Raad voor Cultuur
Aan
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen dr. F. van der Ploeg Postbus 25000 2700 LZ Zoetermeer
Onderwerp
R.J. Schimmelpennincklaan
Kunst en verstandelijke handicap
3 Postbus 61243 2506 AE Den Haag Telefoon Telefax
070 - 310 66 86 070 - 361 47 27
E-mail
[email protected]
Mijnheer de Staatssecretaris,
Datum
24 september 2001 Nummer
rc-2001.2994/2 1.
Inleiding
Op 7 oktober 1999 ontving de Raad voor Cultuur de adviesaanvraag inzake Kunst en verstandelijke handicap (K/KE/1999/30588). Met u is toen reeds overeengekomen dat de adviesaanvraag na afronding van de werkzaamheden voor het Cultuurnota-advies 2001 - 2004, in de tweede helft van 2000, ter hand zou worden genomen. Het voorstel van de Raad bij brief van 30 november 1999 om de adviesaanvraag ook aan de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) voor te leggen, nam u over (K/KE/2000/10742). De RMO en Raad voor Cultuur stelden daarom in november 2000 een tijdelijke, gezamenlijke commissie in om het advies voor te bereiden. Tijdens het adviestraject werd echter duidelijk dat de beide raden een verschil van inzicht hadden in de (mate van) uitwerking van het advies. In zijn brief van 20 april 2001 (rc-2001.2699/1) heeft de Raad voor Cultuur, mede namens de RMO, u hiervan op de hoogte gesteld. In uw antwoord van 5 juli 2001 (K/T/01/26680) gaf u aan belang te hechten aan een spoedige advisering. Om verder oponthoud te voorkomen besloot u daarom uw oorspronkelijke adviesaanvraag van 7 oktober 1999, alleen gericht aan de Raad voor Cultuur, te handhaven. Het advies is voorbereid door de commissie Bovensectoraal, onder voorzitterschap van mw. prof. mr. I.C. van der Vlies. In de adviesaanvraag van 7 oktober 1999 werden de volgende vragen aan de Raad voorgelegd: 1. Hoe beoordeelt de Raad de ontwikkelingen op het terrein van kunst en verstandelijke handicap? 2. Hoe kijkt de Raad aan tegen het onderscheid tussen een meer therapeutische invalshoek en een meer kunstzinnige invalshoek?
Raad voor Cultuur
3. 4.
Op welke wijze zou naar de mening van de Raad de participatie van gehandicapte kunstenaars in reguliere kunstinstellingen kunnen worden ondersteund? Welke rol dienen de verschillende overheidslagen (rijk, provincie, gemeente) naar de mening van de Raad te vervullen?
Onderstaand treft u het advies van de Raad aan. 2. Ontwikkelingen op het gebied van ‘kunst en verstandelijke handicap’ De Raad heeft als uitgangspunt voor een definitie van mensen met een verstandelijke handicap gebruik gemaakt van de definitie die het SCP in zijn Rapportage gehandicapten 2000 onder andere gebruikt: ‘verstandelijke handicap is een substantiële beperking in het huidige functioneren, dat wordt gekenmerkt door een significant benedengemiddeld intellectueel functioneren dat gelijktijdig bestaat met daarmee samenhangende beperkingen in twee of meer van de volgende van toepassing zijnde adaptieve vaardigheidsgebieden: communicatie, zelfredzaamheid, wonen, sociale vaardigheden, gebruikmaken van de samenleving, zelfbepaling, gezondheid en veiligheid, functionele schoolse vaardigheden, ontspanning en werken. De verstandelijke handicap komt voor het achttiende levensjaar tot uiting’1. Nederland telt ruim 100.000 mensen met verstandelijke beperkingen, van wie de helft ernstig. Ongeveer een derde van hen verblijft in een intramurale instelling voor verstandelijk gehandicapten2, die in het kader van de AWBZ (Algemene Wet Bijzonder Ziektekosten) worden gefinancierd. In de jaren zeventig is een groot aantal van deze instellingen ertoe overgegaan de dagbesteding van mensen in te vullen met kunstzinnige vorming. Op dit moment zijn er circa veertig ateliers waar verstandelijke gehandicapte kunstenaars actief zijn. Deze ateliers en de leiding zijn verbonden aan en worden betaald door de instellingen waarin de verstandelijk gehandicapten wonen. Sinds de jaren tachtig richten instellingen zich meer op de samenleving en wordt gewerkt aan het opheffen van het isolement dat verstandelijk gehandicapten in het verleden is opgelegd. Dit betekent op het terrein van cultuur bijvoorbeeld dat beeldende kunst van verstandelijk gehandicapten in genoemde ateliers wordt geëxposeerd en daarmee toegankelijk wordt voor ‘buitenstaanders’. Ook voor muziek en theater wordt aansluiting gezocht bij initiatieven in de samenleving. De ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCenW) en Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) krijgen de laatste jaren incidenteel subsidieaanvragen van instellingen die zich onder andere richten op actieve beoefening van kunst voor en/of door verstandelijk gehandicapten buiten de genoemde intramurale instellingen en de 1
Sociaal Cultureel Planbureau, ‘Rapportage gehandicapten 2000, blz. 17).
