TRACK-Leader II SECTION-Control
Versie: 09/2008 Art.Nr. 30302432-02-NL
30302432-02-NL
Inhoudsopgave 1
Inleiding............................................................................................................. 3
1.1 1.2 1.3
Programmaversies.................................................................................................................. 3 Cijfers en letters invoeren ...................................................................................................... 3 Startvenster ............................................................................................................................ 4
2
Navigatie ........................................................................................................... 5
2.1 2.2 2.2.1 2.2.2 2.2.3 2.2.4 2.2.5
Navigatie starten .................................................................................................................... 5 Navigatievenster .................................................................................................................... 6 Rijmodi .................................................................................................................................. 8 Rond het veld rijden............................................................................................................. 10 Hindernissen – waarschuwing en registratie ....................................................................... 10 Kalibrering van het GPS-signaal ......................................................................................... 11 Bedieningsproces ................................................................................................................. 13
3
Geheugen......................................................................................................... 15
3.1 3.1.1 3.1.2 3.1.3 3.2 3.2.1 3.2.2 3.3
Werken met het systeemgeheugen....................................................................................... 16 Geen veldgegevens beschikbaar .......................................................................................... 16 Veldgegevens beschikbaar................................................................................................... 16 Veldgegevens opslaan.......................................................................................................... 17 Werken met het GIS-geheugen............................................................................................ 18 Veldgegevens laden ............................................................................................................. 18 Veldgegevens opslaan.......................................................................................................... 20 Gegevensonderhoud............................................................................................................. 21
4
Instellingen ...................................................................................................... 22
4.1 4.2 4.3 4.4 4.4.1 4.4.2 4.4.3 4.4.4
Algemene instellingen ......................................................................................................... 23 TRACK-Leader – Instellingen............................................................................................. 24 SECTION-Control – Instellingen ........................................................................................ 25 SECTION-Control Configurator ......................................................................................... 26 Invoervenster ....................................................................................................................... 26 Invoervelden ........................................................................................................................ 27 Berekende velden................................................................................................................. 28 Werken met de ingevoerde waarden.................................................................................... 28
5 6 7 8
Informatie en registratie .................................................................................. 30 De GPS-antenne monteren .............................................................................. 31 Aansluiting en bediening van de externe lightbar........................................... 32 Bijlage ............................................................................................................. 33
8.1
Lijst met afbeeldingen ......................................................................................................... 33
Bedieningshandleiding TRACK-Leader II, SECTION-Control
2
Copyright Müller-Elektronik GmbH & Co. KG
1
Inleiding
1.1
Programmaversies
TRACK-Leader II
De basisfuncties van het parallel- en contourrijden en de hindernisdetectie. Automatische aan/uit-schakeling en deelbreedteschakeling
SECTION-Control (optioneel)
Alle functies zijn opgenomen in het programma en kunnen ook zonder registratie 50 uur gebruikt worden. U moet alleen beschikken over een geschikte GPS-ontvanger en een machine die voorzien is van de vereiste ISOBUS-uitrusting.
1.2
Cijfers en letters invoeren
Bij het invullen van veldnamen of registratiegegevens moet u cijfers en letters invoeren. U krijgt dan bijv. het onderstaande venster te zien.
Afb. 1-1 Cijfers en letters invoeren Letters of cijfers worden door middel van het draaiwiel op de cursorpositie gekozen en bevestigd. Draai het wiel tot het gewenste teken op de cursorpositie verschijnt en druk dan op het draaiwiel. Een teken wissen kunt u met de toets rechts naast het invoerveld. Met de toets a/A kunt u wisselen tussen hoofdletters en kleine letters.
Bedieningshandleiding TRACK-Leader II, SECTION-Control Copyright Müller-Elektronik GmbH & Co. KG
3
1.3
Startvenster
Afb. 1-2 Startvenster Menupunt Navigatie
Geheugen Instellingen Informatie
Beschrijving Beginnen of voortgaan met navigeren Als hier in plaats van Navigatie "..." weergegeven wordt, zijn de instellingen in SF-Conf niet aanwezig (zie 4.4 SECTIONControl Configurator.). Veldgegevens opslaan en laden Instellingen van het programma Informatie over de programmaversie en de registratiestand
Bedieningshandleiding TRACK-Leader II, SECTION-Control
4
Copyright Müller-Elektronik GmbH & Co. KG
2
Navigatie
Via het menupunt Navigatie kunt u een nieuwe navigatie starten of een begonnen navigatie voortzetten.
2.1
Navigatie starten
Alvorens u de navigatie start, moet u in het geheugen het te bewerken veld selecteren. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen bewerkte velden en velden met een onderbroken arbeidsgang (zie 3. Geheugen). Als het veld voor de eerste keer met het systeem bewerkt wordt, kan er direct met de navigatie begonnen worden. Druk daartoe op de toets
.
Toets
:
de onderbroken arbeidsgang wordt voortgezet
Toets
:
de laatste arbeidsgang (groene markering) van het geladen veld wordt gewist. De grenslijnen, leisporen en hindernissen blijven behouden.
Afb. 2-1 Navigatie starten De ingestelde werkbreedte van uw apparaat wordt getoond. Om de werkbreedte te wijzigen, drukt u op de toets . Het invoerveld wordt geactiveerd en u kunt de breedte wijzigen met behulp van het draaiwiel. De ingestelde geleidemodus wordt weergegeven. U kunt deze wijzigen door op de toets te drukken en dan de waarde te wijzigen met het draaiwiel. U hebt de keuze tussen de volgende geleidemodi:
Bedieningshandleiding TRACK-Leader II, SECTION-Control Copyright Müller-Elektronik GmbH & Co. KG
5
Modus Parallel
Contour
Beschrijving Ook A-B-modus genoemd. Er wordt een punt gezet aan het begin en het einde van het rijspoor. Deze punten worden verbonden door een recht hoofdspoor. Voor de leisporen wordt de afstand van de werkbreedte genomen. Bij de contourmodus wordt er een lijn gevolgd die ook krommingen kan vertonen. De leisporen worden aangemaakt door deze lijn naar beide zijden te projecteren.
