DC
32
Totale communicatie
1 Inleiding Dit thema gaat over Totale Communicatie (TC). Het uitgangspunt van TC is: alles inzetten om de communicatie met de medemens optimaal te laten verlopen. Bijvoorbeeld: wijzen, reiken, tasten, gebaren en spreken. Communiceren is heel lastig, een begrip als ”Je weet wel wat ik bedoel” kan al veel verwarring opleveren. Voor mensen met een verstandelijke beperking is communiceren dan ook vaak heel moeilijk. Voor mensen met autisme is bijvoorbeeld abstracte taal heel erg lastig. Ook vergissen we ons bij cliënten die veel praten. We schatten ze snel te hoog in. Maar begrijpen ze wel wat ze zelf zeggen? Peter deelt koekjes uit. Als hij bij Anneke (autistisch) aankomt, ligt er nog maar een half koekje in de trommel. Anneke pakt het koekje en zegt: “geeft niets”. De begeleider van Anneke zegt: “Pies jij even naast de pot”. Anneke begint heel hard te lachen en zegt: “nee joh, je moet in de pot plassen”. Anneke loopt lachend weg.
De inhoud van dit thema: 2 Terugblik 3 Verbale en non verbale communicatie 4 Gebarentaal 5 Pictogrammen 6 Foto’s 7 Voorwerpgericht 8 Overige vormen van communicatie 9 Tips voor de praktijk 1
SAW DC 32 Totale communicatie
1
2 Terugblik In Thema 5 van het boek Maatschappelijke zorg; saw 3 kun je lezen over TC. In thema 5 en 6 van Communicatie en organisatie; saw 3 en 4 staat ook informatie over communiceren. Nog even in het kort: Het communiceren met mensen met een verstandelijke beperking is soms moeilijk. Vooral met mensen met een ernstige verstandelijke beperking. Ernstige verstoring van de communicatie kan leiden tot probleemgedrag. De methode totale communicatie probeert die verstoring zoveel mogelijk tegen te gaan. Ook mensen met een ernstige verstandelijke beperking communiceren. Ze ontvangen boodschappen en reageren hierop. Ook verzenden ze zelf boodschappen met de verwachting dat hun omgeving daarop reageert. Vroeger dacht men dat mensen met een ernstige verstandelijke beperking niet communiceerden. Men beschouwde hen als kasplantjes die vegeteerden en alleen maar een passief bestaan leidde. Nu zien we dat ze naar ons kijken of reageren door geluiden te maken. Wat is communicatie eigenlijk? Communicatie is kort gezegd het uitwisselen van informatie (de boodschap) tussen zender en ontvanger. Communicatie wordt bemoeilijkt als de zender een boodschap niet goed uitzendt. Bijvoorbeeld als hij wartaal spreekt of erg binnensmonds praat. De oorzaak van een minder goed verlopende communicatie kan ook bij de ontvanger liggen. Bijvoorbeeld als die slecht luistert. In de communicatie met mensen met een verstandelijke beperking zie je vaak beide kanten terug. Mensen met een verstandelijke beperking zijn soms niet goed in staat hun bedoelingen over te brengen. Anderzijds vinden wij als ontvangers van de boodschap het moeilijk deze boodschap te ontcijferen (decoderen). We weten niet wat de ander bedoelt. Ook weten we vaak niet hoe cliënten communiceren. Soms lijkt het of ze je begrijpen en vertellen ze hele mooie verhalen. Het hoeft niet altijd te betekenen dat ze jou begrijpen en snappen wat ze zelf vertellen. Het ondersteuningsplan van Susanne moest worden herschreven. Hiervoor zou Peter, de begeleider van Susanne, een interview afnemen met Susanne. Peter vroeg haar: “Hoe veilig voel jij je op je werk”. Susanne reageerde heel heftig en zei dat ze zich absoluut niet veilig voelde. Toen Peter aan haar vroeg wat het eigenlijk betekende “jezelf veilig voelen” kon ze daar geen antwoord op geven. Ze wist eigenlijk niet zo goed wat het betekende.
2
SAW Digitale Content
Uit dit voorbeeld zie je al dat er heel wat verwarring had kunnen ontstaan door de reactie van Susanne. Om erachter te komen hoe iemand met autisme communiceert, kan je een ComVoor test afnemen. Deze test wordt afgenomen door iemand die daar de cursus voor heeft gedaan. Binnen een organisatie is dit vaak de logopediste. Naar aanleiding van de uitslag van de test komt de logopediste met een advies betreffende de communicatie.
