UIT HET ‘RIJKE ROOMSCHE LEVEN’ (of niet)
TERUGBLIK OP MIJN LEVEN
John Kessel 2010
1
1 Inleiding Ik ben geboren op 8 september 1955 in het West-Brabantse dorpje Oudenbosch, gelegen op 10 kilometer van Roosendaal en 20 kilometer vanaf Breda als aanvankelijk oudste zoon van Cees Kessel en Lenie Aarts. Op latere leeftijd ben ik er via familie achtergekomen dat mijn moeder voor mij een doorgeborene heeft gehad. Drie jaar na mijn geboorte werd er nog een zoon geboren doch was een resultaat van een flinke scheven schaats voor mijn moeder met de aan-huis kruidenier Sjaak.
Mijn eerste vijf levensjaren heb ik voornamelijk doorgebracht in diverse dependances van het zustersklooster in het dorp (zusters Franciscanessen). Na die periode woonde ik officieel bij mijn ouders thuis, maar werd mijn leven buiten de schooluren voornamelijk beheerst voor een kloosterbroeder van Saint-Louis. Dat heeft voortgeduurd tot einde jaren 90 tot aan het overlijden van deze kloosterbroeder. Dit is een periode van erg veelvuldig seksueel misbruik voor deze persoon. Deze ervaringen heb ik voor mezelf weten te verdringen maar sinds kort staat de Katholieke Kerk helemaal op zijn kop na de bekend geworden misbruikverhalen door “kerkdienaren” naar aanleiding van de bekentenissen door West-Vlaams bisschop Roger Vangheluwe en vele nieuwe voorvallen. Mijn verdrongen ervaringen zijn voor mij weer actualiteit geworden en houden mij dagelijks bezig. Dit is dan ook de reden dat ik een terugblik op 55 jaar van mijn leven aan het papier toevertrouw in de hoop dat ik op deze wijze de periode weer kan gaan vergeten.
2
2 Oudenbosch: de Basiliek en een stukje geschiedenis, van turfoord naar onderwijscentrum Oudenbosch wordt gedomineerd door de droom van pastoor Hellemons: de basiliek, een imitatie van de Sint-Pieter in Rome, maar daarom niet minder indrukwekkend.
Het instituut Saint Louis kort na de bouw. Op de achtergrond de kapel waarop, evenals op de basiliek, een koepel staat. De ruimte ervoor is de 'cour' waar de internaatleerlingen speelden. Rond dit plein liggen de slaapzalen, klaslokalen en refters. Achter het instituut zien we slechts weilanden met één boerderij en rechts, in de schaduw van het instituut, een rij arbeiderswoningen. Gedomineerd door een kerk die meer op een kathedraal lijkt, ligt op een scherp afgetekende hoogte in West-Brabant het centrum van Oudenbosch. Die hoogte bevindt zich tussen het Oudenbossche Laag aan de zuidkant en de polder van Ouden- en Nieuwenbosch aan de noordkant. We weten tamelijk precies wanneer het gebied van Oudenbosch de donkere Middeleeuwen verlaat en zijn entree maakt in onze geschiedenis. In de jaren 1300-1301 wordt de feitelijke basis van Oudenbosch als nederzetting gelegd. In die periode beginnen vier ondernemende lieden met een grootschalige turfproductie in de streek die dan nog niet bekend staat als het Oudenbossche Laag, want het was er nog niet zo laag. Het gebied zat nog vol met veen! De turfontginning begint ten zuiden van de hoogte waarop dan nog het Baarlebos groeit. De turfondernemers brengen hun productie met schuiten over een vaart naar de door hen gegraven Oudenbossche Haven. Daar slaan ze de turf over op schepen die groter water kunnen bevaren. Wildernis Aan de haven worden een paar zoutketen gebouwd. Arbeiders vervaardigen daar zout uit de as van turf die ten noorden van Oudenbosch gestoken wordt. Al die activiteiten vinden aanvankelijk nog plaats in een soort wildernis. Als het aan de dorpsheer ligt, de abt van Sint-Bernaards, moet dat ook zo blijven. Immers, het is de turf- en zoutondernemers verboden om zomaar een dorp te stichten. Toch groeit dat dorp vanzelf. Hoe meer hutten en loodsen er rondom de overslagplaats verrijzen, hoe meer bomen van het Baarlebos er verdwijnen. Na enkele tientallen jaren is de omvang van de eerste primitieve nederzetting zodanig gegroeid, dat er behoefte is aan een eigen kerk. Die komt op het huidige kerkhof aan de spoorwegovergang. In het gebied ten noorden van het Baarlebos vindt eveneens ontginningswerk plaats. Daar ontstaat min of meer tegelijkertijd de nederzetting Nieuwenbosch. Dit Nieuwenbosch wordt in 1358 een parochie. Van lieverlede gaat het dorpje in het Baarlebos dan Oudenbosch heten. Bij de Elisabethsvloed van 1421 gaan de polders van Nieuwenbosch ten onder, de parochie houdt geen stand. Het centrale deel van het dorpje kan in 1425 met behulp van een kade nog enigszins behouden blijven.
3
Pas in 1460 wordt het verloren gegaan gebied weer in zijn geheel en definitief bedijkt, maar van het stichten van een nieuw dorp is geen sprake meer. Het perceel van de verdronken kerk van Nieuwenbosch blijft nog eeuwen duidelijk zichtbaar in het landschap. Tot de ruilverkaveling toeslaat en dit middeleeuwse restant onderploegt. "Behoud van cultuurhistorische waarden in het landschap", heet dat. De middeleeuwer slaagt erin zijn energiebronnen snel uit te putten. In 1350 is de Oudenbossche Laag helemaal leeggeturfd. Wat nu? In 1357 leggen arbeiders de laatste hand aan het verlengen van de turfvaart van Oudenbosch richting het pas gestichte Rucphen. Rond 1400 volgt een verdere verlenging naar 'een schijve moers' ten zuiden van Rucphen. Dat is het latere Schijf. Uiteindelijk zou de vaart doorlopen tot aan Nieuwmoer: in totaal twintig kilometer lengte! Zo blijft Oudenbosch tot de oorlogsperikelen die het stadje in 1583 treffen, een belangrijke turfuitvoerhaven. Bovendien beleeft de haven van Oudenbosch drukke tijden als strategisch gelegen veerhaven op de route van Brabant naar Holland. Keizer Karel V brengt er op 31 mei 1515 de nacht door tijdens zijn inhuldigingsreis door de Lage Landen. Het protestantisme krijgt in Oudenbosch maar moeilijk voet aan de grond. De Noordwesthoek (Willemstad en Fijnaart) is rond 1587 al gewonnen voor de nieuwe leer. In Oudenbosch, Hoeven, Oud-Gastel en Rucphen ontstaat pas tijdens het Twaalfjarig Bestand een voedingsbodem voor de hervorming. Dat komt vooral doordat voordien Spaanse troepen veel moeite doen om dat strategische gebied te behouden voor hun koning. Overigens: deze dorpen waren toen uit schrik voor de militairen vrijwel ontvolkt, zodat je jezelf kunt afvragen wie er nog was om ergens in te geloven. In de turfvaart van Oudenbosch zit een voor die dagen opvallend waterbouwkundig verschijnsel. Aan de zuidkant van de Oudenbossche Laag moet de vaart over korte afstand een hoogteverschil van zeven meter overwinnen. Daar wordt het Bossche Hoofd aangelegd. Dat is een constructie die het hoogteverschil opvangt. Hoe? Dat weten we niet precies. Mogelijk wordt de turf uit de schuiten van de bovenvaart uitgeladen en op het hoofd opgestapeld om vervolgens in schepen op de benedenvaart te worden overgeslagen. Mogelijk is er een sluizensysteem geweest. Het is ook moeilijk te achterhalen. Nu is er op die plaats een bosje waar de weg middendoor loopt. Een oude weg slingert er nog netjes omheen. Het dorp Bosschenhoofd ligt wat verder naar het zuiden en heeft, behalve de naam, niets met het echte Bossche Hoofd te maken. Het dorp Bosschenhoofd ontstaat ook pas in de late negentiende eeuw. Het gebied van de nu opgeheven gemeenten Oudenbosch en Hoeven werd in de jaren 1282-1298 van de heer van Bergen op Zoom verworven door de abdij van SintBernaards. Dit klooster ligt dan aan de Schelde, even ten zuiden van Antwerpen. Een religieuze instelling als eigenaar van een dorp, zo ging dat vroeger. In veel nieuw te ontginnen gebieden brengen de abdijen de eerste maatschappelijke ordening en een economisch structuur. Kennis en kunde op het gebied van projectontwikkeling en mijnbouw, hier met name de turfexploitatie, is aanvankelijk het monopolie van de monniken.
