Comité européen des associations d’intérêt général European Council for Non-profit Organisations
Toulousestraat 22, B-1040 Brussel TEL + 32 2 230 00 31 - FAX + 32 2 230 00 41 e-mail:
[email protected] - www.cedag-eu.org
10e verjaardag van de CSPO, 26/11/2004 Tussenkomst van Marie Ranty, Directrice van het CEDAG « De Europese uitdagingen voor de social-profitsector »
Inleiding Mijn opmerkingen slaan in hoofdzaak op de sector van de verenigingen omdat ik deze sector erg goed ken. Het merendeel van mijn opmerkingen gaat evenwel ook op voor de hele socialprofitsector en voor de coöperatieven, de ziekenfondsen en stichtingen waarmee het CEDAG (Europees comité van verenigingen van algemeen nut) op Europees niveau samenwerkt binnen de CEP-CMAF (Conférence européenne permanente des coopératives, mutualités, associations et fondations – Permanente Europese conferentie van coöperatieven, ziekenfondsen, verenigingen en stichtingen). Het CEDAG (www.cedag-eu.org) werd opgericht in 1989. Oorspronkelijk, na de Europese akte met betrekking tot de vrijmaking van de interne markt in 1993, was het de bedoeling om dienstverlenende verenigingen dezelfde vrijheden te geven als andere ondernemingen (vrijheid van vestiging en vrijheid van dienstverlening). Het CEDAG had al heel snel begrepen dat het zijn aandacht niet uitsluitend mocht toespitsen op een economisch Europa, maar dat ook verenigingen belang hadden bij de uitbouw van een Europa dat meer oog heeft voor de burger, een socialer Europa. Het CEDAG buigt zich dan ook over vragen waar alle verenigingen mee zitten, ongeacht de sector waarin zij actief zijn : juridische en fiscale vragen, vragen met betrekking tot mededinging, financiering, structurele fondsen en ondernemingsbeleid, arbeidsbeleid en alles wat verband houdt met de participatieve democratie… Het CEDAG telt vandaag 32 leden die het nationale verenigingsleven overkoepelen, zoals de CSPO (Confederatie van Social-Profit Ondernemingen), en die uit zowat alle lidstaten van de EU komen. Het CEDAG is van oordeel dat :
1
-
de vereniging een project is dat meerwaarden zoals solidariteit vertegenwoordigt en streeft naar sociale, economische en territoriale cohesie; het actieterrein van verenigingen blijft niet beperkt tot caritatieve missies om mistoestanden in de maatschappij te verhelpen; de economische tussenkomst van verenigingen staat voor een andere ondernemingscultuur en een participatieve organisatie.
In een Europese Unie die in hoofdzaak wordt geregeerd door economische principes (vrije concurrentie, eengemaakte markt), staan social-profitorganisaties vandaag voor een belangrijke uitdaging: hun erkenning als economische actoren die hun specificiteit bevestigd willen zien in vergelijking met de winstgeoriënteerde en de openbare sector. Daarnaast wordt de social-profitsector geconfronteerd met tal van andere uitdagingen. Ik heb, om mijn betoog toch wat beperkt te houden, besloten om niet dieper in te gaan op het Grondwettelijk Verdrag omdat dit nog niet is goedgekeurd, maar ik zal er wel een aantal keren naar verwijzen. Het Verdrag omvat immers een aantal nieuwigheden voor de socialprofitsector, zoals de integratie van het Handvest van de fundamentele rechten of artikel I-47 over de participatieve democratie. Verschillende bepalingen uit het Europees recht die momenteel worden besproken, kunnen het juridische kader waarbinnen non-profitondernemingen hun activiteiten uitoefenen, veranderen, onder meer wat hun dienstverlening betreft. De belangrijkste bepalingen hier zijn : 1) Het juridische statuut van non-profitorganisaties in Europa en in het bijzonder de besprekingen met betrekking tot de statuten van ondernemingen uit de sociale economie. 2) De financiële perspectieven en vooral de nieuwe reglementering met betrekking tot de structurele fondsen. 3) De wetgeving met betrekking tot de overheidssteun die een invloed kan hebben op de subsidies die social-profitbedrijven ontvangen van de openbare instellingen. 4) De bepalingen met betrekking tot het vrije verkeer van diensten en de diensten van « algemeen belang ». 