raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
-.~.-23 2°3' '"'6 243 2306 AE Den Haag telcroon.31
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dr R.H.A. Plasterk Postbus 16375 2500 BJ Den Haag
datum: 5 december 2007 ons kenmerk: mus-2007.04098/2
onderwerp: Advies Nationaal Glasmuseum Leerdam
Geachte heer Plasterk, Op 17 september jl. heeft u de Raad voor Cultuur advies gevraagd over het Nationaal Glasmuseum Leerdam. Dit museum ontvangt subsidie in het kader van de Cultuurnota 2005-2008. Op basis van de nieuwe subsidiesystematiek voor rijksgesubsidieerde musea vanaf 2009 zou het niet in aanmerking komen voor een langjarig subsidieperspectief. Dat krijgen alleen musea die een rijkscollectie beheren, of een collectie waarvoor de Staat verantwoordelijkheid heeft genomen, en die genoemd worden in bijlage II van uw nota Kunst van leven, hoofdlijnen cultuurbeleid, Andere musea kunnen geen exploitatiesubsidie meer aanvragen bij de Staat. Momenteel verkent u daarom conform het raadsadvies Innoveren, participeren (maart 2007) de mogelijkheid van bestuurlijke overdracht van het Glasmuseum aan de provincie Zuid-Holland en/of de gemeente Leerdam. Uit de als bijlage bij de adviesaanvraag meegezonden aan u gerichte brief van het museumbestuur (d.d. 29 juni 2007) blijkt dat het museum meent ten onrechte geen langjarig subsidieperspectief te krijgen. De beheersovereenkomst met de Staat (voor het beheer van de rijkscollectie) zou daarbij van doorslaggevend belang zijn, en zo zou het museum alleen door de toevallige juridische vormgeving van zijn relatie met de Staat buiten de boot vallen. In 2002 heeft de Staat immers het deel van de museumcollectie dat in eigendom was van de Glasfabriek Leerdam (circa de helft van de totale coilectie) aangekocht en via het Instituut Collectie Nederland (ICN) in langdurig bruikleen gegeven aan het museum. Om zijn relatie met de Staat nog duidelijker te definiëren biedt het Glasmuseum nu het resterende deel van de collectie als schenking aan, ervan uitgaande dat het dan wel een langjarig subsidieperspectief krijgt. In verband met de eventuele acceptatie van de schenking heeft u het ICN gevraagd deze te beoordelen, hetgeen resulteerde in een positief advies. Blijkens de adviesaanvraag is volgens het ICN in het Glasmuseum "een unieke collectie op het gebied van het industriële, het gebruiks- en de vrije glasvormgeving bijeen, die door zijn samenhang van groot belang
raad voor cultuur raad Voor cultuur
raad voor cultuur
mus-2ao7.04098i2
is voor het thema 'glas' in Nederland, gegeven ook de combinatie van collectie, archivalia en documentatie, de historische context van defabriek en de uitstraling daarvan naar andere aan glas gerelateerde initiatieven in de omgeving. De stichtingscollectie en de rijkscollectie vullen elkaar perfect aan. Elk van de collectieonderdelen verliest veel aan waarde en betekenis bij een eventueel uiteenraken."