Tussenvormen Vandaar de grondverkoop aan de abdijen, later ook aan particuliere ondernemers of groepen ondernemers. Soms is er ook sprake van tussenvormen. Dan verkoopt de
4
landheer zijn goederen, maar behoudt het recht op erfcijns, een soort erfpacht of op het heffen van andere belastingen. Vervolgens gaat het klooster de gronden ontginnen, sticht er parochies en trekt bewoners aan. Profijt voor beide partijen. Immers door het ontstaan van een eerste primitieve economie, komt er ook bij de landheer weer geld in het laatje. De Sint Bernaardsabdij koopt in 1282 honderd hoeven wildernis (ofwel 1550 hectare) in toen nog erg grote de parochie Gastel. Dat is de geboorteakte van Hoeven en Oudenbosch. De abt sticht er 'een uithof' met de naam Bovendonk. Zo'n uithof is eigenlijk een agrarisch exploitatiecentrum, met eigen boerderijen en voorzieningen. Op de uithof wordt ook de administratie over de overige goederen van de abt gevoerd. Hoeven is in de kern dan ook heel systematisch als een boerennederzetting opgezet. Al bij de eerste planning is de akker er in brede lange stroken verdeeld. Ook daar omheen overheerst een vrij systematische strokenverdeling van de grond. Kapel Op de Hoogste Halderberg wordt in 1297 een kapel gebouwd. In 1310 promoveert die kapel tot parochiekerk van Hoeven. Even ten noorden van de kerk vinden we in die tijd de windkorenmolen, ook al eigendom van de abdij. Hoeven ontwikkelt zich derhalve als een agrarische nederzetting van de abdij. Oudenbosch daarentegen lijkt meer op een stadje met zelfstandige ondernemers die actief zijn in de turfwinning, de zoutproductie, de scheepvaart en scheepsbouw, en het transport. Tot in de zeventiende eeuw is Oudenbosch een vervoersknooppunt gebleven. Naarmate er in de Westhoek meer bedijkt wordt, komt het open water echter steeds verder weg te liggen en worden de vaarroutes ingewikkelder. De eigendomsverhoudingen in deze regio veranderen in 1559. Dan gaat het bezit van de abdij over in handen van de nieuw geïnstalleerde bisschop van Antwerpen. De situatie blijft zo tot na 1780. Dan wordt de kerk onteigend door de Oostenrijkse keizer, heer van de zuidelijke Nederlanden. In de negentiende eeuw komt Bovendonk weer in katholieke handen. Er wordt een seminarie gesticht, een priesteropleiding, die het volhoudt tot augustus 1967. Het gebouw is nu een conferentieoord. In de negentiende eeuw krijgt de katholieke kerk in Brabant weer wat van de oude zelfverzekerdheid terug. Oudenbosch profiteert er van. Het turfstadje van weleer krijgt een nieuw exportproduct: onderwijs. Het rooms-katholieke onderwijs wordt er de belangrijkste activiteit. Oudenbosch groeit zodoende uit tot het geestelijk-intellectuele centrum van West-Brabant. Het is vooral door toedoen van pastoor Willem Hellemans dat het katholieke leven in Oudenbosch zich weer opricht. Hellemans doet op 8 maart 1842 zijn intrede in Oudenbosch, in een oude bouwvallige kerk. De pastoor is een ondernemend en bij vlagen ook visionair man. Hij berekent dat er over vijftig jaar wel 5500 katholieken in het stadje zullen wonen. Die prognose vormt de basis van de plannen voor een nieuwe kerk. "Te bouwen naar het model van de kerken die men te Rome en in zuidelijke streken ziet", aldus de pastoor. Hij denkt groot. Het kerkbestuur neemt de dan al beroemde architect P.J.H. Cuypers in de arm, de ontwerper van het Centraal Station in Amsterdam en van het Rijksmuseum. Op 14 september 1880 wordt de voor die en ook voor onze dagen kolossale kerk ingewijd. Het is na de Sint Bavo in Haarlem en de inmiddels alweer afgebroken Willibrordkerk in Amsterdam, de grootste kerk die in de negentiende eeuw in de Nederlanden gebouwd wordt.
5
Rond deze imitatie van de Sint-Pieter in Rome verrijzen scholencomplexen: Saint-Louis voor de jongens en Sainte-Marie voor de meisjes. Ze krijgen elk een eigen internaat. De namen zijn Frans, want het onderwijsproduct van Oudenbosch moet immers aan de betere standen worden verkocht en die doen graag Frans in die dagen. Het is niet alleen de katholieke chique van Zuid-Nederland die haar kinderen naar Oudenbosch stuurt, ook het gewone volk weet de onderwijsinstituten te vinden. Uit de bevolkingsadministratie van Rotterdam blijkt dat heel wat bewoners van de wijk Feyenoord hun kind in Oudenbosch naar school laten gaan. Zo ontwikkelt zich in Oudenbosch een intellectueel leven op katholieke grondslag. Veel van het katholieke is inmiddels geschiedenis, maar de vruchten van de destijds verzamelde kennis zijn nog steeds zichtbaar. Sterrenkijkers Op het instituut Saint Louis pioniert rond de jaren 1960 ene broeder Erik met sterrenkijkers. Zijn kompaan broeder Christofoor houdt zich intensief bezig met oudheidkundige vondsten. Uit de eerste activiteit ontstaat de volkssterrenwacht die tientallen jaren in Hoeven gefunctioneerd heeft en die onlangs na wat financiële turbulentie geprivatiseerd werd en nu door het leven gaat als sterrenwacht Quasar. Uit de bezigheid van broeder Christofoor groeit het natuurhistorisch museum met de grote raadselachtige zwerfstenen van Oudenbosch als blikvangers. Geologen weten met die keien nog steeds geen raad, vooral omdat niet bekend is hoe ze precies in de grond hebben gezeten. De vorm van de nederzetting Oudenbosch verraadt nog altijd een dubbele oriëntatie. Het havenkwartier, waar de turfschuiten van weleer plaats gemaakt hebben voor jachten, ligt in het westen. Aan de lage straatjes stonden ooit de zoutketen. De plaats van de oude kerk, op het kerkhof aan de spoorwegovergang, ligt daar een eind vandaan. Tussen beide polen ligt nu de hoog gelegen hoofdstraat van Oudenbosch. Dat is de straat waaraan in de negentiende eeuw al die grote katholieke panden verrezen. Het zijn deze monumentale gebouwen die het centrum van Oudenbosch nog altijd een sterke eigen identiteit geven.