5) Een ander element waarmee rekening dient te worden gehouden : de situatie in de tien nieuwe Lidstaten. Ik zal het zeer kort houden over de eerste drie punten, omdat vooral het vierde mij hier vandaag belangrijk lijkt. 1) Het juridische statuut van non-profitorganisaties in Europa en in het bijzonder de besprekingen met betrekking tot de statuten van ondernemingen uit de sociale economie (verenigingen, stichtingen, coöperatieven en ziekenfondsen) die een invloed kunnen hebben op de nationale statuten zoals die van de vzw in België. Al twintig jaar lang ligt het juridische statuut van non-profitorganisaties op Europees niveau voor ter bespreking. In 2002 werd het statuut van de Europese coöperatieve dan eindelijk goedgekeurd. De besprekingen met betrekking tot het statuut van de Europese vereniging
2
werden in juli 2003 opgeschort. Het CEDAG tracht, met de steun van de Europese Commissie, het toekomstige Luxemburgse voorzitterschap van de EU (januari tot juni 2005) te overhalen om de werkzaamheden te hervatten. Het CEDAG is van oordeel dat het statuut noodzakelijk is om het recht om zich op Europees vlak te organiseren, concreet te kunnen invullen. De mogelijkheden die vandaag bestaan, zijn immers veeleer beperkt. Dit statuut zal vroeg of laat wel worden aangenomen, en dat gaat eveneens op voor het statuut van het Europese ziekenfonds en van de Europese stichting. De goedkeuring van deze statuten, ook al zijn die optioneel, is van belang voor de non-profitbedrijven omdat met name in België andere non-profitactoren, Europese verenigingen, Europese ziekenfondsen, enz. zullen worden opgericht. Dit samengaan van verschillende actoren zal op lange termijn zeker een impact hebben op de Belgische wetgeving. De social-profitsector heeft er dus alle belang bij om bij de uitwerking van deze statuten betrokken te zijn, en dat is wat de CSPO als actief lid van het CEDAG ook doet. Het is een belangrijke uitdaging, maar wij hebben nog tijd om erop te antwoorden. Ik ga er vandaag dan ook niet dieper op in. 2) De financiële perspectieven en vooral de nieuwe reglementering met betrekking tot de structurele fondsen. - algemene financiële perspectieven: In februari 2004 heeft de Europese Commissie het document « Politieke uitdagingen en budgettaire middelen van de uitgebreide Unie – 2007-2013 » goedgekeurd. Hierin worden drie grote prioriteiten naar voren geschoven : duurzame ontwikkeling (concurrentie die zorgt voor cohesie en tewerkstelling), de rechten van de burger (het gaat daarbij vooral over veiligheid en rechtspraak – strijd tegen het terrorisme) en de versterking van de rol van de EU als partner op wereldvlak. Het budget zal dus worden herverdeeld op basis van deze prioriteiten en het budget dat wordt toegekend aan de voor ons belangrijke beleidsdomeinen, zoals het sociale beleid, zou kunnen worden verminderd. De financiële perspectieven voor 2007-2013 moeten in de loop van het eerste halfjaar van 2005 worden uitgewerkt. Het CEDAG zal hier vanaf januari zijn schouders onder zetten en zal de CSPO vragen om deel te nemen aan de werkzaamheden. - structurele fondsen: De Europese Commissie heeft op 14 juli 2004 het wettelijke kader voor de hervorming van het cohesiebeleid gedurende de periode 2007-2013 (structurele fondsen) goedgekeurd. De nieuwe architectuur van het cohesiebeleid zal zich toespitsen op investeringen in een beperkt aantal prioriteiten en daarbij zal worden uitgegaan van de verbintenissen van Lissabon (concurrentievermogen, sociale cohesie, volledige tewerkstelling) en Göteborg (milieu). Er is bepaald dat de middelen vooral zullen gaan naar de regio’s die ze het meest nodig hebben, regio’s die vooral gelegen zijn in de tien nieuwe Lidstaten. Het gevaar bestaat dat het luik bestemd voor de sociale uitgaven van de Structurele Fondsen zal worden verkleind. De structurele fondsen zijn het ondersteuningsmechanisme voor het merendeel van de acties die door de EU in de Lidstaten worden gefinancierd. Het Europees Sociaal Fonds (ESF) is het belangrijkste financieringsinstrument van de Unie om de strategische doelstellingen van het tewerkstellingsbeleid te realiseren. Het communautaire initiatief EQUAL gaat over gelijkheid van kansen en sociale inclusie. Dit programma zal worden afgeschaft.
