Baby Friendly Hospital Initiative BFHI Baby Vriendelijke Ziekenhuizen Initiatief WHO / UNICEF Bevordering van de kwaliteitszorg over de begeleiding bij borstvoeding
.be Hoe kan men het kwaliteitscertificaat “Baby Friendly Hospital Initiative” behalen in België? Praktische gids om te voldoen aan de criteria –waaronder de Tien Vuistregels- van het BFHI tot het behalen van het kwaliteitscertificaat Coördinatie BFHI –IHAB Van het Federaal borstvoedingscomité FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en leefmilieu
Steunt BFHI
2
de
editie BFHI - praktische gids,
FBVC december 2006
Samenvatting Nuttige adressen 1. Inleiding· 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
P4
Hoofddoelstellingen van het BFHI Fasen tot het behalen van het kwaliteitscertificaat Bijkomende informatie over de externe evaluatieprocedure Verzamelen van de gegevens over de voeding van de pasgeborene De Tien Vuistregels voor het welslagen van de borstvoeding Respecteren van de internationale gedragscode HIV en zuigelingenvoeding (opti e voor het behalen van het certificaat) Arbeid en bevalling (opti e voor het behalen van het certificaat) Medische aanvaardbare redenen om moedermelk aan te vullen of te vervangen
P7······ P10 P13 P20· P23 P42 P43 P43 P44
Bijlagen: zelfevaluatieformulier
Afkortingen o o o o o o o o o
BFHI: Baby friendly Hospital Initiative FBVC: Federaal borstvoedingscomité FOD: Federale Overheidsdienst WHO: World Health Organisation WHA: World Health Assembly UNICEF: United nations children’s fund CoFAM: Coordination française pour l’allaitement maternel Code : De Internationale Gedragscode voor het op de markt brengen van vervangingsmiddelen voor moedermelk EBM: Evidence based medecine
BFHI Praktische gids, FBVC december 2006
2
Nuttige adressen Promotor van het actieplan BFHI- België: Federaal Borstvoedingscomité ( FBVC) Secretariaat FBVC: Mevr. Pascale De Gryse tel 02 -210 52 52
[email protected] Administratieve ondersteuning voor het BFHI Project voor de ziekenhuizen: FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en leefmilieu Directeur generaal, Organisatie van de gezondheidsvoorzieningen Eurostation Blok 2 – 1st verdieping 1D01E Victor Horta plein 40 bus 10 1060 Brussel contactpersoon FOD: Dr.Anne Clercx 02 524 85 67
[email protected]
Contactgegevens van de coördinatrices voor de pilootfase 2007-2008 : Serena Debonnet (NL) 02- 757 66 90 0476 - 35 14 51
[email protected]
Françoise Moyersoen (Fr) 081- 31 04 39 0497 -75 33 15
[email protected]
Gecertificeerde ziekenhuizen BFHI in Belgie • • • • • •
Centre Hospitalier Universitaire Hôpital St Pierre, Bruxelles Clinique Edith Cavell, Uccle Clinique Saint Pierre, Ottignies Hôpitaux Iris Sud, Site Etterbeek-Ixelles Sint Vincentius ziekenhuis Antwerpen Universitair Ziekenhuis Antwerpen
Web sites http//www.health.fgov.be :(kies uw taal NL FR- Gezondheidszorg- Zorginstellingen-Omzendbriefrechter hoek) officiële documenten en informatie verspreid door het federaal borstvoedingscomité (FBVC ) voor de geïnteresseerde ziekenhuizen(kies de taal/News/omzendbrief) De volgende website, opgesteld door Belgische verenigingen, geven informatie over het BFHIIHAB en nuttige adviezen voor zowel professionele hulpverleners als voor ouders : www.unicef.be : sectie: de verdere ontwikkelingen over het BFHI- België www.lllb.org : La Leche League België vzw www.vbbb.be : Vereniging Begeleiding en Bevordering van Borstvoeding VBBB vzw www.vzwborstvoeding : Borstvoeding vzw www.allaitementmaternel.be : Centre d’Education du Patient asbl www.infor-allaitement.be : Infor Allaitement asbl
Noot: het UNICEF –logo dat gebruikt wordt in dit document wordt voorlopig gebruikt bij de bekendmaking van het project BFHI in België en is uitsluitend bestemd voor dit doel.
BFHI Praktische gids, FBVC december 2006
3
1. Inleiding Wat ligt aan de basis van dit initiatief Het BFHI, Baby Vriendelijke Ziekenhuizen Initiatief (wereldwijd bekend als Baby Friendly Hospital Initiative) werd verwezenlijkt door de Wereldgezondheidorganisatie -WHO- en door United Nations International Children's Emergency Fund -UNICEF-, in 1991, ter de bescherming, bevordering en ondersteuning van borstvoeding.
Het FBVC heeft een voorstel van actieplan ingediend aangepast aan ons land, dat door de minister van Sociale zaken en Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en leefmilieu, werd besproken in samenwerking met UNICEF, dit heeft de aanleiding geven tot het volgend besluit om vanaf 2005 ondersteuning te bieden.
Zeer snel vonden zij de nodige ondersteuning binnen internationale organisaties, politiek, gezondheidsmedewerkers, verenigingen en steungroepen voor borstvoedende moeders, zowel in de ontwikkelde als in de onderontwikkelde landen.
In het actieplan werd een pilootfase 20052006 voorzien, waarin het FBVC alle kraamafdelingen wilde informeren en extra ondersteuning bieden aan de vijf geselecteerde kandidaat-pilootdiensten voor de verwerving van het kwaliteitscertificaat “ Baby Friendly Hospital Initiative”. Uiteindelijk werden er 6 ziekenhuizen tijdens de pilootfase geselecteerd en zij behaalden allen het BFHI-certificaat in oktober 2006. Tijdens een opvolgfase 2007-2008, heeft het FBVC als streefdoel het behalen van het certificaat voor 10 andere kraamafdelingen. Iedere kraamafdeling wordt uitgenodigd tot vrijwillige deelname aan dit initiatief en hierbij ook de diensten prenatale consultatie, pediatrie en neonatologie waarmee zij nauw samenwerken te betrekken. Het huidige actieplan richt zich, onder toezicht van het ministerie van volksgezondheid, tot de kraamafdelingen. Het FBVC zal in een later stadium een extra « BabyVriendelijk » actieplan opstellen voor de diensten pediatrie, neonatologie, pre- en postnatale zorgen binnen de eerste lijnszorg, kinderopvang en geboortehuizen. Het FBVC zal ook blijven verder werken rond continu advies over sociale mogelijkheden, omgeving, wetgeving, ed. die borstvoeding vergemakkelijken en ervoor kunnen zorgen dat jonge moeders langer borstvoeding blijven geven. We moeten blijven streven om borstvoeding binnen elke leef- en werkomgeving te sensibiliseren en te promoten. We mogen hierbij ook de media niet vergeten om er zeker van te zijn dat moeders die borstvoeding geven, positief benaderd worden en waarbij men ook de Internationale Gedragscode respecteert.
Dit initiatief richt zich voornamelijk tot de kraamafdelingen binnen een ziekenhuis, zodanig dat deze diensten een referentie vormen voor een ‘goede start en begeleiding van borstvoeding’. Meer dan 20.000 ziekenhuizen in 152 landen hebben dit kwaliteitscertificaat behaald. Langzaam breidde dit initiatief zich verder uit naar andere gezondheidsdiensten die zich ook bekommerden om de zorg van moeder en kind; prenatale consultatie, neonatale en pediatrische diensten. Om de sensibilisatie via een netwerk van verenigingen voor moeders en professionele hulpverleners te verstevigen hebben de meeste landen een nationaal borstvoedingscomité opgericht met als hoofddoel borstvoeding te promoten en het BFHI verder uit te bouwen. Situering van BFHI in België In Belgie werd van bij de lancering van het BFHI door de verschillende borstvoedingsorganisaties gewerkt rond de thema’s van dit project. Verschillende jaren zijn de ziekenhuizen aan het werken aan deze kwaliteitsnormen doch zonder duidelijke structuur. Het Federaal Borstvoedingscomité (FBVC) heeft in 2001 een officiële vraag ingediend tot “deelname aan het verwezenlijken van een Europees actieplan volgens de richtlijnen van WHO en UNICEF voor het behalen van het certificaat “ Baby Friendly Hospital Initiative”.
BFHI Praktische gids, FBVC december 2006
4
Doelstelling van het BFHI De hoofddoelstelling van het BFHI is te verzekeren dat iedere baby – en de moedervan bij de geboorte de beste start krijgt voor een optimale gezondheid. Dit is de aanzet geweest om binnen de gezondheidsdiensten om hun werkmethoden te optimaliseren en de huidige informatiesessies voor de toekomstige ouders grondig te herzien en bij te sturen. Dit om de ouders een bewuste voedings keuze voor hun kind te laten maken en zich bij deze beslissing ondersteund te voelen. Waarom het certificaat “Baby Friendly Hospital ” De gezondheidsdiensten die door hun vaardigheden en blijvende inzet voor de moeders een klimaat hebben gecreëerd waarbij de verzorging van de baby en de begeleiding van de borstvoeding optimaal is, kunnen in aanmerking komen voor een kwaliteitscertificaat. Het internationale certificaat van WHO/UNICEF “BFHI” kan slechts bekomen worden na een evaluatieprocedure. Deze procedure gebeurt volgens internationale standaard richtlijnen die wij met deze brochure willen toelichten. Van de toekomstige moeders geeft de meerderheid aan hun baby zelf te willen voeden. Men heeft opgemerkt dat de helft van deze moeders stoppen met borstvoeding enkele weken na de geboorte, vaak door het krijgen van tegenstrijdige adviezen of door een tekort aan ondersteuning . Door te streven naar het Certificaat zal de gezondheidsinstelling een beleid opstellen om de moeders prenataal, gedurende hun zwangerschap te informeren en hen te ondersteunen in hun borstvoedingskeuze. Voor al de gezondheidswerkers is het nodig om de voordelen en het belang van borstvoeding voor moeder en kind grondig te kennen . Deze basiskennis is onontbeerlijk om een uniform borstvoedingsbeleid op te stellen en het bekend te maken aan de gezondheidswerkers die met de moeders en kinderen in contact komen. Pas als iedereen op dezelfde golflengte zit kan men verder streven naar het behalen van het kwaliteitscertificaat. Streven naar kwaliteit bij de begeleiding van bij de geboorte bevordert
de band tussen ouders en baby en bouwt mee aan een gezonde toekomst. De Mother friendly richtlijnen kunnen hierbij een hulpmiddel zijn. Inhoud van deze praktische gids Deze gids bevat de nodige praktische informatie voor het team – in het bijzonder voor de kraamafdeling- zij zullen samen streven om de kwaliteitsrichtlijnen van het BFHI te integreren binnen de afdeling en dit in het vooruitzicht voor het behalen van het internationaal “Baby friendly hospital initiative”Certificaat. De hoofddoelstellingen worden verduidelijkt en verder vindt u een beschrijving van : • iedere vuistregel, • de doelstellingen die tijdens de evaluatie nagegaan zullen worden, • de diverse thema’s waarover men de moeders kan aanspreken over de begeleiding en ondersteuning bij de borstvoeding, Als bijlage(1) vindt u het zelfevaluatieformulier dat gebruikt wordt binnen de kraamafdeling. Tijdens de externe evaluatie zijn het voornamelijk deze punten die nagegaan worden, uiteraard is dit document minder uitgediept dan deze die de evaluatoren gebruiken. Basis blijft de wereldwijd geldende criteria opgesteld door WHO en UNICEF in hun totaliteit na te leven. Wat u niet zal terug vinden in deze brochure Om het verkregen Certificaat te behouden zal de gezondheidsinstelling erover waken dat de kwaliteit van haar zorg bewaard blijft. Daarom moet er regelmatig een zelfevaluatie gedaan worden, gevolgd door een herevaluatie door het externe expertenteam.De Belgische richtlijnen voor deze procedures worden laten meegedeeld aan de betreffende ziekenhuizen. In deze brochure wordt geen melding gemaakt van de richtlijnen voor neonatologie of pediatrie om als dienst het certificaat te behalen. Dit vraagt, net zoals in de andere landen waar dit
BFHI Praktische gids, FBVC december 2006
5
al bestaat, een aanpassing van bepaalde vuistregels volgens de noden van deze diensten. Indien er toch interesse blijkt te zijn
om hieraan te werken kan u contact opnemen met het FBVC en de coördinatrices van het BFHI.
Deze brochure is grotendeels geïnspireerd op een gelijkaardige brochure van UNICEF UK Baby Friendly Initiative, London 2001, en analoge documenten opgesteld door: Coordination Française pour l’Allaitement Maternel (CoFAM), werkgroep BFHI 2004. Wij willen deze organsisaties van harte danken voor de uitwisseling van informatie en de samenwerking die zij ons boden. Meer uitleg kan u terugvinden op hun Internet site: www.babyfriendly.org.uk en www.coordinationallaitement.org
In deze tweede versie van de informatiebrochure werden de nieuwe richtlijnen van WHO en UNICEF 2006 opgenomen. Deze richtlijnen houden meer rekening met borstvoeding als geheel en het respecteren en herkennen van het ritme van de zuigeling. Hierdoor worden de criteria ruimer bekeken binnen de gezondheidszorg. Psychische en fysische behoeften van moeder en baby tijdens arbeid en bevalling en in het postpartum worden hierin meer betrokken . De moeders die om een medische reden geen borstvoeding mogen geven of niet willen, denk hierbij aan de hiv-positieve moeders, verdienen het wel om met dezelfde ondersteuning en de nodige informatie begeleid te worden. De grote lijnen van het BFHI-project blijven bewaard maar de evaluatie zal een globaler beeld creëren van de situatie binnen de instelling.
BFHI Praktische gids, FBVC december 2006
6
2. Hoofddoelstellingen van het BFHI 2.1 Bevorderen van de kwaliteitszorg door heel het team De Tien Vuistregels voor het welslagen van de borstvoeding vormen de hoeksteen van het BFHI. Het is een samenvatting van de handelingen die men zou moeten naleven om borstvoeding aan te moedigen binnen de kraamafdeling. Zij staan mee borg als minimale praktische richtlijnen om als « Babyvriendelijk » erkend te worden. Iedere vuistregel geeft bondig weer wat nagestreefd moet worden en kan gezien worden als een belangrijke opdracht binnen de afdeling. Het is mogelijk dat de huidige werkwijze indruist tegen deze vuistregels. Toch zijn het de meest aanbevolen begeleidingsnormen tot het welslagen van borstvoeding. Het gaat om een project waarbij een zeer hoge kwaliteitsnorm gevraagd wordt, bij de begeleiding van de geboorte, de eerste binding tussen ouder– kind en het garanderen van een optimale voedingstoestand van de zuigeling.
Men mag niet uit het oog verliezen dat men steeds de vaardigheden van de ouders en de zuigeling moet blijven respecteren. Het streven naar deze normen mag geen wedstrijd worden om de borstvoedingscijfers te verhogen en waarbij men vergeet de ouders te begeleiden in hun nieuwe taak. Het BFHI-programma met o.a. de Tien Vuistregels voor het welslagen van de borstvoeding heeft reeds zijn efficiëntie bewezen in verschillende landen. Het is geen verplichting om het kwaltiteitscertificaat te behalen maar eerder een aanzet om deze richtlijnen te implementeren binnen de dienst. Het samen streven naar de hoge normen kan al heel wat verbeteringen brengen en dan kan het certificaat de kers op de taart zijn.
