Ministerie van Veiligheid en Justitie Directie Wetgeving en Juridische Zaken T.a.v. de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie De heer F. Teeven Postbus 20301 2500 EH Den Haag
Utrecht, 15 januari 2013
Uw referentie: 321577
Mijnheer de Staatssecretaris, Uw brief van 16 november jongstleden met het adviesverzoek betreffende het ontwerpbesluit vergoeding bewindvoerder schuldsanering hebben wij in goede orde ontvangen. Het bestuur en de leden van de Branchevereniging Bewindvoerders WSNP danken u voor de geboden mogelijkheid om te mogen adviseren tijdens de consultatieronde. De wettelijke regeling van de schuldsanering heeft drie hoofddoelen: 1. Het in het leven roepen van een regeling waarmee kan worden tegen gegaan dat een natuurlijk persoon die in een problematische financiële situatie is terechtgekomen tot in lengte van jaren met schulden achtervolgd kan worden; 2. Het zo veel mogelijk terugdringen van faillissementen van natuurlijke personen; 3. Door het bestaan van de schuldsaneringsregeling de bereidheid van schuldeisers tot het treffen van regelingen in onderling overleg of tot het aangaan van een minnelijke akkoord met de schuldenaar te bevorderen. Gesteld kan worden dat de regeling bedoeld is om bij te dragen tot het oplossen van een maatschappelijk probleem en als drukmiddel voor onredelijke schuldeisers. De BBW vindt de huidige beloningsstructuur gezien de 3 hoofddoelen rechtvaardig. Een deel van de vergoeding, grofweg de helft, komt als subsidie ten laste van de samenleving en dat is gelet op de eerste 2 hoofddoelen verdedigbaar. Het andere deel van de vergoeding komt uit de boedel en dus ten laste van de schuldeisers waardoor deze aangespoord worden om eerder akkoord te gaan met een minnelijk aanbod. De nieuw voorgestelde beloningsstructuur zal het streven naar het derde hoofddoel, het stok achter de deur effect, van de wettelijke regeling versterken. De beloning van de bewindvoerders komt in deze nieuwe structuur in beginsel echter geheel ten laste van de schuldeisers. Alleen als de boedel niet toereikend is om de bewindvoerder te belonen zal er subsidie worden verstrekt. De BBW verwacht dat deze wijziging het aandeel van de beloning ten laste van de schuldeisers zal vergroten maar de vraag kan gesteld worden of het redelijk is deze last geheel bij de schuldeisers te leggen. De bijdrage van de overheid zal, gelet op het stijgende aantal zaken waarin geen spaarcapaciteit (en daarmee boedelsalaris) is, ook in de nieuwe structuur een belangrijk onderdeel zijn van de vergoeding. In ieder geval geeft het de bewindvoerder meer zekerheid op volledige betaling van zijn beloning voor de verrichte werkzaamheden. De BBW ondersteunt daarom in zijn algemeenheid het uitgangspunt van de nieuwe AMvB. Pagina 1 van 5
Hierbij ontvangt u artikelsgewijs (voor zover uiteraard van toepassing) onze opmerkingen en aanbevelingen op het ontwerpbesluit en de nota van toelichting, consultatieversie november 2012. Artikel 2 leden 1 t/m 4 In artikel 2 wordt de hoogte van de vergoeding in vaste bedragen bepaald. In de huidige systematiek bepaalt de Raad voor Rechtsbijstand, bureau WSNP, de zaaksoort bij aanvang van de schuldsaneringsregeling. Ook reeds bij aanvang bestaat de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen de zaaksindeling. De zaaksindeling bij aanvang van de schuldsaneringsregeling geeft de bewindvoerder duidelijkheid omtrent de hoogte van de vergoeding voor zijn (nog te verrichten) werkzaamheden over de komende drie jaren, althans voor wat betreft het subsidiedeel. Dit is ook noodzakelijk voor de calculatie van zijn praktijk en/of liquiditeitsbegroting. In de nieuwe systematiek is het de rechtbank die, zo volgt uit de tekst van de AMvB, bij afwikkeling van het dossier de hoogte van de looptijdonafhankelijke vergoeding bepaalt. Hieruit volgt dat dan pas bij afwikkeling zekerheid wordt