RIS168684a_2-DEC-2009
Voor de wind van Scheveningen-haven.
Implicaties
en complicaties.
Opdrachtgever: Gemeente Den Haag
ECORYS Nederland BV Uitgevoerd door: Dr. G.J. Klein Bluemink
Rotterdam, 20 oktober 2009
ECORYS Nederland BV Postbus 4175 3006 AD Rotterdam Watermanweg 44 3067 GG Rotterdam
T 010 453 88 00 F 010 453 07 68 E
[email protected] W www.ecorys.nl K.v.K. nr. 24316726
ECORYS Vastgoed T 010 453 84 04 F 010 453 85 88
Voor de wind in Scheveningen. Implicaties en complicaties.
2
Inhoudsopgave
1 Opdracht 1.1 Doel van de opdracht 1.2 Werkwijze, definitie en locatie
4 4 4
2 Samenvatting
5
3 Status offshore windenergie 3.1 De status van windenergie op de zee 3.2 Planning en procedure 3.3 Ontwikkelingen offshore windmolenparken 3.4 Ontwikkelingen Midshore 3.5 Ontwikkelingen Onshore: Randvoorwaardelijke havenfaciliteiten
8 8 12 12 14 17
4 Werkgelegenheid 4.1 Werkgelegenheid gecreëerd door productie 4.2 Werkgelegenheid gecreëerd door assemblage en installatie 4.3 Werkgelegenheid gecreëerd door onderhoud en exploitatie 4.4 Conclusies werkgelegenheid 4.5 Ruimtelijke weerslag van de werkgelegenheid
20 21 21 22 23 24
5 Kansen en realiteit voor Scheveningen-haven 5.1 Vereisten infrastructuur 5.2 Mogelijkheden Norfolkterrein 5.3 Haalbaarheid 5.4 Concurrentie
27 27 29 30 31
6 Conclusie
34
Bijlage: Zeehavennorm en Norfolkterrein
36
Bronnen
37
Voor de wind in Scheveningen. Implicaties en complicaties.
3
1 Opdracht
1.1
Doel van de opdracht ECORYS is door de gemeente Den Haag gevraagd te onderzoeken in hoeverre de offshore windenergiemarkt relevant is en potentie biedt voor de Scheveningse haven. De gemeente onderzoekt dit binnen de kaders van het duurzaamheidbeleid (CO2 reductie) en de mogelijke werkgelegenheidseffecten.
1.2
Werkwijze, definitie en locatie ECORYS heeft allereerst de status van de windenergiemarkt beschreven als context waarbinnen de huidige ontwikkelingen plaatsvinden. De meest recente ontwikkelingen zijn hierbij inbegrepen. Vervolgens is de offshore beschreven: de windmolenparken. Is dit nu een relevante markt? Daarbij is vervolgens “midshore” aan de orde gekomen: de connectie tussen off- en onshore middels het (nog aan te leggen) net op zee. Dit betreft de (hoogspanning)infrastructuur van land naar zee. Is deze (deel)markt relevant? Daarna is de onshore beschreven, met de specifieke mogelijkheden voor wat betreft Scheveningenhaven. Heeft Scheveningen-haven de locatie(s) hiervoor? Daarmee is het plaatje als het ware volledig, want het een staat niet los van het andere, waarbij locatie en context ineen vallen. Als mogelijke landingsplaats van bedrijfsactiviteiten voor Scheveningen zijn alleen natte bedrijventerrein onderzocht, met ruimte voor grootschalige activiteiten, opslag en (logistieke) voorbereiding voor een snelle assemblage en services met directe toegang tot zee. Vanuit deze beperking – directe toegang tot zee – resteerde nog één potentiële locatie: het Norfolkterrein. Parallel hieraan is onderzocht in hoeverre eventueel een toekomstige buitenhaven (cruiseterminal) mogelijkheden zou kunnen bieden aan de offshore industrie. Aan de hand hiervan wordt geconcludeerd of, en in hoeverre Scheveningen-haven, zowel nu als met een mogelijke buitenhaven, van belang zou kunnen zijn voor de offshore windenergiemarkt. Dit is gedaan binnen de kaders van de Structuurvisie 2020 van de gemeente, met referte aan de desbetreffende relevante (concept) masterplannen met betrekking tot Scheveningen-haven. Parallel hieraan is het effect onderzocht hoeveel werkgelegenheid het potentieel betreft, zowel in de breedte van de industrie, als de opsplitsing naar functies (productie, assemblage, onderhoud) in de tijd (tien jaar). Specifiek is gekeken naar de haalbaarheid hiervan in relatie tot de mogelijke aanlanding bij geschikte locaties voor Scheveningenhaven.
Voor de wind van Scheveningen-haven. Implicaties en complicaties. 4
2 Samenvatting
Windenergie, en specifiek offshore windmolenparken, staan volop in de belangstelling. We staan aan de vooravond van grote implementaties. De implementatie van 6.000 MW aan offhore windcapaciteit zal binnen een tiental jaren plaatsvinden. Dit impliceert de (eenmalige) assemblage en installatie van zo’n 1.200 windmolens op zee, en vervolgens een continue stroom aan onderhoud gedurende de levensduur van een windmolen. Door deze snelle ontwikkeling van de offshore windcapaciteit groeit de vraag naar zeehaventerreinen (onshore). Installatie en onderhoudswerkzaamheden zullen met een toename van de capaciteit in de windmarkt sterk toenemen, en verondersteld mag worden dat deze grotendeels zullen worden geaccommodeerd vanuit zeehaventerreinen. Vanuit onshore wordt offshore gefaciliteerd. De voor Den Haag/Scheveningen relevante windindustrie is vanuit locatie-oogpunt te categoriseren in drie segmenten: 1. Offshore – de windparken zelf en hun ligging; 2. Midshore – de routering en aanlanding van het windenergienet; 3. Onshore – de productie- en haveninfrastructuur. Directe toegang naar zee is essentieel en daarmee schaars in de markt. Tussen Hoek van Holland en Den Helder zijn er maar een drietal bedrijventerreinen met directe zeetoegang beschikbaar: IJmuiden (IJmondhaven); Den Helder (Nieuwe Diepkade); en Scheveningen-haven (Norfolkterrein). De kans voor Scheveningen om een positie te verwerven in de windindustrie is afhankelijk van de beschikbaarheid van haven- en natte bedrijventerreinen. De relevante markt van 6.000 MW aan te installeren windcapaciteit vertaalt zich naar een benodigd ruimtebeslag van 24,3 hectare zeehaventerrein en 10,7 hectare natte bedrijventerrein. Met de mogelijke toewijzing van het Norfolkterrein zou Scheveningen hiervan circa 7 hectare (schatting) kunnen invullen, wat neerkomt op maximaal 20% van de landgebonden markt (7 op 35 hectare). De benodigde (natte) bedrijventerreinen zouden tevens realiseerbaar zijn wanneer de ontwikkeling van een buitenhaven zou kunnen en mogen plaatsvinden, waarbij additionele faciliteiten voor de windenergiemarkt beschikbaar komen. Dit zou voor extra capaciteit moeten zorgen. Echter, de windenergiemarkt wordt binnen een tiental jaren vergeven, waarmee deze ontwikkeling te laat schijnt te komen. Indien een mogelijke buitenhaven eventueel realiseerbaar zou zijn (de haalbaarheid hiervan dient evenwel nog te worden getoetst), dan nog zou deze te laat komen om een rol te spelen. De enige optie zou nog kunnen zijn om met het Norfolkterrein tijdelijk, alleen wanneer woningbouw langer op zich laat wachten, de eerste groeicurve van (deels) de installatiemarkt en vooral de onderhoudsmarkt te kunnen realiseren. Echter, voor de tijdelijke invulling van dit terrein zijn inmiddels andere functies benoemd (opslag, zeilen, evenementen). Tevens zal binnen afzienbare tijd begonnen worden met grondwerkzaamheden. Daarnaast is het Voor de wind van Scheveningen-haven. Implicaties en complicaties. 5
Norfolkterrein volgens het raadsbesluit van 14 februari 2008 voorbestemd voor woningbouw en commerciële functies. De realisatie van extra havenuitbreidingen, met vooraf hierin een positie voor het Norfolkterrein, lijkt dan ook niet haalbar binnen de huidige constellatie, hoe cruciaal in het tijdig verzekeren van een positie in de windmarkt ook. Scheveningen zal dan ook zonder een tussenoplossing (Norfolkterrein) waarschijnlijk niet een positie verwerven in deze markt. Daarnaast zou deze tussenoplossing tevens conflicteren met de planvorming over dit terrein. Op het gebied van “midshore” is er geen noemenswaardige werkgelegenheid te verwachten voor Scheveningen. Midshore is vooral een zaak van het net op zee en dus van de beoogde exploitant: Tennet. De aanlanding van windenergie zal, naar het zich laat aanzien, grotendeels plaatsvinden bij IJmuiden/Beverwijk. Dit heeft, onder meer, te maken met de netconfiguratie aan land en de mogelijkheden van capaciteitsuitbreidingen. De werkgelegenheid, gekoppeld aan de windindustrie, is met name van belang in de sectoren installatie & assemblage en vooral onderhoud en beheer. Productie en assemblage zorgen voor tijdelijke werkgelegenheid (zolang de bouw duurt). Voor productie zijn echter geen dure kadeterreinen vereist, en de bulk van productie is reeds grotendeels buiten Nederland gevestigd. Onderhoud daarentegen betreft een structurele werkgelegenheid gedurende de levenscyclus van een windmolen. De totale markt varieert van circa 600 manjaar in 2009 tot ruim 2.100 manjaar in 2020. Hoeveel manjaar uiteindelijk in/door Scheveningen neerslaat is vrijwel rechtevenredig met de aan te leggen zeehaventerreinen en natte bedrijventerreinen. De vraag is nu of het Norfolkterrein een realistisch genoeg perspectief is, en of de positie van Scheveningen in de offshoremarkt op zichzelf wel relevant genoeg is. Wat betreft concurrentiepositie in de offshoremarkt heeft Scheveningen geen noemenswaardige positie. Daarnaast is het Norfolkterrein reeds voorbestemd voor woningbouw. Dat lijkt de toewijzing van een industriële activiteit irrelevant te maken. Daarnaast past dit soort industriële activiteiten op deze locatie niet in de visie van de gemeente, zich uitende in het (concept)masterplan: wonen, leisure en cultuur. Havenactiviteiten naast reguliere woningen, laten zich daarbij nu eenmaal zeer slecht combineren. Vervolgens, de ontsluiting naar het Norfolkterrein toe blijft problematisch, zeker gezien de grootte en aantallen van de aan te leveren eenheden en de logistieke (on)mogelijkheden. Het Norfolkterrein, hoewel redelijk uniek voor dit soort activiteiten, lijkt daarmee noch een structurele oplossing te bieden, noch een tijdelijke gegeven de reeds ingeslagen weg. Wanneer echter toch overwogen zou worden om de komende jaren, mocht woningbouw niet snel van de grond komen, dit terrein tijdelijk en specifiek voor dit doel te verhuren, dan nog biedt dit alleen soelaas met de realiseerbaarheid van een buitenhaven, met specifieke haveninstallaties voor de windenergiemarkt. Anders heeft dit traject weinig zin. De status van de buitenhaven is echter prematuur en over de haalbaarheid noch de wenselijkheid is besloten. Het lijkt onwenselijk om de praktische realiseerbaarheid van het Norfolkterrein voor wonen af te laten hangen van zowel de theoretische mogelijke invulling voor de windenergiemarkt als voor de eventueel mogelijk haalbare buitenhaven.
