UITVOERINGSPLAN LANDBOUWSECTOR VOOR ZOETWATERVOORZIENING OOSTNEDERLAND
i
UITVOERINGSPLAN LANDBOUWSECTOR VOOR ZOETWATERVOORZIENING OOST-NEDERLAND (ZON)
Uitgebracht aan:
Provincie Overijssel De heer J. Kreling
Luttenbergstraat 2 8012 EE Zwolle
Uitgebracht door:
Aequator Groen & Ruimte bv De Drieslag 25 8251 JZ Dronten
Contactpersoon:
Marco Arts 06 22450087
Auteur(s):
Marco Arts, Aequator Groen & Ruimte Hille Kraak, LTO-Noord
Versie:
1
Datum:
1 oktober 2014
Gecontroleerd door:
Peter Sloot
ii
INHOUDSOPGAVE
1
2
3
4
5
6
7
INLEIDING
1
1.1
Achtergronden
1
1.2
Probleemverkenning
1
1.3
Doelstelling
1
1.4
Werkwijze
2
OPGAVE, AMBITIE EN STRATEGIE
3
2.1
Opgave en ambitie
3
2.2
Strategie UP landbouwsector
5
2.3
Van uitvoeringsprogramma ZON naar de realisatie
6
UITGANGSPUNTEN
7
3.1
Uitgangspunten voor het uitvoeringsprogramma
7
3.2
Kansrijke maatregelenpakket
9
AANPAK
12
4.1
Fasering
12
4.2
Activiteiten fase 1: Bewustwording regionaal en lokaal niveau
14
4.3
Activiteiten fase 2: Matchen wateropgave met mogelijke inzet Landbouwsector 18
4.4
Activiteiten fase 3: Stimulering kansrijke maatregelen
22
4.5
Activiteiten fase 4: Motivering voortgaande realisatie maatregelen
25
4.6
Activiteiten fase 5: Terugkoppeling en evaluatie
27
4.7
Activiteiten tweede termijn
29
ORGANISATIE
30
5.1
Projectorganisatie
30
5.2
Taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden
31
PLANNING
32
6.1
Planning en mijlpalen (ambitie)
32
6.2
Voorbereidende activiteiten najaar 2014
33
FINANCIERING
34
iii
1 INLEIDING
1.1
Achtergronden
Binnen regio Oost (het deelstroomgebied Rijn-Oost + het gebied van het waterschap Vallei en Veluwe) is door de projectgroep Zoetwatervoorziening Oost-Nederland (ZON) een concept uitvoeringsprogramma opgesteld samen met regio Zuid (zie www.overijssel.nl/thema’s/water/projecten/zoetwatervoorziening). Op basis daarvan is een regionaal bod uitgebracht aan het deelprogramma Zoetwater van het Deltaprogramma. Dit regionale bod geeft aan welke inzet regionale overheden en maatschappelijke partijen de komende jaren gaan leveren om de zoetwatervoorziening verder te ontwikkelen. Op 27 juni 2014 hebben de regionale overheden en maatschappelijke organisaties met een intentieverklaring uitgesproken zich te verbinden met de ontwikkelde strategie voor de zoetwatervoorziening van regio Oost en te streven naar een gezamenlijk werkprogramma op basis van het regionale bod en het daarmee samenhangende uitvoeringsprogramma ZON. De projectgroep ZON is momenteel bezig met het verder uitwerken op welke wijze regionale overheden en maatschappelijke organisaties kunnen komen tot zo’n werkprogramma.
1.2
Probleemverkenning
Voor een optimale zoetwatervoorziening is inzet nodig van overheden, waterbeheerders en gebruikers. Het gaat om een scala aan maatregelen, die in elkaar grijpen. Het opgestelde uitvoeringsprogramma kent een aantal onderdelen waarvoor de inzet van de landbouwsector nodig is. Om het regionale bod van regio Oost kracht bij te zetten is het nodig de inzet van deze sector voor de komende jaren te ramen en te verkennen hoe deze inzet geïnitieerd, gestimuleerd en opgang gehouden kan worden. De verwachting is -en recente projecten laten dat zien- dat de landbouwsector geneigd is zelf aan te haken bij ontwikkelingen in het waterbeheer vanuit waterschap en/of provincie. Het gaat om deze spin-off. Daarnaast staat de sector zelf voor een opgave beschreven in het Deltaplan Agrarische Waterbeheer van de LTO. De LTO heeft in deze ook een positie als het gaat om het mobiliseren van de sector.
1.3
Doelstelling
De doelstelling van onderhavig project is het opstellen van een uitvoeringplan ZON voor de landbouwsector. Het uitvoeringsplan (UP) beschrijft een gedragen aanpak waarmee de landbouwsector gestimuleerd wordt om de benodigde maatregelen te nemen, zodat huidige en toekomstige droogteproblemen beperkt blijven. Het UP geeft daarmee invulling aan het uitvoeringsprogramma ZON voor de landbouwsector. Ook ander sectoren dan de landbouw zullen hun steentje bij dragen aan duurzaam watersysteem voor de toekomst.
1
Deelvraag: • Op welke effectieve wijze kunnen partijen (LTO, waterschap, provincie) de landbouwsector stimuleren tot realisatie van de benodigde inzet ten behoeve van het uitvoeringsprogramma ZON? •
1.4
En wat is elks rol en verantwoordelijkheid in deze?
Werkwijze
De projectgroep ZON heeft Aequator Groen & Ruimte gevraagd een UP voor de landbouwsector op te stellen op basis van de opgedane ervaringen in relevante projecten zoals Landbouw op Peil (LOP). Het UP is opgesteld in samenwerking met LTO-Noord. LTO-Noord heeft daarbij Aequator Groen & Ruimte meegegeven een UP te maken, onafhankelijk van haar eigen standpunten maar gericht op de ervaringen in meerdere delen van Nederland. Aequator Groen & Ruimte heeft voor het opstellen van het UP gebruik gemaakt van de onderstaande uitgangspunten (zie H3). LTO-Noord heeft het UP getoetst en waar nodig aangevuld. De bestuurlijke input van LTO-Noord op het UP is waardevol geweest. Voor het opstellen van het UP zijn bestuurders van verschillende landbouwsectoren geconsulteerd en hebben zij hun visie op de ontwikkelingen ingebracht (LTO-Noord is in deze verkenning gezien als vertegenwoordiger van de landbouwsector). De context waarmee rekening gehouden is, is (zie ook onderstaand schema): •
de strategie en het uitvoeringsprogramma van de Hoge Zandgronden (de 90%-versie d.d. 14 februari 2014);
•
het opgestelde regionale bod van regio Oost (vergaderstuk RBO d.d. 14 febr. 2014);
•
de uitvoering van het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer van de LTO;
•
de relatie tussen de waterkwantiteitsopgave en de waterkwaliteitsopgave;
•
de ervaringen met projecten als Landbouw op Peil, Salland Waterproof, enz.;
•
de verrichte verkenning naar "Kansen en Innovaties" (rapport Aequator Groen & Ruimte en bureau De Ruimte, dec. 2013);
•
de verrichte raming naar de inzet landbouwsector bij zoetwatervoorziening Oost-Nederland (rapport Aequator Groen & Ruimte en LTO-Noord);
•
de ontwikkelingen binnen de landbouwsector en met name het GLB.
2
2 OPGAVE, AMBITIE EN STRATEGIE
2.1
Opgave en ambitie
Opgave De jaren 2012 en 2013 liggen nog vers in ons geheugen. In deze jaren heeft de landbouwsector in de regio Oost last gehad van een droog voorjaar, lange periodes zonder neerslag (2013), piekbuien en een natte zomer (2012). Als het klimaatscenario W+ (KNMI 2006) werkelijkheid wordt treden langere periodes van droogte op en is de kans op neerslagpieken groter. Dit leidt tot een grotere watervraag in de zomer en een afnemend aanbod. Zonder maatregelen leidt dit onder andere tot een forse toename van knelpunten door droogte en watertekorten.
Figuur 1: voorbeeld neerslagoverschot (jaren 2012-2013) Bron: KNMI Project ZON Binnen Oost-Nederland is vanuit het Regionaal bestuurlijk Overleg Rijn-Oost een verkenning gestart naar de huidige en toekomstige droogteproblematiek: het project Zoetwatervoorziening OostNederland (ZON). Dit is gedaan in samenhang met het nationale Deltaprogramma/deelprogramma Zoetwater. Vanuit een verkenning van knelpunten is toegewerkt naar een strategie en uitvoeringsprogramma. De volgende stap is om het uitvoeringsprogramma (UP ZON) tot realisatie te brengen. Daarbij spelen de gebruikers, w.o. de landbouwers, een belangrijke rol.
