TOON No.1, 2015 Frans Hals Museum | De Hallen Haarlem 1
VOORWOORD
Beste Lezer, TOON. TOONaangevend. De TOON zetten. TOONbeeld zijn van. TenTOONstellen. Tonen in de letterlijke en figuurlijke zin. Het is een van de basistaken van het museum. Er voor zorgen dat de kunstwerken, in eigen collectie en in bruikleen, niet alleen in optimale omstandigheden bewaard en onderzocht worden maar ook dat ze geTOONd worden aan een zo groot mogelijk geïnteresseerd en liefst ook gepassioneerd publiek. Dat is een Halszaak. Daarin ligt de verbinding tussen wat Halszaken was en wat TOON zal worden. In beide bladen stond en staat de basismissie van het museum — in wezen van elk museum — om kunstwerken te laten spreken, ze ‘in tune’ te brengen met de bezoeker en daardoor zo veel mogelijk betekenisregisters opentrekken, centraal. Het museum kiest er sinds kort vaker voor de digitale weg om informatie te verspreiden maar omdat we ook graag prettig ouderwets blijven en houden van ‘tastbare’ dingen die je kunt vasthouden, aanraken (en misschien ook wel weer weggooien), wilden wij ook in dit virtuele tijdperk nog een gedrukte missive uitbrengen. Halszaken, drie keer per jaar en in dunne versie, werd daarom TOON, een keer per jaar en in dikke versie. TOON is het ‘huisblad’ van het Frans Hals Museum en de Hallen Haarlem. TOON kijkt terug op wat er zich de voorbije maanden in het museum heeft afgespeeld, op beide locaties aan Groot Heiligland en aan de Grote Markt, maar geeft u ook alvast een voorproefje van wat er komen gaat. TOON is in die zin echt een Januskop, die twee richtingen opkijkt, terug en vooruit. TOON wordt samengesteld door een redactieraad van museummedewerkers en Vrienden onder de deskundige leiding van Chris Muyres. TOON is qua inhoud constant maar zal in verschijningsvorm telkens weer een andere gedaante aannamen. Het ‘jasje’ van TOON of beter zijn outfit wordt immers ieder jaar ontworpen door een aanstormend talent, in 2015 heeft Corinne ??? de eer om de spits af te bijten en TOON letterlijk en figuurlijk gestalte te geven. Het ziet er dan ook naar uit dat de TOON niet alleen 2
3
Ann Demeester
een nuttig instrument zal zijn om op de hoogte te blijven van wat er binnen de muren van het museum speelt maar ook een felbegeerd Collector’s Item zou kunnen gaan worden. We hebben in de voorbije maanden — via de direct en indirecte weg — toen TOON volop in de maak was, veelvuldig vragen en opmerkingen gekregen over de naam van dit nieuwe blad. Of TOON verwees naar Antoon Erftemeijer, conservator Moderne Kunst en drijvende kracht achter Halszaken ? Of TOON een broertje is van de gelijknamige nieuwsbrief met ® van Eneco, de energie-gigant of de slimme thermostaat Toon® ? Het antwoord op die beide vragen is een volmondig Nee. Wel blijven wij Antoon Erftemeijer tot de redactieleden rekenen van en zijn we ervan overtuigd dat het museum meer dan ooit een distributeur van mentale en geestelijke energie is, artistieke elektriciteit. Vaak werd ook de link gelegd naar een steeds groeiende reeks antropomorfe lifestylebladen en personality-tijdschriften die in navolging van de LINDA, een persoonsnaam hebben en daardoor ook een menselijke uitstaling of voorkomen:, JAN, WENDY, JEZUS, MAARTEN, het ter ziele gegane GOEDELE en het nieuwbakken kunstblad VINCENT. We kunnen niet ontkennen dat het door ons hoofd heeft gespeeld en er wellicht een ironische knipoog in de naam TOON verweven zit. Echter, bovenal is TOON geen slappe variant op de LINDA maar een man uit 1 stuk, als een goede meid op zijn toekomst voorbereid maar met een grote interesse in het verleden. Met het oog op morgen en met aandacht voor gisteren. Als het geen slogan van Christie’s zou zijn voor de avondveiling in New York van 11 mei 2015 dan zouden wij het graag hebben over ‘Looking forward to the past’ en daaraan toevoegen ‘Looking back to the future. Uitkijkend naar het Verleden, terugkijkend op de Toekomst. Dat is TOON. En hij staat vanaf nu helemaal tot uw dienst. Met vriendelijke groet Ann
HALS OP DE HUID Frans Hals Werk in uitvoering
Frans Hals Museum 13 juni — 27 september 2015 De drie regentenstukken van Frans Hals behoren tot de belangrijkste en invloedrijkste schilderijen van de meester. De topstukken worden in 2014–2016 voor het eerst in 100 jaar onderzocht en gerestaureerd. De tentoonstelling biedt de bezoeker een kijkje achter de schermen van het museumbedrijf en toont de voortgang van dit toonaangevende restauratieproject. Voor de ogen van het publiek gaan de restauratoren op zaal aan het werk.
Niet storen a.u.b.
Liesbeth Abraham is één van de restauratoren van het Frans Hals Museum, die tijdens de expositie Werk in uitvoering live in de museumzaal aan het meesterwerk Regentessen van het Oudemannenhuis van Frans Hals zal werken. Hoe is dat eigenlijk, om letterlijk en figuurlijk in contact te zijn met zo’n uniek meesterwerk?
Jan van Scorel Een hemelse ontdekking Frans Hals Museum 14 november — 13 maart 2016
Schilder en geestelijke Jan van Scorel introduceerde de Italiaanse Renaissance in Nederland. Een van de belangrijkste werken uit zijn Haarlemse periode is De doop van Christus. Recent werd dit fascinerende werk in het museum gerestaureerd, waarbij nieuwe gegevens aan het licht kwamen over de ontstaansgeschiedenis, over Van Scorels schilderwijze en over de (waarschijnlijk later aangezette) bovenste plank van het paneel: ontdekken we daar onder de verflagen de contouren van God de Vader?
‘De laatste fase van het restaureren en wat ik het liefst doe, is het ‘ontstoren’, zoals wij dat noemen. Beschadigingen, verkleuringen en oude retouches zorgen er vaak voor dat je het schilderij niet meer kunt waarnemen zoals het bedoeld was. De dieptewerking is verdwenen en je oog raakt volledig gefixeerd op dingen die er niet toe doen. Als we na uitgebreid onderzoek en overleg in het stadium komen dat we dat kunnen gaan herstellen, bijvoorbeeld door stipje voor stipje te retoucheren, zie je langzaam hoe een schilderij weer tot leven komt. Dingen die stoorden en afleidden, verdwijnen naar de achtergrond. Hier bijvoorbeeld, bij de meest rechtse figuur van de Regenten, ga je opeens weer zien hoe de plooien van de mouw lopen en dat Frans Hals de arm echt naar voren heeft laten komen. Terwijl het eerst allemaal heel plat leek en je bijna zou denken dat hij maar een matige schilder was. Dat maakt dat de fase van het ontstoren enorm veel voldoening geeft. Je ziet meteen resultaat van je werk, doordat de bedoelingen en de vaardigheid van de kunstenaar weer aan het schilderij zijn af te lezen.’
Priegelen
Detective
‘Van mijn achtste tot mijn elfde woonde ik met mijn ouders in New York, in het Chelsea Hotel, omringd door schrijvers, muzikanten en kunstenaars. Leuk, maar kunstenaar wilde ik zelf niet worden, ik wilde detective worden. Dus hing ik een advertentie op in de lobby: ‘private detective, 50 cents plus expenses’. Toen zich echt een klant meldde — er was ingebroken bij een hotelgast — ging ik extra vroeg naar bed om hem te ontwijken. Mijn vader heeft toen het een en ander moeten rechtzetten, maar detective ben ik uiteindelijk toch geworden, zij het op een andere manier dan ik toen had bedacht. Als je een schilderij gaat restaureren, heb je namelijk ook te stellen met allemaal sporen en aanwijzingen: beschadigingen, overschilderingen, verkleuringen, eerdere herstelwerkzaamheden, afgesneden randen, zelfs vingerafdrukken. Met microscopen, uv-lampen, infraroodopnames, röntgenfoto’s en het blote oog proberen we die sporen te ontdekken, te herkennen en te duiden. Het interpreteren van al die kleine observaties en ze met elkaar in verband brengen, is denk ik één van mijn sterkste kanten in dit vak. Het achterhalen hoe de schilder te werk is gegaan, wat zijn bedoeling was en wat er naderhand allemaal is gebeurd met zijn werk. Dat is essentieel om op een verantwoorde manier te kunnen gaan restaureren.’
8
Meesterproef
‘Mijn ouders kenden iemand die restaurator van beroep was, dus ik wist dat het vak bestond. Maar in Nederland was er in de tijd dat ik ging studeren nog geen opleiding voor. Ik heb toen gekozen voor kunstgeschiedenis en ben tegelijkertijd heel ouderwets bij een privé-restaurator in de leer gegaan. Mijn stage deed ik bij het Frans Hals Museum. Ik bleef in totaal twee jaar omdat ik kon meehelpen mee met de restauratie van de schuttersstukken en onderzoek kon doen naar de techniek van Frans Hals. Na mijn studie kunstgeschiedenis ben ik naar het Hamilton Kerr Institute gegaan, verbonden aan de University of Cambridge, een specialistische opleiding voor restauratoren. Ik mocht daar werken aan onder andere een schilderij van Jan Davidsz. de Heem. Een stilleven met een kreeft en een broodje, een zilveren schaal en een koperen kandelaar, een fluwelen tafellaken en een zijden doek, een perzik, maar ook druiven en een citroen... Al die voorwerpen hebben een andere huid: de perzik een zachte, de druif een transparante, de citroen een bobbelige. De kreeft is hard, het broodje knapperig, het fluweel en het zijde hebben een heel verschillende glans, net als het koper en het zilver. Om dat schilderij te retoucheren, dat heeft echt het uiterste van me geëist, daar heb ik waanzinnig veel van geleerd! Het was zo verdomd knap geschilderd dat ik nergens mee wegkwam als het minder dan perfect was. Het was echt een meesterproef.’
‘Ik houd ontzettend van priegelen, dat moet ook wel als je dit werk wilt doen. Verder heb ik goede ogen en een vaste hand. Dat is een noodzakelijke combinatie van eigenschappen voor een restaurator. Geduldig ben ik minder, maar ik houd er wel van om heel lang met één ding bezig te zijn en me daarin helemaal te verliezen. Me ergens écht in verdiepen, dat vind ik heel bevredigend. Kunst restaureren is ook een vak waarin je nooit uitgeleerd bent en blijft groeien, wat is ontzettend fijn is.’