Tien Vuistregels voor het welslagen van de borstvoeding Alle instellingen voor moeder- en kindzorg dienen er zorg voor te dragen: 1. dat zij een beleid ten aanzien van borstvoeding op papier hebben, dat standaard bekend gemaakt wordt aan alle betrokken medewerkers. 2. dat alle betrokken medewerkers de nodige opleiding en vaardigheden aanleren, die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van dat beleid. 3. dat alle zwangere vrouwen voorgelicht worden over de voordelen en de praktijk van borstvoeding geven. 4. dat de baby onmiddellijk na de geboorte huid op huid met de moeder wordt gelegd en dit gedurende minimum een uur, moedig de moeders aan om de hongersignalen van hun baby te herkennen en biedt hulp aan indien nodig. 5. dat aan vrouwen uitgelegd wordt hoe ze hun baby aan moeten leggen en hoe zij de melkproductie in stand kunnen houden, zelfs als de baby van de moeder gescheiden moet worden. 6. dat pasgeborenen geen andere voeding dan borstvoeding krijgen, noch extra vocht, tenzij op medische indicatie. 7. dat moeder en kind dag en nacht bij elkaar op een kamer mogen blijven (‘rooming-in’). 8. dat borstvoeding op verzoek wordt nagestreefd. 9. dat aan pasgeborenen die borstvoeding krijgen geen speen of fopspeen gegeven wordt. 10. dat er borstvoedingsbegeleidingsgroepen (moedergroepen) gevormd kunnen worden en dat vrouwen bij het beëindigen van de zorg naar deze groepen verwezen worden. Verklaring van WHO/UNICEF (1989, Nederlandse uitgave 1991, herziene druk 1997) : “Bescherming, bevordering en ondersteuning van borstvoeding: de bijzondere rol van de gezondheidszorg” Bijgewerkt met de BFHI-richtlijnen voor degids, integrale gezondheidszorg, januari 2006 BFHI Praktische FBVC december 2006
7
2.2 beschermen van de ouders voor alle promotie van zuigelingenvoeding Uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat de promotie van zuigelingenvoeding, spenen, en tutten een negatieve invloed hebben op de handelingen van professionele zorgverleners. De voedingskeuze van de ouders wordt eveneens hierdoor sterk beïnvloed. De Internationale Gedragscode voor het op de markt brengen van vervangingsmiddelen voor moedermelk ligt aan de basis van een oproep door UNICEF,in 1991, om een totaal verbod van het verdelen van stalen of gratis producten opgenomen in de Code te realiseren. Binnen Europa hebben de verschillende landen zich geschikt naar deze Code en in Belgie werd een Koninklijk Besluit opgesteld op 27/09/1993. Dit KB dekt een groot deel van de Code en van de WHA richtlijnen.
Om het BFHI Certificaat te bekomen zal een ziekenhuisinstelling ervoor zorgen dat de Code nageleefd wordt door er over te waken dat er nergens commerciële invloeden mogelijk zijn .Het is dan ook van uitzonderlijk belang dat iedere informatiebron (brochures, plooibriefjes, video’s, geschenkdozen,etc.) die gebruikt worden binnen de lokalen van de instelling in regel zijn met het borstvoedingsbeleid, de Code en het Koninklijk Besluit. In de bovengenoemde documenten vindt men de reglementering terug voor de firma’s van zuigelingenvoeding. De coördinatrices kunnen u de nodige documenten bezorgen indien deze gewenst zijn.In hoofdstuk 7 van deze brochure vindt u een beknopte bespreking.
2.3 waken over de kwaliteit van de begeleiding en de zorgen tijdens de arbeid en de bevalling De basis van het BFHI gaat voornamelijk over de prenatale informatieverstrekking en de postnatale begeleiding van de nieuwe ouders, waar men ernaar streeft de moeder kind binding te versterken en de voedingsnoden van de zuigeling waarborgt. Sinds 2006 wordt binnen het BFHI meer aandacht besteed aan de zorg en begeleiding van de moeders tijdens de arbeid en bevalling. De fysische en
psychische noden van de moeders worden gerespecteert in zoverre de situatie dit toelaat.Tijdens de evaluatie van de kandidaat ziekenhuizen voor het certificaat zal men voortaan deze zorgen in het perpartum integreren nadat er verduidelijkingen vanuit het FBVC gegeven worden. In hoofdstuk 9 van deze brochure vindt u een beknopte bespreking
2.4 bewuste keuzes maken Het BFHI respecteert de voedingskeuze en de wijze van verzorging die de ouders verkiezen. De professionelen binnen de gezondheidszorg hebben de verantwoordelijkheid om de ideale handelingen aan te moedigen en om erover te waken dat de ouders de weg vinden naar de juiste informatie, waardoor zij bewuste keuzes kunnen maken. Deze informatie moet vroeg gegeven worden zodanig dat de ouders over voldoende tijd beschikken om over alles goed na te denken. Dit wil zeggen: tijdens de zwangerschap en na de bevalling. Deze informatie kan
gegeven worden tijdens een lesmoment maar ook gedurende de dagelijkse professionele zorgen op de dienst. Bij de evaluatie zullen instellingen niet negatief beoordeeld worden indien de moeder een weloverwogen keuze heeft gemaakt, die in tegenstelling staat tot de aanbevolen richtlijnen. Indien een moeder een medische contra indicatie heeft om borstvoeding te kunnen geven zal dit steeds gerespecteerd worden en zal men ervan uitgaan dat deze moeders de nodige inlichtingen kregen over moedermelkvervangend producten en hoe deze te bereiden. Binnen deze groep vallen de moeders die HIV positief zijn en waarbij men afraad om
BFHI Praktische gids, FBVC december 2006
8
moedermelk te geven wegens het transmissie gevaar. Indien men opmerkt dat moeders anders handelen dan de voorgestelde richtlijnen (gebruik van fopspeen,baby laten rusten bij de verpleging…) dan is het de taak van de evaluator om na te vragen of deze moeder over voldoende informatie beschikte om deze keuze te maken. De evaluatoren gaan ervan uit dat de keuze die een moeder gemaakt heeft, genomen werd nadat zij over voldoende informatie beschikte. Het is dan ook belangrijk dat men in alle brochures, posters, videobeelden, geschenken… die men gebruikt binnen de instelling waar zwangere vrouwen en moeders komen, steeds rekening houdt met het borstvoedingsbeleid. De Internationale Gedragcode voor het op de markt brengen van vervangingsmiddelen voor moedermelk (1), de resoluties van de WHA over deze code, en het hierbij horende KB(2) zijn van groot belang voor het behalen van het certificaat.
De Tien Vuistregels gelden ook voor zuigelingen die geen borstvoeding krijgen. Het is het geheel van informatieverstrekking, het ononderbroken contact tussen moeder en baby, voeding op vraag, opleiding van het personeel die vereist is om betere inzichten te verwerven in de noden van moeder en baby en dit voor alle moeders en baby’s. Dit duidt er op dat « Babyvriendelijk » een zeer ruim begrip is. (1) De Internationale Gedragscode voor het op de markt brengen van vervangingsmiddelen voor moedermelk (1981) en de erop volgende resoluties aangenomen gedurende de wereldgezondheidsvergaderingen (2) KB van 27 september 1993 (3) « bijvoeding » is alles wat moedermelk gedeeltelijk of volledig vervangt voor het kind de leeftijd van 6 maanden bereikt heeft
BFHI Praktische gids, FBVC december 2006
9
3. De fasen tot het behalen van het kwaliteitscertificaat Het behalen van het internationale certificaat vraagt om een grondige en vaak langdurige voorbereiding. De richtlijnen zijn streng, tussen 80% en 100% van de vragen moet correct beantwoord worden. Vooraleer de evaluatie door een extern expertenteam in de instelling wordt uitgevoerd.wordt er een zware inspanning van het voltallige personeel gevraagd. Vanuit het FBVC werden er twee coördinatrices aangesteld tijdens de pilootfase 2007-2008. Zij kunnen u aanvullende informatie verstrekken en zij begeleiden de geselecteerde instellingen. Hun gegevens kan u terugvinden op pagina 2. 3.1 zelfevaluatie Binnen de instelling zal men nagaan hoever men al staat met de toepassing van de Tien Vuistregels. Dit gebeurt aan de hand van een vragenlijst, het zelfevaluatieformulier. Afhankelijk van de antwoorden kan men zich een beeld vormen van de zwakke en sterke punten. Met deze gegevens wordt een haalbaar, realistisch actieplan opgesteld om uiteindelijk aan de voorwaarden van BFHI te voldoen. Zelfevaluatieformulier: Als bijlage(1) bij deze gids Via de website http//www.health.fgov.be :(kies uw taal NL FR- Gezondheidszorg- Zorginstellingen-Omzendbrief-rechter hoek) 3.2 opstellen van een actieplan en vormen van een borstvoedingscomité Het opstellen van een actieplan dat melding maakt van het noodzakelijke opleidingsprogramma en de werkpunten ter verbetering van het beleid (om te voldoen aan de minimumvereisten). Samenstellen van een borstvoedingscomité om binnen de instelling de nodige acties voor te bereiden.Dit comité bestaat uit minstens een vroedvrouw, een gynaecoloog en een pediater via deze personen zal de communicatie met de coordinatrices van het BFHI en het FBVC verlopen. Noot: bij het aanduiden van deze personen is het belangrijk dat zij zich kunnen vrijmaken voor de vergaderingen die binnen de instelling plaats vinden in het bijzijn van de coordinatoren BFHI. Tijdens de vergaderingen, op het ministerie van volksgezondheid, met de geselecteerde ziekenhuizen wordt hun aanwezigheid gevraagd. De data van deze bijeenkomsten worden op voorhand vast gelegd zodanig dat iedereen hier rekening mee kan houden. 3.3 voorbereiding van de kandidaten voor het Certificaat De instelling die zich kandidaat stelt zal volgende documenten bezorgen aan het FBVC: o een kopie van het volledig ingevulde zelfevaluatieformulier, o een copie van het huidige beleid betreffende de zuigelingenvoeding, o het progamma dat aan de zwangere vrouwen wordt gegeven, o het opleidingsprogramma (inhoudelijk) over de zuigelingenvoeding dat gegeven wordt aan de verschillende beroepsgroepen die in contact staan met moeder en kind, een overzicht van de opleidingsdagen die al gegeven werden of die gepland worden voor de toekomst. Een overzicht van de personeelsleden die reeds de opleiding volgden of die in de nabije toekomst een opleiding krijgen. o een overzicht van de borstvoedingscijfers binnen de instelling van de voorbij jaren.
BFHI Praktische gids, FBVC december 2006
10
Met al deze gegevens maakt de instelling duidelijk dat zij verder willen streven naar het behalen van het certificaat. Het actieplan mag toegevoegd worden om een beter kijk te krijgen op de interne actiepunten. Tijdens de studiedag BFHI in maart 2008 is er een mogelijkheid om onderlinge informatie uit te wisselen tussen de verschillende instellingen die zich voorbereiden op het behalen van het certificaat. Gedurende de voorbereidingsperiode tot het behalen van het certificaat kan u een beroep doen op de BFHI-coördinatoren aangesteld door het FBVC. Zij kunnen u helpen bij de verschillende stappen van het actieplan. Een pre-evaluatie van alle geschreven documenten en de huidige handelingen zal plaats vinden in de eerste twee maanden na de selectie van de ziekenhuizen.De resultaten van deze preevaluatie zullen besproken worden om een duidelijk beeld te geven waar er extra aandacht aan zal besteed moeten worden. aanvraag tot kandidatuur voor de pilootfase 2007-2008 werd naar alle Belgische kraamafdelingen verstuurd op 15 december 2006
3.4 externe evaluatie Indien een instelling voldoet aan de Tien Vuistregels en aan de nodige beschreven richtlijnen, kan men via het FBVC een aanvraag doen voor een externe evaluatie. De evaluatie gebeurt door opgeleide evaluatoren aangesteld door het FBVC. Zij zullen 3 dagen in uw instelling verblijven om te observeren, gesprekken aan te gaan met leden van de directie, moeders en professionele gezondheidswerkers en een evaluatie rapport op te stellen. Hun eerste beoordelingen worden met de leden van het verzorgende personeel besproken tijdens een eindvergadering op het einde van de evaluatie.De evaluatoren zijn niet bevoegd tot het uitreiken van het certificaat en gaan ook niet over tot het nemen van de eindconclusie.Hierbij dient rekening gehouden te worden na afloop van deze vergadering. Het rapport wordt uitgeschreven en doorgegeven aan de coördinatrices die het doorgeven aan het toekennigscomité.
voor de pilootfase2007-2008 worden de evaluaties ten laatste eind januari 2008 voorzien, bij een vroege aanvraag zal de coördinatrice meedelen of zij kan beschikken over voldoende opgeleide evaluatoren.
3.5 behalen van het Certificaat of Aanmoedigingscertificaat Na een grondige studie van het evaluatieverslag zal het toekenningscomité aangeduid door het FBVC het “Babyvriendelijk” certificaat toekennen. Indien er toch nog verbeteringen nodig zijn wordt een aanmoedigingscertificaat uitgereikt. De beslissing tot het toekennen van het certificaat zal op dezelfde dag bekend gemaakt worden aan de instelling en vervolgens aan het hoofdkantoor van UNICEF. De conclusies van het rapport van de evaluatoren en een verslag van de vergadering van het toekenningscomité over de geëvalueerde instelling zal eveneens overgemaakt worden aan het hoofdkantoor van UNICEF. Indien een ‘aanmoedigingscertificaat’ wordt toegekend: o
Het toekenningscomité zal in een verslag bepalen aan welke punten er verder gewerkt zal worden, zij bepalen of er een volledige of gedeeltijke herevaluatie nodig is, de tijd waarin de herevaluatie nodig is en het aantal dagen voor de herevaluatie. De kosten van BFHI Praktische gids, FBVC december 2006
11
o
o
een herevaluatie zijn voor de instelling. De instelling is vrij om het aanmoedigingscertificaat te aanvaarden met de gestelde eisen of om dit te weigeren. Indien de instelling niet akkoord gaat met de eindbeslissing van het toekenningscomité kan men een herziening van het dossier aanvragen.Hierbij gaat het om een nazicht van de dossieren opgemaakt door het eerste evaluatieteam door een evaluator die niet aanwezig was tijdens de eindevaluatie.Er wordt door deze persoon een nieuw rapport geschreven en doorgegeven aan het toekenningscomité. Het toekenningscomité kan aan de hand hiervan tot een nieuwe eindconclusie komen, zijnde het aanvragen van een volledige of gedeeltelijke herevaluatie, het inwinnen van extra informatie nodig om een besluit te nemen of de toekenning van het BFHI certificaat.
Noot: in het kader van de pilootfase stelt het Ministerie van Volksgezondheid een financiële ondersteuning ter beschikking. Deze kan enkel bekomen worden indien de instelling voldoet aan de clausule opgenomen in het contract waarbij men een termijn bepaalt waarbinnen het certificaat gehaald zal worden. De financiële ondersteuning vanuit het Ministerie van volksgezondheid is enkel geldig indien de instelling het kwaliteitscertificaat behaald in de vooropgstelde tijdspanne.