SAW DC 32 Totale communicatie
3
3 Verbale en non verbale communicatie Binnen communicatie spreek je over verbale en non-verbale communicatie. Kort gezegd is de verbale communicatie dat wat je zegt en de non-verbale communicatie dat wat je met je lichaamshouding zegt. Vanuit verschillende bronnen wordt vermeld dat 95% van alle informatie verloopt via lichaamstaal. Ik voel me vandaag niet echt lekker, heb een beetje hoofdpijn, en heb slecht geslapen. Ik moet zo naar mijn werk. Op de groep gaat het op zich wel. Robbert komt thuis van dagbesteding en vertelt enthousiast zijn verhaal. Ik reageer hier op en Robbert krijgt een wat boze blik op zijn gezicht. Hij zegt dat ik me niet interesseer voor zijn leuke dag. Ik snap niet waar deze reactie vandaan komt. Ik ga in gesprek met mijn collega hierover. Ze vertelt mij dat ze ook het idee heeft dat ik er niet helemaal bij ben. Non verbaal zeg ik dus meer dan ik eigenlijk wil. Ik straal uit dat ik me niet lekker voel. Simone is een autist. In de communicatie met Simone praat je in korte duidelijke zinnen. Je non-verbale communicatie zal alleen maar verwarring opleveren bij Simone. Ze snapt niet wat je met je gezichtuitdrukking of lichaamshouding bedoelt.
Je non-verbale communicatie is heel belangrijk! Wat zeg je eigenlijk met je lichaamshouding, of met je gezicht. Mensen met een verstandelijke beperking lijken er wel een sensor voor te hebben. Heel vaak weten ze precies hoe jij je voelt. Hier moet je als begeleider wel rekening mee houden. Ook cliënten communiceren non-verbaal. Het is heel belangrijk om je cliënten goed te observeren op het gebied van communicatie. Zolang ze op welke manier dan ook eigen keuzes kunnen maken, is hun kwaliteit van bestaan veel beter. Ze kunnen op de meest uiteenlopende manieren communiceren. Hieronder twee voorbeeldjes. Johan is vijf als hij op de groep komt wonen. Hij heeft een ernstige meervoudige beperking en een levensverwachting van zes jaar. Hij kan niet praten. Maar wel communiceren! Hij begrijpt best veel van wat je zegt. Als er een grapje wordt gemaakt lacht hij ook mee. We hebben hem geleerd dat het pictogram met de duim omhoog “ja” is en die met de duim naar beneden “nee”. Als we nu gesloten vragen aan hem stellen, kijkt hij met zijn ogen naar het antwoord! Dennis woont ook op de groep. Hij snapt wel wat we zeggen, maar kijkt helemaal niet naar pictogrammen. Hij geeft antwoord met zijn tong. Ook Dennis moeten we gesloten vragen stellen. Als hij “ja” zegt steekt hij zijn tong uit en als hij “nee” zegt houdt hij zijn mond dicht.
4
SAW Digitale Content
4 Gebaren We maken in ons dagelijkse leven allemaal gebruik van gebaren. Vaak is dit om onze gesproken taal te ondersteunen. Als je docent wil dat je stil bent, kan het gebaar van een vinger op de mond al genoeg zijn. Iedereen snapt dat gebaar. Zo zijn er in ons dagelijkse leven heel veel gebaren die we vaak onbewust gebruiken. In de communicatie met mensen met een beperking kunnen gebaren ook ondersteunend zijn aan de gesproken taal. Het handalfabet, zoals mensen die doof zijn dit leren, is vaak te moeilijk. Voor mensen met een verstandelijke beperking hebben ze deze gebarentaal wat makkelijker gemaakt. Zo maak je geen hele zinnen zoals wij die kennen. Je maakt gebruik van bepaalde gebaren, en deze gebaren vormen een zin. In de gesproken taal zal je zeggen: Ik maak een grapje In de gebaren taal doe je:
Dit is het gebaar van grapje. Het X je en de pijl betekent: de vinger maakt zich los van het lichaam. Om dit gebaar goed uit te voeren, zet je je duim onder je kin, en strijk je langs de onderkant van je kin naar voren.
