De Minister van Economische Zaken pia Directoraat-generaal Energie, Telecom & Mededinging Programmadirectie Nucleaire installaties en Veiligheid Postbus 20401 2500 EK DEN HAAG
(2I
Telefoon
Fax
e-mail
Petten, 30 december 2014 onze referentie uw referentie onderwerp
Aanvraag tot wijziging van de Kernenergiewetvergunning van NRG-Petten, kenmerk DGMISASI200IO49III d.d. 2 augustus 2001
Excellentie, Op de Onderzoekslocatie Petten (OLP) is radioactief afval opgeslagen dat een lange historie kent, het zogenoemde historisch afval. Sinds de ingebruikname rond 1960 van het Reactor Centrum Nederland en de Hoge Flux Reactor (HER) op de OLP is het aldaar ontstane afval opgeslagen in vaten. Deze vaten werden opgeborgen in de speciaal voor dit doel ontworpen en gebouwde opslag, de zogeheten Waste Storage Facility (WSF). Ook afval van andere producenten buiten de OLP werd in de WSF opgeslagen. Al het nog resterende hoog- en middelradioactief afval dient te worden afgevoerd naar de COVRA. Dit gebeurt binnen het Radioactief Afval Project (RAP). Daartoe zijn aanpassingen nodig aan de installaties van de WSF, Decontamination & Waste Treatment installaties (DWT) en de Hot CelI Laboratories (HCL). Voor deze activiteiten is tevens een wijziging van de kernenergiewetvergunning van NRG-Petten nodig. De aanpassing van installaties en bedrijfsprocessen is nodig omdat de wijze van opslag bij COVRA in hun specifieke faciliteit, het Hoogradioactief Afval Behandelings- en Opslag Gebouw (HABOG), verschilt van de wijze van opslag in de WSF, waardoor de WSF vaten in hun huidige vorm niet door COVRA kunnen worden gehanteerd. Bovendien verlangt COVRA dat de samenstelling en hoeveelheid radioactieve stoffen in het afval bekend zijn en het afval in geconditioneerde vorm voor opslag wordt aangeboden. Het proces om het afval uit de WSF geschikt te maken voor opslag bij COVRA bestaat daarom uit het sorteren, karakteriseren en conditioneren van het afval. NRG is voornemens om het historisch afval dat in de WSF is opgeslagen, te sorteren, te karakteriseren en opnieuw te verpakken in daarvoor reeds bestaande en geschikte installaties in Petten. Het in nieuwe vaten verpakte middel- en hoogradioactieve deel van het afval dient te worden beladen in een daarvoor gecertificeerd collo voor transport over de openbare weg. Daartoe wordt in Gebouw 024 van de DWT een nieuwe beladingsinstallatie of Waste Transfer Unit’ geplaatst. Het afval wordt vervolgens getransporteerd naar een buitenlandse service provider waar het wordt gecompacteerd en gecementeerd. Daarna zal het geconditioneerde afval rechtstreeks worden getransporteerd naar COVRA voor de opslag in het HABOG.
NRG Petten T +31 (0)224 564950 F +31 (0)224568912 Westerduinweg 3
P0. Box 25 1755 ZG Petten The Netherlands NRG Arnhem T +31 (0)26 356 8524 F +31 (0)26 356 8536 Utrechtseweg 310 P0. Box 9034 6800 ES Arnhem The Netherlands
Trede register 37082135 www.nrg.eu
[email protected]
Met de afvoer van het middel- en hoogradioactief afval wordt uitvoering gegeven aan het overheidsbeleid het radioactief afval in Nederland centraal op te slaan. Ten behoeve van deze vergunningswijziging is nagegaan of er door het uitvoeren van de activiteiten die noodzakelijk zijn voor de afvoer van het middel- en hoogradioactief afval nadelige milieueffecten optreden. Daartoe is door NRG een m.e.r.-beoordelingsnotitie opgesteld die door het Bevoegd Gezag wordt beoordeeld. Op basis van een eerdere, vergelijkbare beoordeling gaat NRG er van uit dat voor de voorgenomen activiteit geen milieu effectrapportage noodzakelijk is.
datum 30-12-2014 Onze referntie “4I14.13039
Nuclear Research and consultancy Group (NRG) verzoekt hierbij om een wijziging van de Kernenergiewetvergunning van NRG-Petten, kenmerk DGM/SAS/2001049111 van 2 augustus 2001 en de daarop van toepassing zijnde wijzigingsbeschikkingen, een en ander zoals omschreven in deze aanvraag en de bijlagen hierbij.
Aanvrager
1
De aanvrager is de Nuclear Research and consultancy Group v.o.f., in deze vertegenwoordigd door de heer N.C. Unger, Algemeen Directeur. De vennoten van NRG zijn de Stichting Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) en Stichting ECN Nucleair. NRG Adresgegevens: (bezoekadres) Westerduinweg 3 (postadres) Postbus 25 1755 ZG Petten.
2
Vigerende vergunning
De aanvraag betreft wijziging van de vigerende integrale kernenergiewetvergunning (Kew-vergunning) van NRG met kenmerk DGM/SAS/2001 049111 van 2 augustus 2001 en aangepast middels daarop volgende wijzigingsbeschikkingen: -
-
-
-
-
-
3
SAS/2003121 538 SAS/2005032641 SAS/2005198899 SAS/2007066689 DGM/SVS/2008090855 DGETM-PDNIV/ 12102211 DG ETM/pdNlV/13188868
van van van van van van van
28 november 2003 7 april 2005 11 november2005 11juli 2007 14 oktober 2008 24 september 2012 15december2014.
De aan te vragen wijzigingen
Hierbij vraagt NRG de volgende wijzigingen op de onder 2 genoemde Kew-vergunning aan, nodig voor het afvoeren van (historisch) middel- en hoogradioactief afval: 1.