Ontlading
‘Om dat monnikenwerk, dat gepriegel te compenseren, heb ik in mijn vrije tijd iets nodig waarin ik me af en toe kan ontladen. Lange tijd was dat schaatsen, daar werd ik heel blij van. Tot ik een keer keihard viel en mijn oogkas brak. Toen werd ik me opeens heel erg bewust van de risico’s: mijn ogen en mijn handen — polsbreuk is de meest voorkomende blessure bij schaatsen — zijn mijn kapitaal. Ik heb nog niet echt een goede vervanging gevonden voor de ijsbaan, hoewel mijn volkstuin in de buurt komt. Daar ga ik helemaal los met snoeien en met grof geweld uit de grond rukken van onkruid. ‘Gardening with a vengeance’ noem ik het altijd.’
De dader op de huid
‘Wat ik het meest interessante en leuke vind aan mijn werk, is dat ik door heel geconcentreerd te kijken en analyseren — vooral tijdens het retoucheren — een beeld kan krijgen van wat een schilder als Frans Hals voor ogen stond en hoe hij dat probeerde
te bereiken. Zijn techniek maar vooral ook het proces van schilderen doorgronden. Hoe hij begon, wat hij veranderd heeft, waarom hij dat gedaan heeft en op welke manier. Op het doek waar ik nu aan werk, de Regenten, zaten allerlei vage vlekken en strepen, die steeds zichtbaarder zijn geworden door veroudering. Bijvoorbeeld omdat de olieverf met de jaren transparanter wordt en sommige pigmenten verkleuren. Toen ik al heel lang bezig was met de Regenten, zag ik opeens een patroon in die vlekken. In een soort van eureka-moment werd me duidelijk hoe Frans Hals het schilderij heeft opgezet, later van zijn originele plan is afgeweken en vervolgens de figuren wat lager heeft geplaatst dan in eerste instantie zijn bedoeling was. Wat tot dan toe niet veel meer dan een losse verzameling vlekken en strepen was, die we allemaal al honderd keer gezien hadden, kreeg in één klap samenhang en betekenis. Dat geeft absoluut een kick. Dan voelt het alsof je Frans Hals echt op de huid zit, alsof je heel even door zijn ogen meekijkt terwijl hij aan het werk is. Bij het Kröller-Müller Museum heb ik dat ook ooit gehad toen ik werkte aan een Mondriaan. Je zou denken dat zo’n strak, abstract werk kil is, maar dat bleek helemaal niet waar. Ik zag een zoektocht: eerst een lijn van een warm zwart ... nee, nee, beter een glanzend koel zwart... nee toch weer wat matter donkergrijs. En het blauw was niet goed, dus daar moet rood overheen... Dat eindeloze zoeken om het goed te krijgen, dat had ik niet verwacht bij Mondriaan. Inmiddels is zijn werk goed onderzocht, maar toen was dat nog niet zo bekend. Ik raakte helemaal ontroerd.’
9
BLOEMENGEKTE Bloemengekte
Frans Hals Museum 20 maart — 17 mei 2015 In het voorjaar sloeg de ‘bloemengekte’ toe in het Frans Hals Museum. De zalen en gangen waren versierd met bloemsierkunst in speciaal gemaakte bloemenvazen, tulpenvazen of in antieke potten. Verder maakte de bezoeker kennis met de rol van bloemen in de Gouden Eeuw. Zo was er een een authentiek Tulpenboek te bewonderen en werd op schilderijen de spot gedreven met de ‘tulpomania’, de waanzinnig gestegen vraag naar tulpenbollen in de 17de eeuw.
do try this at home
In de eerste lentemaanden worden de bezoekers van het Frans Hals Museum jaarlijks verrast met spectaculaire vazen vol bloemen in de museumzalen. Nieuwsgierig hoe Vibeke Struben en haar team al dit moois in elkaar steken? Ze onthult hier enkele van haar tips & tricks.
Het ene boeket is wild en uitbundig, het ander heel verstild, maar elke vaas in de museumzalen verraadt de natuurlijke en vrije hand van Vibeke Struben en haar team. En wat zo bijzonder is: Vibeke klaart deze klus zonder een speciale opleiding bloemschikken gevolgd te hebben.
•
•
• •
•
• • •
•
•
18
Fotografie: Gert Jan van Rooij.
Tips voor het maken van een groot boeket:
Wat moet je weten als je het zelf thuis in de vingers wilt proberen te krijgen?
Vibeke Struben: ‘Mijn eerste en eigenlijk enige regel is: het geheel moet kloppen, in balans zijn met de plek waar de bloemen komen te staan. Ik heb eens iemand gesproken bij een bloemenwinkel, die heel creatief was en een opleiding bloemdecoratie had gevolgd. Ze had zich vaak belemmerd en gefrustreerd gevoeld door het stijve stramien waarbinnen ze moest werken tijdens haar opleiding. Zelf werk ik puur vanuit mijn gevoel, ik houd van natuurlijke boeketten. Ik kijk eerst naar de plek waar het moet komen, dan vormt zich een beeld en van daaruit ga ik beginnen. Dus eigenlijk werk ik van achteren naar voren. Ik heb daarbij wel zelf de technieken moeten uitvinden. Eigenlijk ontstaat dit avontuur in het bos, of langs de kant van de weg, waar ik zoek naar grillige takken, die samen een mooie structuur vormen. Ik kijk daarbij goed naar de kromming van de takken, zodat ze in de richting die je bedoelt in de vaas zullen komen te staan. Je hebt rechts- en linksdraaiende takken nodig, hangende en staande, pluk er voldoende, soms kun je ze niet gebruiken. Naast de bloemen, die ik vaak op de veiling koop, knip ik ook wel groen en bloemen van struiken, die ik bij een tuincentrum vind, afhankelijk van het seizoen bijvoorbeeld een rozenstruik. Dat geeft in tegenstelling tot losse rozen met rechte stelen een natuurlijkere vorm. Ik heb altijd een beeld voor ogen voordat ik begin, daar werk ik naar toe, maar soms zijn de takken anders of kan ik bepaalde bloemen niet krijgen, dan moet ik dat beeld bijstellen. Je moet kortom accepteren dat het niet altijd exact zo wordt als je oorspronkelijk bedacht had.’
‘Eigenlijk ontstaat dit avontuur in het bos, of langs de kant van de weg, waar ik zoek naar grillige takken, die samen een mooie structuur vormen.’ Hier combineert Vibe Struben zelf gesnoeide takken met extra lange tulpen.
Stem de kleuren af op de omgeving waarin de bloemen komen te staan, dat kan in harmonie zijn (ton sur ton) of juist in contrast. Begin vanuit het midden met het opzetten van het groen en de takken en bepaal daarmee de hoogte en vorm, dit mag heel grillig zijn. Zet de takken vast in oase, zodat je er een natuurlijke structuur aan kunt geven en ze blijven staan waar je ze hebben wilt. In dat geval kan je natuurlijk geen doorzichtige vaas gebruiken. Steek het te gebruiken groen en de bloemen zoveel mogelijk vanuit het midden. Haal het meeste groen van de onderkant van takken en bloemen af. Zorg er in ieder geval voor dat er zo min mogelijk blad en groen in het water staat. Kies voor verschillende vormen bloemen, bijvoorbeeld aarvormige bloemen als ridderspoor, lupines voor kleur bovenin, daarnaast roos- en kelkvormige bloemen. Soms heb je een zogenaamde ‘breier’ nodig: fijne, verstrooiende bloemen als fluitenkruid en dille. Dat hangt af van het karakter van het boeket. Platte bloemen zoals gerbera’s zijn het lastigst. Ze passen slecht in het natuurlijke en bovendien timmeren ze een boeket vaak dicht, maar bij een opdracht moet je soms concessies doen... Gebruik voor zover dat mogelijk is bloemen van het seizoen, dat is altijd het mooist. Verdeel de bloemen niet te gelijkmatig over het boeket, maak kleine ‘schilderijtjes’. Draai de bloemen zodanig dat ze je aankijken, en zorg vooral dat het boeket geen platte achterkant heeft, ook al zie je alleen de voorkant. Loop er af en toe omheen om te checken of de vorm in balans is. Gebruik eventueel nog een extra tak om diepte te maken. Het is goed om soms even weg te lopen en afstand te nemen. Je ziet dan beter wat er ontbreekt, of wat juist te veel is, als je er weer fris tegen aan kijkt. Maak de vaas niet te vol, beoefen de kunst van het weglaten. 19
De ‘borstenvaas’ van glaskunstenaar Bernard Heesen echoot de geschilderde borsten op de achtergrond. Vibeke Strube zette er wit met groene anthuriums in, die door hun vlezige en erotische karakter ook een relatie aangaan met de het schilderij.
Sylvia Willink poseert voor het schilderij Rustende dryade. Fotografie: Nico Koster.
Fotografie: Gert Jan van Rooij.
20
21
SYLVIA WILLINK PORTRET VAN EEN MUZE
Willinks echtgenote en muze vroeg haar man om het gezicht van dit portret uit 1975 opnieuw te schilderen, wat hij vijf jaar later inderdaad deed. Fotograaf: xxxx.
Op één hoogte geplaatst worden met de Venus van Botticelli, een veel groter compliment kun je als vrouw toch niet krijgen! Het overkwam Sylvia Quiël toen de beroemde schilder Carel Willink haar in het vizier kreeg. Tijdens de opening van een expositie van háár schilderijen — Sylvia Quiël was en is zelf ook kunstenares — ontdekte Carel Willink zijn laatste muze. De befaamde schilder raakte die dag in 1974 gecharmeerd van Quiëls werk, maar veel meer nog van haar verschijning. Hij noemde haar in een radiogesprek kort na de vernissage ‘dat blonde wezen met dat Botticelli haar en die Botticelli-handen.’ Nadat zij zich op haar beurt in een interview liet ontvallen hoe zeer ze Willink bewonderde, belde hij haar op en bekende: ‘Ik had toen tijdens die opening met je willen vluchten’. De schilder zat op dat moment in een huwelijkscrisis met zijn hyper-extravagante vrouw Mathilde. Daaraan zou hij met Sylvia inderdaad ontsnappen, om het levensgeluk te hervinden. Thuis, zittend onder een prachtig doek van haar in 1983 overleden man, vertelt Sylvia Willink — Quiël met een glinstering in de ogen: ‘In de zomer van 1975 kwam Carel bij mij thuis op bezoek. Het was pas de tweede of derde keer dat we hadden afgesproken om elkaar te zien. De kleffe, bloedhete dagen regen zich die zomer aaneen en ik droeg een luchtige sarong. Toen ik maar bleef zuchten over de hitte zei Carel opeens: ‘dan doe je dat dingetje toch uit!’ ‘Oh! De schilder wil weten wat voor vlees hij in de kuip heeft!’ dacht ik. Ik vond het wel geestig, liet die sarong van me af glijden en dacht bij mezelf: ‘kijk maar dan.’ Het was absoluut niet zijn bedoeling om me meteen te bespringen, het was een esthetische interesse en ik voelde me geflatteerd. Dat ik Willinks muze werd, verliep heel natuurlijk. Nooit eerder was ik model geweest voor een schilder en ik zou ook voor niemand anders uit de kleren zijn gegaan dan voor mijn lieve Carel. Hij heeft trouwens altijd alleen zijn eigen echtgenotes gevraagd om naakt voor hem te poseren. Professionele modellen, dat vond hij helemaal niks. Zijn 22
opvatting was: je kunt een naakt schilderen of een portret, maar een ware kunstenaar laat naakt en portret versmelten tot iets wat daar bovenuit stijgt. Dat is wat hij nastreefde. Niet alleen iemands lichaam vastleggen, maar óók de ziel vangen.’
