Uitvoeringsprogramma binnenmilieu in Zuid-Holland Zuid 2008–2011
Versie: juli 2008 (publieksversie)
1
1
Inleiding
1.1
Opdracht
Op 6 maart 2008 heeft het portefeuillehoudersoverleg volksgezondheid Zuid-Holland Zuid (ZHZ) besloten om de GGD ZHZ de opdracht te geven om de regionale beleidsopgaven tot uitvoering te brengen en de gezamenlijke regionale doelstellingen op het gebied van binnenmilieu te realiseren. De GGD ZHZ gaat hiervoor als hoofdaannemer fungeren en verricht hiervoor de volgende taken: • • • •
Opstellen van een uitvoeringsprogramma en uitvoeren van de wettelijke taken Algehele regionale programma en projectmanagement Contracteren van regionale en lokale uitvoeringspartijen Opstellen van voortgang –en eindrapportages, inclusief evaluatie en advies
Met het formuleren van dit uitvoeringsprogramma wordt aan het eerste deel van deze taak voldaan. Reikwijdte van de opdracht Preventie in de openbare gezondheidszorg omvat vier domeinen. Het gaat om universele preventie (gericht op de gehele, nog gezonde bevolking), selectieve preventie (gericht op specifieke groepen met een verhoogd gezondheidsrisico), geïndiceerde preventie (gericht op mensen met gezondheidsklachten) en zorggerichte preventie (gericht op zieke mensen en het voorkomen van morbiditeit). Gezondheidsbevordering van de gemeenten en GGD gaat over de eerste twee domeinen, de universele en (deels) selectieve preventie. Daarnaast heeft de GGD een belangrijke rol voor het in stand houden en versterken van een goede preventiestructuur. Zorgverzekeraars zijn financieel verantwoordelijk voor de geïndiceerde en zorggerichte preventie. Zorginstellingen kunnen actief zijn in de gehele preventieketen. Deze opdracht heeft alleen betrekking op de programmering van de universele en selectieve preventie. Rollen en verantwoordelijkheden tussen opdrachtgever en opdrachtnemer De gemeenten zijn opdrachtgever aan de GGD ZHZ. Deze opdracht is gegeven vanuit de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor de collectieve preventie. De rollen en verantwoordelijkheden tussen deze twee partijen zijn vastgelegd in de opdracht. De GGD is opdrachtnemer en voert het algehele management voor het programma. De GGD is met andere woorden de regisseur van de uitvoering. De gemeenten positioneren de GGD ook als zodanig door de GGD de beschikking te geven over sturingsinstrumenten voor de collectieve preventie. De GGD kan op haar beurt ook als opdrachtgever fungeren voor instellingen die de daadwerkelijke uitvoering van (delen van) het programma ter hand nemen. Met deze partijen worden contracten afgesloten. Hierbij beoordeelt de GGD o.a. de prijs/kwaliteit verhouding. Daarnaast zal de GGD ook partnerships aangaan met andere partijen. De inzet van sturingsmiddelen wordt hierbij steeds situationeel bepaald. De GGD legt jaarlijks een financiële en inhoudelijke verantwoording af aan de gemeenten. Landelijke ontwikkelingen Eind 2007 heeft het ministerie van VROM een beleidsplan gepresenteerd om de gezondheidskundige kwaliteit van woningen te verbeteren. Het ministerie heeft hiervoor 21 actiepunten geformuleerd. Deze puntenactiepunten hebben o.a. betrekking op het verbeteren van de naleving van voorschriften, het verbeteren van toezicht en handhaving
2
van regelgeving, aanpak van open-verbrandingstoestellen en voorlichting en kwaliteitsbevordering. Begin 2008 heeft het kabinet besloten om zich samen met schoolbesturen en gemeenten in te zetten voor een beter binnenmilieu op scholen. De doelstelling is dat in de komende vijf jaar op alle basisscholen met natuurlijke ventilatie een meting is verricht en een advies is gegeven over het verbeteren van het binnenmilieu. Scholen krijgen een informatiepakket, een beknopt bouwtechnisch advies en een CO2-meter. Het ministerie van OCW stelt eenmalig geld beschikbaar voor de aanschaf van zonwering en kleine bouwkundige ingrepen. GGD Nederland en de VNG gaan met het ministerie onderhandelen over een tijdelijke versterking van de GGD’en. In dit programma is hiermee nog geen rekening gehouden. Relatie met andere beleidsterreinen Het uitvoeringsprogramma binnenmilieu heeft een sterke relatie met het huisvestingsbeleid, bouw- en woningtoezicht en onderwijshuisvesting. Daarnaast zijn er ook relaties met de jeugdgezondheidszorg (epidemiologie/vroegsignalering/doorverwijzing), armoedebestrijding en grotestedenbeleid . Pluspakket In dit uitvoeringsprogramma is naast de uitvoering van de standaardactiviteiten in het kader van het programma binnenmilieu een pluspakket opgenomen. Dit pluspakket bestaat uit extra activiteiten in het kader van binnenmilieu in bestaande woningbouw (zie §5.1 Voorlichting en training intermediairs en Verbeteren gezondheidskundige kwaliteit bestaande woningvoorraad en §5.2). Deze extra activiteiten kunnen ingekocht worden door de gemeenten in de regio ZHZ. 1.2
Doelstellingen en doelgroepen van beleid
De gemeenten hebben in hun regionale nota aangegeven de volgende doelstellingen te willen realiseren: 1. In 2011 heeft 50% van de schoolgebouwen in de regio ZHZ een CO2 gehalte tussen de 1000 en 1200 ppm.1 2. In 2011 is de continue ventilatie van verblijfsruimte (woonkamer, slaapkamer, badkamer en keuken) in de regio ZHZ met 10 procent toegenomen ten opzichte van . de gezondheidsmonitor 2006.
