aanbod (n, het, aanbiedingen) aanbrengen (v, sép, bracht aan, aangebracht) aanduiden (v, sép, duidde aan, aangeduid) aangepast (adj, meer aangepast, meest aangepast) aangeworvene (n, de, aangeworvenen) aankondigen (v, sép, kondigde aan, aangekondigd) aanleggen (v, sép, legde aan, aangelegd) aannemen (v) aanplanting (n, de, aanplantingen) aanraden (v, sép, raadde aan, aangeraden) aanvechtbaar (adj, aanvechtbaarder, aanvechtbaarst) aanvullend (adj, aanvullender, aanvullendst) (07) aanwerven (v, sép, wierf aan, aangeworven) aanwerving (n, de, aanwervingen) aarzelen (v, aarzelde, geaarzeld) achteraan (adv) achteraf (adv) achterlaten (v, sép, liet achter, achtergelaten) achteruitrijden (v, sép, reed achteruit, achteruitgereden) activiteit (n, de, activiteiten) actor (n, de, actoren) adem (n, de) ademen (v, ademde, geademd) advertentie (n, de, advertenties) afremmen (v, sép, remde af, afgeremd) afslaan (v, sép, sloeg af, afgeslagen) afsluiten (v, sép, sloot af, afgeloten) afspreken (v, sép, sprak af, afgesproken) afstaan (v, sép) afstellen (v, sép, stelde af, afgesteld) afval (n, de/het) afvalproductie (n, de, afvalproducties) afwezigheid (n, de) afwijken (v, sép, week af, afgeweken) afzwakken (v, zwakte af, afgezwakt) al (adv) al (det) algemeen (adj, algemener, algemeenst) allerlei (det) altijd (adv) ambulance (n, de, ambulances, ambulancen) analyseren (v, analyseerde, geanalyseerd) ander (adj) april (n, de, aprils) astma-aanval (n, de, astma-aanvallen) astma-patiënte (n, de, astma-patiënten) attentie (n, de) auteur (n, de, auteurs) auto (n, de, auto's) automaat (n, de, automaten) robot (lect. curs. 01) automatisch (adv) autosnelweg (n, de, autosnelwegen) baan (n, de, banen) baantje (n, het, baantjes) baden (v, baadde, gebaad) bagagedrager (n, de, bagagedragers) band (n, de, banden) barok (adj, barokker, barokst) Tussen de Regels I (Glossaire- leçons 1-7)
offre (lect. curs. 07) apporter (03) montrer, indiquer, désigner (03) adapté (lect. curs. 04) personne engagée (lect. curs. 07) annoncer, dévoiler, présenter (06) aménager, construire (03) prendre (lect. curs. 04) plantation (03) conseiller (lect. curs. 04) vulnérable (02) complémentaire, supplémentaire, supplétif recruter, enrôler, embaucher (lect. curs. 07) engagement, embauche (lect. curs. 07) hésiter (07) à l'arrière (06) par après, par la suite (07) laisser, abandonner (02) reculer, faire marche arrière (06) activité (05) acteur (05) haleine, souffle (01) respirer (01) annonce, annonce publicitaire (lect. curs. 07) ralentir (04) tourner (06) fermer, verrouiller, fermer à clé (02) convenir, tomber d'accord, s'entendre (02) céder, laisser (lect. curs. 04) régler (04) déchets (03) production de déchets (05) absence (02) s'écarter, dévier (03) affaiblir (lect. curs. 07) déjà (lect. curs. 01) tout (02) général (05) toutes sortes de (02) toujours, tout le temps (07) ambulance (01) analyser (07) autre, différent (05) avril (01) crise d'asthme (01) asthmatique (01) attention (07) auteur (lect. curs. 07) auto, voiture (04) appareil, automate, machine, distributeur, automatiquement (04) autoroute (06) emploi, job (07) job (07) se baigner (03) porte-bagages (04) pneu (04) baroque (lect. curs. 04) 1
baroktrant (n, de, baroktranten) B-dagtrip (n, de, B-dagtrips) beantwoorden (v, insép, beantwoordde, beantwoord) bedanken (v, insép, bedankte, bedankt) bedragen (v, insép, bedroeg, bedragen) bedrijf (n, het, bedrijven) bedrijfscultuur (n, de) beeldhouwwerk (n, het, beeldhouwwerken) begane grond n begeven (v, insép, begaf, begeven) begijnhof (n, het, begijnhofven) beginnen (v, insép, begon, begonnen) behalve (prep) België (n, het) Belgisch (adj, Belgischer, meest Belgisch) benzine (n, de) benzineverbruik (n, het) beoefenen (v, insép, beoefende, beoefend) bepaald (adj) bepalen (v, insép, bepaalde, bepaald) bereikbaar (adj, bereikbaarder, bereikbaarst) bericht (n, het, berichten) beschadigen (v, insép, beschadigde, beschadigd) beslissen (v) besparen (v, insép, bespaarde, bespaard) bestemmen (v, insép, bestemde, bestemd) bestuurder (n, de, bestuurders) betreden (v, insép) betreffende (prep) betrekken (v, insép, betrok, betrokken) betrekking (n, de, betrekkingen) beveiligen (v, insép, beveiligde, beveiligd) bevel (n, het, bevelen) B-evenement (n, het, B-evenementen) bevoegd (adj, bevoegder, bevoegdst) bevolking (n, de, bevolkingen) bewonderen (v, insép, bewonderde, bewonderd) bier (n, het, bieren) bij (prep) bijleren (v, sép, leerde bij, bijgeleerd) bijna (adv) bijvoorbeeld (adv) bijzonder (adv) bijzonderheid (n, de, bijzonderheden) biljet (n, het, biljetten) binnenlands (adj) biodiversiteit (n, de) blijken (v, bleek, gebleken) blijven (v, bleef, gebleven) blik (n, de, blikken) bloempot (n, de, bloempotten) bocht (n, de, bochten) bodem (n, de, bodems) bos (n, het, bossen) bougie (n, de, bougies) bovenbouw (n, de) bovendien (adv) Brabants (adj) branden (v, brandde, gebrand)
Tussen de Regels I (Glossaire- leçons 1-7)