Elkaars muzen
‘Datzelfde jaar nog, 1975, trok ik bij hem in, hier in dit huis tegenover het Rijksmuseum. Behalve geliefden, waren we van meet af aan ook elkaars muzen. Ik niet alleen de zijne dus, maar hij ook de mijne. Het was heel gelijkwaardig, we wilden elkáár schilderen. We werkten een tijdje samen in het atelier van Carel, op de zolderverdieping, waar grote dakramen zijn met noorderlicht. Totdat ik besloot het beeldhouwen weer op te pakken. Dat geeft te veel stof om in een schildersatelier te kunnen doen, dus deed ik het beneden. Kijk, ik kan wel schilderen en ik heb veel geleerd van Carel, maar ik kon me natuurlijk absoluut niet met hem meten. Bovendien werd ik dat gezeur van de buitenwereld moe. ‘U schildert toch ook?’ werd dan een beetje badinerend gevraagd. Ik had op het Instituut voor Kunstnijverheid gezeten — nu is dat de Rietveld Academie — en in die tijd werkte ik zo nu en dan met klei. Dat lag me goed, het ging gewoon vanzelf eigenlijk. Carel vond het leuk dat ik iets anders ging doen en voor mezelf was het een bevrijding. Ik herontdekte hoe heerlijk beeldhouwen is. Iets maken dat je kunt vasthouden en aaien en waar je omheen kunt. Het hoofd van Carel met die prachtige ogen van hem, dat is ook zó dankbaar, zo fascinerend en karakteristiek. Kijk,’ zegt ze, terwijl ze wijst naar het schitterende bronzen hoofd op de schoorsteen, ‘zijn ogen heb ik ingelegd met labradoriet, want hij is een ziener, hij moet kijken. Daarbij: Carel was dol op de Grieken en die deden dat ook bij hun bronzen.’ Buiten, op een steenworp 23
Chris Muyres
O MUZE! Inspirerende personen in de Nederlandse kunst sinds 1850 De Hallen Haarlem 6 juni — 30 augustus 2015
Hoe komen kunstenaars aan hun inspiratie? Niet zelden dankzij muzen: personen die een uitzonderlijke betekenis voor hen hebben. Deze tentoonstelling in De Hallen Haarlem Zomerserie onderzoekt welke muzen — vrouwen maar ook mannen, moeders en minnaars, collega-kunstenaars en kinderen — van betekenis waren voor de moderne Nederlandse kunst. Met een breed scala aan schilderijen, fotowerken, films en ruimtelijke werken uit de 19de, 20ste én 21ste eeuw, van onder anderen Jan Sluijters, Isaac Israels, Jan Toorop, Carel Willink, Gijs Frieling, Manon de Boer en Pavel van Houten.
afstand in het Carel Willinkplantsoen, staat sinds 2000 een borstbeeld van Sylvia Willinks hand dat al even geslaagd is. In huis hangen ook mooie geschilderde portretten.’Dat van Carel met de kat heb ik na zijn dood gemaakt, pas toen heb ik het schilderen weer opgepakt. Ik noem het ‘de twee engelen’, want ze zijn er allebei niet meer. Ik had gehoopt dat Carel 93 of 103 was geworden in plaats van 83, maar helaas. Even goed kan en wil ik hem keer op keer blijven schilderen, steeds opnieuw dat gezicht zo mooi mogelijk uitdrukken, zo idealistisch mogelijk. Ook nu nog.’ Eens een muze, altijd een muze, zo kun je concluderen uit Sylvia Willinks woorden. De schilder blijft haar meer dan dertig jaar na zijn overlijden nog onverminderd inspireren. Zelf zal ze natuurlijk voor eeuwig muze van Carel blijven door de drie prachtige portretten die hij van haar maakte. Ze is bovendien een heel waardige laatste muze als je ziet hoe zorgvuldig en liefdevol ze Willinks nalatenschap beheert, inclusief het huis en het atelier waar Willink nagenoeg al zijn meesterwerken schilderde. ‘Carel betrok dit appartement in 1934,’ vertelt ze, ‘en eigenlijk is er niets veranderd in al die jaren. De vloerbedekking is vernieuwd, dat soort dingen, maar alle meubels staan nog op hun plaats. Ook het grijs-blauw van het houtwerk is nog altijd de kleur die Carel koos. Hij was gek op dat blauw, je ziet het terug in zijn schilderijen. De door hem gekoesterde boeken staan nog in de kasten en de klassieke muziek waarvan we hielden, klinkt hier nog dagelijks.’ In het atelier op de zolderverdieping, is het is alsof de schilder elk moment zelf kan binnenstappen om de penselen en paletmessen weer op te pakken en door te werken aan het onvoltooide doek dat op de ezel is achtergebleven. ‘Al Carels penselen zitten nog in de laatjes, hij bewaarde ze ook als ze niet meer bruikbaar waren, dus sommige zijn nog van vóór de oorlog. Nu werk ik alleen in het atelier, maar als ik hier ben, ben ik bij Carel.’
De muze als zichzelf, als Venus en als dryade
‘Dit atelier is natuurlijk ook de plek waar ik heb geposeerd voor de drie portretten die Carel van me heeft gemaakt. De Rustende Venus II, die deze zomer in Haarlem te zien is, was het derde schilderij waarvoor ik model was. Carel zei: ‘Ik ga je in dezelfde houding schilderen als Wilma in 1931.’ Dat was zijn eerste Rustende Venus, het moest een echo woorden van dat schilderij, ook levensgroot. Wilma was een heel goede echtgenote voor hem geweest, waar hij de hele oorlog mee heeft doorgemaakt. Op haar 55e overleed ze plotseling aan een hersenbloeding, een vreselijke schok voor Carel. Hij had heel warme herinneringen aan haar en ik vond het een 24
mooi gebaar dat hij haar op deze manier wilde eren. Het poseren duurde eindeloos, maar het was leuk en heel spannend. Zo’n levensgroot naakt schilderen is een enorm karwei. Alles bij elkaar duurde het zeker een maand. Carel maakte foto’s, mat mijn hele lijf op met passers en schilderde dan eerst de onderlaag met tempera, waarbij hij licht en schaduw aangaf. Na de onderschildering namen we een paar dagen rust om de aanloop te nemen naar bovenschildering, zodat het allemaal een beetje te overzien bleef. Vervolgens was Carel drie dagen bezig met een hand, drie dagen met de arm, drie met het gezicht, drie met het haar... Hij kon dan geen afspraken hebben en geen gezeur aan de deur. We zetten de deurbel en de telefoon uit. Het werk ging in die fase voor alles. Gedurende het hele proces moest ik blijven poseren want Carel wilde constant de huidkleur zien, de echte huid, om die natuurgetrouw te kunnen afbeelden. Ik keek tegen de achterkant van het schilderij en steeds kwam zijn hoofd daar achter vandaan met die scherpe, analytische blik. Dat was een heel andere blik dan wanneer hij gewoon vriendelijk naar me keek. Hoewel ik op een harde ondergrond moest liggen — mijn lichaam mocht niet wegzakken in kussens want dan zou hij de helft niet kunnen zien — vond ik vond het poseren niet zwaar. Het was interessant, fijn om mee te maken. Ik voelde me ook gevleid natuurlijk. Regelmatig stond ik even op om te kijken en dan dacht ik: ‘wat is hij toch een knap kunstenaar’. De Rustende Venus II is me heel dierbaar, ik zal het schilderij nooit verkopen, ik heb het in bruikleen gegeven aan het Haags Gemeentemuseum.’
De kritische muze
‘Ik moet wel bekennen dat ik over het eerste schilderij, Portret in stoel, dat nu in de slaapkamer hangt, in eerste instantie niet zo tevreden was. Zoals Carel mijn gezicht had afgebeeld, beviel me maar matig. Het was een beetje zoetig. Niet dat ik daardoor minder dol op was Carel of hem er minder om bewonderde hoor, maar elke keer als ik naar het schilderij keek, dacht ik ‘nee,’ en maakte ik er een opmerking over. Vijf jaar later, in 1980, heeft Carel het gezicht toen opnieuw geschilderd. De eerste versie heeft hij voorzichtig uitgeschuurd, dus je zult het oorspronkelijke gezicht niet meer kunnen terugvinden met röntgen of zo. Ik heb destijds wel foto ‘s gemaakt, zodat niemand mij er later van kan beschuldigen dat ik het heb gedaan. En omdat het eerste gezicht weg is, kan ook niemand over 200 jaar zeggen: we gaan het schilderij terugbrengen in de oorspronkelijk vorm. Het had mis kunnen gaan, zo’n ingreep, maar het is heel goed gelukt, je ziet er niets van. Carel deed dat trouwens altijd: als hem iets niet beviel, schuurde hij het eerst uit, hij schilderde nooit over de ongewenste verflaag heen.