verkregen omtrent de zaaksindeling en de daarvan afhankelijke vergoeding. Dit is een onwenselijke situatie. De BBW pleit dan ook voor een bepaling van de zaaksoort bij aanvang van de schuldsaneringsregeling. Ten aanzien van het hele besluit merkt de BBW op dat er behoudens indexatie geen wijzigingsmogelijkheid is ten aanzien van de gehanteerde bedragen. In dit kader wijst de BBW op het onderzoek naar de tijdsbesteding van de bewindvoerder dat op dit moment door onderzoeksbureau IVA in opdracht van Bureau WSNP van de Raad voor Rechtsbijstand en mede op verzoek van de BBW wordt uitgevoerd. De BBW acht het noodzakelijk dat de uitkomst van het onderzoek, welke pas na het verstrijken van de consultatietermijn wordt verwacht, nog wordt meegenomen in de vergoedingsbedragen. De bedragen opgenomen in het ontwerpbesluit sluiten aan bij de huidige vergoedingensystematiek bewindvoerdersubsidie en boedelsalaris (zoals vastgesteld per 1 juli 2012). De BBW wijst er op dat de bedragen nog moeten worden aangepast naar het prijspeil per de ingangsdatum van het besluit. Op de tekst van artikel 2 zelf heeft de BBW geen commentaar. In de nota van toelichting staat onder andere uitgewerkt hoe de vergoeding wijzigt op het moment dat een gemeenschap van goederen wordt beëindigd. Hierbij wordt in de alinea die gaat over de looptijdonafhankelijke vergoeding aangegeven dat vanaf dat moment "de gewone vaste bedragen voor de afzonderlijke schuldsaneringsregelingen weer gaan gelden", een en ander in overeenstemming met recofarichtlijnen ten aanzien van het salaris bewindvoerder. Onder de toelichting op de looptijdafhankelijke vergoeding wordt hierover niets vermeld. Voorgaande komt de BBW onlogisch voor. In de huidige systematiek wordt de subsidie (in het ontwerpbesluit feitelijk de looptijdonafhankelijke vergoeding) bepaald naar de status per datum uitspraak WSNP. Zodra een gemeenschap van goederen eindigt, wijzigt het boedelsalaris (in het ontwerpbesluit feitelijk de looptijdafhankelijke vergoeding) van een dubbele zaak in twee enkele zaken. Uitgaande van de nota van toelichting zou deze systematiek net andersom zijn. De BBW vraagt zich af of deze toelichting onder het juiste deel van de vergoeding is geplaatst. Naar het oordeel van de BBW hoort deze toelichting bij de looptijdafhankelijke vergoeding in plaats van bij de looptijdonafhankelijke vergoeding. Art 2.5 De vergoeding van de bewindvoerder werd tot nu toe geïndexeerd op basis van een CBS index. Zonder nadere toelichting wordt de indexering van de vergoeding van de bewindvoerder in het Pagina 2 van 5
ontwerpbesluit gekoppeld aan het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 en de nadere wijziging in het besluit van 7 december 2011. Laatstgenoemd besluit omvat een beperking van de indexering met als doel een besparing te realiseren van 3 miljoen per jaar op de kosten van rechtsbijstand. Het ministerie beoogt met de invoering van het ontwerpbesluit een besparing te behalen van 4 miljoen op de kosten van de schuldsaneringsregelingen door deze feitelijk van subsidie over te hevelen naar de verschillende schuldsaneringsboedels. Als na invoering van het ontwerpbesluit de kosten van de schuldsaneringsregeling grotendeels (en in veel gevallen geheel) uit de boedel worden voldaan, en reeds daarmee een aanzienlijke besparing voor het ministerie wordt behaald, acht de BBW het niet reëel de indexering van de vergoeding bewindvoerder te matigen door aansluiting te zoeken bij het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000. Art 2.6 De BBW merkt op dat de portivergoeding niet onder het indexeringsartikel van 2.5 valt terwijl de posttarieven in de afgelopen 10 jaar met ruim 28% zijn gestegen. Art 2.7 De reiskosten voor noodzakelijke reizen, naar bijvoorbeeld de woning of het bedrijfsadres van saniet en de rechtbank, worden thans vergoed tegen € 0,37 per kilometer. De BBW