Uit “De laatste slag” (Hilbert Kuik)
pg1
Hoofdstuk 2 Op het terras vingen hun hoofden nog net de stralen van de ondergaande zon. Een diner was in de maak. Een opkomend briesje begon de drukkende atmosfeer van deze zomerse avond te verlichten. Een koele ober bracht hen een al even koele fles witte wijn, waarvan ze het eerste glas als bier naar binnen goten. Geen van beiden toonde behoefte aan een gesprek. Max staarde als gehypnotiseerd naar het wijnglas in zijn handen. Alsof hij niet in staat was dit merkwaardige voorwerp, dat zich vulde en weer leegde, te plaatsen. Otto leek helemaal op te gaan in het kijkspel dat hem geboden werd door de eetparen aan andere tafeltjes. Gezien ook de vele dure wagens op de parkeerplaats waar ze op uitkeken bezat het hotel-restaurant een zekere faam onder het oudere en rijkere bevolkingsdeel van Drenthe en Twente. Ze wisselden een blik toen de blauwe Volvo van daarnet het terrein opreed en parkeerde. In plaats van zijn deuren te openen en op zijn minst één persoon uit te braken, hobbelde de wagen even later naar een andere plek. Maar ook hier hield hij zijn deuren dicht en de bestuurder, zo die er inzat, gevangen. Ze keken elkaar weer aan en lachten. Otto maakte een die-is-gek-gebaar. Hij pakte de fles en schonk hun beiden nog maar eens in. 'Heb je die ober goed bekeken?' vroeg hij, 'die kleine daar, bedoel ik, die ons naar onze kamers bracht. Die met dat dunne snorretje en dat vette zwarte haar.' 'Ja...?' 'Zoek in een ver verleden.' '... Sandra?' 'Precies ja. Die Franse commissaris die ons toen verhoord heeft.' 'Nu je het zegt.' Ze waren het erover eens dat het een aardige kerel was met veel gevoel voor de dramatiek van de situatie toen en vielen stil omdat ze niet op zijn naam konden komen. 'Verdun,' wist Max ineens weer. 'Ja! Le commissaire Verdun!' riep Otto enthousiast en wijds gebarend, '"Bonjour, je suis le commissaire Verdun. N'ayez pas peur, mon ami." Dat vonden we mooi toen. Echt Frans vonden we dat. Met die wapperende handjes en vingertjes erbij. Jij hebt volgens mij toen nog eens met dat pokerface van je beweerd dat Fransen ook hun haren konden laten wapperen. "Hoe dan?" vroeg Gemma toen. "Door de mistral," zei je. Weet je nog?' Max reageerde niet op zijn vraag. 'Je kunt er niet meer om lachen nu,' constateerde Otto. 'Nee, als de naam Sandra gevallen is kan ik even niet meer lachen.' 'Nog steeds niet? Drieëndertig jaar na dato?' 'Het was de rampzalige start van mijn rampzalige carrière met vrouwen.' 'Omdat ze toen verongelukt is, bedoel je?' Max zweeg. Hij stond op en slenterde naar de blauwe Volvo op het parkeerterrein. Binnen was niemand te zien. De ruimte achter de voorbank was afgesloten met een schot. Hij gaf een klap op het dak boven de laadruimte. Er kwam geen reactie. Ober 'Verdun' was inmiddels begonnen een ingewikkeld gerecht uit te stallen. Diverse kannetjes met subtiel gekleurde sauzen werden met grote aandacht tot een soort schilderspalet rondom hun borden geplaatst.
