TREASURYSTATUUT
− − −
goedgekeurd conform artikel 7 lid 1 statuten in vergadering RvT PCOU: 15-04-2009 goedgekeurd conform artikel 7 lid 1 statuten in vergadering RvT Willibrord: 22-04-2009 vastgesteld door CvB PCOU/Willibrord: 07-09-2009
1. Begrippenkader In dit statuut wordt verstaan onder: 1.1. Aandelen Een aandeel is een recht op het eigendom van een vennootschap. Een aandeel geeft zeggenschap in de onderneming en men kan winstuitkeringen in de vorm van dividend ontvangen. Een aandeel kan verhandelbaar zijn op een effectenbeurs, maar dat is niet noodzakelijk. Het rendement op aandelen bestaat uit twee componenten: mutaties in de waarde en een periodiek uit te keren deel van de winst van de onderneming (dividend). 1.2. Achtergestelde obligaties Een achtergestelde obligatie is een obligatie waarvan de terugbetaling achtergesteld is ten opzichte van andere crediteuren. Dit houdt in dat de eigenaren van een achtergestelde obligatie bij faillissement van de onderneming pas (een deel van) hun geld terugkrijgen als de andere crediteuren hun geld terugontvangen hebben. In de praktijk betekent dit vaak dat een achtergestelde obligatie bij een faillissement niet terugbetaald zal worden. Daartegenover staat dat de rente op een achtergestelde obligatie – vanwege het hogere risico - hoger is dan op een normale obligatie. 1.3. Commodities Een commodity is de term die gebruikt wordt voor een grondstof die op een markt verhandelbaar is. Commodities worden meestal verhandeld onder de vorm van termijncontracten op verschillende internationale markten (onder andere Euronext.liffe). 1.4. Debiteurenrisico Het debiteurenrisico is de kans dat belegde middelen niet worden terugontvangen van debiteuren. Dit risico wordt beperkt door te beleggen bij marktpartijen die voldoen aan de in de regeling "beleggen en belenen" vermelde voorwaarden. 1.5. Derivaten Derivaten zijn financiële instrumenten, ie hun bestaan ontlenen aan een bepaalde onderliggende waarde. Derivaten kennen een breed toepassingsgebied en worden onder andere gebruikt om renterisico's te sturen en financieringskosten te minimaliseren. 1.6. EER-landen (Europese Economische ruimte) Dit zijn de EU-lidstaten aangevuld met IJsland, Liechtenstein en Noorwegen. 1.7. Interne liquiditeitsrisico Het interne liquiditeitsrisico is de kans dat opbrengsten worden gemist dan wel kosten worden gemaakt door wijzigingen in de geprognosticeerde financieringsbehoefte en investeringsplannen. Met name de interne informatieverstrekking en de planning van projecten in de investeringssfeer spelen hierbij een belangrijke rol. Goede interne afspraken en een regelmatige actualisatie van de prognoses van de financieringsbehoefte zullen het liquiditeitsrisico beperken. 1.8. Liquiditeitspositie Omvat het totaal van de rekening-courantsaldi, kasgeld, schulden op korte termijn en vorderingen.