Bij het behalen van het BFHI-certificaat, geeft de instelling haar toestemming aan het FBVC om de informatie over de certificering via haar gebruikelijke communicatiekanalen en via de media bekend te maken. Het FBVC en de gecertificeerde ziekenhuizen waken erover dat de informatie naar de buitenwereld te allen tijde correct en volledig is. De informatie die verstrekt wordt zal andere instellingen niet in een slecht daglicht zetten. Een muurplaat met het logo van BFHI dat door WHO/UNICEF gebruikt wordt, voorzien van de datum voor de herevaluatie (“Maternity” van P.Picasso en waarop UNICEF het copyright bezit) geeft weer dat de instelling aan de gestelde criteria voldoet . De officiële uitreiking van deze plaat zal plaats vinden tijdens de studiedag voorzien in maart 2008. Deze plaat zal op een zichtbare plaats binnen of buiten de instelling bevestigd worden ter informatie aan het publiek De instelling krijgt slechts één exemplaar dat wordt gefinancierd door UNICEF België en dat niet mag niet gekopieerd worden. Indien de instelling deze kwaliteitsnorm op meerdere plaatsen binnen de instelling wil verspreiden kan men, maximum twee kopieën, op posterpapier van hetzelfde formaat van de muurplaat tegen betaling aanvragen bij de coördinatrices. 3.6 opvolging en herevaluatie Het certificaat wordt toegekend voor een termijn van 4 jaar waarna de instelling een aanvraag doet voor een herevaluatie om het statuut te behouden. Na een positieve herevaluatie wordt het certificaat voor 4 jaar verlengd met de nodige aanpassingen van de huidige plaat waarop de datum van de herevaluatie en de geldigheidsduur vermeld wordt. Indien de instelling er niet in slaagt om de kwaliteitsnorm te behouden zal men verdere stappen ondernemen om aan de gefaalde punten te werken om te voldoen aan de volledige criteria van BFHI. Indien een herevaluatie gebeurde en de instelling voldoet komt deze in aanmerking voor een aanpassing van de huidige plaat, indien dit niet zo is wordt de bestaande plaat en eventuele posters verwijderd uit de instelling. Bij het verlopen van de termijn dat op de plaat weergegeven is en indien de instelling geen aanvraag ingediend heeft tot herevaluatie zal het FBVC de plaat en de eventuele reproducties laten verwijderen voor de periode die nodig is om terug het statuut van BFHI waardig te zijn. Indien men opmerkt tussen de perioden van de toekenning van het certificaat en de herevaluatie BFHI Praktische gids, FBVC december 2006
12
dat de instelling niet meer aan de kwaliteitsnormen van het BFHI (voelbare verslechtering van de kwaliteitsnormen) voldoet zal men een waarschuwing geven en de instelling aansporen tot een blijvende kwaliteitsbewaking. Wanneer aan de opmerking geen gehoor wordt gegeven zal het FBVC een procedure inzetten waarbij het ziekenhuis bezocht zal worden om een duidelijker beeld te kunnen vormen van het “negatieve beeld” dat weergegeven wordt van de instelling. Er kan in dit geval een periode vooropgesteld worden waarin de instelling, al dan niet met externe hulp, zijn kwaliteit herstelt vooraleer overgegaan wordt tot een herevaluatie. Het is slechts na deze stappen ondernomen te hebben dat de instelling al dan niet het certificaat behoudt en op de lijst van gecertificeerde ziekenhuizen vermeld blijft. Er wordt van de gecertificeerde dienst verwacht dat die blijft voldoen aan de kwaliteitscriteria van het BFHI. De instelling dient jaarlijks de gegevens over het borstvoedingsbeleid en de verdere evolutie ervan, evenals de statistieken over de zuigelingenvoeding aan het FBVC bekend te maken, volgens de instructies van de coördinatrices.
4. Bijkomende informatie over de externe evaluatieprocedure 4.1 de evaluatoren De evaluatoren worden aangesteld door het FBVC. Het evaluatieteam bestaat uit minimum drie personen uit verschillende beroepscategorieën en één evaluator in opleiding. De verantwoordelijke van deze groep is belast met de coördinatie en is de contactpersoon voor het FBVC: planning van de evaluatieperiode, verzamelen van de geschreven documenten, organisatie, verslaggeving van de verkregen gegevens, besluitvorming en het opstellen van het eindrapport. De evaluatoren zijn personen die door vorming en ervaring experten zijn op het gebied van begeleiding bij borstvoeding. Na een specifieke opleiding betreffende het BFHI en het doorlopen van een stage in het buitenland of in Belgie kunnen zij aangesteld worden. Uit respect voor de vertrouwelijke informatie vernomen tijdens de evaluatie zijn de evaluatoren verbonden met het beroepsgeheim. Iedere vorm van belangenmenging tijdens deze evaluatie zal gemeld worden aan het FBVC. Zij zijn niet tewerkgesteld binnen de geëvalueerde instelling en gaven er geen opleidingen. (dit wil zeggen dat zij er niet werken en /of opleidingen gaven)
4.2 voorbereiding van de evaluatie Het FBVC maakt de namen van de ziekenhuizen die vragen om een evaluatie niet bekend. Deze informatie blijft geheim tot de eindbeslissing van het toekenningscomité. De identiteit van de evaluatoren wordt niet bekendgemaakt aan derden. De instelling verbindt er zich toe om geen contacten te leggen met de media over de data van de evaluatie en de ook de identiteit van de evaluatoren niet prijs te geven. enkele weken voor de evaluatie Een samenwerkingovereenkomst wordt ondertekend tussen de directeur van de instelling, het interne borstvoedingscomité van de instelling en het FBVC zijnde de BFHI-coördinatrices. BFHI Praktische gids, FBVC december 2006
13
Hierin worden het aantal dagen noodzakelijk voor het uitvoeren van de evaluatie (afhankelijk van de grote van de instelling), de data waarop de evaluatie zal plaats vinden, de kostprijs en betaalvoorwaarden vermeld.
Twee weken vóór de evaluatiedatum De volgende documenten zullen overhandigd worden aan de verantwoordelijke van het evaluatieteam door de coördinatrice BFHI: Het informatiedocument betreffende de instelling en de kraamafdeling (al ingevuld tijdens de zelfevaluatie, aangepast met de recentste gegevens van het lopende jaar betreffende de voedingstoestand van de pasgeborenen) Het borstvoedingsbeleid en het beleid van de zuigelingenvoeding (2 documenten) van de dienst (zie voor verdere informatie hoofdstuk 6): 1. het beleid opgesteld voor de professionele zorgverstrekkers dat dienst doet als referentie bij de borstvoedingspraktijken met eventueel te rapporteren procedures. 2. de posters en folders bestemd voor de ouders: een samenvatting van de belangrijkste procedures die in het borstvoedingsbeleid werden opgenomen. Ze moeten eenvoudig leesbaar opgesteld zijn en vertaald worden naar de meest gebruikte talen van de patiëntenpopulatie. Het gedetailleerde opleidingsprogramma over zuigelingenvoeding dat gegeven werd aan de verschillende beroepscategorieën die in contact staan met de moeder en kind zorg. Eveneens een overzicht van de vormingsdagen die al gegeven werden of gepland werden voor het volgende jaar en de deelnemers aan deze dagen. En samenvatting van de prenatale informatie met betrekking tot borstvoeding bestemd voor alle zwangeren Een exemplaar van de boekjes, folders, video’s, cd-rom’s,…. die ter beschikking staan of gegeven worden aan de zwangeren en de moeders. Aanvang van de eerste evaluatiedag (of de avond voordien) Gedurende de volledige evaluatieperiode stelt de instelling een afsluitbare ruimte (met tafels en stoelen) ter beschikking voor het evaluatieteam . De volgende lijsten en documenten moeten aan de verantwoordelijke van het evaluatieteam overhandigd worden: Een lijst van alle personeelsleden die binnen de betrokken dienst(en ) werken. 1. Naam, voornaam, bevoegdheid 2. Anciënniteit binnen de dienst Deze lijst geeft een overzicht weer van de verschillende beroepscategorieën die in nauw contact staan met de moeder en zuigelingen, er wordt een onderverdeling gemaakt per beroepscategorie zonder rekening te houden met hun werkpercentage, verbonden met het ziekenhuizen of werkzaam binnen de instelling. Bij het opstellen van de lijst is het belangrijk om te vermelden of het “verzorgend personeel” is of “niet-verzorgend” Verzorgend: vroedvrouwen, verpleegkundigen, kinderverzorgsters, kinderartsen, gynaecologen, kinesisten, anesthesisten, assistenten en studenten in opleiding Niet verzorgend personeel: psychologen, diëtisten, sociaal assistenten, secretaressen, onderhoudspersoneel, keukenpersoneel, aalmoezenier Personen die een sporadisch contact met de afdeling hebben worden op een deze lijst vermeld. BFHI Praktische gids, FBVC december 2006
14
Een lijst van alle zwangeren, meer dan 34 weken zwangerschap, die prenataal opgevolgd worden binnen de instelling. Indien de verantwoordelijke van het evaluatieteam het noodzakelijk acht om een telefonisch onderhoud te hebben met de zwangeren, dit kan zijn om een verplaatsing naar de instelling te vermijden indien deze vrouw bij loting bepaald wordt, zal men aan een personeelslid het telefoonnummer vragen. Het personeelslid van de instelling zal de dame opbellen en de evaluator aan haar voorstellen en vragen of zij bereid is om deel te nemen aan het interview, De lijst van alle moeders, aanwezig op de afdeling, met een overzicht van de vaginale bevallingen, keizersnede onder epidurale verdoving en keizersnede onder algemene verdoving De lijst van de moeders waarvan de baby opgenomen werd op neonatologie (of hun telefoonnummer indien zij al ontslagen werden uit de kraamafdeling en de verantwoordelijke van het evaluatieteam het noodzakelijk acht om een telefonisch onderhoud te hebben) Een verantwoording voor de betaling van vervangingsmiddelen voor moedermelk gebruikt gedurende de laatste 12 maanden. Dit moet aantonen dat de instelling geen gratis of goedkoop aangeboden producten aanvaardt. Indien de instelling (ethisch comité) het noodzakelijk vindt om de moeders om de hoogte te brengen van de evaluatie kan men een “informed concent” opstellen en dit aan de moeders geven die geloot worden voor een interview. De evaluatoren vermelden nergens de namen van de moeders, het personeel mag een lijst opstellen van de aanwezige moeders, zwangeren om de anonimiteit van de moeders te verzekeren gedurende de evaluatieprocedure.
4.3 het verloop van de evaluatie Het is wenselijk om een vergadering te organiseren met het aanwezige personeel van de dienst voor de aanvang van de evaluatie. Dit is om hen het verloop, de regels en de werkwijze van de evaluatie uiteen te zetten en om hen aan de evaluatoren voor te stellen. Voor het inzamelen van de nodige informatie zullen de evaluatoren voorgesteld worden aan: De algemene directeur van de instelling De directeur nursing De verantwoordelijken van de kraamafdeling en de neonatologie
BFHI Praktische gids, FBVC december 2006
15
De evaluatieprocedure bestaat uit 4 luiken
A. gesprekken met de zwangere en de pasbevallen moeders B. gesprekken met de medewerkers uit de verschillende beroepsgroepen -
Een aantal personeelsleden worden uit de overhandigde lijst geloot.
-
de groep moeders met wie een gesprek zal gedaan worden bestaat uit alle moeders die tijdens de evaluatie op de dienst aanwezig zijn, ongeacht of zij borstvoeding geven. De moeders worden ingedeeld in verschillende categorieën: zwangeren, moeders die vaginaal bevielen, moeders die via keizersnede bevielen en moeders met een baby op de dienst neonatologie.
-
De uitgelote zorgverleners of niet verzorgend personeel moeten representatief zijn in verhouding tot de aanwezigheid van hun beroepsgroep binnen de dienst. Het is mogelijk dat enkele personeelsleden voor ondervragingen verplicht zullen worden om buiten hun diensturen aanwezig te zijn. Een gesprek met een willekeurig gekozen personeelslid kan op een bepaald uur afgesproken worden indien dit de werkorganisatie van de dienst of de consultatieregelingen vergemakkelijkt.
-
Artsen of andere professionelen van buiten de instelling die regelmatig aanwezig zijn of consultaties doen worden ook betrokken bij de evaluatie.
-
De gesprekken met de moeders en het personeel mag niet langer dan 20 tot 30 minuten in beslag nemen. Dit gebeurt individueel en zonder derden erbij .
-
De informatie blijft vertrouwelijk en anoniem. Het apect ‘examen’ kan voor sommigen bedreigend overkomen maar het doel van de gesprekken is niet om individuen te beoordelen maar wel om een totaalbeeld te bekomen van hoe het team de Tien Vuistregels toepast.
-
De evaluatoren moeten zich ervan vergewissen dat de vragen goed begrepen worden. In sommige gevallen zal de aanwezigheid van een tolk nodig zijn ( de tolken moeten ruim op voorhand de vragen krijgen zodanig dat het voor hen mogelijk wordt om -met de nodige instructies- vertrouwd te wordenmet de gebruikte woordenschat)
-
De gesprekken met de moeders zijn een belangrijk onderdeel binnen de evaluatie, het dient als aanvulling bij de gegevens verkregen via het personeel. Het is mogelijk dat er een groot verschil merkbaar wordt tussen de eerder positieve resultaten van de zelfevaluatie en een tekort aan duidelijke informatie en kennis bij de moeders dat tot uiting gekomen is tijdens hun gesprekken.
-
De inspanningen die gedaan worden om de zwangeren en pasbevallen moeders op relevante en doelgerichte wijze te informeren, evenals de steun die aan hen verleend wordt bij hun voedingskeuze zullen tijdens de evaluatie aan het licht gebracht worden. Daarom is het belangrijk dat de gehospitaliseerde moeders -of zij borstvoeding geven of niet- geinterviewd worden kort voor hun ontslag. Indien zij reeds thuis zijn kan dit telefonisch gebeuren maar dit moet vooraf afgesproken worden.
BFHI Praktische gids, FBVC december 2006
16
C. De evaluatie vindt zowel overdag als ’s nachts plaats binnen de verschillende diensten: prenatale consultatie, kraamafdeling, arbeid en verloskamer, pediatrie en neonatologie. Men zal toezien op de handelingen, de geschreven documenten en posters, commerciële publiciteit over melkproducten, spenen en fopspenen, de sfeer bij het onthaal en tevens de begeleiding en bevordering bij de borstvoeding. Wanneer de evaluatoren de handelingen tijdens de geboorte in de verloskamer observeren moeten zij dit in alle discretie en met een groot respect voor de ouders doen. D. Het controleren van de geschreven documenten die overhandigd werden vóór de evaluatie (cfr 4.2) bij twijfel kan het nodig zijn om de betalingsbewijzen van de zuigelingenmelk na te vragen bij de verantwoordelijke van de instelling. De werkwijze van de evaluatoren maakt deel uit van een internationaal protocol dat in 1992 door WHO/UNICEF opgesteld werd en herzien in 2006 de verschillende vragenlijsten voor de evaluatie voor het BFHI veranderen naargelang de ondervraagde groep. De vragen gaan na hoe de Tien Vuistregels in de praktijk worden omgezet, er wordt gepeild naar de gegeven informatie aan de moeders en geobserveerd hoe er binnen de instelling gestreefd wordt naar kwaliteitszorg volgens BFHI normen De samenvattende fiches en de gids voor de evaluatoren dienen als basis voor het opstellen van een eindrapport. Belangrijke mededeling Voor en tijdens de evaluatie moet aan de zwangeren en gehospitaliseerde moeders uitgelegd worden dat er in de instelling een evaluatie betreffende de zorgverlening en informatieverstrekking plaatsvindt en dat het mogelijk is dat zij ondervraagd zullen worden. Er mag zeker niet gezegd worden dat enkel de begeleiding bij borstvoeding geëvalueerd wordt, wat trouwens niet correct is en de resultaten van de ondervraging beïnvloedt. Zoals al gezegd, de gesprekken en de observaties uitgevoerd tijdens de evaluatie, moeten de waardigheid en integriteit van alle personen respecteren. De instemming en het vertrouwelijk karakter van de verklaringen moeten behouden blijven. Als een bijzondere toestemming nodig is om bepaalde personen te mogen ondervragen dient deze bekomen te worden vóór aanvang van de evaluatie. Op het einde van de evaluatie zullen de evaluatoren, indien dit nodig blijkt, hun eerste indrukken overbrengen aan het team van de geëvalueerde dienst. Zij mogen hen feliciteren voor de goede kwaliteit van hun werk en tevens suggesties doen daar waar verbeteringen wenselijk zijn. Indien mogelijk en noodzakelijk kunnen bepaalde kleine tekortkomingen nog gecorrigeerd worden. Dit moet echter gebeuren vóór de bijeenkomst van de toekenningscomité. Een bijkomend bezoek aan de dienst om de verbeteringen na te gaan is hierbij gewenst. Zoals al eerder vermeld in deze gids is het niet de taak van de evaluatoren om het certificaat toe te kennen, de indruk die zij na hun evaluatie nalaten staat los van de eindconclusie die genomen wordt door het toekenningscomité.