3
Ambitie ZON De regio Oost streeft naar een robuust(er) watersysteem dat, ook in toekomstige situaties met grotere weersextremen, in staat is om zowel watertekorten als wateroverlast te voorkomen of te temperen. Daarvoor is een grondige herinrichting van dat watersysteem nodig waarbij water in beginsel zo traag mogelijk via de ondergrond wordt afgevoerd en wateroverlast wordt voorkomen door aanvullende maatregelen. ZON streeft naar het bereiken van een gebiedspecifiek voorzieningenniveau. Echter het geeft aan dat de kans op onvoldoende beschikbaarheid van water tijdens een erg droge periode blijft bestaan. Ambitie LTO LTO heeft de ambitie om een duurzame en toereikende watervoorziening voor de landbouwsector te realiseren, tegelijkertijd te werken aan waterbesparende technieken en bedrijfssystemen en om de zelfvoorziening te vergroten. Deze ambitie wil zij bereiken door spaarzaam om te gaan met water op bedrijfsniveau, waterconservering op gebiedsniveau en een slimmere verdeling en buffering op rijksniveau. Deze ambitie dient samen te gaan met een vergroting van het agrarisch productiepotentieel op regionaal niveau met 2% per jaar. Voor het jaar 2021 heeft LTO haar ambitie gezet op: 80% van de wateropgave gerealiseerd inclusief een 2% productiestijging/jaar (bron DAW). Door Aequator Groen & Ruimte is in maart 2014 samen met LTO-Noord is een inschatting gemaakt van de inzet van uit de landbouwsector in het regionale bod regio Rijn-Oost (bron: Toelichting regionaal bod landbouwsector (Aequator Groen & Ruimte/LTO-Noord, 2014)). Voor de bepaling van de inzet van de landbouwsector is waar mogelijk aangesloten bij de uitgangspunten beschreven in het UP ZON, zoals de onderscheiden deelgebieden en bijdrage aan de problematiek ten aanzien van de zoetwatervoorziening. De investeringskosten van de maatregelen zijn bepaald aan de hand van de ervaringen uit de benoemde landbouwprojecten. In overleg met LTO-Noord is een inschatting gemaakt van de verwachte deelname van de agrarische ondernemers aan kansrijke maatregelen. Op deze wijze is een raming gemaakt van de omvang en de maatregelen waarin agrarische ondernemers de komende jaren zullen investeren voor de korte (2016-2021) en lange (2022-2028) termijn. Een overzicht van deze raming is weergegeven in onderstaande tabel waarin de verwachte deelname kansrijke maatregelen binnen een bandbreedte is beschreven. De onder- respectievelijk bovengrens geven op korte termijn een deelname aan de maatregel ‘efficiënter beregenen’ tussen de 10 en 30% van de bijbehorende landbouwsectoren (veehouderij, akkerbouw, tuinbouw) aan. De maatregelen zijn overgenomen uit het Uitvoeringsprogramma ZON aangevuld met kansrijke maatregelen uit relevante projecten als Landbouw op Peil. Met deze deelname levert de landbouwsector een bijdrage aan de realisatie van de wateropgave.
Verwachte deelname maatregelen landbouwsector 1
2
Efficiënter beregenen o.b.v. veld- of satellietwaarnemingen Waterberging in oppervlaktewater in natuurgebieden met minder kritische natuurdoelen
Onder %
Boven %
10
30
1
10
3
Organisch stofgehalte bodem verhogen in de akkerbouw en op grasland
50
75/60
4
Efficiënter beregenen (druppelirrigatie i.p.v. beregenen)
0,1
2
5
Tijdelijke peilopzet voorafgaand aan een droge periode door Waterschap
40
60
4
Huidige wateraanvoer behouden + optimalisatie maatregel op perceel (storende
6
lagen, egaliseren)
10
30
7
Uitbreiden beregening uit oppervlaktewater
4
15
8
Toename bestaande beregening met 5%
3
5
9
Optimaliseren wateraanvoer (5% capaciteitsuitbreiding)
0,1
1
10
Optimalisatie gewaskeuze
5
10
11
Seizoensberging in detailwatergangen
5
10
0,1
1
Water langer vasthouden en verhogen grondwaterstanden in gebieden met minder
12
kritische natuurdoelen
13
Conservering op perceelniveau
10
30
14
Uitbreiden beregening uit grondwater
3
10
15
Wateraanvoergebied vergroten met 10%
10
50
Synergie De ambities van projectgroep ZON en LTO-Noord zijn in lijn met elkaar en vullen elkaar aan. In deze verkenning worden ze met elkaar verbonden. Om een duurzame en toereikende watervoorziening te realiseren is een robuust watersysteem nodig op regionale schaal en een spaarzaam gebruik en adequate sturing van het beschikbare water. Aandachtspunten in beide ambities zijn het schaalniveau waarop de taken en verantwoordelijkheden voor de opgave zijn gedefinieerd en het uiteindelijke gewenste voorzieningenniveau (vraag-aanbod). Voor de realisatie van de ambities zijn de relatie en zijn meekoppelkansen met andere lopende watergerelateerde dossiers zoals KRW, GGOR, EHS en de samenwerking binnen de waterketen van belang.
2.2
Strategie UP landbouwsector
Om de ambitie van de landbouwsector te realiseren is een strategie opgesteld die bestaat uit een combinatie van de ZON-strategie en een eigen strategie voor het UP landbouwsector. De onderstaande tritsen geven in het kort de strategie weer: 1
Sparen, aanvoeren , adapteren en accepteren door Bewustwording, stimuleren/motiveren en realiseren De vertaling van deze strategie naar de uitvoering binnen de landbouwsector moet laagdrempelig en praktijkgericht zijn. Het UP richt zich met deze strategie op de opschaling van de reeds beschikbare kennis over kansrijke maatregelen (“post-pilot” fase).
1
Grote delen van de hoge zandgronden kennen geen wateraanvoer van buiten. Voor deze gebieden geldt daar-
om feitelijk de 'trits' 'sparen - accepteren - adapteren'.
5
2.3
Van uitvoeringsprogramma ZON naar de realisatie
Een eerste stap naar de realisatie van het uitvoeringsprogramma ZON is gezet door de ondertekening van de intentieverklaring met alle regionale overheden waaronder 75 gemeenten, drie provincies en vijf waterschappen, en tal van maatschappelijke belangenorganisaties, in bijzijn van Deltacommissaris Wim Kuijken op 27 juni 2014. Het uitvoeringsplan voor de landbouwsector is een nadere uitwerking van het uitvoeringsprogramma ZON met daarin een ‘kapstok’ voor de uitvoering. Samen met de plannen van uit andere belangen (zoals natuur en drinkwater) wordt de komende jaren een werkprogramma opgezet om de taken en rollen verder te concretiseren.
6
3 UITGANGSPUNTEN
3.1
Uitgangspunten voor het uitvoeringsprogramma
Aan de hand van de strategie en de ontwikkelingen binnen de landbouwsector (zoals verduurzaming, schaalvergroting, GLB, DAW) zijn uitgangspunten voor het uitvoeringsprogramma opgesteld. Deze uitgangspunten zijn in dit hoofdstuk beschreven en hebben betrekking op het schaalniveau, sectoren, gebieden, de beschreven trist (bewustwording-stimuleren/motiveren en realiseren) en afstemming met andere ontwikkelingen. Drie schaalniveaus Het uitvoeringsplan grijpt in op 3 schaalniveaus binnen de landbouwsector. Elk schaalniveau vraagt om een 1. 2. 3.
andere aanpak en heeft een ander doel. Deze schaalniveaus zijn: Bestuurlijk niveau Gebiedsniveau Individuele agrarische ondernemer (koplopers en volgers)
Draagvlak: Het is van belang dat het UP ZON landbouwsector gedragen wordt op bestuurlijk niveau. Daarmee wordt de aanpak geborgd binnen de LTO organisatie. Het bestuur speelt dan ook een rol in het uitdragen van de ambitie en het toelichten van de aanpak. Realisatie: Op het gebiedsniveau (LTO-afdelingen of afwateringseenheden) kunnen groepen van ondernemers gezamenlijk maatregelen nemen. Als gevolg van deze samenwerking zijn de maatregelen (kosten-) effectiever te realiseren. Ook op het individuele ondernemers niveau worden maatregelen genomen waarbij de keuze van de individuele ondernemer af kan wijken ten opzichte van zijn omgeving. Het merendeel van de activiteiten in het onderhavig uitvoeringsplan richten zich vooral op de laatste twee niveaus. Immers daar wordt geïnvesteerd en worden de maatregelen genomen. Accent verschillende sectoren Regio Oost kent een aantal agrarische sectoren: boomteelt, fruitteelt, akkerbouw, vollegrondsgroente, glastuinbouw, bollenteelt, veehouderij. Elke sector heeft haar eigen waterbehoefte, investeringsruimte en ontwikkelingen. Het UP zal gericht zijn op de landbouwsector met accentverschillen per sector. We verwachten dat vooral de kapitaal intensieve teelten als eerste zullen investeren in maatregelen. Daarnaast streven wij er naar dat doormiddel van kennisuitwisseling tussen de sectoren, innovaties en adaptatie gestimuleerd worden. Differentiëren per gebied Ook in gebieden met beperkte waterbronnen en wateraanvoermogelijkheden verwachten wij dat eerder geïnvesteerd wordt in maatregelen. Deze gebieden worden als eerste benaderd en kunnen als voorbeeld dienen voor het overige gebied. Te denken valt aan: 1.
Landelijk gebied zonder wateraanvoer, hoge gronden (GT>6), tuin- en akkerbouw.
2.
Landelijk gebied zonder wateraanvoer, beekdalen, grasland.
3.
Landelijk gebied met wateraanvoer, hoge gronden, hoogwaardige teelten.
4.