Voor de wind van Scheveningen-haven. Implicaties en complicaties. 6
De ontsluiting straks van een buitenhaven, met alle havenverkeer van dien, zal dan nog steeds een uitdaging blijken, zeker als dit langs een (nieuwe) woonwijk gaat. Lijkt, ten slotte, het aanwenden van de Scheveningse haven voor de offshore een logische keuze? Het zijn met name IJmuiden en Den Helder waar de offshore markt gepositioneerd is. De haven van Scheveningen is nu niet voorbestemd om een industriële activiteit te gaan vervullen, en de competitie vanuit deze havensteden zal dan ook fors zijn. Dat zou al zo zijn als alles meezat, quod non. Resumerend: Scheveningen-haven heeft fysiek en locatietechnisch (hoofdstuk 5) een onmiskenbare potentie met betrekking tot de windenergiemarkt (hoofdstukken 3 en 4). Er zijn echter ruimtelijke en fysieke beperkingen hierop. De gemeentelijke plannen laten zich nu niet combineren met de industriële windactiviteiten. Wellicht is dat ook goed zo, en doet Scheveningen er beter aan de ambitieuze doelstellingen uit het masterplan te volgen met een combinatie van visserij, recreatie en wonen. Ook zonder windmolens kan het Scheveningen voor de wind gaan.
Voor de wind van Scheveningen-haven. Implicaties en complicaties. 7
3 Status offshore windenergie
3.1
De status van windenergie op de zee In het ontwerp Nationaal Waterplan (NWP) vindt op hoofdlijnen een integrale afweging plaats van de (toekomstige) inrichting van de Noordzee en van het gebruik. Voor de opwekking van windenergie zijn twee gebieden aangewezen (‘Borssele’ en ‘IJmuidenVer’), terwijl ook nog twee grote zoekgebieden zijn aangewezen waarvoor een opgave voor windenergie geldt (‘Hollandse kust’: 3.000 MW en ‘Ten noorden van de Waddeneilanden’: 1.000 MW). In het definitieve Nationaal Waterplan (eind 2009) zullen de gebieden worden aangewezen waarbinnen voldoende vergunningen voor windenergieparken kunnen worden verleend om uiteindelijk de doelstelling van 6.000 MW in 2020 te realiseren. Beleid kabinet Het kabinet wil van Nederland een van de schoonste en zuinigste landen in Europa maken op energiegebied. Daarom wil het kabinet het aandeel duurzame energie tot 20%in 2020 verhogen. Binnen Europees verband wordt gestreefd naar gezamenlijke inspanningen als vervolg op het Kyoto-protocol, dat een verdere invulling geeft van het Klimaatverdrag. Voor 2010 kreeg Nederland de EU-doelstelling opgelegd om 9% van de elektriciteitsbehoefte uit duurzame bronnen op te wekken. In 2007 was dit 6% van het totale verbruik in Nederland uit duurzame binnenlandse bronnen afkomstig tegen 6,5% in 2006. Deze daling komt door een halvering van meestoken van biomassa in elektriciteitscentrales. Eind 2008 was de windmolencapaciteit 2.216 MW, ongeveer 470 MW meer dan in 2007. Nog nooit kwam er zoveel nieuw vermogen uit windmolens bij. Minister Cramer wil de capaciteit van windenergie op land de komende jaren verder laten groeien. Dit betekent dat er ruim 400 nieuwe grote windturbines bijkomen, afhankelijk van de capaciteit van nog modernere turbines. De allocatie van windmolens op land lijkt echter steeds moeilijker te worden. Als alternatief is wind op zee een aanlokkelijk perspectief. In het Nationaal plan van aanpak Windenergie, een initiatief van de ministeries van VROM, EZ en LNV, is aangegeven wat er de komende tijd gaat gebeuren en hoe de inzet en samenwerking van overheden, bedrijfsleven, milieuorganisaties en adviseurs vorm zal krijgen1.
1
Bron: www.vrom.nl.
Voor de wind van Scheveningen-haven. Implicaties en complicaties. 8
Op www.noordzeeloket.nl houdt Rijkswaterstaat een overzicht bij van alle initiatieven voor de bouw van windturbineparken op zee. Inmiddels zijn twee parken operationeel: bij Egmond aan Zee is eind 2006 een proefpark in bedrijf gegaan en inmiddels is ook een tweede windturbinepark gebouwd op 23 kilometer voor de kust van IJmuiden. Juni 2009 heeft staatssecretaris Huizinga aan vier initiatieven voor windparken op zee een ontwerpvergunning verleend. Dit betekent dat er vervolgens in totaal ruimte is gegeven voor meer dan 1.900 MW (1,9 miljoen huishoudens) aan windenergie op de Noordzee. Hiermee komt de kabinetsdoelstelling voor windenergie op zee een grote stap dichterbij. Tot 11 augustus 2009 kunnen belanghebbenden zienswijzen indienen op de afgegeven besluiten, waarna een definitief besluit volgt. De bedrijven, die voor 1 november 2009 een definitieve vergunning krijgen, kunnen subsidie aanvragen bij het ministerie van Economische Zaken. In totaal is er voor 950 MW subsidie beschikbaar. Uiterlijk in april 2010 wordt duidelijk welke van de vergunde windparken op zee subsidie krijgen. Dan is bekend of de doelstelling van dit kabinet, om nog deze kabinetsperiode voor 950 MW vergunningen uit te geven, gehaald is. De juni 2009 afgegeven ontwerp-vergunningen betreffen: Den Helder I, Airtricity, max. 468 MW; Windpark Beaufort, NV NUON Duurzame Energie, ca. 300 MW; Tromp Binnen, RWE, max. 295 MW; Brown Ridge Oost, Brown Ridge Oost BV i.o., max. 282 MW, 74 km uit de kust ter hoogte van IJmuiden2. In juli 2009 zijn nog eens drie ontwerpvergunningen voor windparken op zee verstrekt. Met deze laatste drie ontwerpbesluiten zijn nu alle aanvragen afgehandeld. De drie parken liggen tegen de Duitse grens op 56 km noord van Schiermonnikoog en zijn aangevraagd door drie Duitse partijen: Bard Engineering, Eolic Power en Global Wind Support. Ze sluiten aan bij initiatieven voor windparken aan de Duitse kant van de grens. Ze betreffen BARD Offshore NL 1, Bard Engineering, 60 turbines van 5 MW = 300 MW; EP Offshore NL 1, Eolic Power, 55 turbines van 5 MW = 275 MW; GWS Offshore NL 1, Global Wind Support, 60 turbines van 5 MW = 300 MW3. Het totale vermogen van deze negen afgegeven ontwerpvergunningen komt daarmee op meer dan 2.800 MW, waarmee bijna de helft van de 6.000 MW gemoeid is. De locaties worden op de volgende kaart weergegeven.
2 Bron: noordzeeloket.nl
3 Bron: noordzeeloket.nl
Voor de wind van Scheveningen-haven. Implicaties en complicaties. 9
Bron: Rijkswaterstaat, exclusief de aan Duitsland grenzende parken.
Voor de wind van Scheveningen-haven. Implicaties en complicaties. 10
Aanpak in de nieuwe Beleidsnota Noordzee Vanwege de ruimtelijke spanning tussen verschillende gebruikers van de Noordzee (olie en gas, zandwinning, visvangst en transport) en een efficiënt en veilig gebruik van de Noordzee in evenwicht met het mariene ecosysteem, is het ontwerp Beleidsnota Noordzee tot stand gekomen. Hierin wordt een afzonderlijk hoofdstuk voorzien voor de ‘ruimte voor windenergie’ (off shore)4. Uiterlijk in 2010 zal de overheid verschillende gebieden aanwijzen waar eventueel windparken met een totale grootte van 6.000 MW ontwikkeld kunnen worden. Bij het aanwijzen van gebieden weegt de overheid een aantal belangen tegen elkaar af: De windenergie moet kosteneffectief zijn op te wekken, met een zo klein mogelijke afstand tot de kust en een minimale grootte van 80km2. Binnen de 12 mijlszone vindt zandwinning plaats tegen de meest kostenefficiënte methode. Windparken moeten daarom zoveel mogelijk buiten de 12 mijlszone worden geplaatst. Het scheepvaartverkeer mag geen hinder ondervinden van de windturbines. Daarom wordt gestreefd naar een minimale afstand van 2 zeemijl tussen de zeewegen en het windpark. Er is een minimale afstand van 5 zeemijl nodig tussen een windturbine en een helikopterplatform (zoals bv gevonden kan worden op een olieplatform om veilige aanvliegroutes te kunnen garanderen). Op de oefenterreinen van defensie kan niet gebouwd worden. Windmolenparken moeten uit het zicht van de kust gebouwd worden, dat wil zeggen, buiten de 12 mijlszone. Natura 2000 gebieden (ook nog aan te wijzen) zijn uitgesloten voor bebouwing. Kleine parken worden vermeden. De gebieden, die verder uit de kust liggen, zouden eventueel na 2020 in beeld kunnen komen, nadat de olie en gasvelden uitgeput raken en de stand van technologie voor wind op zee verder is doorontwikkeld. Op basis van de criteria ten aanzien van afstemming met ander gebruik en met het mariene ecosysteem, stelt het ontwerp Beleidsnota Noordzee dat de ingekleurde ruimte voor windenergie nog verder gereduceerd kan worden (met eventuele specifieke vergunningsvoorwaarde). Interessant is dat Beleidsnota Noordzee stelt dat van de beschouwde gebieden (dus de vier vermelde) het gebied voor de Hollandse kust tussen Hoek van Holland en Texel voor de periode tot 2020 het meest kosteneffectief voor windenergie is, omdat hier relatief ondiep gebouwd kan worden. Anderzijds stelt de nota wel dat dit het meest drukke deel van de Noordzee is met scheepvaartroutes naar Rotterdam en Amsterdam. 4
Bron ontwerp beleidsnota Noordzee (22 december 2008)
Voor de wind van Scheveningen-haven. Implicaties en complicaties. 11
Voor de aanlanding van energie – de aansluiting met het energienet op land – geldt een vergelijkbare redenering. Aanlanding van energie zou het meest rendabel zijn dicht bij de grootste energieconsumptie: de Randstad. Dat impliceert dat tussen Hoek van Holland en Texel aanlanding zou moeten plaatsvinden. Zowel offshore (windmolenparken) als “midshore” (aansluiting op het energienet) vertonen dus qua locatiekeuze parallelle trekken.