1 van 6
TREASURYSTATUUT
1.9. Liquiditeitsprognose Een gestructureerd overzicht van de toekomstige inkomsten en uitgaven ingedeeld per tijdseenheid. 1.10. Obligatielening Een obligatie is een schuldbewijs voor een lening die door een overheidsinstelling, een onderneming of een instelling is aangegaan. De koper van een obligatie ontvangt van de uitgever een rentevergoeding. Vaak heeft een obligatie een bepaalde looptijd. Een obligatie bestaat uit twee gedeelten: een mantel en een couponblad. De mantel is dan het werkelijke schuldbewijs, en de coupon is een verzameling bonnetjes die per rentevervaldatum recht geven op een rentevergoeding over het geleende nominale bedrag van de obligatie. Obligaties worden verhandeld op de obligatiemarkt. 1.11. Perpetuele obligaties Een perpetuele obligatie is een obligatie met een onbepaalde looptijd (geen vastgestelde looptijd) en heeft derhalve een eeuwigdurend karakter. Perpetuele obligaties zijn meestal een vorm van achtergestelde leningen. 1.12. Rating Dit betreft een oordeel over de kredietwaardigheid van de uitgever van een obligatie in de vorm van een "rapportcijfer". Met dat "rapportcijfer"wordt uitdrukking gegeven aan de kans dat aan de verplichtingen uit hoofde van die obligatie zonder problemen kan worden voldaan. Een rating wordt toegekend door een daarin gespecialiseerd bedrijf, meestal op verzoek van de emittent en op diens kosten. De grootste ratingbureaus zijn Moody’s Investors Service en Standard & Poor’s. De door Moody’s respectievelijk Standard & Poor’s gehanteerde ratings zijn: a. Moody’s: Aaa, Aa1, Aa2, Aa3, A1, A2, A3 en dezelfde gradaties in B en C. b. Standard & Poor’s AAA, AA+, AA, AA-, A+, A, A- en dezelfde gradaties in B en C. Categorie D betekent bij beide bureaus dat de emittent failliet is. In het algemeen wordt aangenomen dat obligaties tot en met A3 c.q. A- nog redelijk veilig zijn, in die zin dat de kans op betalingsproblemen niet zeer groot is. Bij lagere ratings begint dat risico toch een omvang van "niet meer verwaarloosbaar" te krijgen. Leningen met een Aaa/AAA-rating zijn in de meeste gevallen uitgegeven door de overheid, of worden door een overheid gegarandeerd. Ook de RABO-Bank beschikt over een AAA-rating, hetgeen samenhangt met de coöperatieve structuur, waarbij de aangesloten banken hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schulden van het concern. 1.13. Regeling belenen en beleggen Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 12 juli 2001 houdende regels over het beleggen en belenen van publieke middelen. Hoofdlijn van de regeling is dat instellingen publieke middelen en overige middelen, voor zover deze niet zijn afgescheiden van de publieke middelen, risicomijdend beleggen en belenen. Daarnaast verplicht de regeling tot het vastleggen van de hoofdlijnen van de op het beleggen en belenen betrekking hebbende administratieve organisatie en interne controle. Tenslotte bepaalt de regeling dat transacties alleen worden aangegaan met financiële instellingen met minimaal een A-rating, afgegeven door ten minste een erkende rating-agency of met rechtspersonen voor wier papier een solvabiliteitsratio geldt van 0%. 1.14. Renterisico Het renterisico wil zeggen het gevaar verbonden aan de veranderingen in de rentestructuur. Dit risico kan inhouden dat bij teveel uitgezette gelden nadeel wordt ondervonden van 2 van 6
TREASURYSTATUUT
een rentestijging respectievelijk rentedaling of dat niet kan worden geprofiteerd van een rentestijging respectievelijk rentedaling. Het renterisico dient te worden afgedekt door het opbouwen van een evenwichtige beleggingsportefeuille in relatie tot de geldende rentestructuur en de verwachtingen ten aanzien van de renteontwikkeling. 1.15. Rentevisie Toekomstverwachting over de renteontwikkeling. De rentevisie is die van onze huisbankier (ABN-AMRO-bank) en wordt regelmatig afgestemd. 1.16. Solvabiliteitsvrije status Een solvabiliteitsratio van 0% (ofwel een solvabiliteitsvrije status) is een status die door een bancaire toezichthouder in een EER-lidstaat (bijvoorbeeld De Nederlandsche Bank) wordt toegekend aan het schuldpapier van een instelling. Deze status houdt in dat een bank voor desbetreffend papier geen reserves hoeft aan te houden en wordt onder meer toegekend aan papier uitgegeven of gegarandeerd door (centrale) overheden. 1.17. (Spaar-)deposito Een (spaar-) deposito is een spaarvorm met een vaste looptijd en een vaste rente. De looptijd van een deposito kan variëren van een paar maanden tot wel tien of twintig jaar. Vaak geldt dat hoe langer de looptijd is, hoe hoger het rentepercentage. 1.18. Treasury/treasuryfunctie De treasuryfunctie omvat alle activiteiten, die zich richten op het besturen en beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële stromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s. Tot de treasuryfunctie worden gerekend: risicobeheer, financiering, kasbeheer en debiteuren- en crediteurenbeheer. 2. Inleiding 2.1. Algemeen Treasury is het sturen en het beheersen van, het verantwoorden over en het toezicht houden op de financiële vermogenswaarden, de financiële stromen, de financiële posities en de hieraan verbonden risico’s. In dit treasurystatuut wordt het treasurybeleid uiteengezet en wordt een beschrijving gegeven van de bevoegdheden en verantwoordelijkheden in het kader van de treasuryfunctie. Het treasurystatuut heeft tot doel sturing te geven aan de treasuryfunctie en risico’s te beperken. 2.2. Opbouw treasurystatuut Het treasurystatuut kent vervolgens de volgende opbouw: a. uitgangspunten en doelstellingen; b. organisatie van de treasuryfunctie; c. informatievoorziening; d. overgangsregeling; e. evaluatie en actualisatie.