2
Sociaal Cultureel Planbureau, ‘Verstandig verzorgd’, april 2001, blz. 9).
Pagina
2 Nummer
rc-2001.2994/2
Raad voor Cultuur
daaraan verbonden ateliers. Deze subsidieaanvragen betreffen met name de beeldende kunst en de podiumkunsten (muziek, dans, theater). Het gaat bijvoorbeeld om een toneelgroep voor/door verstandelijk gehandicapten en een instelling die een twee jaarlijkse wedstrijd organiseert in de discipline schilderen. Geen van beide ministeries heeft tot nu toe expliciet beleid geformuleerd t.a.v. kunst door verstandelijk gehandicapten. Binnen het IPO (InterProvinciaal Overleg) is ‘kunst en verstandelijke handicap’ geen onderwerp van overleg. Ook de VNG (Verenigde Nederlandse Gemeenten) krijgt geen signalen van haar leden dat men zich met het onderwerp bezighoudt, althans niet als speerpunt in cultuur- of doelgroepenbeleid. Navraag bij een aantal gemeentes leert dat er nauwelijks aanvragen voor subsidie binnenkomen. Het landelijke Fonds voor Amateurkunst krijgt jaarlijks 8 à 10 aanvragen van instellingen die zich specifiek op de doelgroep verstandelijk gehandicapten richten, met name op het terrein van muziek(festivals) en theaterproducties. Een stijging van het aantal aanvragen is niet waarneembaar. Het Fonds voor Podiumkunsten en het Fonds BKVB krijgen naar eigen zeggen zelden aanvragen binnen. In het kader van de Cultuurnota 2001 - 2004 zijn twee aanvragen binnengekomen op het terrein van de verstandelijke handicap. Wel meer belangstelling Hoewel ‘kunst en verstandelijke handicap’ in de dagelijkse subsidiepraktijk klaarblijkelijk (vooralsnog) geen substantieel issue is, blijkt er in algemene zin de laatste jaren in het kunstenveld wel meer belangstelling voor dit onderwerp te bestaan, getuige: de groeiende bekendheid van instellingen als de Jostiband, Very Special Arts, K4, Maatwerk en Koning Keizer Admiraal; de publicatie van de Boekmanstichting over kunst en handicap in Nederland (Amsterdam, 1999) van de hand van Linus Hesselink en Petra Jorissen; het verslag van een aantal proefprojecten ‘Kunsteducatie en verstandelijk gehandicapten’ van het voormalige LOKV (Utrecht 1999); het symposium ‘dialoog in beeld’ over kunst van mensen met een verstandelijke handicap op 13 juni 2001 in Rotterdam. Kunst? Wat een belangrijke rol lijkt te spelen bij de direct betrokkenen bij het issue kunst en verstandelijke handicap is de erkenning als ‘echte kunst’. De Raad vermoedt dat het verlangen tot (structurele) subsidie mede voortvloeit uit dit streven naar erkenning. Voor de Raad is de vraag of een kunstwerk, gemaakt door een verstandelijk gehandicapte, ‘echte kunst’ is, niet relevant. Het centrale aspect in de beoordeling van een ‘kunstwerk’ is de kwaliteit van het betreffende werk. De Raad voor Cultuur hanteert een pluriform kwaliteitsbegrip, dat verandert onder invloed van cultuurveranderingen en dat afhankelijk is van de culturele context. Kwaliteit is volgens de Raad dus geen universeel gegeven, maar pluriform, genre-gebonden, cultureel en historisch bepaald. Dit
Pagina
3 Nummer
rc-2001.2994/2
Raad voor Cultuur
betekent dat bij de kwaliteitsbeoordeling ieder afzonderlijk ‘kunstwerk’ binnen zijn context, traditie en genre wordt ‘gewogen’.