Landelijk gebied met wateraanvoer, beekdalen.
7
Eerst werken aan bewustwording Om de landbouwsector in beweging te krijgen moeten het nut en de noodzaak van de maatregelen duidelijk zijn. Het nut en de noodzaak dienen voor de ondernemer duidelijk gemaakt te worden door kennisoverdracht. Alleen dan zal de agrariër zich bewust worden van de problematiek of mogelijke risico’s en overtuigd raken van de kansen en noodzaak om maatregelen te nemen (immers er is niet gekozen voor wet- en regelgeving maar voor vrijwilligheid). Uitgangspunt in het UP is: Investeren in de ondernemers is investeren in een duurzame gebruik en inrichting van het watersysteem. Dit uitgangspunt geldt niet allen voor de agrarische ondernemers, maar ook voor de gehele keten (met ketenpartijen en erfbetreders). Bewustwording van de zoetwaterproblematiek van deze partijen is een belangrijke stap in het proces.
Voorbeeld van de betrokkenheid van de keten in de verduurzaming van de landbouw is het project Vruchtbare Kringloop dat in de Achterhoek is gestart met de partijen: • Waterschap • Provincie Gelderland • LTO-Noord • Friesland Campina • Rabobank • Vitens
Stimuleren/motiveren waar nodig De volgende stap na de bewustwording is het stimuleren van de landbouwsector. Stimulering/motiveren kan door de inzet van financiële middelen (subsidie of vergoeding diensten), wet- en regelgeving of voorwaarden, en kennisoverdracht (voorlichting, bijeenkomsten, prijsvraag, berichtgeving) van de eigen sector en andere partijen (zoals de overheden, belangenpartijen of de keten) om het adaptatieproces te versnellen en of te sturen. Agrarische ondernemers willen en kunnen veranderen als dit de continuïteit van het bedrijf ten goede komt en het past bij de ondernemer. In deze transitie zijn er koplopers en volgers die elk op een andere wijze gestimuleerd moeten worden (soms is dat alleen een kwestie van tijd). De ondernemers veranderen vanuit verschillende motieven: • Economisch Is er geld te verdienen door in actie te komen of niet? Dat kan ook zijn het voorkomen van grote schadeposten of het terugverdienen van investeringen. •
Veiligheid en gezondheid Dit is een sterk motief dat gevoed wordt door incidentele gebeurtenissen. Dit speelt aan de natte kant veel sterker dan aan de droge (overstromingsgevaar), maar ook droge periodes waar de oogst verloren gaat.
•
Visionair/ideologisch Er zijn veel mensen die vanuit hun eigen visie en verantwoordelijkheid zien dat zich een bepaalde ontwikkeling voltrekt en daar iets aan willen doen. Ze willen gesteld staan voor de
8
toekomst en geloven ook dat dit belangrijk is om in de toekomst comfortabel en rendabel te kunnen werken en duurzaam te leven. Dit zijn de koplopers die innovaties als eerste omarmen en dus ook verder kunnen brengen. •
Persoonlijke Ambitie Dit kan aansluiten bij het vorige motief, maar hoeft niet per se. Voorbeelden van persoonlijke ambities zijn bijvoorbeeld ondernemers en particulieren die in de samenleving hun sporen willen nalaten.
Door aan te sluiten op bovenstaande motieven worden de ondernemers gemotiveerd een bijdrage te leveren aan 1) een toekomstbestendigere landbouw en 2) de zoetwaterproblematiek. Realisatie is het uiteindelijke doel De voorgaande activiteiten moeten leiden tot de realisatie van maatregelen door de landbouwsector in samenwerking met de waterbeheerder (waterschap en provincie). Immers de maatregelen leiden ook tot een verhoging van de productie. Het is dus van belang om deze stap laag-drempelig te maken en de afstemming en uitvoering te stroomlijnen. Tevens moet voor de lange termijn aandacht zijn voor het beheer van de maatregelen. Afstemmen en aansluiten bestaande ontwikkelingen Momenteel lopen er binnen de regio Oost reeds relatief veel relevante plannen/initiatieven/processen die van invloed zijn op het uitvoeringsplan ZON voor de landbouwsector. In de afstemming wordt gezocht naar synergie. Afstemming is nodig met: • Uitvoeringplan ZON •
Waterbeheerplan en Stroomgebiedsbeheerplan KRW
•
Het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer DAW
•
Plattelandsontwikkelingsprogramma (POP 3 / GLB en blauwe diensten en ANLb)
•
Ontwikkelingen in de landbouw en maatschappelijke doelen voor duurzaamheid. o Aanvullende relevante initiatieven zoals: Kringlooplandbouw, bodemverbetering, precisielandbouw en maatregelen benoemd in de innovatieagenda Deltaplan LTO.
3.2
Kansrijke maatregelenpakket
Voor de landbouw zijn in meerdere projecten en onderzoeken kansrijke maatregelen benoemd om droogteschade tegen te gaan en in de praktijk getoetst. Deze maatregelen zijn effectief en/of inpasbaar binnen het schaalniveau van de (huidige) bedrijfsvoering. In onderstaande tabel zijn vijf categorieën kansrijke maatregelen onderscheiden (bronnen: Toelichting regionaal bod landbouwsector (Aequator Groen & Ruimte/LTO-Noord, 2014) en Uitvoeringsprogramma DPZ (LTO, 2014)). De vijfde categorie zijn de innovaties binnen de sectoren, deze nemen een speciale plaats in het UP in.
9
Tabel 1: Maatregelenpakket Beregening
Waterconserve-
Gewassen en
Bodem
Innovaties
ring, -aanvoer en -
rassen opti-
hergebruik
malisatie
Slimmere berege-
Berging en con-
Optimalisatie
Organisch stof-
Adaptatie
ning o.b.v. veld- of satellietwaarnemin-
servering op per-
gewaskeuze,
gehalte bodem
ceelsniveau d.m.v.
diep worte-
verhogen
gen
PGD, KAD, stu-
lend, droogte
wen
resistent
Efficiënter berege-
(Tijdelijke) peilop-
Andere ge-
Verbeteren bo-
Teelt olifantengras
nen bijv. door
zet voorafgaand
wasrotatie
demstructuur
en teelt uit de
druppelirrigatie
aan een droge
grond
periode Uitbreiden berege-
Aanpassen water-
Vanggewas-
Verbeteren bo-
Kennisoverdracht
ning uit grond- en
systeem, bijv. ver-
sen en on-
dembiologie
boeren (bedrijfswa-
oppervlaktewater
hogen slootbodem
derzaai
terplannen, educa-
en dempen water-
tie en nieuwe voor-
gangen
lichting)
Aanvoer en infil-
Extensief ge-
Early warning sys-
tratie water via
bruik en niet
teem
drainage
kerende grondbewerkingen
Wateraanvoerge-
Grondbewerkin-
Verduurzaming
bied vergroten
gen zoals egali-
productie onder
door inrichting
seren, terrassen
leiding van de keten
Wateraanvoer
Beprijzing
vergroten door pompen, gemalencapaciteit Wateropslag el-
Watertoets droogte
ders (de bodem of
en herijking doelen
in gebieden met minder kritische natuurdoelen, klimaatbuffers) Hergebruik water
Peilbeheer op basis
(rwzi, drinkwater,
van watervoorraad
proces- of afvalwater) Scheiden zoet en
Energieopslag in
zout waterstromen
water
10
Innovaties bundelen De landbouwsector is een sector die innoveert om haar concurrentiepositie te behouden en omdat de veranderende markt en wet- en regelgeving hierom vraagt. In het project ‘kansen en innovatie ZON’ (Aequator Groen & Ruimte, 2013) zijn de bovenstaande innovaties benoemd die op dat moment inzichtelijk waren. Deze lijst groeit elke dag met innovaties binnen de sector. Om innovaties echt een kans te geven is een bundeling van ‘krachten’ wenselijk. Deze bundeling houdt in: • (Beleids-) ruimte om te innoveren en experimenteren •
Ruimte in wet- en regelgeving om te innoveren en experimenteren
•
Concentratie van innovatiekracht en creëren van synergie door o o
Cross-overs binnen de verschillende landbouwsectoren of –keten Cross-overs met andere sectoren (industrie, recreatie, verzorging) of partijen
Bundeling van krachten kan in de vorm van “Proeftuinen” in gebieden waar de noodzaak of de energie is om veranderen (dit is met name afhankelijk van personen!).
11
4 AANPAK De aanpak op basis van de strategie en uitgangspunten is in dit hoofdstuk beschreven. In de aanpak worden de activiteiten per fase kort toegelicht.
4.1
Fasering
Het uitvoeringsprogramma voor de landbouwsector is opgedeeld in een korte (2016-2021) en lange termijn (2022-2027). De ambitie van het uitvoeringsprogramma is om binnen deze periode de wateropgave te realiseren. De termijnen sluiten aan bij de planperioden van zowel het Waterbeheerplan van de waterschappen als het Stroomgebiedsbeheerplan van de KRW.
De eerste termijn is gericht op 1) ‘Early Adaptors’ en ‘Early Majority’ die als voorbeeld kunnen dienen voor de sector en 2) het starten met de uitvoering van kansrijke maatregelen in de meest urgente gebieden (geen aanvoer + grote behoefte + hoogrenderende teelten) en 3) een start maken met de stimulering van innovaties binnen de landbouwsector. In de tweede termijn moet verder ‘geoogst’ worden en dienen de innovaties te worden ingezet.