3.2
Planning en procedure Juist omwille van de talrijke procedures, die doorlopen moeten worden, wordt geschat dat de nieuwe windmolenparken pas in 2014 operationeel zullen zijn5. Bij het doel van 6.000 MW aan vermogen op zee zijn grote budgetten nodig. Afhankelijk van het economische scenario, dient de overheid tot wel € 19 miljard bij te dragen. De onrendabele top voor het middel economische scenario (wat het dichtste aanleunt bij het scenario van de overheid (‘Stimulering Duurzame Energieproductie’) wordt geschat op € 7,5 miljard (exclusief connectiekosten)6. Probleem is dat hiervoor nog geen geld gereserveerd is. Het kabinet wil hier eind 2010 knopen over doorhakken7. Alles bij elkaar beschouwd, is het onmogelijk om te stellen wanneer de 6.000 MW gerealiseerd zal worden. Hoewel de 6.000 MW-doelstelling is opgenomen in het programma ‘Schoon en zuinig’, zal het huidige kabinet geen financiële verplichtingen wensen op te leggen aan het volgende kabinet. Gevolg is dat dit kabinet zich enkel zal committeren voor de – eind 2009 – te veilen 450 MW en eventueel voor een extra 1.000 tot 2.000 MW, afhankelijk van de budgettaire ruimte op dat moment. De beslissing voor de overblijvende 3.000 tot 4.000 MW zal bij het volgende kabinet liggen en zodoende zal die beslissing pas na 2011 worden genomen.
3.3
Ontwikkelingen offshore windmolenparken De meeste windturbines, die nu op land geplaatst zijn, hebben een vermogen tot 2 - 3 MW. Op zee zijn ze een slagje groter: het vermogen loopt uiteen van 3 tot 6 MW. De eerste turbines van 8 MW draaien inmiddels proef in Denemarken en er wordt alweer hard gewerkt aan de ontwikkeling van de 12 MW-molen8. Het vermogen van de turbines bepaalt dan ook grotendeels het aantal te plaatsen windmolens. Uitgaande van een 5 MWturbine en een opgave van 6.000 MW, zouden dan ook 1.200 windmolens vereist zijn. Nogmaals, dit aantal is afhankelijk van het vermogen en dat ontwikkelt zich heel snel.
5
Bron http://www.duurzameenergie.org/nieuws/bureaucratie-frustreert-wind-op-zee.html , rapport Kafkabrigade Eigen berekeningen (zie ook: Analyse marktontwikkelingen wind op zee, studie in opdracht van EZ 7 Bron: Beantwoording vragen aanleg windparken EZ 8 http://www.risoe.dk/Research/sustainable_energy/wind_energy/projects/12MW.aspx?sc_lang=en 6
Voor de wind van Scheveningen-haven. Implicaties en complicaties. 12
De ontwikkeling van windturbines in de afgelopen 25 jaar
Bron: www.olino.org/articles/2009/04/02/windenergie
De innovatie vindt niet alleen plaats op het gebied van grotere vermogens van de windturbines, er wordt ook grote vooruitgang geboekt in de schepen, die de turbines moeten installeren, de bekabeling en het hele logistieke proces. Het betreft een innovatieve bedrijfstak. Door al deze innovaties wordt verwacht dat de kosten per MW op de korte termijn met 10% zullen afnemen bij elke verdubbeling van elektriciteitsproductie. Dit percentage zal steeds sterker afnemen tot ongeveer 2% in 20309. Op dit moment worden de gemiddelde kosten per turbine van 5 MW. Het is duidelijk dat de vereiste aantallen en groottes voor een uitdagend logistiek vraagstuk zorgen. Mede dankzij de subsidies van de overheid is het bouwen van windparken “booming business”, zowel in Nederland als in andere westerse landen. Door de grote belangstelling voor het bouwen van een windpark, het hoge specialistische gehalte dat daarbij komt kijken en het relatief kleine aantal aanbieders, zijn er lange wachttijden ontstaan. De upstream industrieën doen erg hun best om de krapte op de markt weg te werken, maar dat kost enige tijd. Deze reden en de gestegen grondstofprijzen hebben gezorgd voor een stijging van de prijs van windturbines waardoor de leereffecten (voor een deel) teniet worden gedaan.
9
Bron: CPB/ECN, 2005; GWEO 2008
Voor de wind van Scheveningen-haven. Implicaties en complicaties. 13
3.4
Ontwikkelingen Midshore Net op Zee Minister van der Hoeven van Economische Zaken heeft in juni 2009 een brief aan de Tweede Kamer gezonden over het aansluiten van windparken op het reeds bestaande elektriciteitsnet. De aansluiting (“stopcontact op zee”) maakt het makkelijker en efficiënter om windparken op zee aan te leggen. In de huidige situatie moet immers ieder windpark afzonderlijk zijn eigen aansluiting met de kabels op het land regelen. Inmiddels is het rapport het rapport “Net op Zee” gepubliceerd. Op basis hiervan is de minister bereid een wettelijke taak te overwegen voor de landelijk netbeheerder (Tennet) voor de aanleg en het beheer van een net op zee ten behoeve van de aansluiting van offshore windparken. Dat is ook van belang, want er moet aanzienlijk veel geregeld worden tussen de partijen onderling. Dat er daarbij één netbeheerder op zee optreedt, beperkt het aantal loketten.
Bron: Net op Zee, Ministerie van Economische Zaken, 2009.
Definitieve besluitvorming daarover zal plaatsvinden na de uitwerking van een alternatieve systematiek voor de doorberekening van de kosten van het net op zee naar producenten, netbeheerders en afnemers. Dit zal naar verwachting niet gereed zijn voor eind 2009. Tevens zijn aanpassingen in de wet geboden, aangezien de status van een netbeheerder op zee (zowel de territoriale zee als zeker in de Economische Exclusieve Zone) niet voorzien is. De brief van de minister is van belang om te begrijpen dat nog een aantal besluiten, definitief, dienen te worden genomen, en dat de wetgeving aangepast zal moeten worden. Het toont ook aan, mede op basis van het onderzoek ten grondslagliggende aan “Net op Zee”, door ECOFYS, wat een groot aantal slagen nog moet plaatsvinden10. Het gaat te ver om hier in detail op in te gaan. Voor de relatie tussen off- en onshore (het net op zee is immers midshore) zijn een aantal zaken echter bepalend. De factor ‘afstand’ heeft een dominante invloed op de hoogte van de kosten van de netconfiguraties. Ook maakt het rapport duidelijk hoe de factor ‘afstand’ van invloed is op een keuze van wisselstroom dan wel gelijkstroom. Het blijkt dat de nominale aanlegkosten voor de netconfiguraties, die passen binnen de door het kabinet in december 2008 in het ontwerp Nationaal Water Plan (NWP) aangegeven windenergiegebieden en zoekgebieden, ca. 10 Bron: brief Minister EZ aan Tweede Kamer, 12 juni 2009; Net op Zee, Hoofdrapport, Economische Zaken
Voor de wind van Scheveningen-haven. Implicaties en complicaties. 14
€ 3,2–€ 4,2 miljard bedragen (nominale prijzen, zomer 2008; afhankelijk van de uiteindelijk te kiezen ruimtelijke verdeling). Eén van de uitgangspunten voor de lange termijn planning van het landelijke hoogspanningsnet is daarbij wel dat de aanlanding zo dicht mogelijk bij het zwaartepunt in het verbruik in de Randstad dient plaats te vinden. In de Lange Termijn Visie 2030 van de landelijk netbeheerder is een overzicht gegeven van de mogelijkheden voor aanlanding van windenergie op zee bij de mogelijke aanlandingspunten IJmuiden, Borssele, Maasvlakte en Eemshaven. Op basis daarvan lijkt het er op, dat het zwaartepunt van de aanlandingen (tenminste 3.000 MW) zal moeten worden gerealiseerd nabij IJmuiden. Vanuit de argumenten, als genoemd in de nadere beschouwing, kan het volgende overzicht en de volgende voorkeursvolgorde voor inpassing van offshore windvermogen ontstaan: Aanlanding van grootschalig windvermogen geschiedt bij voorkeur in IJmuiden. Via deze locatie kan per 2014 2.500 MW in Beverwijk worden aangesloten. Op de langere termijn (rond 2020) kan additioneel 2.500 MW op stations Beverwijk of Oterleek worden ingepast. Daarnaast bestaat de mogelijkheid tot inpassing tot 1.500 MW in de ring (op verbinding Diemen-Krimpen). Tweede voorkeur is de inpassing van windenergie bij Borssele. Na het voltooien van het programma Zuidwest 380 (2016) lijkt inpassing van 1.000 MW offshore windvermogen mogelijk. Derde voorkeur is de inpassing van wind bij Eemshaven; na 2016 zou inpassing van 500 MW offshore windvermogen mogelijk kunnen zijn. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de voorkeur voor aanlanding van windenergie bij IJmuiden zal komen te liggen, in ieder geval voor de komende jaren. Enerzijds omdat deze locatie dicht bij de Randstad staat, maar anderzijds ook omdat de configuratie van het hoofdspanningsnet deze uitbreiding het beste aankan bij IJmuiden. Om het resterende benodigde windvermogen tot 2020 in te passen zijn, behalve de hierboven genoemde bedragen, ook minimaal € 0,5 miljard aan investeringen benodigd voor netverzwaringen op land. Grootschalige aanlanding van offshore windvermogen ver van de belasting (aanlanding in Borssele en/of Eemshaven) vergt additionele netinvesteringen op land tot ca. € 2 miljard. Een vergelijkbare redenering geldt voor de configuratie van het net op zee. Uitgaande van een ontwikkeling tot 6.000 MW windvermogen op zee tussen 2012 en 2020 bedraagt de netto contante waarde van de kosten voor aanleg en exploitatie van de transmissieinfrastructuur € 5 tot € 6 miljard. Bij clustering en concentratie dicht bij de kust zullen de kosten tussen de € 7 en € 9 miljard bedragen. Bij ontsluiting van gebieden ver uit de kust zal gebruik van duurdere DC-technologie (ten opzichte van AC-technologie) noodzakelijk worden; de kosten daarvan lopen op tot ruim boven de € 10 miljard. Onder het verlangde regime, waarin de landelijk netbeheerder verantwoordelijk wordt voor het net op zee, valt de netto contante waarde van deze kosten ca. € 1,4 miljard lager uit, omdat bepaalde investeringen onder alle regimes bij de windparkexploitant blijven vallen11.