De doelgroepen van beleid zijn: • • •
Gehele bevolking Jeugd (onderwijs en kinderopvangvoorzieningen) Mensen met een lage sociaal-economische status
1.3 Probleemschets binnenmilieu Het binnenmilieu wordt gedefinieerd als de fysieke omgeving in gesloten ruimten. De kwaliteit van het binnenmilieu is afhankelijk van drie factoren, namelijk het milieu buiten de woning (leefomgeving), de woning zelf (bouw- en afwerkingsmaterialen), en de manier waarop de woning wordt bewoond (inrichtingsmaterialen, consumentenproducten, ventilatiegedrag). Uit onderzoek blijkt dat het binnenmilieu een grotere negatieve invloed heeft op de volksgezondheid dan het buitenmilieu. Doordat uit oogpunt van energiebesparing en comfort woningen/gebouwen steeds meer ‘luchtdicht’ zijn en vaak vanwege geluidshinder en inbraakrisico ramen worden dichtgehouden, zijn problemen in woningen/gebouwen
3
toegenomen (Passchier-Vermeer et al., 2001).Tevens is gebleken dat de concentratie van bepaalde schadelijke stoffen binnenshuis vaak hoger is dan voor de buitenlucht is toegestaan (Peters, 1997). In het binnenmilieu hopen ongezonde stoffen zich door suboptimale ventilatie op. Factoren in het binnenmilieu die direct of indirect kunnen leiden tot gezondheidsklachten zijn onder andere tabaksrook, vocht (huisstofmijt, schimmels), verbrandingsgassen, radongas en oplosmiddelen. Bovendien bevinden de meeste mensen zich het grootste deel van de dag binnen, thuis, op het werk of op school. De preventie en oplossing van veel binnenmilieu- en daarmee samenhangende gezondheidsproblemen kan, afgezien van een reductie van bronnen, liggen in een goede ventilatie van de woning/school. Naast geschikte ventilatievoorzieningen is een adequaat ventilatiegedrag hierbij essentieel. Uit onderzoek blijkt echter dat mensen vaak onvoldoende ventileren en dat de kennis over bronnen van binnenluchtverontreiniging en de invloed van deze bronnen op de gezondheid en kennis over de benodigde ventilatie over het algemeen gering is (Peters, 1997). Ventilatiegedrag en kennis over bronnen(reductie) bieden aanknopingspunten voor voorlichting.
2
Visie op het verbeteren van het binnenmileu
Een gezond binnenmilieu begint bij de juiste randvoorwaarden Gezondheidsklachten en het afnemen van (leer)prestaties kunnen een gevolg zijn van een slecht binnenmilieu in gebouwen. Het bevorderen van een goed binnenmilieu begint al bij het ontwerpen van een gebouw. Fouten in het ontwerp en de constructie van een gebouw en de installatie van bijvoorbeeld ventilatievoorziening zijn te voorkomen. Als deze bouwkundige randvoorwaarden niet op orde zijn, is het realiseren van een goed binnenmilieu een stuk moeilijker. Een gezond binnenmilieu is ook gedragsgerelateerd Als alle randvoorwaarden in orde zijn, dan is dit echter nog geen garantie voor een gezond binnenmilieu. Installaties worden gebruikt en moeten onderhouden worden. Dit is mensenwerk. Voorlichting over het belang van een gezond binnenmilieu, het bevorderen ervan en het juist gebruik van installaties maken deel uit van een integrale aanpak. Een gezond binnenmilieu wordt bevorderd door een integrale aanpak Het bevorderen van een goed binnenmilieu vraagt om de participatie van verschillende partijen. Deze partijen dienen bij voorkeur vanuit hun eigen verantwoordelijkheid en deskundigheid te gaan samenwerken. Voor het binnenmilieu gaat het vooral om partners die actief zijn buiten het gezondheidsdomein.
3
Werken aan een integrale aanpak
Partijen en hun rol Verschillende partijen spelen een rol in het verbeteren van het binnenmilieu. Er zijn partijen die interventies uitvoeren en partijen die toegang hebben tot doelgroepen of zelf een doelgroep vormen. In het schema op pagina 5 worden deze organisaties en hun mogelijke rol benoemd.