SAW DC 32 Totale communicatie
5
Als je gebarentaal gebruikt, is het belangrijk dat cliënten over een goede motoriek beschikken. Dit om de gebaren goed te kunnen maken. Het is ook belangrijk om de gebaren goed aan te leren, en hiermee te blijven oefenen. Ook als begeleider maak je dan gebruik van deze gebaren. Dit moet je consequent blijven doen om te voorkomen dat gebaren weer vergeten worden. Je leert de cliënten in eerste instantie die gebaren aan die ze in het dagelijkse leven het meeste gebruiken. Dit zullen gebaren zijn als: werken, eten, drinken, slapen enz.
6
SAW Digitale Content
5 Pictogrammen Pictogrammen zijn eenvoudige tekeningetjes / plaatjes die een voorwerp, situatie of gebeurtenis voorstellen. We kennen ze allemaal. Het bordje van de nooduitgang, het bord van de bushalte en het bordje verboden te roken.
In Nederland zijn er ongeveer 39 verschillende pictogramsystemen bekend. In de gehandicaptenzorg zie je het “vijfhoek” pictogram veel. Dit systeem is in 1991 ontwikkeld door het kinderdagverblijf “De Vijfhoek” op basis van een Zweeds systeem. In het Vijfhoek Pictogrammen Systeem zijn de afbeeldingen wit tegen een zwarte achtergrond. Het witte gedeelte is daarbij de betekenis (het plaatje). De eenvoudige combinatie van wit en zwart maakt een pictogram duidelijk herkenbaar. Het systeem is bedoeld voor mensen die niet of in zeer beperkte mate kunnen praten. Met de pictogrammen kunnen zij communiceren met hun omgeving. Tevens is het bedoeld voor personen die de gesproken taal slecht begrijpen of er moeite mee hebben gebeurtenissen in tijd te overzien. De pictogrammen kunnen de taal concreet maken en een dagprogramma in beeld brengen.
Picto’s kunnen op allerlei manieren worden gebruikt. Zo heb je de kaartjes, stickers, pictoagenda’s en pictokalenders. Om inzicht te geven in tijd worden de kalender en de agenda gebruikt. Om inzicht te geven in gebeurtenissen / activiteiten worden de plaatjes het meeste gebruikt.
SAW DC 32 Totale communicatie
7
Er zijn zeer veel verschillende vormen over hoe je met deze kaartjes kan werken. Vaak zie je dat er pictoborden worden gemaakt. Uit tests blijkt dat het voor mensen met een verstandelijke beperking makkelijker is om van boven naar beneden te “lezen” dan van links naar rechts. Dit is belangrijk voor het maken van een pictobord. Ook moet je erover nadenken of het een individueel bord of een groepsbord wordt. Heel belangrijk hierbij is de cliënt. Weet de cliënt nog wat hij moet doen als alle picto’s van de anderen er ook bijhangen? Als een activiteit klaar is, dan zal dit ook inzichtelijk moeten worden. Je kunt dan bijvoorbeeld de picto in een bakje laten doen. De cliënt weet dan dat de activiteit klaar is. Dit noemen ze ook wel een klaarbakje. Je kunt ook een rood kruis over de picto heen plakken. Deze activiteit is al geweest. Dit kun je ook inzetten als er activiteiten op het programma staan die niet door kunnen gaan. Fiona werkt op een dagcentrum. Om inzicht in de dag en de activiteiten te hebben heeft Fiona een individueel pictobord. Iedere maandag gaat Fiona gymmen. Die ochtend leest de begeleider in de agenda dat de vloer in de gymzaal gedaan wordt. Ze kunnen niet in de gymzaal terecht. Op het pictobord van Fiona hangt wel de picto van gymmen. Hier hangt een rood kruis doorheen. Zo ziet Fiona dat het gymmen niet door kan gaan.
Nu kun je bedenken, dan hang je de picto toch gewoon niet op? Dit zal voor Fiona ook verwarring opleveren, omdat zij best weet dat ze op maandag gaat gymmen. Het pictobord maakt voor haar duidelijk wanneer ze gaan. Werken picto’s niet voor een cliënt dan zou je in plaats van picto’s ook (eigengemaakte) tekeningen kunnen gebruiken.