U vraagt de Raad of hij deze opvatting over de waarde en de lokale gebondenheid van de collectie van het Glasmuseum onderschrijft. Vervolgens vraagt u advies over de eventuele acceptatie van de schenking en over de mogelijke implicaties daarvan voor de rijksverantwoordelijkheid. Huidige stand van zaken
Het Glasmuseum is in 1953 opgericht als bedrijfsmuseum van de Koninklijke Glasfabriek Leerdam. Het is gevestigd in het voormalige woonhuis van P.M. Cochius, de fabrieksdirecteur die een belangrijke rol speelde bij het ontstaan van het moderne kunstnijverheidsglas in het begin van de twintigste eeuw. Inmiddels is het museum met succes verzelfstandigd en profileert het zich als hét kenniscentrum van twintigste-eeuws glas in Nederland. In 2004 oordeelde de Raad dat de kwaliteit van de collectie, het integrale karakter van de documentatie, de logica van de plek en de realistische ambities van het museum een subsidie in het kader van de Cultuurnota 2005-2008 moest rechtvaardigen. Wel plaatste hij de kanttekening dat het museum zijn samenwerking met andere musea met glascollecties zou moeten intensiveren. Het Glasmuseum heeft vóór 2005 nooit een cultuurnotasubsidie ontvangen. Sinds het vorige raadsadvies is er veel gebeurd in en rond het Glasmuseum. Het museum heeft een directeur aangesteld en die heeft de verdere ontwikkeling van het museum voortvarend ter hand genomen. Per 1 januari 2008 zal het Glasmuseum fuseren met de Glasblazerij Leerdam tot de Stichting Glas. De gezamenlijke marktstrategie wordt gekenschetst als 'geleidelijke groei door kwaliteit'. De nieuwe stichting wil ook experimenten in hedendaagse autonome en toegepaste glaskunst stimuleren, uiteindelijk wellicht zelfs door middel van een complete kunstvakopleiding. Het gezamenlijke collectieen kenniscentrum wordt als derde loot aan de stam omgedoopt tot A.D. Copier Instituut (genoemd naar de meest bekende glasontwerper van Nederland) en ondergebracht in de recent verworven, naast het museum gelegen Villa Lingesigt. De in samenwerking met het ICN ontworpen database, waarin de gehele collectie in 72.000 records is gedocumenteerd en ontsloten, vormt daarvan de ruggengraat. Bij de verdere ontwikkeling wordt samengewerkt met beheerders van andere museale en particuliere glascollecties. Het uiteindelijke doel is de gehele collectie Nederlands glas vanaf 1850 te ontsluiten. In het oorspronkelijke museumgebouw komt veel meer ruimte beschikbaar voor exposities. Eind oktober 2007 is het Glasmuseum gesloten voor verbouwing en renovatie; het zal in het najaar van 2008 zijn deuren weer openen. Het nieuwe museum zal een gelaagde presentatie bieden, met verschillende routes voor bijvoorbeeld kenners, cultuurtoeristen en scholieren. De wens is dat het 'digitale glasplein' en het 'fysieke glasplein' op den duur versmelten tot een interactief en flexibel centrum van kennis- en cultuuroverdracht, een 'Glasmuseum
raad voor cultuur Taad VOOT CUltUUT
pagina: 3 mus-2007.04098/2
raad voor cultuur
2.0'. De gemeente Leerdam treedt bij de verdere ontwikkeling van het Glasmuseum op als
samenwerkingspartner en subsidiënt. Zij wil zich nadrukkelijk profileren als 'glasstad' en heeft recent één miljoen euro vrijgemaakt voor de verbouwing van het museum. Op basis van het positieve raadsadvies ontvangt het Glasmuseum in het kader van de Cultuurnota 2005-2008 een jaarlijkse subsidie van ruim € 150.000,-. Van de gemeente Leerdam ontvangt het Glasmuseum een exploitatiesubsidie van ongeveer € 48.000,- en van de provincie Zuid-Holland ontvangt het incidentele projectsubsidies. De eigen inkomsten (recette en winkel) bedragen momenteel zo'n 30% van de totale begroting. Het museum verwacht dat de verhouding tussen subsidies en eigen inkomsten na de fusie met de . glasblazerij omgekeerd zal liggen. Het Glasmuseum beschikte op 1 januari 2006 over vijf betaalde medewerkers (2,2 fte) en 44 vrijwilligers (circa 5 fte). Een nieuwe subsidiegrondslag voor musea