In totaal ben ik drie keer geschilderd door Carel. Of strikt genomen vier keer als je de herschildering uit 1980 meerekent, waarvoor ik opnieuw model heb moeten zitten. Tussen Portret in stoel uit 1975 en Rustende Venus II uit 1978 zit nog Rustende dryade uit 1977. Ook een levensgroot doek, dat Carel heeft verkocht aan een particuliere verzamelaar om de scheiding met Mathilde te betalen. Het is een beetje wrang ja, dat hij met de ene muze de andere afkocht, maar als je op die manier jezelf kunt bevrijden van een boel ellende, dan is het dat waard. Vanuit mijn perspectief heeft hij niet zozeer Mathilde afgekocht, als wel ons vrijgekocht.’ Dat standpunt is wel te begrijpen. Toen Carel Willink nog met het ‘levende kunstwerk’ Mathilde woonde, was het echtpaar bijna onafgebroken in de publiciteit. Dat werd alleen maar erger toen de relatie op springen stond en de scheiding in gang werd gezet, in 1975. Ook na de verkoop van Rustende dryade voor naar verluid 135.000 gulden en het huwelijk met Sylvia Quiël. Mathilde was intussen in louche kringen verzeild geraakt en kwam in oktober 1977 door een pistoolschot om het leven. Nog altijd is onduidelijk of het om moord of zelfmoord ging en wat de rol van roddelkoning Henk van der Meijden in het geheel was. Gelukkig kwam Willinks leven met zijn nieuwe muze Sylvia uiteindelijk toch in het gewenste rustigere vaarwater. Aan een journalist vertelde de kunstenaar: ‘In de laatste jaren heb ik bij talloze interviews zeer cynische opmerkingen over de vrouw gemaakt, deze uitspraken gelden echter niet voor Sylvia, bij haar heb ik het geluk gevonden dat ik nooit voor mogelijk heb gehouden.’
een naaktportret dat Carel van me maakte, werd getoond, was in was in 1977 bij Van Wisselingh op het Rokin, een heel mooie, chique kunsthandel. Daar hing de Rustende dryade. Het was een heel druk bezochte opening en het was niet zo dat ik trots naast het schilderij stond, ik bekeek het een beetje van afstand. Ik hoefde niet te horen wat mensen erover te zeggen hadden. Maar ik heb het nooit ongemakkelijk gevonden om in dezelfde ruimte te zijn als zo’n doek. Anderen waren vaak méér gegeneerd dan ik. Het Naakt in stoel heeft hier een tijdje in de woonkamer gehangen, dan kwam er bezoek — een beetje burgerlijke types waarschijnlijk — die zeiden dan iets als ‘mooie handen.’ Om er vanaf te zijn blijkbaar, ik moet er nog om lachen. We hebben het later maar in de slaapkamer gehangen en daar hangt het nog steeds. Het is mooi dat Rustende Venus II nu in Haarlem is te zien op de tentoonstelling O Muze! Of er iets over geschreven zal gaan worden en wat, daar heb ik natuurlijk geen idee van. Eerlijk gezegd heb daar ook maling aan. Het schilderij is gemaakt in 1978, dat is 37 jaar geleden. Elke zeven jaar vernieuwt je lijf helemaal, dus ik ben intussen al ruim vijf keer van de eerste tot de laatste cel een ander mens geworden. Toen was ik 34, nu ben ik 71, maar ik kan in elk geval zeggen dat ik ooit zo mooi was dat ik een schilder inspireerde tot het scheppen van kunst. Daar ben ik heel gelukkig mee, want dat kan niet iedereen me nazeggen.’
Muze en plein publique
‘Ach, de pers,’ verzucht Sylvia, ‘Ze maakten ervan dat Carels werk liefelijker was geworden met mij. Ze verzinnen maar wat, het maakt me ook allemaal niet zoveel uit. Als de algemene tendens maar een beetje aardig is voor Carel, dan ben ik tevreden. En ik mag niet klagen wat dat betreft. Willinks beroemde Johannes hangt nu prominent in de zaal met twintigste-eeuwse kunst van het vernieuwde Rijksmuseum hier aan de overkant. Fotografiemuseum Foam heeft net een expositie gehad rond de luchten die Willink fotografeerde. Weet je dat alle wolken die hij geschilderd heeft ooit echt een paar tellen ergens bestaan hebben? Verder was Carel bijvoorbeeld als enige Nederlandse kunstenaar vertegenwoordigd op de bewierookte tentoonstelling KASSANDRA Visionen des Unheils 1914–1945, een paar jaar terug in Berlijn. En sinds 2009 is er in Sociëteit De Groote Industriële Club op de Dam in Amsterdam een Carel Willink Kamer. Natuurlijk was het voor mij in het begin wennen om in de publiciteit te komen. En om geëxposeerd te worden als ontklede muze. De eerste keer dat 25
Berndnaut Smilde Nimbus De Hallen, 2014 C-print op dibond Fotografie: Cassander Eeftinck Schattenkerk
40
41
Fiona Tan 1966 Lift, 2000 Zeefdruk, 85 x 40 cm Haarlem, Frans Hals Museum | De Hallen Haarlem
IN DE WOLKEN
De tentoonstelling Lucht van afgelopen jaar raakte duidelijk een snaar bij de bezoekers. Alle aanleiding dus voor TOON om Trevor Pretor-Pinney, oprichter van de Cloud Appreciation Society te interviewen. Hij is dé man die kan vertellen wat het kijken naar (wolken)luchten je brengt. LUCHT! In de Nederlandse kunst sinds 1850 De Hallen Haarlem 21 juni — 7 september 2014
In de zomer van 2014 toonde De Hallen Haarlem een royale keuze aan luchtbeelden: van laat-romantici als Schelfhout, via impressionisten als Weissenbruch en Mesdag, tot hedendaagse kunstenaars als Robert Zandvliet en Guido van der Werve. Zo’n 150 schilderijen, sculpturen, foto’s en films lieten zien hoe inspirerend de lucht was en is als onderwerp voor kunstenaars.
Een vereniging oprichten die Cloud Appreciation Society heet, dat klinkt als een welbespraakt staaltje Britse humor... is het zo luchtig bedoeld?
‘Dat is een misverstand waarmee ik regelmatig te maken krijg, want cloudspotting is voor mij zeker geen grap. Kijk, er is geen behoefte aan een Flower Appreciation Society omdat iedereen van bloemen houdt, maar bij wolken is dat anders. Die hebben een negatief imago, mensen klagen er veel over. Het zit ook in de taal, in uitdrukkingen als: ‘er hangt een donkere wolk boven zijn hoofd’, ‘zijn humeur betrok’, ‘hij is neerslachtig’, ‘wolken verschijnen aan de horizon.’ Allemaal negatieve metaforen. Nu gaat het er mij niet zo zeer om dat er iemand moet opkomen voor de wolken. Wat ik belangrijk vind, is dat het goed zou zijn als we er regelmatig aan herinnerd worden dat er schoonheid in het alledaagse te vinden is. Dat je niet naar de andere kant van de wereld hoeft te racen om verrast en verbaasd te worden, om iets te zien wat je nog nooit hebt gezien. Je hoeft alleen je manier van kijken naar de dingen om je heen te veranderen, omdat er schoonheid, grandeur en betovering in het alledaagse zit als je er op de juiste manier naar kijkt. Wolken zijn daar een van de beste voorbeelden van en ze zijn bijna altijd voorhanden. Daarom pleit ik ervoor om wolken op een nieuwe, positieve manier te benaderen, want het werkt heel opbeurend om regelmatig naar boven te turen en je te laten meevoeren door de rustgevende schoonheid van de wolken.’
42
U schreef ergens dat wij nu in feite naar dezelfde lucht kijken als de mens in de prehistorie...
‘Dat klopt. Als er geen condensstrepen van vliegtuigen in beeld zijn, kijken we omhoog naar een wildernis, naar dezelfde wildernis waar mensen honderdduizenden jaren geleden naar keken. Als je in het hart van een stad woont, zou je kunnen zeggen dat de hemel de laatste wildernis is die je nog kunt zien. Ik vind dat een mooie gedachte.’ Maar het betekent ook dat Breughel, Ruysdael, Turner en Manet — om maar een paar schilders te noemen — allemaal dezelfde lucht zagen...
‘Precies. Daarom is het ook zo fascinerend en veelzeggend hoe ze de hemel schilderden. De luchten zelf waren hetzelfde, dus de manier waarop zie die afbeeldden vertelt veel over hoe ze naar de wereld keken.’
Corneille 1922-2010 Tropique, 1968 Lithografie, 76 x 56,6 cm Haarlem, Frans Hals Museum | De Hallen Haarlem
Hoe zie je dat wereldbeeld veranderen in de wolken?
‘Op de vroege Romeinse mozaïeken tot de renaissance hadden de luchten vaak helemaal geen wolken en was de lucht alleen maar decor, achtergrond. In de barok werden de wolken massiever. Daar waren ze de sofa’s van de heiligen en van engelen. Ze hadden een symbolische rol als de plek waar het goddelijke resideerde, de hemel was immers het domein van God. Wat later verliezen wolken dat he43
Andreas Schelfhout Duinlandschap met zicht op Haarlem, 1847 Olieverf op paneel Collectie Simonis & Buunk, Ede
Jan Sluijters Oktoberzon, Laren, 1910 Olieverf op doek Frans Hals Museum | De Hallen Haarlem Foto: Thijs Quispel
melse en gaan ze afgebeeld worden als natuurverschijnsel, wat ze uiteraard ook zijn. Maar ze krijgen daarbij wel de functie om emotie in een voorstelling te brengen. De Nederlandse en Vlaamse schilders waren daar meesteres in. Ruysdael bijvoorbeeld, was virtuoos in het schilderen van ontzagwekkende maar realistische hemels. Hij had grote invloed op de romantische landschapsschilders hier in Engeland zoals Constable en Turner. Constable noemde de lucht ‘the chief organ of sentiment’. Hij maakte zijn wolkenstudies in de jaren 1820–1830 en die zijn naar mijn mening veel mooier dan de uiteindelijke schilderijen, want ze doen veel moderner aan. Losser, energieker en vrijer. Ze waren vaak heel snel geschilderd, met op de achterkant data over het weer. Die studies waren niet bedoeld als schilderijen om te exposeren, maar ze waren wel de eerste schilderijen waarop de lucht en de wolken centraal staan. Na hem zag je steeds meer schilders die de uitdaging aangingen om de lucht tot thema te maken.’ Met wisselend succes...
Carel Willink Gezicht op een stad, 1944 Olieverf op doek Museum Het Valkhof, Nijmegen
‘Wolken schilderen is moeilijk. Leonardo da Vinci noemde ze ‘lichamen zonder oppervlak’. Wolken hebben iets heel tegenstrijdigs: ze doen zich voor als object, maar hebben geen rand. Het is een grote uitdaging om ze eruit te laten zien als iets wat aanwezig is zonder dat het massief is. En daarbij zijn ze natuurlijk constant in beweging en verandering. Je kijkt naar de lucht, naar je canvas, weer terug... en dan is niets meer hetzelfde. Wolken bieden een enorme kans voor een kunstenaar om energie, dynamiek en emotie in een schilderij te brengen, maar het is ook een grote uitdaging om ze op een geslaagde manier weer te geven.’ Hebben wolken in de kunst ook vaak die negatieve connotatie die ze in het dagelijks leven hebben?