Het toevoegen van een ompakinstallatie (de ‘Waste Retrieval Unit’, afgekort WRU) als alternatief voor de huidige liftinstallatie van de zgn. vulwagen voor het verwijderen van (mogelijk) door corrosie beschadigde bussen of vaten met radioactief afval uit de pijpen in de Waste Storage Facility (WSF). Dit vereist een aanpassing van de beschrijving van het gebouw, de inrichting daarvan, de systemen en de componenten
\.
•\
datum
zoals vermeld in paragraaf 2 van het Veiligheidsrapport (VR) deel 5 Waste Storage Facility’. NRG vraagt om deze gewijzigde versie van VR-deel 5 met o.a. de WRU i voorschrift 1.6 A.1 van de Kew-vergunning op te nemen. 2. Het plaatsen en in gebruik nemen van een beladingsinstallatie (de ‘Waste Transfer Unit’, afgekort WTU) voor het beladen van transportcontainers met verpakt hoog radioactief afval in het Vast-afvalverwerkingsgebouw (gebouw 024). Dit vereist een aanpassing van de beschrijving van de gebouwen, de inrichting daarvan, de systemen en de componenten, als vermeld in paragraaf 2 van het Veiligheidsrapport deel 7 ‘Decontamination and Waste Treatment’ (DWT). NRG vraagt om deze gewijzigde versie van VR-deel 7 met o.a. de WTU in voorschrift 1.6 A.1 van de Kew vergunning op te nemen. 3. Het voorhanden hebben en toepassen van radioactieve stoffen binnen de hiervoor genoemde beladingsinstallatie (WTU) en het WTU-gebouw (gebouw 024). Daarvoor is een aanpassing van de maximale radionuclideninventaris van gebouw 024 van de DWT, zoals omschreven in de paragrafen 4.1 en 4.2 van het Veiligheidsrapport deel 7 Decontamination and Waste Treatment’, van 18,2 TBq naar 34,3 TBq noodzakelijk. NRG vraagt om deze gewijzigde versie van VR-deel 7 met o.a. de aanpassing van de maximale radionuclideninventaris in voorschrift 1.6 A.1 van de Kew-vergunning op te nemen. 4. Intrekken van het vergunde m.b.t. de hoogactief-afval verwerkingsunit HAVA-VU en het Veiligheidsrapport Kernenergiewetvergunning N RG-Petten, Deel 4c ‘Hot Celi Laboratories HAVA-VU’. 5. Nadere omschrijving van het begrip ‘conditioneren’ in relatie tot het scheiden en (her)verpakken van radioactief afval in de HA-cellen van de Hot Ceil Laboratories — Research Laboratory (HCL-RL). Hiervoor is een tekstuele aanpassing op zowel blz. 9 als blz. 10 van het Veiligheidsrapport deel 4a ‘Hot Ceil Laboratories Research Laboratory’ nodig.
3122014
On7t
rfprnti,
—
—
Naast de wijzigingen m.b.t. de afvoer van radioactief afval, vraagt NRG, gebaseerd op ontwikkelingen in de bedrijfsvoering, tevens de hieronder beschreven wijzigingen aan. Aanpassing van de tekst in het Veilig heidsrapport deel 1 ‘Algemeen & Centrale voorzieningen’. De aanpassingen vloeien voort uit de in deze aanvraag opgevoerde wijzigingen en o.a. een tekstuele aanpassing om decentrale noodstroom voorzieningen mogelijk te maken. NRG vraagt om deze gewijzigde versie van VRdeel 1 in voorschrift 1.6 A.1 van de Kew-vergunning op te nemen. 7. Aanpassing van de tekst in het Veiligheidsrapport deel 4b ‘Hot Celi Laboratories Molybdenum Production Facility’ m.b.t. de procesparameters voor molybdeen productie t.b.v. de overgang van hoogverrijkte naar Iaag-verrijkte uranium targets; 8. Wijziging van het vergunde in 1.3 onder 6 m.b.t. de maximale hoeveelheid aanwezige radioactieve stoffen; NRG vraagt om de huidige 5.000 Relflh te verhogen naar 25.000 Relflh. 9. Er wordt gevraagd om 8 toestellen met een hoogspanning van 30 tot en met 100 kV toe te voegen aan het vergunde in 1.3 onder 6 ‘loniserende straling uitzendende toestellen’: 10. Wijziging van het vergunde in 1.3 onder 13 m.b.t. het aantal zeecontainers binnen de NRG-inrichting; NRG vraagt om het aantal aanwezige zeecontainers, dat een
6.
—
‘\
‘\
pagina 3 an\15
\\ .
\ ‘\
\\
\\ \ \
datum
beperkte tijd aanwezig is, niet te beperken, maar het aantal dat langer aanwezig is dan 6 maanden tot een maximum aantal van 10 te vergunnen. 11. Intrekken van het vergunde m.b.t. GGO’s (genetisch gemodificeerde organismen); 12. Het zich ontdoen van afvalwater middels het openbare riool (indirecte lozing) Deze wijzigingen worden aangevraagd voor onbepaalde tijd. Voor elk van bovenstaande punten volgt hier een nadere detaillering en toelichting.