3 van 6
TREASURYSTATUUT
3. Uitgangspunten en doelstellingen 3.1. Uitgangspunten Het treasurybeleid maakt onderdeel uit van het financiële beleid van de Willibrord Stichting en de Stichting PCOU (inclusief het Steunfonds van de Willibrord Stichting en het Steunfonds PCOU). Het treasurybeleid vindt plaats binnen de kaders van de Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 25 juli 2001, nr. FVE 2001/57965N, houdende regels over het beleggen en belenen van publieke middelen (Regeling beleggen en belenen door instellingen voor onderwijs en onderzoek). Bij het uitzetten van (tijdelijk) vrije middelen wordt gehandeld overeenkomstig de in deze regeling gestelde verplichtingen. De in de Steunfondsen opgenomen middelen vallen formeel, gegeven het feit dat deze middelen als private middelen worden aangemerkt, niet onder de Regeling. In het kader van dit statuut wordt ook ten aanzien van deze middelen de regeling toegepast. De beleggingen van de beide Steunfondsen voldoen echter momenteel niet aan de in dit treasurystatuut opgenomen uitgangspunten. Omdat een onmiddellijke omzetting gegeven het negatieve sentiment op de beurzen en de daarmee samenhangende dalende koersen/indexen, gepaard gaat met grote financiële verliezen, kiezen we, gegeven het feit dat het beleggingen betreft voor de lange termijn, voor een geleidelijke omzetting van de gehele portefeuille van beide Steunfondsen. 3.2. Doelstellingen De algemene doelstellingen van het treasurybeleid luiden: a. het beheersen en bewaken van financiële risico's die kleven aan de financiële posities en geldstromen van de Willibrord Stichting en de beide Steunfondsen (risicominimalisatie); b. het optimaliseren van het rendement van de (tijdelijk) vrije middelen binnen de kaders van het treasurystatuut; c. het eventueel minimaliseren van de kosten van leningen (kosten minimalisatie). 2.3. Richtlijnen en limieten a. Algemeen Het betreft hier richtlijnen voor het beleggen en belenen van publieke middelen en overige (private) middelen. b. Richtlijnen en limieten ten aanzien van financiering Het uitzetten van alle voor de Willibrord Stichting en de beide Steunfonsen overtollige middelen dient plaats te vinden op basis van een actuele prognose van de financieringsbehoefte, zoals die blijkt uit een liquiditeitenprognose. c. Richtlijnen en limieten ten aanzien van uitzettingen Bij het uitzetten van (tijdelijk) vrije middelen mogen slechts transacties worden afgesloten met financiële instellingen met een vestiging in Nederland of door in Nederland gevestigde financiële instellingen uitgegeven papier, die voldoen aan de in de regeling beleggen en belenen opgenomen voorwaarden.