11 Bron: Deze berekeningen volgen uit het onderzoek van ECOFYS en zijn verwerkt in het hoofdrapport Net op Zee van Economische Zaken (zie met name de bijlage van ECOFYS) .
Voor de wind van Scheveningen-haven. Implicaties en complicaties. 15
Netconfiguraties met relatief veel individuele aansluitingen zijn, zeker wanneer deze ook nog zo veel mogelijk nabij de belasting in de Randstad op het hoogspanningsnet zullen worden ingevoerd, immers aanmerkelijk goedkoper dan ver van de kust weg gelegen netconfiguraties, die aanzienlijk duurder uitvallen. De financiële implicaties voor burger en bedrijf van een net op zee vergen bijzondere aandacht. Daarbij staat de vraag centraal hoe de kosten verdeeld zullen worden over de betrokken partijen: producenten, afnemers (de aangeslotenen op het elektriciteitsnet), de overige netbeheerders en de overheid. Indien de huidige tarievensystematiek voor het net op land (alle verbruikers dragen bij aan de kosten van netuitbreidingen) onverkort voor het net op zee zou worden toegepast, zal een gemiddeld Nederlands huishouden geconfronteerd worden met een verhoogde elektriciteitsrekening van enkele tientallen euro’s per jaar. Vanwege de complexiteit van de materie is op voorhand niet eenvoudig te doorzien hoe de verhoging van de collectieve elektriciteitsrekening enerzijds en de verminderde behoefte aan SDE-middelen anderzijds zich verhouden. Wel is op voorhand duidelijk dat de kosten van een technische oplossing afhankelijk zijn van de ruimtelijke configuratie, met name de afstand. In het algemeen kan gesteld worden dat, met het toenemen van de te overbruggen afstand, de investeringskosten, de onderhoudskosten (meer infrastructuur, langer transittijden) en de netverliezen eveneens toenemen. Locatiekeuze en configuratie van het net zijn dus cruciale factoren voor de kostenopbouw. Daarom is het ook logisch voor de lange termijn planning van het landelijk hoogspanningsnet dat energieproductie, in dit geval de windmolenparken, zo dicht mogelijk plaatsvindt bij de netbelasting. Die belasting ligt met name in de Randstad. Voor de situering van de locaties voor de 6.000 MW wind op zee betekent dit, dat het zwaartepunt idealiter voor de westkust gevonden zal moeten worden, en wel bij IJmuiden/Beverwijk.
Voor de wind van Scheveningen-haven. Implicaties en complicaties. 16
Bron: Net op Zee, Ministerie van Economische Zaken, 2009.
3.5
Ontwikkelingen Onshore: Randvoorwaardelijke havenfaciliteiten Bij de bouw van windmolenparken komt nogal wat kijken: funderingen, de aanschaf van de windturbines, kabels en High Voltage stations. Belangrijk is dat het vereiste transport (speciale schepen) en havenfaciliteiten voorhanden zijn. De beschikbaarheid van havenfaciliteiten is dan ook randvoorwaardelijk voor een snelle en efficiënte implementatie. Sterker nog, zonder deze faciliteiten kunnen de windparken niet aangelegd worden. Het hebben van een adequate en voldoende haveninfrastructuur ten behoeve van de windparken is dan ook een vereiste. Wat de havenfaciliteiten betreft, is het van belang is dat, naast een voldoende groot terrein, er voldoende kadelengte is om de onderdelen op installatieschepen te kunnen plaatsen. De kadelengte moet stevig genoeg zijn om de verplaatsingen van de zware componenten te kunnen op- en overslaan. Verder moet er voldoende ruimte zijn om de onderdelen te kunnen assembleren (indien nodig) en op te slaan. Gerekend kan worden op Voor de wind van Scheveningen-haven. Implicaties en complicaties. 17
circa 1.000 m2 per windturbine.12 Uitgaande van efficiëntie en schaalvoordelen, mag er vanuit worden gegaan, dat er een assemblageproces zal plaatsvinden van minimaal een vijftal turbines tegelijk. Dit impliceert een areaal van minimaal 5.000 m2 . Met andere woorden: er zal een bedrijventerrein met directe toegang tot zee nodig zijn in de orde grootte van 5 hectare, alleen al voor de assemblage van turbines. Kengetallen wijzen echter al op een groter ruimtebeslag. De bouw begint met het leggen van een fundering door een zogenaamde jumping jack, een paal de zeebodem inheien. De grootte van de fundering hangt af van de zeediepte. Vervolgens wordt de windturbine zelf in het koppelstuk geschoven. Voorbeeld funderingen:
De windturbine is over het algemeen al voor een groot deel op het land in elkaar gezet. De generator is op land in elkaar gezet, en er zitten al twee van de drie rotorbladen aan. Met een (drijvende) kraan wordt op zee de mast in het koppelstuk geschoven, wordt de generator op de mast geplaatst en wordt de laatste rotor geïnstalleerd. De verbinding tussen de turbine en het transformatorstation verloopt via 22 kV-kabels. In het station wordt de stroom opgewaardeerd tot 150 kV en vervolgens naar de wal getransporteerd13.
12 13
http://www.offshore-wind.de/page/fileadmin/offshore/Kurznachrichten/2007/KN_061207_EOC_2007.pdf. http://www.q7wind.nl/nl/bouwtechniek_techniek_bekabeling.htm
Voor de wind van Scheveningen-haven. Implicaties en complicaties. 18
Wat betekent dit nu voor de aantallen en de te installeren eenheden? Uitgaande van 6.000 MW te installeren zien de aantallen en componenten, bij een turbine van 5 MW, er als volgt uit: eenheid fundering mast turbine & rotor wieken havenlogistiek Correctie: 4% hiervan is reeds geïnstalleerd
aantal stuks 1.200 1.200 2.400 3.600 8.400 eenheden
Het zal duidelijk zijn dat de aantallen en grootte van de eenheden een robuuste haveninfrastructuur vereisen, evenals de logistiek van en naar de windparken. De steden/havens die dit kunnen bieden, fungeren als het ware als “magneten” voor de windassemblage-industrie. Havens zonder de vereiste installatiearealen zijn voor deze sector niet interessant. Voorbeeld van vervoer:
Bron: B.vd Kuif, de Sea Energy, geladen met onderdelen voor het windmolenpark die geplaatst worden 10 tot 18 km uit de kust bij Egmond aan Zee.
Voor de wind van Scheveningen-haven. Implicaties en complicaties. 19
4 Werkgelegenheid
Er zijn in de EU naar schatting 42.716 fte’s indirect en 108.600 fte’s direct aan de windturbine-industrie gerelateerd. Binnen Nederland is met de 2.000 fte’s circa 1,8% van de directe fte’s in Europa geconcentreerd. Met de doorberekening op de indirecte werkgelegenheid, levert de windturbine-industrie in Nederland ongeveer 780 fte’s aan indirecte banen. Een verdere typering van de werkgelegenheid is echter noodzakelijk om een onderscheid te maken naar locatie. Productieactiviteiten kunnen (en worden in de regel ook) op grote afstand van een offshore windpark worden gerealiseerd, terwijl onderhouds- en exploitatieactiviteiten juist nabij het offshore windpark moeten plaatsvinden. De werkgelegenheid, die gepaard gaat met de ontwikkeling van 6.000 MW, valt volgens ECORYS in drie delen uiteen: productie (1), assemblage & installatie (2) en onderhoud & exploitatie (3). Figuur 1: werkgelegenheidseffecten per fase
Bron: ECORYS
Aan deze drie onderdelen kleven een aantal dimensies. In deze paragraaf maken we in de eerste plaats onderscheid naar directe en indirecte werkgelegenheid. Met directe werkgelegenheid doelen we bijvoorbeeld op de werkgelegenheid, die direct samenhangt met de productie van de onderdelen, die nodig zijn om een windmolen te ontwikkelen, die energie opwekt. Dit houdt dus in de productie van windturbines, funderingen, de bekabeling et cetera. Met indirecte werkgelegenheid doelen we op de werkgelegenheid, Voor de wind van Scheveningen-haven. Implicaties en complicaties. 20
die bijvoorbeeld gepaard gaat met toeleveranties aan de bedrijven, die de windturbines, funderingen en bekabeling maken. In deze paragraaf concentreren we ons vooralsnog op de directe werkgelegenheid. Een andere dimensie waaraan we in deze paragraaf aandacht besteden is de ruimtelijke dimensie. Waar ontstaat de werkgelegenheid, die samenhangt met de productie, assemblage en het onderhoud van windturbines?