style baroque (lect. curs. 04) B-excursion (lect. curs. 01) répondre (07) remercier (07) s'élever à (06) entreprise (07) culture d'entreprise (lect. curs. 07) sculpture (lect. curs. 04) rez-de-chaussée, rez (02) se diriger, se rendre, circuler (06) béguinage (lect. curs. 04) commencer, débuter, entamer (01) excepté (03) Belgique (05) belge (lect. curs. 07) essence (04) consommation d'essence (04) pratiquer (03) certain, déterminé (05) déterminer, fixer, prévoir (03) accessible (02) avis, communication, nouvelle (01) endommager, abîmer (03) décider, statuer (lect. curs. 01) économiser (04) destiner, réserver, affecter (03) conducteur, chauffeur (06) entrer, pénétrer, s'introduire (03) concernant (06) impliquer, concerner (05) emploi (07) protéger (02) ordre, commandement (06) B-événement (lect. curs. 01) compétent (06) population (05) admirer (lect. curs. 04) bière (lect. curs. 04) lors de (lect. curs. 07) apprendre (07) presque, pratiquement, quasiment (01) par exemple (07) particulièrement, spécialement (02) particularité, spécificité (02) billet, ticket (lect. curs. 01) national (lect. curs. 01) biodiversité (05) apparaître, ressortir, s'avérer, sembler (01) rester, continuer (01) coup d'oeil, regard (lect. curs. 04) pot de fleurs (02) virage, tournant (06) sol (05) bois (03) bougie (04) superstructure (lect. curs. 04) en outre (05) brabançon (lect. curs. 04) être allumé (02)
2
breed (adj, breder, breedst) large (06) brengen (v, bracht, gebracht) amener, apporter (06) brief (n, de, brieven) lettre (07) briefje (n, het, briefjes) mot, note, billet (02) brievenbus (n, de, brievenbussen) boîte aux lettres (02) brutaal (adv) de manière brutale, de manière sauvage, brutalement, sauvagement (07) bruusk (adv) brusquement (04) buiten (prep) en dehors de, à l'exception de (02) buitendeur (n, de, buitendeuren) porte extérieure (02) buitenland (n, het) l'étranger (07) buitenverlichting (n, de) éclairage extérieur (02) burgemeester (n, de, burgemeesters) bourgmestre (03) buurtrecreatieruimte (n, de, buurtrecreatieruimtes buurtrecreatieruimten) aire de jeux de quartier (03) cadeautje (n, het, cadeautjes) cadeau (07) café (n, het, cafés) café (lect. curs. 04) carburator (n, de, carburatoren carburators) carburateur (04) centraal (adj, centraler, centraalst) central (lect. curs. 04) centrum (n, het, centrums centra) centre (lect. curs. 04) chatten (v, chatte, gechat) chatter, clavarder (01) chemisch (adj) chimique (05) choke (n, de, chokes) choke (04) cijfer (n, het, cijfers) chiffre (lect. curs. 07) classicistisch (adj, classicistischer, meest classicistisch) classique (lect. curs. 04) College van Burgemeester en Schepenen n Collège des Bourgmestre et Echevins (03) computerlokaal (n, het, computerlokalen) local informatique, salle informatique (01) contact (n, het, contacten) contact (01) contactpunt (n, het, contactpunten) point de contact (04) contract (n, het, contracten) contrat (lect. curs. 07) controle (n, de, controles) contrôle (05) controleren (v, controleerde, gecontroleerd) contrôler (04) courant (adj, couranter, courantst) courant (lect. curs. 01) cursus (n, de, cursussen) cours, formation (07) daad (n, de, daden) acte, geste (07) daar (adv) là (lect. curs. 04) daarbij (adv) à cela, en outre, de plus (07) daartoe (adv) à cet effet, pour cela (03) dag (n, de, dagen) jour (01) dan (adv) alors, à ce moment-là (04) dankbaarheid (n, de) gratitude (07) de aanhouder wint (v) la persévérence vient à bout de tout (07) decennium (n, het, decennia) décennie (05) degelijk (adj, degelijker, degelijkst) solide, de bonne qualité (02) degelijk (adv) à fond, sérieusement, convenablement (07) denken (v, dacht, gedacht) penser, croire (07) derde (n, de) tiers (lect. curs. 07) deskundig (adv) de manière compétente, de manière experte (02) deur (n, de, deuren) porte (02) dezelfde (det) le même (06) dicht (adv) proche, près (07) dief (n, de, dieven) voleur (02) dier (n, het, dieren) animal (03) diploma (n, het, diploma's) diplôme (07) doen (v, deed, gedaan) faire (06) doorgang (n, de, doorgangen) passage (06) doorgeven (v, sép, gaf door, doorgegeven) transmettre (01) doorlopend (adj) continu (06) draaien (v, draaide, gedraaid) tourner (04) drie (det) trois (06) Tussen de Regels I (Glossaire- leçons 1-7)
3
driehoek (n, de, driehoeken) drietalig (adj) dringend (adv) druk (n, de, drukken) duisternis (n, de) duizend (n, het, duizenden) duren (v, duurde, geduurd) dus (conj) dwarsverbinding (n, de, dwarsverbindingen) echter (adv) eerste (adj) eeuw (n, de, eeuwen) effect (n, het, effecten) ei (n, het, eieren) eigen (adj, , eigenst) elektronisch (adj, elektronischer, meest elektronisch) elk (det) Engelsman (n, de, Engelsen) enkel (adv) enkel (det) enz. (adv) enzovoort (adv) erbij hebben (v) erg (adj, erger, ergst) ergens (adv) ernstig (adv) eventueel (adv) examen (n, het, examens) extern (adj, externer, externst) fabricagenummer (n, het, fabricagenummers) factor (n, de, factoren factors) factuur (n, de, facturen) faktor (n, de, faktoren faktors) fietsen (v, fietste, gefietst) fietspad (n, het, fietspaden) file (n, de, files) circulation, encombrement (05) Finland (n, het) Fins (adj) flat (n, de, flats) flauwe grap n) flexibel (adj, flexibeler, flexibelst) fort (n, het) functie (n, de, functies) gaan (v, ging, gegaan) garage (n, de, garages) garagepoort (n, de, garagepoorten) gas (n, het, gassen) gaspedaal (n, het/de, gaspedalen) gebied (n, het, gebieden) gebouw (n, het) gebruiken (v, insép, gebruikte, gebruikt) gedetailleerd (adj, gedetailleerder, gedetailleerdst) gedragen (v, insép, , gedagen) gehaast (adj, gehaaster, meest gehaast) geleden (adv) geluidssein (n, het, geluidsseinen) genoeg (adv) geopend (adj, meer geopend, meest geopend) gereedschap (n, het) Tussen de Regels I (Glossaire- leçons 1-7)