3
De structurele fondsen bieden ngo’s dus tal van mogelijkheden voor actie. De fondsen worden toegekend aan de Lidstaten, die ze dan conform de regels van de Europese Commissie verdelen. Meer informatie vindt u op de website: http://europa.eu.int/comm/regional_policy/index_fr.htm
3) De wetgeving met betrekking tot de overheidssteun die een invloed kan hebben op de subsidies die social-profitbedrijven ontvangen van openbare instellingen. Ieder voorstel om een nieuwe subsidie toe te kennen, moet door de desbetreffende Lidstaat aan de Europese Commissie worden gemeld. De Lidstaat moet daarbij alle nodige informatie verstrekken, zodat de Commissie een beslissing kan nemen. Alle overheidssteun die moet worden gemeld, mag pas worden toegekend wanneer de Commissie daarmee heeft ingestemd. De beperkingen inzake concurrentie hangen niet alleen samen met ondernemingen. Ze kunnen ook hun oorsprong vinden bij de regeringen wanneer die overheidssteun verlenen aan economische actoren. Artikel 87 (vroeger artikel 92) van het Verdrag van Nice stelt dat «steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.” Ieder voordeel dat door de overheid wordt toegekend of waarvoor middelen van de Staat worden aangewend, wordt beschouwd als zijnde overheidssteun wanneer: • het een economisch voordeel oplevert voor de begunstigde; • het op een selectieve wijze wordt toegekend aan bepaalde ondernemingen of bepaalde producties; • het de concurrentie dreigt te vervalsen ; en • het een weerslag heeft op het handelsverkeer tussen de Lidstaten. De Europese Commissie heeft uitzonderingen op deze regel vastgelegd : steun voor opleiding, steun voor tewerkstelling en steun aan kmo’s, steun aan ondernemingen die belast zijn met diensten van algemeen belang, enz. De Europese reglementering met betrekking tot overheidssteun kan dus een impact hebben op de subsidies die aan social-profitbedrijven in België worden toegekend. Het is dan ook noodzakelijk om de evolutie van deze wetgeving van nabij te volgen en om te trachten ze te beïnvloeden. Voor meer informatie kan u terecht op: http://europa.eu.int/pol/comp/index_fr.htm
4) De bepalingen met betrekking tot het vrije verkeer van diensten en de diensten van « algemeen belang ». Het witboek over de diensten van algemeen belang (DAB) en de toekomstige mededeling met betrekking tot de sociale diensten en gezondheidsdiensten De werkzaamheden zijn in 2003 gestart met een groenboek over de DAB1 en hebben geleid tot de publicatie van een witboek op 12 mei 20042. 1
De groenboeken die door de Commissie worden uitgegeven, zijn reflectiedocumenten die de Commissie over een bepaald beleidsterrein publiceert met de bedoeling een raadplegings- en discussieprocedure op Europees niveau op gang te brengen (bijvoorbeeld : sociaal beleid, eenheidsmunt, telecommunicatie, enz.). Het overleg dat volgt op een groenboek, kan vervolgens aan de basis liggen van de publicatie van een witboek waarin de resultaten van de besprekingen worden vertaald in concrete communautaire acties.