Deze verkenning zal zich met name richten op de eerste termijn en een doorkijk geven voor de tweede. Immers de wereld kan er over zes jaar heel anders uitzien.
12
In de eerste termijn zijn de volgende fases te onderscheiden op basis van de uitgangspunten benoemd in hoofdstuk 3: Fase 1. : Bewustwording regionaal en lokaal niveau a. Bewustwording van de problematiek en kansen voor het bedrijf b. Aansluiten bij en afstemmen met lopende trajecten Fase 2. : Matchen wateropgave en mogelijke inzet landbouwsector a.
Inzichtelijk maken opgave en effectiviteit maatregelen b. Afstand verkleinen waterbeheerder – agrarische sector Fase 3. : Stimulering kansrijke maatregelen a. Op lokaal en gebiedsniveau in clusters b. Innovaties in de vorm van proeftuinen Fase 4. : Motivering realisatie maatregelen a. Begeleiding b. Publiceren Fase 5. : Terugkoppeling en evaluatie en bijsturing In de tweede termijn wordt het uitvoeringsplan bijgesteld op basis van de ervaringen uit de eerste termijn. De verschillende activiteiten worden voorgezet maar zijn gericht op de ‘Late Majority”. De focus in deze termijn dient gericht te zijn op: Fase 6. : Herhaling fase 1-4 Fase 7. : Inzoomen specifieke probleem gebieden (weinig vorderingen en beperkte inzet landbouwsector) Fase 8. : Stimulering en uitrol van innovaties Fase 9. : Indien nodig bijstelling van beleid en mogelijk (wet en regeling) In de onderstaande paragrafen zijn de afzonderlijke projectfasen voor de eerste termijn kort beschreven. Trekkersrol door LTO-Noord Het uitvoeringsplan ZON voor de landbouwsector omschrijft op welke wijze de landbouwsector aan de slag gaat met het beperken van mogelijke effecten op de zoetwatervoorziening als gevolg van de klimaatsverandering. De landbouw zelf neemt om deze reden dan ook voor elke fase de trekkersrol op zich. Immers het uitvoeringsplan sluit aan op haar ambities en LTO-Noord wil daarin zowel initierend sturend, stimulerend als innoverend zijn.
13
4.2
Activiteiten fase 1: Bewustwording regionaal en lokaal niveau
Het nut en de noodzaak om maatregelen te nemen om klimaatseffecten te beperken is momenteel binnen de landbouwsector klein. Vanwege het huidige ‘voorzieningenniveau’ en het sluipend optreden van de klimaatverandering wat betreft droogte wordt deze voor als nog niet gevoeld. Om deze reden is de eerste fase belangrijk voor het succes van de volgende. Gedurende het gehele uitvoeringsprogramma zal aandacht moeten zijn voor bewustwording en de transitie van onbewust onbekwaam naar bewust onbekwaam
Nut-noodzaak laten zien op bedrijfs- en gebiedsniveau, integrale benadering, water als productiemiddel
(vier leerstadia van Maslow) naar bewust bekwaam. Het aantal agrarische ondernemers bewust van de problematiek zal gedurende beide termijnen moeten blijven groeien!
a) Bewustwording In de praktijk blijkt dat bewustwording, over de zoetwaterproblematiek en over de kansen voor het bedrijf voor maatregelen ter verbetering van de productie, een eerste stap is naar een andere gedrag van de ondernemer en implementatie van maatregelen. De agrarische ondernemer moet eerst het nut en de noodzaak inzien om zijn huidige bedrijfsvoering aan te passen. Bewustwording in dit uitvoeringsplan is vertaald in de bouwstenen Kennisoverdracht van de problematiek en het Benoemen van gebiedspecifieke kansen in een ‘boeren-taal’ die goed aansluitend op de praktijk. Een korte beschrijving van de bouwstenen: • Kennisoverdracht van de huidige situatie bij (groepen van) agrarische ondernemers. In de huidige situatie treedt reeds droogte- en natschade op als gevolg van inrichting, grondgebruik of watersysteem. o Nut: kansen voor productieverbetering door het nemen van maatregelen i.r.t. de agrarische bedrijfsvoering (vertaald in kg Droge Stof, bewerkbaarheid enz.); o Noodzaak: Grenzen watersysteem en –beheer en het huidige en verwachte toekomstige voorzieningenniveau (vertaald naar bedrijfsrisico’s, eigen taken en verantwoordelijkheden). De (natuurlijke) grenzen van het watersysteem of het waterbeheer geven aan waar een eigen verantwoordelijkheid begint. Door deze grenzen te vertalen in risico’s voor het boerenbedrijf) kan de ondernemer zelf een afweging maken voor het nemen van maatregelen. Echter de problematiek is breder dan alleen voor de functie landbouw. Het treft ook andere functies zoals stedelijk, recreatie, industrie, scheepvaart enz. Daarom dient ook inzichtelijk gemaakt te worden wat het maatschappelijk belang is van voldoende water in het gebied (voor welke functies). De agrarische ondernemer opereert namelijk steeds meer binnen deze maatschappelijke context (meer burgers in het buitengebied, afweging tussen landschaplandbouw, economische vitaliteit van het gebied). In de kennisoverdracht kan ook de verwachte toekomstige effecten als gevolg van de klimaatsveranderingen of een vergezicht worden meegenomen (verwachting op basis van
14
KNMI-klimaatscenario 2014). Echter in de praktijk blijkt vaak dat dit verder van de agrarische ondernemer af staat. •
Benoemen van kansrijke maatregelen en deze in het veld laten zien (zie lijst paragraaf 2.3). Met deze informatie kan de agrarische ondernemers een afweging maken om te investeren. Om deze afweging te maken dient duidelijk te zijn: o Welke kansrijke maatregelen leiden tot een productieverbetering (meeropbrengst) op het eigen bedrijf en welke verwachte investering hier tegen over staat. o
o
o
Op welke wijze de maatregelen kunnen worden ingepast binnen de reguliere bedrijfsvoering of wat daarin moet veranderen (aan de hand van goede voorbeelden per sector). Dat de effectiviteit van de maatregelen wordt vergroot bij een collectieve aanpak (waar nodig) bijvoorbeeld via buren of samenwerkingsverbanden als agrarische natuurverenigingen (samenwerking op gebiedsniveau is immers hydrologisch effectiever). Deze collectieve aandacht zou extra gestimuleerd moeten worden in de vervolgstappen (zie paragraaf 4.4). Informatie over de aanleg en beheer van de kansrijke maatregelen, subsidiemogelijkheden, procedures (zie ook fase 3).
Zoals in paragraaf 4.1 benoemd is de eerste termijn voornamelijk gericht op de ‘Early Adaptors’ en ‘Early Majority’. De ‘Early Adaptors’ in de deelgebieden worden door LTO-Noord aangedragen. Binnen de LTO afdelingen zijn deze agrarische ondernemers bekend. In de praktijk blijkt dat deze ondernemers reeds kansrijke maatregelen hebben genomen zoals goed bodembeheer of een andere gewaskeuze. In het algemeen dragen zij deze vernieuwingen echter niet uit. De kennis en ervaringen van de ondernemer vormt een goede basis voor een gebiedsgerichte kennisoverdracht naar de ‘Early Majority’. Voor de bewustwording van de problematiek wordt van klein naar groot gewerkt. Te denken valt aan kleine gebieden (straal 2-3 km) met een grote noodzaak (geen wateraanvoer en hoog gelegen) in de directe omgeving van de ‘Early Adaptors’. Vervolgens kan opgeschaald worden naar meerdere of grotere gebieden. De afdelingsbesturen van LTO of de waterschappen/provincies kunnen in samenspraak de kleine gebieden selecteren (zie ook volgende deelfase 1b). De droogteproblematiek dient daarbij onder de aandacht gebracht te worden in de (drukke) zomerperiode (bij voorkeur tijdens een droge periode). Immers dan kunnen andere ondernemers laten zien dat kansrijke maatregelen leiden tot minder droogteschade en mogelijke een productieverhoging. De timing van de kennisoverdracht is dus relevant voor het succes. Het nut en de noodzaak van het nemen van kansrijke maatregelen kan door meerdere partijen worden uitgedragen. De beste methode is door de ervaringen van koplopers aan groepen volgers te vertellen tijdens een veldbezoek. De bekende studieclubs is een methode, echter kan ook gebruik worden maakt van meer moderne media en middelen (afhankelijk van de doelgroep en leeftijd van de agrariërs). Op deze wijze wordt eenvoudig een grote doelgroep bereikt. Ook kunnen loonwerkers en erfbetreders een rol vervullen in de bewustwording en het uitdragen van de kansen. Deze groep dient dan eerst geïnformeerd te worden over de problematiek en kansen.