4.1
Werkgelegenheid gecreëerd door productie In het verleden zijn veel van de nu in Nederland opgestelde windmolens geproduceerd door buitenlandse bedrijven. De belangrijkste producenten zijn gevestigd in Denemarken en Duitsland; de landen die samen met Spanje binnen Europa voorlopen op het gebied van windenergie. Voor de raming van de Nederlandse werkgelegenheid, die als gevolg van de productie van windturbines en overige componenten ontstaat, is uitgegaan van de resultaten, die in het verleden zijn behaald. Tot nu toe is 3,5% van de windenergiecapaciteit (zowel onshore als offshore) geproduceerd door Nederlandse bedrijven.14 Om de totale werkgelegenheid, die gerelateerd is aan de productie van windturbines en overige componenten, te ramen, is gebruik gemaakt van kengetallen van de European Wind Energy Association (EWEA). Uit de studie Wind Energy and Job Creation in the EU (2009) blijkt dat de productie van windturbines en overige componenten gemiddeld voor 7,5 manjaar per MW zorgt. Het gaat hierbij om banen in de Europese Unie. Verder komt in de studie naar voren dat 1,3 manjaar per MW wordt gecreëerd in ‘overige’ sectoren. Deze 1,3 manjaren zijn naar rato verdeeld over de drie hiervoor uiteengezette fasen van de ontwikkeling van offshore windparken. Totaal is met de productie 8,8 manjaar per MW betrokken. Als we ervan uitgaan dat 3,5% van de productie van de windturbines in Nederland plaatsvindt, dan ontstaan met de productie van 5.753 MW offshore windcapaciteit dus circa 1.625 manjaren in Nederland. Met de grote ambities van bedrijven is het zeer goed mogelijk dat dit percentage in de toekomst hoger uitvalt. Op het moment dat zij bijvoorbeeld 15% van de markt verwerven, ontstaan in Nederland bijna 7.000 manjaren. Een precieze schatting is echter op dit moment niet mogelijk, zodat is uitgegaan van 3,5%. Dit lage percentage maakt evenwel duidelijk, dat voor Nederland het maximale werkgelegenheidseffect niet uit de productiefase komt.
4.2
Werkgelegenheid gecreëerd door assemblage en installatie Van de werkgelegenheid, die ontstaat als gevolg van de assemblage en installatie van de offshore windcapaciteit, is de verwachting dat bijna de helft in Nederland neerslaat.15 Vergeleken met de aan de productieactiviteiten gerelateerde werkgelegenheid, is de lokale/regionale weerslag van deze activiteiten dus een stuk groter. In totaal ontstaan als gevolg van de assemblage van windturbines en installatie van respectievelijk de fundering, windturbine en overige onderdelen (bekabeling, netwerken e.d.) circa 9.100 14 15
• Windservice Holland (2009), Windenergie in Nederland; per fabrikant en per provincie. Food and Resource Economic Institute (2005), Economic valuation of the visual externalities of offshore wind farms.
Voor de wind van Scheveningen-haven. Implicaties en complicaties. 21
manjaren in de Europese Unie. Op basis van bovenstaande veronderstelling concentreren ruim 4.500 manjaren zich in Nederland. Dat is bijna het drievoudige van het werkgelegenheidseffect vanuit de productie.
4.3
Werkgelegenheid gecreëerd door onderhoud en exploitatie Het onderhoud en de exploitatie van de offshore windcapaciteit gaat gepaard met het grootste lokale/regionale werkgelegenheidseffect. In tegenstelling tot de werkgelegenheid, die als gevolg van de productie en de assemblage van de windturbines ontstaat, gaat het bij werkgelegenheid met onderhoud en de exploitatie om cumulatieve werkgelegenheid. Dit houdt in, dat het aantal banen dat de komende 10 jaar en verder nodig is om de offshore windcapaciteit te onderhouden en te exploiteren, continu toeneemt. Hiermee is het karakter van deze werkgelegenheidscijfers anders dan die van bijvoorbeeld de werkgelegenheid, die ontstaat als gevolg van de productie. Deze laatste banen ‘verdwijnen’ immers op het moment dat de windturbines zijn ontwikkeld. Om de werkgelegenheid, die gepaard gaat met het onderhoud en de exploitatie, te ramen zijn aanvullende veronderstellingen nodig. Zo is in de analyse bijvoorbeeld uitgegaan van de in de bestaande plannen opgenomen versnelde ontwikkeling tot 2012. Vervolgens is uitgegaan van een trendmatige toename van de offshore windcapaciteit van 500 MW per jaar. In de onderstaande tabel wordt dit verduidelijkt. Het is natuurlijk de vraag of de ontwikkeling zo trendmatig zal plaatsvinden. Voor de aantallen maakt dat natuurlijk op de lange termijn niet zoveel uit. Tabel 4.1 werkgelegenheidseffecten van onderhoud en exploitatie van offshore windcapaciteit
Jaar 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020 Totaal
Nederlandse offshore windcapaciteit Manjaren in Manjaren in (MW) EU NL 247 85 65 831 285 215 1.416 490 365 2.000 695 520 2.500 865 650 3.000 1.040 780 3.500 1.215 910 4.000 1.390 1.040 4.500 1.560 1.170 5.000 1.735 1.300 5.500 1.910 1.430 6.000 2.085 1.560 13.375 10.030
Bron: eigen berekeningen (ECORYS) op basis van EWEA (2009b) en FREI (2005)
Pas in 2020 wordt het hoogtepunt bereikt met circa 2.085 mensen die fulltime aan het onderhoud en de exploitatie van de windturbines werken. Op basis van ervaringen in
Voor de wind van Scheveningen-haven. Implicaties en complicaties. 22
Denemarken gaan we ervan uit dat 75% hiervan in Nederland neerslaat.16 Dit houdt in dat in 2020 in totaal 1.560 fte’s in Nederland werkt en 525 fte’s daarbuiten. Ook hier geldt dat een groter marktaandeel tot meer werkgelegenheid zal leiden. Stel dat bijvoorbeeld 90% van de werkgelegenheid in Nederland kan worden geaccommodeerd, dan uit zich dat in bijna 1.880 fte’s in 2020. Een versnelde of juist vertraagde ontwikkeling kan leiden tot andere uitkomsten.
4.4
Conclusies werkgelegenheid Op basis van de hiervoor beschreven aannames ontstaat als gevolg van de ontwikkeling van 5.573 MW aan offshore windcapaciteit in totaal 69.015 manjaren aan directe werkgelegenheid in de EU. Bij circa 16.200 manjaren gaat het om Nederlandse werkgelegenheid. Het grootste Nederlandse werkgelegenheidseffect gaat uit van het onderhoud en de exploitatie van de windturbines. In de onderstaande tabel wordt nog eens uiteengezet hoe het werkgelegenheidseffect per fase tot stand is gekomen. Tabel 4.2 werkgelegenheidseffecten van ontwikkeling en exploitatie van 5.753 MW offshore windcapaciteit tot 2020
Fase Productie - windturbine Productie - overige componenten Assemlage windturbine Installatie - fundering Installatie - windturbine Installatie - overig Onderhoud en exploitatie Totaal
Aantal manjaren in Aantal manjaren in EU NL 29.190 1.020 17.355 5.170 1.550 1.550 825 13.375 69.015
605 2.585 775 775 410 10.030 16.200
Bron: eigen berekeningen (ECORYS), op basis van EWEA (2009b), FREI (2005) en OWE (2008)
Als we uitgaan van een lineaire ontwikkeling van de offshore capaciteit (wat eerder meer schoksgewijs zal blijken), zien we dat het aantal fte’s als gevolg van productie, assemblage en installatie van de windturbines in de periode tot 2020 constant blijft. De werkgelegenheid, die als gevolg van onderhoud en exploitatie ontstaat, neemt echter cumulatief toe. Vanuit werkgelegenheidsperspectief is de installatiekant en zeker de onderhoudskant veel interessanter. De onderhoudskant zelf biedt tweemaal zoveel werkgelegenheid als de installatiekant, en wel structureel voor de langere termijn. Dit proces van ontwikkeling en exploitatie van windturbines wordt met de onderstaande figuur verduidelijkt. Nogmaals, aangenomen voor de berekening, dat een en ander lineair verloopt (quod non).
16
Food and Resource Economic Institute (2005), Economic valuation of the visual externalities of offshore wind farms.
Voor de wind van Scheveningen-haven. Implicaties en complicaties. 23
Figuur 2: Nederlandse werkgelegenheidsontwikkeling tot 2020 op basis van een trendmatige toename van de offshore capaciteit (aantal fte) 2500
2000
1500
1000
500
0 2009
2010
2011
2012
productie
2013
2014
2015
assemblage & installatie
2016
2017
2018
2019
2020
onderhoud & exploitatie
Bron: eigen berekeningen (ECORYS), op basis van EWEA (2009b), FREI (2005) en OWE (2008)
Met betrekking tot de indirecte werkgelegenheid ontstaat hierbij een additionele werkgelegenheid van 28.765 manjaren. Het is echter moeilijk in te schatten waar deze werkgelegenheid zich concentreert. Veel hangt af van de precieze locatie van de uiteindelijke producenten van de windturbines en overige componenten. Met een 3,5% van de productie die in Nederland plaatsvindt, betekent dit ongeveer ruim 1.000 manjaren aan indirecte Nederlandse werkgelegenheid. Bij een marktaandeel van 15%, ontstaan ruim 4.300 manjaren aan indirecte werkgelegenheid in Nederland.