BFHI Praktische gids, FBVC december 2006
17
4.4 het evaluatierapport Het eindrapport van de evaluatie, waarvoor de coördinator van het evaluatieteam verantwoordelijk is, zal ondertekend worden door het hele evaluatieteam. Het bestaat uit: 1. de fiche met inlichtingen over de instelling en de dienst die zich kandidaat stelt 2. een kort overzicht van de gegevens betreffende de zuigelingenvoeding 3. de samenvattende fiche betreffende de graad waarin de BFHI-criteria worden toegepast 4. opmerkingen en bijkomende aanbevelingen 5. een samenvatting van de controle van de documenten die door de dienst werden overhandigd. Dit rapport met de nodige bijlage wordt overgemaakt aan de coördinatrices BFHI van het FBVC. Deze overhandigen de conclusies en de nodige opmerkingen aan het Toekenningscommissie, eventueel worden de nodige vertalingen gedaan in de meest bruikbare talen in ons land. De eindbeslissing genomen door het Toekenningscomité worden opgenomen in een verslag dat bewaard blijft binnen het FBVC en doorgegeven aan het internationale hoofdkantoor van UNICEF. De gecertificeerde instelling ontvangt een kopie van deze conclusies met de nodige opmerkingen en bespreking door de coördinatoren . 4.5 in geval een kraamafdeling samenwerkt met een dienst neonatologie op dezelfde campus Zolang de werkgroep BFHI van het FBVC geen specifieke richtlijnen heeft uitgewerkt om de diensten neonatologie (en pediatie) te evalueren zal de evaluatie zich richten op: of er rekening gehouden wordt, in de mate van het mogelijke, met het zuigelingen voeding beleid dat op de kraamafdeling in voege is de kwaliteit tussen de samenwerking van d verschillende diensten, zodanig dat de moeders die gescheiden zijn van hun baby dezelfde informatie ontvangen de middelen die aangewend worden om een degelijke theoretische en praktische opleiding te geven aan het personeel over de zuigelingen voeding de middelen die aangewend worden om een optimale moeder kind binding te bekomen en huid huid contact te bevorderen de mogelijkheid dat iedere baby gevoed kan worden met moedermelk, tenzij een medische contra indicatie (EBM)dit niet toelaat: hierbij speelt de informatieverstrekking en ondersteuning bij het aanleren van het kolven, manueel of elektrisch een belangrijke rol De evaluatoren de samenwerking van beide diensten evalueren door middel van: een interview met de verantwoordelijken een interview met de moeders waarvan de baby op neonatologie opgenomen is observatie van: -
het uithangen van een korte inhoud van het borstvoedingsbeleid in de talen het frequenst gesproken door de ouders
-
het al dan niet aanwezig zijn van reclame voor de kunstvoedingindustrie, spenen, zuigflessen
-
het onthaal, het comfort en de algemene sfeer die aan de ouders geboden wordt om hun aanwezigheid bij hun baby te vergemakkelijken (met dit laatste punt wordt geen rekening gehouden in de notities maar geeft wel een beeld over de algemene kwaliteit van de zorgverlening)
-
het feit op zich dat baby’s op de neonatologie fopspenen krijgen en dat ze gescheiden zijn van hun moeder heeft geen negatieve invloed op de beoordeling BFHI Praktische gids, FBVC december 2006
18
van de evaluatie van de kraamafdeling. Er zal wel rekening gehouden worden met de inspanningen die geleverd worden om het individuele comfort van de baby te verzekeren en met de mogelijkheden die er geboden worden om moeder en kind zo veel mogelijk te laten samenzijn. het nazicht van de specifiek voor de dienst neonatologie geschreven documenten (die overhandigd werden voor de evaluatie, cfr 4.2 de bewijzen van betaling van de gewone en speciale zuigelingenmelk die op de dienst gebruikt wordt. nazicht van het protocol betreffende de medische indicaties tot het geven van bijvoeding.(EBM) Het spreekt voor zich dat voor het behalen van het borstvoedingspercentage binnen het kwaliteitsproject (zie punt 5) het beleid van beide diensten in grote lijnen dient overeen tekomen. 4.6 kosten van de externe evaluatie De kosten voor de externe evaluatie worden door de ziekenhuisinstelling gedragen.Deze zijn afhankelijk van de grootte van de te evalueren dienst , het aantal evaluatoren en het aantal dagen dat nodig is voor de evaluatie. Volgende kosten worden in dit budget opgenomen: lonen van de evaluatoren, verplaatsings- en verblijfskosten evenals administratieve kosten verbonden aan het organiseren van de evaluatie. Het bedrag en de wijze waarop dit gestort kan worden, worden vastgelegd in de overeenkomst waarvan melding wordt gemaakt in punt 4.2. De kosten worden geraamd op een bedrag tussen 5000 en 6000 euro. In het kader van de pilootfase 2005-2005 en 2007-2008 werd een financiële hulp aangeboden aan de geselecteerde ziekenhuizen op voorwaarde dat zij het certificaat behalen in de vooropgestelde termijn door de FOD volksgezondheid.
BFHI Praktische gids, FBVC december 2006
19
5. Verzamelen van de gegevens over de voeding van de pasgeborenen Een belangrijk criterium voor het toekennen van het internationale <
> certificaat is het percentage van uitsluitend borstvoeding bij het verlaten van de ziekenhuisinstelling. Als een instelling de Tien Vuistregels toepast en de Internationale Gedragscode voor het op de markt brengen van vervangingsmiddelen voor moedermelk en de latere resoluties van de WHA respecteert, wordt er verwacht dat dit resulteert in een percentage van meer dan 75% uitsluitend borstvoeding. Dit criterium is soms moeilijk te bereiken in streken met een algemeen laag borstvoedingspercentage. Om de kwaliteitsgegevens binnen de instelling te verzamelen is het gebruik van een geïnformatiseerde registratie een goed hulpmiddel. Het BFHI en de Global Stategy for Infant and young Child Feeding* leggen de nadruk op de gezondheidsvoordelen van het uitsluitend borstvoeding geven gedurende de eerste zes levensmaanden, deze voordelen zijn van belang voor moeder en baby. De statistische gegevens betreffende de zuigelingenvoeding die verzameld worden zullen rekening houden met deze aanbevelingen. De exclusiviteit van de borstvoeding wordt hierbij zeker niet vergeten.(= enkel het geven van moedermelk) Indien een instelling wil streven naar het certificaat zal men de definities die de WHO beschreven heeft betreffende de verschillende soorten voeding, hanteren. Definities als <<moedermelk / kunstvoeding / gemengde voeding>> zijn bijvoorbeeld niet voldoende. *Global Stategy for Infant and young Child Feeding, goedgekeurt door de
WHO in mei 2002,Genève,2003
Twee definities, uitgewerkt door de WHO ( deze uitdrukkingen laten het toe om na te gaan op welke wijze moedermelk gegeven wordt. WHO juni 1991WHO/CDD/SER/91.14) zijn als volgt geformuleerd: • Moedermelk :Het kind krijgt moedermelk* rechtstreeks aan de borst of afgekolfd. • Uitsluitend borstvoeding: de baby krijgt geen ander voedsel noch water of ander vocht behalve borstvoeding of afgekolfde moedermelk (eventueel noodzakelijke medicijnen of vitaminen/mineralen druppels, niet gegeven door middel van een fles, zijn toegestaan)
Gebaseerd op deze definities (volgens de WHO/UNICEF documenten herwerkt in 2006 en besproken en aanvaard door de werkgroep BFHI van het FBVC in december 2006) gelden de volgende indicaties om een overzicht van de statistieken te maken: o
zuigelingen uitsluitend met moedermelk gevoed (bijgerekend de afgekolfde melk) van bij de geboorte tot bij het verlaten van de ziekenhuisinstelling (zowel de baby’s op de kraamafdeling als op de dienst neonatologie: de datum van het ontslag geldt als referentie)
o
zuigelingen die minstens één keer iets anders kregen dan moedermelk (zuigelingenvoeding, water, andere vloeistoffen…) van bij de geboorte tot bij het verlaten van de ziekenhuisinstelling (zelfde definitie als hierboven), volgens een medische indicatie (EBM)
o
Zuigelingen die minstens één keer iets anders kregen dan moedermelk (zuigelingenvoeding, water, andere vloeistoffen…) van bij de geboorte tot bij het verlaten van de ziekenhuisinstelling (zelfde definitie als hierboven), maar waarbij er geen medische reden (EBM) terug te vinden is, met andere woorden bijvoeding voor iedere andere reden. BFHI Praktische gids, FBVC december 2006
20
Bij de twee laatste definities maakt men een duidelijk onderscheid tussen: o
De zuigelingen die geen moedermelk ontvingen(inbegrepen deze waarvan de moeder besloot om enkel in de verloskamer eenmalig aan te leggen)
o
De zuigelingen die moedermelk krijgen en een of meerdere keren vervangingsmiddelen voor moedermelk)
Bij de drie definities maakt men een duidelijk onderscheid tussen: o o
Zuigelingen < 37 zwangerschapsweken Zuigelingen ≥ 37 zwangerschapsweken
Het totaal van deze categorieën moet 100% van al de zuigelingen geboren binnen de instelling waarbij men de zuigelingen die vanuit een andere instelling getransfereerd werden (niet in deze instelling geboren) niet meetelt. De zuigelingen geboren binnen de instelling maar die om een bepaalde reden getransfereerd werden naar een andere instelling worden meegeteld tot en met de dag van hun transfer. Voor deze statistieken worden enkel de levend geborenen meegeteld.
Om op een correcte wijze de statistische gegevens te verzamelen en tevens te kunnen antwoorden op de vragen van de evaluatoren betreffende de manier waarop de zuigelingenvoeding van het een of andere kind verloopt, is het wenselijk om in de verpleegdossiers de volgende gegevens te noteren: -
type bijvoeding dat gegeven werd (water, suikerwater, ORS, bereidingen voor zuigelingen,..) toedieningswijze van de bijvoeding de reden voor de bijvoeding het aantal keren dat er iets werd bijgegeven
Indien er een overlapping van twee of meerder maanden is van bij de geboorte en het onstlag van de baby zal de verantwoordelijke voor het bijhouden van de samenvattingen van de gegevens rekening houden met de voedingstoestand van de baby bij het ontslag. De coördinatrices kunnen een document bezorgen dat opgesteld werd door WHO/UNICEF 2006 om de dagelijkse gegevens te noteren, tevens bestaat er een overzichtsformulier voor een langere periode. Iedere dienst is vrij om zelf en model op te stellen. In hoofdstuk 10 van deze brochure vindt u de “aanvaarbare medische redenen” (EBM) om moedermelk aan te vullen of te vervangen volgens het beleid van WHO/UNICEF 2006. Het overzicht in de onderstaande tabel laat u toe om een idee te hebben hoe men aan de minimum cijfers van de uitsluitend met moedermelk gevoede kinderen komt, om in aanmerking te komen voor het certificaat zal men dit nagaan. Om in aanmerking te komen als kandidaat in deze fase is het belangrijk om te weten dat er aanpassing werden gedaan. Gedurende de pilootfase 2005-2006 werd er rekening gehouden met het percentage van uitsluitend moedermelk gedurende de laatste maanden. In de fase 2006-2008 zal het gemiddelde van het volledige jaar tellen.
BFHI Praktische gids, FBVC december 2006
21
• •
merk op dat de baby’s geboren voor een zwangerschapsleeftijd van 37 weken niet opgenomen werden in deze berekening. Toch blijft het voor een instelling dat het kwaliteitscertificaat draagt een belangrijk aandachtpunt om uitsluitend moedermelk te ondersteunen bij prematuren voor zover dit mogelijk is. Bij de evaluatie van de vuistregel 5 zal duidelijk worden of aan deze handelingen voldoende aandacht werd besteed.(zie p.18 punt 4.5, P32)
Totaal aantal (levend) geborenen binnen de instelling= 1 + 2 + 3
3. transfers< ext
2 geboren < 37 wkn
1. a term geboren ≥37wkn in de instelling
worden niet meegeteld in het totaal
moedermelk + bijvoeding
uitsluitend borstvoeding geboorte ontslag 75% aanvaardbare medische redenen voor bijvoeden (volgens aanvaarbare reden UNICEF/WHO, 2006)
bijvoeding zonder medische reden (alle andere redenen)
Het totaal aantal uitsluitend borstvoeding voor het volledige jaar bij de a term geboren baby’s is minstens <75% Hierbij worden alle bijvoedingen om medische redenen bijgeteld (volgens de lijst aanvaarbare redenUNICEF,2006) en het totaal van de medische contra-indicaties voor het geven van borstvoeding . Om het internationale certificaat te behalen moet het totaal ≥ 75% bedragen
BFHI Praktische gids, FBVC december 2006
geen moedermelk
medische contra-indicatie
(UNICEF/WHO 2006)
alle ander redenen
≤25%
22
6. De Tien Vuistregels voor het welslagen van de borstvoeding Doelstellingen en praktische informatie bij de evaluatie
Vuistregel 1 - dat zij een beleid ten aanzien van borstvoeding op papier hebben, dat standaard bekend gemaakt wordt aan alle betrokken medewerkers. Doelstellingen BFHI De gezondheidsinstelling heeft een geschreven borstvoedingsbeleid of voedingsbeleid voor zuigelingen waarin de Tien Vuistregels zijn opgenomen . Het beleid beschermt borstvoeding door zich te houden aan de ‘Internationale Gedragscode voor het op de markt brengen van vervangingsmiddelen voor moedermelk’ en de latere resoluties aangenomen door de WHA. . Het omschrijft ook dat moeders die geen borstvoeding geven het nodige advies krijgen betreffende babyvoeding en begeleiding bij het kiezen van mogelijkheden die voor hun situatie geschikt zijn. (oa hiv-positieve moeders) Het beleid dient gemakkelijk beschikbaar te zijn zodat alle betrokken medewerkers, verzorgend en niet verzorgend personeel, het kunnen raadplegen of ernaar kunnen verwijzen. Een samenvatting van het beleid met op zijn minst de Tien Vuistregels, de Gedragscode en de erop volgende WHA-resoluties en vermelding van de steun voor moeders die geen borstvoeding geven, wordt zichtbaar opgehangen op alle diensten van de gezondheidsinstelling waar zwangere vrouwen, moeders, baby’s en/of kinderen worden verzorgd. Deze diensten zijn: de prenatale consultatie, de arbeids- en verloskamer, de kamers en ruimten op de kraamafdeling, de babykamer (indien deze bestaat) en binnen de gespecialiseerde diensten waar zuigelingen worden opgenomen. Een samenvatting van het beleid moet opgesteld worden in de taal die het meest gesproken wordt door patiënten en betrokken medewerkers.