De toets geeft toegang tot het interval van de leisporen, voor het geval dat u niet spoor aan spoor wilt rijden. In het interval van deze bedden worden de volgende leisporen links en rechts weergegeven. Voorbeeld: Als u het cijfer "2" invoert, wordt elk tweede leispoor weergegeven.
2.2
Navigatievenster
Het navigatievenster bestaat uit een weergavegebied in het midden, knoppenbalken links en rechts, een kop (bijv. veldspuit) en statusinformatie onderaan.
Afb. 2-2 Navigatievenster Het weergavegebied bevat een schematische weergave van de machine en het overzicht van de bewerkte oppervlakte (in het groen). Als er over een gedeelte van de oppervlakte twee of meerdere keren wordt gereden, wordt het groen donkerder. Het weergavegebied is afgebeeld in de rijrichting, d.w.z. het bovenste gedeelte bevindt zich steeds voor het voertuig. De grootte van de weergegeven oppervlakte is variabel en kan op elk moment gewijzigd worden met behulp van het draaiwiel. Het weergavegebied wordt weergegeven in 2D. U kunt ook kiezen voor 3D-weergave, waarbij het gebied in de rijrichting in perspectief getoond wordt. Links onderaan wordt de actuele snelheid en de veldoppervlakte (nadat er rond het veld gereden is) weergegeven. In de rechteronderhoek wordt de GPS-statusinformatie getoond. In het voorbeeldvenster wordt hier meegedeeld dat er 8 satellieten zijn en dat de correctiesignaalstatus DGPS is. Deze status moet steeds minstens gelijk zijn aan DGPS, om voldoende precisie te waarborgen. Bij systemen met RTK wordt daar ofwel "RTK Fix" ofwel "RKT Float" weergegeven. De balkgrafiek toont de interne DOP-waarde van het GPS-signaal. Bij een volle balkgrafiek is de DOP-waarde gelijk aan 1 of beter.
Bedieningshandleiding TRACK-Leader II, SECTION-Control
6
Copyright Müller-Elektronik GmbH & Co. KG
Als de kwaliteit van het GPS-signaal daalt tot GPS of slechter, het aantal satellieten daalt tot vier of minder of er niets te zien is op de balkgrafiek, schakelt het programma automatisch over naar handmatige modus! Op het display wordt dit aangegeven door middel van een ingeschakeld alarm. De automatische modus moet met de hand opnieuw geactiveerd worden.
!
De op het scherm getoonde lijnen zijn de actuele leisporen. Ze verschijnen pas nadat u met de toets een A-B-lijn of een contourlijn hebt vastgelegd. De rode lijn is het actuele spoor. De leisporen daarnaast worden in elke richting doorlopend genummerd. Scherm-lightbar, externe lightbar De lightbar bestaat uit 2 elementen: de balk voor de momentane afwijking onderaan en de balk voor de sturingspreview bovenaan.
De bovenste balk geeft de actuele afwijking van het spoor weer door middel van een bepaald aantal LED‘s, afhankelijk van de ingestelde gevoeligheid (zie 4 Instellingen). Als de gevoeligheid ingesteld is op 30 cm, wordt op de bovenstaande afbeelding een afwijking van 90 cm van het spoor aangegeven. De sturingspreview berekent de afwijking van het spoor om een bepaalde, ingestelde afstand, standaard om de 8 m. Aangezien de rijhoek om technische redenen wat kan schommelen, wordt voor de weergave in de previewbalk een waarde gebruikt die dubbel zo hoog is als de ingestelde gevoeligheid. Toetsenoverzicht Toets
Beschrijving Toets om de veldgrens te berekenen Om de veldgrens te wissen, drukt u 3 sec. op de toets. Toets voor vogelperspectief, weergave van het volledige veld gedurende ca. 3 sec.
Omschakelen tussen 2D- en 3D-weergave
Registratietoets om het gereden rijspoor op te slaan (bedrijfspositie) (alleen beschikbaar bij TRACK-Leader II, niet beschikbaar bij SECTION-Control)
Omschakeling handmatige/automatische spuitmodus In de automatische modus wordt de schakeling van de spuit door het programma gestuurd. In de handmatige modus schakelt de bestuurder met de hand, het programma slaat alleen de status op. Het programma schakelt automatisch over op handmatige modus, als - de GPS-kwaliteit GPS of slechter is - de navigatie verlaten wordt Bedieningshandleiding TRACK-Leader II, SECTION-Control Copyright Müller-Elektronik GmbH & Co. KG
7
Toets
Beschrijving De registratie van hindernissen starten Om de hindernissen te wissen 3 sec. op de toets drukken Toets om de navigatiepunten vast te leggen. Punten A en B bij parallelrijden Start/stop van de lijn bij contourrijden Om de leisporen te wissen 3 sec. op de toets drukken. Automatische sturing starten (alleen beschikbaar in TRACK-Leader TOP)
Kalibreertoets voor het kalibreren van het GPS-signaal aan de hand van een referentiepunt Als de toets grijs is, betekent dit dat het signaal momenteel niet gekalibreerd is. Als de toets rood is, wordt er een gekalibreerd signaal gebruikt. Als er een rode pijl knippert naast de toets, moet het referentiepunt opnieuw worden gekalibreerd.
2.2.1 Rijmodi Het programma TRACK-Leader II ondersteunt de volgende rijmodi: − parallelrijden − contourrijden (contourlijn) Parallelrijden Het parallelrijden, ook A-B-rijden genoemd, werkt met rechte lijnen op het veld. Daartoe moet u twee punten van de lijn (A- en B-punt, zie Afb. 2-5.) vastleggen.