4
Met de aankondiging van de uitwerking van een mededeling over de sociale diensten en gezondheidsdiensten in de loop van 2005 opent het witboek interessante perspectieven met betrekking tot de verduidelijking van het juridische statuut van de sociale diensten en de gezondheidszorg. Het merendeel van de diensten waarvoor de social-profitsector in België instaat, zijn sociale diensten en gezondheidsdiensten zoals die door de Commissie in haar witboek werden gedefinieerd: Bijlage 1 van het witboek Diensten van algemeen belang De term „diensten van algemeen belang” is niet terug te vinden in het Verdrag zelf, maar is in de communautaire praktijk ontleend aan de term „diensten van algemeen economisch belang”, die wel in het Verdrag wordt gebruikt. Laatstgenoemde term heeft een bredere betekenis dan „diensten van algemeen belang” en heeft betrekking op zowel marktgerichte als niet-marktgerichte diensten die de overheid van algemeen belang acht en waarvoor specifieke openbaredienstverplichtingen gelden. Diensten van algemeen economisch belang De term „diensten van algemeen economisch belang” wordt gebruikt in de artikelen 16 en 86, lid 2, van het Verdrag. Hij wordt niet nader omschreven in het Verdrag of het afgeleid recht. Niettemin wordt er in de communautaire praktijk over het algemeen van uitgegaan dat de term verwijst naar diensten van economische aard, waarvoor de Lidstaten of de Gemeenschap op grond van een criterium van algemeen belang openbaredienstverplichtingen van toepassing verklaren. Het begrip diensten van algemeen economisch belang betreft dus voornamelijk bepaalde diensten die worden verleend door de grote netwerkindustrieën, zoals het aanbieden van vervoer, postdiensten, energie en communicatie. De term heeft evenwel ook betrekking op andere economische activiteiten waarop openbaredienstverplichtingen van toepassing zijn. Net als het groenboek behandelt dit witboek voornamelijk, maar niet uitsluitend, kwesties in verband met „diensten van algemeen economisch belang”, aangezien de aandacht in het Verdrag ook hoofdzakelijk uitgaat naar economische activiteiten. De term „diensten van algemeen belang” wordt in dit witboek alleen gebruikt als de tekst ook betrekking heeft op diensten van niet-economische aard of het niet nodig is te specificeren of het bij de diensten in kwestie om diensten van al dan niet economische aard gaat. Bladzijde 17 van het witboek Sociale diensten en gezondheidsdiensten Het groenboek over diensten van algemeen belang wekte heel wat interesse bij belanghebbende partijen op het gebied van sociale diensten, waaronder gezondheidsdiensten, langdurige zorg, sociale zekerheid, werkgelegenheidsdiensten en sociale huisvesting.
Wanneer wij die definitie bekijken, hoe moet het dan met onderwijs en opleiding, met cultuur, sport en vrije tijd ? Zijn dat sociale diensten ? Er bestaat een aanzienlijk risico dat deze niet worden beschouwd als sociale diensten van algemeen belang. Wij zouden dus kunnen afstevenen op een wetgeving die alleen slaat op de sociale diensten en een tweede die betrekking heeft op de andere diensten, met inbegrip van degene waarnaar ik net heb verwezen. Het merendeel van de social-profitorganisaties is echter in deze sectoren actief en een dergelijke situatie zou moeilijk te beheren zijn. 2 Witboeken zijn documenten met voorstellen voor communautaire maatregelen op een bepaald gebied. Zij sluiten soms aan op een groenboek dat is gepubliceerd om een raadplegingsprocedure op Europees niveau op gang te brengen. De integrale versie van het Witboek over de Diensten van Algemeen Belang vindt u op het volgende webadres: http://europa.eu.int/eur-lex/pri/fr/dpi/wpr/doc/2004/com2004_0374fr01.doc
5
De mededeling met betrekking tot de sociale diensten en de gezondheidsdiensten moet dan ook een inventaris opmaken van de communautaire beleidsdomeinen die gerelateerd zijn aan het verstrekken van sociale diensten van algemeen belang. Zij moet ook een overzicht geven van de organisatie en de werking van de sociale diensten en de gezondheidsdiensten in de Lidstaten. De Commissie heeft te kennen gegeven dat zij de Lidstaten en de organisaties uit het maatschappelijke middenveld hierbij wil betrekken. De Lidstaten ontvingen een vragenlijst over de sociale diensten ter voorbereiding van deze Mededeling, samen met een uitnodiging tot overleg met het maatschappelijke middenveld. De CSPO werd hierover reeds aangesproken. Het is essentieel dat de