8
SAW Digitale Content
6 Foto’s Foto’s zijn een goed communicatiemiddel. Wij gebruiken ze in ons dagelijkse leven ook. Als je iemand vertelt over de geweldige vakantie die je hebt gehad aan dat prachtige witte strand… Het is voor degene die er niet bij was makkelijker voor te stellen als er foto’s van zijn. De foto is een herkenbare weergave van de werkelijkheid. In het vorige hoofdstuk hebben we het gehad over pictogrammen. Er zijn ook cliënten die geen pictogrammen kunnen “lezen”. Ze snappen niet wat het plaatje betekent. Voor deze cliënten kun je met foto’s werken. Deze foto’s kun je als begeleider zelf maken. Het onderwerp moet duidelijk herkenbaar op de foto staan. De achtergrond kan het beste neutraal zijn. Een appel tussen het andere fruit is moeilijk te herkennen. Het onderwerp op de foto moet overeenkomen met de werkelijkheid. Let daarbij op de kleur, vorm grootte, positie. Bijvoorbeeld:
En niet:
SAW DC 32 Totale communicatie
9
Verder kun je de foto’s ook ophangen op het picto- / fotobord. Maar je kunt ook een klapper maken met foto’s erin. Ook kun je de foto’s lamineren en deze tijdens de activiteit bij de cliënten laten. Zo begrijpen ze dat een bepaalde foto bij een bepaalde situatie hoort.
Foto’s worden ook vaak ingezet bij cliënten die niet of nauwelijks praten. Ze hebben dan een fotomapje waar foto’s inzitten van thuis, pappa, mamma, broers of zussen. Maar ook van hun favoriete speelgoed, dagjes uit enzovoort. Door het aanwijzen van de plaatjes kunnen cliënten toch vertellen wat ze hebben gedaan, of nog gaan doen. Yvonne komt binnen, ze is helemaal opgewonden. Ze komt net bij haar ouders vandaan. Daar heeft ze een weekendje gelogeerd. Ze zwaait al met haar fotoboek. Leuk! Even kijken wat ze heeft gedaan het weekend. Yvonne kan namelijk niet praten. In haar fotoboek zitten foto’s van afgelopen weekend. Toch handig met een digitale camera en een printer heb je zo een paar foto’s. Voor Yvonne ideaal! Vol trots laat ze zien wat ze allemaal heeft beleefd.
10
SAW Digitale Content
7 Voorwerp gerichte communicatie Als cliënten geen picto’s, tekeningen of foto’s begrijpen, wat dan? Toch valt er dan heel goed met ze te communiceren. Deze communicatie verloopt via voorwerpen. Ook dit herkennen en gebruiken wij allemaal. Iemand die zijn jas aandoet, die gaat weg. In plaats van een foto of picto die een activiteit laat zien, gebruik je een voorwerp. Een beker betekent drinken en een bord betekent eten. Bij voorwerpgerichte communicatie hoeft het voorwerp geen verbintenis te hebben met de activiteit. Als je dat ene voorwerp maar altijd gebruikt om die activiteit mee weer te geven. Het is voor de begeleiders wel handig als er een logica achter zit. Bij Sanne wordt gebruik gemaakt van voorwerpgerichte communicatie. De voorwerpen en de bijhorende activiteiten staan vast. Eten = bord Drinken = beker Wandelen = kralenketting In bad gaan = eendje. Sanne is het liefste buiten. Wandelen, dat is pas heerlijk. Als de begeleider van Sanne met de kralenketting aankomt, krijgt ze een grote glimlach op haar gezicht. Ze weet het al. Ze gaan naar buiten.
Cliënten moeten eerst leren dat een bepaald voorwerp bij een bepaalde activiteit hoort. Dit kun je o.a. aanleren door backwards chaining. Dit betekent letterlijk terugwaarts koppelen. Aan het wandelen van Sanne is het volgende vooraf gegaan: Stap 1: Sanne jas aandoen, en mee naar buiten nemen. De begeleider van Sanne vertelt duidelijk wat ze gaan doen. “Sanne we gaan wandelen”. Bij het woordje wandelen, krijgt Sanne de ketting. Deze stap blijf je herhalen totdat Sanne weet wat de ketting betekent. Stap 2: Na het jas aantrekken en vlak voordat jullie naar buiten gaan geef je Sanne de ketting en vertel je wat ze gaat doen. Stap 3: In de gang voordat de jas aangaat krijgt Sanne de ketting en vertel je wat ze gaat doen. Stap 4: Tijdens het loopje naar de gang waar de jassen hangen krijgt Sanne de ketting en vertel je wat ze gaat doen. Stap 5: Sanne krijgt de ketting op haar stoel. Je vertelt Sanne wat ze gaat doen. Stap 6: Sanne ziet de ketting, Sanne weet wat ze gaat doen.