triangle (06) trilingue (07) immédiatement, instamment (lect. curs. 01) pression (04) obscurité, ténèbres (02) millier (05) durer (01) donc (05) jonction transversale (06) cependant, toutefois (06) premier (04) siècle (05) effet (05) oeuf (03) propre, particulier, personnel (07) électronique (01) chaque, chacun (04) Anglais (07) uniquement, seulement (03) quelques (04) etc. (02) et caetera, etc. (05) avoir en plus (01) grave (01) quelque part (07) gravement, sérieusement, lourdement (01) éventuellement (02) examen (07) externe (lect. curs. 07) numéro de série, numéro de fabrication (02) facteur (05) facture (lect. curs. 01) facteur (05) aller à vélo, faire du vélo, aller en vélo (03) piste cyclable (03) embouteillage, bouchon, bouchon de Finlande (01) finlandais (01) appartement (07) mauvaise plaisanterie (01) flexible (lect. curs. 07) fort, forteresse (03) fonction (07) aller (02) garage (02) porte de garage (02) gaz (04) pédale d'accélérateur, pédale de gaz (04) territoire, domaine, région (03) bâtiment (lect. curs. 04) utiliser, employer (03) détaillé (07) se comporter, se conduire (07) pressé (lect. curs. 01) il y a, passé (05) signal sonore (06) assez (04) ouvert (lect. curs. 01) outillage (02) 4
gesloten (adj, geslotener, geslotenst) gespaard (adj) 04) gesprek (n, het, gesprekken) gesticht (n, het, gestichten) gevaar (n, het, gevaren) gevaarlijk (adj, gevaarlijker, gevaarlijkst) gevel (n, de, gevels) geven (v, gaf, gegeven) gevolg (n, het, gevolgen) gezellig (adj, gezelliger, gezelligst) gezellig (adv) gezondheid (n, de) gezondheidsprobleem (n, het, gezondheidsproblemen) goed (adj, beter, best) goed (adv, beter, best) gordijn (n, het/de, gordijnen) graag (adv) groep (n, de, groepen) groot (adj, groter, grootst) gunstig (adj, gunstiger, gunstigst) haar (pron) heel (adj) heel even (adv) heel wat det heersend (adj) held (n, de, helden) helemaal (adv) à fait (07) helemaal niet (adv) helemaal niet (adv) hellingtop (n, de, hellingtoppen) help (interj) helpen (v, hielp, geholpen) heropbouwen (v, sép, bouwde herop, heropgebouwd) hier (adv) hierboven (adv) hiervan (adv) hinderen (v, hinderde, gehinderd) hindernis (n, de, hinderissen) hoe (adv) hoe langer hoe meer (adv) Hoger Instituut voor de Arbeid (n) Hoger Instituut voor de Arbeid (n) hond (n, de, honden) honderd (det) hoog (adj, hoger, hoogst) hooggothiek (n, de) hoogtepunt (n, de) 04) hout (n, het) hulpdienst (n, de, hulpdiensten) hulpverlener (n, de, hulpverleners) hun (det) iemand (pron) impliceren (v, impliceerde, geïmpliceerd) imposant (adj, imposanter, imposantst) in de eerste plaats (adv) in de eerste plaats (adv, en premier lieu (lect. curs. 07) in de vorm van n)
Tussen de Regels I (Glossaire- leçons 1-7)
fermé (02) hors d'atteinte, épargné, ménagé (lect. curs. conversation, entretien (07) établissement, institution (lect. curs. 04) danger (06) dangereux (06) façade (lect. curs. 04) donner (02) conséquence, suite (05) agréable (lect. curs. 04) agréablement, gaiement (01) santé (05) problème de santé (05) bon (02) bien, bon (02) rideau, store (02) volontiers (02) groupe (05) grand, gros, important (03) favorable (07) elle (01) tout, entier (05) un court instant, un bref moment (02) bien du, pas mal de (05) prédominant (lect. curs. 07) héros (01) complètement, entièrement, totalement, tout pas du tout (lect. curs. 01) pas du tout (lect. curs. 01) sommet d'une côte (06) à l'aide (01) aider (01) reconstruire (lect. curs. 04) ici (lect. curs. 04) ci-dessus (06) de ceci (06) gêner, contrarier, entraver (06) obstacle (06) comment (lect. curs. 07) de plus en plus (05) Institut Supérieur du Travail (lect. curs. 07) Institut Supérieur du Travail (lect. curs. 07) chien (03) cent (07) haut, élevé (04) gothique rayonnant (lect. curs. 04) sommet, point culminant, apogée (lect. curs. bois (03) service de secours (01) assistant social (01) leur (05) quelqu'un (02) impliquer (lect. curs. 07) imposant, impressionnant (lect. curs. 04) en premier lieu (lect. curs. 07) sous la forme (07)
5