Afb. 2-3 Sporen bij het parallel rijden Deze punten moet zo ver mogelijk uit elkaar liggen, om exacte leisporen te kunnen berekenen. Als het hoofdspoor is vastgelegd op basis van die twee punten, worden de leisporen in de twee richtingen uitgaand van de actuele werkbreedte geprojecteerd, weergegeven en genummerd. Na het
Bedieningshandleiding TRACK-Leader II, SECTION-Control
8
Copyright Müller-Elektronik GmbH & Co. KG
starten op de toets
nogmaals op de toets
drukken, om het A-punt in te stellen. Voor het einde van het veld
drukken om het B-punt in te stellen.
Verschuiving van het A-B-spoor De A-B-sporen kunnen worden verschoven met de actuele afwijking van het leispoor in het menu "Kalibrering van het GPS-signaal" met de toets
.
De leisporen verschijnen automatisch op het scherm. Houd de toets leisporen te wissen.
3 sec. ingedrukt om de
Contourrijden Bij het contourrijden wordt er een hoofdspoor geregistreerd doordat het programma continu punten opneemt die tussen een start- en een stoppunt liggen. Deze punten worden ingesteld door op de -toets te drukken, eenmaal voor het startpunt en eenmaal voor het stoppunt.
Afb. 2-4 Sporen bij het contourrijden De leisporen worden overeenkomstig het hoofdspoor naar beide zijden geprojecteerd en doorlopend genummerd. De gedeelten voor het startpunt en na het stoppunt worden voortgezet als rechte lijnen, zodat u niet zonder geleidelijnen op het veld moet werken.
Bedieningshandleiding TRACK-Leader II, SECTION-Control Copyright Müller-Elektronik GmbH & Co. KG
9
2.2.2 Rond het veld rijden Door rond het veld te rijden kunt u de grenzen en de oppervlakte van een veld direct met het parallelrijsysteem registreren. De berekening functioneert alleen als u daarvoor op Spuiten, of in TRACK-Leader II op de toets
, gedrukt hebt.
Direct nadat u voor de eerste keer rond het veld gereden hebt, moet u op de toets Daarna wordt de buitenomtrek van het veld berekend en weergegeven.
drukken.
2.2.3 Hindernissen – waarschuwing en registratie De hindernisdetectie werkt als u hindernissen of een veldgrens opgeslagen hebt. Er wordt steeds op basis van het actuele rijspoor over de dubbele werkbreedte een vooruitzicht berekend en nagegaan of u een hindernis of een veldgrens nadert. Als u op minder dan 20 seconden van de hindernis komt, weerklinkt er een waarschuwingssignaal en verschijnt er een waarschuwing op het scherm (zie afb). Deze waarschuwing is ofwel "PAS OP! Veldgrens!" ofwel "PAS OP! Hindernis!".
Afb. 2-5 Waarschuwing voor hindernissen Hindernissen registreren . Op het scherm is een Om hindernissen te registreren, drukt u eenmaal de toets schematische weergave te zien van de machine met de bestuurder, de hindernis en de afstand direct ernaast.
Afb. 2-6 Hindernissen registreren Bedieningshandleiding TRACK-Leader II, SECTION-Control
10
Copyright Müller-Elektronik GmbH & Co. KG
Met de toetsen aan de linkerschermrand kunt u nu de afstand tot de hindernis vanuit uw positie bepalen. Als u opnieuw op de toets
drukt, wordt de hindernis op de door u ingevoerde positie
opgeslagen. Met de toets beëindigt u het registreren. De geregistreerde hindernissen worden samen met de grenzen en rijsporen opgeslagen. Om alle hindernissen te wissen drukt u gedurende 3 sec. op de toets
.
2.2.4 Kalibrering van het GPS-signaal Door de natuurlijke drift van het GPS-signaal kunnen er afwijkingen ontstaan tussen de geregistreerde rijsporen en de werkelijke positie. Zo kan het bijvoorbeeld gebeuren dat u precies in een rijgeul staat, maar er op het scherm een afwijking te zien is. Dergelijke onnauwkeurigheden kunt u beperken door voor ieder werkproces een referentiepunt in te stellen en een kalibrering uit te voeren. Het referentiepunt wordt samen met de veldgegevens op de USB-stick opgeslagen. Zo kunt u ook oude sporen opnieuw kalibreren.
!
Het referentiepunt moet gezet worden voordat de veldgrens en het AB- of contourspoor geregistreerd worden!
Voor de kalibrering hebt een referentiepunt aan de ingang van uw veld nodig, waar u op elk moment kunt naartoe rijden en dat u zo precies mogelijk kunt bepalen. U kunt bijv. een wit kruis plaatsen aan de ingang van uw veld. Om het referentiepunt in te stellen of te kalibreren rijdt u met het linkervoorwiel van de tractor op dit punt. Met de toets
kunt u het kalibratievenster oproepen vanuit de navigatieweergave.
