MINISTERIE VAN ONDERWIJS, WETENSCHAP EN CULTUUR
UNIFORM EINDEXAMEN VWO 2015 VAK DATUM TIJD
: ECONOMIE 1 : DINSDAG 16 JUNI 2015 : 07.45 - 10.15 UUR
Aantal opgaven bij dit vak : 3 Aantal pagina’s : 5; Calculator toegestaan. Controleer zorgvuldig of alle pagina’s in de goede volgorde aanwezig zijn. Neem in geval van een afwijking onmiddellijk contact op met de surveillant. (indien nodig, afronden op twee decimalen). SUCCES! Opgave 1. MARKTVORMEN Een Europese investeerder in zonnepanelen is het enige bedrijf in Suriname dat deze vorm van energie verkoopt. De collectieve vraag naar zonnepanelen luidt: qv = -¼p + 65 q = aantal x honderd en p = prijs in $ Gevraagd: [1] 1a Op welke markt opereert deze investeerder? [2] 1b Van welke specifieke marktsoort is er hier sprake? Antwoord motiveren. [2] 1c Noem vier (4) doelstellingen van de producent op. [2] 1d Noem de marketing-mix instrumenten van deze aanbieder op. [1] 2
[1] 3a [2] 3b
[2] 4a [2] 4b
Bepaal de prijsafzetfunctie van de producent. Met betrekking tot de kostenstructuur is bekend dat de variabele kosten per stuk gelijk zijn aan 7½q + 30. De gemiddelde constante kosten zijn 350/q. Bepaal de totale kostenfunctie. Geef gemotiveerd aan of de Wet van toe- en afnemende meeropbrengsten hier van toepassing is. Het streven van deze investeerder is het behalen van een zo groot mogelijke winst. Bereken de optimale productieomvang. Bereken de maximale winst/het minimale verlies. Zie pagina 2 1
[5] 5
Geef dit resultaat grafisch weer. Op een bepaald moment komt er een Chinese concurrent op de markt, die ook naar winstmaximalisatie streeft, maar een totaal andere productietechniek gebruikt bij het vervaardigen van zonnepanelen. Zijn prijsafzetfunctie luidt: P = - 2½q + 100 en zijn totale kostenfunctie is TK = 40q + 200. (p in $ en q in honderd.) De overheid acht het noodzakelijk een kostprijsverhogende belasting in te voeren. Voor het eerste bedrijf geldt een belasting van $ 23 per stuk en voor het tweede bedrijf geldt een belasting van $ 20 per stuk.
[3] [3] [2] [2]
6 7 8 9
Bereken de prijzen die gelden na de belastingheffing. Bereken de inkomsten afkomstig uit deze belastingheffing. Bereken de afwenteling op de consument van het eerste bedrijf. Motiveer welke waarde de kruiselingse elasticiteit tussen deze twee bedrijven zal hebben.
Opgave 2. KEYNESIAANS MODEL Van een bepaald land zijn de volgende macro-economische indicatoren bekend: - Werkloosheidspercentage = 20% - Begrotingsoverschot = 32⅔ mld. - Overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans is 21 mld. - Beroepsbevolking is 21¼ mln. - Gemiddelde arbeidsproductiviteit = 20.000 geldeenheden. Gevraagd: [1] 1 Geef aan de hand van bovenstaande informatie aan dat de overheid van dit land geen evenwichtig beleid voert. [2] [2]
2a Bereken het evenwichtsinkomen. 2b Bereken het full employment inkomen.
[3]
3
Geef de arbeidsmarkt grafisch weer.