BFHI Praktische gids, FBVC december 2006
23
Bespreking
Praktisch
Een beleid dat optimale zuigelingenvoeding promoot vraagt om een regelmatige evaluatie van de kwaliteitszorg. Dit omvat meer dan alleen een geheel van regels en richtlijnen. Het is belangrijk dat er geen verwarring kan ontstaan bij het gebruik van het opgestelde beleid en de beschreven richtlijnen. Werken volgens deze normen wil zeggen dat minstens ieder punt zoals beschreven in vuistregel 1 opgenomen wordt in dit beleid. Daarom is het noodzakelijk om iedere medewerker die in contact komt met moeder en kind op de hoogte te brengen van het beleid en er ook telkens naar te verwijzen. Hierbij vergeet men ook de stagiairs en medewerkers van buiten de instelling die samenwerken niet. Daarom moet het duidelijk zichtbaar worden uitgehangen binnen alle diensten zoals vermeld hierboven.
Het is wenselijk dat dit beleid door een multidisciplinair team wordt opgesteld. Op het ogenblik dat men klaar denkt te zijn met het geschreven beleid dient men na te gaan of dit compatibel is met de werkprocedure voor de zorg over moeder en kind en dat de recentste evidence based informatie werd opgenomen (keizersnede, gemedicaliseerde bevallingen, transfer van de baby, icterus, hypoglycemie, HIV-besmetting, medicatie niet compatibel met borstvoeding)
Een samenvatting van het beleid moet worden opgehangen in de taal van de meeste bezoekers van de instelling. Belangrijk is wel dat vertalingen correct gebeuren. Om borstvoeding te beschermen refereert men in het beleid naar de Gedragscode. Deze verbiedt alle vormen van reclame of promotie voor vervangingsmiddelen voor moedermelk, zuigflessen en spenen. Dit verbod op reclame geldt zowel naar de zwangeren, de pas bevallen moeders en al het ziekenhuispersoneel toe. Tevens is er ook een verbod om uitleg in groep te geven over vervangingsmiddelen voor moedermelk, zuigflessen en spenen.
Een evaluatiesysteem zal helpen om de efficiëntie en de continuïteit van het beleid te controleren. Waar nodig kan men dan bijsturen. Bij het opstellen van het beleid kan men contact opnemen met de BFHI-gecertificeerde ziekenhuizen. Het beleid zal voor iedere instelling uniek zijn, men zal rekening houden met de interne afspraken, culturele verschillen en sociale verschillen. De BFHI-richtlijnen geldt voor de begeleiding van alle vrouwen of zij borstvoeding geven of niet. Het beleid en de richtlijnen moeten melding maken over kunstvoeding. De samenvatting voor de bezoekers moet borstvoeding als optimale voeding vermelden en iedere verwijzing naar kunstvoeding vermijden. Informatie over het gebruik van vervangingsmiddelen voor moedermelk en zuigflessen mag enkel individueel gegeven worden aan de moeders die het nodig hebben In hoofdstuk 7 wordt de Code verder besproken.
BFHI Praktische gids, FBVC december 2006
24
Vuistregel 2 - dat alle betrokken medewerkers de vaardigheden aanleren, die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van dat beleid.
Doelstellingen BFHI De hoofdvroedvrouw van de kraamafdeling of de verantwoordelijke van de dienst moet kunnen aantonen dat al het personeel dat in contact komt met zwangere vrouwen, moeders en/of baby’s, instructies hebben ontvangen over het borstvoedingsbeleid; deze instructies moeten toereikend zijn. Een exemplaar van het opleidingsprogramma over bevordering van borstvoeding en begeleiding voor de verschillende personeelscategorieën is beschikbaar. Voor nieuwe medewerkers zal een opleidingsschema opgemaakt worden. Aan de hand van documenten zal men nagaan dat ≥ 80% van het verzorgend personeel, al langer dan 6 maanden in dienst binnen de instelling en in nauw contact met de zwangeren, de moeders en zuigelingen, een opleiding hebben genoten waarbij de Tien Vuistregels, de Gedragscode en latere WHO-resoluties aan bod kwamen. Deze opleiding kan in de instelling gevolgd zijn of via een externe opleiding. De opleiding zal minstens 20 uur omvatten zodat de kennis die noodzakelijk is om een moeder correct te begeleiden bij borstvoeding optimaal wordt, waarin drie uur praktijk ervaring gedoceerd wordt. In het bewijsmateriaal van de bijscholing is ook aangegeven dat niet-verzorgend personeel bijscholing heeft gekregen, aangepast aan hun taak en rol om een correcte begeleiding bij borstvoeding te waarborgen. Er wordt ook een bijscholing aan de personeelsleden gegeven over de begeleiding van moeders die geen borstvoeding wensen te geven. Welke en hoeveel personeelsleden deze opleiding krijgen is afhankelijk volgens de behoefte van de instelling. Een exemplaar van deze bijscholingssessies wordt ook aangeboden bij de evaluatie. Deze opleiding omvat: o o o o o
de risico’s en voordelen van de verschillende voedingsmethoden hoe de moeder te helpen bij de keuze in wat een aanvaardbare, haalbare, betaalbare, duurzame en veilige voedingskeuze is voor haar situatie veilig en hygiënisch bereiden, geven en bewaren van vervangingsmiddelen voor moedermelk. hoe het klaarmaken van de verschillende voedingen aan te leren hoe de kans dat moeders die borstvoeding geven beïnvloed zouden worden om kunstvoeding te gebruiken
Uit willekeurig gekozen verzorgend personeel *: o
bevestigt minstens 80% dat zij de beschreven opleiding kregen of indien iemand minder dan 6 maanden werkzaam is binnen de instelling kan die bevestigen dat zij/hij minstens inzicht in het beleid heeft en weten wat haar/zijn rol is bij het toepassen ervan.
o
is minstens 80% in staat om op 4 van de 5 vragen over borstvoedingsbegeleiding en bevordering correct te antwoorden.
o
kan minstens 80% minimum twee punten opnoemen die moeten besproken worden met een zwangere die aangeeft dat ze waarschijnlijk iets anders dan borstvoeding plant te geven.
BFHI Praktische gids, FBVC december 2006
25
Uit willekeurig gekozen niet-verzorgend personeel** o
bevestigt minstens 70% informatie of opleiding gekregen te hebben sinds hun aanwerving
o
is minstens 70% in staat op zijn minst één reden te omschrijven waarom borstvoeding belangrijk is
o
kan minstens 70% op zijn minst één mogelijke praktische handeling benoemen die borstvoeding ondersteunt.
o
is minstens 70% in staat om op zijn minst één item te noemen dat zij kunnen doen om moeders te ondersteunen zodat zij hun baby goed kunnen voeden
* inbegrepen het personeel dat instaat voor de klinische zorg voor zwangere vrouwen, moeders en hun baby’s ** inbegrepen het personeel dat niet-klinische zorgen verstrekt aan zwangere vrouwen, moeders en hun baby’s of dat op een of andere manier met hen in contact komt.(sociaal assistent,psychologen,secretaressen,onderhoudspersoneel,keukenpersoneel, vrijwilligers,pastorale werkers,…) Dor onderscheid te maken tussen de verschillende beroepscategorien komt men tot wat tegenstrijdigheden, het is aan de evaluatoren om uit te maken binnen welke categorie deze mensen vallen.
Bespreking Alle zorgverleners die in contact staan met de moeders, pasgeborenen en zuigelingen moeten op de hoogte gebracht worden van de borstvoedingsprocedures en de praktische adviezen die opgenomen zijn in het beleid. Hierbij is het nodig dat iedereen volgens zijn opleidingsniveau en functie de nodige opleiding krijgt. Voor nieuwe personeelsleden is het van belang om van bij hun indiensttreding het beleid te verduidelijken. De verantwoordelijke van de dienst zal nagaan welke externe training deze personeelsleden in het verleden al kregen rond begeleiding bij borstvoeding en afhankelijk van deze kennis zal een aangepaste aanvullende of volledige opleiding gepland worden binnen de eerste zes maanden na de aanwerving. De opleiding zal aangepast worden volgens de noden van de dienst en op het niveau van het personeel. Dit deel behoort tot de geschreven documentatie bij de evaluatie.
Een standaard opleidingsprogramma voorleggen dat men heeft aangevraagd bij een gekende organisatie zal niet voldoen voor de evaluatie; een aangepaste versie volgens de noden van de dienst voldoet wel. De zorgverleners die in contact staan met de moeders, pasgeborene en zuigelingen moeten in staat zijn om een praktische begeleiding tijdens de borstvoeding te demonstreren, de moeder aan leren hoe ze een baby correct aan de borst legt (aanleggen, laten toehappen). Het is belangrijk om correcte uitleg te kunnen geven over hoe men de melk moet afkolven, dit zowel manueel (met de handen zonder een hulpmiddel)als met behulp van een borstpomp. Praktisch Uit ervaring weet men dat een opleiding van 20 uur een absoluut minimum is voor de zorgverleners die in het verleden al een opleiding genoten. Men merkte dat er vaak een tekort aan kennis aanwezig was bij alle
BFHI Praktische gids, FBVC december 2006
26
zorgverleners die in contact staan met de moeders, pasgeborenen en zuigelingen.. Tijdens de 3 uur praktische kennis kan men dieper ingaan op de begeleiding van de moeders : empathie, luistervaardigheid, comforthoudingen, positie van de baby, hoe de borst vasthouden, manueel kolven, Deze kennis en vaardigheden zijn nodig voor iedere zorgverlener tijdens de dagelijkse zorgen van de moeder (artsen, vroedvrouwen, verpleegkundigen, kinderverzorgsters,…). Het is aanbevolen om aanvullende leermodules voor andere zorgverleners op te stellen, zoals bijvoorbeeld: o het aanwenden van medicatie tijdens de arbeid, bevalling en borstvoeding door anesthesisten, o routine handelingen in de verloskamer voor de kinesisten die een arbeid volgen, o biologisches ritme en reflexen voor psychologen en sociaal assistenten o personeel van K&G opleiden volgens beleid van de instelling
geven door iemand die een goede kennis bezit over borstvoeding. De verantwoordelijke waakt erover dat ieder personeelslid betrokken bij moeder en kindzorg een aangepaste opleiding krijgt over de verschillende borstvoedingsthema’s. Deze persoon houdt de aanwezigheidslijsten en de planning van de opleidingsdagen nauwkeurig bij In Belgie is er slechts een beperkt aanbod van specifieke borstvoedingsopleidingen, het is raadzaam om tijdige contacten met hen te leggen indien men een beroep op hen wil doen.
De wijze waarop men de opleiding geeft kan variëren : permanente training, congressen, vergaderingen onder stafmedewerkers, lezingen. De begeleiding tijdens deze opleidingsmomenten kan gebeuren door een externe lesgever of door interne lessen te
BFHI Praktische gids, FBVC december 2006
27
Vuistregel 3 - dat alle zwangere vrouwen voorgelicht worden over de voordelen en de praktijk van borstvoeding geven.
doelstellingen van BFHI
De verantwoordelijke van de kraamafdeling of van de prenatale consultatie verklaart dat minstens 80% van de zwangere vrouwen opgevolgd in de instelling informatie kregen over borstvoeding. Er moet een beschrijving beschikbaar zijn met een overzicht van de inhoud van de prenatale voorlichting. Deze voorlichting behandelt: o
het belang van borstvoeding voor moeder en baby,
o
het belang van onmiddellijk huidcontact na de geboorte
o
van het meteen aanleggen,
o
24 uur op 24 rooming-in,
o
voeden op vraag of zoals de baby aangeeft,
o
frequent voeden om een optimale melkproductie te verzekeren,
o
goede houding en aanlegtechniek,
o
uitsluitend borstvoeding gedurende de eerste 6 maanden,
o
het belang van verder borstvoeding te blijven geven als er na 6 maanden andere voeding worden gegeven.
Uit een willekeurig gekozen aantal zwangere die minstens twee maal op controle kwamen binnen de instellingen of opgenomen zijn op een observatiedienst in hun derde zwangerschapstrimester zijn: o
bevestigt minstens 70% dat een personeelslid over borstvoeding sprak of dat er een doorverwijzing naar een prenatale informatiesessie gebeurde.
o
kan minstens 70% van deze vrouwen iets vertellen over twee van de volgende onderwerpen: o o o
het belang van huidcontact voordelen van de baby 24 uur op 24 bij zich op de kamer te houden (rooming-in) risico’s van bijvoeding bij borstvoeding gedurende de eerste 6 maanden
BFHI Praktische gids, FBVC december 2006
28
Bespreking Ieder zwangere opgevolgd binnen de instelling zou systematisch haar voordeel moeten kunnen halen uit de gegeven informatie tijdens de consultatie of gedurende de voorlichtingslessen rond de geboorte. Dit geldt zowel voor zij die kiezen voor borstvoeding als voor de anderen. Deze informatie moet duidelijk gegeven worden, juist en relevant zodanig dat zij het belang inzien van het huidcontact met hun baby, de voedingen op vraag van de baby, het 24 uur op 24 samen zijn, de gevaren van vervangingsmiddelen voor moedermelk, het belang van moedermelk voor zowel baby als moeder en de vaardigheden bij het aanleggen om zo de borstvoeding te doen slagen. Men moet ook de nodige aandacht besteden aan de informatiebrochures en folders over borstvoeding die aan de moeders worden meegegeven. De inhoud moet juist zijn en er mag geen informatie in voorkomen over het gebruik van vervangingsmiddelen voor moedermelk. Deze documenten mogen ook geen reclame bevatten over deze producten, zuigflessen en spenen. Praktisch Het is belangrijk om het ogenblik van de eerste informatie over borstvoeding aan te voelen. De zwangere moet open staan voor deze voedingsinformatie en er zal rekening mee gehouden moeten worden dat hoe langer men wacht hoe groter het risico dat men bij een vroeggeboorte geen informatie heeft gegeven. In het beleid moet voorzien worden waar en wanneer deze informatie het gemakkelijkst door de vroedvrouw en/of arts gegeven kan worden. De groepsessies moeten aangevuld worden met individuele informatie, en men houdt er rekening mee dat sommige zwangeren niet deelnemen aan groepsessies.
hun zwangerschap (K&G, zelfstandige vroedvrouwen, artsen, geboortehuizen,…) dit om er zeker van te zijn dat ook zij de nodige informatie meegeven . Het is de rol van de professionele hulpverlener om de vrouw te begeleiden, haar verwachtingen en keuzes te laten uiten en haar eventueel bij te sturen indien zij blijft twijfelen. Het stellen van de vraag of zij borstvoeding zal geven of voor flesvoeding opteert is een overbodige vraag en houdt zelf het risico in dat zij hierover een ondoordachte beslissing zou nemen. De vrouw heeft het recht om informatie te weigeren indien zij er geen wenst te ontvangen: schrijf hierover een duidelijke nota in het dossier; dit kan nuttig zijn voor bij de evaluatie.