15
b) Aansluiten en afstemmen lopende trajecten Doel van deze sub-fase is om optimaal gebruik te maken van de energie binnen lopende projecten en processen in het gebied. Afstemming met de projecten/processen is gewenst omdat: • Het dezelfde gronden of grondgebruikers betreft; •
De agrarische ondernemer een integrale oplossing wenst van de problematiek binnen het bedrijf en om hem/haar zo min mogelijke te belasten;
•
Door synergie er voor de agrarische ondernemer kansen ontstaan voor productieverhoging, optimalisering of modernisering van zijn bedrijfsvoering. Voor de waterbeheerders ontstaan kansen voor cross-overs zoals waterkwaliteit of wateroverlast. Voor LTO ontstaan kansen om invulling te geven aan ontwikkelingen als het DAW, GLB of haar eigen duurzaamheidsvisie;
•
Een breed gedragen voorstel van uit het gebied kan worden opgesteld.
Om de afstemming met lopende projecten en dit UP goed te laten verlopen is het wenselijk om per deelgebied een zogenaamde watermakelaar te benoemen (binnen de provincies is momenteel een projectmakelaar vanuit LTO-Noord aangesteld in het kader van het DAW. Deze projectmakelaar is een eerste aanzet tot een watermakelaar (zie ook 4.5). Hij/zij is bekend in en met de regio, spreekt de taal van de waterbeheerder en agrarisch ondernemer, zorgt voor de afstemming en heeft tevens tot taak initiatieven te ontplooien. Aansluiten op duurzaamheidsvisie LTO De land- en tuinbouw is een economische sector. Investeringen kunnen alleen renderen als ze kunnen worden terugverdiend. Alleen als er economisch perspectief is, kan de agrarische sector duurzaam produceren. De oriëntatie op de markt neemt toe door het zich wijzigende gemeenschappelijk landbouwbeleid. Het inkomen zal meer uit de markt moeten worden gehaald. Agrarische bedrijven zullen zich in een hoger tempo moeten aanpassen om in te kunnen spelen op de veranderende marktomstandigheden. De komende 10 jaar is innovatie het sleutelwoord. Dus ook voor de beschikbaarheid van voldoende water. De agrarische sector heeft alleen toekomst als er waardering en vertrouwen is van de maatschappij. Burgers moeten erop kunnen vertrouwen dat agrarische producten schoon en veilig zijn. Schoon produceren, het verminderen van emissies, het sluiten van kringlopen zijn daarbij actuele thema’s. Zuinig en efficiënt watergebruik horen hierbij.
De mondiale toenemende behoefte aan zaai- en pootgoed en de verzwaarde kwaliteitseisen aan voedselproductie maakt dat de bouwplannen kapitaalintensiever worden. LTO vraagt de waterschappen te voorkomen dat door de klimaatverandering bij de precisielandbouw het watersysteem in de bedrijfsvoering de meest kritische factor wordt.
16
Afstemming GLB en POP3 Het Gemeenschappelijk LandbouwBeleid (GLB) wordt herzien met nieuwe afspraken ten aanzien van doelgerichtere betalingen (en verdeling 1
ste
en 2
de
Pijler). Gekoppeld aan de herziening is het thema
‘Vergroening’ (gewasdiversificatie, ecologisch beheer en blijvend grasland). De 2
de
Pijler is gekoppeld
aan het Plattelands Ontwikkelingsprogramma (POP3). Binnen het POP3 is aandacht voor het thema Landbouw en Water. Vanuit de Europese KRW en Nitraatrichtlijn is in POP3 budget opgenomen voor de realisatie van de wateropgave. In POP3 kunnen agrariërs subsidie aanvragen voor het nemen van duurzame maatregelen (blauwe diensten) die de waterkwaliteit verbeteren en bijdragen aan een goede waterhuishouding. Per regio is bepaald welke maatregelen het best passen. Te denken valt aan maatregelen als duurzaam peilbeheer, inrichting van toekomstbestendige en duurzame waterlopen, duurzaam bodembeheer. Afstemming DAW ‘De Quick scan 2010 van LTO en waterschappen heeft uitgewezen dat met het generieke beleid het watersysteem aanmerkelijk is verbeterd maar dat voor het oplossen van de restopgave een geïntegreerde aanpak nodig is. LTO is daarom in 2013 het Deltaplan Agrarische Waterbeheer (DAW) gestart. Met het DAW wil LTO de komende jaren samen met de waterbeheerders werken aan voldoende en schoon water in combinatie met een productieverhoging van 2% per jaar. Door het water- en bodemsystemen te verbinden en door de samenwerking van de boeren met hun waterschap te bevorderen weet LTO de opgave om ZON en DAW met elkaar te verbinden. Deze 2% productieverhoging is mogelijk omdat het milde klimaat en het geavanceerde watersysteem, de Nederlandse agrarische sector een concurrentievoordeel opleveren op de Europese markt. LTO vraagt de waterbeheerders de ontwikkeling van het agrarisch potentieel te faciliteren om daarmee de kansen in de markt te benutten en een bijdrage te leveren aan de oplossing van het wereldvoedselvraagstuk. LTO zal in 2014-2015 regionaal uitvoering geven aan de doelen van het DAW. De doelstellingen (voldoende) van het DAW zijn grotendeels overlappend met de doelstellingen ZON (zie http://agrarischwaterbeheer.nl/). Kansrijke maatregelen zijn gericht op de bedrijfsvoering, bodemstructuur, hydrologie en waterkwaliteit. De overlap is zo groot dat het UP moet samen vallen met de uitrol van het DAW.
17
Samenvatting aanpak fase 1: Bewustwording regionaal en lokaal niveau Schaalniveau: Van regionaal naar lokaal en bedrijfsniveau Problematiek benaderen vanuit ‘kleine’ afgebakende gebieden (200-1000 ha) Activiteiten: •
Opstellen en aanleveren informatiemateriaal (kaarten en verwachte omvang problematiek)
•
Inventarisatie lopende projecten en overleg aansluiting (met name DAW)
•
Regionale thema bijeenkomsten per gebied
•
Lokale huiskamerbijeenkomsten geselecteerde gebieden (hoge noodzaak of in potentieel proeftuinen)
• •
Gesprekken met ketenpartijen en erfbetreders Aanstellen van een centrale trekker in deelgebieden ter ondersteuning proces (watermakelaar)
•
Benoemen proces indicatoren
• In te zetten instrumenten: •
Kennisoverdracht
•
Communicatie
Rol en verantwoordelijkheden: •
LTO-Noord is trekker
•
Samenwerking waterbeheerders (waterschappen en provincies): gebiedspartners in informatievoorziening, voorzieningenniveau en onderbouwing effecten
•
Samenwerking Keten + Erfbetreders: in uitdragen problematiek aan doelgroep
Planning •
Start van heden - 2015
•
2016-2021 Uitvoering
•
2022 – 2027
Bijhouden
Mijlpalen bewustwording: •
1%
2015
•
15%
2017
•
40%
2019
•
80%
2021
18
4.3
Activiteiten fase 2: Matchen wateropgave met mogelijke inzet Landbouwsector
De waterbeheerders staan voor de uitdaging om de verwachte zoetwaterproblematiek waar mogelijk te beperken. Echter de waterbeheerders (waterschap en provincie) kunnen deze opgave niet alleen realiseren, maar hebben de hulp van de grondgebruikers nodig. De waterbeheerders hebben in de voorstudies de regionale wateropgave gedefinieerd (“Gevolgen van droogte voor het waterbeheer”, Hoofdrapport; TAUW 2012, “Op weg naar een strategie en uitvoeringsprogramma ZON”; Witteveen+Bos-Orgidee, 2014) en de
Tussenstap om elkaars taal te spreken en eenduidigheid over omvang en oplossing feitelijkheden/onzekerheden te creëren.
factsheets Uitvoeringsplan Regio Oost. Deze regionale wateropgave zal vertaald moeten worden naar een kleiner lokaal schaalniveau (300-1000 ha) om deze aan te laten sluiten bij de landbouwsector.
a) Opgave en effectiviteit De waterbeheerders werken de kwantificering van de regionale zoetwateropgave de komende jaren verder uit en vertalen deze naar een kleiner schaalniveau. Hiervoor zijn meerdere onderzoekstrajecten en studies opgezet of worden deze nog opgestart. Daarnaast wordt de komende jaren de effecti1
viteit van kansrijke maatregelen verder onderzocht (zoals in het project DROP ). De landbouwsector kan door het nemen van de kansrijke maatregelen een bijdrage leveren aan het oplossen van de zoetwateropgave.