in het algemeen (adv) in het openbaar komen (v) in het openbaar komen (v) inbreker (n, de, inbrekers) indien (conj) indruk (n, de, indrukken) indrukken (v, sép, drukte in, ingedrukt) industrie (n, de, industrieën) induwen (v, sép, duwde in, ingeduwd) informatie (n, de, informaties) informeel (adj, informeler, informeelst) inhaalverbod (n, het) inhalen (v, sép, haalde in, inghaald) inpasbaarheid (n, de) insect (n, het, insecten) inslaan (v) insluiten (v, sép, sloot in, ingesloten) installeren (v, installeerde, geïnstalleerd) instelling (n, de, instellingen) internet (n, het) intussen (adv) temps (05) invloed (n, de, invloeden) invullen (v, sép, vulde in, ingevuld) inzake (prep) inzetbaarheid (n, de) jaar (n, het, jaren) jongen (n, de, jongens) juist (adj, juister, meest juist) kaartje (n, het, kaartjes) curs. 01) kader (n, het, kaders) kamperen (v, kampeerde, gekampeerd) kandidaat (n, de, kandidaten) kans (n, de, kansen) kelderopening (n, de, kelderopeningen) kiezen (v, koos, gekozen) kind (n, het, kinderen) klaar (adv, klarer, klaarst) klaarleggen (v, sép, legde klaar, klaargelegd) klein (adj, kleiner, kleinst) kleren (n, de) klimaat (n, het, klimaten) knelpunt (n, het, knelpunten) d'étranglement, goulet (lect. curs. 07) komend (adj) koning (n, de, koningen) kooktoestel (n, het, kooktoestellen) kort (adj, korter, kortst) kostbaar (adj, kostbaarder, kostbaarst) krant (n, de, kranten) krijgen (v, kreeg, gekregen) kruisen (n, het) kruisen (v, kruiste, gekruist) kunnen (v, kon, gekund) kunststof (n, de, kunststoffen) (02) kwaliteit (n, de, kwaliteiten) laat (adj, later, laatst) laat (adv, later, laatst)
Tussen de Regels I (Glossaire- leçons 1-7)
en général, de manière générale (05) être rendu public (lect. curs. 07) être rendu public (lect. curs. 07) cambrioleur (02) si (04) impression (07) pousser, enfoncer (04) industrie (05) enfoncer (04) information (07) informel, non officiel (lect. curs. 07) interdiction de dépasser (06) dépasser, rattraper (06) capacité d'intégration (lect. curs. 07) insecte (02) prendre, s'engager dans (lect. curs. 04) enfermer (01) installer, monter (02) institution (07) internet (01) en attendant, cependant, pourtant, entreinfluence (05) remplir (lect. curs. 07) en ce qui concerne (lect. curs. 07) disponibilité (lect. curs. 07) année, an (03) garçon (01) exact, juste, convenable (04) billet, carte, ticket, étiquette, fiche (lect. cadre (05) camper (03) candidat (07) chance, risque (02) soupirail (02) choisir, élire (07) enfant (03) prêt, achevé, fini (lect. curs. 04) préparer, apprêter (02) petit (02) vêtements (07) climat (05) point chaud, point noir, goulot prochain, à venir (lect. curs. 07) roi (lect. curs. 04) réchaud (03) bref, court (07) précieux (02) journal (07) obtenir, recevoir (01) croisement (06) croiser (06) pouvoir (01) matière synthétique, matière de synthèse qualité (05) dernier (06) tard (01)
6
ladder (n, de, ladders) land (n, het, landen) langzaam (adv) laten (v, liet, gelaten) lawaai (n, het) leef- (adj) leefmilieu (n, het, leefmilieus) leeftijd (n, de, leeftijden) leggen (v, legde, gelegd) lengte (n, de, lengtes lengten) letten (v, lette, gelet) letteren (ns) Leuven (n) Leuvens (adj) leven (n, het, levens) leven (v, leefde, geleefd) lichtkoepel (n, de, lichtkoepels) liggen (v, lag, gelegen) lijden (v, leed, geleden) lijn (n, de, lijnen) links (adv) lokaal (adj, lokaler, lokaalst) loketbediende (n, de, loketbedienden loketbediendes) loslopen (v, sép, liep los, losgelopen) losschroeven (v, sép, schroefde los, losgeschroefd) lucht (n, de) luchtfilter (n, het/de, luchtfilters) luchtvervuiling (n, de) luiden (v, luidde, geluid) maar (adv) maar (conj) maatschappelijk (adj, maatschappelijker, maatschappelijkst) maatschappij (n, de, maatschappijen) mand (n, de, manden) maneuver (n, de/het, maneuvers) mat (n, de, matten) materiaal (n, het, materialen) maximum (adv) me (pron) mededeling (n, de, mededelingen) melden (v, meldde, gemeld) men (pron) menselijk (adj, menselijker, menselijkst) merk (n, het, merken) merken (v, merkte, gemerkt) met (prep) middelgroot (adj) miljoen (n, het, miljoenen) mist (n, de, misten) modernachtig (adj, modernachtiger, modernachtigst) moeder (n, de, moeders) moeilijk (adj, moeilijker, moeilijkst) moeizaam (adv) (01) moeten (v, moest, gemoeten) mogelijk (adv) mogen (v, mocht, gemogen) mondeling (adj) mooi (adj, mooier, mooist) motor (n, de, motoren motors) Tussen de Regels I (Glossaire- leçons 1-7)
échelle (02) pays, nation (05) lentement (04) laisser (02) bruit (05) de vie (05) environnement (05) âge (03) poser, déposer, mettre (01) longueur, taille (03) faire attention (02) lettres (lect. curs. 04) Louvain (lect. curs. 04) louvaniste, de Louvain (lect. curs. 07) vie (01) vivre (05) coupole transparente (02) être situé, se trouver, être (07) souffrir (05) ligne, axe (07) de gauche, gaucher, à gauche (06) local (01) guichetier (lect. curs. 01) être en liberté, errer, courir (03) dévisser (02) air (04) filtre à air (04) pollution de l'air (05) s'énoncer, dire, être conçu (07) seulement (05) mais (01) social (05) société, compagnie (07) panier (03) manoeuvre (06) tapis, tapis-brosse, paillasson (02) matériel, matériau (02) maximum (06) me, moi (01) communication, annonce (01) communiquer, annoncer, faire savoir (01) on (05) humain (05) marque (02) marquer, remarquer (02) avec, à (01) de taille moyenne (lect. curs. 01) million (lect. curs. 01) brouillard (06) moderne (lect. curs. 04) mère, maman (01) difficile (05) péniblement, laborieusement, difficilement devoir (01) possible (04) pouvoir (03) oral (07) beau, joli (lect. curs. 04) moteur (04) 7
