd worden, zodat de schade aan afgemeerde schepen of infrastructuur van de Haven of BRYC tijdig vastgesteld worden. Adres en telefoonnummers Voorhavenstraat 2 - 1000 Brussel. Telefoon: 02/215 69 25 en 02/247 91 20 Fax: 02/215 32 66 Kapitein: 02/247 91 20 – GSM: 0494/577 767 VHF : kanaal 10 en 68
Redersplein, 6, Place des Armateurs – Brussel 1000 Bruxelles
SLUIS ANDERLECHT (SLUIS 10) ALGEMEEN:
De sluis van Anderlecht is de eerste sluis die men tegenkomt op het kanaal Brussel – Charleroi in het Brussels Gewest als men vanuit zuidelijke richting komt en de 10de sluis na Charleroi. Vandaar de naam: sluis nr 10. De huidige vorm van sluis dateert van 1935. De sluis speelt ook een belangrijke rol bij het regelen van het waterniveau van de Zenne. Het sluispersoneel is belast met de controle van het niveau en regeling door openen en sluiten van de stuwen. KENMERKEN:
Lengte
81,60m
Breedte
10,50m
Verval
3,90m
TOEGELATEN MAXIMALE AFMETINGEN:
Maximale lengte: maximale breedte: maximale diepgang Watervolume per schutting:
81,30m 10,30m 2,50m 3.337 m3
STUWEN:
Er zijn 3 stuwen. Deze kunnen omhoog tot 2,90m maar vanaf 2,50 m zijn ze al uit het water. Op de aftakking van de Zenne, laten de stuwen toe het teveel aan water af te voeren naar het kanaal. Vanaf het moment dat het niveau van de Zenne 19m bereikt worden de stuwen geopend tot het niveau van 18,20 / 18,30 bereikt wordt. POMPEN:
Er zijn ook 3 pompen. Deze kunnen/moeten in werking gesteld worden wanneer het laagste niveau 21,80m bereikt.
BEMANNING:
2 personen overdag en een nachtwaker OPENINGSUREN:
24u/24 Adres en telefoon: Aakaai - 1070 Anderlecht Tel: 02/522 31 35 of 02/421 57 46 CPO: 02/247 57 45 - Marifoon/VHF Kanaal 20
Redersplein, 6, Place des Armateurs – Brussel 1000 Bruxelles
SLUIS MOLENBEEK (SLUIS 11) ALGEMEEN:
De sluis van Molenbeek is de 11de sluis vanaf Charleroi op het kanaal Charleroi – Brussel. Vandaar de benaming sluis 11 In zijn actuele vorm dateert de sluis van 1933. Het sluisplateau wordt gebruikt voor stockage van materiaal zoals sluisdeuren, balken, enz.. Daarenboven worden er in Molenbeek ook ontvangsten gedaan, dwz het kantoor waar vaarvergunningen worden afgeleverd, waar de verschillende vaarrechten en aanlegrechten worden geïnd voor het Brusselse Gewest en de omliggende zones bestemd voor het Vlaamse gewest. Faciliteiten voor de ophaling van huishoudelijk afval zijn ter beschikking van de gebruikers van de waterweg. KENMERKEN:
Lengte Breedte Verval
81,60m 10,50m 4,90m
TOEGELATEN MAXIMALE AFMETINGEN:
Maximale lengte: maximale breedte: maximale diepgang Watervolume per schutting:
81,30m 10,30m 2,50m 4.022m3
STUWEN:
Er zijn 4 stuwen. Deze kunnen omhoog tot 2,90m maar vanaf 2,50 m zijn ze al uit het water. Op de aftakking van de Zenne, laten de stuwen toe het teveel aan water af te voeren naar het kanaal. Vanaf het moment dat het niveau van de Zenne 19m bereikt worden de stuwen geopend tot het niveau van 18,20 / 18,30 bereikt wordt. Er zijn ook 3 pompen. Deze kunnen/moeten in werking gesteld worden wanneer het laagste niveau 17,80m bereikt. BEMANNING:
2 personen overdag: een ontvanger (1ste man) + een tweede man en een nachtwaker OPENINGSUREN:
24u/24 Adres en telefoon: Driehoeksplein – 1080 Molenbeek Tel: 02/522 28 60 of 02/421 57 48
Redersplein, 6, Place des Armateurs – Brussel 1000 Bruxelles
BUDABRUG
ALGEMEEN:
De Budabrug werd gebouwd in 1955. Een gelijkaardige brug bevindt zich in Willebroek, stroomafwaarts op het Zeekanaal. Het brugdek beweegt horizontaal. De brugwachter bedient de brug op vraag van de schippers die oproepen op kanaal 20. Hij onderbreekt dan eveneens de doorgang van het verkeer en voetgangers op beide oevers. De brug wordt sinds januari 2009 24 uur op 24 bediend door ons eigen personeel. Voordien werd de brug door zowel personeel van Vlaamse als Brusselse gewest bediend. (van 22:00h tot 06:00 uur en op zon- en feestdagen door personeel van het Vlaams Gewest), ons personeel bediende in compensatie tussen 06 uur en 22 uur de brug in Vilvoorde, behalve op zon- en feestdagen. Openingsuren: 24/24
KENMERKEN:
Breedte van de constructie:
36,10 m
Breedte van de waterweg:
25 m
Hoogte van de constructie:
36,10 m
Doorvaarthoogte:
34,47 m
SAMENSTELLING:
Bedieningscabine Machinekamer slagbomen voor wegverkeer en voetgangers signalisatielichten
BEMANNING:
2 brugwachters: 1 dag- en 1 nachtdienst Adres en telefoon: Vilvoordsesteenweg – 1000 Neder-over-Heembeek Telefoon: 02/268 06 94 of 02/421 57 49 - Marifoon:20
Redersplein, 6, Place des Armateurs – Brussel 1000 Bruxelles
GODSHUIZENBRUG
ALGEMEEN:
De Godshuizenbrug werd gebouwd tussen 1932 en 1933. Het is een hefbrug waarvan het wegdek horizontaal wordt opgetild. De brug wordt bediend door een brugwachter, na de oproep van de schippers op kanaal 10. Het is ook de brugwachter die het weg– en voetgangersverkeer dan langs beide oevers stillegt.