Musea met een rijkscollectie of een collectie waarvoor de Staat verantwoordelijkheid heeft genomen, krijgen volgens de nieuwe subsidiesystematiek een langjarig subsidieperspectief. De historisch gegroeide situatie en de juridische vormgeving daarvan zijn van doorslaggevend belang. Dit is geconcretiseerd in bijlage II van de nota Kunst van leven, hoofdlijnen cultuurbeleid. Andere musea kunnen geen exploitatiesubsidie meer aanvragen. De voorliggende adviesaanvraag biedt de eerste mogelijkheid te reflecteren op toekomstige toevoegingen aan de lijst van rijksgesubsidieerde musea en in het bijzonder op de status van het rijkseigendom van de collectie daarbij. Gezien de mogelijke precedentwerking van dit advies staat de Raad dan ook uitvoerig stil bij de achtergrond van de wijziging van de subsidiesystematiek en bij de rijksverantwoordelijkheid voor collecties van nationaal belang. Musea hebben zoals de Raad reeds meermalen betoogde nooit goed in de cultuurnotasystematiek gepast. De vierjaarlijkse 'doorstroming' van musea - de gedachte dat elke vier jaar een aantal rijksgesubsidieerde instellingen plaatsmaakt voor nieuwe initiatieven - heeft voor de museumsector nooit goed kunnen werken. De voormalige rijksmusea hebben over het algemeen een beheersovereenkomst met de Staat voor gebouw en collecties die dit zelfs praktisch onmogelijk maakt (deze musea hebben recent ook de rwt-status gekregen, het zijn 'rechtspersonen met een wettelijke taak'). De historische budgetten (de subsidiebedragen bij de verzelfstandiging van de rijksmusea in 1995) zijn bovendien nooit substantieel gewijzigd, ondanks pogingen van de Raad en het ministerie om de musea met hulp van Twynstra Gudde (commissie Van Huis in het Cultuurnotaadvies 2001-2004) en Price Waterhouse Coopers (in verband met de plannen voor een nieuw museaal beleidskader in 2003) te benchmarken en de transparantie van de subsidies te vergroten. Onder dergelijke omstandigheden is het weinig zinvo! een systematiek in stand te houden die elke vier jaar weer tientallen nieuwe instellingen verleidt tot het indienen van een aanvraag, terwijl de financiële ruimte marginaal is. De Raad heeft dan ook in zijn adviezen over Verschil maken en de wijziging van de Wet op het specifiek cultuurbeleid (beide 2006) ingestemd met de nieuwe wijze van beoordeling en bekostiging
raad voor cultuur raad VOOr CUR U Ur
raad voor cultuur
pagina: 4 mus-2007.04098/2
van musea. Met zijn A dvies museaal beleidskader (2003) stond hij zelfs aan de wieg daarvan. Voorts hebben pogingen om een blauwdruk voor het Nederlandse museumbestel te creëren, een kwalitatieve indeling van musea of museumtaken op basis waarvan de verantwoordelijkheid van verschillende overheden kan worden vastgesteld, nooit een bevredigend resultaat opgeleverd. Niet in de laatste plaats omdat naast inhoudelijke kwaliteit ook bestuurlijke argumenten altijd een rol hebben gespeeld. De verschillende overheden zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het cultureel erfgoed in Nederland. Van de grote steden wordt bijvoorbeeld verwacht dat zij hun gemeentelijke kunstmusea onderhouden, terwijl vaak moeilijk kan worden volgehouden dat het hier geen musea van nationale statuur betreft. De Raad ziet dat niet als probleem, in zijn advies Een vitaal museumbestel (2005) constateerde hij zelfs dat veel musea er gezien hun maatschappelijke
inbedding juist bij gebaat zijn als de bestuurlijke verantwoordelijkheid zo 'dichtbij' mogelijk ligt. De nieuwe wijze van beoordeling en bekostiging van de rijksgesubsidieerde musea is dus op zich een logische keuze. In het instellingenbeleid verschuift het accent van de vraag welke musea in aanmerking komen voor rijkssubsidie en welke subsidiebedrag daarbij hoort naar de vraag hoe de aangewezen musea presteren en welke bijdrage ze leveren aan het cultuurbeleid. Elke vier jaar zullen ze gevisiteerd worden en zal de Raad een algemeen advies over de stand van zaken in de museumsector uitbrengen. Elke vier jaar ook kunnen op basis van geboekte resultaten en politieke prioriteiten de subsidiebeschikkingen worden herzien, waarbij de prestatieafspraken een grotere rol gaan spelen dan nu het geval is. Daarnaast komt er naar verwachting een afzonderlijke regeling voor vernieuwingsinvesteringen in rijksgesubsidieerde musea. Vanuit cultuurpolitiek oogpunt wordt de bevestiging van de status quo enerzijds dus gecompenseerd door een verbeterd bestuurlijk instrumentarium anderzijds. Toevoegingen aan de rijkscollectie Gezien de achtergrond van de systematiekwijziging kan het niet de bedoeling zijn dat toekomstige toevoegingen aan 'de rijkscollectie' als vanzelf een blijvend uitzicht op subsidie voor het beherende museum met zich meebrengen. Dat zou de bestaande druk op de rijksoverheid alleen maar verleggen van de Cultuurnota naar het verwervings- en afstotingsbe!cid ten aanzien van de rijkscollectie. De Staat heeft dan ook niet de verantwoordelijkheid zich te ontfermen over alle collecties van nationaal belang, niet alleen vanwege de praktische onuitvoerbaarheid daarvan, maar ook omdat die collecties veelal in niet-rijksgesubsidieerde musea uitstekend op hun plek zijn.