SAW DC 32 Totale communicatie
11
Bij voorwerpgerichte communicatie is het heel erg belangrijk dat je de voorwerpen consequent blijft gebruiken. Het kan best een tijdje duren voordat cliënten weten welke activiteit bij welk voorwerp hoort. Als je deze voorwerpen niet gebruikt, is de kans groot dat ze vergeten bij welke activiteit het hoort. Dan kan je opnieuw beginnen met aanleren. Voorwerpgerichte communicatie kun je op verschillende manieren aanbieden. Je kunt per activiteit een voorwerp pakken en geven, of je maakt de dagindeling overzichtelijk. Bij het inzichtelijk maken van de dagindeling, kun je een cd kast gebruiken. Deze kasten hebben mooie vierkante vakjes. Per vakje leg je een voorwerp. Ook binnen voorwerpgerichte communicatie maak je gebruik van een klaarbak. Deze klaarbak moet wel wat groter zijn dan een klaarbak van de pictogrammen. Hier kun je bijvoorbeeld een vuilnisemmer voor gebruiken. Ruben werkt met voorwerpgerichte communicatie. Ruben is naar dagbesteding en het is 30 graden. Het is tijd om te gaan drinken. Ruben krijgt van zijn begeleider een drinkbeker. Deze is leeg en is zijn “voorwerp” (ook wel verwijzer genoemd). Ruben staat op uit de zitzak en gaat aan de tafel zitten. De begeleider van Ruben schenkt in een andere beker wat te drinken in. Zoals altijd drinken ze twee bekers. Ruben heeft nog steeds zijn verwijzer vast. De begeleider van Ruben haalt de klaarbak van Ruben op. Hij vertelt Ruben dat het drinken klaar is en ondersteunt zijn woorden met het gebaar van klaar. Ruben steekt zijn hand met de beker in de klaarbak. Hij kijkt naar zijn begeleider en haalt zijn hand er weer uit. Hij heeft nog steeds zijn beker vast! Ruben geeft de beker aan zijn begeleider en duwt de hand met de beker erin naar de limonade. Het is heel duidelijk wat Ruben hier communiceert. Hij heeft nog meer dorst en wil graag nog een beker limonade.
12
SAW Digitale Content
8 Overige vormen van communicatie Naaste deze meer voorkomende vormen van communicatie, zijn er nog veel meer vormen. Voorbeelden hiervan zijn spraakcomputers, wangalfabet, communicatie via de vingertoppen enz. Deze vormen komen relatief weinig voor in de gehandicaptenzorg. Maar ze zijn er wel! In dit thema besteden we er verder geen aandacht aan. Dit zijn vormen van communicatie die je echt in de praktijk zal moeten leren. Stukje uit de Klik van juli / augustus 2008 over communicatie met doofblinde cliënten: Niets gaat hier snel. De begeleidsters vertellen met handgebaren alles wat er gebeurt. Wil de fotograaf dat Inge van Steinvoorn met de ene cliënt poseert, Dan vertelt ze eerst aan de ander dat die even moet wachten. Omdat de cliënten de gebaren niet kunnen zien maar moeten voelen, heten het vierhandengebaren: van elke persoon zijn beide handen nodig om elkaar te verstaan. Het team zorgt voor een veilige voorspelbare omgeving. Het is geweldig hoe de medewerksters met hun cliënten optrekken. De hele tijd zijn zij voor hen beschikbaar: zij staan op de eerste plaats, hun keuze en hun temp zijn doorslaggevend. Ze gaan niet naar het activiteitencentrum maar brengen de hele dag door met hun vaste begeleiders, in hun vertrouwde omgeving. Ine begeleidt vandaag Gerard. Hij ziet of hoort helemaal niets. Inge laat hem haar persoonlijke verwijzer voelen, dat is een voorwerp of lichaamsdeel waaraan de cliënten de personeelsleden herkennen. Bij Inge is het har pols. “Ik draag nooit sieraden, de meeste anderen wel. En dit is makkelijk, ik kan mijn verwijzer nooit vergeten. Collega’s roepen wel