4.5
Ruimtelijke weerslag van de werkgelegenheid In de vorige paragraaf is verduidelijkt welk werkgelegenheidseffect gepaard gaat met de ontwikkeling en exploitatie van de offshore windcapaciteit van 6.000 MW. Het is belangrijk te duiden dat het hierbij ging om manjaren en dat deze werkgelegenheid dus niet op hetzelfde moment ontstaat. Op het moment dat we uitgaan van een trendmatige ontwikkeling van de offshore windcapaciteit, blijkt, dat met betrekking tot het Nederlandse ruimtegebruik, rekening moet worden gehouden met de onderstaande kengetallen. Tabel 4.3 werkgelegenheidseffecten per fase
Fase Productie Assemblage en installatie Onderhoud en exploitatie
Minimaal (2009)
Maximaal (2020) 150 415
150 415
65
1.560
Bron: eigen berekeningen (ECORYS), op basis van EWEA (2009b), FREI (2005) en OWE (2008)
Voor de wind van Scheveningen-haven. Implicaties en complicaties. 24
Dit houdt in dat voor de productie en assemblage van de offshore windcapaciteit jaarlijks respectievelijk 150 en 415 Nederlandse fte’s nodig zijn. Bij een lineaire ontwikkeling zou dit een redelijke constante zijn. Voor het onderhoud en exploitatie van de nu opgestelde 247 MW is slechts 65 fte nodig, terwijl voor het onderhoud en exploitatie van de volledige 6.000 MW ruim 1.560 fte’s noodzakelijk wordt geacht. De omslag van het proces - van productie tot uiteindelijk onderhoud en exploitatie - uit zich in de omslag van werkgelegenheid. Met behulp van terreinquotiënten van het Centraal Planbureau (2005) voor bedrijven- en zeehaventerreinen zijn het aantal hectaren per type bedrijventerrein in kaart gebracht, dat moet worden ontwikkeld om de in bovenstaande tabel getoonde werkgelegenheid te accommoderen. We zijn hierbij uitgegaan van de veronderstelling dat productieactiviteiten volledig vanaf bedrijventerreinen worden gerealiseerd en activiteiten met betrekking tot assemblage & installatie evenredig vanaf bedrijven- en zeehaventerreinen plaatsvinden. In de onderstaande raming wordt het onderhoud van de offshore windcapaciteit volledig vanaf zeehaventerreinen georganiseerd, terwijl de exploitatieactiviteiten volledig vanaf bedrijventerreinen worden gerealiseerd. Onderstaande tabel geeft de uitkomsten van de berekeningen, zoals deze zijn gemaakt op basis van de bovenstaande veronderstellingen. Tabel 4.4 ruimtegebruik per fase
Fase Productie Assemblage & installatie Onderhoud & exploitatie Totaal
Bedrijventerreinen Zeehaventerreinen (in ha) (in ha) 1,9 0,0 2,2
8,9
0,3 – 8,5 4,4 – 12,6
0,6 – 15,4 9,6 – 24,3
Bron: eigen berekeningen (ECORYS), op basis van CPB (2005a), EWEA (2009b), FREI (2005) en OWE (2008)
Ook het ruimtebeslag, dat gepaard gaat met de onderhouds- exploitatieactiviteiten, neemt in de loop der jaren dus toe. Voor de huidige offshore windcapaciteit van 247 MW is nu slechts 0,3 ha bedrijventerrein en 0,6 ha zeehaventerrein nodig. In 2020 zal echter 8,5 ha bedrijventerrein en 15,4 ha zeehaventerrein structureel nodig zijn om de 6.000 MW aan offshore capaciteit te onderhouden en te exploiteren. Ook met betrekking tot de productie en de assemblage & installatie zal in perioden meer ruimte of juist minder ruimte nodig zijn, zoals dit eveneens geldt voor de werkgelegenheid die met deze activiteiten gepaard gaat. In de praktijk is het goed voor te stellen dat de productie bijvoorbeeld in de periode 2015-2020 op een hoger niveau ligt dan in de periode 2010-2015. Aangezien we hierover echter op dit moment weinig met zekerheid kunnen zeggen, zijn we in de analyses uitgegaan van een trendmatige ontwikkeling.
Voor de wind van Scheveningen-haven. Implicaties en complicaties. 25
Op basis van de trendmatige ontwikkeling zien we dat de vraag naar zeehaventerreinen sneller groeit dan de vraag naar bedrijventerreinen (zie onderstaand figuur). Dit heeft te maken met het feit dat onderhoudswerkzaamheden met een toename van de capaciteit sterk toenemen en wij veronderstellen dat deze vrijwel volledig worden geaccommodeerd op zeehaventerreinen. Indien dat niet het geval is, zal dat opgevangen moeten worden door (natte) bedrijventerreinen. Dat lijkt op een uitwisselbaarheid van de ruimteweerslag, maar is echter zeer beperkt mogelijk. Directe zeetoegang blijft geboden en is een onmisbare poort in het logistieke proces. Het bedrijventerreinoppervlak neemt toe als gevolg van de toenemende werkgelegenheid in de exploitatieactiviteiten. Het ruimtebeslag van deze exploitatieactiviteiten ligt echter op een lager niveau dan het ruimtebeslag van onderhoudswerkzaamheden. Figuur 3: Nederlands ruimtegebruik tot 2020 op basis van een trendmatige toename van de offshore capaciteit (ha) 30 25 20 15 10 5
productie
assemblage & installatie
zee
zee
2019
bedr
zee
2018
bedr
zee
2017
bedr
zee
2016
bedr
zee
2015
bedr
zee
2014
bedr
zee
2013
bedr
zee
2012
bedr
zee
2011
bedr
zee
2010
bedr
zee
2009
bedr
bedr
0
2020
onderhoud & exploitatie
Bron: eigen berekeningen (ECORYS), op basis van EWEA (2009b), FREI (2005) en OWE (2008)
Gelijk de werkgelegenheid is ook de ruimtelijke weerslag van onderhoudsactiviteiten het grootst. De ruimtelijke weerslag van productie is relatief klein ten opzichte van installatie; de ruimtelijke weerslag van installatie is kleiner ten opzichte van onderhoud. De kern van het te ontwikkelen areaal ligt bij zeehaventerreinen, welke zeker 2 keer zo groot zal zijn als die van (natte) bedrijventerreinen. Exclusief productie is 10,7 hectare nodig aan bedrijventerreinen. Ruim 24,3 hectare is vereist aan zeehaventerreinen voor zowel assemblage als onderhoud. Met de invulling van de 7 hectare (Norfolkterrein) voor de windindustrie zou Scheveningen 20% van de benodigde markt (35 hectare) kunnen bedienen. Wanneer nu deze 20% afgezet wordt tegen de werkgelegenheid in onderhoud en exploitatie, dan zou (mathematisch) 20% van het maximale aantal fte’s (1560) in het geding zijn: ruim 300 fte’s. Een vergelijkbare redenering zou gelden voor assemblage en installatie: 20% van 415 fte’s, zijnde ruim 80 fte’s. Deze aantallen zijn echter niet absoluut en vooral afhankelijk van het inrichtingsproces van de leveranciers.
Voor de wind van Scheveningen-haven. Implicaties en complicaties. 26
5 Kansen en realiteit voor Scheveningen-haven
Uit het vooronderzoek komen we in ieder geval te weten dat de markt nu “booming” is, dat assemblage en onderhoud voor de meeste werkgelegenheid zorgen, en niet zozeer productie, gezien de Nederlandse positie. Tevens is duidelijk geworden dat om assemblage en/of onderhoud te accommoderen, en om dus de hieraan gerelateerde werkgelegenheid te laten neerslaan, er een landingsplaats moet zijn in de vorm van zeekade met (natte) bedrijventerreinen. Heeft vervolgens Scheveningen-haven een aanbod voor deze markt?
5.1
Vereisten infrastructuur Onderzoek naar de eisen, waaraan een haven moet voldoen om in aanmerking te komen om de installatie van een windpark te faciliteren, uitgaande van een productie van 100 turbines per jaar (dus circa 500 MW per jaar)17, laat als belangrijkste punten zien dat 6-8 hectare aan open ruimte nodig is om de turbines te assembleren en een lange kade van 200-300 meter van waaruit de materialen op een schip kunnen worden geladen. De onderdelen zijn erg zwaar, dus de kade moet daarop voorzien zijn. Het schip dat het vervoer verzorgt, zal omstreeks 140 meter lang zijn, 45 meter breed, met een diepgang van 6-8 meter. De haven moet dit kunnen faciliteren. Het schip moet geladen kunnen worden zonder dat men rekening hoeft te houden met getijden of andere beperkingen. De lading van het schip kan ver boven het water uitsteken. Geadviseerd wordt om minimaal een ladinghoogte van 100 meter te faciliteren, waarbij hijskranen, die sterk genoeg zijn, voldoende aanwezig moeten zijn.
17
UK Department of Energy and climate Change (within Defra): “UK Ports for the Offshore Wind Industry: Time to Act” (februari 2009)
Voor de wind van Scheveningen-haven. Implicaties en complicaties. 27
De havenfaciliteiten van Belfast geven een goede indruk van een grote assemblage locatie:
Bron: Belfast’s Harland & Wolff Facilities. UK ports for the offshore wind industry: time to act, department of energy and climate change
Gezien de lengte en grootte van de componenten is het duidelijk dat deze activiteiten een fors ruimtebeslag vereisen. Uiteraard is de capaciteit van forse kranen tevens vereist. Bovenstaand voorbeeld is als een dok gepositioneerd, maar dat is niet per se een randvoorwaarde. De logistieke invulling van het assemblage- en installatieproces is per locatie verschillend, en mede afhankelijk van het (te vergeven) ruimtelijk beslag. Onderstaand voorbeeld van IJmuiden is illustratief:
Bron: B. vd Kuif, In de Haringhaven van IJmuiden, de Sea Energy, geladen met onderdelen voor het windmolenpark uit de kust bij Egmond aan Zee, 2006.
Voor de wind van Scheveningen-haven. Implicaties en complicaties. 28
Bron: B. vd Kuif, Assemblage vanuit de Voorhaven in IJmuiden
5.2
Mogelijkheden Norfolkterrein In principe voldoet het Norfolkterrein aan bovengenoemde criteria en zouden de installaties vergelijkbaar aan die van IJmuiden ingericht kunnen worden. Het terrein biedt directe toegang tot de zee en heeft een groot genoeg areaal (ruim 7 hectare, schatting) om aan de specifieke behoeftes van de bedrijfsvoering te voldoen. Er is een directe toegang tot zee.