4
Regionale organisaties
Mogelijke rol
Thuiszorg
Samenwerken in uitvoeren interventies Intermediair Samenwerken in uitvoeren interventies Intermediair Bereiken van risicogroepen (Mee)ontwikkelen voorlichtingsmateriaal
Stichting KOEL Sociale diensten Astma-fonds Drechtzorg (COPD-keten) Energiebedrijven ARBO-diensten
Samenwerken in uitvoeren van interventies
Lokale organisaties
Mogelijke rol
Woningbouwcorporaties
(Mee)ontwikkelen voorlichtingsmateriaal Samenwerken in uitvoeren interventies Intermediair Doelgroep Intermediair Doelgroep Intermediair Intermediair Doelgroep Intermediair
Onderwijs Kinderopvang Huurderverenigingen Gemeente: • Vergunning en handhaving • Ruimtelijke ordening • Onderwijshuisvesting
Een integrale aanpak Gezondheidsbevordering op het terrein van het binnenmilieu is behoorlijk kansrijk. Bij een integrale aanpak wordt ingezet op een vier factoren: • • • •
Vervuilingsbronnen in huis (chemisch, fysisch en biologisch) Afvoermogelijkheden (luchtverversing) Menselijk handelen (gebruik en onderhoud installaties) Kwaliteit van het buitenmilieu (luchtvervuiling, geluid, etc.)
In onderstaande figuur worden deze factoren schematisch weergegeven.
Naast voorlichting, gericht op gedragsverandering, is het ook nodig om andere (technische) maatregelen te nemen. De lokale overheid, onderwijsinstellingen en
5
woningbouwcorporaties kunnen hun verantwoordelijkheid nemen om een deel van deze maatregelen te nemen. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het onderwijshuisvestingsbeleid. In de onderhoudsplannen kan binnenmilieu bijvoorbeeld als onderwerp worden meegenomen. Hetzelfde geldt voor woningbouwcorporaties. Woningen die op de nominatie staan voor renovatie en over onvoldoende ventilatievoorzieningen beschikken kunnen worden aangepast. Gemeenten kunnen hierover afspraken maken met woningbouwcorporaties. Bij nieuwbouw kunnen gemeenten bijvoorbeeld via het bouw– en woningtoezicht de naleving van regels uit het bouwbesluit beter handhaven. De lokale overheid kan echter niet alle factoren beïnvloeden. Het gaat dan bijvoorbeeld om de toegestane emissie van bouwmaterialen (chemische en fysische bronnen). Dit zijn taken voor het Rijk. Om een maximaal gezond binnenmilieu in onze regio te realiseren is het nodig om een netwerkoverleg te organiseren tussen gemeenten, overkoepelende onderwijsorganisaties, woningbouwcorporaties en GGD. De GGD neemt het initiatief om in het derde kwartaal van 2008 een bijeenkomst te organiseren voor deze partijen en te discussiëren over de haalbare integrale maatregelen.
4
Scholen en kinderdagverblijven
Probleemschets In een groot aantal onderzoeken is aangetoond dat het binnenklimaat op scholen slecht is en een negatief effect heeft op de gezondheid van leerlingen en leerkrachten. Onderzoek van de GGD Zuidoost Brabant in 2004 wijst uit dat geen enkel klaslokaal voldoende wordt geventileerd, gemiddeld wordt 50% van de schooldag de grenswaarde van 1200 ppm1 overschreden en gemiddeld ¼ van de ventilatiecapaciteit gebruikt. Onderzoek van de GGD Regio IJssel Vecht in 2003 wijst uit dat 80% van de scholen een slecht binnenmilieu heeft. In de regio ZHZ staan 256 schoollocaties in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs, 82 kinderdagverblijven, 65 buitenschoolse opvang en 115 peuterspeelzalen geregistreerd (zie bijlage 2). In de vastgestelde opdracht wordt alleen gesproken over het verbeteren van het binnenmilieu op basisscholen en kinderdagverblijven. Scholen Een belangrijke oorzaak van de problemen in schoollokalen is dat er relatief veel personen in een beperkte ruimte aanwezig zijn. Andere oorzaken zijn onvoldoende ventileren, onvoldoende schoonmaken en vloerbedekking. De ventilatie schiet in de meeste scholen zodanig tekort dat dit leidt tot klachten als hoofdpijn, duizeligheid en irritatie van slijmvliezen van neus, keel en ogen, concentratieproblemen met vermindering van leerprestaties, verhoogd ziekteverzuim etc. De laatste 20 jaar is het aantal kinderen met astma toegenomen. Een slechte luchtkwaliteit beïnvloedt deze klachten negatief. De gebruikte materialen, de aanwezigheid van stoffen die allergisch werken op gevoelige luchtwegen, m.n. huisstofmijt kunnen de klachten verergeren. Dit geldt zowel voor de thuissituatie als op school. Selectie scholen Het is niet realistisch en financieel niet haalbaar om alle scholen en kinderdagverblijven in de regio ZHZ van een gericht ventilatieadvies te voorzien. Daarom is ervoor gekozen een eerste schifting uit te voeren binnen het basisonderwijs: pluis of niet-pluis (zie voor methode bijlage 1, punt 1). Vervolgens zullen de scholen die niet-pluis zijn benaderd 1
Parts Per Million
6
worden voor een nader onderzoek en advies. De conclusies en aanbevelingen van het onderzoek zullen aan de school en de gemeente worden voorgelegd. Ook zijn JGZverpleegkundigen op de scholen het aanspreekpunt voor longverpleegkundigen van thuiszorgorganisaties of ziekenhuizen in de regio wanneer kinderen met Astma (ernstige) problemen ondervinden op scholen. Zij vervullen een signaalfunctie en kunnen, indien nodig, scholen sneller in aanmerking laten komen voor ventilatieadvies. Kinderdagverblijven Een zelfde problematiek speelt ook bij kinderdagverblijven. Omdat het hier erg jonge kinderen betreft die de gehele dag in het kinderdagverblijf doorbrengen, is het van belang deze instellingen direct bij de plannen te betrekken. Binnenmilieu op kinderdagverblijven dient een prominentere plaats te krijgen binnen de inspectie Technisch Hygiëne Zorg (THZ) op zowel kinderdagverblijven, basisscholen als buitenschoolse opvang. Hiervoor is overleg met THZ en de gemeenten over uitbreiding van hun checklist noodzakelijk. Deze uitbreiding betreft echter geen ventilatieadvies. Het gaat zuiver om het signaleren van een mogelijk ongezond binnenmilieu. Kinderdagverblijven zijn zelf verantwoordelijk voor het financieren en verkrijgen van een ventilatieadvies. In dit programma wordt er geen rekening mee gehouden of de kinderdagverblijven iets doen met de signalen van een mogelijk ongezond binnenmilieu.