4 4.1
Detaillering en toelichting van de wijziging Toevoegen van een ‘Waste Retrieval Unit’ in de WSF
Het toevoegen van de Waste Retrieval Unit’ (WRU) als alternatief voor de huidige liftinstallatie van de zgn. vulwagen voor het verwijderen van (mogelijk) door corrosie beschadigde bussen of vaten met radioactief afval uit de pijpen in de Waste Storage Facility (WSF). Dit is een wijziging (toevoeging) van systemen en componenten, zoals vermeld in paragraaf 2 van het Veiligheidsrapport deel 5 ‘Waste Storage Facility’. Bij deze aanvraag wordt een gewijzigde versie van Veiligheidsrapport deel 5 ‘Waste Storage Facility’ ingediend, waarbij de wijzigingen t.o.v. de huidige versie in de kantlijn en/of met ‘vet’ lettertype zijn aangegeven. NRG vraagt om deze wijzigingen te verg Un nen. Toelichting De WSF is bedoeld en ontworpen om radioactief afval (o.a.) in vaten voor lange tijd op te slaan. Het afval ligt opgeslagen onder de vloer. Deze opslagruimtes zijn ingericht als containment/continement en worden op onderdruk gehouden. De luchtbehandelings installatie filtert en monitort de uitgaande lucht. Het afval dat binnen de scope van het Radioactief Afval Project (RAP) valt, ligt opgeslagen in de zgn. pluggen- en pijpenopslag. Onderdeel van de WSF-installatie is de zogeheten vulwagen met liftinstallatie, waarmee de vaten in de pijpen en pluggen worden geplaatst c.q. daaruit worden gehaald. Deze vulwagen is zodanig ontworpen dat het containment van de opslag intact blijft tijdens de in- en uitgaande bewegingen van een vat. Daardoor wordt verhoogde blootstelling tijdens de handelingen van het plaatsen of terughalen van vaten aan ioniserende straling en, in geval van falen van verpakkingen, verspreiding van radioactieve stoffen voorkomen. Tijdens meet- en afvoercampagnes is gebleken dat enkele vaten in de WSF door corrosie aangetast of beschadigd zijn. In het ontwerp van de installaties van de WSF is rekening gehouden met opslag en hantering van defecte vaten. In het verleden is daarmee ook ervaring opgedaan. De nu aanwezige liftinstallatie van de vulwagen is echter niet optimaal in staat de vaten met een grotere mate van degradatie te hanteren. Daarom zal een verbeterde versie van de vulwagen worden geïnstalleerd. Gevolgen van de beoogde wijziging Deze nieuw te bouwen liftinstallatie (WRU) in de WSF is conceptueel gelijk aan de oude. De systematiek van beladen en ontladen van de pijpen en pluggen, zoals omschreven in
30-12-2014
het veiligheidsrapport wijzigt niet en alle handelingen blijven plaatsvinden onder het nu al aanwezige containment/confinement (onderd ruk en afscherming) van de opslag. Ook het aansluitende transport uit de WSF naar andere NRG-installaties in de daarvoor bestemde afgesloten transportverpakkingen blijft ongewijzigd. De blootstelling van radiologisch werkers, leden van de bevolking en het milieu zal door de beschreven aanpassing niet wijzigen.
4.2
Oprichten en in gebruik nemen van een beladingsinstallatie in gebouw 024
Het plaatsen, in stand houden en in gebruik nemen van een beladingsinstallatie (Waste Transfer Unit’, afgekort WTU) voor het beladen van transportcontainers met verpakt (hoog-)radioactief afval, in het Vast-afvalverwerkingsgebouw (meer specifiek: in gebouw 024 van de DWT). Dit is een wijziging (toevoeging) van systemen en componenten, zoals vermeld in paragraaf 2 van het VR deel 7 ‘Decontamination and Waste Treatment’.
Toelichting De vaten met middel- en hoogactief afval in de WSF kunnen niet in de huidige vorm naar de Service Provider en/of COVRA worden overgebracht, omdat de opslag bij COVRA een andere opzet heeft en daardoor andere eisen aan de verpakkingen stelt. Het is daarom noodzakelijk dat het afval wordt beladen in andere verpakkingen. Voor opslag bij COVRA is het verder nodig om het afval te compacteren en te cementeren. Voor het beladen van het hoogradioactieve afval in transportverpakkingen is een nieuwe beladingsinstallatie nodig in het Vast-afvalverwerkingsgebouw van de DWT. Hiervoor is het noodzakelijk dat de beschrijving van systemen en componenten, zoals opgenomen in paragraaf 2 van het VR deel 7 ‘Decontamination and Waste Treatment’ wordt aangepast. In de beladingsinstallatie of WTU vinden logistieke handelingen plaats ter voorbereiding van transport via de openbare weg in daarvoor gecertificeerde transportcontainers. De aard van het radioactieve afval vereist aanvullende voorzieningen met name m.b.t. afscherming en insluiting van radioactieve stoffen. De WTU en gebouw 024 worden voorzien van extra afscherming. De totale dikte van afschermende materialen en voorzieningen is equivalent met een looddikte in de orde van 20 cm. De consequenties van de aanwezigheid van meer radioactiviteit in gebouw 024 in relatie tot de genoemde afscherming worden in de volgende paragraaf besproken. De WTU krijgt een eigen voedings- en ventilatievoorziening. Door deze ventilatievoorziening wordt de WTU op onderdruk gehouden t.o.v. het gebouw. De uitgaande lucht wordt, zoals vereist, gefilterd en bemonsterd. Door het ontwerp van de WTU bevindt het radioactief afval zich tijdens de handelingen voortdurend veilig ingesloten en adequaat afgeschermd in een gesloten verpakking en in de insluiting van de beladingsinstallatie of WTU.
datum 30-12-2014 Onze refernti
datum
T.b.v. de plaatsing van de WTU dienen er intern in gebouw 024 ook bouwkundige aanpassingen aan het gebouw plaats te vinden. Zo dienen de kelders waarin de WTU wordt geplaatst, verdiept te worden en zal de bestaande vloer door een verstevigde vloer vervangen worden. Tevens dienen nieuwe betonwanden in de kelder aangebracht te worden. Deze nieuwe kelderbak zal geheel onafhankelijk van het gebouw in de functies voorzien t.b.v. plaatsing van de WTU. Een nieuwe overheadkraan met meer hijscapaciteit zal aangebracht worden op een eigen kraanbaan die op de nieuwe wanden van de kelders zal rusten. Ook dient een rollerbaan t.b.v. in- en uitsluizen van transportcontainers door de wand (zuidkant) te worden aangebracht.