Druk op de toets , om het referentiepunt in te stellen. Het programma bepaalt gedurende 20 seconden de actuele positie en slaat deze op als referentiepunt. Eventueel reeds bestaande kalibreringen van het signaal worden daardoor geannuleerd. Als u een nieuw referentiepunt wilt aanmaken voor het veld, drukt u 3 sec. op de toets . LET OP! Daarna moet u de veldgrenzen, hindernissen en leisporen opnieuw vastleggen met het systeem. Referentiepunt instellen
Afb. 2-7 Referentiepunt zetten
Bedieningshandleiding TRACK-Leader II, SECTION-Control Copyright Müller-Elektronik GmbH & Co. KG
11
Kalibreren
Afb. 2-8 GPS-calibratie
Om het referentiepunt te kalibreren, drukt u op de kalibreertoets . Het programma bepaalt binnen 20 seconden de actuele positie. Bij een nieuwe kalibrering van het referentiepunt wordt de oude kalibrering overschreven. Na de kalibrering
Afb. 2-9 Afgesloten GPS-calibratie Toetsenoverzicht Toets
Beschrijving
Referentiepunttoets: voor het instellen van het referentiepunt voor een veld. Om het referentiepunt te wissen, 3 sec. op de toets drukken. Kalibreertoets: om het GPS-signaal te kalibreren aan de hand van een voordien ingesteld referentiepunt Spoorcorrectietoets: voor het kalibreren van het rijspoor met de actuele afwijking van het ingestelde A-B-spoor (De toets is alleen beschikbaar in parallelmodus en alleen als er een A-B-spoor is ingesteld). Zie 2.2.1
Bedieningshandleiding TRACK-Leader II, SECTION-Control
12
Copyright Müller-Elektronik GmbH & Co. KG
2.2.5 Bedieningsproces Zonder GIS-systeem op de bedrijfspc werken -
Instellingen Voor u kunt beginnen te werken, dient u een machine te kiezen of de machinegegevens in te voeren (zie 4 Instellingen).
-
Veld kiezen
Met de toets belandt u in het geheugenoverzicht. Druk op de toets om de opgeslagen velden te bekijken, zodat u met draaiwiel het gewenste veld kunt selecteren (zie 3. Geheugen). Als u drukt op de toets
, keert u terug naar het startvenster.
Als u het veld voor de eerste keer bewerkt met TRACK-Leader II en SECTION-Control, slaat u dit punt over en begint u direct met de toets -
(zie 3 Geheugen).
Start De navigatie wordt gestart met de toets beantwoordt u met
. De daaropvolgende vraag
, als u een onderbroken arbeidsgang wilt voortzetten. Met de toets
start u een nieuwe arbeidsgang (zie 2 Navigatie). -
Referentiepunt instellen/kalibreren Door de natuurlijke drift van het GPS-signaal kunnen er afwijkingen ontstaan. Daarom werkt het systeem met een referentiepunt (zie 2.2.4).
-
Overbodige veldgegevens wissen Als u een deel van de veldgegevens niet nodig hebt, kunt u deze nu wissen:
-
-
Om de veldgrenzen te wissen, drukt u 3 sec. op de toets
-
Om de leisporen te wissen, drukt u 3 sec. op de toets
-
Om de hindernissen te wissen, drukt u 3 sec. op de toets
. . .
Rond het veld rijden
Eerst moet u met de machine ingeschakeld rond het veld rijden. Als u drukt op de toets Bedieningshandleiding TRACK-Leader II, SECTION-Control Copyright Müller-Elektronik GmbH & Co. KG
13
worden de grenzen onmiddellijk nadat u rond het veld gereden bent, berekend (zie 2.2.2). In TRACK-Leader II-modus moet u op de toets rijden. -
drukken voor u begint rond het veld te
Leisporen aanmaken
Bij het rijden rond het veld kunnen met de toets al de punten A en B op het spoor gezet worden, waar vervolgens het werk moet worden voortgezet (zie 2.2.1). Daarmee zijn de leisporen aangemaakt. -
Hindernissen aanmaken Tijdens de arbeidsgang kunnen er hindernissen opgeslagen worden (zie 2.2.3).
-
Veldgegevens opslaan Nadat het veld bewerkt of de arbeidsgang onderbroken werd, moeten de gegevens opgeslagen worden (zie 3 Geheugen). Daarna is de arbeidsgang afgesloten.
Meet een GIS-systeem op de bedrijfspc werken De veldgegevens uit het GIS-systeem bevinden zich op de USB-stick. Ze worden met de toets geladen. Het te bewerken veld wordt geselecteerd en in het werkgeheugen geladen (zie 3.2 Inleiding). Daarna gaat u te werk zoals beschreven voor de bewerking zonder GIS-systeem. Als u de bewerking hebt afgesloten, worden de gegevens op de USB-stick opgeslagen als u drukt op de toets
. Ze staan nu ter beschikking van het GIS-systeem op de bedrijfspc.
Bedieningshandleiding TRACK-Leader II, SECTION-Control
14
Copyright Müller-Elektronik GmbH & Co. KG
3
Geheugen
Voor het opslaan van veldgrenzen, leisporen, bewerkte vlakken en hindernissen staan er op de USB-stick twee geheugens ter beschikking: Systeemgeheugen De gegevens van de velden worden op de USB-stick beheerd. Er is geen GIS-systeem geïnstalleerd op de bedrijfspc.
GIS-geheugen Dit geheugen is bedoeld voor de gegevensuitwisseling met een GIS-systeem op de bedrijfspc. De gegevens worden in Shapefile-opmaak opgeslagen in de map NavGuideExport. De coördinatenopmaak van de geëxporteerde gegevens is steeds WGS 84.
Toetsenoverzicht Toets Beschrijving Opslaan-toets Om een veld op te slaan in het systeemgeheugen (USB-stick) Laden-toets Om een veld uit het systeemgeheugen (USB-stick) te laden Opslaan-toets Om een veld op te slaan in het GIS-geheugen (USB-stick) Laden-toets Om de GIS-gegevens, die op de bedrijfspc aangemaakt zijn, uit het GIS-geheugen (USB-stick) te laden. Oost-west-toets om te scrollen in de schermweergave in de richting oost-west Noord-zuid-toets om te scrollen in de schermweergave in de richting noord-zuid Wissen-toets Om de actuele veldgegevens, incl. veldomtrek, sporen, hindernissen en referentiepunt, te wissen. Zoeken-toets Om in het geheugen te zoeken naar het veld dit moet worden geladen. Hier kan alfanumeriek gezocht worden. Gegevensonderhoud-toets Om de gegevens in het geheugen opnieuw te schikken en alle bewerkingen van de opgeslagen veldgegevens te wissen.