na (prep) naar (prep) nabij (prep) nakijken (v, sép, keek na, nagekeken) naleven (v, sép, leefde na, nageleefd) nauwelijks (adv) nazien (v, sép, zag na, nagezien) neerlaten (v, sép, liet neer, neergelaten) nerveus (adj, nerveuzer, nerveust) nest (n, het, nesten) netjes (adv) niemand (pron) niet alleen (adv) niet meer (adv) niets (adv) (lect. curs. 01) niets (pron) nieuw (adj, nieuwer, nieuwst) nieuwbouw (n, de) nmbs (n, de) nog (adv) nog steeds (adv) curs. 07) nog steeds (adv) curs. 07) noodgedwongen (adv) curs. 07) nooit (adv) normaal (adj, normaler, normaalst) noteren (v, noteerde, genoteerd) nu (adv) nutteloos (adv) omgekeerd (adj) omstandigheid (n, de, omstandigheden) onbekende (n, de, onbekenden) onderhoud (n, het) onderhouden (v, insép, onderhield, onderhouden) ongelijkheid (n, de, ongelijkheden) ongestoord (adv) ongeveer (adv) ontspanningsgebied (n, het, ontspanningsgebieden) ook (adv) oorspronkelijk (adj, oorspronkelijker, oorspronkelijkst) oorzaak (n, de, oorzaken) opduiken (v, sép, dook op, opgedoken) opeens (adv) open (adj, meer open, meest open) openen (v, opende, geopend) openingsuur (n, het, openingsuren) openstaan (v, sép, stond open, opengestaan) opgeven (v, sép, gaf op, opgegeven) opjagen (v, sép, joeg op, opgejagen) opkomst (n, de) opmerken (v, sép, merkte op, opgemerkt) opschrikken (v, sép, schrok op, opgeschrikt) opslaan (v, sép, sloeg op, opgeslagen) optillen (v, sép, optilde, opgetild) optrekken (v, sép, trok ok, opgetrokken) opvallen (v) opvatten (v, sép, vatte op, opgevat)
Tussen de Regels I (Glossaire- leçons 1-7)
après (lect. curs. 04) à, vers (01) près de, à l'approche de, à proximité de (06) contrôler, revoir, vérifier (04) respecter, observer, appliquer, suivre (06) à peine (05) vérifier, contrôler (04) descendre, abaisser, baisser (02) nerveux (01) nichée, nid (03) bien, comme il faut, proprement (07) personne (02) non seulement (07) plus (01) absolument pas, vraiment pas, pas du tout ne rien, rien (07) récent, nouveau, neuf (05) nouvelles constructions (lect. curs. 04) sncb (lect. curs. 01) encore (01) encore, toujours, encore et toujours (lect. encore, toujours, encore et toujours (lect. forcément, par la force des choses (lect. jamais (02) normal (06) noter, remarquer (02) maintenant (01) inutilement (04) renversé, inversé (06) circonstance, condition, situation (06) inconnu (01) entretien (07) entretenir (07) inégalité (05) tranquillement, sans être dérangé (02) environ, à peu près (05) lieu de récréation, lieu de détente (03) aussi, également (01) original, d'origine (lect. curs. 04) cause (04) surgir, émerger, apparaître (05) soudain, tout à coup (01) ouvert (04) s'ouvrir (02) heures d'ouverture (03) être ouvert (02) renoncer, abandonner, perdre courage (07) traquer, pourchasser, harceler (03) apparition, avènement (05) remarquer (lect. curs. 07) effrayer, effaroucher (03) monter, dresser (03) soulever (02) monter, hisser, lever (02) frapper, se faire remarquer (lect. curs. 04) prendre (01)
8
opwinden (v, wond op, opgewonden) s'énerver (lect. curs. 01) oranjegeel (adj) orange (06) overbelast (adj) surchargé (04) overdag (adv) pendant la journée, durant la journée, la journée, de jour (02) overdreven (adv) exagérément, excessivement, démesurément, de manière exagérée, de manière excessive, de manière démesurée (07) overheid (n, de) autorité, pouvoir, administration (05) overkant (n, de, overkanten) autre côté, côté opposé (lect. curs. 04) overkomen (v, insép, overkwam, overkomen) arriver (lect. curs. 01) overleveren (v, sép, leverde over, overgeleverd) livrer, remettre (lect. curs. 01) overschrijden (v, insép, overschreed, overschreden) dépasser, franchir, transgresser (06) overtreding (n, de, overtredingen) contravention (06) overweg (n, de, overwegen) passage à niveau (06) overzichtelijk (adj, overzichtelijker, overzichtelijkst) clair (07) ozonpiek (n, de, ozonpieken) pic d'ozone (05) paardrijden (v, sép, reed paard, paardgereden) monter à cheval (03) pad (n, het, paden) chemin, voie (03) park (n, het, parken) parc (03) pas (adv) seulement, uniquement (05) pas (n, de, passen) carte (lect. curs. 01) percentage (n, het, percentages) pourcentage (lect. curs. 07) personeel (n, het) personnel (lect. curs. 07) personeelsadvertentie (n, de, personeelsadvertenties) annonce d'emploi (lect. curs. 07) persoon (n, de, personen) personne (06) persoonlijkheid (n, de, persoonlijkheden) personnalité (lect. curs. 07) plaats (n, de, plaatsen) endroit, lieu, place (02) plaatsaanbieding (n, de, plaatsaanbiedingen) offre d'emploi (07) plaatsen (v, plaatste, geplaatst) placer (lect. curs. 01) plaatshebben (v, sép, had plaats, plaatsgehad) avoir lieu (01) platbranden (v, sép, brandde plat, platgebrand) réduire en cendres (lect. curs. 04) plein (n, de, pleinen) place (lect. curs. 04) politiereglement (n, het, politiereglementen) règlement de police (03) pollutiebron (n, de, pollutiebronnen) source de pollution (05) poort (n, de, poorten) portail (lect. curs. 04) prachtvoorbeeld (n, het, prachtvoorbeelden) exemplaire magnifique (lect. curs. 04)s proberen (v, probeerde, geprobeerd) essayer (07) product (n, het, producten) produit (05) productieproces (n, het, productieprocessen) processus de production (05) publiek (adj, publieker, publiekst) publique (03) raam (n, het, ramen) fenêtre (02) rechterkant (n, de, rechterkanten) côté droit, droite (06) rechts (adv) à droite (06) rechtsomkeert maken (v) faire demi-tour (06) rechtstreeks (adj, meest rechtstreeks, rechtstreekser) direct (05) reconstructie (n, de, reconstructies) reconstruction, restauration (lect. curs. 04) recreatiegebied (n, het, recreatiegebieden) lieu de récréation, lieu de détente (05) redden (v, redde, gered) sauver (01) reden (n, de, redenen) raison (07) reeds (adv) déjà (06) regel (n, de, regels regelen) règle (06) regelmatig (adj, regelmatiger, regelmatigst) régulier (04) regelmatig (adv) régulièrement (04) registreren (v, registreerde, geregistreerd) enregistrer (02) reglement (n, het, reglementen) règlement (03) rekening houden met (v) tenir compte de (04) relatie (n, de, relaties) relation (lect. curs. 07) remmen (v, remde, geremd) freiner (04) richtingsverandering (n, de, richtingsveranderingen) changement de direction (06) rij (n, de, rijen) rangée (lect. curs. 01) Tussen de Regels I (Glossaire- leçons 1-7)
9
rijbaan (n, de, rijbanen) chaussée, voie (06) rijden (v, reed, gereden) rouler, conduire (04) rijrichting (n, de, rijrichtingen) direction, sens de la circulation, sens de la marche (06) rijstrook (n, de, rijstroken) voie, voie de circulation (06) rol (n, de, rollen) rôle (lect. curs. 07) rolluik (n, het, rolluiken) volet, volet mécanique (02) rond (prep) autour (lect. curs. 04) rood (adj, roder, roodst) rouge (06) rooster (n, de/het, roosters) grille (02) roven (v, roofde, geroofd) voler, enlever, dérober (03) ruim (adj, ruimer, ruimst) vaste, large, étendu, grand, ample (lect. curs. 07) 's avonds (adv, le soir (01) 's nachts (adv) la nuit, nuitamment (06) samenwerken (v, sép, werkte samen, samengewerkt) collaborer, concourir (05) schenking (n, de, schenkingen) don (lect. curs. 04) scherm (n, het, schermen) écran (01) schets (n, de, schetsen) croquis (06) scholing (n, de) formation (lect. curs. 07) schoolgebouw (n, het, schoolgebouwen) bâtiment scolaire, école (01) schrijven (v, schreef, geschreven) écrire (07) schuchter (adj, schuchterder, schuchterst) timide, timoré (07) schuurtje (n, het, schuurtjes) abri de jardin, remise (02) selectie (n, de, selecties) sélection (lect. curs. 07) slagboom (n, de, slagbomen) barrière (06) slagregen (n, de, slagregens) pluie battante (06) slagvast (adj, slagvaster, meest slagvast) antichoc, incassable (02) slecht (adj, slechter, slechtst) mauvais (05) slecht (adv) mal (04) slechts (adv) seulement, uniquement (07) sleutel (n, de, sleutels) clé (02) slot (n, het, sloten) serrure, verrou, cadenas (02) sluitwerk (n, het, sluitwerken) dispositif de fermeture (02) snakken (v, snakte, gesnakt) aspirer, haleter (01) sneeuw (n, de) neige (06) snelheid (n, de, snelheden) vitesse (04) snelweg (n, de, snelwegen) autoroute (01) sociaal (adj, socialer, sociaalst) social (05) sociaal-economisch (adj, meer sociaal&&economisch, meest sociaal&&economisch) socio-économique (05) soepel (adv) souplement, en souplesse (04) sollicitatiebrief (n, de, sollicitatiebrieven) lettre de candidature (07) sollicitatiegesprek (n, het, sollicitatiegesprekken) entretien d'embauche (07) solliciteren (v, solliciteerde, gesolliciteerd) poser sa candidature, postuler (07) spanning (n, de, spanningen) pression, tension (04) specialisatie (n, de, specialisaties) spécialisation (07) speelplein (n, het, speelpleinen) plaine de jeux (03) speeltuig (n, het, speeltuigen) engin de jeu (03) speelweide (n, de, speelweiden speelweides) terrain de jeux (03) spontaan (adj, spontaner, spontaanst) spontané (lect. curs. 07) spreekwoord (n, het, spreekwoorden) proverbe, adage (07) sprokkelen (v, sprokkelde) ramasser, glaner (03) staan (v, stond, gestaan) se trouver, y avoir (07) stad (n, de, steden) ville (05) stadhuis (n, het, stadhuizen) hôtel de ville (lect. curs. 04) start (n, de, starts) démarrage (04) starten (v, startte, gestart) démarrer, débuter, commencer (04) station (n, het, stations) gare (lect. curs. 01) stedelijk (adj, stedelijker, stedelijkst) urbain (05) steeds (adv) toujours, tout le temps (01) Tussen de Regels I (Glossaire- leçons 1-7)
10
sterk (adv, sterker, sterkst) stijgen (v, steeg, gestegen) stilleggen (v, sép, legde stil, stilgelegd) stoppen (v, stopte, gestopt) stopteken (n, het, stoptekens) straatje (n, het, straatjes) streek (n, de, streken) streep (n, de, strepen) stressverschijnsel (n, het, stressverschijnselen) strijd (n, de, strijden) studente (n, de, studentes) succesvol (adv) taal (n, de, talen) tal van det talenkennis (n, de) te (prep) te maken hebben (v) technologie (n, de, technologieën) tegen (prep) tegenligger (n, de, tegenliggers) telefonisch (adv) telefooncentrale (n, de, telefooncentrales) tenminste (adv) tent (n, de, tenten) tenzij (conj) terechtkomen (v, sép. kwam terecht, terechtgekomen) Texas (n, het) thuishoren (v, sép, hoorde thuis, thuisgehoord) ticketautomaat (n, de, ticketautomaten) 01) tien (det) tijd (n, de, tijden) tijdens (conj) tijdje (n, het, tijdjes) tip (n, de, tips) tochtje (n, het, tochtjes) toegang (n, de, toegangen) toegankelijk (adj, toegankelijker, toegankelijkst) toegankelijkheid (n, de) toelaten (v, sép, liet toe, toegelaten) toen (adv) toen (conj) toenemen (v, sép, nam toe, toegenomen) toenemend (adj) toestemming (n, de, toestemmingen) tot (prep) totaal (adj) totaal (adv) tram (n, de, trams) trein (n, de, treinen) treinkaart (n, de, treinkaarten) tripleren (v, tripleerde, getripleerd) tuin (n, de, tuinen) tussen (prep) twaalfjarig (adj) tweede (adj) tweetaligheid (n, de) type (n, het, types typen) typen (v, typte, getypt) typisch (adj, meest typisch, typischer) Tussen de Regels I (Glossaire- leçons 1-7)