Zoetwateropgave Gebied/perceel
Effecten kansrijke maatregelen landbouwsector
Deze informatie moet met elkaar worden “gematched” om zo effectief de beschikbare middelen in te kunnen zetten en keuzen te maken voor gebieden of maatregelen. Belangrijk voor het bewustzijn van de zoetwaterproblematiek (fase 1) is het uitdragen van een gezamenlijke boodschap van de waterbeheerders over de urgentie, de omvang van de zoetwateropgave en de randvoorwaarden (voorzieningen-niveau, randvoorwaarden watersysteem) en deze te vertalen naar de grondgebruiker. Daarbij is het van belang niet te blijven hangen op definitie kwesties en onzekerheden, maar een beweging in gang te zetten en deze met nieuwe kennis bij te stellen (en hierover ook duidelijk te zijn). Dezelfde boodschap dient ook door de erfbetreders te worden overgedragen. Een bruikbaar en praktisch instrument dat kan worden ingezet om theorie en praktijk te verbinden en ook nog bijdraagt aan de bewustwording (fase 1) is het participatief meten (van modelleren naar meten). Door het huidige meetnet van de waterbeheerders te koppelen aan een aanvullend meetnet van en met grondgebruikers is veel extra (lokale) informatie te verzamelen. Door deze informatie te koppelen aan de bedrijfsvoering van de agrariër wordt veel informatie verzameld over de effectiviteit van 1
project ’Benefit of governance in DROught adaPtation (DROP)’ zie www.dropproject.eu
19
de maatregelen op het watersysteem en de gewasproductie (denk hierbij aan de monitoring Landbouw op Peil.). De agrariërs dienen op een eenvoudige wijze beschikking te hebben over deze gegevens/data en gegevens van het watersysteem (regulier meetnet). Te denken valt aan het gebruik van moderne media voor de ontsluiting en het regelmatig publiceren van de gegevens in vak- of regionale bladen.
b) Afstand verkleinen Vanwege bovenstaande redenen is het in deze fase ook van belang om actief de afstand tussen waterbeheerder en agrarische ondernemer te verkleinen. Alleen wanneer men elkaar beter begrijpt, elkaars taal spreekt, kan de zoetwateropgave met de bedrijfsdoelstellingen worden gematched. Deze fase is zowel op de grondgebruikers (agrarische ondernemers) als het waterbeheerders gericht: • Waterbeheerder begrijpt agrarische bedrijfsvoering beter •
Agrarische ondernemer begrijpt het waterbeheer beter (grenzen en voorzieningenniveau)
De waterschappers, met een met name technische achtergrond, proberen met behulp van modellering en onderzoek de effecten van maatregelen te kwantificeren (ook al gaat dit samen met veel aannames en onzekerheden). Dit is noodzakelijk, want betere voorspellingen kunnen we niet maken. Vervolgens worden er keuzen gemaakt over maatregelen (we kunnen de beschikbare euro’s maar 1 keer uitgeven) op basis van de modelresultaten. Deze methodiek sluit niet altijd aan met de praktijk en werkt ook vertragend (eerst onderzoeken tot ‘volledig’ duidelijk is wat de effecten zijn) en verstikkend (blijven hangen is discussie over aannames, definities en theorieën). De agrariërs denken niet op bovenstaande manier, zij hebben geen ‘wetenschappelijk’ onderzoek nodig om een keuze te maken of investeringen te doen. Zij denken van uit de praktijk en ervaringen uit het verleden of van anderen. Het vizier is gericht op het weer van komende week en de oogst van komend jaar (de continuïteit van het bedrijf). Ook zij kunnen de euro maar 1 keer uitgeven maar staan er als een ondernemer in. De agrariërs weten hoe het lokale oppervlaktewatersysteem op het perceelsniveau werkt, immers zij lopen elke dag op het bedrijf. De sloot staat vol of leeg. Echter weten de meesten niet wat de grondwaterstand is of hoe het regionale watersysteem wordt beheerd en waarom dit zo gebeurt. De waterbeheerder beheert het regionale watersysteem en probeert daarbij alle functies in het gebied zo goed mogelijk te bedienen. Het dagelijkse beheer is afhankelijk van het weer (neerslag/verdamping/vorst) en de kenmerken van het (regionale) watersysteem zelf. De sturing kent dan ook (fysieke) grenzen (zoals geen aanvoermogelijkheden) waardoor het beheer niet altijd optimaal is (voorzieningenniveau). In de communicatie van waterbeheerder naar de agrariër en visa versa wordt veelal in 2 verschillende talen gesproken (“water- en boerentaal”). Hierdoor ontstaat een afstand. Door elkaars taal te spreken en kennisoverdracht zal deze afstand verkleinen en ontstaat in deze fase meer begrip van elkaars werkzaamheden en vertrouwen in elkaar handelen. De randvoorwaarden en grenzen van het waterbeheer en de agrarische bedrijfsvoering worden inzichtelijk. Verwachting is dat in deze fase naar alle waarschijnlijkheid ook hele praktische oplossingen ontstaan die in fase 4 uitgewerkt worden.
20
Samenvatting aanpak fase2: Matchen wateropgave met mogelijke inzet Landbouwsector Schaalniveau: Regionaal naar ‘lokaal’ (300-1000 ha) Activiteiten: •
Regionale bijeenkomsten landbouwsector – waterbeheerders over de opgave
•
Starten praktisch onderzoeksprojecten, modellering, deskstudies, mogelijkheden/onmogelijkheden waterschap
•
Opzet en beheer participatief meetnet (zelf meten en ontsluiten gegevens (bijv. met apps)) gekoppeld aan ontsluiting meetgegevens watersysteem
•
Publiceren in landbouw-leaflet, regionale vakbladen en Nieuwe oogst, Boerderij
•
Verder betrekken van de keten bij de realisatie van de opgave en het proces (zoals vruchtbare kringloop)
In te zetten instrumenten: •
Werkbijeenkomsten
•
Onderzoek
•
Monitoring
•
Communicatie
Rol en verantwoordelijkheden: •
LTO-Noord en waterbeheerder zijn trekker
•
Waterbeheerders: informatieleverancier en gebiedspartner
•
Onderzoeksinstituten, kennisinstellingen en adviesbureaus; onderzoek en kennislevering
•
Drinkwaterbedrijven, Keten + Erfbetreders mede eigenaar problematiek
Planning •
2015 starten
•
2016-2019 tussen evaluatie en monitoring
•
2021 opgave inzichtelijk
Mijlpalen: •
Overeenstemming opgave en oplossingsmogelijkheden
•
30%
•
100% 2021
2016-2019
21
4.4
Activiteiten fase 3: Stimulering kansrijke maatregelen
Na in fase 1 en 2 gewerkt te hebben aan bewustwording en de afstand van waterbeheerder en agrarisch ondernemer te verkleinen is deze fase gericht op de stimulering van het nemen van kansrijke maatregelen. Deze fase worden kansrijke maatregelen uitgerold van de ‘Early’ naar ‘Late Majority’. De uitrol wordt mogelijk gemaakt door de successen te delen (lees: laten zien) en de drempel tot het nemen van de maatregelen te verkleinen. De voorbeeldwerking die uit gaat van de ‘Early Adaptors’ motiveert an-
Voeden, sturen en versnellen proces en effectiviteit maatregelen laten zien dichtbij de ondernemers
dere groepen ondernemers te veranderen. Uitgangspunt bij deze fase is nog steeds dat de kansrijke maatregelen een positieve bijdrage leveren aan het bedrijfsresultaat. Het loont dus om de maatregelen te nemen. Additioneel is een kleine stimulans wenselijk om het proces te versnellen en mogelijk te sturen. We willen alleen agrarische ondernemers bereiken die zich bewust zijn van de problematiek en de kansen. Een eigen investering van de landbouwsector is dus niet een wens maar een must.
a) Stimuleren agrarische ondernemers op lokaal- en gebiedsniveau in clusters Deze fase is gericht op het stimuleren van de landbouwsector om te investeren in de kansrijke maatregelen op zowel regionaal als lokaal schaalniveau. Hierbij is gekozen om in prioritaire gebieden (op basis van nut en noodzaak, landbouwsectoren en watersysteem) te starten. De stimulering bestaat uit de volgende elementen: • Kennisvouchers voor kennisoverdracht over de effectiviteit en inpassing van de maatregelen, bijvoorbeeld in te zetten voor opstellen bedrijfswaterplannen; •
Een financiële stimulans voor het nemen van specifieke maatregelen en of een gebiedsaanpak, bijvoorbeeld in de vorm van blauwe diensten of uitvoeringsbijdrage;
•
Eventueel aanpassing van wet- en regelgeving of het stellen van voorwaarden betreffende specifieke bedrijfsactiviteiten (omgang met zoetwater, beregening) in specifieke gebieden;
•
Algemene communicatie (voorlichting, inzet van ambassadeurs, voorlichting geven op regionaal en bedrijfsniveau, betrekken van erfbetreders, bijeenkomsten, berichtgeving in lokale media).