6
3 Het rijke Roomse leven
In Oudenbosch is het Roomse leven van de afgelopen eeuwen nog te voelen en te proeven. Belangrijkste getuige daarvan is natuurlijk de Basiliek, die het landschap domineert. Deze basiliek werd gebouwd tussen 1865 en 1892. Initiatiefnemer voor de bouw was pastoor Hellemons, die gefascineerd was door de bouwwerken in het Vaticaan. Hij wist meer dan drieduizend Oudenbossche burgers te winnen voor dit project en bouwde zijn Basiliek. Maar ook vóór die tijd speelde de religie een grote rol. Het waren immers de monniken van St. Bernard die de streek groot maakten met hun turfwinning en die een sterke binding hadden met de streek. Eén van de eerste gebouwen in de streek was een kapel, die omstreeks 1297 werd gebouwd. Oudenbosch ontwikkelde zich in de negentiende eeuw tot een religieus onderwijscentrum. Duizenden jongens en meisjes hebben in Oudenbosch op het internaat gezeten en les gekregen van de broeders van St. Louis en de zusters van St. Anna. Deze zijn omstreeks 1840 met het opvangen van leerlingen begonnen. De rijke Roomse historie is in Oudenbosch nog veel terug te vinden. Het enorme complex van St. Louis waarin het klooster, het internaat en de kweekschool waren gehuisvest is tegenwoordig grotendeels ingericht voor andere doelen. Zo vinden we hier HotelRestaurant Tivoli en zijn andere ruimten omgebouwd tot appartementen. De voormalige tuin van de het klooster is omgevormd tot een Arboretum met diverse unieke bomen. Helemaal verdwenen uit Oudenbosch zijn de broeders nog niet, de laatste genieten er van hun oude dag in hun eigen verzorgingshuis en bezoeken nog dagelijks de prachtige kapel van St. Louis.
7
4 Het dorp: kloosters, congregaties en dependances In mijn geboortejaar telde Oudenbosch ongeveer 8.000 inwoners, 2 kloosters, enkele congregaties en diverse dependances. Een overzicht:
0 1 2 3 4 5 6 7 8
Mijn geboorte-adres Juvenaat (broeders Saint-Louis) Maria Ter Engelen (zusters Franciscanessen) Sint Anna (pensionaat zusters Franciscanessen) Providentia (zusters Franciscanessen, later broeders Saint-Louis) Witte Paters (later broeders Saint-Louis) Saint-Louis (internaat) RK Schoolbestuur (broeders Saint-Louis) Kleuterschool/fröbelschool (zusters Franciscanessen)
8
5 Hoe het allemaal is begonnen Het verhaal van mijn eerste levensdagen/-jaren heb ik vanzelfsprekend op latere leeftijd gehoord van kennissen en kloosterzusters. Ik bleek een ongewenst kind te zijn, een zogenaamde “rekenfout” bij de periodieke onthouding. Mijn vader had geen tijd voor een kind, hij werkte als arbeider/kuiper bij ‘Flipje’, een vestiging van ‘Flipje Tiel’ in het naburige dorp Standaardbuiten en mijn moeder had helemaal geen zin in een kind. Ze had besloten mij maar de hele dag vastgebonden in mijn wieg te leggen en voedde mij met “volle zure melk”. Blijkbaar leefden mijn ouders al een tijdje op erg gespannen voet met elkaar, dus een kind erbij maakte alles nog erger. Na enkele dagen kwam er iemand van de kerk naar de pasgeborene kijken en die persoon is direct hulp gaan inroepen omdat die persoon danig van de aangetroffen situatie was geschrokken. Nog geen twee dagen later werd ik met wieg en al bij mijn ouders weggehaald en ondergebracht bij de zusters van Maria Ter Engelen. Daar ben ik toen in mijn eerste levensjaren opgegroeid onder liefdevolle zorg van vele zusters.
Ik noemde al die zusters “mama” (mama Matrix, mama Menia, mama Nolda, mama Truda, mama Mard etc.) Om de paar weken ging zuster Mediatrix met mij naar mijn echte moeder (“gaan we nu weer naar die andere mama?) Toen ik kon lopen mocht ik meehelpen in de broodkeuken waar iedere ochtend vroeg al het brood werd gesmeerd voor het hele zustershuis.
Rond mijn vierde jaar verhuisde ik naar ‘Huize Providentia’, een dependance tegenover het hoofdklooster waar meer kinderen van “probleem-ouders” werden opgevangen. Een aantal van “mijn” zusters werden overgeplaatst naar andere kloosters binnen Nederland en mijn (klooster-)moeder Mediatrix werd directrice van een bejaardenhuis in Musselkanaal. Mijn later “ontdekte” voorkeur voor jongens moet daar zijn ontstaan. Er was daar een jongen die ook bij zijn ouders was weggehaald omdat zijn ouders bezig waren met een
9
(v)echtscheiding. Wij waren altijd en overal samen te vinden en tot aan de helft van de lagere school zaten we steeds in dezelfde klas. Na de scheiding van zijn ouders is hij op een andere school terecht gekomen en heb ik hem nooit meer gezien. De kleuterschool heb ik doorgebracht op de fröbelschool van de zusters. Daarna kon ik niet meer bij de zusters naar school, want het lager onderwijs was alleen voor meisjes. Rond mijn vijfde jaar woonde ik dus weer bij mijn ouders en in 1961 ging ik het lager onderwijs volgen op de jongensschool van de broeders van Saint-Louis.
10
6 Weer “thuis” wonen, Lagere School
De zusters hebben het vertrek van hun erg goed voorbereid en begeleid. Ze hadden zowel het plaatselijk maatschappelijk werk als de dorpspastoor verzocht om op afstand de “reïntegratie” te volgen. Mijn broer (wèl gewenst kind) is geboren met een kleine hersenbeschadiging en ontstoken niertjes en heeft nooit effectief thuis gewoond. Hij ging vanuit een lang ziekenhuisverblijf naar een gastgezin en vervolgens via een 2-tal kindertehuizen en een “doorgangshuis” naar een aangepast zusters-internaat in Santpoort, alwaar hij, als “moeilijk opvoedbaar kind” zijn lagere schooltijd heeft doorgebracht. Samen met mijn ouders heb ik hem daar een paar keren bezocht. Soms was mijn moeder ziek en ging ik samen met mijn vader naar hem toe en toen mijn broer zijn communie deed ging ook zijn biologische vader mee (en die had een auto, de eerste keer dat ik ooit in een auto heb gereden). Na die periode bij de zusters in Santpoort verhuisde hij naar een aangepast broedersinternaat in Ossendrecht. Daar heeft hij zijn Lagere Technische School (LTS) gevolgd. Maar goed, terug naar mijn ouderlijk huis. Ik ging in 1961 naar de St. Jozefschool, één van de twee broedersscholen behorende bij Saint-Louis en tegen het internaat aangebouwd. De scheiding tussen internaat en lagere scholen bestond uit een stevige muur en een poort; tenslotte waren de lagere scholen streekscholen alwaar kinderen uit heel West-Brabant naar toe kwamen. De jongens van het internaat werden verdeeld over deze twee scholen. Naast broeders bestond het onderwijzend personeel ook uit lekenpersoneel. De school lag op 2 kilometer gaan vanaf mijn ouderlijk huis en dus ging ik steeds tussen de middag naar huis toe om te eten en weer terug naar school. Vanuit de klas en de heen- en weer wandeling leerde ik mijn schoolvriend kennen die op 1 minuut lopen woonde: een zoon van een boomkweker. De jongen die ik kende vanuit Providentia was onze klasgenoot, maar die moest na schooltijd weer terug naar de zusters. Wanneer ik thuis kwam van school was mijn moeder haast nooit thuis te vinden om mij naar een schooldag op te vangen. Zij zat doorgaans bij een buurvrouw 2 huisdeuren verder (bleek er “neven-activiteiten” als publieke vrouw op na te houden) aan de sherry.
11
Vandaar dat ik na schooltijd steeds bij Ton, de zoon van de boomkweker, te vinden was. Die woonde in een vrijstaande bungalow met een grote tuin met een gezin van 5 kinderen.