4.3
Wijziging radionuclideninventaris DWT
Het voorhanden hebben en toepassen van radioactieve stoffen in de hiervoor genoemde WTU (beladingsinstallatie) in daarvoor bestemde vaten en (transport)containers tot een maximum van 34,2 TBq. Dit is een wijziging van het VR-deel 7 Decontamination and Waste Treatment’, met name de hoeveelheid radioactieve stoffen, zoals vermeld in paragrafen 4.1 en 4.2, waarvan nu een maximum van 34,3 TBq wordt aangevraagd. Bij deze aanvraag wordt een gewijzigde versie van Veiligheidsrapport deel 7 Decontamination and Waste Treatment’ ingediend, waarbij de wijzigingen t.o.v. de huidige versie in de kantlijn en/of met ‘vet’ lettertype zijn aangegeven. NRC vraagt om deze wijzigingen, o.a. beschreven in deze en de vorige paragraaf, te vergunnen door de gewijzigde versie van VR-deel 7 op te nemen in voorschrift 1.6 Al. van de Kew vergunning. Toelichting In de nieuwe situatie zal het gemengde laag-, middel- en hoogradioactieve afval dat ligt opgeslagen in gebouw 026, de WSF, verplaatst worden naar het HCL waar het wordt gesorteerd en in nieuwe vaten wordt verpakt. Deze vaten worden vervolgens tijdelijk in gebouw 026 opgeslagen en daarna zullen enkele van deze vaten gedurende de transportcampagne batchgewijs in gebouw 024 in de WTU eerst in kreukelvaten, dan in vaten met een dubbel-dekselsysteem verpakt en ten slotte in de transportcontainers worden geplaatst. Deze transportcontainers zullen per 3 afgevoerd worden naar een externe partij, die het afval gereed maakt voor opslag bij de COVRA. In afwachting van transport blijven de transportcontainers in de DWT staan. In gebouw 024 is daarbij maximaal een hoeveelheid radioactief materiaal voor 3 transportcontainers tegelijkertijd aanwezig. Deze transportcontainers zullen batchgewijs worden afgevoerd en de aanwezigheid in gebouw 024 is tijdelijk, maximaal 3 maanden per jaar. Het radioactief materiaal in de 3 transportcontainers heeft een maximale activiteit (afdekkende waarde) van 3x 11,4 TBq = 34,2 TBq. Om de hoeveelheid radioactieve stoffen in gebouw 024/025
30-122014
Onze refemtie
datum
1 te beperken zijn de daar momenteel opgeslagen vaten met zogenaamd harsafval vergunde 18,2 momenteel de van er blijft harsen de van verwijderd. Met het verwijderen TBq een inventaris ter waarde van 0,1 TBq over in gebouw 024/025. In het geval dat bij het eerste transport van 3 transportcontainers naar de externe partij de maximale hoeveelheid radioactiviteit van 34,2 TBq wordt afgevoerd, bedraagt de radioactieve inventaris in gebouw 024/025 maximaal 34,3 (=34,2+0,1) TBq. Gevolgen van de beoogde wijziging Paragraaf 4.2 van het VR deel 7 is aan de vergunning gebonden. Daar staat in tabel 2 van vigerende versie dat de inventaris van het Vast-afvalverwerkingsgebouw in de DWT maximaal 18,2 TBq bedraagt. In de nieuwe situatie wordt dat dus 34,3 TBq, bijna een verdubbeling. Uit berekeningen blijkt dat ook in dat geval de consequenties van ontwerpongevallen na ongewogen sommering van iedere faciliteit onder de toetsingsniveaus van 40 mSv blijven, het toetsingsniveau uit het Bkse bij het aangegeven /jaar voor personen tot 16 jaar. Bij de buitenontwerp-ongevallen blijft het 4 risico van <1 0 /jaar. 6 risico bij een ongewogen sommatie onder het toetsingswaarde van 10 Een (tijdelijke) verplaatsing van radioactieve stoffen binnen het gebouwencomplex 024/025 (DWT) en 026 (WSF) heeft effect op de consequenties van maatgevende ontwerp- en buitenontwerp-ongevallen. Hiertoe zijn berekeningen uitgevoerd en is het VR-deel 7 aangepast. De totale dikte van afschermende materialen en voorzieningen is equivalent met een looddikte in de orde van 20 cm. Er van uitgaande dat het hoogactieve afval geheel uit 34,2 TBq Co-60 bestaat (dit is een conservatieve aanname, waarmee, vanwege de hoog energetische gammastraling van dit radionuclide, het stralingsniveau wordt overschat) en de bovengenoemde afscherming is dan het dosistempo aan de terreingrens verhoogd met ca. 10 nanoSv/h ten opzichte van de huidige situatie aan de terreingrens. Rekening houdend met de verblijftijd van maximaal drie maanden van het afval in gebouw 024 en de ABC-correctiefactor van 0,03 op grond van MR AGIS (dagrecreatiegebied) aan de terreingrens is de bijdrage aan de dosis aldaar 0,6 0,7 microsievert in een jaar. Gemiddeld over de periode 2001 2013 bedroeg de gemeten jaardosis ten gevolge van bedrijfsvoering aan de terreingrens, 4 ± 3 microSv (na correctie voor de bijdrage van de
1
Dit harsafval wordt deels verplaatst naar de WSF en deels naar gebouw 22 van DWT. In het gewijzigde VR-deel 5 is dat nu expliciet opgenomen. Berekeningen laten zien dat
dit veilig kan, d.w.z. het toevoegen van harsafval aan de inventaris van de WSF leidt niet tot andere resultaten van de consequentie-analyses van ontwerp- en buiten ontwerpongevallen. In het gewijzigde VR-deel 7 is deze verplaatsing eveneens opgenomen. De consequentie hiervan is aan de hand van de geïdentificeerde ontwerp en buiten-ontwerpongevallen opnieuw vastgesteld. Het resultaat hiervan is niet gewijzigd, d.w.z. inclusief de voorgenomen handelingen wordt nog steeds voldaan aan de in het Bkse genoemde grenswaarden voor de ontwerp- en buiten-ontwerpongevallen.