Bedieningshandleiding TRACK-Leader II, SECTION-Control Copyright Müller-Elektronik GmbH & Co. KG
15
3.1
Werken met het systeemgeheugen
De hiernavolgende beschrijving geldt in het geval dat er geen GIS-systeem op de bedrijfspc ter beschikking staat. 3.1.1 Geen veldgegevens beschikbaar Als het veld voor de eerste keer met het systeem bewerkt wordt, wordt er bij het opslaan een naam aan het veld gegeven. In dat geval wordt de arbeidsgang direct met (voor het vervolg zie 3.1.2).
gestart
3.1.2 Veldgegevens beschikbaar Als u drukt op de toets
verschijnt het geheugenoverzicht. Als u drukt op de
toets krijgt u alle velden te zien die opgeslagen zijn in het systeemgeheugen. Met het draaiwiel kunt u het gewenste veld selecteren om het vervolgens te laden door te drukken op het draaiwiel. Veldselectie
Afb. 3-1 Record laden Met de toets "wissen" (vuilbak) kunt de velden wissen die u niet meer nodig hebt.
Bedieningshandleiding TRACK-Leader II, SECTION-Control
16
Copyright Müller-Elektronik GmbH & Co. KG
Geselecteerd veld
Afb. 3-2 Weergave geheugen U ziet het volledige veld. Het noorden bevindt zich bovenaan. Om het veld gedetailleerder te bekijken, kunt u met het draaiwiel de schaal vergroten en weer verkleinen. Om een ander deel van het veld te zien, kunt u op de noord-zuid-toets of de oost-west-toets drukken en tegelijkertijd aan het draaiwiel draaien. Met de toets
keert u terug naar het startvenster. Vervolgens kunt u de arbeidsgang direct
starten met . Het verdere verloop is beschreven onder 2 Navigatie.
3.1.3 Veldgegevens opslaan Als het veld bewerkt is, moeten de gegevens van het veld opgeslagen worden. Anders kan de machine niet gestart worden op het volgende veld. De machine zou zich dan immers buiten de veldgrenzen van het laatst bewerkte veld bevinden.
Druk op de toets selectie.
Met de toets worden (zie 1.2).
om het navigatievenster te verlaten. U belandt dan bij de geheugen-
kunt u het opslaan starten. Vervolgens dient er een veldnaam ingevoerd te
Bedieningshandleiding TRACK-Leader II, SECTION-Control Copyright Müller-Elektronik GmbH & Co. KG
17
Afb. 3-3 Veldgegevens opslaan Druk op om het veld op te slaan in het systeemgeheugen op de USB-stick. U kunt de uitgevoerde arbeidsgang verwerken in de naam van het veld (bijvoorbeeld Aan_Beek-Sp, waarbij "Sp" staat voor "veldspuit"). Als u slechts een deel van het veld bewerkt hebt, kunt dat bijvoorbeeld aangeven met de volgende naam: Aan_Beek-Sp D, waarbij "D" staat voor "deel". Als u dan later ook de rest van het veld bewerkt hebt, kunt u dit opslaan onder de naam "Aan_beek-SP" door de "D" te verwijderen.
3.2
Werken met het GIS-geheugen
Hiervoor moet er een GIS-systeem geïnstalleerd zijn op de bedrijfspc. De op de terminal opgeslagen gegevens staan op de USB-stick in de map NavGuideExport. Gegevens van de boederij-pc voor de terminal moeten naar de map NavGuideGisImport gekopieerd worden. Deze map moet door de gebruiker aangemaakt worden. 3.2.1 Veldgegevens laden De GIS-gegevens uit het GIS-systeem van de bedrijfspc staan op de USB-stick. Als u drukt op de toets
verschijnt het geheugenoverzicht.
Na indrukken van de toets
worden de achtergrondgegevens getoond. Met het draaiwiel
selecteert u bv. de functie achtergrondvlakken en komt door indrukken van de toets in het selectiemenu waar alle velden getoond worden die in het GIS-geheugen opgeslagen werden. Met het draaiwiel kunt u het gewenste veld selecteren en door op het draaiwiel te drukken laden.
Bedieningshandleiding TRACK-Leader II, SECTION-Control
18
Copyright Müller-Elektronik GmbH & Co. KG
Afb. 3-4 Achtergrondgegevens
Met de toets
!
Afb. 3-5 Bestand selecteren
kunnen achtergrondgegevens gewist worden die u niet meer nodig hebt.
Het wissen moet gebeuren bij het omschakelen naar een andere akker, omdat er anders problemen kunnen ontstaan bij het weergeven van de bewerkte akker.
Afb. 3-6 Akkeroverzicht U ziet het volledige veld. Het noorden bevindt zich bovenaan. Om het veld gedetailleerder te bekijken, kunt u met het draaiwiel de schaal vergroten en weer verkleinen. Om een ander deel van het veld te zien, kunt u op de noord-zuid-toets of de oost-west-toets drukken en tegelijkertijd aan het draaiwiel draaien.
Bedieningshandleiding TRACK-Leader II, SECTION-Control Copyright Müller-Elektronik GmbH & Co. KG
19
De arbeidsgang wordt gestart via het navigatiemenu: op de toets
drukken en vervolgens op
de toets . Het verdere verloop is beschreven onder 2 Navigatie.
3.2.2 Veldgegevens opslaan Als het veld bewerkt is, moeten de gegevens van het veld opgeslagen worden. Anders kan de machine niet gestart worden op het volgende veld. De machine zou zich dan immers buiten de veldgrenzen van het laatst bewerkte veld bevinden.