social-profitsector meewerkt aan het beantwoorden van deze vragenlijst, om zo de inhoud van de toekomstige mededeling met betrekking tot de SDAB te kunnen beïnvloeden. De antwoorden moeten uiterlijk 15 december door de Lidstaten aan de Europese Commissie zijn overgemaakt. De CEP-CMAF (Permanente Europese conferentie van coöperatieven, ziekenfondsen, verenigingen en stichtingen) zal aan de Europese Commissie opmerkingen met betrekking tot deze vragenlijst overmaken, om zo ook de inhoud van de toekomstige mededeling met betrekking tot de SDAB te kunnen beïnvloeden. Zij zal het onder meer hebben over de definitie van SDAB. Na verloop van tijd zal er een Europese wetgeving komen over DAB en SDAB, zoals bepaald door artikel III-52 van het Grondwettelijk Verdrag dat de Commissie hiervoor de bevoegdheid verleent. Voor meer informatie: http://europa.eu.int/comm/secretariat_general/services_general_interest/index_fr.htm
Het voorstel van Richtlijn met betrekking tot « De diensten in de interne markt » Er loopt nog een tweede proces met betrekking tot de bepalingen die over de DAB werden aangenomen : een voorstel van richtlijn met betrekking tot de diensten in de interne markt werd op 13 januari 2004 door de Europese Commissie goedgekeurd. De goedkeuring van deze richtlijn is gepland voor het tweede halfjaar van 2005. Probleem : het voorstel van richtlijn houdt geen rekening met het begrip DAB en de regels die daarop van toepassing zijn. De richtlijn gaat immers uit van een dwarsdoorsnede en slaat op zeer uiteenlopende diensten zoals fiscale experts en diensten die worden beschouwd als « persoonlijk en sociaal » (gezondheidszorg, beroepsopleiding of permanente vorming, enz.), terwijl deze laatste toch een specifieke behandeling vereisen. Het voorstel van richtlijn met betrekking tot de diensten in de interne markt heeft tot doel om de administratieve hindernissen die de vrijheid van vestiging van dienstverleners en de vrijheid van dienstverlening in de weg staan, op te ruimen en dit door een algemeen juridisch kader te scheppen dat, behoudens enkele uitzonderingen, van toepassing is op iedere economische dienstenactiviteit. Wat de vrijheid van dienstverlening betreft (artikel 16), wil het voorstel van richtlijn het principe van het land van herkomst veralgemenen : dienstverleners uit een andere Lidstaat zijn wat de voorwaarden voor de uitoefening van de dienstenactiviteit in het ontvangende land betreft, enkel onderworpen aan de nationale bepalingen van de Lidstaat van herkomst. Op dit ogenblik zijn er erg grote verschillen tussen de sociale stelsels en gezondheidszorgstelsels in de 25 Lidstaten van de Europese Unie. Deze diversiteit bestond ook al in het Europa van de 6
15, waar de stelsels gebaseerd op de traditie van Bismarck (stelsel van sociale verzekeringen gebaseerd op sociale bijdragen) enerzijds en de stelsels gebaseerd op Beveridge (nationaal stelsel voor gezondheidszorg gebaseerd op belastingen) anderzijds naast elkaar bestonden. Met de toetreding van tien nieuwe Lidstaten sinds mei 2004 werd ze alleen maar groter. Bovendien bestaat er op Europees niveau geen eengemaakt stelsel voor de regulering van de sociale diensten en de gezondheidsdiensten en voor de bescherming van personen die binnen deze diensten worden opgevangen. Het principe van het land van herkomst roept een aantal vragen op: - Onzekerheid over de haalbaarheid van de werking van dit principe en risico op een toename van juridische stelsels voor de verschillende dienstverleners die afkomstig zijn uit verschillende Lidstaten, als gevolg van het ontbreken van een harmonisering van de wetgeving. - Risico op « sociale dumping » : de dienstverleners hebben er alle belang bij om zich te vestigen in de Lidstaat van de EU waar de minst strenge wetgeving geldt ; dat kan besproken worden met het oog op een omkadering van de gezondheidsdiensten en sociale diensten in het licht van de bescherming van de mensen die in deze stelsels terechtkomen. - Risico op harmonisering naar beneden toe van de voorwaarden met betrekking tot de dienstverlening, door een systeem van wederzijdse evaluatie. Wie staat in voor deze wederzijdse evaluatie ? De gebruikers en de dienstverleners uit de social-profitsector moeten erbij worden betrokken. - Wisselvallige efficiëntie bij het toezicht op de diensten vanuit een andere Lidstaat : omwille van de aard van de gezondheidsdiensten en de sociale diensten zijn een lokale aanpak en reactiviteit