Pagina
4 Nummer
rc-2001.2994/2
Raad voor Cultuur
Behalve de beoordeling van ‘kunstwerken’ legt de Raad zich ook toe op de beoordeling van instellingen die ‘kunstwerken’ mogelijk maken, zoals intermediairen. Ook hierbij wordt een pluriform kwaliteitsbegrip gehanteerd. In deze context is het kwaliteitsbegrip gerelateerd aan de verschillende functies die instellingen kunnen vervullen binnen hun sector. In beide gevallen is het kwaliteitsoordeel een beoordeling vanuit een professioneel perspectief. Dit kwaliteitsoordeel heeft binnen de Raad de hoogste prioriteit. Daarnaast geeft de Raad zich in zijn eindoordeel rekenschap van het perspectief van de gebruiker en dat van de politiek-maatschappelijke prioriteiten. Tegen deze achtergrond wordt duidelijk dat de Raad geen algemene uitspraken kan en wil doen over de mate waarin kunst van verstandelijk gehandicapten tot ‘echte kunst’ gerekend kan of moet worden. Een dergelijke uitspraak doet de Raad niet ten aanzien van de kwaliteit van cultuuruitingen van welke groepering met welk kenmerk dan ook. 3. Onderscheid therapeutische invalshoek – kunstzinnige invalshoek en rol overheden Met betrekking tot uw vraag naar het onderscheid tussen een meer therapeutische en een meer kunstzinnige invalshoek, merkt de Raad allereerst op dat deze vraag een algemenere gelding heeft en zich niet beperkt tot degenen die een handicap hebben en aan de cultuur willen deelnemen. Wat betreft het terrein van de cultuur ziet de Raad een duidelijk onderscheid tussen de door u genoemde therapeutische invalshoek en een kunstzinnige invalshoek. Daar waar verstandelijk gehandicapten in een actieve vorm (dus niet receptief of reflexief) kunstvormen als schilderen, dans, toneel of muziek beoefenen, kan een onderscheid gemaakt worden tussen activiteiten die een overwegend therapeutisch doel hebben en activiteiten die vooral worden uitgevoerd vanwege de artistieke beleving. In het eerste geval meent de Raad dat dergelijke activiteiten binnen het welzijn/zorg-beleid vallen en dus ook vanuit die hoek gefinancierd zouden moeten worden. In het tweede geval kan onderscheid gemaakt worden tussen amateurkunst, cultuureducatie en professionele kunst. Amateurkunst en cultuureducatie worden vooral op lokaal niveau beleidsmatig aangestuurd en gesubsidieerd. Van (gemeentelijke) centra voor de kunsten (hieronder vallen muziek-, dans-, en theaterscholen, creativiteitcentra (beeldende kunst) en centra voor amateurkunst) mag verwacht worden dat zij binnen hun werkgebied ook inspelen op de eventuele vraag vanuit de groep verstandelijk gehandicapten voor wat betreft het organiseren van cursussen en activiteiten en het aanbieden van speciale faciliteiten. Gemeenten zouden moeten nagaan of er aanleiding is om verstandelijk gehandicapten als aandachtsgroep in hun cultuur- en subsidiebeleid op te nemen. Indien er op landelijke schaal behoefte aan ondersteuning is bij instellingen die zich op verstandelijk gehandicapten richten, zou in eerste instantie gekeken moeten worden of de landelijke
Pagina
5 Nummer
rc-2001.2994/2
Raad voor Cultuur