‘Nee, wolken hebben naar mijn idee nooit per definitie een negatieve associatie gehad in de kunst. Soms proberen kunstenaars wel de gevaren van het weer te verbeelden en de destructieve kracht van stormen. William Turner is daar een goed voorbeeld van. Dat is op een bepaalde manier negatief te noemen, maar het is meer een ontzag en respect inboezemende negativiteit, een ode aan de macht van de natuur.’
Jan Wiegers Landschap met regenboog bij Davos, 1947 Olieverf op doek Particuliere verzameling Foto: Arend Velsink
Als u zelf door een museum loopt, kijkt u dan vooral naar de wolken?
‘Het is inderdaad zo dat ik altijd graag naar de achtergrond van een schilderij kijk, uit welke periode het dan ook komt. Soms ontdek ik dan dat een 44
kunstenaar iets onverwachts doet, heeft gebroken heeft met de traditie, met het hoe wolken tot dan toe geschilderd werden. Dat is enorm fascinerend. Ik had het bijvoorbeeld bij De legende van het ware kruis van Piero della Francesca, die sensationele fresco’s in Arezzo. Zijn wolken zijn heel anders dan de gebruikelijke cartoon-achtige cumuluswolken die in die periode standaard afgebeeld werden. Ze zijn meer van het type wolk dat lenticularis heet, toevallig mijn favoriete type. Die zien er vaak een beetje uit als vliegende schotels. Ik was overdonderd door het feit dat Della Francesca had gekozen voor zo’n onderscheidend soort wolk en raakte daardoor extra geïnteresseerd in zijn kunstenaarschap. Veel mensen letten niet op dingen in de achtergrond. In de echte wereld zien ze wolken gemakkelijk over het hoofd en zo merken ze de lucht op schilderijen vaak evenmin op. Dat is ook wel logisch hoor, want je moet je dan namelijk verzetten tegen wat de schilder je wil laten doen, en niet kijken naar de essentie maar naar de setting, de natuurlijk omgeving. Tenminste, als de wolken zelf niet het onderwerp zijn en dat is vaak het geval.’ Hoe geniet u van de wolken in het dagelijks leven?
‘Het is een keuze en soms vergeet ik het net als iedereen. Je moet actief besluiten om even te stoppen waar je mee bezig bent en je aandacht op de hemel richten. Er is natuurlijk altijd iets wat urgenter is om te doen, maar dat is nou net het punt. Ik wil me af en toe even los maken van het jachtige van alledag en naar de wolken staren is een heel goede manier om dat te doen. Dus als ik buiten ben, doe ik mijn best om mezelf eraan te herinneren omhoog te kijken. Als ik dan iets zie wat mooi of verrassend is, stop ik waar ik mee bezig ben en ik neem ik even de tijd om het te aanschouwen, om mijn aandacht te verleggen van het gedoe hier beneden op de grond naar de hemel boven me. Dat is waar coudspotting over gaat, denk ik. Het is een houding. Bereid te zijn om af en toe stil te staan en omhoog te kijken. En zo je hoofd leeg te maken, vrij te maken.’ Neemt u dan ook foto’s?
‘Steeds minder. Ik heb steeds vaker het gevoel dat een foto maken het moment verpest en je houdt er alleen maar een inferieure kopie van de werkelijkheid aan over. Tegenwoordig lukt het me zelfs om niet eens meer te denken aan mijn smartphone voor een foto als ik naar de wolken tuur. Dan slaag ik erin om helemaal in het moment te zijn, om het vervolgens op een zen-achtige manier weer te laten gaan.’ Bent u een gelukkiger man sinds u aan cloudspotting doet?
‘Dat denk ik wel, maar er is veel gebeurd in mijn leven sinds ik met de Cloud Appreciation Society begon. Ik heb bijvoorbeeld kinderen gekregen — de tweede naam va mijn oudste dochter is trouwens Cirrus, een type wolk — dus waar mijn geluk precies vandaan komt is niet eenduidig vast te stellen. Maar ik heb zeker het gevoel dat het iets goeds heeft toegevoegd aan mijn leven. Het is een prachtige gedachte om te weten dat er altijd die lucht boven je is om even te ontsnappen aan je stress. Als je niet goed in je vel zit, heb je de neiging naar de grond te kijken en voelt het alsof je het gewicht van de wereld op je schouders draagt. Omhoog kijken is een lichamelijke tegenkracht die alleen al op fysiek niveau helpt om je wat beter te voelen. Het heeft rechtstreeks te maken met je houding en waar je naar kijkt. Omhoog kijken naar de lucht, laat je automatisch al anders te denken, positiever. En de kalme beweging van de wolken, laat je vertragen, tot rust komen. Dus het is een belangrijke en bruikbare techniek, die tegenwoordig heel waardevol is. Omhoog kijken, met je hoofd in de wolken zijn, even een excuus hebben om niets te doen, dat is wat cloudspotting is.’
Maar misschien help kunst ons dus om de schoonheid van wolken weer te zien en nodigt ze je uit om ook af en toe eens een frisse blik op ‘the real thing’ te werpen...
‘Dat klopt wel. Misschien juist ook bij wolken die niet realistisch geschilderd zijn, maar bijvoorbeeld impressionistisch. Dat kan nieuwsgierig maken of jij diezelfde intense beleving kunt hebben bij de wolken als de kunstenaar blijkbaar had. Kunst nodigt je absoluut uit om anders naar dingen kijken, zeker ook naar de lucht.’
Guido van der Werve Nummer negen, The day I didn’t turn with the world, 2007 HD video op minimac, 9 minuten Frans Hals Museum | De Hallen Haarlem Courtesy de kunstenaar en Galerie Juliètte Jongma, Amsterdam
Is het voor u net zo bevredigend om naar geschilderde wolken te kijken als naar echte?
‘Het is moeilijk om te concurreren met de natuur zelf, de impact daarvan. En in een schilderij ervaar je ook niet de hypnotiserende, trage beweging en verandering van wolken, wat ze zo rustgevend maakt om naar te kijken. Aan de andere kant is het makkelijker om puur aan de schoonheid van wolken te denken en ervan te genieten, als ze mooi zijn afgebeeld op een schilderij. Terwijl als je naar echt wolken kijkt, je al gauw denkt: slaat het weer om? Betekent deze lucht slecht nieuws? De kunstcriticus en schilder John Ruskin zei: ‘The medievals never painted a cloud but for to put an angel upon it, now we think of them as nothing more than so many inches of rain or hail.’ Hij wijst erop dat de magie en de symboliek van wolken verloren is gegaan toen de wetenschap zich ontwikkelde en ook de wolken teruggebracht werden tot objecten die gehoorzamen aan de wetten van de fysica. Maar het mooie van kunst is dat ze je soms een beetje terug kan voeren naar die meer romantische, symbolische en esthetische manier van naar wolken kijken. Bij echte wolken ervaar je dat niet op die manier. Toch denk ik ook altijd: een schilderij kan een mooie zonsondergang vangen, maar we hebben elk jaar honderden mooie zonsondergangen en die zien we niet, daar vergeten we naar te kijken.’
John Körmeling Gat in de wolk , 1989 Polystyreen, ijzer (isomowolk, popje, lamp) Verzameling Museum van Hedendaagse Kunst Antwerpen (M HKA) Courtesy M HKA Antwerpen
45
KIND VAN HET CHELSEA HOTEL Als jong meisje woonde Liesbeth Abraham, restaurator van het Frans Hals Museum, in het roemruchte Chelsea Hotel in New York. Dat was begin jaren 70, toen ook kunstenaar Michel Auder er huurde. Na ruim 40 jaar zagen ze elkaar totaal onverwacht terug in Haarlem omdat Auder hier exposeerde. Michel Auder Large As Life
De Hallen Haarlem 20 september — 30 november 2014 De Hallen Haarlem presenteerde een grote solotentoonstelling met de Frans-Newyorkse filmmaker en kunstenaar Michel Auder (1945), die lang onder de radar van het grote publiek is gebleven. Auder is een onvermoeibaar chroniqueur die sinds de jaren ’60 met zijn camera’s — van Super 8 tot iPhone — gebeurtenissen in zijn omgeving en in het leven van zijn kunstenaarsvrienden vastlegt. Oorspronkelijk beïnvloed door de Franse Nouvelle Vague, ontwikkelde hij een eigen filmgenre dat pingpongt tussen dagboekachtige homevideo en experimentele speelfilm.