Naast de verantwoordelijkheid voor de collecties van de rijksgesubsidieerde musea is de rijksverantwoordelijkheid voor het roerend cultureel erfgoed vooral aanvullend, gericht op het geïnformeerd en verantwoord omgaan met wat de samenleving van waarde vindt en wil bewaren voor de toekomst. Die verantwoordelijkheid krijgt bijvoorbeeld vorm in het globaal inventariseren en op cultuurhistorische waarde schatten van nieuwe
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
mus-2co7.04098i2
erfgoedcategorieën en 'slapende' collecties. Bij het Glasmuseum zou het interessant zijn geweest ook andere (voormalige) bedrijfscollectie bij de beoordeling te kunnen betrekken. In een later stadium komt de Raad daar graag op terug. Dat neemt niet weg dat het soms in de lijn der verwachtingen ligt dat de Staat objecten van nationaal belang aankoopt, bijvoorbeeld als op de lijst bij de Wet tot behoud van cultuurbezit geplaatste voorwerpen naar het buitenland dreigen te verdwijnen of als zich een uitgelezen kans voordoet een lacune in het nationale museumbezit (niet alleen de rijkscollectie) op te vullen. Ook is er uiteraard niets op tegen als de Staat schenkingen en legaten van collecties van nationaal belang aanvaardt en aan qua profiel geëigende musea in bruikleen geeft. Hetzelfde geldt voor objecten die als 'successierecht in natura' rijkseigendom worden. Het ICN speelt in dit soort gevallen als uitvoerend orgaan van de Staat een bemiddelende rol. Het komt enerzijds dus regelmatig voor dat de Staat rijkseigendom in bruikleen geeft aan musea zonder daar een beheersvergoeding bij te geven. Anderzijds zijn niet alle collecties van rijksgesubsidieerde musea met een beheersovereenkomst en een volledige exploitatiesubsidie rijkseigendom. De Raad ziet geen aanleiding daar vanwege de nieuwe systematiek verandering in te brengen door het verband tussen rijkseigendom en rijkssubsidie dwingender te maken dan het is. Er is op basis van de huidige praktijk alle reden om met betrekking tot de rijkscollectie zowel met bruikleenovereenkomsten als met beheersovereenkomsten te werken. De verschillende juridische implicaties daarvan berusten niet op toeval, zoals het Glasmuseum meent. Beoordeling schenking museumcollectie Als de voorgenomen schenking van het Glasmuseum berust op de veronderstelling dat het daarmee een langjarig perspectief op rijkssubsidie verwerft, en daar ziet het naar uit, dan dient het museum er nadrukkelijk op te worden gewezen dat dit een misverstand is. Als het zijn aanbod desalniettemin handhaaft, is er wat de Raad betreft echter geen reden om de schenking niet in dankbaarheid te aanvaarden. De collectie van het Glasmuseum representeert een cruciale fase in de ontwikkeling van toegepaste kunst in Nederland en biedt juist door de combinatie van objecten, documentatie en archivalia een compleet beeld van de Leerdarnse glasproductie in haar hoogtijdagen. Als zodanig mag deze colectie zelfs als exemplarisch worden beschouwd voor het nieuwe en blijvende belang van de kunstnijverheid in Nederland. Zoals het ICN reeds aangaf, vormen de oorspronkelijke fabriekscollectie die nu rijkseigendom is en de oorspronkeljke museumcollectie die nu wordt aangeboden een onlosmakelijk geheel. De twee collecties zijn niet op criteria gescheiden in deelcollecties, het komt zelfs voor dat onderdelen van beide colecties samen een compleet servies vormen. Als de collectie nu juridisch in één hand komt, vormt dat een waarborg voor de toekomst, al lijkt het risico van uiteenvallen als dat niet gebeurt niet erg groot. De aangeboden collectie is immers eigendom van de museumstichting, en professionele musea weten hoe zij hun collecties juridisch moeten vrijwaren van eventuele exploitatierisico's.