Wij waren steeds samen te vinden: in de tuin spelen, figuurzagen op zijn kamertje en later in een aangepast deel van de tuin “kwekertje spelen”. Wij waren uren bezig om ons mini-tuintje te verzorgen en zaaiden en kweekten er radijsjes, worteltjes enz. en wanneer het een regenachtige dag was waren we druk bezig om zakjes te maken om onze groentjes te kunnen verpakken teneinde te kunnen verkopen aan buren. Het fantastische was dat dit gezin, als één van de enigen in de wijk) een heuse televisie had staan, dus op woensdag- en zaterdagmiddag zat hun huiskamer vol met kinderen om tv te kijken (op zaterdagochtend moest je nog naar school). Ik leerde ook van Ton zijn moeder om goed Nederlands te spreken. Mijn ouders spraken alleen in dialect (dus: ‘dat doe ik niet graag’ in plaats van ‘naaie da doe k nie gère’). Na de lagere schoolperiode ging Ton naar het gymnasium in Roosendaal en heb ik het contact verloren. Op weg naar en van school Tijdens de wandeling passeerden we een dependance van De Witte Paters. Steeds stond broeder Donatus, de portier, in de deuropening en al snel kreeg ik dagelijks elke keer snoepgoed toegestoken en soms een flesje limonade. Dit heeft niet zo lang geduurd, want De Witte Paters verhuisden naar hun hoofdklooster in België, maar er bleek een ‘kaper op de kust’, later bekend als broeder Odilo. Bleek dat Odilo mij al een hele periode had gevolgd met de fiets. Op Sinterklaasavond 1962 werd er eens aangebeld, niemand aan de deur, maar een pakje aan de voordeur. Een doosje van piepschuim met daarin een zakmes en het nodige aan gevulde chocolade muizen. Ik dacht dat het van Donatus afkomstig was en ging na Sinterklaas naar hem toe om hem te bedanken. Oeps, hij wist nergens van. Het raadsel werd snel opgelost, want enkele dagen later werd ik aangesproken door de voorbij fietsende Odilo: “is Sinterklaas nog bij je langs geweest?”. Odilo bleek te werken op de administratie van het schoolbestuur tegenover Saint-Louis en vroeg me om eens bij hem langs te komen.
12
Steeds had hij snoeperij voor mij en een flesje limonade. Achteraf bekeken kreeg ik al snel een “vaderlijke” arm over mijn schouder, iets wat ik erg prettig vond, want zo’n gebaar kende ik absoluut niet van thuis. Mijn ouders hadden bemerkt dat ik over snoeperij beschikte die zij niet voor mij hadden gekocht, dus ik vertelde probleemloos dat ik het van Odilo had gekregen. Dat resulteerde al snel in een bezoekje van Odilo naar mijn ouders. Mijn ouders waren enorm fier over het feit dat er een zorgzame kloosterbroeder was die zo bezorgd was over mij. Communie Op 14 oktober 1962 deed ik mijn Eerste H. Communie. Mijn moeder had bedacht dat ik maar misdienaar moest gaan worden, maar daarvoor moest je wel Latijn kennen. Zo ging ik elke vrije zaterdagmiddag naar de zusters van Maria Ter Engelen om lessen in Latijn te volgen. Het werd gegeven door de kosteres van het zustersklooster en hield mij steeds gedurende twee uren per keer op uiterst strenge wijze bezig met het aanleren van alle liturgische teksten van voor naar achter en terug. Ze legde wel uit wat het allemaal betekende, maar het belangrijkste voor haar was een perfecte uitspraak en alles van buiten kunnen opdreunen. Voor mijn communie werd er een klein familiefeestje georganiseerd met mijn beide grootouders. Het was de allerlaatste keer dat die vier mensen samen konden komen, want in december 1962 overleed mijn “opa van Kruisland”, de vader van mijn moeder als gevolg van aderverkalking.
13
14
Misdienaar Vanzelfsprekend nadat ik mijn communie had gedaan werd ik misdienaar in de kloosterkapel van de zusters van Maria Ter Engelen.
Vanzelfsprekend moest ik ook misdienaar zijn bij de begrafenis van de vader van mijn moeder. Het was een erg barre decemberdag en we moesten in Kruisland ons een weg banen tussen hoge sneeuwmuren. De avond ervoor werden de kleinkinderen “geparkeerd” op een ijskoude zolder bij de buurvrouw. Op het kerkhof ben ik daar flauwgevallen vanwege de koude; ik kwam weer bij zinnen in de sacristie. Odilo wist te regelen dat ik mijn plaats bij de zusters kon vervangen door misdienaar en snel later dan acoliet in de grote Basiliek (tja, die kerk stond direct naast het gebouw van het schoolbestuur….). Zondagmiddagen Mijn vader werkte dus niet op zondag en dat gaf steeds aanleiding tot het oplaaien van de ruzie tussen mijn ouders. Dit begon reeds op de trappen van de kerk na de eucharistieviering. Na de middagboterham (je eerste maal van de dag, want je mocht alleen maar nuchter deelnemen aan de communie) ging ik dan doorgaans naar Odilo. Op zondag waren schoolvriendjes niet welkom bij Ton. Odilo had zijn kamer in het gebouw van het schoolbestuur. ’s Morgens fietste hij naar het Juvenaat, zijn eigenlijke “thuishaven” voor het ontbijt. Evenzo voor het middag- en avondmaal. Daarna direct weer terug naar het schoolbestuur. Naast zijn reguliere administratieve werk deed hij stencilwerk voor zowat heel het dorp, dus had hij een reden om zich te onttrekken aan het collectieve kloosterleven. Hij ging koffie drinken bij de portier van Saint-Louis aan de overzijde van de straat. Tijdens die middagen vertelde ik hem over de ruzies tussen mijn ouders, gingen we bij goed weer wandelen in de enorm grote en mooie kloostertuin van Saint-Louis en leerde hij mij om de stencilapparatuur te bedienen. Hij werd steeds vrijer in doen en laten, en op een gegeven moment had hij mooie boekwerken met beeltenissen van Michelangelo en tijdgenoten op tafel liggen. Hij probeerde steeds een afbeelding van de Venus van Milo zichtbaar neer te leggen.
15
Zijn toenaderingen werden steeds handtastelijker en hij probeerde mij steeds meer aan te raken richting mijn intieme delen en probeerde mij te bewegen dat ik dat ook ging doen, dus ook zijn kruis te betasten. Wederom had ik van deze bijbedoelingen niets in de gaten, want –zoals eerder- ervaarde ik dit als een vorm van genegenheid die ik vanuit huis niet kende. Zelfs af en toe een natte kruisstreek bij hem. Ik vond dat niet vreemd, maar wel vies en plakkerig. Dagjes uit Het was in de zomer van 1963 of 1964 dat ik werd gevraagd om samen met broeder overste een dagje Bokrijk te gaan doen. Mijn ouders vonden dat prachtig, want 1e: het was gratis aangeboden en 2e: ik was een dagje “opgerot”. Voor een tweede keer in mijn leven in een auto en dan nog naar het “verre buitenland” !! Ik herinner mij nog goed dat ik van mijn moeder “zakgeld” mee kreeg (25 cent/1 kwartje), maar ze stond erop dat ik dat ’s avonds weer ongeschonden mee naar huis bracht. In latere jaren wijzigde de 25 cent tot aan één gulden en nog later naar 2,50 gulden, maar de regels bleven gelden: je brengt mee terug wat je hebt meegekregen. Maar het ijs bleek nu gebroken om mij meerdere keren mee te nemen, aanvankelijk dagje Efteling, diergaarde Blijdorp e.d., maar hij had een variatie ingevoerd. We gingen steeds met de trein en autobus, en dat betekende vroeg vertrekken vanuit Oudenbosch. Voor de trein betekende dat één verbinding met de stoptrein per uur naar Roosendaal of Dordrecht en daar overstappen en doorgaans lang wachten op een aansluitende verbinding. Dus het leek wel handig (en wenselijk) om de avond tevoren reeds naar Odilo toe te gaan en daar te blijven slapen (!). Hij had een 1-persoons ledikant, maar met een