4.1
Preventie in het universele domein
Screening, advies en deskundigheidsbevordering SenterNovem (agentschap van ministerie van Economische Zaken voor duurzaamheid en innovatie) is momenteel bezig met het ontwikkelen en beschikbaar maken van een zgn. ABCD-tool. Deze checklist helpt bij het maken van een schifting tussen scholen met een goede en een slechte binnenluchtkwaliteit. Dit instrument komt in september 2008 beschikbaar. Om scholen te motiveren de checklist in te vullen wordt een signaalmeter als beloning in het vooruitzicht gesteld Op basis van de uitkomsten van de checklist wordt per gemeente een prioritering gemaakt. De eerste prioriteit wordt gegeven aan scholen met een natuurlijke ventilatie. Deze scholen krijgen een lokaalspecifiek advies. Dit advies betreft aanbeveling m.b.t. het gedrag en (kleine) bouwkundige aanpassingen. Onderdeel van het advies is ook een deskundigheidsbevordering van het onderwijspersoneel. Om de doelstelling te bereiken, moeten 20 scholen per jaar van een advies worden voorzien (zie berekening bijlage 2).
Doel Activiteiten
Resultaat
Scholen • • • • • •
met een natuurlijke ventilatie hebben een gezond binnenmilieu Screening aan de hand van een ABCD-tool Prioritering per gemeente 20 scholen BO krijgen per jaar een advies (2008-2010) 18 scholen VO krijgen een advies (2011) Onderzoek of uitbreiding van THZ-checklist met binnenmilieu voor kinderdagverblijven mogelijk is. Het CO2 gehalte op de deelnemende scholen bedraagt minder dan 1000 PPM;
Binnenmilieu opnemen in meerjarenonderhoudsplannen onderwijs Uit de screening van en advisering aan de scholen kan ook een aanbeveling komen voor bouwtechnische aanpassingen van de school. Gemeenten hebben een verantwoordelijkheid voor het onderhoud van scholen. Zij kunnen in hun onderhoudsplannen rekening houden met aanpassingen van het gebouw om daarmee de randvoorwaarden voor een gezond binnenmilieu te verbeteren.
7
Doel Activiteiten Resultaat
Scholen met een natuurlijke ventilatie hebben een gezond binnenmilieu • Advisering van gemeenten mbt aanpassen meerjarenonderhoudsplannen •
In de onderhoudsplannen van de onderwijsinstellingen zijn bouwkundige ingrepen opgenomen m.b.t. het bevorderen van een gezond binnenmilieu.
Borging Borging betekent dat de kwaliteit van het binnenmilieu structurele aandacht dient te krijgen binnen de organisatie. De verwachting is dat op een aantal scholen de gezonde schoolmethode2 ingevoerd wordt. Voorlopig zal dit op een beperkt aantal scholen plaatsvinden vanwege financiële grenzen en daarmee inzet van menskracht. Reden voor de GGD om naar andere wegen van borging te zoeken. Een mogelijkheid om borging te bereiken, is dat scholen een aandachtsfunctionaris binnen de school benoemen of de coördinator zorg hiervoor benaderen. Deze zou bijvoorbeeld een werkgroep binnenmilieu kunnen aansturen. Jaarlijks zal de GGD (aan het begin van het stookseizoen) voorlichtingsmaterialen aanreiken zoals posters, visuele reminders, flyers, artikelen schoolkrant, ouderbrieven ed. Ook kunnen scholen gratis leskisten lenen bij de GGD. Doel Activiteiten
Resultaat
Binnenmilieu heeft continu aandacht binnen de school • Werven en trainen aandachtsfunctionaris binnen de school; • Waar mogelijk aansluiten bij gezonde school methode en borging zoeken binnen het schoolplan; • Beschikbaar stellen van voorlichtingsmaterialen aan het begin van het stookseizoen. • Op minimaal de helft van de gescreende scholen is een aandachtsfunctionaris aangesteld.