Voor de wind van Scheveningen-haven. Implicaties en complicaties. 29
De keuze of, en in hoeverre hier assemblage zou moeten plaatsvinden, kan in een later stadium vallen. Onderhoud, de meest lucratieve markt wat betreft werkgelegenheid, zou in ieder geval vanaf hier moeiteloos kunnen plaatsvinden. Wat betreft ligging ten opzichte van de windmolenparken voor de kust van Holland, ligt Scheveningen ook erg goed. Tussen Hoek van Holland en Texel hebben alleen IJmuiden en Den Helder haventerreinen beschikbaar, maar dan nog volstrekt ontoereikend om aan de groeiende vraag van de industrie te voldoen. Met de invulling van de 7 hectare voor de windindustrie zou Scheveningen 20% van de benodigde markt (35 hectare) kunnen bedienen. Infrastructureel lijken er dan ook geen bezwaren tegen deze locatie. In tegendeel, de locatie is uiterst geschikt en uniek wat betreft ligging en grootte.
5.3
Haalbaarheid Mogelijke bezwaren zijn van een andere orde en wellicht zwaarwegender. Het Norfolkterrein lijkt voorbestemd voor woningbouw en onderdeel van de masterplanvorming van Scheveningen-haven. Als zodanig lijkt dit een onomkeerbaar proces. Zou dat niet zo zijn, dan blijken er tevens bezwaren tegen het samen laten vallen van (bestaande) woningbouw met industriële havenactiviteiten. Deze havenactiviteiten laten zich moeilijk combineren met woningbouw en zorgen voor comotie bij oprukkende woningbouw (zie bijlage Zeehavennorm en Norfolkterrein). De vraag is nu of het Norfolkterrein wel een realistisch perspectief is. Nu het Norfolkterrein, naar het zich laat aanzien, reeds lijkt te zijn voorbestemd voor woningbouw, maakt dit de hernieuwde toewijzing van een industriële activiteit irrelevant. Daarnaast past dit soort industriële activiteiten, op deze locatie, niet in de visie van de gemeente, zich uitende in het (concept)masterplan: wonen, leisure en cultuur – “het balkon aan zee”18. In het kort maken voorgenomen bestemming (800 woningen) en het afwezig zijn in de visie van de gemeente van industriële activiteit, het niet aannemelijk dat het Norfolkterrein aangewend zal gaan worden voor de windindustrie. De gemeenteraad heeft zich eerder al op 14 februari 2008 hierover uitgesproken. 19 Daarenboven lijkt de ontsluiting naar het Norfolkterrein toe problematisch, zeker gezien de grootte van de aan te leveren eenheden. Vervoer via de Utrechtse baan door de stad is meer dan uitdagend. Aan- en afvoer kan vanaf de A4, via de N211 (Wateringen) tot Kijkduin plaatsvinden, om vervolgens via de Sportlaan/Segbroeklaan verder via de Houtrustweg plaats te vinden. In beide gevallen is de ontsluiting van de haven een uiterst lastig traject voor dit soort grootschalig vervoer. Bovenstaande impliceert dat het Norfolkterrein, hoewel redelijk uniek voor dit soort activiteiten, eigenlijk niet goed inzetbaar is voor de lange termijn doelstellingen van de windindustriemarkt. De vraag is nu of het Norfolkterrein een realistisch genoeg perspectief is, en of de positie van Scheveningen in de offshoremarkt op zichzelf wel relevant genoeg is. Het Norfolkterrein lijkt, naar het zich laat aanzien, reeds te zijn 18 19
Bron: (concept) masterplan Scheveningen-kust, 18-06-09; Nota van uitgangspunten planontwikkeling Scheveningen). Bron: (concept) masterplan Scheveningen-kust, 10-07-09; pp. 14-17; 67, 71.
Voor de wind van Scheveningen-haven. Implicaties en complicaties. 30
voorbestemd voor woningbouw. Dat lijkt de toewijzing van een industriële activiteit irrelevant te maken. Daarnaast past dit soort industriële activiteiten, op deze locatie, niet in de visie van de gemeente, zich uitende in het (concept)masterplan: wonen, leisure en cultuur. Havenactiviteiten naast reguliere woningen, laten zich daarbij nu eenmaal zeer slecht combineren. Vervolgens, de ontsluiting naar het Norfolkterrein toe blijft problematisch, zeker gezien de grootte en aantallen van de aan te leveren eenheden. Het Norfolkterrein, hoewel redelijk uniek voor dit soort activiteiten, lijkt daarmee noch een structurele oplossing te bieden, noch een tijdelijke gegeven de reeds ingeslagen weg. Wanneer echter toch overwogen zou worden om de komende jaren, mocht woningbouw niet snel van de grond komen, dit terrein tijdelijk en specifiek voor dit doel te verhuren, dan nog biedt dit alleen soelaas met de realiseerbaarheid van een buitenhaven, met specifieke haveninstallaties voor de windenergiemarkt. Anders heeft dit traject weinig zin. De status van de buitenhaven is echter prematuur en over de haalbaarheid noch de wenselijkheid is besloten. Het lijkt onwenselijk om de praktische realiseerbaarheid van het Norfolkterrein voor wonen af te laten hangen van zowel de theoretische mogelijke invulling voor de windenergiemarkt als voor de eventueel mogelijk haalbare buitenhaven. De ontsluiting straks van een buitenhaven, met alle havenverkeer van dien, zal dan nog meer een uitdaging blijken, zeker als dit langs een (nieuwe) woonwijk gaat.
5.4
Concurrentie Lijkt, ten slotte, het aanwenden van de Scheveningse haven en dan met name de buitenhaven voor de offshore een logische keuze? Vooral IJmuiden en Den Helder hebben voor de offshore een positie. De haven van Scheveningen is in dit stadium niet bepaald voorbestemd om deze industriële activiteit te gaan vervullen, gelet op de concurrerende positie van de andere havens. Wanneer in overweging genomen wordt de locaties van de meest relevante windparken tussen Hoek van Holland en Texel, komt er wat betreft concurrentiepositie het volgende naar voren:
Voor de wind van Scheveningen-haven. Implicaties en complicaties. 31
Haven
Afstand tot meeste
(Haven)faciliteiten beschikbaar
Ervaring
Mogelijkheden tot
windgebieden
uitbreiden van capaciteit
Noordzee Den Helder
Afstand is relatief
De huidige capaciteit van de
Offshore activiteiten zoals
Mogelijke aanleg
klein, ongeveer 36
Helderse haven is beperkt. Er
boorplatformen. Het
Noordoosthaven.
mijl tot het
wordt mogelijk een nieuwe haven
promoot zich als de
Daarnaast wordt mogelijk
dichtstbijzijnde
gebouwd ten noorden van de
hoofdstad van de
het RHB aangelegd.
park.
marinehaven dat alle faciliteiten
Noordzee. De cluster op
Extra, zij het beperkte
kan leveren. Unieke aanwezigheid
het gebied van maritieme
capaciteit, is er nog bij de
van Den Helder Airport voor
kennis en technologie –
NIOZ haven te Texel.
helikopter diensten.
M3 - breidt uit: TNO, Immares, ATO etc. Potentiële synergie met specifieke kennistoepassingen van de marine.
IJmuiden
Afstand is relatief
In de IJmondhaven zijn reeds
Bouwfase en andere
Er zijn begin 2008
klein, goede positie
havenfaciliteiten geleverd voor de
offshore activiteiten. Aan
suggesties gedaan om de
voor parken aan
bouw van windparken. De focus
de andere kant
haven van IJmuiden
zee.
van IJmuiden ligt vooral op de
functioneert de haven op
buitendijks uit te breiden,
visserij, distributie en overslag.
dit moment met name als
vergelijkbaar met de
vissers- en overslaghaven, buitenhaven. met nadruk op het metaalcluster. Rotterdam
Afstand is ruim
Veel faciliteiten beschikbaar, maar
Er worden wel wat
Mocht er extra ruimte
twee keer zo groot
relatief gezien is de offshore markt
offshore activiteiten
nodig zijn, kan er ruimte
als de afstand
echter klein in Rotterdam. De
gedaan in Rotterdam,
gevonden worden op de
vanuit Den Helder
serviceverlening is vooral gericht
maar niet heel veel. De
eerste en tweede
en IJmuiden.
op olie- en gasplatforms. Er zijn
inkomsten worden niet
Maasvlakte , maar deze
verschillende droogdokken en er is
eens vermeld in de
is daarvoor in principe
sinds 2008 een offshore pit
statistieken . Rotterdam
geopend.
legt daar dan ook niet de
Vanaf vliegveld Rotterdam Airport
prioriteit, maar juist in de
kan een helikopterdienst opgezet
overslag van goederen.
20
21
niet bestemd.
worden. Vlissingen
Minimaal 120 mijl, 3 Mogelijke faciliteiten zijn
Met een specialistisch
De haven naast
keer zo ver als de
beschikbaar.
bedrijf heeft Vlissingen
Vlissingen lijkt voldoende
afstand vanuit Den
Vlissingen heeft ook expliciet de
veel ervaring opgedaan
uitbreidingsmogelijkheden
met offshore activiteiten.
te bieden.
Helder en IJmuiden. wens uitgesproken om actief betrokken te zijn bij het faciliteren
Recent is het ook actief bij
van de bouw van de Nederlandse
de realisatie van een
windparken, maar dan vooral het
windmolenpark voor de
park voor Borssele.
kust van Felixtown.
Voor de wind van Scheveningen-haven. Implicaties en complicaties. 32
De conclusie uit het vorige overzicht maakt helder dat Scheveningen-haven nu niet bepaald vooraan staat wat betreft concurrerende positie ten opzichte van de andere havens, integendeel. Onmiskenbaar hebben IJmuiden en Den Helder een sterke(re) positie op basis van ligging en industriële (offshore) faciliteiten, onverlet de toepassing van het Norfolkterrein. Ook een mogelijke herbestemming voor offshore maakt Scheveningenhaven nog niet concurrerend (genoeg). De afstand tot de meeste windmolenparken wingebieden maakt Scheveningen-haven aantrekkelijk, maar daarmee is ook alles gezegd. De beschikbaarheid van industriële (haven)faciliteiten is er nu niet. De haven mist ook de ervaring en expertise van de offshore industrie. Daarnaast zijn er geen uitbreidingsmogelijkheden, tenzij daadwerkelijk een nieuwe buitenhaven wordt aangelegd. De cirkel is daarmee rond – zonder het Norfolkterrein is er gewoon geen locatie voor een positie.