[2]
4
Bereken hoe groot het saldo van de particuliere sector moet zijn. Zie pagina 3
2
Het Keynesiaanse model van deze economie ziet er als volgt uit: C = cYb + Co (Consumptie) I = Io (Investeringen) B= bY + Bo (Belastingen) O = oY + Oo (Overheidsuitgaven) E = eI + Eo (Export, waarbij e = 1/5) M = mY + Mo (Import) [3]
[3] [3]
[1]
5a Leid de algemene gedaante van de multiplier af en bereken deze als ook bekend is dat de som van de autonome grootheden bij het evenwichtsinkomen gelijk is aan 170 mld. 5b Geef het evenwichtsinkomen grafisch weer. 6a Via een bevriende natie komt er een additionele investering van 30 mld. het land binnen. Ga door middel van een berekening na of deze investering voldoende is om bestedingsevenwicht in deze economie te bereiken. 6b Noem naast bestedingsevenwicht nog een economisch doel van de overheid. De monetaire sfeer wordt ook in het model betrokken. De geldvraag luidt: Mv = 1/3 Y – 2r + 50 en het autonoom geldaanbod bedraagt 135⅓. De parameters en de autonome grootheden hebben de volgende waarden: c=¾ Co = 40 Eo = 100 b=⅓ Bo = 20 o=⅕ Oo = 30 m= ⅕ Mo = 21 De investeringsfunctie luidt nu: I = -5r + 106. De export is nu volledig autonoom. (alle bedragen in mld.)
[3]
7
Bereken het algemeen of simultaan evenwicht.
[3]
8
Met hoeveel zal de autonome export moeten veranderen om bestedingsevenwicht te bereiken?
[4]
9
Geef aan hoe het evenwichtsinkomen zal veranderen als: a. Er massaal wordt opgepot door het publiek b. Er door de overheid een importbeperking wordt opgelegd.
Zie pagina 4 3
Opgave 3. BUITENLAND [2] 1a [1] 1b [1] 1c
Van welke twee mijnbouwsectoren is in de afgelopen twee decennia het aandeel in de deviezenopbrengsten van Suriname sterk afgenomen respectievelijk toegenomen? Noem voor die afname en toename van het deviezenaandeel een oorzaak. Wat is het belang van exportdiversificatie?
[1] 2a [2] 2b
Wat geeft een prijsindex weer? Bereken de ruilvoet gegeven een exportindex van 102 en een gemiddelde stijging van de importprijs met 10%. [1] 2c. Interpreteer de uitkomst van de ruilvoet. [1] 2d Noem een negatief en een positief effect van het kelderen van de wereldmarktprijs van aardolie voor de Surinaamse economie.
De volgende gegevens zijn ontleend aan een betalingsbalans ( in miljoen dollar): - De lopende rekening vertoonde een tekort van 20 - De importwaarde van de handelsbalans is 400 - De importdekking is 110% - Saldo onzichtbaar verkeer ?? - Saldo structureel kapitaalverkeer is 44 - De monetaire reserve is toegenomen met 3. [5] 3a [1] 3b [1] 3c
Stel de betalingsbalans aan de hand van bovenstaande gegevens samen. (alleen bestaande uit de saldi van de verschillende rekeningen). Waaruit blijkt uit bovenstaande gegevens dat er sprake is van een handelsoverschot? Bereken de exportwaarde.
[3] 4
Toon aan de hand van cijfermateriaal aan of de evenwichtssituaties gelden voor deze betalingsbalans.
[1] 5a [2] 5b
Waarom is de wisselkoers van enorm belang? Waarop is het wisselkoersbeleid van de Centrale Bank gericht en welk monetair instrument kan daarvoor worden gehanteerd? Wat wordt onder appreciatie van de nationale munt verstaan?
[1] 5c
Zie pagina 5
4
Verschillen in absolute- en comparatieve kosten kunnen de basis zijn van internationale handel. Tabel 1 Product X Product Y
Land A 16 23
Land B 23 21
Land D 16 23
Land E 22 26
Tabel 2 Product U Product V [2] [1] [1] [3]
6a 6b 6c 6d
Noem 2 uitgangspunten die hier gelden voor internationale handel. Welke tabel geeft aan dat een absoluut kostenverschil de basis is voor handel? Noem een wederzijds voordeel van handel. Indien er geen sprake is van absolute kostenverschillen, van welke kostenverschillen is er wel sprake en toon door middel van berekeningen aan welk land welk product zal exporteren.
Cijfer = (score + 10)/10
******************************************************************************
5