5. Binnenmilieu in woningen Probleemschets De lucht in huis wordt o.a verontreinigd door vocht, tabaksrook, verbrandingsproducten, allergenen, radon en asbest. Deze verontreinigingen kunnen gezondheidsklachten veroorzaken als CARA, oogirritatie, hoofdpijn, verminderde concentratie en longkanker. Continue ventilatie verbetert het binnenmilieu. Slechts 30 tot 40 procent van de inwoners van de regio Zuid-Holland Zuid doet dit ook werkelijk. Onderzoek wijst uit dat juist in wijken waar veel mensen met een lage sociaaleconomische status wonen het binnenmilieu het slechtst is. Voor een gerichte en effectieve aanpak in deze wijken zal de GGD onder andere samenwerken met de bewonersorganisaties en huurderverenigingen. De aanpak moet passen in de gemeentelijke wijkplannen. Niet in alle gemeenten in de regio ZHZ wonen mensen met een lage SES geconcentreerd bij elkaar. In deze gemeenten wordt gefocust op mensen die wonen in de huurwoningen in de lagere prijsklassen. Voor het bereiken van deze groep is ook samenwerking nodig met de woningbouwcorporaties.
2
De Gezonde School methode is een manier van werken die scholen helpt om structureel aan de slag te gaan met gezondheid en veiligheid. Meer informatie: www.gezondeschool.nl.
8
5.1
Preventie in het universele domein
Algemene publieksvoorlichting Er is nog veel winst te boeken door algemene voorlichting te geven over het binnenmilieu. Hiervoor wordt o.a. samenwerking gezocht met woningbouwcorporaties en energiebedrijven. Met deze partners moeten afspraken worden gemaakt over de verantwoordelijkheden en rollen ten aanzien van de voorlichting van hun huurders. Doel Activiteiten
Resultaat
Alle inwoners van de regio ZHZ informeren over de mogelijkheden voor het verbeteren van het binnenmilieu • Ontwikkelen van een thema-website m.b.t binnenmilieu (i.r.t. de E-GGD) • Schrijven van artikelen voor lokale media • •
In 2009 is er een thema-website ontwikkeld Er zijn in de periode 2009-2011 minimaal twee artikelen gepubliceerd in lokale media
Voorlichting en training intermediairs (Pluspakket) Binnen verschillende settings zijn er kansen om binnenmilieu onder de aandacht te brengen. Zeker binnen de gezondheidssector staan diverse gezondheidsprofessionals in direct contact met de mensen en komen ook letterlijk over de vloer. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om verloskundigen, medewerkers in de thuiszorg, kraamzorg en het consultatiebureau. Natuurlijk gaat het hierbij ook om medewerkers van de woningbouwcorporaties en vrijwilligers van o.a. ouderenbonden en vrouwenverenigingen. Door het trainen van deze intermediairs wordt het bereik van de voorlichting groter en effectiever. Met woningbouwcorporaties moeten wel afspraken gemaakt worden over de verantwoordelijkheden en rollen m.b.t. het voorlichten van hun huurders. Doel Activiteiten Resultaat
Verhogen van het bereik van de voorlichtingsactiviteiten • Inventariseren behoeften van intermediairs en prioritering aanbrengen • Ontwikkelen van een training • Intermediairen hebben kennis over het belang van een goed binnenmilieu vaardig in het overbrengen van deze kennis; • Vanaf 2009 worden minimaal zeven cursussen per jaar voor intermediairs Georganiseerd.
Verbeteren gezondheidskundige kwaliteit bestaande woningvoorraad (Pluspakket) Een goed binnenmilieu heeft niet alleen met gedrag te maken, maar ook met de kwaliteit van de woning. Een aanzienlijk percentage van de woningen voldoet niet aan de eisen m.b.t. de ventilatie zoals opgenomen in het Bouwbesluit nieuwbouw3. Naast problemen met ventilatie, zijn er nog verschillende woningen met zogenoemde openverbrandingstoestellen. Het ministerie van VROM heeft in haar beleidsvisie op de gezondheidskundige kwaliteit van woningen actiepunten geformuleerd. Gemeenten en woningbouwcorporaties hebben de verantwoordelijkheid voor het scheppen van voorwaarden voor een gezond binnenmilieu. Op momenten wanneer grootschalige verbetering of vervanging van woningen aan de orde is kan een behoorlijke gezondheidswinst worden bereikt. Hiervoor is samenwerking tussen gemeenten, woningbouwcorporaties en de GGD een voorwaarde. Het ministerie van VROM werkt aan een communicatieplan waarin wordt opgenomen hoe alle partijen worden geïnformeerd over hun verantwoordelijkheden met betrekking tot de gezondheidskundige kwaliteit van woningen.
3
Ministerie van VROM, Brief aan de Tweede Kamer met als onderwerp Gezondheidskundige kwaliteit van woningen, kenmerk DBO 2007111358.