eens, bijvoorbeeld uit de badkamer, om hun verwijzer”. Bewoners kennen verwijzers snel en, zegt Griëtte: “Ze herkennen je ook aan je huid en je geur.” Als Gerard is aangekleed, komt hij met Inge de groepsruimte in. Ze gaat nar zijn plan-kastje. Daarin heeft Inge de voorwerpen klaargelegd die verwijzen naar de activiteiten die op komst zijn: lepel (eten), tandenborstel, stukje leer (zitten op de bank), mapsluiter (postmap ophalen in het servicegebouw), koffiekopje. Een voor een laat Inge hem de voorwerpen voelen en in een vakje leggen. Nee, we gaan dit nu nog niet doen, we zijn aan het plannen, maakt ze hem met handgebaren duidelijk. Het is voor Gerard een inspannende bezigheid, hij heeft er zelfs een pauze bij nodig. Inge laat hem een voorwerp net zo lang vasthouden als hij wil. Als het plannen n zeker tien minuten klaar is (gebaar klaar) mag Gerard zijn eerste verwijzer pakken: de paplepel. Zijn eten staat al op tafel. De begeleidsters denken voortdurend vooruit: alles moet klaarstaan voor ze een cliënt alert laten worden en vragen iets te doen. Als ze even weglopen om iets te pakken, kan de aandacht alweer weg zijn. Onder het eten zit Inge vlak bij Gerard, ze houdt met har benen contact met hem: “Zo weet hij dat ik er ben, als hij mij nodig heeft.” Gerard ruikt de pap, en als hij daarvoor klaar is begint Inge hem die te geven.
SAW DC 32 Totale communicatie
13
9 Tips voor de praktijk 1
Hoe communiceer je? Ga niet zelf bedenken hoe jouw cliënt communiceert! Overleg altijd met een logopediste welke vorm van communicatie je in gaat zetten. Maar ook vooral hoe je hem in gaat zetten. Misschien moet je voor de rust van een cliënt maar 1 picto ophangen, of alleen die tot de koffie of juist wel voor de hele dag. Overleg hierover met je collega’s, logopediste en als het nodig is, met de gedragskundige.
2 Sta ervoor Het is belangrijk dat iedereen dezelfde manier van communiceren gebruikt bij een cliënt. Het heeft weinig tot geen zin om de enige te zijn die op die manier communiceert met de cliënt. Iedereen moet achter de gekozen vorm staan. Tegenwoordig zie je wel dat begeleiders het belangrijk vinden als cliënten zelf kunnen zeggen of ze iets wel of niet willen. 3
Gebruik ondersteunende middelen daar waar het kan! Als jij als medewerker van een dagbestedingvorm verantwoordelijk bent voor de nieuwsbrief voor cliënten, dan kun je ook gebruik maken van ondersteunende communicatie. Als de nieuwsbrief gaat over het uitje naar het zwembad kun je een picto toevoegen van zwemmen.
4
Zelf regelen Cliënten kunnen heel veel zelf regelen. Hang iedere morgen een paar picto’s op van dingen die moeten gebeuren die dag. Planten water geven, koffie zetten, afwassen enz. Laat de cliënten bij binnenkomst allemaal 1 taak pakken die ze die dag moeten doen. Je zult zien dat deze taken ook zijn gedaan aan het einde van de dag. Cliënten weten precies wat er van ze verwacht wordt.
5
Iedereen communiceert! Ook cliënten waarvan je denkt dat ze echt niet communiceren, doen dit wel. Dit zal alleen anders zijn dan de beschreven manieren in dit thema. Let vooral op gezichtsuitdrukkingen en lichaamstaal. Maak eens video opnames of observeer eens bij bepaalde activiteiten. Je zult zien dat ze communiceren!
6
Schrijf op! Er zijn cliënten die hun eigen taal spreken. Ze hebben bepaalde klanken of woorden waarvan wij als begeleiders in eerste instantie niet weten wat ze bedoelen. Maak hier een boekje van. Zo kunnen nieuwe collega’s deze woorden ook snel leren en begrijpen.
14
SAW Digitale Content