Uit “De laatste slag” (Hilbert Kuik)
pg2
Die eindexamenreis in 1958 naar Frankrijk was helemaal het werk geweest van Sandra de Buis. Zij bedacht het plan en werkte het uit zonder iemand er iets over te zeggen. Zij wist toen ook van diverse instanties en bedrijven subsidies en kortingen los te krijgen en slaagde erin de jonge populaire leraar Frans, Louis Vanberché, als officiële reisleider te ronselen. En zij koos ook de acht mensen uit die de 'GROEP VAN TIEN' completeerden. Zij was zo iemand die alles kon en ook nog in alles uitblonk. In leren, in sport, in toneel en in ga maar door. En met haar atletische lijf, haar blonde haar en grote bruine ogen zag ze er daarbij nog goed uit ook. Op de school in Arnhem was ze dan ook uitermate populair. Otto en Max die in een andere eindexamenklas zaten dan zij voelden zich bijzonder vereerd toen - na allerlei geruchten en speculaties bleek dat ze bij DE TIEN hoorden. Twee dagen voor ze vanuit Grenoble de trein terug naar Nederland zouden pakken verongelukte Sandra tijdens een noodweer in de Franse Alpen. Max was de laatste die haar levend gezien had. Ze hadden zich afgezonderd en onder dekking van rotsblokken zo'n beetje liggen vrijen. Sandra was ineens opgesprongen, verder de berg opgelopen en niet meer teruggekeerd. Ze staarden naar de laatste zorgvuldige handelingen van de ober en begonnen zwijgend aan hun maaltijd. 'Wat bedoelde je nou net met je "rampzalige start"?' vroeg Otto na een tijdje. 'Ik kan me voorstellen dat de dood van je eerste geliefde geen leuk begin is, maar je doelde volgens mij op iets anders.' Max knikte. 'Er is iets wat ik nooit verteld heb,' zei hij, 'iets onbenulligs en banaals, maar toch. Ik heb altijd verteld dat Sandra ineens geen zin meer had en wegliep. Dat is niet de hele waarheid. Die is, dat we voor het eerst wat verder gingen met het vrijen. Zij althans. Ze frommelde haar hand in mijn broek en ik was al zo opgewonden dat ik prompt klaarkwam. Ze sprong overeind, schold me uit voor "klootzak!" en "boerenhufter" en rende weg. En dat was haar laatste bericht aan mij.' 'Dat je hem ooit nog overeind gekregen hebt is een wonder,' zei Otto met een venijnig cynisch ondertoontje. Hij veegde zijn mond af met zijn servet en schoof zijn stoel naar achteren. 'Nou, waar ik meer last van heb gehad is dat ik te verbouwereerd was om te reageren en pas 's nachts in bed zo kwaad werd dat ik haar het ravijn in wenste. Die wens bleek ze de volgende dag dus vervuld te hebben.' Otto stond op en ging naar het toilet. Aan het tafeltje achter hen had een drietal zeer luidruchtige oudere heren plaatsgemaakt voor een stille jongedame. Ze droeg een kleurig mouwloos hemdje op een al even kleurige zijden pantalon. Met een grote smile gebaarde ze Max om een vuurtje. Max boog zich naar voren en hield haar zijn aansteker voor. Ook zij boog voorover en legde een warme hand op de zijne. 'Merci mon prince,' fluisterde ze hees terwijl ze met een korte ruk van haar hoofd haar kastanjebruine krullen liet dansen. Max staarde haar verontwaardigd aan. Ze beantwoordde zijn blik met een superieur glimlachje. Alsof ze zonder meer in staat was zijn smeulende woede met een minieme pinkbeweging in laaiende hartstocht te veranderen. Max draaide zich abrupt van haar af. Toen Otto terugkwam bekeek hij de vrouw uitgebreid en ging toen met zijn rug naar haar toe zitten. 'Weet je,' zei hij, 'dat je verhaal me een aanval van misselijkheid bezorgd heeft. Omdat je nu ineens