noodzakelijk, ook waar het gaat over controle in geval van slechte werking. Probleem met betrekking tot de gezondheidszorg, vooral dan in een aantal landen zoals België : impact op de organisatie en de financiering van het stelsel van de gezondheidszorg en risico dat een aantal instrumenten van het gezondheidsbeleid, zoals de programmawet, de erkenning en de financiering, in vraag worden gesteld. Uittreksels uit het standpunt van de CEP-CMAF : « De CEP-CMAF wil dat het voorstel van richtlijn niet interfereert met het proces dat momenteel aan de gang is in het domein van de gezondheidszorg3, de beroepskwalificaties, uitzendarbeid en vooral de sociale diensten van algemeen belang waarnaar ik net heb verwezen. De CEP-CMAF stelt dat bij de besprekingen van het voorstel van richtlijn binnen de verschillende bevoegde instellingen van de EU rekening dient te worden gehouden met de voorafgaande evaluatie van de gevolgen van de richtlijn, alsook met het feit dat de goedkeuringsprocedure loopt voor een aantal van de teksten waarnaar wordt verwezen. De CEP-CMAF hoopt dat dit voorstel de kwaliteit, de toegankelijkheid en het voortbestaan van de diensten waarop het rechtstreeks of onrechtstreeks slaat, niet zal schaden. Daarbij gaat het onder meer over de diensten op het vlak van gezondheid, tewerkstelling, opleiding, huisvesting, onderwijs en cultuur, vrijetijdsbesteding en sport. » Uittreksels uit het standpunt van het CEDAG : 3 Cf. onder meer de Mededeling van de Commissie « Follow-up van het denkproces op hoog niveau over de mobiliteit van patiënten en de ontwikkelingen in de gezondheidszorg in de Europese Unie » (COM(2004)301 definitieve versie van 20.04.2003)
7
«Met betrekking tot de vrijheid van vestiging leggen de artikels 9 en 10 van het voorstel van richtlijn de regels vast voor de toelatingsprocedures voor dienstverlenende activiteiten. Deze regels willen een bijzonder strikt kader vastleggen voor de toelatingsprocedures die in de Lidstaten bestaan, door een aantal vereisten die als bijzonder restrictief worden beschouwd, te verbieden en na te gaan of deze reglementering compatibel is met andere vereisten. Daarbij moet worden aangestipt dat de invoering van toelatingsprocedures en reglementeringen met betrekking tot diensten binnen het werkveld van verenigingen, in tal van Lidstaten gebeurt met het oog op de bescherming van de personen die binnen deze dienstverlenende structuren worden opgevangen. Het CEDAG stelt zich dan ook de volgende vragen: - Zal het voorstel van richtlijn de Lidstaten verbieden om, zoals nu het geval is, diensten verleend door verenigingen te organiseren en te reglementeren ? - Kan de doelstelling inzake de bescherming van personen nog op afdoende wijze worden gerealiseerd wanneer de regulering van de sectoren waarin de verenigingen actief zijn, verdwijnt of wordt afgebouwd ? Welke waarborgen zijn er? Het CEDAG vraagt dat een dergelijke richtlijn met betrekking tot de diensten niet wordt goedgekeurd zolang er geen wetgeving is op de sociale diensten van algemeen belang en zolang de richtlijn inzake de beroepskwalificaties niet is goedgekeurd. Het CEDAG stelt dat de uitdrukking « sociale diensten van algemeen belang » alle diensten omvat die door verenigingen worden verleend : persoonsgebonden diensten, gezondheidsdiensten, onderwijs en opleiding, cultuur, sport en vrije tijd, enz. … allemaal diensten die in specifieke omstandigheden worden verleend. » Uittreksels uit het standpunt van de CSPO : «Het afschaffen van overbodige (administratieve) hindernissen voor de uitwisseling van Europese diensten kan alleen maar positieve gevolgen hebben, zowel voor de dienstverleners als voor de gebruikers. De CSPO onderstreept evenwel de term "overbodig". De richtlijn viseert immers heel wat bepalingen, maar het zijn bepalingen die noodzakelijk zijn voor de social-profitsector om de kwaliteit en de toegankelijkheid van de diensten te waarborgen. Wij denken daarbij in het bijzonder aan : o de toelatingsprocedures o de verplichting om een specifieke rechtsvorm aan te nemen o de normen die een minimumaantal werknemers opleggen o de minimum- en maximumtarieven die door de dienstverlener moeten worden gerespecteerd o enz. Indien de richtlijn deze nochtans noodzakelijke normen als overbodig beschouwt, kan dat de kwaliteit van de dienstverlening en de toegankelijkheid ernstig hypothekeren. Er is reeds een zekere mate van consensus om de sector van de gezondheidszorg buiten