Voor de wind van Scheveningen-haven. Implicaties en complicaties. 33
6 Conclusie
De komende jaren zullen de meeste windmolenparken in zee langs de kustlijn tussen Hoek van Holland en Texel toegewezen worden (offshore). De voornaamste aansluiting van het landelijk net met het net op zee zal ook binnen dit gebied plaatsvinden (midshore). Dat is ook logisch gezien de ligging van de grootste verbruiker (de Randstad) en de kosten gepaard gaande met transport (zowel energievervoer als logistiek) en aansluitingen. Ook de configuratie van het elektriciteitsnet maakt dit gebied (met de nadruk op IJmuiden/Beverwijk bezien vanuit de capaciteitsmogelijkheden van de infrastructuur van Tennet) bij voorbaat geschikt. Dit impliceert dat de optimale locatie wat betreft aan- en afvaart richting windmolenparken (onshore) tevens tussen Hoek van Holland en Texel ligt – zo dicht mogelijk bij de energiebron. Scheveningen heeft een goede ligging voor (een deel van) de windindustrie. Het Norfolkterrein zou geschikt zijn voor assemblage&installatie en bij uitstek voor onderhoud. Er is zelfs ten noorden van Hoek van Holland, naast IJmuiden en Den Helder, geen betere en beschikbare locatie, met rechtstreekse toegang tot zee. De beschikbaarheid van de kade en de grootte van het terrein is - zeker voor de installatie van windparken is veel (gewoon niet beschikbare) kaderuimte nodig - uniek. Maar, het Norfolkterrein is reeds toegewezen aan toekomstige woningbouw en komt derhalve niet meer in aanmerking. Daarbij komt dat één van de meest zwaarwegende punten – ontsluiting – een zeer groot probleem vormt. De logistiek van en naar de haven is bij de windindustrie enorm, terwijl de te vervoeren eenheden tevens op zichzelf enorm zijn. De ontsluiting door of langs de Haagse stad lijkt niet eenvoudig op te lossen. Wellicht biedt aan- en afvoer via Wateringen (N211) enige soelaas; het zal toch steeds een gigantische en bezwarende onderneming blijken om grote onderdelen naar en van de haven te krijgen. Scheveningen heeft geen noemenswaardige ervaring in het faciliteren van offshore activiteiten. De haven draait rond de visserij en visserijtoerisme. Het heeft geen traditie op dit gebied. De zwakke punten zijn daarbij dat de haven dan ook forse concurrentie van de havens van IJmuiden en Vlissingen zal ondervinden op het gebied van assemblage, en van Den Helder voor offshore. Rotterdam en Vlissingen liggen in vergelijking met Scheveningen een stuk verder weg van het gros van de beoogde windparken, waardoor de kansen, dat vanuit deze havens onderhoud en beheer georganiseerd worden, een stuk kleiner zijn.
Voor de wind van Scheveningen-haven. Implicaties en complicaties. 34
De kans voor Scheveningen is exponentieel afhankelijk van de beschikbaarheid van haven- en bedrijfsterreinen faciliteiten. De relevante markt van 6.000 MW vertaalt zich naar een benodigd ruimtebeslag van 24,3 hectare zeehaventerrein en 10,7 hectare bedrijventerrein. Scheveningen heeft die niet beschikbaar. In principe, zonder het Norfolkterrein mee te nemen, is er niets direct beschikbaar. Met de mogelijke ontwikkeling van de buitenhaven zouden zeehaventerreinen beschikbaar kunnen komen. De vraag is echter wanneer en of deze haven er komt. Is deze er niet binnen vijf jaar, tenminste het gedeelte aangelegd voor de windindustrie, dan lijkt het hiervoor ook niet meer noodzakelijk; de markt is dan vergeven. De komende tien jaar wordt immers deze markt vergeven. Met de tijdige ontwikkeling van de haven zou de eerste groeicurve gerealiseerd kunnen worden. De vraag is of dit een reële optie is. Omgekeerd is de realisatie van de buitenhaven cruciaal in het verzekeren van een positie. Komt deze er niet of niet tijdig genoeg, dan lijkt het bij voorbaat uitgesloten dat Scheveningen een noemenswaardige rol in installatie of onderhoud zal spelen. Bij gebrek aan aanbod (capaciteit) is de vraag voorbij gegaan. Dit nog afgezien van de uitdagende ontsluitingsopgave. In het theoretische geval dat een buitenhaven er zou komen, dan nog zal deze er niet op tijd zijn voor het gehele assemblage- en installatiewerk, dat is duidelijk. Op termijn misschien wel voor een deel van het onderhoudswerk. Dan nog geldt dat Scheveningen geen ervaring in het faciliteren van offshore activiteiten heeft en deze positie nog maar moet zien te bemachtigen. De haven draait rond de recreatie, visserij en het visserijtoerisme. Het heeft geen traditie op dit gebied. Is het dan aannemelijk dat offshore partijen zich hier zullen vestigen? Wellicht is dat ook goed zo, en doet Scheveningen er beter aan, de ambitieuze doelstellingen uit het masterplan te volgen met een combinatie van visserij, recreatie en wonen. Ook zonder windmolens kan het Scheveningen voor de wind gaan.
Voor de wind van Scheveningen-haven. Implicaties en complicaties. 35
Bijlage: Zeehavennorm en Norfolkterrein
Het Norfolkterrein is een ‘industrieterrein’ in de zin van de Wet geluidhinder. Omdat op een industrieterrein grote lawaaimakers gevestigd zijn, wordt om het industrieterrein een geluidzone gelegd. Deze zone biedt bescherming voor de daar gevestigde bedrijven en biedt ook bescherming aan woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen: lawaaimakers kunnen hun geluidproducerende activiteiten niet onbeperkt uitbreiden. Een geluidzone rond het Norfolkterrein wordt begrensd door de 50 dB(A)-contour: de lijn rond het industrieterrein waar de totale geluidbelasting van de bedrijven op het industrieterrein niet hoger mag zijn dan 50 dB(A). Dit is ook de voorkeurswaarde voor de geluidbelasting voor woningen. In de Wet geluidhinder is voorzien in een bevoegdheid voor het college van B&W om in een specifieke situatie een geluidwaarde vast te stellen die hoger is dan de voorkeurswaarde van 50 dB(A), tot 55 dB(A). Een laatste flexibilisering van de norm is nog mogelijk. De Wet geluidhinder voorziet met de zeehavennorm in een extra/additionele uitzondering, bij nieuwbouw van woningen binnen een bestaande zone rond een industrieterrein met activiteiten, die zeehavengebonden zijn en die noodzakelijkerwijs in de open lucht plaatsvinden. Op grond van de zeehavennorm kan voor die nieuwbouw een hogere waarde worden vastgesteld tot en met 60 dB(A). De zeehavennorm is toepasbaar bij een herstructurering of een planmatige verdichting van een bestaand woongebied binnen de zone. De zeehavennorm is ook mogelijk bij nieuwe woningen binnen de zone, indien aansluitend aan het bestaande woongebied en met een beperkte uitbreiding van dat bestaande woongebied. Toepassing van de zeehavennorm moet door het college specifiek afgewogen worden.
Voor de wind van Scheveningen-haven. Implicaties en complicaties. 36
Bronnen
• • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
Centraal Planbureau (2005a), Bedrijfslocatiemonitor; De vraag naar ruimte voor economische activiteit tot 2040. Centraal Planbureau (2005b), Windenergie op de Noordzee; Een maatschappelijke kosten-batenanalyse. CPB/ECN (2005), Windenergie op de Noordzee, een maatschappelijke kosten-baten analyse. Dena (2007), Case studies: Lessons leant “European offshore wind farms”. Ecorys (2008), Analyse marktontwikkelingen wind op zee. ECORYS (2009), Analyse marktontwikkelingen wind op zee; De markt tegen 2020 en de rol van de overheid. ECOTEC (2002), Renewable Energy Sector in the EU; its Employment and Export Potential. EWEA (2003), Wind Energy – The Facts. EWEA (2009a), Offshore Statistics January 2009. EWEA (2009b), Wind at work; Wind energy and job creation in the EU. Food and Resource Economic Institute (2005), Economic valuation of the visual externalities of offshore wind farms. Greenpeace (2004), Offshore wind Onshore Jobs; A new industry for Britain. Greenpeace (2004), Sea Wind Europe. GWEC (2007), Global Wind Energy Outlook 2008. Het Ministerie van VROM (2008), Het kabinet zet in op windenergie. http://www.noordzeeloket.nl/ Kafka Brigade (2008), Zeekracht. Lange termijnvisie 2030, Tennet. Masterplan Scheveningen-kust, concept, 18-07-2009 Ministerie van Economische Zaken (2008), Beantwoording vragen over de aanleg van windmolenparken op zee. Ministerie van Economische Zaken (2009), Net op Zee, Hoofdrapport. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Rijkswaterstaat Noordzee (2008), Ontwerp beleidsnota Noordzee Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Rijkswaterstaat Noordzee (2009), Actuele status initiatieven Windturbineparken op zee. Offshore Wind Energy Europe (2008), Employment prospects for Europe. Port of Rotterdam (2004), Summary port vision in 2020. Port of Rotterdam, port statistics. RISØ DTU, National Laboratory for Sustainable energy (2008), 12MW wind turbines: the scientific basis for their operational 70 to 270 m height offshore.
Voor de wind van Scheveningen-haven. Implicaties en complicaties. 37
• • • •
Ruimtelijk Planbureau (2003), Energie is ruimte. Technisch Weekblad (2008), Productie windturbine mogelijk in Nederland. UK Department of Energy and climate Change (within Defra) (2009), UK Ports for the Offshore Wind Industry: Time to Act. Windservice Holland (2009), Windenergie in Nederland; per fabrikant en per provincie.
Voor de wind van Scheveningen-haven. Implicaties en complicaties. 38