Extra stimulans zou uitmoeten gaan naar clustervorming of een collectieve aanpak. Immers de effectiviteit van de maatregelen wordt hiermee vergroot. Voorbeeld van deze clustering is het project ‘Boeren in het Vechtdal, Bodem en Water’. In dit project worden alleen maatregelen geco-financieerd als agrariërs samenwerken in een cluster van minimaal 2. Grotere clusters zijn beter maar vragen ook om meer zorg en aandacht, begeleiding en zelf-organiserend vermogen.
b) Stimuleren innovaties in de vorm van proeftuinen Innovatieve ontwikkelingen moeten in de praktijk worden uitgetest. Immers de agrarische ondernemers zijn praktijkgericht en ‘zien is geloven’. Van de kennis en ervaringen die worden opgedaan kunnen andere ondernemers leren. Innoveren kan op: • Sectoren (veeteelt, akkerbouw, tuinbouw enz.) •
Technieken (grondbewerking, bemesten, beregenen, informatie en ICT)
•
Producten (gewassen, dieren, kwaliteit)
•
Processen (teeltplan, (agrarisch) waterbeheer, teeltbewerkingen)
22
Daarbij zijn ‘proeftuinachtige’ concepten een praktische werkwijze om de krachten te bundelen wat aansluit bij de beleving van de landbouwsector. In het uitvoeringsplan moet daarom ruimte zijn voor innovaties van uit de landbouwsector zelf. Welke innovaties dit zijn is onduidelijk. In deze sub-fase moeten de condities worden geschapen om de innovaties te laten floreren. De innovatie dienen aan te sluiten op de trits Sparen-Aanvoeren-Adapteren/Acceptatie. Voor als nog worden innovaties verwacht op: beregening, waterconservering, gewassen en rassen en als laatste bodembeheer. Extra stimulans gaat uit naar cross-sectorale innovaties vanwege de verhoogde kans op synergie-effecten. Te denken valt aan sector glastuinbouw – tuinbouw (in de vorm van beregening en bemesting) en in de veehouderij producten – technieken (gewasgroei en ICT). De innovaties kunnen in zogenaamde proeftuinen worden getoetst. Voorkeur gaat uit naar een gebiedsgerichte aanpak vanwege de verwachte effectiviteitvergroting en synergie die in een proeftuin ontstaat. Binnen deze proeftuinen moet van uit de overheden ruimte worden gecreëerd voor experimenten en de resultaten gemonitord worden. Voor de waterbeheerders is dat een andere monitoring dan voor de agrariërs. Getracht moet worden om de problematiek in de proeftuinen integraal op te pakken (sectoren natuur, recreatie, industrie). Met name in deze samenwerking liggen onverwachte duurzame kansen die ook buiten de proeftuinen uitgerold kunnen worden. Daarnaast is de proeftuin een goede show-case voor potentiele adaptors. Door de kennisoverdracht uit fase 1 en 2 te koppelen aan de resultaten uit de proeftuinen wordt een brede doelgroep bereikt. De keuze voor een proeftuingebied is gebaseerd op de verwachte zoetwaterproblematiek in combinatie met behoefte van uit het gebied zelf en de innovativiteit van de individuele ondernemers. De kennis van de proeftuinen worden elders overgedragen door: • Het betrekken van onderwijs of studenten in de proeftuin •
Het organiseren van innovatie-bijeenkomsten
•
Communicatie (prijsvraag en of berichtgeving)
23
Samenvatting aanpak fase 3: Stimulering kansrijke maatregelen Schaalniveau: Lokaal Activiteiten: •
Organiseren stimulans kennisoverdracht en innovatiebijeenkomsten
•
Individueel of cluster advies ondernemers
•
Aanwijzen en inrichten proeftuinen
•
Organiseren financiële stimulans maatregelen en of een gebiedsaanpak,
•
Publiceren
•
Overleg met keten, erfbetreders, loonwerkers
•
Aanwijzen en inrichten proeftuinen eventueel in overleg met onderzoeksinstituten (moet wel praktisch blijven)
•
Participatieve monitoring
•
Mede ontwikkeling onderwijs materiaal
In te zetten instrumenten: •
Advisering
•
Procesbegeleiding en innovatie
•
Subsidies
•
Beleids- en ontwikkelruimte
•
Monitoring (participatief)
•
Communicatie, voorlichting
•
(Innovatie-)bijeenkomsten
•
Educatie
Rol en verantwoordelijkheden: •
LTO-Noord is trekker
•
Landbouwsectoren: mede eigenaar + investeerder
•
Waterbeheerders (waterschappen en provincies): gebiedspartners en mogelijk subsidieverlener
•
Andere terreinbeherende instanties, drinkwaterbedrijven: gebiedspartner, voor de synergie
•
Keten + Erfbetreders: mede eigenaar
Planning • •
2015 organiseren stimulering 2016-2019 inzet stimulering, ontwikkeling innovaties en monitoring, gebruik resultaten proeftuinen
•
2019-2021 ontwikkeling innovaties en inzet innovaties
Mijlpalen: •
Eerste proeftuin 2015
•
40% Inzet stimulering 2016-2019
•
80% Inzet stimulering 2020-2021
24
4.5
Activiteiten fase 4: Motivering voortgaande realisatie maatregelen
In de praktijk blijkt dat de stap van bewustwording naar realisatie groot is. Enkel nóg meer kennis aanbieden is dan niet duurzaam. Dan werkt de voorbeeldwerking die van succes uitgaat niet meer (fase 3). Verklaringen hiervoor worden gezocht in onder meer de referentiekaders van mensen en groepen, karakter (mentaliteit), overtuigingen en beweegredenen en eerde-
Post-pilotfase en opschaling, blijvende aandacht en bijsturing
re ervaringen en de cultuur van en binnen een groep. Dit vraagt om een andere aanpak, gericht op de begeleiding van de agrarische ondernemers in de realisatie en het beheer van de maatregelen. Daarnaast moet de ‘Late Majority’ blijvend gevoed worden met informatie over goede voorbeelden en/of successen.
a) Begeleiding De begeleiding is er op gericht om referentiekaders van de agrarische ondernemers te doorbreken. 1
Een ‘watermakelaar ’, een intermediair tussen agrarische ondernemer en waterbeheerder (waterschap en provincie) kan deze rol vervullen. Zijn/haar taak is de inzet van de in fase 3 benoemde instrumenten en het in discussie gaan met de agrarische ondernemer op basis van kennis en kunde (van zowel de water als agrarische sector). Deze discussie dient om de referentiekaders te doorbreken als ‘het levert toch niks op ’ of ‘ik kan er zelf niks aan doen’ of ‘het is niet mijn verantwoordelijkheid’. Daarnaast heeft de watermakelaar tot taak om een verdere professionalisering van het beheer van de maatregelen te organiseren en realiseren. Alleen met een goed beheer zijn de voorgestelde kleinschalige maatregelen effectief en kunnen deze leiden tot een productieverhoging en een toekomstbestendig waterbeheer. In deze fase is het ook van belang ‘te zaaien’ voor de langere termijn. Hierbij ligt de focus op de agrarische opleidingen, de ondernemers van morgen. Binnen het onderwijsprogramma moet aandacht zijn voor de zoetwaterproblematiek en een ander beheer van het water op het bedrijf. Dit kan versneld worden door het opstellen van casussen in samenwerking en op basis van de ervaringen uit de proeftuinen.
b) Publiceren Zoals eerder benoemd is blijvende aandacht voor de problematiek belangrijk. Daarom moet aandacht blijven bestaan voor het uitdragen van de successen en het laten zien van de resultaten van de bedrijven binnen de proeftuinen.
1
De huidige projectmakelaar (initieert projecten) heeft een andere taak dan de watermakelaar. De watermakelaar
dracht kennis uit, doorbreekt referentiekaders en begeleidt het beheer van de maatregelen.
25
Samenvatting aanpak fase 4: Motivering/Stimulering voortgaande realisatie maatregelen Schaalniveau: Lokaal Activiteiten: •
Individuele of cluster advisering
•
Watermakelaar als verbinder, aanjager en drempelverlagend
•
Organiseren thema bijeenkomsten
•
Publiceren en uitdragen successen
•
Overleg met keten, erfbetreders
•
Monitoring en begeleiding (terugkoppeling van de meetgegevens en kennisoverdracht)
•
Gebruik resultaten uit de proeftuinen in casussen onderwijs
In te zetten instrumenten: •
Voorlichting
•
Advisering in de vorm van een watermakelaar
•
Monitoring
•
Publiceren
Rol en verantwoordelijkheden: •
LTO-Noord is trekker
•
Waterbeheerders: gebiedspartner + uitvoerder + beheerder
•
Agrarische ondernemers: mede beheerders
•
Drinkwaterbedrijven, Keten + Erfbetreders: mede eigenaar
Planning •
2015 starten
•
2016-2019 uitvoering en tussen evaluatie
•
2020-2021 uitvoering + beheer en evaluatie
Mijlpalen: •
2015 starten
•
40%
2016-2019
•
80%
2020-2021 (conform DAW)
26
4.6
Activiteiten fase 5: Terugkoppeling en evaluatie
Om de activiteiten binnen het uitvoeringsplan landbouwsector ZON tijdig bij te kunnen sturen is binnen de eerste termijn na 3 en 6 jaar een (tussentijdse) evaluatie van de voortgang wenselijk. De evaluatie is gericht op de bewaking van een aantal indicatoren en mijlpalen zoals verwoord in de bovenstaande paragrafen (kaders). Andere mogelijke indicatoren kunnen zijn:
Monitoring en gerichte bijsturing
•
Veranderingen binnen waterschap (aanvragen vergunningen of subsidies, areaal gebiedsprocessen droogte)
•
Deelname aan gerelateerde bijeenkomsten
•
Mate waarin erfbetreders/loonwerkers aandacht hebben voor de problematiek (diensten of adviesdiensten)
Daarnaast is het wenselijk om een steekproef uit te voeren bij bedrijven in de prioritaire gebieden om te inventariseren of het nut en de noodzaak of veranderingsgezindheid is veranderd. Mogelijke indicatoren kunnen zijn: •
Aantal lopende processen
•
De realisatie van het aantal maatregelen
•
Beschikbare informatie over effectiviteit van de maatregelen in relatie tot een productiestijging van de percelen)
De keuze voor de (proces-)indicatoren is aan de start van het UP belangrijk. Deze moeten duidelijk genoeg zijn, maar moeten ook niet te verstikkend werken. Het UP is namelijk een proces op basis van vrijwilligheid en tussentijdse bijstelling is wenselijk. •
Voor de maatregelen is het van belang om te definiëren dat een maatregel een positieve bijdrage aan de zoetwateropgave levert en of deze groot of klein is (en het proces moet niet verlanden in een discussie over het absolute effecten).