9
De GGD adviseert gemeenten om afspraken te maken over de gezondheidskundige kwaliteit van woningen met woningbouwcorporaties in bijvoorbeeld de PALT-afspraken (prestatie afspraken lange termijn). De GGD treedt hierin adviserend op. Doel Activiteiten
Verbeteren gezondheidskundige kwaliteit bestaande woningvoorraad • Draagvlak creëren voor een beter binnenmilieu in huurwoningen (samenwerking met gemeenten en woningbouwcorporaties) • Advisering van gemeenten en woningbouwcorporaties
Resultaat
5.2 Preventie in het selectieve domein (Pluspakket) Voor het verbeteren van het binnenmilieu vormen bewoners met een lage SES een specifieke doelgroep. Bij deze doelgroep spelen verschillende problemen tegelijk. Bovendien wordt in deze doelgroep ook meer gerookt en woont ze in oudere woningen met verouderde verbrandingsinstallaties, waardoor het binnenmilieu in de woning vaak slechter is en soms gevaarlijk, met alle gezondheidsgevolgen van dien. In Dordrecht (Oud-Krispijn) is het project ‘Energieadvies op maat’ uitgevoerd. Dit project stimuleert huishoudens minder energie te verbruiken. Zodoende draagt het bij aan CO2 reductie én aan het verhogen van het besteedbaar inkomen van minima door een structurele verlaging van de vaste energielasten. Ook wordt een gezonder binnenmilieu gestimuleerd. Onderdeel van dit project is het geven van ventilatieadviezen en het meten van CO bij open verbrandingstoestellen. Het project is uitgevoerd onder leiding van de gemeente Dordrecht. De GGD heeft aan het project meegewerkt. De activiteiten bestonden uit het monitoren van CO meetgegevens, trainen van vrijwilligers/uitkeringsgerechtigden en opvolgen van zorgwekkende metingen. In dit project is geen evaluatie gehouden naar de gezondheidseffecten van het project. Voorgesteld wordt om dit wel te doen bij de voortzetting van (een variant op) dit project. Doel Activiteiten
Resultaat
Verbeteren van binnenmilieu bij lage SES-groepen • Op basis van ervaringen in Dordrecht, onderzoeken of dit project ook in andere gemeenten kan worden ingezet. • Deelnemen aan de binnenmilieuactiviteiten van het project • Duidelijk is of het project ook in andere gemeenten uitgevoerd kan worden en onder welke voorwaarden dit kan.
6. Verbeteren van het binnenmileu bij nieuwbouw Het ministerie van VROM heeft diverse onderzoeken laten uitvoeren naar de gezondheidskundige kwaliteit van woningen. Hierbij is ook onderzoek gedaan naar de kwaliteit van het verlenen van bouwvergunningen. In 35 procent van de onderzochte bouwvergunningsdossiers ontbreken binnenmilieugerelateerde berekeningen, waaruit moet blijken dat aan de voorschriften is voldaan. Bovendien wordt bij veel van de projecten gebouwd in afwijking van berekeningen en dus in afwijking van de verleende vergunning. Afhankelijk van de aanwezigheid van mechanische- of gebalanceerde ventilatie wordt in 30 tot 60 procent van de nieuwbouw de vereiste ventilatiecapaciteit niet gehaald. Het ministerie van VROM wil de kwaliteit van de bouwvergunningverlening en het toezicht door gemeenten op het naleven van de voorschriften met betrekking tot gezondheid en energieprestatie gaan bevorderen. VROM-inspecties gaan gemeenten hierin ondersteunen. Het is nog niet bekend hoe deze ondersteuning er uit gaat zien. Het streven is een handhavingsbeleid waarbij de GGD een adviserende rol heeft binnen bijvoorbeeld een klankbordgroep. De GGD gaat onderzoeken of een adviesrol bij
10
nieuwbouwprojecten op kwaliteit van binnenmilieu structureel ingebed kan worden in de procedure voor het toekennen van een bouwvergunning. Daarnaast kunnen nieuwe bewoners via voorlichtingsactiviteiten worden geïnstrueerd hoe zij hun huis het beste kunnen ventileren. Het doel is om een sluitende keten te krijgen voor het bevorderen van het binnenmilieu, vanaf de eerste plannen tot en met de oplevering van de nieuwbouw. Pilot handhaving De GGD zoekt uit in welke gemeenten nieuwbouw zal plaatsvinden en wie de eigenaar is. De pilot veronderstelt deelname van minimaal 5 gemeenten. Deze pilot moet in ieder geval aansluiten bij het ondersteuningstraject van de VROM-inspectie. De GGD treedt in overleg met bouw- en woningtoezicht van minimaal 5 gemeenten om te onderzoeken of de voorschriften voor het verlenen van een bouwvergunning bij nieuwbouw aangevuld kunnen worden met eisen op het terrein van binnenmilieu. Daarnaast wordt onderzocht op welke wijze de GGD de gemeenten kan ondersteunen bij de toezichthoudende rol bij de oplevering van de nieuwbouw. Doel Activiteiten
Resultaat
7.