Demonstreren en uitleg geven over de bereiding van kunstvoeding aan zwangeren in een groep, kan een invloed hebben op het vertrouwen dat een vrouw heeft in borstvoeding, zeker voor vrouwen die nog veel twijfels hebben in verband met de voedingskeuze. Een individuele praktische demonstratie over kunstvoeding met de nodige aandachtspunten, is heel belangrijk voor diegenen die deze kennis nodig hebben. Deze vuistregel sluit de individuele informatie over kunstvoeding, vereist voor de moeder voor of na de bevalling, niet uit.
Voor de zwangeren die niet binnen de instelling opgevolgd worden maar hier wel komen bevallen, kan er een samenwerkingsovereenkomst aangegaan worden tussen de personen en plaatsen die deze zwangeren zorgen aanbieden tijdens BFHI Praktische gids, FBVC december 2006
29
Vuistregel 4- Dat moeder en kind onmiddellijk na de geboorte en minstens gedurende een uur ongestoord huidcontact hebben en dat men de moeder aanmoedigt om signalen van haar baby om te drinken te herkennen en dat men daarbij hulp aanbiedt indien nodig.
doelstellingen van BFHI Van willekeurig gekozen vrouwen voor een interview die een vaginale bevalling hebben gehad of een keizersnede zonder algemene narcose, o
bevestigt minstens 80% dat zij onmiddellijk na de geboorte en minstens gedurende een uur huidcontact hadden met hun baby, tenzij er een medische reden (EBM) was om dit contact korter te houden.
o
bevestigt minstens 80% dat zij werden aangemoedigd om op signalen dat hun baby klaar is om te drinken te letten en dat er hulp werd aangeboden indien dit nodig bleek. (de baby moet niet gedwongen worden om te drinken maar men wacht beter op duidelijke signalen).
Noot: moeders hebben vaak problemen met het schatten van de tijd na de bevalling, het noteren van deze gegevens in het dosier kunnen en oplossing bieden. Keizersnede onder algemene verdoving: o
minstens 50% van deze moeders bevestigt dat zij huidcontact hadden met hun baby zodra zij daartoe in staat was en dat de procedure verder identiek verliep als hierboven vermeld
o
minstens 80% van de moeders met een baby op de dienst neonatologie bevestigt dat zij de kans kreeg huidcontact te hebben met hun baby, en dat -als dit niet het geval was- het personeel kon verantwoorden waarom dit niet mogelijk was.
o
observaties in de verloskamer kunnen nodig zijn om deze 4de vuistregel na te gaan. Hierbij moeten in minstens 75% van de gevallen moeder en kind onmiddellijk na de geboorte en gedurende het eerste uur huidcontact hebben en moet men de moeders wijzen op de signalen dat de baby wil gaan drinken en dat er hulp wordt aangeboden indien dit nodig is. Het personeel moet kunnen verantwoorden waarom de procedure eventueel niet wordt gevolgd.
BFHI Praktische gids, FBVC december 2006
30
Bespreking Het ononderbroken huidcontact tussen de moeder en haar pasgeboren baby in een sfeer van rust en kalmte, gedurende een ongelimiteerde tijdsperiode vanaf de geboorte, is van belang voor een goede ontwikkeling op psychisch, emotioneel en relationeel vlak. Iedere moeder en iedere baby zouden van dit voordeel moeten kunnen genieten, losstaand van het feit of zij wel of geen borstvoeding zal geven. Dit komt ten goede aan de band tussen moeder en kind en bij de eerste aanpassingen van de vitale functies van de baby: temperatuur, immuniteit, cardio-respiratoir, emotioneel welzijn, voedingstoestand. De aangeboren reflexen bij een gezonde a term geboren baby werken optimaal indien tijdens de arbeid geen sedatie bij de moeder werd gebruikt. Daarom is het belangrijk om gebruik te maken van dit eerste levensuur om de baby aan de borst te leggen. Het is niet de bedoeling om baby’s geforceerd aan de borst te krijgen binnen een bepaalde tijdspanne, maar gun moeder en kind de tijd om elkaar te leren kennen. Dit wil zeggen dat men de ideale omstandigheden zo goed mogelijk zal benutten. De baby zal zelf aangeven wanneer deze wil drinken, dit moment is uniek voor alle moeders, ongeacht of zij borstvoeding zullen geven of voor kunstvoeding kiezen. Tijdens de evaluatie zal men erop toezien dat dit contact niet verstoord wordt door het personeel “minstens gedurende een half uur” wordt als ideaal beschouwd maar dit kan ook langer zijn indien men het ritme van de baby volgt. De taak van de zorgverlener is het bewaken van deze symbiose en observeren dat de baby en moeder in een veilige houding liggen. Praktisch
doen moet de vroedvrouw ook niet continu aanwezig blijven maar zal ze laten aanvoelen dat ze steeds klaar staat voor hen. Om te vermijden dat de baby afkoelt tijdens het huidcontact met de moeder, zal men het naakte lijfje afdrogen en bedekken met een warme doek en eventueel een mutsje aandoen. Indien de moeder het onmiddellijke huidcontact weigert na de geboorte, kan men het nadien nog eens voorstellen met de nodige uitleg en het nut ervan, maar men zal nooit opdringerig worden. In de mate van het mogelijke worden de eerste zorgen aan de baby uitgesteld tot na de eerste borstvoeding of de periode van het huidcontact (wegen, meten, navelzorg, kleden,…) het is tevens wenselijk dat deze zorgen worden uitgevoerd in de nabijheid van de moeder. Dit vraagt soms een aanpassing van de routine- werking binnen de dienst. Sommige invasieve handelingen (bv. Aspireren) kunnen zorgen voor aanpassingsmoeilijkheden van de baby.Indien deze handelingen noodzakelijk zijn moet dit gebaseerd worden op wetenschappelijke kennis (EBM) en per individu herbeken worden. Correcte uitleg aan de ouders is noodzakelijk. Tijdens het transport van de moeder naar haar kamer moet het mogelijk zijn het huidcontact met de baby niet wordt onderbroken. Uiteraard zal de baby warm toegedekt worden tijdens deze verplaatsing. Indien moeder en baby, door dringende medische zorgen, toch van elkaar gescheiden moeten worden zal men zoeken naar vervangende mogelijkheden om het huid- contact te laten plaats vinden. Men kan beroep doen op de vader of op de persoon die mee de moeder begeleidt om huidcontact te bieden. Na de interventie zal men, van zodra het mogelijk is, het huidcontact aanmoedigen.
Een optimale sfeer in de verloskamer straalt warmte, rust en vredigheid uit. De aangeboden hulp aan de moeder verloopt discreet, de vaardigheden van de moeder, de vader of van de persoon die de moeder vergezeld worden gerespecteerd. Men zal er ook op letten dat alles veilig verloopt. Wanneer de moeder en de baby het goed BFHI Praktische gids, FBVC december 2006
31
Vuistregel 5 - dat aan vrouwen uitgelegd wordt hoe ze hun baby aan moeten leggen en hoe zij de melkproductie in stand kunnen houden, zelfs als de baby van de moeder gescheiden moet worden.
Doelstellingen BFHI Het afdelingshoofd bevestigt dat moeders die nooit borstvoeding gaven of die eerder problemen met borstvoeding ondervonden, zowel pre- als postnataal bijzondere aandacht krijgen. Het observeren van het personeel bij het demonstreren van het veilig klaarmaken en toedienen van vervangingsmiddelen voor moedermelk bevestigt dat in 75% van de gevallen de demonstratie correct en volledig was en dat de moeder gevraagd werd een ‘eigen demonstratie’ te geven. Van willekeurig gekozen verzorgend personeelsleden: o
bevestigt minstens 80% dat zij moeders leren hoe hun baby vast te houden en te laten toehappen en beide aspecten kunnen beschrijven en tonen of dat zij weten naar wie de moeders voor advies door te verwijzen indien zij deze technieken niet volledig zelf kunnen.
o
geeft minstens 80% aan dat zij moeders aanleren manueel melk uit de borst te verwijderen; zij zijn in staat een aanvaardbare manier te beschrijven of te demonstreren, of weten naar wie door te verwijzen indien zij deze techniek niet volledig zelf kunnen.
Voor de moeders die geen borstvoeding geven zal het verzorgend personeel een demonstratie aanbieden om hun individueel aan te leren hoe zij zonder risico’s een moedermelk vervanger kunnen bereiden en toedienen aan hun baby, 75% van deze demonstraties moeten correct en compleet verlopen en men zal aan de moeder vragen om deze demonstratie op hun beurt te doen. Van willekeurig gekozen verzorgend personeelsleden: o
kan minstens 80% beschrijven hoe men de moeders die geen borstvoeding geven kan helpen bij het veilig bereiden van de voeding of naar wie zij kunnen worden doorverwezen.
Van willekeurig gekozen moeders (vaginale bevalling en keizersnede): o
bevestigt minstens 80% van de moeders die voor borstvoeding kozen dat zij hulp aangeboden kregen bij de eerstvolgende borstvoeding of binnen 6 uur na de geboorte (of wanneer zij hiertoe in staat waren na een algemene narcose)
o
kan minstens 80% van de moeders die borstvoeding geven tonen of beschrijven hoe ze de baby aanleggen, laten toehappen en de tekens van een correct zuiggedrag omschrijven
o
verklaart minstens 80% van de moeders die borstvoeding geven dat hen werd getoond hoe men manueel melk uit de borst kan verwijderen, of dat zij een BFHI Praktische gids, FBVC december 2006
32
geschreven document hierover ontvingen, tevens weten zij waar ze hulp kunnen vragen indien zij hiermee problemen hebben. bevestigt minstens 80% van de moeders die geen borstvoeding geven dat zij hulp aangeboden kregen bij het bereiden en geven van de voeding, en kunnen zij dit advies omschrijven en werd hun gevraagd zelf de voeding te maken nadat het werd voorgedaan.
o
Van willekeurig gekozen moeders met een baby op neonatologie: o
verklaart minstens 80% van de moeders die borstvoeding geven of borstvoeding wensen te geven dat zij binnen 6 uur na de geboorte hulp ontvingen om de melkproductie op gang te brengen en om de productie op peil te houden.
o
verklaart minstens 80% van de moeders die borstvoeding geven of borstvoeding wensen te geven dat hen werd getoond hoe ze manueel de melk uit de borst kunnen verwijderen
o
kan minstens 80% van de moeders die borstvoeding geven of borstvoeding wensen te geven afdoende beschrijven en tonen hoe het hen werd getoond.
o
verklaart minstens 80% van de moeders die borstvoeding geven of borstvoeding wensen te geven dat hen werd gezegd dat zij 6 keer per dag of meer moeten afkolven om productie op gang te houden.
Bespreking Alle moeders hebben het gevoel van ondersteuning nodig zowel bij borstvoeding als bij kunstvoeding. Een gesprek bij aankomst op de kraamafdeling over de voedingswijze van hun baby kan een extra emotionele ondersteuning geven en een geruststellend gevoel creëren.Actief luisteren naar het verhaal van de moeder is belangrijk om de beslissing van de voedingskeuze te begrijpen. Verschillende vrouwen slagen erin om borstvoeding te geven zonder hulp toch is er toch nog steeds een groep moeders die hierin niet slaagt. Verschillende houdingen zijn mogelijk en moeten aangeleerd worden, het gedrag van de baby zal men goed observeren en interpreteren, zeker tijdens de eerste borstvoeding. Er zal tijdens de evaluatie nagegaan worden of het verzorgende personeel de nodige observatiepunten tijdens een borstvoeding kent en ook of het personeel aan een moeder de nodige uitleg kan geven om
ongemakken te verhelpen. Het verzorgende personeel moet in staat zijn om aan de moeders uitleg te geven/te demonstreren hoe ze manueel melk uit de borst kunnen verwijderen en de nodige uitleg geven over het afkolven met een borstpomp, zowel handbediend als elektrisch. Bij een scheiding tussen moeder en kind zal men haar aanraden 6 keer op 24 uur af te kolven, dit is de minimumfrequentie om de melkproductie op gang te brengen. Praktisch Het is de verantwoordelijkheid van het verzorgend personeel om na te gaan of een moeder haar baby correct aan de borst legt. Het verzorgend personeel zal zelf het initiatief nemen om duidelijke uitleg te geven en hulp te bieden bij het aanleggen indien dit nodig is. Het is onvoldoende om te zeggen dat de moeder steeds beroep kan doen op de aangeboden hulp . Om tegemoet te komen aan de autonomie en het vertrouwen van de moeder en om de intimiteit te respecteren, is het belangrijk dat het personeel tijdens een observatie zelf zijn handen niet gebruikt. Door haar niet aan te
BFHI Praktische gids, FBVC december 2006
33
raken benadert men de moeder en haar baby op een positieve wijze. Het aanleren van het manueel kolven gedurende de eerste dagen geeft de moeder een zekere autonomie en geruststelling naar de toekomst toe. Het manueel kolven van colostrum tijdens de eerste 24 uur is efficiënter dan elektrisch te kolven en geeft minder verlies van waardevolle melk. Het masseren van het tepelhof is aan te raden indien de borsten en het tepelhof zeer gespannen en pijnlijk zijn, alvorens men .
overgaat tot manueel afkolven. Indien de baby van zijn moeder gescheiden wordt is het soms nodig om frequenter te kolven dan 6x per 24 uur. Deze moeders moet men de nodige uitleg geven over het bewaren en (in het ziekenhuis en thuis), transporteren van moedermelk, het correcte gebruik en de mogelijkheden om een toestel te huren. Door gebruik te maken van een “checklist” kan het personeel nagaan of de nodige informatie werd geven aan de ouders
BFHI Praktische gids, FBVC december 2006
34
Vuistregel 6 - dat pasgeborenen geen enkele andere voeding dan borstvoeding krijgen, noch extra vocht, tenzij op medische indicatie
Doelstellingen BFHI
Uit de statistieken blijkt dat in het afgelopen jaar minstens 75% van de a term geboren baby’s uitsluitend borstvoeding of uitsluitend afgekolfde moedermelk kreeg van bij de geboorte tot aan het ontslag. Indien dit niet het geval is moeten de bewijzen van de medische redenen of van bewuste en weloverwogen keuzes op basis van correcte informatie teruggevonden worden. Uit het nalezen van het beleid en alle klinische protocollen in verband met borstvoeding en zuigelingenvoeding die gehanteerd worden binnen de diensten blijkt dat zij in overeenstemming zijn met de BFHI-standaarden en recente evidence-based richtlijnen. Aan de moeders mogen geen documenten gegeven worden waarin vervangingsmiddelen aanbevolen worden, of waarin tijdschema’s voor voedingen of andere nadelige praktijken staan. Het is wenselijk dat de instelling beschikt over een ruimte en het nodige didactische materiaal om te demonstreren hoe men vervangingsmiddelen bereidt aan moeders die opteren voor deze voeding. Deze demonstraties gebeuren niet in het bijzijn van moeders die borstvoeding geven. Bij observaties binnen de instelling op de kraamafdeling, observatiedienst zuigelingen of lokalen merkt men dat minstens 80% van de baby’s borstvoeding krijgt of anders dat er in het dossier aanvaardbare medische redenen (EBM) terug te vinden zijn of dat er sprake is van bewuste en weloverwogen keuzes op basis van correcte informatie. Minstens 80% van willekeurig gekozen personeelsleden kan twee items aanhalen die besproken zouden moeten worden met moeders die overwegen om vervangingsmiddelen te geven. Minstens 80% van willekeurig gekozen moeders bevestigt dat hun baby uitsluitend moedermelk kreeg, of dat er, indien zij toch iets anders kregen een medische reden was die terug te vinden is in het dossier of dat het haar bewuste en weloverwogen keuze op basis van correcte informatie was. Minstens 80% van willekeurig gekozen moeders die beslisten om geen borstvoeding te geven bevestigt dat het personeel hen de nodige informatie over de voedingsmogelijkheden heeft gegeven en hen hielp om de beste keuze voor hun situatie te maken. Minstens 80% van willekeurig gekozen moeders met een baby op de dienst neonatologie die besliste om geen borstvoeding te geven bevestigt dat het personeel met hen gesproken heeft over de risico’s en de voordelen van diverse voedingsmethoden.