•
Voor de deelname (aantal agrarische ondernemers) is het van belang dat er een (groei)curve in zit (zie figuur ‘Categories innovativeness’ en de amplitude van de curve). Wij stellen voor om, in lijn met het DAW, de ambitie voor de uitvoering zoetwater maatregelen van 80% in 2023 na te streven.
In deze fase is het ook belangrijk om de voortgang en of bijsturing van het proces te publiceren en bij de ‘Early en Late Majority’ bekend te maken.
27
Samenvatting aanpak fase 5: Terugkoppeling en evaluatie Schaalniveau: Regionaal Rollen en taken: Gezamenlijke partijen Activiteiten: •
Benoemen indicatoren
•
Analyse monitoring
•
Interviews en enquête
•
Publiceren resultaten
In te zetten instrumenten: •
Evaluatie o
Monitoring effecten
o
Interviews of enquête
Rol en verantwoordelijkheden: •
LTO-Noord is trekker
•
Waterschap
•
Provincie
•
Keten
•
Erfbetreders
•
Drinkwaterbedrijven
Planning •
2015 benoemen indicatoren
•
2019 tussen evaluatie en bijsturing
•
2021 evaluatie en bijsturing
28
4.7
Activiteiten tweede termijn
De activiteiten voor de tweede termijn van het uitvoeringsplan is een continuering van de vijf stappen in de eerste termijn met een focus op specifieke gebieden en ‘Late Majority’. In de tweede termijn is meer aandacht voor de uitrol van innovaties en het beheer van de maatregelen. De uitwerking is mede afhankelijk van de resultaten uit de eerste termijn, maar kan op hoofdlijnen als volgt worden onderscheiden: Fase 7. : Inzoomen specifieke probleem gebieden (weinig vorderingen en beperkte inzet landbouwsector) De activiteiten in fasen 1-4 leiden niet tot het gewenste resultaat. Op deze gebieden wordt extra energie gezet om de doelen te behalen. Dit betekent gericht de regio of individuen benaderen om het nut en de noodzaak van het nemen van maatregelen onder de aandacht te brengen. Fase 8. : Stimulering uitrol innovaties De innovaties uit de eerste termijn uit de proeftuinen moeten worden opgeschaald. Voor deze innovaties worden additionele stimuleringsmaatregelen genomen. Fase 9. : Bijstelling beleid en mogelijk (wet- en regelgeving) Dit instrument wordt als laatste ingezet. In aandachtsgebieden wordt door middel van bijstelling van het beleid en of wet- en regelgeving instrumenten geformuleerd om de doelen te behalen.
29
5 ORGANISATIE
5.1
Projectorganisatie
De projectorganisatie van het UP is in dit hoofdstuk beschreven. De verschillende verantwoordelijkheden op het terrein van de zoetwatervoorziening maakt dat de organisatie, om het UP succesvol te laten zijn, moet voldoen aan een bepaald uitgangspunt. Centrale regie met gedelegeerde verantwoordelijkheden.
Het UP moet in nauwe samenwerking met de waterbeheerder worden uitgevoerd waarbij de onderstaande taakverdeling wordt voorgesteld. Trekkersrol ligt bij LTO-Noord zowel bestuurlijk als ambtelijk. Zij trekken en initiëren de uitvoering van het plan in de regio. De landbouwsector zelf (de agrarische ondernemers) zal meewerken aan het project in de vorm van kennisoverdracht, innovaties en uiteindelijk investeringen in kansrijke maatregelen. Daarbij speelt de (onafhankelijke) watermakelaar op lokaal niveau dicht bij de agrarische ondernemer, een centrale rol in de afstemming en stimulering van de uitvoering. LTO-Noord Bestuurlijk • Regulier overleg tussen LTO-Noord en waterschappen, provincies •
Initiëren uitvoering plan binnen de regio en de afdelingen
30
Ambtelijk in de vorm van een projectgroep met • LTO-Noord vertegenwoordigers sectoren o o o o o •
Veehouderij Akkerbouw Tuinbouw (groente + bollen) Glastuinbouw Boomteelt
+ Vertegenwoordigers van waterschappen, provincies
Uitvoerend • LTO-Noord afdelingen •
Watermakelaar (per deelgebied)
•
Loonwerkers en erfbetreders
•
Ketenpartijen
•
Kennisinstellingen en adviesbureaus
5.2
Taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden
Relevante partijen in de uitvoering van het UP zijn: LTO-Noord en andere boeren belangenorganisaties (zoals NAJK, NMV, DDB, enz.), en de waterbeheerders (waterschappen, provincies, gemeenten). Aan het UP is ook de medewerking van andere partijen gewenst zoals terreinbeheerders, milieuorganisaties, drinkwaterbedrijven en ANV’s. In onderstaand overzicht zijn de taken en rol per partij benoemd.
LTO-Noord • Projecttrekker • Stimulator • Motivator • Aanleveren deelnemers • Ingang naar sector • Communicatie, publicatie
Landbouwsectoren • Ondernemer • Innovator • Investeerder • Uitvoerder
Waterbeheerders (waterschap, provincie en gemeenten) • Kennisleverancier • Toetser • Stimulator • Gebiedspartij • Communicatie, publicatie
Belangenpartijen (milieuorganisaties, terreinbeheerders, drinkwaterbedrijven) • Gebiedspartij • Benutten synergie
Ketenpartijen (FrieslandCampina, Avebe, ForFarmers enz.) • Gebiedspartij • Stimulator
Loonwerkers en erfbetreders • Kennisleverancier • Stimulator
Kennisinstellingen en adviesbureaus • Kennisleverancier • Uitvoerder
31
6 PLANNING
6.1
Planning en mijlpalen (ambitie)
In onderstaande overzicht is de planning voor de eerste termijn (zie ook kaders) weergegeven. In de planning zijn de afzonderlijke mijlpalen verwerkt. Bewustwording
Percentage doelgroep bewust van de problematiek
1-80%
Matchen opgave
Percentage overeenstemming over opgave
1-100%
Stimulering maatregelen
Inzet stimuleringsmiddelen
1-80%
Motivering realisatie
Percentage uitgevoerd van adviezen
1-80%
Evaluatie
Voorbereiding, 1
ste
en 2
de
evaluatie
In de planning is aangegeven dat in het najaar van 2014 en in 2015 begonnen kan worden met de voorbereidende werkzaamheden voor de uitvoering van het plan. De nadruk van de uitvoering ligt op de eerste 3-4 jaar met meer aandacht voor beheer en uitbreiding in de laatste 2 jaar van de eerste termijn. Eerste termijn
2015
1%
2016
2017
2018
15%
2019
2020
2021
40%
80%
30%
100%
40%
80%
40%
80%
1ste
indicatoren
1ste
2de
32
6.2
Voorbereidende activiteiten najaar 2014
Als voorbereiding op de uitvoering zal in overleg met de waterbeheerders en alle belangenpartijen het UP verder geconcretiseerd moeten worden. Concretisering van het plan betekent dat per activiteiten de uitvoerende rollen en taken, financiering en planning vastgelegd dient te worden. Zoals het kiezen van prioritaire gebieden, in beeld brengen van relevante initiatieven in het gebied of het praten met ketenpartijen, loonwerkers en erfbetreders. De afspraken kunnen worden vastgelegd in het werkprogramma ZON dat in 2015 wordt vastgesteld overeenkomstig de intenties uit de intentieverklaring van 27 juni 2014.
….”Het werkprogramma heeft als doel om -als meer concrete uitwerking van de intentieverklaring - te laten zien welke activiteiten de regio onderneemt om de zoetwatervoorziening te verbeteren en het watersysteem robuuster te maken. Het is een bundeling van lopende en voorgenomen uitvoeringsprojecten. Uitgezet in de tijd, op kaart, naar initiatiefnemer en naar type maatregel. Daarmee biedt het een overzicht aan Rijk als medefinancier en aan deelnemende partijen waar komende jaren welke maatregelen worden uitgevoerd. Het biedt inzicht in voortgang en synergiemogelijkheden. De deelnemende partijen blijven zelf verantwoordelijk voor initiatief en uitvoering.”….
33
7 FINANCIERING De financiering van het UP landbouwsector dient nader te worden uitgewerkt in het werkprogramma ZON. Mogelijke financieringsstromen waar gebruik van kan worden gemaakt zijn: •
Investeringen door de landbouw sector o agrarische ondernemers o ketenpartijen o loonwerkers en aannemers o
erfbetreders
•
Cofinanciering o POP3 i.h.k.v. GLB (blauwe diensten of kennisoverdracht)Werkprogramma ZON o Synergie met KRW-maatregelen o Synergie met PAS-maatregelen
•
Subsidie / Stimulering o Werkprogramma ZON o LTO-Noord fonds o regionale overheden
De eerste financieringsstroom is mogelijk de grootste en behelst de investeringen van de agrarische ondernemers zelf om te werken naar een toekomstbestendige en duurzame landbouw.
34