Haar zevende verjaardag vierde Liesbeth Abraham op Curaçao, waar ze opgroeide, maar haar achtste op Manhattan, in het Chelsea Hotel. We schrijven 1970. Haar moeder, antropoloog van beroep, vond namelijk dat het gezin in New York moest wonen. Ze was er op vakantie geweest en keerde terug in de overtuiging dat ze naar het middelpunt van de wereld was gereisd. Dáár wilde ze leven. Liesbeths vader, psycholoog, zag het ook wel zitten omdat hij daar zijn studie zou kunnen vervolgen. Via de bevriende Zero-kunstenaar Jan Hendrikse kwamen de Abrahams in het Chelsea Hotel terecht, waar je goedkoop kon wonen. Tot haar elfde zou Liesbeth er blijven en over de vloer komen bij een aantal illustere huurders van het fameuze hotel. ‘Er waren daar maar vier kinderen,’ herinnert Liesbeth zich. ‘Behalve mijn zus en ik nog een meisje dat Veronica heette en Alexandra, het dochtertje van Michel Auder en Viva. Als mijn ouders niet thuis waren gingen we altijd naar hen toe. Het waren heel lieve en hartelijke mensen. Viva was in die tijd een beroemdheid, ze was een Andy Warhol Superstar. Wat Michel deed, daar had ik geen idee van. Zoals heel veel dingen in het Chelsea Hotel enorm vaag waren in de jaren. Bijvoorbeeld die keer dat Michel en Viva me naar boven riepen. Ze hadden iemand op bezoek, die mij graag iets in het Nederlands wilde horen zeggen. Ik deed wat me gevraagd werd, vervolgens werd ik bedankt en kon ik weer gaan. Het was een super verlegen man die daar op de bank zat en achteraf gezien moet dat Andy Warhol geweest zijn. Ik voelde aan de spanning dat het een heel belangrijk iemand was voor Michel en Viva. En als ik eraan terugdenk, zie ik een Warhol-achtige gedaante voor me, maar in die tijd wist ik natuurlijk nog helemaal niet wie hij was. Ook op andere momenten merkte ik vooral aan het gedrag van mensen dat er weer een beroemdheid in het hotel was. Dan stonden we in de lift en zag ik aan mijn moeder dat die andere persoon die instapte niet zomaar iemand was. Naderhand zei ze dan bijvoorbeeld: ‘Dat was de drummer van de Rolling Stones!’ Voor ons kinderen was het Chelsea Hotel echt fantastisch, een heel fijne en veilige plek. Er werd ongetwijfeld veel drugs gebruikt en dat soort dingen, maar daar werden wij als kinderen nooit aan blootgesteld. We stonden op een voetstuk, want het waren de jaren zeventig, de jaren van de ‘spelende 46
een onverwacht weerzien met Michel Auder
mens’ en de creativiteit. Elke tekening die we maakten werd ingelijst. Wij hadden het idee dat alles wat we bedachten bijzonder was, door hoe iedereen met ons omging. Zoals de componist George Kleinsinger. Hij wilde mij als meisje uit de tropen zijn appartement laten zien omdat hij daar een soort jungle van had gemaakt met heel veel planten en bijzondere dieren. Vooral reptielen zoals leguanen, slangen en schildpadden. Net toen ik daar was, werd Kleinsinger gebeld door een dierentuin met de vraag of ze van hem een heel bijzondere schildpad konden krijgen. Hij antwoordde: ‘Wacht even, ik overleg het met mijn adviseur’. Toen draaide hij zich naar mij en vroeg: ‘Wat denk jij? Is dat beestje happy bij mij of kan ik het beter naar de dierentuin laten gaan?’ Wist ik veel! Dus zei ik maar: ‘Volgens mij heeft hij het hier wel heel fijn.’ Kleinsinger ging terug naar de telefoon en zei: ‘Sorry, mijn adviseur denkt dat het beter is dat de schildpad hier blijft.’ En zo geschiedde. Ik voelde me natuurlijk verschrikkelijk belangrijk en wijs. Dat Michel Auder toentertijd al constant films en video’s maakte — waarmee hij nu wereldwijd exposeert — dat had ik allemaal niet zo in de gaten. Ik weet alleen dat Michel en Viva steeds maar weer de video van de geboorte van Alexandra opzetten als ze even niet wisten wat ze met ons aan moesten. Die hebben we wel honderd keer gezien. In mijn laatste jaar in New York, ik was elf, was ik helemaal verliefd op Michel. Hij hoorde bij Viva, maar ook een beetje bij mij, vond ik. Michel had dat wel door en ging daar heel leuk mee om. Dan zei hij: ‘I will wait for you,’ in dat grappige Franglais van hem. Nadat we in 1973 naar Nederland vertrokken, heb ik Michel en Viva nooit meer gezien. Ze werden een dierbare herinnering uit een fantastische tijd. Totdat ik opeens een tentoonstellingsagenda voor De Hallen onder ogen kreeg, waarop een overzichtsexpositie van Michel Auder stond aangekondigd. Ik was werkelijk stomverbaasd! Ik wist amper dat hij kunstenaar was, laat staan een zo langzamerhand wereldberoemde. Nooit, nooit, nooit had ik verwacht hem terug te zien. En al geloof ik niet dat Michel zich mij net zo goed kon herinneren als ik hem, het was evengoed ongelooflijk bijzonder om hier op de Grote Markt na veertig jaar met hem te praten over die unieke jaren in New York, die voor ons allebei zo belangrijk zijn geweest. Op heel verschillende manieren, maar toch.’
De iconische gevel van het Chelsea Hotel in New York, waar door de jaren heen talloze beroemde kunstenaars, schrijvers en muzikanten hebben gewoond. Naast hotelkamers waren er veel gemeubileerde appartementen, die je voor weinig geld kon huren voor langere tijd.
Larry Rivers Dutch Masters and Cigars III 1963 Olieverf en collage op board en canvas 96 x 67 3/4 inches ‘Dit schilderij van Larry Rivers, of in elk geval eentje uit deze serie, hing in de lobby van het Chelsea Hotel. Ik was er helemaal gek op, stond er altijd naar te kijken. Dat het Dutch Masters heet, maakte me heel trots om Nederlandse te zijn, hoewel ik toen nog nooit in Nederland was geweest.’
47
Oud en nieuw zijn in het vooruitstrevende Museum M — Leuven helemaal met elkaar verweven, zowel in de architectuur als in de presentatie van de kunst. © M — Museum Leuven
48
49
In 2009 is Museum M compleet gerenoveerd en uitgebreid, wat was de opdracht voor de architect? Eva Wittocx: ‘Voorheen was er alleen een relatief klein museum met enkel een historische collectie en tijdelijke tentoonstellingen oude en hedendaagse kunst. Bij de uitbreiding en vernieuwing, is ervoor gekozen om in de tentoonstellingswerking gelijkwaardige aandacht te gaan geven aan oude én hedendaagse kunst. Niet ondergebracht in verschillende gebouwen of vleugels dus, maar volledig verweven. De bestaande historische gebouwen en de nieuwbouw gaan in elkaar over, een geslaagde opdracht van architect Stéphane Beel.’ Wat zijn de hoogtepunten van jullie vaste collectie?
Peter Carpreau: ‘Het belangrijkste deel van de collectie bestaat uit beeldhouwkunst uit de Middeleeuwen en de Renaissance. Maar ook de schilderkunst uit de 15de en 16de eeuw en het werk van de Belgische sociaal-realistische kunstenaar Constantin Meunier zijn hoogtepunten in het museumparcours. De collectie heeft als focus Leuven en de regio Brabant, historisch een heel belangrijke regio.’ Eva Wittocx: ‘De vaste collectie omvat nog steeds alleen oude kunst, maar die laten we een dialoog aangaan met hedendaagse kunst in de wisselende exposities. Je kunt hier dus zowel Middeleeuwse religieuze beelden vinden als werk van zeer jonge kunstenaars van vandaag. Voor elk project kijken we opnieuw welke ruimten en welke perioden interessant zijn. In dezelfde zalen kun je de ene keer hedendaagse kunst zien en bij een volgend museumbezoek schilderijen uit de negentiende eeuw.’ Wat is de onderscheidende kracht van Museum M?
© M — Museum Leuven
50
Peter Carpreau: ‘Behalve dat je hier met de creativiteit van mensen uit verschillende eeuwen geconfronteerd kunt worden, leggen we sterk de focus op het publiek. We willen kunst voor verschillende doelgroepen ontsluiten en toegankelijk maken, door aandacht te geven aan educatie, evenementen,
rondleidingen, publieksbegeleiding, samenwerkingen met verschillende organisaties en door een programma op maat voor kinderen en scholen. We willen onze bezoekers uiteenlopende sleutels in handen geven om de kunst die we tonen — indien gewenst — te kunnen ontcijferen en begrijpen.’ Jullie maken bewust geen chronologische opstellingen...
Eva Wittocx: ‘Dat klopt. We proberen het één op het ander te betrekken zonder er een tijdslijnpresentatie van te maken. In plaats daarvan proberen we steeds een unieke invalshoek te kiezen voor een expositie en een verhaal te vertellen. Een chronologische opstelling is slechts één manier om iets te presenteren, en een zeer klassieke bovendien. Er zijn andere verhalen en verbanden die heel interessante aspecten van de beeldende kunst aankaarten.’ Peter Carpreau: ‘Ook de collectiepresentatie is op dit ogenblik geen puur chronologisch overzicht, maar gegroepeerd in thema’s als ‘passie van Christus’ of ‘burgerlijke smaak’. In de toekomst willen we nog meer inzetten op presentaties die dwars door de historische perioden heen gaan. Dat we steeds proberen om een thema universeler te maken door de chronologische grenzen te slechten, wordt duidelijk geïllustreerd door de succesvolle tentoonstelling Ravage uit 2014. Het uitgangspunt was de vernietiging van de Leuvense Universiteitsbibliotheek in 1914, maar juist door het onderwerp van vernietigd erfgoed door de geschiedenis heen te benaderen, tot en met de huidige conflicten, wordt het onderwerp relevant voor de bezoeker.’ Hoe pakt dat allemaal uit, gekeken naar de reacties van het publiek?
Eva Wittocx: ‘Heel goed. Er is een grote groep bezoekers die bewust komt voor de mix die het museum aanbiedt. Die weten dat er altijd drie of vier tentoonstellingen tegelijk zijn in alle tijdsegmenten en ze komen voor het totale pakket. Dat is heel 51
TOONaangevend
In elke editie van TOON besteden we aandacht aan een museum waar het Frans Hals Museum / De Hallen een bijzondere verwantschap mee voelt. Dit keer is dat M - Museum Leuven, dat haar historische collectie in een heel eigentijdse context presenteert. TOON sprak met Eva Wittocx (afdelingshoofd hedendaagse kunst) en Peter Carpreau (afdelingshoofd oude kunst) van M.
mooi natuurlijk. Er zijn uiteraard ook wel mensen die specifiek voor bijvoorbeeld de tentoonstellingen oude kunst komen. Die worden dan geconfronteerd met het hedendaagse, als iets wat ze misschien niet kennen, wat ze vreemder vinden of moeilijker. Maar hun reacties zijn vaak positief. Dan lezen we bijvoorbeeld in het gastenboek iets als: ‘wat een ontdekking, ik wist niet dat hedendaagse kunst me zo kon raken en zo fascinerend kon zijn.’ Peter Carpreau: ‘Soms is er natuurlijk ook wel eens iemand die het negatief ervaart, die bedenkingen maakt en zegt: de kunst van vroeger was veel degelijker en het hoeft toch niet altijd allemaal zo vernieuwend te zijn. Daar proberen wij soms op in te gaan door te laten zien dat bijvoorbeeld Rubens en Mondriaan ook heel vernieuwend waren in hun tijd. In de kunst is er altijd een streven van vooruitgang, van verschil willen maken, iets willen toevoegen. Als je dat door heel de kunstgeschiedenis kunt tonen, zoals in M, wordt dat inzichtelijker. Maar als iemand daar niet van overtuigd raakt, is ook ook niet erg. Een negatieve reactie is ook een reactie. Dan maakt kunst kennelijk wel iets los, en dat is altijd goed.’ Merkt u zelf ook dat u andere dingen gaat zien in zowel de oude als de nieuwe kunst omdat ze zo verweven worden?
Wat kunnen bezoekers dit jaar nog verwachten?
Eva Wittocx: ‘Ja, soms ook op een heel subtiele manier. Het hoeft niet altijd heel letterlijk. In onze programmapuzzel proberen we om tentoonstellingen oud en hedendaags naast elkaar te programmeren, waarbij er verbanden te leggen zijn door bezoekers zelf, zonder dat wij dat expliciet in teksten gaan uitleggen. Dan zijn in de ene zaal bijvoorbeeld kleine schilderijtjes te zien van een kunstenaar van vandaag terwijl er in de volgende zaal een tentoonstelling staat met oude miniaturen.’ Als jullie nu na ruim 5 jaar de balans opmaken, wat heeft het vernieuwde M dan bereikt?