30122014
Onze referntis
datum
alom aanwezige natuurlijke achtergrondstraling). De extra bijdrage van de voorgenomen activiteit van minder dan 1 microSv per jaar valt daarmee (ruim) binnen de variatie van de gemeten jaardosis aan de terreingrens ter hoogte van gebouw 024. Daarnaast moet worden opgemerkt dat de hiervoor benodigde (transport)verpakkingen minstens gelijkwaardig zijn aan de verpakkingen waarop nu radioactieve afvalstoffen in gebouw 026 (WSF) worden aan- en afgevoerd. Datzelfde geldt voor de voorzieningen in gebouw 024 (WTU-gebouw), zoals insluiting van radioactieve stoffen, ventilatie en monitoring, die minstens gelijkwaardig zijn aan die in gebouw 026. Hierdoor leidt een verplaatsing van radioactieve stoffen binnen het genoemde gebouwencomplex niet tot andere of (significant) grotere risico’s voor mens en milieu.
4.4
Intrekken vergunde m.b.t. HAVA-VU
Het intrekken van het vergunde m.b.t. de hoogactief-afval verwerkingsunit HAVA-VU en het Veiligheidsrapport Kernenergiewetvergunning NRG-Petten, Deel 4c Hot Celi Laboratories HAVA-VU. Hiermee komt dit onderdeel uit de vigerende vergunning met de bijbehorende voorschriften te vervallen, t.w. 1.3 onder 2c, 1.4 VR-deel 4c, voorschriften A.1 m.b.t. VR-deel 4c, A.19 en J.8. —
Hiermee komen eveneens de verwijzingen naar HAVA-VU in de diverse delen van het Veiligheidsrapport, zoals die vergund zijn bij beschikking DGM/SVS/2008090855 van 14 oktober 2008, te vervallen. Toelichting In 2008 werd via bovengenoemde beschikking aan NRG een faciliteit op de OLP vergund voor het transportgereed maken van hoog-radioactief afval voor de afvoer naar COVRA, genaamd de Hoog Actief Vast Afval Verpakkings Unit (HAVA-VU). Vanwege bedrijfs economische redenen is deze faciliteit niet tot stand gekomen en wordt nu op een andere wijze invulling gegeven aan de verplichting hoogactief afval uit de WSF af te voeren. Omdat na vergunnen van de in deze aanvraag vermelde wijzigingen vaststaat dat de HAVA-VU faciliteit niet gebruikt gaat worden, kan dit onderdeel uit de vigerende vergunning vervallen. In de diverse delen van het Veiligheidsrapport wordt gerefereerd aan HAVA-VU, wordt HAVA-VU genoemd of zijn bepaalde HAVA-VU (deel)processen beschreven. Deze verwijzingen zijn met het intrekken van het vergunde m.b.t. HAVA-VU niet meer van toepassing en zullen als een revisie van het betreffende deel noodzakelijk is voor zover dat al niet is gebeurd in deze aanvraag worden aangepast of verwijderd. In het bij deze aanvraag gevoegde VR-deel 1 is HAVA-VU reeds verwijderd en zijn de consequenties van ontwerp- en buiten-ontwerpongevallen nu zonder HAVA VU, maar met het WTU-gebouw (gebouw 024 met beladingsinstallatie of WTU) opgenomen. -
—
4.5
—,
Nadere omschrijving van het begrip ‘coriditioneren’
Nadere omschrijving van het begrip conditioneren’ in relatie tot het scheiden en (her)verpakken van radioactief afval in de HA-cellen van de Hot CelI Laboratories
—
30-12-2014
Onze refemtip
Research Laboratory (HCL-RL). In de tekst op blz. 9en 10 van het Veiligheidsrapport deel 4a Hot Celi Laboratories Research Laboratory wordt ‘conditioneren’ vervangen door ‘conditioneren e.g. karakteriseren, scheiden, verkleinen en (her)verpakken’. Met deze aanvraag wordt een gewijzigde versie van blz. 9 en 10 ingediend ter vervanging van deze twee bladzijden uit het vigerende VR-deel 4a. —
Toelichting Het is gebleken dat er discussie kan ontstaan over het begrip ‘conditioneren’. Doorgaans wordt hiermee het immobiliseren van het radioactief afval bedoeld. De COVRA gebruikt dit begrip om aan te geven dat het aldaar opgeslagen radioactief afval dan geschikt is voor langdurige opslag. Bij NRG werd en wordt hieronder verstaan, het afval in een zodanige conditie te brengen dat het aan de interne (rand)voorwaarden voor tijdelijke opslag voldoet. Hierbij wordt rekening gehouden met o.a. het beleid om zo min mogelijk radioactief afval te produceren, om afval conform activiteit en stralingsniveau in categorieën (laag, middel, hoog) in te delen, dus te karakteriseren en te sorteren, en om aan eventuele (extra) eisen van een erkende ontvanger/verwerker te voldoen. In de tekst op blz. 9 en 10 van het Veiligheidsrapport deel 4a Hot Ceil Laboratories Research Laboratory wordt ‘conditioneren’ daarom vervangen door ‘conditioneren e.g. karakteriseren, scheiden, verkleinen en (her)verpakken’. —
Gevolgen van de beoogde wijziging Zoals beschreven in VR-deel 4a vinden deze handelingen nu ook plaats met het reguliere afval van bestralingsexperimenten en van radionuclidenproductie. Door deze nadere omschrijving wordt er geen groter of ander risico geïntroduceerd.