Uit “De laatste slag” (Hilbert Kuik)
pg3
met een nieuwe versie komt. En dat terwijl ik je destijds zo vaak gevraagd heb wat er nou precies voorgevallen was.' 'Kom nou. Je wilde dat alleen maar weten omdat je niet geloofde dat het een ongeluk was. Maar dit verhaal verandert daar geen donder aan. Of denk je nu dat ík haar het ravijn heb ingeduwd?' Otto reageerde niet. De ober had inmiddels afgeruimd en het dessert gebracht. Koppig zwijgend lepelden ze hun tropische ijscocktail naar binnen. Pas bij de koffie ontspande Otto zich. Hij begon zelfs te lachen. Het was kennelijk de bedoeling dat Max zou vragen waarom hij lachte, maar dat verdomde die mooi. 'Ik geloof dat je echt geen idee hebt waarom ik kwaad ben.' Ze hadden het er minstens dertig jaar niet meer over gehad. Maar Otto's twijfels waren niet verminderd. Ongeluk? Hij kon het zich van iedereen voorstellen behalve juist van Sandra. Omdat zij de stevigste en sportiefste meid op het noordelijk halfrond was. Omdat zij de dochter was van een Zwitserse moeder en als enige van de groep ervaring in de bergen had. Omdat zij degene was die de groep waarschuwde voor het slechte weer dat op komst was. 'Ik hoor haar dat nog wel eens roepen: "Jongens, niet te ver en niet te lang." Steeds maar weer riep zij het die middag nadat we in die Grandroque-hut waren aangekomen. Herinner je je dat nog?' Max knikte. Otto stond ineens op, gaf de vrouw achter hen een vuurtje en kwam weer zitten. 'Maar wat verandert mijn nieuwe verhaal?' 'Het bewijst dat er nóg iemand was, daar op die berg. Dat geklootzak en gehufter was echt niet voor jou bestemd. Sandra zag iemand die jullie vermoedelijk aan het begluren was. Dát maakte haar razend.' 'Maar ze riep het tegen míj! Klootzak en hufter. Dat zijn de woorden die ík haar nog wel eens hoor roepen!' 'Nee! Het was niet tegen jou. Zo was ze niet.' 'Zo wás ze niet. Oké! Maar zo dééd ze wel.' Otto, die ook kort iets met Sandra had gehad, vertelde dat ze bij hem hetzelfde deed, meteen de eerste keer toen het tot een beetje vrijen kwam. Hij vond dat toen vreselijk geil van haar, maar later had hij ingezien dat het niets met geilheid te maken had. Het tegenovergestelde eerder. Het was de snelste manier om van het gezeur af te zijn. Als de jongens waren klaargemaakt kon er weer gewoon gezellig gedaan worden. Gewoon zakelijk en nuchter. Dat was Sandra. Ze was alleen maar zeer tevreden geweest over Max' fantastische reactiesnelheid. Max zat Otto met een toegeknepen mond sceptisch aan te kijken. Hij zocht vergeefs naar argumenten om zijn betoog door te prikken. Mede door de inzet van leraar Louis Vanberché die het buitenhuis van zijn Franse familie in Metz als verzamelpunt beschikbaar stelde was de reis vanaf het begin één grote euforische onderneming geweest. Verliefdheden bloeiden op. Sandra en haar Max. Anita Winkelhoek en haar Otto. Ruud Verspoel, de bard met zijn gitaar, en zijn Helga Waters met haar zware maar vooral zwoele stem. Zij vonden elkaar vooral in dagelijkse zang- en nachtelijke drankgelagen. Zelfs Gemma Leisteen en Arnold Zitmeel, de latere pot en poot van de groep, maakten elkaar het hof met het voorlezen van zelfgemaakte gedichten. Alleen Jantje Donselaar die vergroeid was met zijn fototoestel en er alleen maar bij was om het
Uit “De laatste slag” (Hilbert Kuik)
pg4