de richtlijn te houden. De welzijnssector, het onderwijs en de socio-culturele sector daarentegen worden het vaakst vergeten. Ook in deze sectoren worden een aantal normen die de kwaliteit en de toegankelijkheid van de dienstverlening waarborgen, door de richtlijn bedreigd. De CSPO heeft, bij wijze van voorbeeld, een overzicht gemaakt van deze normen in een aantal subsectoren zoals de gezinshulp en de bejaardenzorg. De CSPO vraagt dan ook dat al deze sectoren buiten het toepassingsgebied van de richtlijn worden gehouden. » Tijdens de bijeenkomst van de Raad van de EU over de «concurrentie » die gisteren (25/11/04) plaatsvond, heeft België felle kritiek geleverd op het voorstel van richtlijn en heeft 8
het tal van uitzonderingen gevraagd. België kon daarbij rekenen op de steun van vooral Portugal en de Scandinavische landen. Voor meer informatie: http://www.europa.eu.int/comm/internal_market/fr/services/services/index.htm
5) Een ander element waarmee rekening moet worden gehouden : de situatie in de tien nieuwe Lidstaten. Een ander element waarmee rekening moet worden gehouden : de situatie in de tien nieuwe Lidstaten, waar de kwaliteit van de DAB doorgaans lager ligt dan in de oudere Lidstaten en waar men van « volledig openbaar » naar « volledig privé » is overgegaan. De situatie wat de sector van de gezondheidszorg betreft, is daar bijzonder onrustwekkend. Het CEDAG tracht de organisaties uit die landen bij hun ontwikkeling te ondersteunen, zodat zij de onontbeerlijke sociale dienstverlening kunnen invullen. Het is van essentieel belang dat de Europese instellingen zich bewust worden van deze situatie die het Europese sociale model in gevaar dreigt te brengen. Het is wenselijk dat een uitwisselingsstelsel wordt opgezet in bijvoorbeeld de sector van de gezondheidszorg. De dienstverleners uit deze landen zouden kunnen worden opgevangen door organisaties uit de Belgische social-profitsector. Besluit Ook al worden de « diensten van algemeen economisch belang » door de huidige verdragen en door het toekomstige grondwettelijk verdrag erkend als deel uitmakend van de gemeenschappelijke waarden van de Europese Unie die bijdragen tot de sociale en territoriale cohesie, toch blijft er een belangrijk onevenwicht spelen : het mededingingsrecht en het recht van de interne markt zijn rechtstreeks van toepassing in de Lidstaten, terwijl de doelstellingen van algemeen belang een uitzondering vormen op dit recht (het is niet van toepassing in geval van dwingende redenen van algemeen belang). Het is dus nodig dat de doelstellingen inzake concurrentiebeleid en de doelstellingen inzake het algemeen belang in evenwicht zijn. Daartoe moet er een Europese wetgeving voor DAB komen die deze beter kan waarborgen, waarbij het dan in hoofdzaak gaat over de sociale diensten en gezondheidsdiensten van algemeen belang, en die deze diensten behoudt als zijnde een essentieel onderdeel van het Europese sociaal model. De evolutie van deze beide wetgevingen die inzake DAB en diensten worden voorbereid, moet van nabij worden gevolgd, omdat ze gevolgen kan hebben voor het Europese sociale model en ook het Belgische model van de social-profitsector in gevaar kan brengen. In dat laatste geval gaat het vooral over de dienstenrichtlijn. Het neutraliteitsbeginsel (wat betekent dat de Europese instellingen geen enkel onderscheid maken tussen de operatoren) wordt steeds vaker gehanteerd voor de Europese wetgeving. Daarbij wordt voorbijgegaan aan de specificiteit van de social-profitorganisaties. De social-profitsector moet dus worden gemobiliseerd en moet samenwerken met zijn collega’s uit de andere EU-landen om deze voorstellen te beïnvloeden. Er moet dus nog veel promotie worden gevoerd bij de Europese instellingen om ervoor te zorgen dat rekening wordt gehouden met de specificiteit van de social-profitsector als dienstverlener.
9
Het CEDAG moedigt de samenwerking binnen zijn geledingen uiteraard aan. De social-profitsector kan rekenen op bondgenoten binnen de Europese instellingen. Wij hebben het geluk om de heer Philippe Busquin, die binnenkort voorzitter wordt van de verenigde fractie « sociale economie » van het Europees Parlement, in ons midden te hebben. Deze fractie brengt afgevaardigden van verschillende Europese politieke partijen samen die zich bezighouden met kwesties rond de sociale economie. Ze is een gespreksforum waar vragen aan bod komen zoals die waar wij ons vanochtend over gebogen hebben.
10