4.6
Aanpassingen Veiligheidsrapport deel 1 o.a. m.b.t. de resultaten veiligheidsanalyses en de noodstroomvoorziening
In Veiligheidsrapport deel 1 ‘Algemeen & Centrale voorzieningen’ zijn de resultaten van de consequentie-analyses van de diverse faciliteiten opgenomen. Tabel 6 van het rapport is aangepast aan de uitkomsten van deze analyses op basis van de nieuwe bronterm voor gebouw 024, zoals beschreven in VR-deel 7. Ook zijn de wijzigingen uit VR-deel 6 aangepast t.b.v. de buitengebruikstelling en ontmanteling van de Low FIux Reactor meegenomen en is HAVA-VU verwijderd, zoals beschreven in paragraaf 4.4. —
—
Daarnaast is de tekst m.b.t. de noodstroomvoorziening te beperkt. Er wordt gesproken over een centrale noodstroomvoorziening. Bij storingen of andere afwijkingen, maar ook op basis van de uitkomsten van de zogenaamde ‘stress test’ is het gewenst om ook decentrale noodstroomvoorzieningen te hebben. De tekst in VR-deel 1 is hierop aangepast. Bij deze aanvraag wordt een gewijzigde versie van Veilig heidsrapport deel 1 ‘Algemeen & Centrale voorzieningen’ ingediend, waarbij de wijzigingen t.o.v. de huidige versie in de kantlijn en/of met ‘vet’ lettertype zijn aangegeven. NRG vraagt om deze wijzigingen, o.a. beschreven in deze paragraaf, te vergunnen door de gewijzigde versie van VR-deel 7 op te nemen in voorschrift 1.6 Al. van de Kew-vergunning.
datum 30-12-2014 Onze refemtie
datum 30-1 2-2014
4.7
Tekstuele aanpassing Veiligheidsrapport deel 4b m.b.t. procesparameters molybdeenproductie
Er wordt gevraagd de gewijzigde tekst in hoofdstuk 2 van het Veiligheidsrapport deel 4b Hot CeIl Laboratories Molybdenum Production Facility’ te vergunnen m.b.t. de proces parameters voor molybdeenproductie t.b.v. de overgang van targets met hoogverrijkt naar targets met laag-verrijkt uranium. Bij deze aanvraag wordt een gewijzigde versie van blz. 9 tlm 14 ingediend ter vervanging van deze zes bladzijden uit het vigerende VR-deel 4b. —
Toelichting Door Nederland zijn toezeggingen gedaan in het kader van het Non-Proliferatieverdrag om voor de molybdeenproductie over te gaan van targets met hoogverrijkt naar targets met laag-verrijkt uranium. Hiervoor zijn diverse tests van het aangepaste productieproces nodig. In Veiligheidsrapport deel 4b Hot Celi Laboratories Molybdenum Production Facility is Mo-productieproces beschreven. Hoewel in het veiligheidsrapport in paragraaf 2.1.4 het 99 is aangegeven dat de in de tekst genoemde waarden, bijvoorbeeld voor temperatuur, indicatief zijn, kan discussie ontstaan in hoeverre van deze parameters afgeweken kan worden. Bij de cold tests’ met laag-verrjkte uranium targets zijn de waarden van een aantal procesparameters niet gelijk aan die van productie met hoogverrijkte targets. Daarnaast zijn een aantal vervangingen en verbeteringen in het productieproces doorgevoerd die tot andere parameter waarden kunnen leiden. In de tekst in paragraaf Mo-productieproces’ (blz. 12 tlm 15) van VR-deel 4b zijn indicatieve waarden 2.1.4 Het 99 van procesparameters nu weggelaten. —
Gevolgen van de beoogde wijziging De veiligheidsrelevante procesparameters zijn conform voorschrift A.3 van de vigerende Kew-vergunning vastgelegd in de Veiligheids Technische Specificaties (VTS) van de betreffende faciliteit (HCL). In deze ‘Operating Limits and Conditions’ liggen de veilige bedrijfscondities vast. Het weglaten van indicatieve waarden in het Veiligheidsrapport introduceert daarom geen veiligheidsrisico’s.
4.8
Wijziging maximale hoeveelheid radioactieve stoffen in laboratoria
Er wordt gevraagd de hoeveelheid radioactieve stoffen in de vorm van open bronnen, zoals vermeld in 1.3 onder 6 van de huidige vergunning, te vergunnen tot een maximum van 25.000 Reflh. Hiervan wordt maximaal 20.000 Reflh aan het laboratoriumcomplex Jaap Goedkoop Laboratorium toegekend en 5.000 Reflh voor de overige radionuclidenlaboratoria tezamen. Toelichting Bij de wijzigingsbeschikking DVM1SAS12008090855 van 14 oktober 2008 is de vergunde hoeveelheid radioactieve stoffen in de vorm van open bronnen van 250 Reflh per
Onze refrn
datum
experiment of handeling verhoogd naar 2000 Reflh, omdat dit voor B-laboratoria conform de bijlage Radionuclidenlaboratoria de maximale hoeveelheid per experiment of handeling is. Deze nieuwe waarde is 2,5 keer minder dan de maximale vergunde hoeveelheid van 5000 Reflh voor alle in radionuclidenlaboratoria samen (VR-deel 8 Laboratories). In het kader van wetenschappelijk en toegepast onderzoek, waaronder de HEU-LEU conversie, worden ook alfastraling uitzendende rad ionucliden in onze laboratoria toegepast. De omrekeningsfactor van activiteit naar radiotoxiciteitsequivalent is voor deze nucliden zodanig groot, dat de hoeveelheid 2000 Reflh al snel wordt bereikt. Daardoor worden de overige radionuclidenlaboratoria beperkt in de te gebruiken hoeveelheden en bovendien is controle op de totaal aanwezige hoeveelheid van 5000 Relflh gecompliceerd als er per experiment of handeling in elk B-laboratorium 2000 Reflh toegepast mag worden. Volgens de bijlage Radionuclidenlaboratoria mag het aantal Reflh dat maximaal mag worden opgeslagen in een bergplaats tienmaal de hoeveelheid zijn welke maximaal mag worden gehanteerd op enig moment in het bijbehorende laboratorium. Voor het Jaap Goedkoop Laboratorium (JGL) met zijn meerdere B-labs vragen wij deze gebruikelijke hoeveelheid van 20.000 Relflh van een enkel B-lab voor het Iaboratoriumcomplex als geheel aan. Voor de overige radionuclidenlaboratoria tezamen blijft de reeds vergunde 5000 Relflh van toepassing. De totale te vergunnen hoeveelheid bedraagt dan 25.000 Reflh. Gevolgen van de beoogde wijziging Conform voorschrift F.7 worden radioactieve stoffen die niet in gebruik zijn opgeslagen in een bergplaats. Aan een bergplaats zijn voorschriften, o.a. m.b.t. brandwerendheid en dosistempo, verbonden. Dit heeft als consequentie dat bij bijzondere gebeurtenissen, waaronder brand, het risico van 5000 Relflh versus 20.000 Reflh niet wezenlijk verschillend is. Ook liggen de overige laboratoria op voldoend grote afstand van het JGL dat bijzondere gebeurtenissen in deze labs de risico’s in het JGL niet beïnvloeden. Conform de bijlage Radionuclidenlaboratoria zou daardoor elk laboratoriumcomplex het 1 0-voudige mogen opslaan van wat maximaal per experiment of handeling is toegestaan. De maximale hoeveelheid radioactieve stoffen in de vorm van open bronnen per experiment of handeling wijzigt niet, waardoor ook de eventuele luchtgedragen activiteit per experiment of handeling niet toeneemt. Wijziging van de luchtlozingslimiet voor laboratoria, 5 Refl, wordt dan ook niet gevraagd. Ook de dosis aan de terreingrens zal niet worden beïnvloedt door aanwezigheid van extra radioactieve stoffen, daar dit relatief weinig is t.o.v. de vergunde hoeveelheden in andere NRG-faciliteiten en de afstand tot de terreingrens van de OLP groot (> 100 m) is.