geluk van Sandra en de anderen gevoelig vast te leggen, opereerde in zijn eentje of zocht zijn heil bij leraar Louis. De meest fantastische reis ooit door mensen gemaakt. Vond de hele groep. De vrouw achter hen verschoof met veel lawaai haar stoel, pakte haar tas en haar glaasje en kwam naar hen toe. 'Neem me niet kwalijk, maar ik hoor de heren over vrouwen praten. Misschien kan ik helpen. Mijn naam is Sonja Pasttoor.' Zonder hun reactie af te wachten trok ze een stoel bij en zette zich tussen hen in. 'Pasttoor. Met twee t's,' voegde ze er met een lachje aan toe. Max negeerde haar. Otto kwam even van zijn stoel en zei: 'Otto Mettweetees. En hij heet Steen Metééntee.' 'Otto en Steen zijn zo druk aan de praat de hele avond dat het Sonja een goed idee leek hun iets aan te bieden.' Ze waren inmiddels de laatste gasten op het terras. Binnen in de eetzaal waren de eetparen aan het opbreken. De kaarsen werden gedoofd, de ventilatoren afgezet. De interruptie gaf Max de genadeklap. Hij kon niet meer. Hij stond op en mummelde dat hij moe was en naar bed móest. Na vier moeizame stappen keerde hij gedeeltelijk op zijn schreden terug om Otto te zeggen dat hem iets begon te dagen. 'Mevrouw Sonja, Steen wenst u een goede nacht,' zei Otto. Hij had geen behoefte iets met haar te ondernemen. Zij zag er appetijtelijk genoeg uit, maar het beviel hem niet dat ze zo nadrukkelijk contact zocht en ongevoelig was voor hun afwijzende signalen. 'Jammer dat Steen weg moet. Maar het grootste stuk van Otto en Steen is blijven zitten,' zei ze, 'wat mag het zijn?' 'Niets, want Otto zit een eind boven zijn tax.' 'Een frisdrankje dan. Pieterpadlopers - heb ik wel eens horen beweren - moeten drinken, erg veel drinken. Helemaal als ze de volgende dag weer verder moeten.' 'Otto weet dat maar al te goed, en een bed is daarom het enige waar hij nog naar verlangt.' Hij gaapte opzichtig en maakte aanstalten op te staan en de conversatie grofweg zonder plichtplegingen af te breken. 'Hoe weet Sonja eigenlijk dat Otto en Steen het Pieterpad lopen?' vroeg hij weer helemaal wakker en alert. Ze was pas gearriveerd toen zij al aan het eten waren. En hun kleding nu wees ook niet direct in die richting. Otto zag een zweem van onzekerheid over haar gezicht glijden. Haar antwoord dat ze daarover iets uit hun gesprek had opgevangen was gelogen. Ze hadden het niet over het lopen gehad. Hoe wist ze het dan? En vooral: waarom wilde ze niet zeggen hoe ze het wist? 'Sonja heeft het goed geraden. Misschien mag Otto nu op zijn beurt Sonja iets te drinken aanbieden,' zei Otto terwijl hij zich terug liet vallen in zijn stoel. 'Dat mag, maar Sonja zit helaas boven haar tax, wat fris betreft,' zei ze met een blik alsof hier talloze dubbele bodems in gezocht moesten worden. Otto zag ze niet en had ook geen zin ze te zoeken of haar te vragen wat ze met het trekken van haar wenkbrauwen en het rollen van haar ogen en het hoge keelgeluidje bedoelde. Vrouwen waren vreselijke wezens maar daar stond tegenover dat hij een vreselijk wezen was met vrouwen. Zijn lichaam, merkte hij, was nog wel bereid op haar avances in te gaan. Maar zijn geest won het met het argument dat hij te moe was. Zo moe zelfs dat hij geen zin meer had uit te zoeken
Uit “De laatste slag” (Hilbert Kuik)
pg5
hoe zij van dat lopen wist. Hij stond dan ook plompverloren op om te gaan slapen. Maar in plaats van: 'Aju, schatje. Andere keer beter,' sprak zijn lichaam snel de woorden: 'Eerste verdieping. Kamer vier.' Ze glimlachte triomfantelijk.