dwars-staand matras ernaast had hij er een twijfelaar van weten te maken. Het eerste uitstapje op deze wijze was een dagje Efteling in de zomervakantie. Hij had een flesje Jägermeister gekocht om voor het slapen gaan een “slaapmutsje” te kunnen nemen. Ik vond het nog lekker ook (mijn eerste alcohol op mijn 10e). Op zijn kamer gaf hij aan om naakt te gaan slapen, deed hij ook steeds omdat het veel hygiënischer is. Van de nacht herinner ik me niet veel meer – de alcohol had me duf en slaperig gemaakt. Ik weet wel dat hij erg dicht tegen me aan is gekropen en dat toen ik ’s morgens wakker werd op een grote vochtige plek lag. Belangrijk voor hem was ook dat je met name je plassertje goed waste. Hij keek er persoonlijk op toe dat dit goed gebeurde. Er was in die kamer een lavabo met alleen koud water. Zo’n 3 keer per jaar herhaalde zich dit weer. Vanaf de eerste keer was er elke zondagmiddag wel iets van Jägermeister of Berenburg. De lichamelijke toenaderingen werden langzamerhand uitgebreider: bijna altijd probeerde hij mijn hand in zijn broek te voeren tegen zijn pik aan. Ik voelde daar beweging in maar wist toen absoluut nog niet wat er aan de hand was. Een enkele keer voelde ik vochtigheid in mijn hand spuiten en dan moest hij steeds even naar de wc toe. Het stencilwerk nam veel toe aan het einde van het 2e Vaticaans Concilie, want de liturgie veranderde van Latijn naar het Nederlands, en er moesten elke week de nodige
16
misboekjes worden gemaakt (en dus gesorteerd en geplooid). Werk genoeg dus aan de winkel en met steeds een uitstapje in het vooruitzicht. In het Concilie was ook besloten dat de zondagsplicht ook geldig was geworden voor de kerkdienst op zaterdagavond. Aan het Juvenaat was een splinternieuwe kapel gebouwd waar vele wijkbewoners wekelijks naar toe kwamen. Odilo ging elke zaterdagavond na de misviering mee naar huis voor enkele tassen koffie. Vooral mijn moeder vond dat een goed moment om te klagen over haar tekort aan geld. Ja, mijn vader was een hardwerkende alleenverdiener met een schoolgaand kind ten laste en mijn moeder was een ster in het uitgeven van geld, ook aan kleding. In 1966 werd mijn moeder voor een tijd opgenomen in een psychiatrische inrichting in Venlo. Gelukkig een tijdje geen ruziemakers om me heen. De zaterdagochtendschool werd afgeschaft en ik kreeg eindelijk eens wat meer contact met mijn vader. Mijn vrije tijd werd minder, want ik moest noodgedwongen leren koken. Mijn vader moest tenslotte de hele dag werken en in de campagnetijd (oogstperiode van de aardbeien) kwam hij aan het einde van de dag even snel heen en weer naar huis fietsen om wat te eten en kwam hij rond 22:00 uur weer thuis van het werk. Ik weet nog goed hoe mijn eerste kookervaring ging. We hadden een rode kool in de kast liggen en ik had een Margriet kookboek gevonden in de kast. Ik besloot om de helft te snijden en klaar te maken. Dat was geen succes, want de kool was volledig zwart gebrand. Gelukkig had ik nog een halve kool over, en die dus maar genomen, maar zonder het kookboek er nog bij. Wonderwel is de maaltijd perfect geslaagd, en in plaats van enkele sneden brood kon ik mijn vader een warme maaltijd voorzetten. Sinds die tijd heb ik steeds voor mijn vader (en mezelf) gekookt (zonder kookboek te gebruiken, dat was een soort handleiding voor kooktijden enzo, maar niet verder). Mijn voorliefde om te koken is dus in die periode ontstaan. Toen mijn moeder weer thuis was heeft ze nooit meer een enkele vinger uitgestoken naar de bereiding van het eten. Mijn moeder had op gezondheidgebied steeds een andere kwaal. Als ze van een buurvrouw of kennis wat hoorde over een of andere ziekte of aandoening dan had zij het binnen enkele weken ook. Ze lag dan ook om de haverklap in het ziekenhuis. Dat betekende dat ik –zeker rond de schoolvakanties- ergens “geparkeerd” moest worden. Odilo kwam uit een gezin van 12 kinderen dus genoeg familie van hem om mij naar toe te brengen. Ja, iedere keer weer met de “logeernacht” voorafgaande en steeds verdergaand gebruik/misbruik van mijn lichaam. Eén van de meest verregaande acties hebben in deze periode plaats gevonden. Het komt mij nog regelmatig in mijn gedachten. Odilo had blijkbaar de indruk dat ik al in diepe slaap was, maar eigenlijk was ik een beetje aan het afwachten wat voor “lekkers” hij voor die keer in gedachten had. Hij had al een stevige stijfstaande pik en ging tegen me aan liggen en wist mijn pikkie in korte tijd in zijn grootste stand te krijgen (ik had eigenlijk al gehoopt dat hij dat zou gaan doen, ik wist nog steeds te genieten van zijn aanwezigheid, ik wist toen nog niet beter). Hij duwde zijn eikel tegen mijn eikeltje aan en trok zijn voorhuid over mijn eikel en pikkie heen. Het was een erg vreemde ervaring, ik liet hem begaan want ik vond het een lekker gevoel. Hij begon over zijn pik met mijn pikkie erin te wrijven en vrij snel was mijn kruis drijfnat: hij was enorm klaargekomen en alles direct via de voorkant in mij/naast mij gespoten onder ingehouden gehijg.
17
Hij draaide zich toen om en is in slaap gevallen. Ikzelf ben doorgegaan om dat warme vocht uit te smeren over mijn eigen pikkie en warempel, het ging lekker kriebelen en ineens voelde ik vocht uit mijn eigen pikkie komen. Ik had dat gevoel wel eens eerder gehad, maar niet zo enorm lekker en intens als dit keer. Ik heb het laten drogen en de volgende ochtend grondig (laten) wassen. Ik had niet de indruk dat Odilo in de gaten had gehad dat ik ook kon klaarkomen (ik kende dat woord toen nog niet). Een latere –groffere- ervaring was in 1970, wat ik later op de juiste chronologische plaats zal beschrijven. Maar goed, terug naar de grote familie. Het begon doorgaans met het kennismaken van zijn broers/zusters, dus in de vorm van het weekendje slapen/treinen. Mijn eerste herinnering was naar zijn jongste zus in Maastricht in 1968. Haar zoontje (bijna leeftijdgenoot) zat op het seminarie in Maastricht.
Die vrouw was een soort “buitenbeentje” in de familie, heel erg modern denkend en vreselijk lief (had ik maar zo’n moeder…). Haar man was machinist bij de Nederlandse Spoorwegen die later arbeidsongeschikt is geworden vanwege een gruwelijke treinaanrijding. Deze man kende een grote humor. Haar zoon bleek later homoseksueel te zijn, en via die zoon en zijn toenmalige vriend heb ik de duitstalige zangers Christian Anders en Udo Jürgens goed leren kennen, waarmee ik veel later erg prettige homoseksuele ervaringen heb gehad. Ik werd zowat direct “geparkeerd” bij die zus omdat de opname van mijn moeder sneller accuut werd als gedacht. Die man en vrouw hebben mij zonder enig nadenken aangenomen als een kind. Het was voor mij een schoolvakantie, dus het kon allemaal. Ze hebben mij de mooiste plekjes in Maastricht laten zien. Het volgende familielid van Odilo was een broer van hem in Amsterdam (Zilverschoonstraat). Mijn moeder moest ongepland langer in het ziekenhuis verblijven dus moest er weer wat gezocht worden (de familie in Maastricht ging op vakantie). Tot aan het einde van de vakantie heb ik daar geleefd tussen enkele dochters en één zoon. Ook zij hebben vreselijk hun best gedaan om het mij naar mijn zin te maken. Ik heb toen onder hun begeleiding de stad Amsterdam leren kennen en het ultieme een bezoekje aan het toen nieuwe Schiphol.