Het opnemen van toestellen met een hoogspanning van 30 tot en met 100 4.9 kV in de vergunning Er wordt gevraagd om 8 toestellen met een hoogspanning van 30 tot en met 100 kV toe te voegen aan het vergunde in 1.3 onder 6 ‘loniserende straling uitzendende toestellen’.
30-12-2014
Onze refr
datum 30-12-2014
Toelichting NRG voert handelingen uit met ioniserende straling uitzendende toestellen met een hoogspanning van 30 tot en met 100 kV. Dit betreft o.a. elektronenmicroscopen en diffractie-apparatuur die voor wetenschappelijk en toegepast onderzoek worden gebruikt. Ook kunnen de toestellen gebruikt worden voor transmissiemetingen en onderwijs. Deze toepassingen zijn beschreven in de relevante delen van het VR. Uit 2 doeleinden oogpunt van de stralingsrisico’s zijn deze toestellen op basis van het Besluit stralingsbescherming veelal meldingsplichtig. Bij enkelvoudige toepassing zou een vergunning namelijk een te ‘zwaar’ middel zijn voor deze toestellen. NRG heeft echter al een Kew-vergunning, waarin integraal alle milieu- en stralingsaspecten zijn meegenomen. Het is in lijn met de geest van de kernenergiewet om meldingsplichtige toestellen in een onze Kew-vergunning onder te brengen. In vergelijking met vergunningplichtige toestellen is in ons geval het melden van toestellen een administratieve verplichting die niet bijdraagt aan de veiligheid. Door de meldingsplichtige toestellen te vergunnen wordt deze extra handeling voorkomen en bovendien het gebruiksdoel te variëren, zoals het toepassen voor onderwijsdoeleinden. Er wordt hiermee ook zeker gesteld dat de meldingsplichtige toestellen onder hetzelfde stralingsbeschermingsregime als de vergunningplichtige toestellen komen te vallen, waaronder het verlenen van interne toestemmingen voor deze toestellen. —
4.10
—
Wijziging van het aantal zeecontainers voor opslag langer dan 6 maanden
Er wordt gevraagd de aanvulling onder 1.2 sub 4, tweede aandachtstreepje van de beschikking met kenmerk SASI2005I 98899 van 11 november 2005 als volgt te wijzigen: “(zee)containers, waarvan maximaal 10 containers langer geplaatst mogen worden dan 6 maanden, ten behoeve van opslag van goederen;”. Toelichting In de vigerende vergunning in 1.3 onder 13 ‘Niet-nucleaire milieuaspecten’ is het aantal (zee)containers beperkt tot 10. Het aantal (zee)containers dat langer dan 6 maanden op de NRG-inrichting mag worden geplaatst bedraagt 5. De afgelopen jaren is gebleken dat voor onderhouds- en bouwactiviteiten er tijdelijk meerdere (zee)containers worden geplaatst. Bij uitloop of bij langduriger werk kan 5 stuks voor de NRG-inrichting te beperkend zijn voor deze activiteiten. Voor (zee)containers met een verblijftijd korter dan 6 maanden vragen wij om de beperking tot 10 stuks te verwijderen en voor (zee)containers met een verblijftijd langer dan 6 maanden vragen wij nu 10 stuks aan. Het uit de vergunning schrappen van een numerieke toevoeging in 1.3 onder 13 is eerder gebeurd, nI. in de wijziging van 2008 m.b.t. het aantal portocabines.
2
Bij gebruik onderwijsdoeleinden zijn toestellen vergunningplichtig, met uitzondering van
toestellen genoemd in artikel 23, lid 3 onder c. van het Besluit stralingsbescherming.
datum
Het gebruik van de (zee)containers blijft conform de voorschriften die hieraan nu ook al gesteld worden in de vigerende vergunning, o.a. dat er zullen geen milieugevaarlijke stoffen in zullen worden opgeslagen. In de aanvraag voor een bouwvergunning voorafgaande aan de plaatsing worden o.a. de details omtrent aantallen, afmetingen en toepassing vastgelegd, zodat het gebruik dan ook vergunningstechnisch goed is afgedekt. Andere zeecontainers en transportcontainers waarin uitsluitend radioactieve stoffen aanwezig zijn of kunnen zijn (bijv. bronnen of besmette voorwerpen) vallen niet onder conventionele aspecten in 1.3 onder 13, maar worden als (tijdelijke) opslagvoorziening voor radioactieve stoffen en/of splijtstoffen aangemerkt, waarvoor een interne toestemming is benodigd.