KENMERKEN:
Breedte van de constructie: 19,30 m Breedte van de waterweg: 20,00 m Hoogte van de constructie: 7,00 m Doorvaarthoogte:
2,34 m ( vrije doorvaarthoogte) of 5,90 m
SAMENSTELLING:
Bedieningscabine Machinekamer slagbomen voor wegverkeer en voetgangers signalisatielichten
BEMANNING:
1 brugwachter
OPENINGSUREN:
van 06.00 uur tot 19.30 uur (uitzonderingen zijn mogelijk) Niet op zon- en feestdagen.
Adres en telefoon: Industriekaai – 1080 Molenbeek Telefoon: 02/421 57 47 Marifoon/VHF: Kanaal 10
Luc Delprat, Capitaine de Port Havenkapitein
GESTION DE L’EAU A BRUXELLES
WATERBEHEER TE BRUSSEL
Port de Bruxelles - Haven van Brussel
LOCALISATION
LIGGING
3 SITES PORTUAIRES :
3 HAVENSITES:
Avant-port
AVANT-PORT
VOORHAVEN
Bassin Vergote
BASSIN CENTRAL
(BASSIN VERGOTE)
CENTRALE HAVEN (VERGOTEDOK)
Port Sud
PORT SUD
(ANDERLECHT)
HAVEN ZUID (ANDERLECHT)
92 ha de superficie utile
Date - P. 2
Port de Bruxelles - Haven van Brussel cijfers in m³/s
Lembeek
chiffres en m³/s
écluse de MOLENBEEK sluis MOLENBEEK
26
92
écluse d’ANDERLECHT sluis ANDERLECHT
90
90
Total des déversoirs de la REGION BRUXELLOISE
53
66. 24
Totaal overstorten BRUSSELSE GEWEST
114
92
182 90
15
67
43
égouts de Bruxelles riolen van Brussel
77
100 Porte de Ninove Ninoofse poort bassin d’orage sur la Woluwe Spaarbekken op de Woluwe
23
72
Aa ANDERLECHT
115
167 darse de Vilvorde dars Vilvoorde
Date - P. 3
Port de Bruxelles - Haven van Brussel
Date - P. 4
Vrije hoogte
Aanbevolen doorvaarhoogte
2.05m/8.45m 1.75m/8.15m
6.57m 6.85m
6.25m
33.4m
Vaste brug VAN PRAET 7.15m 6.10m
34.47m
Vaste spoorbrug LAKEN 6.49m
50.80m
38.00m
36.10m
kunst w.
Kanaalbreedte vaargeul Kanaal
25.00m
28.00m
160.00m
35.00m
6.17m
5.30m 5.31m
5.85m
5.85m
5.00m 5.00m
23.70m
32.50m
22.90m 22.80m
21.40m
Vaste spoorbrug REDERSPLEIN Vaste wegbrug REDERSPLEIN BECODOK
6.18m
4.20m
154.00m
Vaste bruggen SAINCTELETTE
4.52m
19.90m
10.50m
Vaste brug KLEIN KASTEELTJE
20.00m
23.60m 5.80m
4.30m 6.12m
4.75m
4.63m
Vaste brug NINOOFSEPOORT Sluis nr11 MOLENBEEK 81,60 x 10,50m Vaste voetgangersbrug GOSSELIES
Vaste brug ROPSY-CHAUDRON
4.75m
5.29m
6.89m
5.45m
4.45m
5.00m
6.60m
26.60m
17.70m
17.10m
23.10m
19.90m
19.30m
Vaste spoorbrug
5.77m
6.25m
2.34m/5.90m 2.00m/5.60m
Vaste brug KUREGEM
6.58m
BIESTEBROEKDOK Vaste brug KLEIN-EILAND SCHIPPERSDOK Vaste brug PAEPSEM
4.50m
Sluis n°10 ANDERLECHT 81,60 x 10,50 m Vaste spoorbrug OOSTENDE-BRUSSEL
RING
30.80m
10.50m
4.80m
8.00m
25.00m
Vaste brug sluis ANDERLECHT
8.30m
Hefbrug GODSHUIZEN
5.07m
Vaste brug VLAAMSE POORT
Zwaaikom HAVEN
VERGOTEDOK
Square Jules DE TROOZ
Zwaaikom VOORHAVEN
Hefbrug van BUDA
RING
KANAAL BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST
0 km 8.201 km
Diepte: 6.50m Toegelaten diepgang: 5.80m 4.50m 4.00m Diepte: 3.00m Toegelaten diepgang: 2.50m Diepte: 3.00m Toegelaten diepgang: 2.50m Diepte 3.00m Toegelaten diepgang: 2.50m
Waterpeil: 13.30m Waterpeil (18.20m) Waterpeil 21.90m
ANTWERPEN
T S E W E G K J I L E D E T S D F O O H S L E S S U R B CHARLEROI