raaCl VOOr CUÌtUKr
pagina: 6
raad VOor cultuur raad voor cultuur
museoomom
In de toekomst kan alleen in zeer uitzonderlijke gevallen dus nog sprake kan zijn van toevoegingen aan de groep van rijksgesubsidieerde musea. Maatschappelijke en museale ontwikkelingen kunnen daartoe aanleiding geven, zoals recent bleek uit het initiatief voor
de oprichting van het Nationaal Historisch Museum. Maar het beheren van een deel van de rijkscollectie alleen kan op zich nooit voldoende reden zijn om musea toe te voegen aan de lijst van musea met een langjarig perspectief op rijkssubsidie. Of er in het specifieke geval van het Glasmuseum reden is een beheersovereenkomst te sluiten en een langjarig subsidieperspectief te bieden is dus afhankelijk van meer factoren dan het nationale belang van de collectie eri de eventuele schenking van de helft van de collectie die het museum zelf in eigendom heeft. Sterker nog, de schenking is geen conditio sine qua non. Beoordeling huidigfunctioneren Gezien zijn locatie, collectie en maatschappelijk werkingsveld presteert het Glasmuseum Leerdam momenteel goed. Daarbij moet wel worden aangetekend dat de belofte voor de toekomst zoals geschetst in de plannen nog niet is gerealiseerd. De fusie met de glasblazerij is echter een verstandige keuze. Wat betreft de publiekstaak vullen het museum en de glasblazerij elkaar goed aan. De educatieve meerwaarde is evident en de attractiewaarde van het geheel is groter dan die van de partners afzonderlijk. Het museum zet met deze fusie terecht in op vergroting van het publieksbereik. Momenteel is de verhouding ongeveer 45.000 bezoekers per jaar in de glasblazerij en 20.000 in het museum, met een overlap van slechts 4000. Gezien de fusie met de glasblazerij is het een logische beleidskeuze dat het Glasmuseum de kwaliteit van de huidige productie van studioglas wil verhogen en daarbij ook denkt aan artists in residence en zelfs aan het opzetten van een vakopleiding. Het gevaar van het samengaan met de glasblazerij is namelijk wel dat het museum zich ontwikkelt tot een aardige historische opstelling bij een toeristisch attractie. De keuze voor kwalitatief hoogwaardige (historische en artistieke) activiteiten is dan ook van levensbelang. Het nieuwe A.D. Copier Instituut, dat als kennis- en collectiecentrum zal fungeren, vormt binnen de Stichting Glas naast het museum en de glasblazerij een zelfstandige afdeling. Dit stelt naar verwachting de collectie veilig van eventuele exploitatierisico's en verlaagt de drempel voor samenwerking met andere beheerders van museale en particuliere glascollecties en met andere kenniscentra als universiteiten. Het instituut zal voor het moderne en hedendaagse glas ñmgeren als spii binnen de 'glascollectie Nederland omdat het een platform biedt voor het delen van kennis en collecties van verschillende instellingen. Andere musea met grote glascollecties zien het Glasmuseum als serieuze samenwerkingspartner. De opzet van een nieuwe reeks Cahiers met een hoog documentair gehalte heeft daaraan zeker bijgedragen.
Het museum heeft naar de mening van de Raad zijn positie in het bestel de laatste jaren verstevigd, al waren professionaliteit en onderwerpkeuze van manifestaties en publicaties niet altijd van een even hoog niveau. Voor een museum met zo'n bescheiden staf blijft het lastig om op nationaal en internationaal niveau mee te draaien, al betreft het een 'niche' in
raad vOor cultuur
pagina 7
raad VOOf CUllUUr
mus-2007.04098/2
raad voor cultuur
het museumbestel. De vernieuwing van de publieksfunctie moet echter nog zijn beslag krijgen. De plannen voor integratie van het fysieke en het digitale 'glasplein', gecombineerd met verschillende invalshoeken op de collectie en routes door het museum, klinken veelbelovend en getuigen van een innovatieve geest. Ook in het verleden begon museale vernieuwing vaak juist in kleinere instellingen die opereren aan de rand van het museumbestel. In zijn advies uit 2004 benadrukte de Raad de erfgoedwaarde van het ensemble van collectie, documentatie en historische locatie. Juist in Leerdam is deze collectie op zijn plaats. Als onderdeel van de glascollectie van een van de grote kunstmusea zou zij een deel van haar relevantie verliezen. De gemeente Leerdam voelt dat ook zo en profileert zich in de toeristische markt met succes als 'glasstad'. Een dergelijke historische band tussen museum en lokale gemeenschap brengt ook