18
In de vrije uren zat ik samen met de zoon te vissen in het Noord-Hollands kanaal. Ik snap vissen niet en ik was steeds mijn vishaakjes kwijt. Carnaval 1969 was het een strenge winter en was ik bij een broer in Heerlen. De carnavalsoptocht in Keulen op tv bekijken en in de tuin een grote iglo bouwen. Ik kreeg van zijn neefjes een 2e hands elektrische trein (hoi !!). Op een gegeven ogenblik werd “gebombardeerd” tot 13e kind van familie.
ik de
Gezondheidsproblemen vader Eind ’68/begin ’69 kreeg mijn vader grote problemen met zijn gezondheid. Het werken in de kuiperij (vele zure gassen) had zijn longen aangetast. Voor de behandeling van een ernstige bronchitis heeft hij enkele maanden (soms in kritieke toestand) in een ziekenhuis in Breda gelegen. Rond de hierboven periode in Heerlen speelde deze situatie al. Mijn vader mocht zijn werk niet meer uitvoeren en liet zich omscholen tot fijnmetaaldraaier bij “Liga” in Roosendaal. Ik heb later begrepen dat het leven met mijn moeder samen ook één van de oorzaken is geweest voor zijn arbeidsongeschiktheid (“geestelijke immuniteit”). De familiebezoekjes gingen steeds door, want er was steeds wel een ouder die in het ziekenhuis lag of dat de situatie thuis weer onhoudbaar geworden was. Zo’n situatie pikte Odilo steeds weer op om een “weekend-uitstapje” te maken. Naar zijn oudste broer Wim in Amstelveen, een huisschilder. Het heeft mij en mijn ouders nooit iets gekost. Achteraf mij dus wel, want ik ben al mijn seksuele eerbaarheid verloren. Van enige seksuele opvoeding was toen nog absoluut geen sprake in ons gezin. Ton, mijn schoolvriendje, vertelde mij eens op weg van school naar huis “de ooievaar bestaat niet hoor….”. Ik snapte het eerst niet, maar Ton heeft mij wat proberen uit te leggen, iets wat hij de vorige dag van zijn ouders had gehoord. Eindelijk … ik snapte het nog niet helemaal. Mijn moeder ging weer eens het ziekenhuis in, het was schoolvakantie en mijn broer zou ook een weekje thuis zijn. En jawel, weer een goede reden voor een uitstapje…
19
7 Middelbare School (1969 – 1974) 1970: Dit keer met zijn drieën, dus nu keer geen “nachtje vooraf”. We trokken weer naar Maastricht waar het huis voor enkele weken onbewoond zou zijn vanwege de vakantie van de familie. De eerste week samen met mijn vader en broer erbij, op toerisme in Zuid-Limburg. We hebben samen een heerlijke week ervaren in Maastricht. Grandioos weer, en mijn broer wilde ook “een grote pint sodawater” toen wij een grote pint bier namen. Een grandioze week samen. Ma in het ziekenhuis en die moet zich dan maar even redden en wij met vier in de Limburgse grotten en andere bezienswaardigheden. Mijn vader had dit nog nooit gezien. Ik weet niet waar mijn broer geweest is tijdens schoolreisjes. Mijn vader en broer weer op de trein…
Tja, samen terug naar het Old Hickoryplein in Maastricht Noord. Het begin van mijn meest intensieve –seksuele- ervaring, waarover ik later door de familie van Odilo uitgebreid ben ondervraagd. De allereerste avond was al “gereserveerd” om samen het 2-persoonsbed te delen van de familie, dat was het begin van een week uitgebreid misbruikt/gebruikt te worden. Na de voorbij jaren had Odilo mij gewoon gemaakt met het gebruik van alcohol, en die eerste avond alleen had hij een pakje sigaretten gekocht voor me (Stuyvesant). Het was gebruik op het Internaat dat iemand als op jonge leeftijd ging roken, dus nu ik ook (bij voorkeur een pijp). Ik dus proberen. Eerste vies, tweede minder vies, ach, we kennen dat wel. Maar –ook vanwege de alcohol- kwam ik een gelukzalige roes. Die nacht was het begin/een eerste keer die ik nu op mijn huidige leeftijd als “verkrachting” ervaar. Na een drukke dag –en dus vermoeid- gingen we al niet te laat slapen. Tenminste, ik wel, maar ja, ik wordt soms te snel wakker wanneer er iets “vreemds” aan de hand is, alleen ben ik dan afwachtend en laat niet merken dat ik eigenlijk in wakend toestand ben. Zoals gewoonlijk naakt slapen –ik wist al niet beter- lagen we naast elkaar in dat enorm grote bed. Ik sliep dus ogenschijnlijk en ineens voelde ik iets erg groots achter me. Jawel, Odilo met een soort “stormram” (kon ik niet zien, alleen voelen). Hij probeerde dat geval tegen mijn kontje aan te duwen en er eigenlijk in te duwen. Oeps, hij spoot zich al helemaal leeg terwijl hij bezig was. Dat ging eigenlijk enkele dagen zo door, na mij voorzien te hebben van de nodige alcoholica en sigaretten, en steeds ging hij verder (de hoeveelheid alcohol werd ook langzamerhand meer). Vreemd genoeg, dat gedoe aan mijn lijf/kontje werd steeds “gewoner/vertrouwder” dat ik gewoon in slaap viel, en dus hij helemaal zijn “vrij spel” had (en stom genoeg, het voelde nog lekker ook). Wat hij gedaan heeft gedurende 2 nachten weet ik absoluut niet meer, maar de daaropvolgende nacht werd ik wakker naar aanleiding van een pijnscheut in mijn kont. Half slapend kon ik bemerken dat hij zijn toch grote en dikke pik in mijn kontje had
20
ingevoerd en bezig was om mij te neuken, blijkbaar op een iets te groffere manier, anders was ik mogelijk nog niet wakker geworden. Op het moment dat ik een beetje meer wakker werd voelde ik een enorme straal in mijn kontje spuiten, best lekker warm en het voelde uiteindelijk zalig aan. Zo’n 5 minuutjes later herhaalde hetzelfde ritueel nog een keer, deze keer met wat ritme, en weer een plens in mijn kleine gaatje, en om het af te ronden direct daarna nog een keer. Ik werd wakker genoeg om naar de wc te gaan om aldaar als een soort buikloop alles uit mijn lichaam te werken. Over deze nacht(en) is nooit gesproken. Aan het einde van deze week ontmoette ik zijn broer uit Heerlen, en die ging mij uitgebreid ondervragen waar ik/wij hadden geslapen en wat we hadden gedaan. . De familie had blijkbaar argwaan gekregen, maar ik heb nooit iets gezegd tegen die mensen. Ik draaide om de verhalen heen, ik wist niet beter, uiteindelijk genoot ik ook nog van alles (mogelijk toch wel, dat ik mezelf op latere leeftijd als homoseksueel heb weten te ontdekken….). De familie van hem heeft er daarna steeds over gezwegen en stonden zonder enige vorm van herinnering voor me klaar wanneer ik ze nodig had, maar dat zal ik neerschrijven in een volgende hoofdstuk. Voor de komende periodes zal ik minder details gaan beschrijven, want met betrekking tot het kindergebruik/misbruik is er weinig nieuws opgetreden. De beschreven uitstapjes gaan onverminderd door, doorgaans per weekendbezoek, soms met een Tienertourkaart of Meerdagenkaart van de Nederlandse Spoorwegen steeds voorafgaand met een “vooraf-avond-logement” waarbij ik me steeds op diverse wijzen seksueel heb laten ge-/misbruiken. Seksuele voorlichting had ik nog steeds niet gekregen, noch van mijn ouders, noch via school. Ik besefte dus nog steeds niet dat er zowel niets officieel was toegelaten. De middelbare school betekende ook huiswerk maken en dan liefst niet aan de keukentafel. Odilo wist mijn ouders te overtuigen dat ik mijn slaapkamer ervoor zou gaan gebruiken, maar daar moest dan wel even wat voor gebeuren. Er stond een oud tweepersoons bed en een tafeltje en veel meer kon daar niet meer in. Met financiële steun van Odilo kon ik dat bed vervangen door een eenpersoons bed met een “onderschuifbed” voor als mijn broer thuis zou komen slapen. Hij zorgde via het internaat ook voor een eikenhouten bureau en enkele houten planken, zodat ik een studieplek met beperkte opslagmogelijkheid kon maken. In het kamertje was geen verwarming en mijn ouders waren niet van plan daar iets aan te doen. Via een tante kreeg ik een oud oliekacheltje. Dan maar weer in de schoolvakantie klusjes doen via het schoolbestuur en een wandkacheltje op gas verdienen. Mijn vader kon zijn werk als metaaldraaier niet meer doen vanwege het fijne metaalstof, en is gaan werken in een sociale werkplaats als houtbewerker/meubelmaker. Mijn moeder deed inmiddels helemaal niets meer in het huishouden, dus mijn vader en ik moesten alles regelen. Met het teruglopen van de gezondheid van mijn vader kon hij steeds minder doen, dus ik moest studietijd inleveren om ramen te wassen, strijken en zo. Toen mijn ouders huwden hadden ze het huis gekocht met een hypotheek van een kennis. Jaarlijks rond de kerst gingen ze daar de rente aan betalen, maar nooit enige aflossing gedaan. Toen die vrouw kwam te overlijden kwamen de nabestaanden het hypotheekbedrag opeisen. En jawel, bij Odilo vonden mijn ouders een helpend oor en die