Verbeteren kwaliteit van binnenmilieu bij nieuwbouwprojecten • Werven gemeenten • Opstellen projectplan • Werven van fondsen (indien nodig) • Projectplan is in het eerste kwartaal van 2009 gereed.
Programmaorganisatie
Stuurgroep en projectgroep In het derde kwartaal wordt een bijeenkomst voor de belangrijkste betrokken partijen georganiseerd. Onderdeel van deze bijeenkomst is om een regionale stuurgroep op te richten, die tenminste bestaat uit een vertegenwoordiger van de woningbouwcorporaties, onderwijsinstelling, gemeente (zowel volksgezondheid als ruimtelijke ordening) en GGD. Onder deze stuurgroep gaan één of meer projectgroepen functioneren om de verschillende programmaonderdelen te realiseren. Coördinatie Het programma kent veel verschillende activiteiten. Om de samenhang binnen het programma te bewaken en te bevorderen op zowel regionaal als lokaal niveau, is het nodig om een projectleider aan te stellen. Deze projectleider bewaakt naast de samenhang en voortgang ook het budget. De projectleider is ook verantwoordelijk voor de verantwoording (w.o. activiteiten- en procesevaluatie Administratieve ondersteuning Een goede administratie is voor de realisatie en een goede verantwoording van het programma een must. Pluspakket Indien gemeenten ervoor kiezen ook de programmaonderdelen uit het pluspakket uit te (laten) voeren, is er extra capaciteit nodig voor de coördinatie en administratieve ondersteuning. Dit wordt in de in het benodigde budget voor de programmaonderdelen opgenomen.
11
8.
Risicofactoren
9.
Communicatie
Het programma kent natuurlijk ook risicofactoren. De belangrijkste zijn: • Het behalen van de doelstellingen is mede afhankelijk van de participatie van het onderwijs, gemeenten en woningbouwcorporaties. • De screening en advisering van scholen gebeurd op basis van de ABCD-tool. Deze is nog niet beschikbaar. Of de planning gehaald wordt, is mede afhankelijk van het beschikbaar komen van deze methodiek. • Deskundigheid op het gebied van binnenmilieu is schaars. Hierdoor bestaat de mogelijkheid dat bij uitval van de binnenmilieudeskundige er een organisatorisch probleem ontstaat.
De programmaopdracht binnenmilieu richt zich, in z’n algemeenheid, op het verbeteren van de kwaliteit van het binnenmilieu door te ventileren op scholen en in verblijfsruimten in de thuissituatie. Dit alles binnen de grenzen van de 14 gemeenten waarvoor de GGD ZHZ werkzaam is. Vaststellen van het doel van de communicatie Het doel van de communicatie in dit project is tweeledig. Enerzijds dient communicatie ingezet te worden ter ondersteuning van de gezondheidsboodschap van het project, de externe communicatie. Anderzijds is communicatie over het project richting alle betrokken partijen belangrijk voor het slagen van het project, de interne communicatie. De interne communicatie is zowel gericht op de projectorganisatie als op de medewerkers van de deelnemende organisaties. Hieronder worden beide sporen, de interne communicatie en de externe communicatie, nader toegelicht. Communicatie & programmaorganisatie De GGD heeft als projectleider een integraal projectteam samengesteld dat maximaal vier keer per jaar bij elkaar komt. Deze projectgroep is ingebed in een regiobrede stuurgroep waarin managers van de belangrijkste participerende organisaties zitting hebben. Zoals eerder gesteld is het belangrijk dat alle betrokken partijen op de hoogte blijven van de voortgang van het project. Communicatie boodschap: we werken samen aan de verbetering van de kwaliteit van het binnenmilieu in de regio ZHZ Interne communicatie Uiteraard is het ook belangrijk dat de medewerkers van de participerende organisaties op de hoogte zijn van deelname aan het project. De communicatie afdeling van de GGD kan een standaard artikel verspreid worden wat de organisaties zelf bewerken voor de interne media. Communicatieboodschap: onze organisatie werkt samen met andere organisaties in de regio aan de verbetering van de kwaliteit van het binnenmilieu. Externe communicatie. Een belangrijk deel van het project is gericht op kennisvermeerdering en gedragsverandering. De inhoudelijke voorlichtingsactiviteiten komen voor rekening van een inhoudsdeskundige en een GB-functionaris. Communicatie heeft hierbij een ondersteunende en adviserende rol. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de ontwikkeling van voorlichtingsmateriaal of het zoeken van free publicity op inhoud.
12
Naast de aandacht voor de verandering van kennis en gedrag is het ook belangrijk voor het voetlicht te brengen dat in de regio hard gewerkt wordt aan de verbetering van het binnenmilieu in scholen en woningen. Via verschillende kanalen wordt de volgende communicatieboodschap uitgedragen: Gemeenten, scholen, woningbouwverenigingen, energiebedrijven en de GGD werken samen aan de verbetering van de kwaliteit van het binnenmilieu in de regio ZHZ.
10.