4 van 6
TREASURYSTATUUT
d. Treasury-instrumenten Bij het voeren van het treasurybeleid zijn de volgende treasury-instrumenten en beleggingen toegestaan: − spaarrekeningen: − deposito's; − obligaties. De obligaties moeten voldoen aan de volgende kenmerken: − Financiële instellingen, die voor wat betreft de rating voldoen aan de in de regeling "belenen en beleggen" opgenomen voorwaarden. − Obligaties van instellingen met een solvabiliteitsvrije (door de staat gegarandeerde) status. − Een vaststaand aflossingsschema. − De obligaties genereren een vaste coupon of een variabele coupon gebaseerd op de Europese geldmarktrente met een maximale looptijd van zes maanden. − Liquide goed verhandelbare obligaties. Uitgesloten zijn: − achtergestelde obligaties; − perpetuele obligaties; − beleggingen in aandelen; − derivaten; − vreemde valuta; − commodities. e. Risico-uitgangspunten Het treasurybeleid is gericht op het uitsluiten dan wel minimaliseren van het debiteurenrisico, het renterisico en het interne liquiditeitsrisico. 3. Organisatie van de treasuryfunctie Bij de uitvoering van het treasurybeleid zijn meerdere organen en functionarissen betrokken. Per orgaan en functionaris zijn de verantwoordelijkheden hieronder beschreven. De Raad van Toezicht keurt, op voorstel van het College van Bestuur, het treasurystatuut goed en bepaalt daarmee het treasurybeleid. De treasuryfunctie bij de Willibrord Stichting is ondergebracht bij het lid van het College van Bestuur dat de portefeuille financiën beheert. De directeur van het bureau is verantwoordelijk voor een juiste uitvoering van het treasurybeleid. De Raad van Toezicht toetst het treasurybeleid conform datgene wat is vastgesteld in paragraaf 4 (Informatievoorziening). 4. Informatievoorziening Minimaal twee keer per jaar rapporteert het College van Bestuur aan de Raad van Toezicht over de uitvoering van het treasurybeleid. Indien daar aanleiding toe bestaat, zal het College van Bestuur daarvan af kunnen wijken en meerdere malen rapporteren. In het jaarverslag (bestuursverslag) zal een treasuryparagraaf worden opgenomen. In deze treasuryparagraaf wordt verantwoording afgelegd over de uitvoering van het treasurybeleid.
5 van 6
TREASURYSTATUUT
5. Evaluatie en actualisatie Het treasurystatuut wordt minimaal om de twee jaar geëvalueerd. Indien daar aanleiding toe bestaat, zullen tussentijdse wijzigingen worden voorgesteld. Deze wijzigingen worden op voorstel van het College van Bestuur goedgekeurd door de Raad van Toezicht.
BIJLAGE: Administratieve Organisatie Een duidelijke inbedding van de treasury binnen de Stichtingen is onder meer van belang om een adequate verdeling van de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de treasuryfunctie mogelijk te maken. Ten aanzien van de treasury zijn de volgende functies te onderscheiden: 1. autoriserend; 2. beschikkend; 3. uitvoerend; 4. registrerend/rapporterend; 5. controlerend. 1. Autoriserende functie De autoriserende functie ligt bij de Raden van Toezicht van de Willibrord Stichting en de Stichting PCOU: de Raden van Toezicht keuren het in het treasurystatuut opgenomen treasurybeleid goed. Daarnaast keuren de Raden van Toezicht de jaarlijkse liquiditeitsprognose en de daaruit blijkende te beleggen vrije middelen goed. 2. Beschikkende functie De beschikkende functie ligt bij het College van Bestuur: het College van Bestuur neemt de beslissingen met betrekking tot het treasurybeleid binnen de door de Raden van Toezicht vastgestelde kaders. Hierbij zal gebruik worden gemaakt van de deskundigheid en actuele kennis van de bank waarbij de beleggingen zijn ondergebracht (i.c. ABN-AMRO Private Banking). 3. Uitvoerende functie De bureaudirecteur stelt jaarlijks, onder verantwoordelijkheid van het lid van het College van Bestuur dat de portefeuille financiën beheert, de jaarlijkse liquiditeitsprognose en de daaruit blijkende ( tijdelijk) vrije middelen van de organisatie op. Na vaststelling van de prognose bereidt de bureaudirecteur de belegging- en financieringstransacties voor. Alle transacties worden ter ondertekening voorgelegd aan het College van Bestuur. 4. Registrerende functie Binnen de afdeling financiële zaken is de teamleider financiële zaken verantwoordelijk voor het registreren van de voorstellen, beslissingen en afhandeling van transacties. Alle relevante gegevens en originele documenten worden onder zijn/haar verantwoordelijkheid bewaard in dossiers die zich bevinden in het archief van de afdeling financiële zaken. 5. Controlerende functie De controller voert regelmatig een verbijzonderde interne controle uit op de uit het treasurystatuut blijkende taken. Objecten van onderzoek daarbij zijn het proces van beleidsvaststelling, het planning- en controlproces, de uitvoering, de documentatie, de registratie en de rapportage en op de toepassing van dit treasurystatuut in het algemeen. De controller rapporteert periodiek over de uitkomsten van die controle. 6 van 6