© M — Museum Leuven
oude kunst te hebben waarbinnen ze hun werk kunnen tonen. Zo vragen ze of ze buiten de aangewezen tentoonstellingsruimtes ook werk mogen plaatsen in zalen met 15e-eeuwse schilderijen bijvoorbeeld. Ze vinden dat echt een meerwaarde.’ Peter Carpreau: ‘Voor kunstenaars is het heel vanzelfsprekend dat er continuïteit is tussen kunst van lang geleden en kunst van nu. Maar ook voor oude kunst nemen we een aparte positie in. M zoekt steeds naar onderwerpen die de moeite waard zijn maar nooit aan bod komen in andere musea. Kunstenaars zoals Michiel Coxcie of Jan Rombouts behoren niet tot het canon van de kunstgeschiedenis, maar door ze een volwaardige plaats te geven in het tentoonstellingsprogramma, tonen we dat er naast de grote namen ook zeer interessante kunstenaars hebben bestaan en dat de algemene opvattingen over de geschiedenis van de kunst genuanceerd moeten worden. Daarnaast is de relatie tussen oude en hedendaagse kunst essentieel voor de oude kunst. Kunstwerken van 500 jaar oud hebben niet noodzakelijk nog een betekenis voor de hedendaagse mens, maar door ze te linken aan vandaag krijgen ze alsnog een relevantie voor de moderne mens.’
Eva Wittocx: ‘We hebben inmiddels aangetoond dat we een belangrijke meerwaarde zijn voor het kunstenveld hier in België. En dat we een eigenheid hebben qua programma die complementair is aan de andere musea. Binnen de hedendaagse kunst bijvoorbeeld, brengen we vooral veel solotentoonstellingen van kunstenaars waarmee we heel nauw samenwerken om een project op te zetten. Zulke monografische exposities waarmee we een rol kunnen spelen in de loopbaan van jonge kunstenaars zie je op andere plekken maar zelden. Wat ook heel mooi is: de kunstenaars die we uitnodigen, vinden het vaak heel interessant om de context van onze 52
Eva Wittocx: ‘Vanaf eind juni hebben een grote tentoonstelling rond de School van Tervuren, dat waren schilders die de natuur in trokken met hun ezel en landschappen gingen schilderen. Ze vormen een schakel tussen de romantiek en het impressionisme. Eind oktober openen we een omvangrijke expositie van de Britse kunstenares Sarah Morris, die video’s en schilderijen maakt waarin stedelijkheid en globalisering centraal staan. Ook dit wordt heel indrukwekkend, verwachten we.’
VERENIGING VAN VRIENDEN VERTOOND Wat doen de Vrienden?
Vrienden zijn enthousiast over het Frans Hals Museum en De Hallen Haarlem en steunen beide musea door middel van hun lidmaatschap. Daarnaast proberen de Vrienden ook op allerlei andere manieren mee te helpen om de doelstellingen van het museum te realiseren. Dat gaat via diverse commissies en in nauw overleg: de directeur van het museum, de voorzitter van de Raad van Toezicht en de voorzitter van de Vrienden treffen elkaar regelmatig. De Vrienden vinden het leuk om zich op deze manier in te zetten voor wat een prachtige culturele instelling is in hun directe omgeving.
Materiële steun
Een andere belangrijke pijler van de Vereniging is de materiële ondersteuning van het museum bij aanschaf of restauratie van kunstwerken. In 2014 werden de Vrienden gevraagd om een bijdrage ten behoeve van de restauratie van drie meesterwerken van Frans Hals: Regenten van het St. Elisabeths Gasthuis (ca. 1641), Regenten van het Oudemannenhuis en Regentessen van het Oudemannenhuis (ca. 1664). Dit project is van groot belang omdat het helpt om de kennis over de schildertechniek van Frans Hals te vergroten en verdiepen. Het opbouwen van een Frans Hals-kenniscentrum is één van de doelstellingen van de museumdirectie. De Vrienden hebben hun steun van harte toegezegd.
Winkel
De museumwinkel wordt gerund door een grote groep vrijwilligers uit de Vriendenvereniging. Zij regelen een prachtig assortiment dat is afgestemd op activiteiten en tentoonstellingen in het museum.
Activiteiten
De activiteitencommissie neemt vrienden regelmatig mee op bijzondere en interessante rondleidingen en tripjes. Zo was er een Art Nouveau-wandeling door Haarlem, een lezing over porselein, een preview bij Bloemengekte (elders in TOON meer hierover), er waren workshops voor kinderen, een bezoek aan de kathedrale basiliek St. Bavo en een avond met Gary Schwartz, de samensteller van de succesvolle tentoonstelling, Emoties Geschilderde gevoelens in de Gouden Eeuw. Hij hield exclusief voor de
Vrienden een lezing over de achtergronden van deze tentoonstelling. Op 25 september 2015 staat voor de Vrienden een bezoek aan het lijstenatelier van Guy Sainthill op de rol. Op 20 november 2015 zal Pieter Biesboer vertellen over de aardewerkverzameling van het Frans Hals Museum. Deze verzameling bevat 16de- en 17de-eeuwse in Haarlem geproduceerde stukken. Ze worden geëxposeerd in het museum, maar het blijkt dat veel bezoekers er meestal aan voorbij gaan omdat ze gefocust zijn op de schilderijen. Tijd dus om hier eens aandacht aan te besteden. Alle activiteiten worden aangekondigd in de Nieuwsbrief voor de Vrienden die per mail wordt verzonden.
Nieuwe Vrienden
Binnen de Vereniging is de generatie van rond de 40 jaar beperkt vertegenwoordigd. Een enthousiaste groep, die gekozen heeft voor de naam Roemers, wil daar nu wat aan doen door zelf actief nieuwe leden te inviteren. Met de Roemers staan we stil bij kunst om zo onze kennis en onze blik op de wereld te verbreden en verdieping te vinden. En dat backstage, op een prachtige plek, om de hoek in Haarlem. Zoals gezegd worden de Vrienden wel betiteld als de ambassadeurs van het museum. En hoe meer ambassadeurs, hoe beter! Dus wordt er altijd uitgekeken naar nieuwe Vrienden. Word lid door eenvoudig een aanmeldingsmail te sturen naar de Vrienden via de museumwebsite!
Dit nieuwe magazine TOON wordt mede mogelijk gemaakt door de Vrienden van het Frans Hals Museum en De Hallen Haarlem. De Vrienden proberen zo mee te helpen aan een grotere bekendheid van het museum en zijn collecties. De Vrienden zijn goede ambassadeurs van het museum.
53
DE DOOS VAN DE WILD
De drie beroemde regentenstukken van Frans Hals worden tussen 2014 en 2016 in het restauratieatelier én deels openbaar in een museumzaal onderzocht en gerestaureerd. Tijdens de voorbereidingen daarvan dook er een oude doos op met een unieke inhoud. In 1918 kreeg restaurator Derix de Wild (18691932) opdracht om de schuttersstukken en de regentenportretten van Frans Hals te behandelen. Hij betrok bij dit project een chemicus, de heer G. van der Sleen. Samen voerden ze experimenten uit en onderzochten verwijderde vernis op de aanwezigheid van originele verf. Ook deden ze onderzoek naar de invloed van bijvoorbeeld vocht op verf en vernis. Dergelijk onderzoek was baanbrekend en volkomen nieuw. Hun werkzaamheden hielden ze niet alleen zorgvuldig bij in dagboeken en rapporten, ze legden ze ook vast op foto’s, waarvoor ze de modernste technieken gebruikten. Een deel van het onderzoeksmateriaal en de documentatie is bewaard gebleven in een grote, onlangs herontdekte kartonnen doos, voorzien van een etiket dat is beschreven in sierlijke letters. Het stof werd eraf geblazen en de doos geopend. Wat tevoorschijn kwam is van onschatbare waarde voor de restauratoren die nu de regentenportretten onderzoeken en behandelen. Hieronder zijn de objecten te zien die in de doos worden bewaard.
1.
3.
1. Restaurator Derix de Wild met zijn zoon Martin aan het werk in hun atelier. 2. De grote kartonnen doos zoals die gevonden werd in het Frans Hals Museum. 3. Wat de restauratoren zagen en waar ze wild van werden toen ze de doos openden. 4. Glasnegatief van het schuttersstuk dat Hals schilderde in 1627. De foto is gemaakt tijdens de restauratie van het schilderij door De Wild.
5.
5. Experimenten met oude en verse hars. Hars werd gebruikt om vernis van te maken. In deze schaaltjes testte men of vocht meer schade aan zou richten naarmate hars verouderd was.
6.
Frans Hals Werk in uitvoering
6. Flesje met vuil en vernis dat in 1918 werd afgenomen van De Regenten van het St. Elisabeths Gasthuis. Daarnaast de doek waarmee De Wild vernis van het schilderij verwijderde, met behulp van alcohol en terpentijn. 7. Vernis met daarin vuil en verfstoffen van het schuttersportret uit 1616. De vloeibare vernis werd opgevangen en gescheiden van oplosmaterialen.
7.
58
Frans Hals Museum 13 juni — 27 september 2015 De drie regentenstukken van Frans Hals behoren tot de belangrijkste en invloedrijkste schilderijen van de meester. De topstukken worden in 2014–2016 voor het eerst in 100 jaar onderzocht en gerestaureerd. De tentoonstelling biedt de bezoeker een kijkje achter de schermen van het museumbedrijf en toont de voortgang van dit toonaangevende restauratieproject. Voor de ogen van het publiek gaan de restauratoren op zaal aan het werk.
4.
59
DE HALLEN HAARLEM
FRANS HALS MUSEUM
14 november 2015 — 13 maart 2016
JAN VAN SCOREL EEN HEMELSE ONTDEKKING
Schilder en geestelijke Jan van Scorel introduceerde de Italiaanse Renaissance in Nederland. Een van de belangrijkste werken uit zijn Haarlemse periode is De doop van Christus. Recentelijk werd dit fascinerende werk in het museum gerestaureerd, waarbij
30 en 31 oktober, 1 november KUNSTLIJN HAARLEM
2 november
6 juni — 30 augustus
De oudste en grootste
O MUZE!
atelierroute van Nederland. Meer info: kunstlijnhaarlem.nl.