Evaluatie
Van belang is de geïnvesteerde arbeid goed te evalueren. Er kan op drie niveaus gedacht worden, namelijk: 1. Activiteitenevaluatie: Door projectleider en leden van de projectgroep wordt een activiteitenregistratie bijgehouden, waarbij input en output per activiteit staan beschreven. Jaarlijks zal hiervan een verslag worden gemaakt. 2. Procesevaluatie: Binnen de stuur- en projectgroep wordt jaarlijks een vragenlijst afgenomen (gericht op de samenwerking en verloop traject) die binnen de groep wordt besproken om zonodig bijstellingen te kunnen doen. 3. Effectevaluatie: Hier maken we een onderscheid per doelgroep. Scholen en kinderdagverblijven: nulmeting via checklist (ABCD-tool). Woningen lage SES-wijken: nul- en eindmeting via vragenlijst. Daarnaast richten we de evaluatie op het bereik van de activiteiten waarbij het accent komt te liggen op de ‘output’, dwz de (tussentijdse) tastbare resultaten van diverse deelprojecten. Bijvoorbeeld hoeveel scholen hebben een ventilatieadvies ontvangen en gebruiken nog steeds de signaalmeter.
13
Bijlage 1 Stappenplan screening en advisering onderwijs 1. Aan de hand van een checklist (ABCD-tool) wordt een eerste schifting gemaakt:van slechte tot zeer goede binnenluchtkwaliteit. Deze checklist wordt digitaal verspreid. Om scholen te stimuleren de checklist in te vullen willen we alle scholen die de checklist invullen een signaalmeter met handleiding aanbieden. 2. Op basis van de ABCD-tool wordt per gemeente een prioritering gemaakt. Hierbij wordt tevens onderscheid gemaakt tussen scholen met natuurlijke- dan wel mechanische ventilatievoorzieningen. Dit onderscheid wordt gemaakt omdat men bij natuurlijke ventilatie vaker te maken heeft met gedragscomponenten en bij mechanische ventilatie vooral met technische aanpassingen en onderhoud. Hierbij moet opgemerkt worden dat mogelijk ook de verantwoordelijkheden tussen scholen en gemeenten bij natuurlijke en mechanische ventilatie anders kunnen liggen. Dit zal ook in kaart gebracht moeten worden. 3. Scholen met natuurlijke ventilatievoorzieningen die onvoldoende scoren worden als eerste benadert door de GGD voor lokaalspecifieke ventilatieadviezen. Dit advies wordt zowel aan directie als docenten gepresenteerd. 4. Onderdeel van het advies is een beknopte screening per lokaal m.b.t. verwarming, ventilatie, schoonmaak en overigen. Deze gegevens worden verwerkt in het schooladvies. 5. Deelnemende scholen krijgen tevens een aanbod voor aanvullende activiteiten zoals een lespakket, ouderavond, luchtbus. 6. Scholen met mechanische ventilatie kunnen met behulp van de verkregen signaalmeter de ventilatie checken. In geval van te hoge waarden kan de GGD de school doorverwijzen naar installatiebedrijven en Bouw- en woningtoezicht. Eventueel kan bekeken worden of een samenwerking met Unica en Stork-Air te realiseren is, vergelijkbaar met het project ‘Gezonde Klassen’ in regio Zwolle. Van belang hierbij is een onafhankelijke rol van de installatiebedrijven. Eventueel kan bij het uitvoeren van metingen ook de Arbo-dienst betrokken worden.
14
Bijlage 2: berekening onderwijs Aantal locaties Basisonderwijs: Gorkum: 62 Alb’waard: 44 Dordrecht: 54 Zwijndrecht: 22 Hendrik IA: 15 Totaal: 197 Regionale doelstelling: In 2011 heeft 50% van de scholengebouwen in de regio ZHZ een Co2 gehalte tussen de 1000 en 1200 ppm4. Uitgaande van een gegevensbestand van 100%. Doel: 50% van de scholen heeft een Co2 gehalte tussen de 1000 en 1200 ppm. Uitgaande van de landelijke gegevens mag men aannemen dat circa 80% van de scholen een slecht binnenmilieu heeft. Dus 20% scoort voldoende, deze hoeven we niet van een ventilatieadvies te voorzien. Dit betekent dat we nog 37,5% (100/80*30)van de scholen die onvoldoende scoren moeten bereiken om onze doelstelling te behalen. Totaal aantal basisscholen is circa 200. Totaal aantal VO scholen is circa 60. 100% van deze scholen aanschrijven en gegevens verwerken (digitaal middels NFA). 37,5% van de BO scholen die onvoldoende scoort: ventilatieadvies = 60 scholen. De aankomende drie jaar moeten we 60 scholen uit het basisonderwijs van een gericht ventilatieadvies voorzien. Dit zijn 20 scholen per jaar. Het laatste jaar richten we ons op VO scholen. Aantal circa 60. 30% van de 60 scholen = 18 scholen in het laatste jaar. Vanuit de basisuren alleen starten met BO-scholen. Is 30% van 200 = 60 scholen / 3 jaar = circa 20 scholen per jaar. Dus 20 BO scholen x 30 uur = 600 uur voor ventilatieadvies per jaar.
4
Omdat de gezondheidskundige toetswaarden inmiddels door het LCM zijn gewijzigd is het streven naar een CO2 gehalte < 1000 ppm.
15