Door te drukken op de toets terecht.
verlaat u het navigatievenster en komt u in het geheugenvenster
Met de toets kunt u het opslaan starten. Druk op geheugen op de USB-stick.
om het veld op te slaan in het GIS-
Afb. 3-7 Veldgegevens opslaan De gegevens staan nu ter beschikking van het GIS-systeem op de bedrijfspc.
Bedieningshandleiding TRACK-Leader II, SECTION-Control
20
Copyright Müller-Elektronik GmbH & Co. KG
3.3
Gegevensonderhoud
Als u drukt op de toets
, gaat u naar het gegevensonderhoud.
Afb. 3-8 Gegevensonderhoud Gegevensherstructurering Het volledige geheugen van de. Dit moet u terminal moet regelmatig geherstructureerd worden, om een optimaal prestatievermogen te garanderen minstens eenmaal jaarlijks of na verzoek doen. Ritten wissen Alle ritten in het geheugen (groene vlakken) worden gewist. Alleen nog de ritten rond het veld, de A-B- of contoursporen, de hindernissen en de referentiepunten blijven bewaard als veldgegevens. Deze opdracht kunt u bijv. aan het einde van het seizoen gebruiken om in één keer alle gegevens te wissen die u niet meer nodig hebt.
Bedieningshandleiding TRACK-Leader II, SECTION-Control Copyright Müller-Elektronik GmbH & Co. KG
21
4
Instellingen
Om de instellingen overzichtelijker te maken, zijn ze opgesplitst in verschillende categorieën: − Algemene instellingen − TRACK-Leader − SECTION-Control Bovendien kunt u deze instellingen op de USB-stick opslaan en laden. Dit is handig voor de onderhoudstechnici of wanneer u verschillende apparaten gebruikt met dezelfde instellingen. Selecteer met het draaiwiel een van de opties en bevestig dit door te drukken op het draaiwiel.
Afb. 4-1 Instellingen Onder 4.4 vindt u informatie over de SECTION-Control Configurator.
Bedieningshandleiding TRACK-Leader II, SECTION-Control
22
Copyright Müller-Elektronik GmbH & Co. KG
4.1
Algemene instellingen
Als u SECTION-Control bevestigt met "Ja", zijn zowel TRACK-Leader II als SECTION-Control actief. Als u daarentegen voor "Nee" kiest, is alleen TRACK-Leader II actief. Selecteer SECTION-Control door er met het draaiwiel naartoe te gaan en op het draaiwiel te drukken. Om van "Ja" om te schakelen op "Nee" of omgekeerd, draait u aan het draaiwiel. Druk op het draaiwiel om de nieuwe instelling op te slaan.
Afb. 4-2 Algemene instellingen Instelling SECTION-Control Ja
Beschrijving SECTION-Control is actief. Gegevens als de positie van de GPS-ontvanger en de deelbreedten worden automatisch overgenomen van de machine. Dat is de basis voor SECTION-Control.
Nee
SECTION-Control is niet actief. TRACK-Leader II is in gebruik. De machinegegevens worden handmatig ingesteld. GPS-antenne links/rechts Als de GPS-antenne niet op de lengteas van het voertuig geplaatst is, moet deze verschuiving hier ingesteld worden: voor links negatieve waarden, voor rechts positieve waarden. GPS-antenne afstand Invoer van de afstand van het bewerkingspunt tot de GPS-ontvanger Akoestische Optie, of bij hindernissen ook een akoestisch waarschuwingssignaal waarschuwingen gegeven wordt. Spoortransparantie Instellen van de spoortransparantie; d.w.z. overlappingen worden in kleur weergegeven. 0 = uit, 1-6 intensiteit van de weergave kan aangepast worden Standaard: 3
Bedieningshandleiding TRACK-Leader II, SECTION-Control Copyright Müller-Elektronik GmbH & Co. KG
23
4.2
TRACK-Leader – Instellingen
Afb. 4-3 TRACK-Leader – Instellingen Instelling Externe lightbar Gevoeligheid
Preview Indraaihoek
Afstand contourpunten
Beschrijving Als u een externe lightbar op de seriële interface aangesloten hebt, kunt u deze optie inschakelen. Instelling van de gevoeligheid van de lightbar. In het bovenstaande voorbeeld brandt er per 30 cm afwijking een LED meer op de lightbar. Standaardinstelling: 30 cm. Hier wordt de breedte van de preview ingesteld. Standaardinstelling: 8 m (zie 2.2 Navigatievenster) Vanaf een bepaalde hoek gaat het programma ervan uit dat de tractor wil afslaan naar een spoor. Als het voertuig met een kleinere hoekafwijking naar een spoor rijdt, wordt dit niet als nieuw actueel spoor beschouwd. Standaardinstelling: 30 graden. Bij de registratie van een contourlijn worden er continu punten opgeslagen. Om het aantal punten bij ontvangers met hoge Hertzwaarden te begrenzen, kan hier de minimumafstand tussen twee punten ingesteld worden. Standaardinstelling: 250 cm
Bedieningshandleiding TRACK-Leader II, SECTION-Control
24
Copyright Müller-Elektronik GmbH & Co. KG
4.3
SECTION-Control – Instellingen
Afb. 4-4 SECTION-Control – Instellingen Instelling Overlappingsgraad
Overlappingstolerantie Traagheid aan
Traagheid uit
Beschrijving De graad van overlapping bij de bewerking van een wigvormig oppervlak. Deze waarde kan worden ingesteld op 1%, 50% en 100 %. Hier kan de toegelaten overlapping van twee aangrenzende bewerkingssporen in cm ingesteld worden. Hier wordt de inschakelvertraging van de machine ingesteld. Bijv. Magneetventiel armatuur 400 ms Elektromotorische armatuur 1200 ms Hier wordt de uitschakelvertraging van de machine ingesteld. Bijv. Magneetventiel armatuur 300 ms Elektromotorische armatuur 1200 ms
Bedieningshandleiding TRACK-Leader II, SECTION-Control Copyright Müller-Elektronik GmbH & Co. KG
25
4.4
SECTION-Control Configurator
De SECTION-Control Configurator dient voor het instellen van de parameters voor apparaten die SECTION-Control ondersteunen. In deze beschrijving maken we gebruik van het voorbeeld van een spuit met 12 deelbreedten (sections). Via het keuzemenu Afb. 4-5 belandt u in de SECTION-Control Configurator door SC Conf te kiezen.