bestuurlijke verantwoordelijkheid met zich mee. De vraag daarbij is wat van een kleine gemeente als Leerdam verwacht mag worden (ruim 20.000 inwoners, na eventuele gemeentelijke herindeling in de nabije toekomst 35.000). De schaal van de lokale overheid weegt immers mee bij het verdelen van bestuurlijke verantwoordelijkheden, waarover het gesprek zoals blijkt uit de adviesaanvraag reeds is gestart. Volgens het museum is het nu al de ontvanger van de hoogste exploitatiesubsidie van de gemeente, en de recent genomen beslissing om een miljoen euro te investeren in de nieuwbouw van het museum is een mooi en weldoordacht gebaar. Nu het nieuwe Glasmuseum nog niet gerealiseerd is, kan noch de kwaliteit van de publiekstaken, noch het resultaat van de fusie, noch het vermogen eigen inkomsten te genereren en fondsen te werven goed worden ingeschat. Onder die omstandigheden is het erg lastig het gewenste niveau van lokale bestuurlijke betrokkenheid financieel te vertalen. Het museum heeft naast de exploitatiesubsidies veel andere inkomsten en de Raad verwacht dat het museum deze in de toekomst nog zal verhogen dankzij vergroting van het bezoekaantal na de fusie en dankzij het vernieuwende potentieel van het museum dat naar verwachting ook bijdragen van diverse fondsen zal genereren. Maar een solide basis in de vorm van een exploitatiesubsidie is onontbeerlijk. Ook een grotere betrokkenheid van de provincie Zuid-Holland, vanuit cultureel of toeristisch perspectief, is een optie die daarbij moet worden onderzocht. Advies
De Raad is van mening dat de collectie van het Nationaal Glasmuseum Leerdam van nationaal belang is. Hij adviseert u dan ook de aangeboden schenking te aanvaarden. Dit impliceert echter nadrukkelijk niet dat het museum ook een langjarig subsidieperspectief verdient. Op basis van de aard en schaal van de huidige activiteiten kan geen positief advies over toekenning daarvan worden gegeven. Niet omdat belang en kwaliteit van het museum minder zijn dan ten tijde van de toekenning van de cultuurnotasubsidie voor 2005-2008, maar omdat het museum onvoldoende kritische massa heeft om na de wijziging van de subsidiesystematiek te worden toegevoegd aan de groep musea met een langjarig subsidieperspectief. Daarvoor moet sprake zijn van zwaarwegende museale en maatschappelijke belangen en die ontbreken hier.
raad voor cultuur raad voor cultuur raad voor cultuur
pagina: 8
mus-2co7.o4098/2
Het Glasmuseum bevindt zich echter middenin een vernieuwingsproces. Het is nu kwetsbaar. In deze fase is het niet wenselijk dat de Staat zich terugtrekt. Gezien de toegevoegde waarde van de aanwezigheid van de betreffende rijkscollectie op deze locatie en gezien de verantwoordelijkheid die de Staat in het verleden heeft genomen, is het naar de mening van de Raad wenselijk de overgang van bestuurlijke verantwoordelijkheid voor dit museum uiterst zorgvuldig te begeleiden. Het moet in gelegenheid worden gesteld zijn vernieuwingsplannen te realiseren en zich binnen het museumbestel nader te bewijzen. De Raad adviseert daarom de huidige subsidie nog maximaal vier jaar na afloop van de huidige Cultuurnota te continueren, dus uiterlijk tot en met 2012, opdat het nieuwe museum verwezenlijkt kan worden. Naar gelang de uitkomsten van de lopende convenantsbesprekingen met andere overheden kunnen bedrag en termijn uiteraard nog worden bijgesteld. Dit advies is voorbereid door de commissie Musea van de Raad voor Cultuur, bestaande uit Marjan Scharloo (voorzitter), Charlotte Huygens, Elke Pluijmen, Michel van Maarseveen, Paul Mosterd en Jelmer Prins (ambtelijk secretaris). De commissie heeft op 2 november jl een gesprek gevoerd met de directeur en de conservator van het Glasmuseum. Tevens heeft zij als aanvullende informatie ontvangen en bij de beoordeling betrokken het
jaarverslag 2006 en nog niet openbaargemaakte stukken over de fusie met de Glasblazerij Leerdam, de oprichting van het A.D. Copier Instituut, en het Nationaal Glasmuseum als fysiek en digitaal 'glasplein'. Ook de raadscommissie Beeldende Kunst en Vormgeving is bij monde van Timo de Rijk en Gert Staal bij de voorbereiding van dit advies betrokken geweest. Tevens heeft de commissie Titus Eliens, hoofd collecties van het Gemeentemuseum Den Haag, gevraagd naar zijn mening over de professionaliteit en de plaats in het museumbestel van het Glasmuseum.
Hoogachtend
Els H. Swaab Voorzitter
Kees Weeda Algemeen seóretaris