21
heeft hun dat geld geleend tegen een (erg) kleine periodieke aflossing. Bij gelegenheden als verjaardagen en feestdagen werd de aflossingstermijn kwijtgescholden. Herkomst? Odilo zei dat hij in het klooster nog een “vakantiegeld-potje” had (ondanks de vele uitstapjes die we maakten). In 1971 kreeg ik via een collega kloosterbroeder Christostomus een “brommertje” voor mijn verjaardag. Een Solex-fiets-o-matic, zo’n Solex-achtig ding met een aandrijfwiel. Het was met uitdrukkelijk protest van mijn moeder, maar als er een kloosterbroeder bij betrokken is .… dan kan ineens alles, bleek. Nadat mijn moeder in het psychiatrisch centrum had gezeten was ook haar gewicht aan het toenemen. Toch heb ik haar nog een keer achter op het bromfietsding meegenomen naar Roosendaal (wat een ramp was dat). Ik kon erg snel via een schoolvriendje een “echtere” tweedehands brommer kopen (wie zou die voor mij betaald hebben?). Een soort scootermodel. Mijn zomervakantie 1973 gebruikte ik om een weekje als vrijwilliger te gaan werken op een Rode Kruis-gebeuren in Kerkrade voor langdurig zieke mensen. Het was een enorm fantastische ervaring, voor het eerst een sociaal gebeuren met gelijkgestemden. Het was enorm goed weer en we hebben met alle overige vrijwilligers en patiënten een grandioze tijd gehad. Maar: mijn brommerding heeft de reis Oudenbosch-Kerkrade niet goed weten te overleven. Slijtage in het frame. Aan het eind van de “werkweek” werd mijn brommer meegenomen achter in de vrachtwagen van een hulpverlenende instantie en voor de deur in Oudenbosch afgezet. Geen brommer meer………. Ach, er is nog steeds een Odilo…. Verloving De brommer gemaakt…
werd
dus
weer
berijdbaar
Ik kreeg met die brommer een ongeval: op de route Hoeven-Oudenbosch raakte een persoon met een grote boodschappentas aan het stuur mij hetgeen resulteerde in 6 weken plat op bed liggen met een hersenschudding. Mijn moeder kon als gevolg van een ziekenhuisingreep de trap niet oplopen, maar dat kwam Odilo dus erg goed uit. Elke middag na de lunch was hij er. Hij bracht steeds mijn post mee (ik had een postbus gehuurd op het postkantoor, want privé post ontvangen thuis ging niet meer ècht) en kwam gewapend met een emmer water naar boven om mij uitgebreid wassen op het ziekbed. Het verdient geen nadere uitleg hoe grondig deze dagelijkse wasbeurt was… Niemand die kon komen storen…
22
De school was inmiddels ook toegankelijk gemaakt voor meisjes en ik kreeg de bijzondere aandacht van één van hen, Ineke, de dochter van “de vrouw van het wolwinkeltje” uit het dorp. Odilo trad op als een soort “koppelaar”: hij regeldedat elke middag na schooltijd Ineke bij mij langskwam, soms begeleid door klasgenootjes, maar veelal alleen. Het was niet goed voor mijn hersenschudding; aan het einde van de zes weken hadden mijn moeder en haar moeder een complete verloving voorbereid. Drie dagen voor deze voorgenomen verloving heb ik het weten te voorkomen, mijn voorkeur ging absoluut niet uit naar meisjes. Het was het begin van de zomervakantie en Odilo had bedacht dat ik hele dagen kon stencilen om een splinternieuwe brommer bij elkaar te sparen voor vakantiewerk, jawel, bij hem op het schoolbestuur. Ik dus elke dag me suf gaan drukken, sorteren, vouwen, nieten en ga zo maar door. Aan het einde van de vakantie had ik mijn nieuwe brommer, een Honda SS501973 was ook het jaar van het 40-jarig kloosterjubileum van Odilo. Naar gewoonte van de congregatie werd er een diavoorstelling “Zo was je leven” gebouwd. Die voorstelling eindigde in een “disco-show”, samengestelde voor mezelf met behulp van enkele schoolvrienden annex buren:
23
8 Werk en (vervolg)studies (vanaf 1973) Na de middelbare school wilde ik graag op de Universiteit van Groningen wiskunde gaan studeren maar dat mocht niet van mijn ouders. Ik had hun al genoeg gekost en er moest nu maar eens brood op de plank komen. Ik begon als arbeider via een uitzendbureau bij een bottelarij en later bij een verpakkingsindustrie. De ruzie-situatie thuis was ondraaglijk geworden en ik besloot om ver weg een baan te gaan zoeken. Zo werd ik aangenomen als administratief bediende bij de ABN-AMRO-bank in Amsterdam (mijn nieuwe brommer kwam uitstekend van pas voor de sollicitatiebezoekjes). Ik had al eens begrepen van Odilo zijn oudste broer (de huisschilder) dat er bij hem in de straat iemand was met 2 zoons die in Amsterdam in een studentenhuis woonden en er theologie studeerden. Inderdaad, er was een kamertje vrij daar, maar ik studeerde geen theologie. Na bemiddeling van de broer mocht ik het tòch gaan huren. Die man heeft het kamertje helemaal voor mij opgeknapt, een frisse schilderbeurt en behangbeurt gegeven. Hij had ook al voor een ledikant en beddegoed gezorgd. Het grootste probleem was: verhuizen. Mijn ouders waren er absoluut op tegen, maar na een stevige ruzie in het bijzijn van Odilo wist ik mijn zin door te drijven. Odilo had al via het klooster een broeder met een pick-up wagentje weten te regelen. Voordat mijn ouders zich nog zouden bedenken stond de volgende dag die broeder al voor de deur en konden mijn bureau en diversen spulletjes worden opgeladen (ik had de hele nacht lopen inpakken). Ik was op tijd in Amsterdam, ik kon per direct beginnen bij de bank. In het verleden hadden enkele familieleden en ook familie van Odilo al diverse keer tegen mij gezegd: “je zou een goede priester kunnen worden” (de oudste zus van mijn vader was een non en Odilo had drie zussen in een het klooster). Tja, als je dan in een huis woont met elf theologie-studenten dan ligt het voor de hand … In september 1974 ruilde in mijn job in voor student theologie aan de K.T.H.A. (Katholieke Theologische Hogeschool Amsterdam). Ook dit keer weer problemen met mijn ouders, want die moesten de aanvraag voor een studietoelage tekenen. Geweigerd dus, maar uiteindelijk kon ik met een studietoelage van het Bisdom Haarlem toch gaan studeren.
Homoseksualiteit Eén van mijn studiegenoten raakte verliefd op mij, maar ik kon daaraan niet beantwoorden. Op een gegeven ogenblik zei ze: “heb je er al eens over nagedacht, volgens mij ben je homoseksueel”. Ja!, dat was het, ze had gelijk!
24
Ik heb een aantal keren bij het COC in Amsterdam voor de deur gestaan, maar durfde er steeds niet naar binnen. Uiteindelijk had ik de moed. Daar ontmoette ik pater Jan van Kilsdonk, een studentenpastor die zich voornamelijk bezighield met de begeleiding van homoseksuelen. Deze man heeft mij enorm geholpen met mijn zelf-acceptatie. Vanzelfsprekend ook hierover gesproken met Odilo, want hij kwam met enige regelmaat naar Amsterdam.