Afb. 4-5 Keuzemenu 4.4.1 Invoervenster Fehler! Verweisquelle konnte nicht gefunden werden. toont het invoervenster van de SECTIONControl Configurator dat verschijnt nadat u deze optie geselecteerd hebt. De waarden in het invoervenster zijn de laatst opgeslagen waarden.
Afb. 4-6 Invoervenster De waarde die omgeven is door een kader, is de geselecteerde waarde, die dus onmiddellijk gewijzigd kan worden. Met de draaiknop kunt u alle wijzigbare waarden in leesrichting doorlopen. Door op het draaiwiel te drukken, kunt u de geselecteerde waarde wijzigen. Er verschijnt dan een dialoogvenster waarin u de waarde kunt wijzigen door te draaien aan de draaiknop. Belangrijk: Alle invoerwaarden zijn uitgedrukt in millimeter.
Bedieningshandleiding TRACK-Leader II, SECTION-Control
26
Copyright Müller-Elektronik GmbH & Co. KG
Door nogmaals te drukken op het draaiwiel, bevestigt u de waarde, waarna het dialoogvenster weer verdwijnt. Alle waarden in het invoervenster worden daarop onmiddellijk geactualiseerd. 4.4.2 Invoervelden Bij Aant. deelbreedten: voert u het gewenste aantal deelbreedten (sections) van uw spuit in (zieAfb. 4-6). Bij Ingest. deelbreedte: voert u de individuele deelbreedte in die geldt voor de meeste deelbreedten bij de bewerking met de spuit. U hoeft dan niet telkens opnieuw dezelfde waarde in te voeren. Bij GPS x: voert u de afstand van de GPS-antenne (NRP) tot de spuitbalk in rijrichting in en bij GPS y: de excentriciteit van de GPS-antenne ten opzichte van de middelste as van de spuit. In het voorbeeld zijn deze waarden NRP_X en NRP_Y. Let op het voorafgaand teken! In dit voorbeeld zijn de waarden negatief.
Afb. 4-7 Invoervenster deel 2 Op de regel Db.nr: vindt u de nummers van de afzonderlijke deelbreedten, te beginnen bij 1 tot het getal dat u ingevoerd hebt bij "Aant. deelbreedten:". De deelbreedten zijn genummerd van links naar rechts in rijrichting. Ter oriëntering is de uiterst linkse deelbreedte aangeduid met 1L en de uiterst rechtse met 12R. Bij een oneven aantal deelbreedten is de middelste deelbreedte aangeduid met M. Als er een even aantal deelbreedten zijn, worden de twee middelste aangeduid als bijv. 6C en 7C. Op de regel Db: (zieAfb. 4-7) vindt u de werkbreedten van alle deelbreedten. Hier kunt u indien nodig individuele deelbreedten veranderen. Bij de invoer wordt symmetrie afgedwongen, d.w.z. als u bijv. de derde deelbreedte verandert, wordt de derde laatste deelbreedte automatisch in dezelfde waarde veranderd. Zo moet u minder gegevens invoeren en worden ook fouten voorkomen. Op de regel X: vindt u voor elke deelbreedte de afstand tot het referentiepunt van de spuit in de rijrichting. Aangezien deze waarde bij de meeste apparaten voor alle deelbreedten gelijk is, wordt de instelling van Db.nr. 1 overgenomen voor alle volgende deelbreedten. Vervolgens is het ook hier mogelijk individuele waarden te veranderen, waarbij opnieuw symmetrie afgedwongen wordt.
Bedieningshandleiding TRACK-Leader II, SECTION-Control Copyright Müller-Elektronik GmbH & Co. KG
27
4.4.3 Berekende velden De berekende velden kunnen niet direct veranderd worden. Op de regel Y: vindt u de y-coördinaat voor elke deelbreedte. Daarbij gaat het om de afstand tussen het midden van een deelbreedte en het referentiepunt van de spuit in dwarsrichting. ERP_Y in ons voorbeeld. Naast Werkbreedte vindt u de waarde die gelijk is aan de som van alle deelbreedten. Deze waarde moet overeenstemmen met de voor het apparaat opgegeven waarde. Als deze waarde niet overeenstemt met de totale werkbreedte, dient u de waarden van de afzonderlijke deelbreedten te controleren.
4.4.4
Werken met de ingevoerde waarden
Nadat u de waarden in het invoervenster correct gewijzigd hebt, moet u deze opslaan op de terminal. Druk daartoe op de toets Opslaan. Zolang dat niet gebeurd is, staat achter de waarde voor de werkbreedte "niet opgeslagen". Als de waarden eenmaal op de terminal opgeslagen zijn, verandert dit in "opgeslagen". U kunt de spuit nu gebruiken met de ingevoerde parameters, door de terminal uit en weer in te schakelen.
Afb. 4-8 Invoervenster deel 3
Bedieningshandleiding TRACK-Leader II, SECTION-Control
28
Copyright Müller-Elektronik GmbH & Co. KG
Afb. 4-9 Schematische voorstelling ter bepaling van de machinegeometrie Bedieningshandleiding TRACK-Leader II, SECTION-Control Copyright Müller-Elektronik GmbH & Co. KG
29
5
Informatie en registratie
Onder het menupunt Informatie vindt u de programma- en registratiegegevens. In de regel geldt dat alle functies 50 uur gebruikt kunnen worden zonder registratie. Daarna moeten er een registratie hebben plaatsgevonden, of de functies worden gedeactiveerd.