mist vermelding van een feitelijk bedrag en/of een verwijzing naar een van toepassing zijnde regeling waaruit het juiste tarief volgt, thans artikel 3 van het besluit Reisregeling binnenland. Dit biedt de afzonderlijke rechtbanken de mogelijkheid om zelf, eenzijdig, een tarief te bepalen. Dit is naar het oordeel van de BBW een ongewenste situatie. Artikel 3 Het ontwerpbesluit beoogt de bewindvoerder zekerheid te verstrekken omtrent de vraag of hij de hem toekomende vergoeding volledig krijgt uitbetaald. In de huidige systematiek kan de bewindvoerder in ieder geval rekenen op uitbetaling van de subsidie waarbij de hoogte van het bedrag op basis van twee objectieve beoordelingsgronden door de Raad voor Rechtsbijstand wordt bepaald. Daarnaast heeft de bewindvoerder, regionale verschillen buiten beschouwing gelaten, een aanzienlijke kans op betaling van het boedelsalaris waarbij de hoogte van het bedrag door de Rechtbank wordt bepaald. In het ontwerpbesluit is bepaald dat de rechtbank de vergoeding volgens artikel 2 moet vaststellen. De BBW constateert dat de beoordeling van de zaaksoort in de nieuwe systematiek dan ook bij de rechtbank komt te liggen. M.a.w. de rechtbank beslist in de nieuwe situatie over de gehele vergoeding van de bewindvoerder. De BBW vindt het wegvallen van positie van de Raad voor Rechtsbijstand een onwenselijke situatie omdat er in de huidige systematiek al per rechtbank verschillende beoordelingen van het salarisbesluit worden geconstateerd. Artikel 3.2 biedt de rechtbank alle mogelijkheid om naar eigen inzicht tot matiging over te gaan. Matiging in geval van disfunctioneren van de bewindvoerder is naar het oordeel van de BBW terecht. De BBW voorziet en vreest echter voor een continue discussie met de rechtbank omtrent de zaakindeling particulier / ondernemer, en de daaraan gekoppelde vergoeding. Verder biedt de zinsnede "indien de werkzaamheden beperkt zijn" een open deur voor de rechtbanken om tot matiging over te gaan. De vergoeding voor de werkzaamheden is naar het oordeel van de BBW geen ruime vergoeding. Net als bij faillissementen kan een bewindvoerder slechts zijn praktijk financieel draaiende Pagina 3 van 5
houden indien de mix van de zaken in balans is. Hiervan kan slechts sprake zijn indien tegenover onrendabele zaken voldoende rendabele zaken staan. In het laatste geval zal veelal sprake zijn van dossiers met minder werkzaamheden dan het aantal normuren. Een aantal van onze leden heeft reeds aangegeven minder zekerheid te voelen ten aanzien van hun vergoeding. Hierbij wordt onder andere gevreesd voor een tijdsevenredige matiging van de looptijdonafhankelijke vergoeding in geval van tussentijdse beëindiging van een schuldsaneringsregeling. Als dit werkelijkheid wordt dan schiet het ontwerpbesluit zijn doel voorbij. De BBW pleit daarom voor een meer gedetailleerde en objectievere omschrijving van de matigingsbevoegdheid van de rechtbank. Daarnaast acht de BBW het noodzakelijk om, zoals ook bij beschermingsbewind in het kader van boek 1 BW het geval is, richtlijnen vast te stellen waarin de extra (buitenwettelijke) werkzaamheden en de daarbij behorende vergoedingen zijn bepaald. Artikel 5 De doelstelling van het derde lid van het artikel is duidelijk, maar het lijkt in dit vergoedingenbesluit niet thuis te horen. Er is geen enkele relatie met de overige artikelen van het besluit. Daarnaast kent het niet op de lijst van de Raad voor Rechtsbijstand staan geen enkele sanctie. Artikel 6 Grote omissie in het besluit en de nota van toelichting is de bevoegdheid van de bewindvoerder om een voorschot op zijn salaris uit de boedel op te nemen. Daardoor is het zonder het doen van aannames niet mogelijk om een oordeel te vellen over de vraag of het voorschot van € 500,- inclusief BTW dekkend is. Voorts zorgt dit in aansluiting op het commentaar over artikel 4 voor mogelijke willekeur