fortement, bien (05) monter, augmenter (05) arrêter, immobiliser (04) s'arrêter, arrêter (06) signal stop, signal d'arrêt (06) petite rue (lect. curs. 04) région (07) ligne, trait, bande (06) phénomène de stress (05) combat, lutte (05) étudiante (01) avec succès, fructueusement (05) langue (07) bon nombre de, un tas de, de nombreux (05) connaissance des langues (07) à, de (lect. curs. 01) concerner, avoir trait à, avoir à voir (05) technologie (05) contre (05) véhicule venant en sens inverse (06) par téléphone, téléphonique (07) centrale téléphonique (01) au moins, minimum, du moins (06) tente (03) à moins que (03) arriver, tomber, atterrir (lect. curs. 04) Texas (01) avoir sa place (02) distributeur de titres de transport (lect. curs. dix (07) temps, époque (05) durant, pendant (07) moment (04) conseil, truc (04) excursion (lect. curs. 04) accès (06) accessible (03) accessibilité (05) admettre, permettre, tolérer (06) alors, autrefois, ensuite (01) lorsque, quand (01) augmenter (05) en augmentation, qui augmente (05) autorisation, permission (03) jusque, jusqu'à, à (03) total, entier, complet (lect. curs. 01) totalement, entièrement, complètement (05) tram (06) train (lect. curs. 01) billet de train, carte train (lect. curs. 01) tripler (06) jardin (03) entre (06) de douze ans, qui a douze ans (01) deuxième, second (04) bilinguisme (lect. curs. 07) type (02) taper (01) typique, caractéristique (lect. curs. 04) 11
u (pron) uit (prep) uitdrukkelijk (adv) uitdrukken (v, sép, drukte uit, uitgedrukt) uiteindelijk (adv) uitnodiging (n, de, uitnodigingen) uitpluizen (v, sép, ploos uit, uitgeplozen) uitrusting (n, de, uitrustingen) uitsluitend (adv) uitwijken (v, sép, week uit, uitgeweken) uur (n, het, uren) vaak (adv, vaker, vaakst) vaardigheid (n, de, vaardigheden) vacant (adj, vacanter, vacantst) vacature (n, de, vacatures) vakantie (n, de, vakanties) valideringsbiljet (n, het, valideringsbiljetten) van buitenuit (adv) vandaag (adv) vangen (v, gevangen, ving) vast (adj, vaster, meest vast) veel (adv, meer, meest) veel (det) veeleisend (adj, veeleisender, veeleisendst) veertien (det) veilig (adj, veiliger, veiligst) venster (n, het, vensters) ver (adv) verbergen (v, insép, verborg, verborgen) verbieden (v, insép, verbood, verboden) verbinding (n, de, verbindingen) 01) verbruiken (v, insép, verbruikte, verbruikt) verder (adv) reste, en outre, d'ailleurs (04) vereisen (v, insép, vereiste, vereist) vereiste (n, de/het, vereisten) vereniging (n, de, verenigingen) (lect. curs. 07) vergen (v, vergde, gevergd) verhogen (v, insép, verhoogde, verhoogd) verkeer (n, het) verkeersbord (n, het, verkeersborden) verkeerslicht (n, het, verkeerslichten) verleden tijd (n) verleden tijd (n,de) verlenen (v, insép, verleende, verleend) (06) verlichting (n, de, verlichtingen) verlossend (adj) vermenging (n, de, vermengingen) vernielen (v, insép, vernielde, vernield) veroorzaken (v, insép, veroorzaakte, veroorzaakt) verschijnen (v, insép, verscheen, verschenen) verschil (n, het, verschillen) verslijten (v, insép, versleet, versleten) verspillen (v, insép, verspilde, verspild) verstaan (v, insép, verston, verstaan) verstandig (adj, verstandiger, verstandigst) verstedelijking (n, de)
Tussen de Regels I (Glossaire- leçons 1-7)
vous (lect. curs. 01) de (lect. curs. 04) expressément, explicitement (lect. curs. 07) exprimer (07) finalement (01) invitation (02) éplucher (07) équipement (03) uniquement, seulement, exclusivement (03) s'écarter (06) heure (03) souvent (04) aptitude (lect. curs. 07) vacant, vide, libre (lect. curs. 07) poste vacant, vacance (lect. curs. 07) vacances, congé (02) billet de validation (lect. curs. 01) de l'extérieur (02) aujourd'hui, à l'heure actuelle (05) attraper, prendre (03) fixe (06) beaucoup (04) beaucoup, nombreux (07) exigeant (07) quatorze (01) sûr (06) fenêtre (02) loin (06) cacher, dissimuler (02) interdire, prohiber (03) liaison, communication, passage (lect. curs. consommer (04) encore, davantage, ensuite, de plus, du exiger (lect. curs. 07) exigence (lect. curs. 07) association, réunion, rassemblement, union exiger (02) augmenter, hausser (04) circulation, trafic (05) panneau de signalisation (06) feu, feu de signalisation (06) passé (lect. curs. 01) passé (lect. curs. 01) accorder, attribuer, céder, donner, procurer feu, éclairage (06) soulageant (01) mélange (05) dévaster, ravager, détruire (lect. curs. 04) causer, occasionner (05) paraître, comparaître, apparaître (01) différence (07) s'user (04) gaspiller (04) entendre, comprendre (03) intelligent, raisonnable, judicieux (07) urbanisation (05)