ondersteunende instellingen voor amateurkunst zoals het SBA, LCA en Unisono iets voor deze instellingen kunnen betekenen. Instellingen die zich specifiek op verstandelijk gehandicapten richten en die bovenlokaal opereren, zouden bij deze landelijke ondersteunende instellingen een aanspreekpunt voor informatie en ondersteuning kunnen krijgen. Subsidiemogelijkheden op landelijk niveau liggen bij OCenW in het kader van de Cultuurnota en bij het Fonds voor Amateurkunst in de vorm van projectsubsidies, waarbij de subsidieaanvragen worden beoordeeld aan de hand van de gestelde criteria. Het eventuele therapeutische aspect speelt hierin geen rol. Daar waar het gaat om professionele kunst, meent de Raad dat het resultaat van een activiteit (d.w.z. een schilderij, een voorstelling, een muziekuitvoering) als een zelfstandig product beoordeeld moet worden op zijn artistieke kwaliteit. Het gegeven wie het product gemaakt heeft en of diegene tot een bepaalde doelgroep behoort, is daarbij in beginsel niet van doorslaggevende betekenis. Verstandelijk gehandicapten die zichzelf als professioneel kunstenaar beschouwen en voor hun werk met subsidie willen worden ondersteund, kunnen daarvoor, net als iedere andere kunstenaar, terecht bij een van de fondsen, bij gemeentelijke subsidiënten of bij de rijksoverheid in het kader van de Cultuurnota. Hun producten worden daarbij beoordeeld op kwaliteit volgens daartoe gebruikelijke criteria. Het eventuele therapeutische aspect maakt daar geen deel van uit. 4. Participatie in reguliere kunstinstellingen Zoals onder punt 3 al is aangegeven, meent de Raad dat voor wat betreft het cultuurbeleid de aanvragen van verstandelijk gehandicapten of hen representerende instellingen een plek moeten krijgen in het reguliere veld van amateurkunst, cultuureducatie en professionele kunst. Er is geen principiële reden om kunstbeoefening en cultuurbeleving voor verschillende groepen in de samenleving gescheiden te organiseren en eventuele subsidieaanvragen in gescheiden circuits te behandelen. Ook in andere maatschappelijke sectoren is het beleid gericht op integratie, respect en ondersteuning (bijv. in het onderwijs). Daar waar dit specifieke problemen oplevert in de praktijk, zouden de betreffende overheden/instanties (ook regionale en lokale) op hun verantwoordelijkheden moeten worden gewezen. Conclusies De Raad ziet op basis van de geschetste recente dagelijkse subsidiepraktijk bij gemeenten en rijk geen aanleiding om binnen het cultuurbeleid een specifiek subsidiebeleid voor verstandelijk gehandicapte kunstenaars op te starten. Verstandelijk gehandicapte kunstenaars en instellingen die zich op deze groep richten kunnen gebruik maken van de subsidiemogelijkheden die er voor amateurkunst, cultuureducatie en professionele kunst zijn, zowel op lokaal als landelijk niveau. Dit geldt nogmaals alleen wanneer de artistieke beleving centraal staat en niet wanneer de activiteit vooral een therapeutisch doel heeft. Het is aan de individuele kunstenaars
Pagina
6 Nummer
rc-2001.2994/2
Raad voor Cultuur
en/of instellingen zelf om te bepalen tot welke van deze drie categorieën zij zichzelf willen rekenen en of zij zich met hun werk lokaal of nationaal willen manifesteren. Op basis daarvan kunnen zij vaststellen bij welke overheid en op welke titel een subsidieaanvraag op z’n plaats is. Hetzelfde geldt wat betreft de subsidiemogelijkheden bij fondsen. Voor andere dan financiële ondersteuning zouden verstandelijk gehandicapte kunstenaars en aan deze groep gerelateerde instellingen zich kunnen wenden tot de landelijke ondersteunende instellingen op het gebied van amateurkunst en cultuureducatie.
Pagina
7 Nummer
rc-2001.2994/2 Hoogachtend,
mr. W. Sorgdrager Voorzitter
dr. J.A. Brandenbarg Algemeen secretaris