omdat er nu reeds rechtbanken zijn die geen voorschot op het boedelsalaris toestaan of dergelijke verzoeken en betalingsopdrachten slechts onder nadere voorwaarden toestaan. Of de hoogte van het voorschot dekkend is hangt erg af van de vraag wanneer de looptijdonafhankelijke vergoeding en de looptijdafhankelijke vergoeding (bij wijze van voorschot) uit de boedel mogen worden opgenomen. Is dit tijdsevenredig verdeeld, direct zodra de boedel daarvoor voldoende middelen heeft of pas na volledige afwikkeling van het dossier? Uit de tekst van de nota van toelichting ("De raad kan de subsidie (lees: het voorschot) toekennen dan wel intrekken naar gelang de boedel al dan niet toereikend is om de gehele vergoeding uit te voldoen.") volgt dat de Raad voor Rechtsbijstand in ieder geval tot terugvordering van het voorschot kan overgaan indien de boedel toereikend is om de gehele vergoeding te voldoen. Uit de tekst van het besluit en de nota van toelichting blijkt niet of de bewindvoerder op dat moment ook de bevoegdheid heeft om zijn gehele vergoeding op te nemen. De BBW pleit voor een aanvullend lid bij artikel 6 of een duidelijke uitspraak hieromtrent in de nota van toelichting. In sommige arrondissementen is voor iedere overboeking vanaf de boedelrekening aan de bewindvoerder of diens kantoor toestemming van de rechter-commissaris nodig. Zonder duidelijk beleid omtrent de voorschotten kan dit een extra blokkade opwerpen. De BBW heeft voor de eerste beoordeling van het in artikel 6 genoemde bedrag een liquiditeitsbegroting opgemaakt (bijlage 1), waarbij de huidige systematiek wordt afgespiegeld tegen de nieuwe systematiek. Hierbij is uitgegaan van een voorschotsubsidie van de Raad voor Rechtsbijstand, de mogelijkheid voor de bewindvoerder om zijn looptijdafhankelijke vergoeding periodiek op te mogen nemen en ontvangst van de (gehele) looptijdonafhankelijke vergoeding na afwikkeling van de schuldPagina 4 van 5
saneringsregeling. Qua verdeling van zaaksoorten is de BBW uitgegaan van de gegevens in de laatste monitor WSNP. De liquiditeitsbegroting laat zien dat de liquiditeitsbehoefte voor een WSNP-praktijk aanzienlijk hoger ligt bij de nieuwe systematiek. De BBW komt tot de voorzichtige conclusie dat een voorschot in de orde van € 910,- tot € 930,- noodzakelijk is om op een liquiditeitsbehoefte uit te komen in dezelfde orde van grote als bij de huidige systematiek. Op basis van de verdeling van de zaaksoorten conform de laatste monitor WSNP bedraagt de subsidie voor een gemiddelde praktijk € 1.490,- per zaak. In de huidige systematiek ontvangt de bewindvoerder 50% bij aanvang, 25% halverwege en 25% bij afronding van de schuldsaneringsregeling. De nieuwe systematiek beoogt dit blijkbaar terug te brengen tot twee betaalmomenten, één bij aanvang en één bij afronding. Naar het oordeel van de BBW kan het liquiditeitsprobleem simpelweg worden opgelost door de hiervoor genoemde betaling halverwege de schuldsaneringsregeling voor de helft toe te delen aan het moment van aanvang van de schuldsaneringsregeling en voor de andere helft aan het moment van de afronding van de schuldsaneringsregeling. In dat geval zou de bewindvoerder bij aanvang van de schuldsaneringsregeling 50% + 12,5% is 62,5% van voornoemde bedrag, ofwel € 931,- ontvangen. Voornoemde bedragen gaan uit van een gemiddelde praktijk. In werkelijkheid zijn er echter voornamelijk bewindvoerders die ofwel veel ondernemerszaken afwikkelen ofwel veel particulieren zaken. Niet duidelijk is waarom de differentiatie in het voorschot bij de verschillende zaaksoorten wordt losgelaten. Wij gaan ervan uit u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Een afschrift van dit schrijven ontvangt u zowel per post als per e-mail. Tot het verstrekken van een nadere toelichting zijn wij uiteraard bereid. Met vriendelijke groet,
Namens het bestuur, A. Zwaagstra
Pagina 5 van 5