12
vertrekpunt (n, het, vertrekpunten) vervoeren (v, vervoerde, vervoerd) vervuiling (n, de) verzamelen (v, insép, verzamelde, verzameld) verzorgen (v, insép, verzorgde, verzorgd) via (prep) vierde (adj) vijver (n, de, vijvers) vinden (v, vond, gevonden) vliegenraam (n, het, vliegenramen) vlug (adv) vlugger (adv) voedselketen (n, de, voedselketenen voedselketens) voegen (v, voegde, gevoegd) voeren (v, voerde, gevoerd) voertuig (n, het, voertuigen) voetganger (n, de, voetgangers) vogel (n, de, vogels) volgen (v, volgde, gevolgd) voor (conj) voor (prep) voor de hand liggend (adj) vooraan (adv) vooral (adv) voorbeeld (n, het, voorbeelden) voorbehouden (v, sép, behield voor) voorbereiden (v, sép, bereidde voor, voorbereid) voorbij (adj) voordat (conj) voorgevel (n, de, voorgevels) voornemen (n, het, voornemens) voorrang (n, de) voorrangsregel (n, de, voorrangsregels voorrangsregelen) voortrein (n, de, voortreinen) vooruithelpen (v, sép, hielp vooruit, vooruitgeholpen) voorval (n, het, voorvallen) voorwerp (n, het, voorwerpen) voorzien (v, insép, voorzag, voorzien) vraag (n, de, vragen) vreemd (adj, vreemder, vreemdst) vroeg (adj, vroeger, vroegst) vrouw (n, de, vrouwen) vuil (adj, vuiler, vuilst) vuil (n, het) vuistregel (n, de, vuistregels vuistregelen) waar (adj, waarder, waarst) waar (conj) waarbij (adv) waardevol (adj, waardevoller, waardevolst) waarin (adv) waarom (adv) waarvan (adv) wachten (v, wachtte, gewacht) wagen (n, de, wagens) wandeling (n, de, wandelingen) wandelweg (n, de, wandelwegen) wanhoop (n, de) wanneer (conj) waterloop (n, de, waterlopen)
Tussen de Regels I (Glossaire- leçons 1-7)
point de départ (lect. curs. 04) transporter (06) pollution (05) collectionner, rassembler, réunir (07) prendre soin de, soigner (07) via, par (01) quatrième (04) étang (03) trouver, penser, estimer (01) moustiquaire (02) en vitesse, rapidement, vite (04) plus rapidement, plus vite (04) chaîne alimentaire (05) joindre, ajouter, inclure (07) mener (05) véhicule (06) piéton (06) oiseau (03) suivre (07) avant que (lect. curs. 04) devant (lect. curs. 01) évident, qui va de soi (02) à l'avant (06) surtout, d'abord (07) exemple (06) réserver (03) se préparer (07) terminé, passé, révolu, fini (05) avant que (01) façade (lect. curs. 04) intention (06) priorité (06) règle de priorité (06) train avant (04) aider (lect. curs. 01) incident, évènement (01) objet (02) prévoir (03) question (07) étranger, étrange (07) tôt (lect. curs. 04) dame, femme (01) sale (04) ordures, crasse (03) règle empirique (07) vrai, véritable, véridique (01) où (lect. curs. 01) près duquel, par lequel, où (06) précieux, de valeur (02) où, dans lequel (01) pourquoi (07) dont, duquel (01) attendre (04) voiture, auto, automobile (04) promenade (lect. curs. 04) chemin piétonnier (03) désespoir (07) quand, lorsque (02) cours d'eau (03)
13
watersport (n, het, watersporten) watersportgebied (n, het, watersportgebieden) weer (adv) weerslag (n, de, weerslagen) (05) weerstand (n, de, weerstanden) weg (adv) wegens (prep) wegversmalling (n, de, wegversmallingen) (06) wei (n, de, weiden weides) weinig (adv) wel degelijk (adv) welzijn (n, het) wereldoorlog werken (v, werkte, gewerkt) werkervaring (n, de, werkervaringen) werkloos (adj) werkmilieu (n, het, werkmilieus) werkzoekende (n, de, werkzoekenden) werpen (v) wervingskanaal (n, het, wervingskanalen) weten (v, wist, geweten) wijsbegeerte (n,de) wijzen (v, wees, gewezen) wild (n, het) willekeur (n, de) wit (adj, witter, witst) woord (n, het, woorden) zakelijk (adj, zakelijker, zakelijkst) zeker (adv) zeldzaam (adj, zeldzamer, zeldzaamst) zelf (pron) zelfs (adv) zelfstudie (n, de) formation d'autodidacte, analyse de soi-même (07) zicht (n, het) zichtbaar (adj, zichtbaarder, zichtbaarst) ziekte (n, de, ziekten ziektes) zien (v, zag, gezien) zijn (det) zo (adv) zoals (conj) zolang (conj) zonder (prep) zorgen (v, zorgde, gezorgd) zwaar (adj, zwaarder, zwaarst)
Tussen de Regels I (Glossaire- leçons 1-7)
sport nautique, navigation de plaisance (03) plan d'eau (03) de nouveau, à nouveau, encore (01) contrecoup, répercussion, effet, incidence résistance (04) parti, disparu (02) pour cause de, à cause de (06) rétrécissement de la route, chaussée rétrécie pré, prairie (03) peu (04) effectivement, bel et bien (01) bien-être (05) (n,de) guerre mondiale (lect. curs. 04) opérer, agir, fonctionner (04) expérience professionnelle (lect. curs. 07) sans travail, au chômage, sans emploi (07) environnement de travail (05) demandeur d'emploi (07) jeter, lancer (lect. curs. 04) canal de recrutement (lect. curs. 07) savoir (01) philosophie (lect. curs. 04) attirer l'attention, signaler (02) gibier (03) arbitraire, bon plaisir (lect. curs. 01) blanc (06) mot, parole, propos (01) rationnel, objectif (07) certainement, sûrement (01) rare (07) même, soi-même (07) même (05) auto-apprentissage, travail individuel, vue, visibilité (06) visible (05) maladie (05) voir (06) son (lect. curs. 04) ainsi (lect. curs. 04) tel que, comme (02) aussi longtemps que, tant que (07) sans (03) veiller (02) grave, sévère, lourd (05)
14