BFHI Praktische gids, FBVC december 2006
35
Bespreking
Praktijk
Het is al lange tijd bekend dat uitsluitend borstvoeding gedurende de eerste 6 maanden, gevolgd door vaste voeding en borstvoeding tot 2 jaar de meeste voordelen biedt voor de gezondheid van moeder en kind. In ons land staan we nog ver van deze aanbevelingen en praktijken, dit komt door verschillende socioculturele redenen die niet medisch onderbouwd zijn. Juist omdat er heel wat andere opvattingen zijn over borstvoeding is het een taak van het personeel om langdurig borstvoeding te promoten.
Het is uitermate belangrijk dat een instelling die in aanmerking wil komen voor een kwaliteitscertificaat, tot een akkoord kan komen met alle betrokken medewerkers over de medisch aanvaardbare redenen om bijvoeding toe te dienen aan borstgevoede kinderen, volgens EBM
De gezondheidswerkers staan er niet steeds bij stil wat de impact is van het toedienen van supplementen, op het vertrouwen dat de moeder in borstvoeding heeft, op de melkproductie, de voordelen van de moedermelk op de glycemiewaarde van de zuigeling en het ongewenste effect van vroegtijdig afbouwen van de borstvoeding. Dit gebeurt soms zonder rekening te houden met de gezondheidsrisico’s van het niet geven van uitsluitend borstvoeding: onder andere voor allergieën, diabetes, infecties van de bovenste luchtwegen en het gastrointestinale stelsel. De supplementen (andere voeding dan moedermelk) die aan baby’s die borstvoeding krijgen toegediend worden en de reden waarom, overdag of ’s nachts, zullen binnen een kandidaat-instelling een observatie punt vormen. Door te registreren en te evalueren zal blijken dat er steeds een aanvaardbare reden voor deze handeling gevraagd wordt. Indien er een onenigheid bestaat tussen de verantwoordelijke arts en het evaluatieteam over het opgestelde document “medische redenen voor bijvoeding”, waarin de verantwoording voor het geven van supplementen beschreven staat , dan zal dit document voorgelegd worden aan de leden van de toekenningscommisie die dan een beoordeling zullen maken. (zie hoofdstuk 10) De hoeveelheid aangekochte kunstmatige zuigelingenvoeding moet overeen komen met het aantal zuigelingen dat kunstvoeding krijgt.
Zij zullen een beleid opstellen dat duidelijk vermeldt wanneer er een supplement mag gegeven worden en dit ook aan het volledige team bekend maken. Dit beleid zal iedere gezondheidswerker moeten respecteren en er ook naar handelen. De keuze van het supplement, de toedieningswijze en de frequentie ervan zal door een pediater bepaald worden volgens de noden van het kind. De toedieningswijze wordt besproken met de moeder om de zuigmotoriek zo goed mogelijk te bewaren. Dagelijks zal dit beleid nagekeken en aangepast worden volgens de evolutie van het kind. De afgekolfde moedermelk zal als eerste keuze gebruikt worden indien dit mogelijk is. Iedere toediening van een supplement zal met de nodige medische reden genoteerd worden in het dossier. De moeders hebben het recht om deze richtlijnen niet te volgen en een voedingssupplement aan hun baby te geven. Toch valt het onder de verantwoordelijkheid van de dienst de moeders aan te moedigen om uitsluitend borstvoeding te geven en hen, vooraleer zij een beslissing nemen, alle nodige informatie te geven over de risico’s van supplementen. Tijdens de evaluatie zal men bij deze moeders navragen of zij voldoende informatie en aanmoedigingen hebben gekregen over borstvoeding om vast te stellen of zij pas daarna dan toch zelf deze beslissing hebben genomen.
BFHI Praktische gids, FBVC december 2006
36
Vuistregel 7: - rooming In – moeders en baby’s blijven samen 24 uur per dag
Doelstellingen BFHI Uit observaties in de kraamafdeling,observatiedienst zuigelingen of lokalen en uit de gesprekken met personeel en moeders blijkt dat 80% van de moeders en baby’s bij elkaar bleef. Als dat niet het geval is, moeten er een gegronde medische reden zijn. Minstens 80% van willekeurig gekozen moeders bevestigt dat hun baby bij hen in de kamer/bed bleef sinds de geboorte. Als dat niet het geval is, moeten er een gegronde medische reden zijn.
Bespreking Het vasthouden van de baby, het bewonderen van de baby in een wiegje of bedje vlak bij de moeder laat toe om beter kennis te maken met de baby en om de hongersignalen te leren herkennen (dit geldt voor alle moeders of zij kiezen voor borstvoeding of kunstvoeding). Dit vergemakkelijkt de “voedingen op vraag” en bij borstvoeding bevordert dit de melkproductie. Voeden in zijligging geeft de moeder de kans om even bij te rusten tijdens de borstvoeding. Het bed delen gedurende de nacht houdt de baby warm en rustig en vergemakkelijkt de toegang tot de borst waardoor de nachtrust van de moeder minder verstoord wordt. Moeders kunnen vaak zeer vermoeid zijn de eerste dagen met hun baby. Hulp bieden tijdens de verzorging van hun baby en al schetsen hoe een dag er kan uit zien eens ze thuis zullen zijn kan hen helpen bij de organisatie van hun nieuwe gezinssituatie. Het zal tevens het zelfvertrouwen van de moeder ten goede komen. Praktisch Indien een moeder vraagt om haar baby bij het verzorgende personeel te laten is het goed om eerst eens actief te luisteren naar
haar en samen met haar de noden van haar baby te herkennen. Wanneer zij na de pogingen om haar aan te moedigen haar baby bij zich te houden toch beslist om dit niet te doen, is het de taak van het personeel om deze moeder te informeren over de richtlijnen die bestaan over het wegnemen van de baby bij de moeder. Van het ogenblik dat er voor de situatie en oplossing is gevonden en alles terug rustig is of indien de baby aanstalten maakt om te willen eten, moet deze terug naar de moeder gebracht worden. Om de nabijheid tussen moeder en baby op een veilige manier te bevorderen zal men de nodige informatie verstrekken over hoe men een baby veilig te slapen kan leggen. Men dient alle informatie mee te delen over het samen in hetzelfde bed slapen, zowel de voordelen maar ook de nadelen en risico’s (rokende ouders, alcoholverbruik, medicatie of drugsinname wat de alertheid van de ouders doet dalen en tevens zorgt voor een diepere slaap, te diep en te warm ondergestopt worden, risico’s van een te zachte matras,…). Deze informatie moet aan iedere moeder meegedeeld worden. Men streeft ernaar om ieder onderzoek van de baby of medische zorg in de aanwezigheid van de moeder te doen.
BFHI Praktische gids, FBVC december 2006
37
Vuistregel 8 -. aanmoedigen van borstvoeding op vraag van het kind
Doelstellingen BFHI Uit willekeurig gekozen moeders o
bevestigt minstens 80% dat aan hen is uitgelegd hoe zij de hongersignalen van hun baby kunnen herkennen en zij kunnen er twee van bespreken.
o
bevestigt minstens 80% dat zij het advies kregen om hun baby’s zo vaak en zo lang als de baby dit wenst te voeden.
Bespreking De baby’s die a term en in gezonde toestand geboren werden mogen iedere keer dat zij dit zelf aangeven gevoed worden. Hun slaapmomenten worden hierbij gerespecteerd. Het voedingsgedrag van iedere individuele baby kan zeer wisselend zijn, zeker gedurende de eerste dagen. Dit geldt ook voor het slaap/waak ritme. Het “voeden op vraag” wordt beschouwd als de meest aangepaste voedingswijze van een gezonde baby. De moeders krijgen al te vaak tegenstrijdige adviezen over voedingsduur en frequentie, zeker indien de baby veel wakker is of juist veel slaapt. Om het verschil op te merken tussen een problematische voeding of een normale voeding is het nodig om een correcte klinische observatie uit te voeren en over voldoende kennis te bezitten over eventuele risico’s die zich kunnen voordoen. Praktisch De eerste levensdagen is het belangrijk om regelmatig de gezondheidstoestand van de baby te observeren, baby’s die veel slapen horen hier ook bij. Het systematisch bepalen van de glycemiewaarden en het geven van bijvoeding zijn handelingen die steeds in vraag gesteld mogen worden.Voor iedere baby zal er een specifieke medische
noodzaak zijn die gebaseerd wetenschappelijke informatie.
is
op
Het verzorgend personeel kan aan de moeder aanleren hoe ze haar baby kan stimuleren om alert te worden bij de voeding, het wekken van de baby is soms een noodzaak. Wanneer blijkt dat de baby onverzadigd is na de voeding is het de taak van het verzorgd personeel om na te gaan of de baby goed aanligt, en een correcte zuigbeweging maakt. De zorgverleners kunnen de moeders aanleren wat de eerste signalen zijn van een baby die wil drinken ( wakker worden, mimiek, likken, bewegingen van de ledematen, hand naar de mond brengen,…) en er ook de aandacht op vestigen dat wachten tot dat de baby weent geen juiste houding is. Door het huilen verbruikt de baby veel energie waardoor deze niet efficiënt zal drinken. Alvorens een baby te wekken waarvan men denkt dat deze te veel slaapt en weinig om voeding vraagt zal de zorgverlener nagaan hoe het verloop van arbeid en bevalling is geweest en hoe de toestand van de baby was onmiddellijk na de geboorte. Alleen omwille van een medische reden zou men de baby kunnen wekken. Bij borststuwing is het goed dat de moeder de baby wekt en even aanlegt.
BFHI Praktische gids, FBVC december 2006
38
Vuistregel 9 - aan pasgeborenen die borstvoeding krijgen geen speen of fopspeen geven
Doelstellingen BFHI Uit observaties in de verschillende ruimtes binnen de kraamafdeling, observatiedienst zuigelingen of lokalen blijkt dat minstens 80% van de baby’s die borstvoeding krijgen geen zuigflessen of spenen krijgen. Indien dit wel zo is kan de moeder weergeven dat zij op de hoogte werd gebracht van de risico’s ervan. Van willekeurig gekozen moeders die borstvoeding geven bevestigt minstens 80 % dat voor zover zij weten,hun baby niet met een zuigfles werd gevoed. Van willekeurig gekozen moeders bevestigt minstens 80 %, dat voor zover zij weten, er bij hun baby geen fopspeen gebruikt werd. Praktisch Bespreking Indien er een medische reden (EBM) is om Er bestaan verschillende opvattingen over de een supplement toe te dienen aan een baby negatieve gevolgen bij het gebruik van die borstvoeding krijgt, moet men opteren om spenen en fopspenen bij borstgevoede dit te geven via een alternatieve wijze (kopje, baby’s. Nochtans is het bewezen dat de lepel, spuitje, borstvoedingshulpset,…) zuigtechniek, mechanisch en dynamisch, aan waardoor de drinktechniek minder nadeel zal een speen anders is dan aan de borst. ondervinden. Sommige baby’s worden te snel Afhankelijk van de leeftijd van de baby en de geconfronteerd met beide zuigtechnieken omstandigheden zal men een keuze maken waardoor het zuigen aan de borst problemen in samenspraak met de moeder. geeft. Hij zal hierdoor niet meer efficiënt De ouders moeten duidelijke informatie drinken en onvoldoende melk innemen. krijgen over deze toedieningswijze. Dit is de reden waarom de zorgverleners het Aan de moeders die borstvoeding geven zal gebruik van spenen en fopspenen moeten men de mogelijke nadelige gevolgen van het vermijden. gebruik van een speen of fopspeen Overmatig gebruik van spenen en fopspenen verduidelijken. Men geeft de ouders ook kan ertoe leiden dat de baby veel minder informatie over hoe ze hun baby kunnen wordt aangelegd, het voeden op vraag daalt, troosten (lichaamscontact, dragen, de melkproductie wordt nadelig beïnvloed en wiegen…). de duur van de totale borstvoedingsperiode Tijdens de evaluatie zal het niet negatief komt in het gedrang. beoordeeld worden indien de moeder uit Deze negende vuistregel slaat ook op het eigen initiatief toch gebruik maakt van speen gebruik van tepelhoedjes die een negatieve of fopspeen invloed hebben op het correct aanhappen, Men zal wel navragen of de moeders de hierdoor worden de borsten onvoldoende nodige ondersteuning kregen en over gestimuleerd om melk aan te maken; dit voldoende kennis beschikten over de risico’s resulteert in een trage gewichtstoename van toen zij deze beslissing genomen hebben. de baby. Een tepelhoedje mag enkel in Het onoordeelkundige gebruik van uitzonderlijke gevallen tijdelijk gebruikt hulpmiddelen tijdens de borstvoeding kan worden om een probleem te overbruggen, voor ergere problemen zorgen. het verzorgend personeel zal het gebruik Indien er om een medische reden gebruik ervan zeker niet aanprijzen. gemaakt wordt van een hulpmiddel zal dit steeds onder begeleiding gebeuren van een ervaren personeelslid.
BFHI Praktische gids, FBVC december 2006
39
Vuistregel 10 - aanmoedigen om borstvoedingsbegeleidingsgroepen (moedergroepen) te vormen en vrouwen bij het ontslag uit de instelling naar deze groepen verwijzen
Doelstellingen BFHI De verantwoordelijke van de kraamafdeling verklaart o
dat moeders informatie krijgen over waar ze ondersteuning kunnen krijgen als ze hulp nodig hebben voor de voeding van hun baby nadat ze naar huis zijn weergekeerd. Het hoofd/de directeur kan minstens 1 informatiebron noemen.
o
dat de instelling het oprichten van moedergroepen aanmoedigt of samenwerkt met bestaande groepen en andere diensten in de gemeenschap die ondersteuning voorzien over borstvoeding of babyvoeding. Dit personeelslid is in staat om minstens 1 manier op te noemen waarop dit gebeurt.
o
dat het personeel moeders aanmoedigt om na het ontslag (liefst 2 à 4 dagen na de geboorte en een keer de volgende week) op consultatie te gaan bij iemand die bekwaam is om borstvoeding te begeleiden, die een voeding kan observeren en die alle nodige steun kan geven en beschikt over een aangepast doorverwijssysteem en een adequate timing voor de consultaties.
Bij het lezen van de verschillende documenten zal blijken dat de moeders tijdens het verblijf binnen de kraamafdeling geschreven documenten ontvingen (brochures, folders) Hierin wordt vermeld waar zij hulp kunnen krijgen na het ontslag betreffende de voeding van hun baby en dat er op zijn minst 1 soort van de beschikbare kanalen vermeld wordt. Minstens 80% van willekeurig gekozen moeders geeft aan documentatie te hebben gekregen over hoe zij met vragen betreffende de voeding van hun baby hulp kunnen krijgen van de instelling of contact kunnen opnemen met supportgroepen, peer counselors of andere diensten in de gemeenschap en kan op zijn minst 1 soort van beschikbare hulpkanalen benoemen.