Afb. 5-1 Informatie en registratie Om een functie te registreren, selecteert u deze functie met het draaiwiel en bevestigt u deze daarna door te drukken op het draaiwiel. Er verschijnt dan een code van 18 letters, die u aan uw handelaar moet meedelen. Na een succesvolle registratie krijgt u een code van 10 cijfers terug, die u dan moet invoeren.
Bedieningshandleiding TRACK-Leader II, SECTION-Control
30
Copyright Müller-Elektronik GmbH & Co. KG
6
De GPS-antenne monteren
De door ME geleverde GPS-antenne A 100 moet op het dak van de tractor bevestigd worden. Plaats de antenne zover mogelijk naar voren en in het midden (zie foto). Overschaduwing door autoonderdelen (bijv. dakluik) moeten absoluut vermeden worden, aangezien de antenne een vrije ontvangst nodig heeft. Op een metalen dak kan de antenne bevestigd worden met de magneetvoet. Bij een kunststof dak dient eerst het meegeleverde metalen plaatje op het dak gekleefd te worden. Op verzoek kan de magneetvoet ook verwijderd worden, zodat de antenne direct vastgeschroefd kan worden.
Afb. 6-1 De GPS-antenne monteren De aansluitkabel van de antenne moet worden aangesloten op de bus C van de BASIC-Terminal Top of COMFORT-Terminal. De antenne is uitgerust met een status-LED, die de kwaliteit van de ontvangst weergeeft: Rood:
er is spanning, maar geen GPS-ontvangst op de antenne
Oranje:
GPS-ontvangst
Groen:
DGPS-ontvangst
Bij de eerste start kan het ca. 30 minuten duren voor de antenne ontvangst heeft. Bij elke volgende start mag het maar ca. 1-2 minuten duren.
Bedieningshandleiding TRACK-Leader II, SECTION-Control Copyright Müller-Elektronik GmbH & Co. KG
31
7
Aansluiting en bediening van de externe lightbar
De externe LED-balk (art.nr. 30302490) wordt aangesloten op stekker C, tussen de GPS-antenne en de terminal. De LED-balk wordt met een zuignap bevestigd in het midden van de voorruit, in het zicht van de bestuurder. U vergroot het hechtvermogen van de zuignap door deze lichtjes te bevochtigen.
Aansluiting op GPS-antenne
Aansluiting op terminal Afb. 7-1 Aansluiting en bediening van de externe lightbar De externe LED-balk moet worden ingeschakeld in de instellingen (zie ).
Met de toetsen en kan de lichtsterkte worden aangepast aan de actuele lichtomstandigheden. Zo kan verblinding tijdens ritten in duisternis beperkt worden. De weergavemogelijkheden zijn: Als lichtbalk (alle LED's branden). Als individueel lichtpunt (alleen de buitenste LED brandt).
Door te drukken op de toets
wisselt u tussen de verschillende weergavemodi:
1. Preview en afwijking als lichtbalk (instelling als op de terminal zie Scherm-lightbar, externe lightbar) 2. Preview als lichtbalk en afwijking als individueel lichtpunt. 3. Preview als individueel lichtpunt en afwijking als lichtbalk. 4. Preview en afwijking als lichtpunt.
Bedieningshandleiding TRACK-Leader II, SECTION-Control
32
Copyright Müller-Elektronik GmbH & Co. KG
8
Bijlage
8.1
Lijst met afbeeldingen
Afb. Afb. Afb. Afb. Afb. Afb. Afb. Afb. Afb. Afb. Afb. Afb. Afb. Afb. Afb. Afb. Afb. Afb. Afb. Afb. Afb. Afb. Afb. Afb. Afb. Afb. Afb. Afb. Afb. Afb. Afb.
1-1 Cijfers en letters invoeren.....................................................................................................3 1-2 Startvenster ...........................................................................................................................4 2-1 Navigatie starten...................................................................................................................5 2-2 Navigatievenster ...................................................................................................................6 2-3 Sporen bij het parallel rijden ................................................................................................8 2-4 Sporen bij het contourrijden .................................................................................................9 2-5 Waarschuwing voor hindernissen.......................................................................................10 2-6 Hindernissen registreren.....................................................................................................10 2-7 Referentiepunt zetten..........................................................................................................11 2-8 GPS-calibratie.....................................................................................................................12 2-9 Afgesloten GPS-calibratie ..................................................................................................12 3-1 Record laden.......................................................................................................................16 3-2 Weergave geheugen............................................................................................................17 3-3 Veldgegevens opslaan ........................................................................................................18 3-4 Achtergrondgegevens .........................................................................................................19 3-5 Bestand selecteren ..............................................................................................................19 3-6 Akkeroverzicht ...................................................................................................................19 3-7 Veldgegevens opslaan ........................................................................................................20 3-8 Gegevensonderhoud ...........................................................................................................21 4-1 Instellingen .........................................................................................................................22 4-2 Algemene instellingen ........................................................................................................23 4-3 TRACK-Leader – Instellingen ...........................................................................................24 4-4 SECTION-Control – Instellingen.......................................................................................25 4-5 Keuzemenu .........................................................................................................................26 4-6 Invoervenster ......................................................................................................................26 4-7 Invoervenster deel 2 ...........................................................................................................27 4-8 Invoervenster deel 3 ...........................................................................................................28 4-9 Schematische voorstelling ter bepaling van de machinegeometrie....................................29 5-1 Informatie en registratie .....................................................................................................30 6-1 De GPS-antenne monteren .................................................................................................31 7-1 Aansluiting en bediening van de externe lightbar ..............................................................32
Bedieningshandleiding TRACK-Leader II, SECTION-Control Copyright Müller-Elektronik GmbH & Co. KG
33