EERSTE HULP BIJ KUNST Inspiratieavond over hedendaagse beeldende kunst
nieuwe gegevens aan het licht kamen over de ontstaansgeschiedenis, over Van Scorels schilderwijze en over de (waarschijnlijk later aangezette) bovenste plank van het paneel: ontdekken we daar onder de verflagen de contouren van God de Vader?
in De Hallen met als thema: van dominante stromingen
Hoe komen kunstenaars aan hun inspiratie? Niet zelden dankzij muzen: personen die een uitzonderlijke betekenis voor hen hebben. Deze thematentoonstelling in De Hallen Haarlem Zomerserie onderzoekt welke muzen — vrouwen maar ook mannen, moeders en minnaars, collega-kunstenaars
12 september 2015 — 3 januari 2016
MARKUS SELG
12 en 13 september 023 UUR HAARLEM CULTUUR Gratis festival met muziek, theater, film, geschiedenis, kunst, dans en literatuur, waarmee het nieuwe culturele seizoen in Haarlem wordt ingeluid. Meer info: 023uur.nl
60
naar tegengestelde bewegingen in de beeldende kunst. Directeur Ann Demeester en conservator Xander Karskens van De Hallen Haarlem gidsen u door de historie van stromingen in de moderne en hedendaagse kunst en zien nu juist een trend in tegengestelde bewegingen.
TOONladder
Wat is een ‘echt’ of authentiek beeld en wat is reproductie of imitatie? Het zijn centrale vragen in het werk van de Duitse kunstenaar Markus Selg. In zijn sculpturen, collages, installaties en films verwerkt Selg voorwerpen en beeldelementen uit verschillende tijdperken en culturen. Zijn werk is nu eens traditioneel en ambachtelijk, dan weer hoog-technologisch. Dat resulteert in een beelduniversum dat onvoorstelbaar divers is en waarin zowel computergames als sci-fi films, Wagner en Gauguin, beelden uit Benin en de Aztekenkoning Montezuma een rol spelen.
en kinderen — van betekenis waren voor de moderne Nederlandse kunst. Met een breed scala aan schilderijen, fotowerken, films en ruimtelijke werken uit de 19de, 20ste én 21ste eeuw, van onder anderen Jan Sluijters, Isaac Israels, Charlotte vn Pallandt, Jan Toorop en Carel Willink.
13 juni — 27 september
FRANS HALS WERK IN UITVOERING De drie regentenstukken van Frans Hals behoren tot de belangrijkste en invloedrijkste stuken van de meester. De topstukken worden in 2014 — 2016 voor het eerst in 100 jaar onderzocht en gerestaureerd. De tentoonstelling biedt de bezoeker een kijkje achter de schermen van het museumbedrijf en toont de voortgang van dit toonaangevende restauratieproject. Voor de ogen van het publiek gaan de restauratoren op zaal aan het werk. 61
12 en 13 september OPEN MONUMENTENDAG Thema: Kunst & Ambacht.
Conservator Antoon Erftemeijer bekijkt de kunst die bij iemand thuis aan de muur hangt. In dit geval bij Amé Winnubst, vriend van het Frans Hals Museum. Daarbij geeft hij advies over hoe kunst buiten een museum het best tot z’n recht komt: ‘Dit huis geeft aanleiding om te focussen op het positieve effect van gekleurde wanden.’
KUNST IN HUIS Uit pure liefhebberij zijn Amé Winnubst en haar man jaren geleden al begonnen met het verzamelen van kunst. Ze hebben een aantal familiestukken, die zijn aangevuld met aankopen op veilingen en bij galeries, waarbij ze zich enkel laten leiden door wat ze raakt. Wonen zonder kunst is voor hen onvoorstelbaar en zoveel mogelijk van de werken in hun bezit, krijgen een plek in huis. Het eerste wat Frans Hals Museum conservator Antoon Erftemeijer opvalt als hij samen met de bewoonster door de vertrekken loopt, is dat er verschillende werken hangen van Kees Maks (1876-1967). Dat blijkt verre van toevallig als Amé Winnubst onthult dat haar meisjesnaam Maks is. Ze is een rechtstreekse verwant van de schilder. Wie is Kees Maks? Antoon Erftemeijer: ‘Kees Maks was ooit een leerling van Breitner, de enige die deze beroemde schilder heeft gehad. In Parijs werd hij net als Kees van Dongen — een vriend van Maks — succesvol met zijn frivole thema’s zoals dansende mensen, circussen en tuinfeesten. Terug in Nederland bleef hij op zijn losse, vrolijke manier schilderen, voortbordurend op de traditionele schilderkunst. Terwijl collega’s als Sluijters en Mondriaan heel nieuwe wegen insloegen. De meer conformistische schilders als Maks raakten toen een tijdje uit de gratie, maar je ziet dat er steeds meer een herwaardering komt en het werk nu op zijn eigen kwaliteiten wordt beoordeeld. En die zijn zeker aanwezig bij Maks. Inmiddels is hij dan ook een heel gewaardeerde en gezochte schilder. Het lijkt me ongelooflijk leuk om werk van een familielid bij je te hebben.’ ‘Dat klopt,’ bevestigt Amé Winnubst. ‘De twee werken van Kees Maks in de woonkeuken — een dansend paar en een ruiter — zijn mijn favoriete schilderijen in huis. Die maken daar echt de sfeer en dat is ook de plek waar we wonen, waar we het meest zijn.’
Gekleurde wanden
‘Naar mijn gevoel komen schilderijen vaak beter uit op gekleurde wanden dan op witte,’ vertelt Winnubst. ‘Bovendien vind ik dat het huis daardoor warmer en intiemer wordt, vandaar dat alle muren hier een kleur hebben. Voor de uiteindelijke tint 62
heb ik me laten leiden door de schilderijen die er hangen. Zo heb ik het vegerige blauw achter het naaktportret van Maks in de studeerkamer gekozen naar aanleiding van het gedrapeerde doek op het schilderij.’ ‘Het is absoluut waar dat een witte achtergrond vaak geen recht doet aan een schilderij,’ vult Antoon Erftemeijer aan. ‘Zeker bij oudere kunst. Het is niet voor niets dat in bijvoorbeeld het Rijksmuseum, Musée d’Orsay en ook het Frans Hals Museum de wanden uitgesproken tonen hebben, in kleur of in grijs. Het relatief neutrale grijs geniet tegenwoordig steeds meer de voorkeur in musea, maar ook grijzen heb je in allerlei soorten en maten. In dit huis zijn wat dat betreft opvallende keuzes gemaakt die goed uitpakken, naar mijn idee. Neem de aquarel van het dansende stel op de zandkleurige muur. Dat werkt heel sterk, hoewel ik denk dat het op de donkere muur ernaast misschien zelfs nog iets levendiger zou tonen. Wat in de studeerkamer een goed besluit is geweest, is om voor de achtergrond een tint te kiezen uit het schilderij. Dan zit je snel goed. In het algemeen kun je stellen dat de kleur van de muren één van de belangrijkste dingen is om over na te denken als je kunst in huis hangt, maar het wordt vaak vergeten. Een gekleurde wand kan heel veel rust geven en een kunstwerk expressiever laten overkomen, terwijl wit een hinderlijke overstraling met zich mee kan brengen, waardoor een schilderij vlakker en fletser oogt. Uiteraard is het niet te bedoeling om wit af te schrijven als optie, zeker niet bij allerlei naoorlogse kunst. Maar kies je voor wit, bedenk dan dat het er in heel veel nuances is: warmer, koeler, matter, glanzender. Ga bij wit dus extra zorgvuldig te werk en kijk of je het eerst kunt testen op een muur.’
Meer weten over Kees Maks?
In 2002 verscheen de monografie Kees Maks. Schilder van het Mondaine leven door M. Jager, J. Wesselingh e.a. (Uitgeverij Waanders, alleen nog antiquarisch te koop).
Fotografie: Layla Wijsmuller
63
Op zoek naar een mooi, origineel cadeau voor iemand anders of jezelf? Je vindt het in de shops van het Frans Hals Museum en de Hallen. Beide winkels zijn toegankelijk zonder entreekaartje voor het museum, dus loop gewoon binnen.
Letterkunst
De eigenzinnige typografie van De Hallen werd bedacht door Marijke Cobbenhagen en en Chantal Hendriksen van ontwerpbureau Cobbenhagen Hendriksen. Ze kwamen op het verrassende idee om bestaande letters in te knippen, waardoor ze opeens compleet anders ogen. Met dit frisse design werden ze finalist in de categorie ‘Beste Huisstijl’ van de Dutch Design Awards en kregen ze een nominatie voor de Nederlandse Huisstijlprijs. Linnen tasjes met hun unieke letters voor De Hallen zijn te koop bij de shop van De Hallen. Prijs: xxx.
Birds on a wire
Deze sierlijke vogelslingers worden met de hand gemaakt in India van eco-vriendelijk papier. Zo wordt je extra blij als er wat te vieren valt. Prijs: € 5.90 Shop: Frans Hals Museum
Meesterwerken
Het zijn met recht tijdloze schoonheden te noemen, deze vazen, geïnspireerd op glaswerk dat te zien is op schilderijen van oude meesters. Even mooi in een klassiek als in een hyper modern huis. Prijs: € 9.90-€ 12.90 Shop: Frans Hals Museum Foto: Rene van der Hulst
Verzamelgek
Kobe maakt een museum is een grappig, aanstekelijk en stiekem ook leerzaam boek. De hoofdpersoon Kobe is een echte verzamelaar, die zelfs in dingen die anderen weggooien nog wel iets moois ziet. Soms maakt hij er iets nóg mooiers van, bijna kunst. En zo niet, dat krijgt het ding in elk geval de juiste plek van Kobe, al is dat de papierbak of de glasbak... (Voor kinderen vanaf 4 jaar.) Prijs: € 14.95 Shop: uitgave van De Vier Windstreken, online verkrijgbaar
TOONbank
Koud kunstje
64
Je bent kind en hebt geen tekentalent? Maak dat de kat wijs. Elk kind kan tekenen, want elk kind heeft fantasie en dat is het enige wat je er voor nodig hebt. Verder is het een koud kunstje. Zeker met een beetje hulp van het Tekenboek voor veelbelovende kunstenaars komt het helemaal goed. Prijs: € 14.95 Shop: Frans Hals Museum
Wunderschön
Het creatieve broeinest Nieuwe Vide, pal naast de Lichtfabriek, heeft sinds kort een eigen ‘giftshop en wunderkammer’ met kleine kunstwerken, gelimiteerd design en meer. Zo vind je er werk van Jasmin Djerzic, zoals vazen, kandelaars en serviesgoed met een bizarre, humoristische of kritische twist. De afgebeelde vaas heet Mijn held. Prijs € 115 Nieuwe Vide / Jasmin Djerzic Minckelersweg 6, Haarlem Tijdens tentoonstellingen open op do t/m zo van 12 - 17 u en op afspraak (023 5451581). nieuwevide.nl
65
COLOFON
66
67
68