Intrekken van het vergunde m.b.t. GGO’s
4.11
In 1.3 onder 14 is het oprichten en in werking hebben van laboratoriumruimten voor onderzoek met genetisch gemodificeerde organismen (GGO’s) vergund. In september 2012 is de laatste GGO-vergunning ingetrokken. Omdat vaststaat dat er geen onderzoek met GGO’s meer zal plaatsvinden, vraagt NRG om dit onderdeel uit de vigerende vergunning met de bijbehorende voorschriften F.8, F.9 en L.15 te laten vervallen.
4.12 Het zich ontdoen van afvalwater middels het openbare riool (indirecte lozing) NRG vraagt vergunning voor het zich ontdoen van afvalwater middels het openbare riool (indirecte lozing). De volgende afvalwaterstromen zijn het gevolg van vergunde activiteiten binnen de NRG inrichting en die deels (indirect) worden afgevoerd middels het Openbare riool: 1. 2. 3. 4. 5.
Huishoudelijk afvalwater, afkomstig van de sanitaire voorzieningen en pantry faciliteiten in het bedrijf; Bedrijfsafvalwater o.a. afkomstig van diverse faciliteiten en laboratoria en vloeistofdichte voorzieningen; Niet-verontreinigd regenwater, afkomstig van de daken en terreinen van de inrichting; Hemelwater, afkomstig van vloeistofdichte vloeren bij diverse faciliteiten, zoals bij de waste putten; Hemelwater, afkomstig van de vloeistofdichte vloer bij de DWT-faciliteit.
De afvalwaterstromen zijn benoemd in paragraaf 2.3.4 van VR-deell en afgedekt door en beschreven in vergunningen van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). De hierboven genoemde afvalwaterstromen 1, 2 en 3 vallen binnen HHNK vergunning met kenmerk 09.20468. Afvalwaterstroom 5 is afgedekt door vergunning met kenmerk 2.98.0022. Hierbij van onze zijde het verzoek om het zich ontdoen van de
30-12-2014
Onze refernti
genoemde afvalwaterstromen expliciet in de integrale Kew-vergunning van NRG op te nemen.
5. Effect op de risicoanalyses Het verplaatsen van radioactieve afvalstoffen in het kader van het Radioactief Afval Project, d.w.z. binnen het gebouwencomplex 024, 025 en 026, heeft geen invloed heeft op de nuclideninventaris binnen de NRG-inrichting als geheel, maar wel op de consequentie-analyses van de individuele installaties, in dit geval DWT. Deze consequenties zijn aan de hand van de geïdentificeerde ontwerp- en buiten ontwerpongevallen opnieuw vastgesteld. De uitkomst hiervan is samen met de consequenties van de overige NRG-faciliteiten getoetst en het resultaat hiervan is niet gewijzigd, d.w.z. inclusief de voorgenomen handelingen wordt nog steeds voldaan aan de in artikel 18 van het Bkse genoemde grenswaarden voor de ontwerp- en buiten ontwerpongevallen. Deze risicoanalyse als bedoeld in art.6, eerste lid onder h en i van het Bkse is aangepast en opgenomen in tabel 6 van deel 1 van het Veiligheidsrapport. De wijzigingen op de vigerende vergunning en onderliggende veiligheidsrapporten kunnen worden uitgevoerd binnen de limieten uit de vigerende vergunning m.b.t. de stralingsbelasting aan de terreingrens, de emissies van radioactieve stoffen naar water en naar lucht en de conventionele milieu-aspecten. Er worden dan ook geen wijzigingen voor deze gestelde limieten aangevraagd. De beheersing van stralingsrisico’s voor (blootgestelde) werkers is beschreven in VRdeel 3 ‘Stralingshygiënische Zorg bij NRG’ en uitgewerkt in uitvoeringsregeling UR-02. Conform voorschrift H.1 van de vigerende vergunning dient de ASD voor nieuwe of gewijzigde toepassingen een interne toestemming af te geven. In de aanvraag voor een dergelijke toestemming is een dosisschatting opgenomen. De ASD beoordeelt of de handelingen binnen de kaders van wet- en regelgeving, de vergunningsvoorschriften en het interne beleid vallen, aan het ALARA-principe wordt voldaan en of de genomen maatregelen ‘in balans’ zijn met de stralingsrisico’s. In interne toestemmingen kunnen t.b.v. de stralingsveiligheid nadere eisen worden gesteld. Wij vertrouwen erop hiermee een adequate beschrijving te hebben opgesteld voor wijziging van vergunning DGM/SAS/2001049111 van 2augustus2001.
Hoog achted,
2
/ / Algemeen Directeu( t—. -.1
datum 30-12-2014 Onze referntie
datum 30-12-2014
Bijlagen: -
-
-
-
-
Aanvraag tot wijziging van de Kernenergiewetvergunning van NRG-Petten, kenmerk DGM/SAS/20010491 11 d.d. 2augustus2001, K5004/14.130394 QSE/FSD/LR Veiligheidsrapport Kernenergiewetvergunning NRG-Petten, Deel 1 Algemeen & Centrale voorzieningen’, K5004114.128862, versie 16december2014 Veiligheidsrapport Kernenergiewetvergunning NRG-Petten, Deel 5 ‘Waste Storage Facility’, NRG-23159/13.120639 revE, d.d. 5november2014 Veiligheidsrapport Kernenergiewetvergun ning N RG-Petten, Deel 7 ‘Decommissioning and Waste Treatment’, NRG-K51 30/14.129731, versie 16 december 2014 Blz. 9 en 10 van Veiligheidsrapport Kernenergiewetvergunning NRG-Petten, Deel 4a ‘Hot Ceil Laboratories Research Laboratory’, 21872/07.81371, d.d. 31 augustus 2007 —
-
Blz. 9 t/m 14 van Veiligheidsrapport Kernenergiewetvergunning NRG-Petten, Deel 4b ‘Hot CelI Laboratories Molybdenum Production Facility’, 21872/07.83882, d.d. 31 augustus 2007 —
Onze rpf’rni