BFHI Praktische gids, FBVC december 2006
40
Bespreking
Praktisch
In België is de periode dat men borstvoeding geeft vrij kort. Samenwerking met de verschillende groepen die borstvoeding ondersteunen is noodzakelijk. Deze ondersteuning kan gebeuren door de bestaande borstvoedingsorganisaties, informatie via K&G, zelfstandige vroedvrouwen, lactatiekundigen, pediaters en huisartsen. Met de stijging van de bevalling met kort ziekenhuisverblijf is deze doorverwijzing een heel belangrijk onderdeel geworden binnen de moeder-kindzorg.
Voor het ontslag uit de instelling geeft men zowel mondelinge informatie als een geschreven document met: o o o o o o
telefoonnummers, praktische informatie, borstvoedingsorganisaties, consultatieregelingen, contactpersonen binnen de instelling, een lijst van zelfstandige zorgverleners en hoe deze werken,
Men waakt erover dat de moeder de signalen kent om zelf na te gaan of de baby voldoende gedronken heeft, correct drinkgedrag vertoont en dat zij de normale ontwikkeling van een baby kent. Alle documentatie die men meegeeft aan de ouders moeten tot doel hebben hen aan te moedigen om 6 maanden uitsluitend borstvoeding te geven. Eens zij met vaste voeding starten kan borstvoeding blijven doorgaan: omdat het nog steeds veel belang blijft hebben en dit bij voorkeur tot de leeftijd van 2 jaar of later. Het informeren over de voedingstoestand van de baby tijdens het verblijf in de kraamafdeling naar de huisarts, vroedvrouw, lactatiekundige, het consultatiebureau van K&G moet zo volledig mogelijk gebeuren. Een kennismaking met de verschillende borstvoedingsorganisaties of de personen naar wie men de moeders doorverwijst kan een meerwaarde betekenen voor de dienst.
BFHI Praktische gids, FBVC december 2006
41
7.Respecteren van de Internationale Gedragscode voor het op de markt brengen van vervangingsmiddelen voor moedermelk Doelstellingen BFHI De verantwoordelijke van de kraamafdeling verklaart dat : o
dat er geen werknemers van fabrikanten of verdelers van vervangingsmiddelen, flessen, spenen of fopspenen rechtstreeks of onrechtstreeks contact hebben met zwangere vrouwen of moeders
o
dat het ziekenhuis geen geschenken, niet-wetenschappelijke literatuur, materiaal of uitrusting, geld of steun voor in-service training of evenementen van fabrikanten of verdelers van vervangingsmiddelen, flessen/spenen, fopspenen of andere uitrusting voor het voeden van baby’s of bonnen voor deze producten krijgt
dat de dienst geen reclameartikelen of stalen of geschenkpakketten, waaronder ook vervangingsmiddelen, flessen/spenen, fopspenen of andere uitrusting voor het voeden van baby’s of bonnen voor deze producten aan zwangere vrouwen, moeders of hun familie geeft. Het nalezen van de dossiers en ontvangstbewijzen geeft er informatie over of al de vervangingsmiddelen, ook speciale zuigelingenvoeding en andere voorraden, door de instelling aan niet minder dan de groothandelsprijs worden aangekocht. Observaties in de prenatale dienst en de kraamafdeling en andere plaatsen waar voedingskundigen en diëtisten werken laten zien dat er geen promotiemateriaal voor vervangingsmiddelen, flessen, spenen of fopspenen of andere producten die door nationale wetgeving bepaald zijn, is uitgestald of wordt uitgedeeld aan moeders, zwangere vrouwen of het personeel. De dozen met kunstmatige zuigelingenvoeding en de bereide flessen wordt uit het zicht bewaard. Van willekeurig gekozen personeelsleden kan minstens 80% twee redenen noemen waarom het belangrijk is geen stalen van zuigelingenvoeding van firma’s aan moeders te geven. o
Bespreking De coördinatrices kunnen u een verklarende brochure aanbieden met de integrale tekst over deze code.
Praktisch Indien er binnen de instelling geschenkdozen geschonken worden binnen de pre- en postnatale diensten moet men er zeker van zijn dat de inhoud geen publiciteit bevat voor vervangingsmiddelen van moedermelk, spenen, zuigflessen tutten,(stalen,boeken,bonnen,ondersteunend e middelen,uitnodigingen voor dergelijke websites over firma’s of verdelers…)
Het weigeren door het ziekenhuis van geschenken, niet-wetenschappelijke literatuur, materiaal of uitrusting, geld of steun voor opleidingen of evenementen van fabrikanten of verdelers van vervangingsmiddelen, flessen/spenen, fopspenen is in Belgie nog niet overal een gewoonte. Het tekort aan subsidies brengt met zich mee dat men op deze wijze werkt.De pilootziekenhuizen die in aanmerking komen voor het certificaat zullen aantonen hoe zij werken om de financiele banden met de firma’s af te bouwen
BFHI Praktische gids, FBVC december 2006
42
8. HIV en zuigelingenvoeding (bijkomend criteria voor het behalen van het certificaat) Noot: Het FBVC zal bepalen of de kraamafdelingen volgens de specifieke zorgverlening bij zuigelingen voeding voor de HIV positieve moeders zal geevalueerd worden. Deze beslissing zal genomen worden na de nodige gesprekken met experten binnen dit domein. Bij een prevalentie van ≥ 10% seropositieve patienten wordt door UNICEF/WHO dit criteria aanbevolen.
9. Begeleiding en tegemoed koming aan de noden van de moeder tijdens de arbeid en bevalling (bijkomend criteria voor het behalen van het certificaat) Noot:Het FBVC zal bepalen vanaf wanneer en hoe deze kwaliteitscriteria in de evaluatie zal opgenomen worden om het certificaat BFHI in België te behalen. De aanbevelingen van WHO/UNICEF worden als dusdanig omschreven: Doelstellingen BFHI Uit het nalezen van het ziekenhuisbeleid blijkt dat men aanmoedigt om op een respectvolle wijze om te gegaan met de noden van de moeders tijdens de arbeid en de bevalling. o
vrouwen aanmoedigen om zelf te kiezen wie hen vergezelt zodat er constant lichamelijke en/of psychologische steun is tijdens de arbeid en de bevalling, als zij dat wensen
o
vrouwen toelaten te drinken en lichte maaltijden te benutten tijdens de arbeid, als zij dat wensen
o
vrouwen aanmoedigen om niet-medische pijnbestrijding te overwegen tenzij analgetica of anesthesie nodig zijn bij complicaties, waarbij de persoonlijke voorkeur van de vrouw wordt gerespecteerd
o
vrouwen aanmoedigen rond te wandelen en in beweging te blijven tijdens de arbeid en zelf aan te geven welke houding zij wensen aan te nemen bij het bevallen, tenzij er een dringende beperking zou ontstaan omwille van een complicatie en dat deze aan de moeder wordt verduidelijkt
o
een zorg waarbij geen invasieve technieken zoals het breken van de vliezen, een episiotomie, het versnellen of inductie van de arbeid, een kunstverlossing met instrumenten of een keizersnede worden gebruikt tenzij het specifiek vereist is omwille van een complicatie en dat de reden aan de moeder wordt verduidelijkt.
BFHI Praktische gids, FBVC december 2006
43
10. Aanvaardbare medische redenen om bijvoeding of een vervanger toe te dienen (versie WHO/UNICEF 2006, kinderartsen van het FBVC)
herlezen
en
verduidelijkingen
aan
de
zuigeling
aangebracht
door
de
Uitsluitend borstvoeding geven wordt aanzien als de norm op het gebied van zuigelingenvoeding. In enkele schaarse gevallen kan er een medische reden zijn om bijvoeding te geven of helemaal geen borstvoeding te geven . Het is nuttig een onderscheid te maken tussen: o
zuigelingen die niet aan de borst gevoed kunnen worden, maar voor wie moedermelk de aangewezen voeding is.
o
zuigelingen die ander voedsel naast de moedermelk nodig hebben
o
zuigelingen die geen moedermelk of andere melk verdragen, inbegrepen de normale moedermelkvervangers en die speciale voeding nodig hebben
o
zuigelingen voor wie moedermelk niet beschikbaar is
o
toestand van de moeder waarbij borstvoeding niet aanbevolen is
Zuigelingen die niet aan de borst gevoed kunnen worden, maar voor wie moedermelk de aangewezen voeding is omvat voornamelijk de zeer zwakke zuigelingen, zuigelingen met zuigproblemen of orale afwijkingen of die gescheiden zijn van de moeder die afgekolfde melk verschaft. Deze kinderen mogen met de afgekolfde moedermelk gevoed worden door middel van een sonde, een lepel of een flesje. Zuigelingen die ander voedsel naast de moedermelk nodig hebben omvat kinderen met een zeer laag geboortegewicht d.i. minder dan 1500 gr of de extreme prematuren geboren voor 32 weken zwangerschap. Zuigelingen met een risico op hypoglycaemia door medische problemen en voor wie de moedermelk niet onmiddellijk beschikbaar is of ontoereikend ; zij die gedeshydrateerd of ondervoed zijn en waarbij moedermelk alleen de tekortkomingen niet kan herstellen. Voor deze zuigelingen is een gepersonaliseerd voedingsplan nodig waarbij de moedermelk maximaal gebruikt wordt. De moeder moet zoveel mogelijk geholpen worden om de melkproductie op peil te houden door haar aan te moedigen om systematisch te kolven,. Melk van (sterk gecontroleerde) donors kan ook gebruikt worden. De vetrijke achtermelk bevat veel calorieën en is uitermate waardevol voor kinderen met een laag geboortegewicht en zwakke zuigelingen. Zuigelingen die geen moedermelk of andere melk verdragen, inbegrepen de normale moedermelkvervangers en die speciale voeding nodig hebben:binnen deze groep vallen de zuigelingen met een zeldzame metabolische stoornis zoals galactosemia die galactosevrije voeding nodig hebben. Borstvoeding geven kan in bepaalde omstandigheden bij een zuigeling met een metabole aandoening. Kinderen waarbij phenylketonurie werd vastgesteld kunnen borstvoeding krijgen in combinatie met een phenylalanine vrij product.
BFHI Praktische gids, FBVC december 2006
44
Zuigelingen voor wie moedermelk niet beschikbaar is Zuigelingen waarvan de moeder overleden is of gescheiden van het kind en waarbij zij niet in de mogelijkheid is afgekolfde melk te verschaffen. Borstvoeding door het inschakelen van een donor kan hier een oplossing zijn zo wordt in deze gevallen de nood aan een moedermelkvervangend product slechts gedeeltelijk of tijdelijk noodzakelijk. Er zijn slechts enkele medische indicaties waarbij het geven van borstvoeding niet aangewezen is. Toestand van de moeder waar borstvoeding niet aanbevolen is Het is eerder zelden dat een moeder om een medische reden geen borstvoeding mag geven. Gekende toestanden zijn deze waarbij de moeder lichamelijk te zwak is, medicatie neemt of een besmettelijke ziekte heeft. - Een algemeen verzwakte moeder kan bijgestaan worden om haar kind zo te houden dat ze het kan voeden - Een moeder met koorts moet veel drinken Moeder onder medicamenteuze behandeling Indien de moeder geneesmiddelen neemt zoals antimetabolieten, radio actieve iodine of antithyroid medicatie moet de borstvoeding gestopt worden gedurende de behandeling. Sommige geneesmiddelen kunnen slaperigheid of andere bijwerkingen bij het kind veroorzaken. Raadpleeg de WHO medicatielijst en kies voor een veiliger geneesmiddel. Indien een moeder medicatie inneemt is het belangrijk om met haar te bespreken dat zij deze inneemt om een moment dat het beste met de borstvoeding combineerbaar is en er steeds op bedacht zijn dat eventuele nevenwerkingen bij de zuigeling tot uiting kunnen komen. Verslaving bij de moeder Zelfs bij gebruik van tabak, alcohol en drugs blijft borstvoeding het meest aanbevolen voor het merendeel van de zuigelingen. Indien de moeder intraveneuze drugs gebruikt is borstvoeding niet aangewezen. HIV- besmette moeders Indien vervangingsvoeding aanvaardbaar, doenbaar, verkrijgbaar en veilig( AFASS: acceptable,feasible,affordable,sustainable and safe) is, is borstvoeding bij HIV-besmette moeders af te raden. Indien men niet over een alternatief beschikt kan uitsluitend borstvoeding gegeven worden gedurende de eerste maanden en volledig stoppen zodra de hierboven voorwaarden vervuld zijn. Gemengde voeding ( moedermelk en vervangers ) zijn niet aangewezen.
Andere infectieuse ziekten bij de moeder Borst abces: o Het is niet aan bevolen om aan de aangetaste borst te voeden maar om de melproductie in stand te houden zal men deze borst kolven en deze melk niet voor consumptie gebruiken.De borstvoeding kan verder gezet worden aan de niet aangetaste kant. Na drainage van het abces in combinatie met een antibiotica therapie kan de borstvoeding verder gezet worden. Herpes Simplex Virus Type 1 (HSV-1) o Vrouwen met herpes letsels op hun borsten moeten zich onthouden van borstvoeding tot de letsels verdwenen zijn. BFHI Praktische gids, FBVC december 2006
45
Varicella-zoster o Borstvoeding van een pasgeboren kind is af te raden de eerste dagen na de bevalling indien de moeder besmet is, maar mag begonnen worden zodra de kans op besmetting voorbij is. Lyme ziekte o Borstvoeding mag verder gezet worden gedurende de behandeling van de moeder. HTLV-1 Human T-cell leukaemia virus o Borstvoeding is niet aangewezen indien een aanvaardbaar, haalbaar, verkrijgbaar en veilig (AFASS) vervangingsmiddel voor moedermelk beschikbaar is.
Toestanden van de moeder die geen contraindicaties zijn om borstvoeding te geven
Hepatitis B : o Besmette moeders zullen de borstvoeding gewoon verder geven. De zuigelingen moeten het specifiek anti-hepatitis B immunoglobulins en het hepatitis B- vaccin toegediend krijgen in de eerste 12 uren na de geboorte . Tuberculose : o Borstvoeding door een met TB besmette moeder mag gewoon doorgegeven worden. Moeder en kind moeten gecontroleerd worden volgens de nationale voorschriften. Mastitis : o Meestal is het verderzetten van de borstvoeding aanbevolen gedurende de antibioticaterapie.
Referentie : Beschikbaar bij Child and Adolescent Health, WHO, Genève www.who.int/child-adolescent-health/publications/pubnutrition.htm HIV tranmission through breastfeeding. A review of available evidence (2004) ISBN92 4 1592714 Breastfeeding and Maternal Medication : recommandations for Drugs in the UNICEF/WHO Eleventh WHO Model List of Essential Drugs. Geneva, WHO 2002 Noot : voor uitgebreidere informatie over de vernoemde situaties is het raadzaam om in gespecialiseerde literatuur verder te zoeken, contact op te nemen met een lactatiekundige met de nodige competenties en ervaringen,of in het antigif centrum en dergelijken.
BFHI Praktische gids, FBVC december 2006
46
Bijlage: zelfevaluatieformulier voor de kandidaat ziekenhuizen vaaor het certificaat “Baby Friendly Hospital”.
BFHI Praktische gids, FBVC december 2006
47