Ik heb toen het besluit genomen om dit aan mijn ouders te gaan vertellen, dus met de trein naar Oudenbosch toe. Ik had eerst een afspraak gemaakt met Jan Zagers, een maatschappelijk werker die mijn ouders begeleidde met hun relatieproblemen. Ik had hem gevraagd alles tussen ons te houden, maar toen ik bij mijn ouders aankwam bleek hij alles reeds doorgebeld te hebben en had mijn moeder al “maatregelen” genomen. Ik zat nog geen kwartier binnen toen de hoofd-adjudant van politie in vol ornaat aan de deur stond en mij helemaal zwart wist te schelden: ik zou in de goot terecht komen / ik groeide op voor galg en rad. Na afloop van zijn tirade kreeg hij van moeder een grote doos sigaren toegestoken, en ik ben kwaad de deur uitgelopen richting station. Wijding Aanvang 1975 besloot ik om mijn opleiding voort te zetten op Groot Seminarie Rolduc in Kerkrade. Ter gelegenheid van het Heilig Jaar werd ik samen met een groep studenten tot priester gewijd door Paus Paulus VI.
25
Vrij snel na terugkomst in Nederland kreeg ik te horen dat mijn aanwezigheid op het seminarie niet langer op prijs werd gesteld. Alhoewel ik er nooit met iemand over sprak had men toch lucht gekregen van mijn homoseksualiteit. Ik heb toen de opleiding in Amsterdam op de K.T.H.A. nog enkele jaren verder gevolgd. Ik vond een kamer bij een hoogbejaarde hospita in Amstelveen waarvan ik ontdekte dat ze leed aan Alzheimer. Het COC organiseerde enkele keren per jaar introductieweekenden in kasteel OudPoelgeest (Oegstgeest). Tijdens zo’n weekend in 1976 leerde ik mijn eerste vriend Ed kennen en na ongeveer een tijdje ben ik bij hem ingetrokken. Hij woonde in AmsterdamBijlmermeer. Op 30 december 1977 vierden mijn ouders hun 25-jarig huwelijk. Tijdens het kerkelijk feest in de kapel van het Juvenaat was ik naast kapelaan Landsbergen de concelebrator.
Ed ontpopte zich als een ware godsdienstfanaat tot het waanzinnige toe. Met hem samenleven werd een regelrechte ramp. Ik moest uitzien naar een andere woonst, maar tegelijkertijd moest ik ook een job zoeken, want de kosten voor een zelfstandige woonst kon ik niet combineren met studeren en de studietoelage. Ik heb gedurende enkele maanden een slaapplaats gekregen bij de voorzitter van het kerkbestuur, vond in die tussentijd een woning in Weesp en een job bij Securicor in de bewakingssector, aanvankelijk als beveiligingsbeambte in Amstelveen en later als patrouille-medewerker in de nachtdiensten.
26
In 1979 ontmoette ik via een kennis Jaap. Hij had een kolossale flat in Zandvoort en nodigde mij uit om bij in te trekken. Hij was in hoog aanzien bij mijn ouders, want hij was meester in de rechten / belastingconsulent (ik had gedurende het voorval rond mijn homoseksualiteit lange tijd geen contact meer met mijn ouders; later weer eens contact gezocht, maar dat liep steeds weer uit op onenigheid gevolgd door weer een tijdje contactbreuk). Mijn “kloostermoeder” Mediatrix was teruggekeerd naar Maria Ter Engelen om daar in rust te kunnen genieten van haar oude dag. Samen met Jaap zijn zus Tonia hebben we haar veelvuldig bezocht. Jaap was –evenals zijn vader- een goede “innemer”. Eén fles jenever was niets voor hem (en soms ook meer). Samen met zijn vader had hij een 3-tal accountantskantoren, waar hij zich bezighield met allerlei fiscale aangelegenheden. Zijn zus was daar directiesecretaresse. Ik heb daar vele avond- en weekenduren doorgebracht om te assisteren bij automatiseringszaken. Ik had mezelf gespecialiseerd als specialist in boekhoudkundige en automatiseringszaken voor beroepsmatige handelaars op de Europese Optie Beurs en heb mezelf zelfstandig weten te vestigen in Amsterdam. Jaap leverde mij een cliënt, handelaar op de optiebeurs. Hij had geen ervaring en kennis om de administratie voor zo’n handelaar te voeren. Helaas ging deze klant in faling, en als gevolg hiervan ook mijn eigen vennootschap. Na de dood van zijn vader ging zijn drankgebruik van kwaad tot erger. Het was na 10 jaar minus één maand dat ik het huis heb verlaten nadat ik thuis kwam van het werk en dat hij volledig laveloos lag en niet meer wist wie ik was. Uiteindelijk ben ik in Rotterdam terecht gekomen in een nieuwbouwflat aan de Kop van Zuid (1992). Via een kennis leerde ik op 28 december 1998 Horst kennen (roepnaam later omgezet naar Thomas). Geboren in Wenen en als kind geadopteerd naar Zwolle.
Op mijn verjaardag, 8 september 1999 zijn we getrouwd. Nou ja, een “geregistreerd partnerschap” aangegaan en zodra dit wettelijk was geregeld dit op 3 april 2001 laten omzetten naar een huwelijk. Direct na ons geregistreerd partnerschap heb ik Thomas zijn vader en stiefmoeder ontmoet tijdens onze huwelijksreis. Odilo is einde jaren ’80 overleden na een lang ziekbed en een hersenbloeding in een verzorgingshuis in Zevenbergen. Mijn moeder is na mijn vertrek uit Zandvoort overleden. Wanneer weet ik niet, want ik had geen contact meer met Oudenbosch. Niet snel daarna is Mediatrix overleden.
27
Eind 1999 / begin 2000 is mijn vader ook overleden. Mijn broer is getrouwd met Jolanda en heeft met haar een zoon en een dochter en woont in de West-Friese plaats Blokker. Het enige “contact” wat ik met hem heb is rond verjaardagen een electronische verjaardagskaart en rond de jaarwisseling een electronische mail. In 2002 zijn Thomas en ik naar België geëmigreerd, eerst naar Rumst en vanaf 2004 in Boom. Onze Belgische periode is getekend door gezondheidsproblemen (Thomas maag en epilepsie, ikzelf meniscus, hersenbloeding, adervernauwing en osteoporose) en sinds augustus 2008 werkeloosheid.
28
9 Epiloog Toen ik begon aan deze terugblik op mijn leven had ik de grote behoefte om deze vijftig jaren nog eens gestructureerd op een rij te zetten. In ieder geval ook het ondergane kindermisbruik. Ik heb er met Thomas zeer weinig over gesproken, zeker niet over de details. De gebeurtenissen in de Katholieke Kerk van de laatste maanden waren de aanleiding voor mij om mijn verhaal aan het papier toe te vertrouwen. Het was moeilijk voor me om het te beschrijven, maar ik hoop nu verlost te zijn van de nog steeds in mijn hoofd spelende ervaringen (zowel mijn ouders als Odilo). Ik heb hier een foto aan de muur hangen: een collage met de trouwfoto van mijn ouders, een pasfoto van Odilo en van Mediatrix en een zonnebloem. Mijn ouders: ze hebben mij tenslotte op deze wereld gezet. Mediatrix: zij heeft mij samen met haar medezusters groot gebracht. Odilo: hij heeft de zorg voor mij overgenomen van Mediatrix. Zijn gedragingen rond zijn seksueel gedrag en het daarbij gebruik maken van mijn onwetendheid kan ik hem nu niet ineens kwalijk gaan nemen. Hij was tenslotte ook een product van onze samenleving met al haar nukken. De zonnebloem is een bloem die altijd met de bloem naar het zonlicht gedraaid is. Het is het symbool van het gezicht dat altijd naar het licht (Christus) is gedraaid. Dat is voor mezelf een levenstaak: je gezicht naar het licht en blijven geloven in het positieve in het leven, hoe moeilijk dat soms ook is. Tenslotte: wie zonder zonden is werpe de eerste steen…
29