Toetscommissie interventies jeugd
Toetsing juni 2012
Eerste TIJ-rapportage over zeven jeugdinterventies
2
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
Woord vooraf In de onlangs gepubliceerde misdaadmeter van het Algemeen Dagblad wordt Rotterdam niet langer aangemerkt als minst veilige gemeente van Nederland. Een verdienste van de Toetscommissie Interventies Jeugd (TIJ)? Neen, dat zeker nog niet. Het bewijst echter eens te meer dat het installeren en de activiteiten van de toetscommissie niet op zichzelf staan. De context waarbinnen TIJ opereert, is er een waarbinnen het inzetten van juist die interventies die hun waarde hebben bewezen steeds belangrijker wordt. Vooral in een tijd met krimpende (overheids)financiën is dit van groot belang. Na een periode waarin de leden van TIJ een solide en zorgvuldig toetsingsproces in elkaar hebben gedraaid, is de toetscommissie klaar voor het delen van haar eerste resultaten met u. Met gepaste trots presenteert de TIJ haar eerste rapport. Hierin zijn de oordelen en adviezen opgenomen van in totaal zeven interventies die deel uit maken van het Rotterdamse jeugdbeleid. De Toetscommissie Interventies Jeugd
V.l.n.r. Fleur van der Werf (TIJ-lid), Yeter Demirci (TIJ-lid), Onno de Zwart, Alex Hekelaar (TIJ-lid), Pascal Bisscheroux (TIJ-lid), Joren van Popta, wethouder De Jonge, Anne Marijke Bannink (TIJ-lid), Ton Legerstee (TIJ-lid), Maurice Geluk (TIJeerste tij-rapportage lid), Toon Voorham (TIJ-lid) en Hanneke Klunder. toetsing juni 2012
3
4
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
Inhoudsopgave 1
Inleiding
7
2
Werkwijze
8
3
Resultaten
10
4
Bon Bini A. Beschrijving door TIJ B. Toetsing door TIJ
11 11 15
5
Lots / Samen leren A. Beschrijving door TIJ B. Toetsing door TIJ C. Reactie op toetsing door TIJ
16 16 19 21
6
Mosquito A. Beschrijving door TIJ B. Toetsing door TIJ C. Reactie op toetsing door TIJ
22 22 25 27
7
Opboxen A. Beschrijving door TIJ B. Toetsing door TIJ C. Reacties op toetsing door TIJ
28 28 32 35
8
Pak je kans A. Beschrijving door TIJ B. Toetsing door TIJ
36 36 41
9
Pilot straatcoaches A. Beschrijving door TIJ B. Toetsing door TIJ C. Reactie op toetsing door TIJ
42 42 45 47
10
Thuis op straat Charlois A. Beschrijving door TIJ B. Toetsing door TIJ C. Reactie op toetsing door TIJ
49 49 53 56
11
Evaluatie van de pilotfase 11.1 Het toetsproces 11.2 Stimuleren van kenniscirculatie 11.3 Effectief werken in de jeugdsector
57 57 60 60
12
Samenstelling en contactgegevens
61
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
5
6
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
1 Inleiding Het Rotterdamse jeugdbeleid krijgt vorm rondom een aantal doelstellingen. Het college van burgemeester en wethouders wil meer kinderen in een kansrijk en veilig thuis laten opgroeien; op tijd en adequaat handelen bij risicojeugd; jongeren beter laten presteren in het onderwijs; voortijdig uitval in het onderwijs voorkomen en de risico’s op dakloosheid bij jongeren bestrijden. Deze doelstellingen zijn vastgelegd in verschillende gemeentelijke programma’s. In de afgelopen jaren zijn talloze jeugdinterventies ontwikkeld en ingezet met financiering van het Rijk, de stadsregio Rotterdam, gemeente en/of deelgemeenten. Tot op heden ontbreekt echter een compleet beeld van zowel de hoeveelheid interventies als van de resultaten die daarmee worden behaald. Dubbels en witte vlekken in het aanbod zijn niet bekend en alleen op onderdelen zijn de effectiviteit, het bereik en de kosten inzichtelijk.
Grote stad, veel interventies
Voor iedere deelgemeente, wijk, buurt, maar ook op stedelijk niveau worden jeugdinterventies ontwikkeld en ingezet. Dat we daar ‘als Rotterdam’ bedreven in zijn (geweest), wordt duidelijk met de inventarisatie van jeugdinterventies (afgerond januari 2012). In zes deelgemeenten worden 321 interventies ingezet: 187 stedelijke en 134 deelgemeentelijke interventies1. Voor de gehele stad met veertien deelgemeenten impliceert dit een veelvoud. Voor het overgrote deel geldt dat niet inzichtelijk is tot welke resultaten de verschillende aanpakken leiden en het is onbekend of zaken dubbel worden gedaan en sprake is van leemtes in beleid. Ontwikkelingen als evidence based werken, gebiedsgerichte inzet, professioneler opdrachtgeverschap en optimalisatie van het aanbod winnen in toenemende mate aan populariteit. Krimpende financiën en een veranderende rol van de (lokale) overheid zijn redenen hiertoe. Een belangrijke ontwikkeling is daarnaast dat de gemeente Rotterdam vanaf 2014 verantwoordelijk wordt voor alles wat met jeugd en jeugdzorg te maken heeft. Daarom zijn binnen het concern processen op gang gebracht die het jeugdveld en de coördinatie daarop anders moeten organiseren.
Doen wat werkt
De Toetscommissie Interventies Jeugd wil het beste voor alle jongeren in Rotterdam. Dit betekent voor TIJ dat de jeugdinterventies die ontwikkeld en ingezet worden, gebaseerd zijn op ‘wat werkt’. Het gaat TIJ om het (gebiedsgerichte) gebruik van jeugdinterventies die bewezen effectief zijn (in theorie en praktijk) en dat er op voorhand een gefundeerde discussie wordt gevoerd over de samenhang in doel, doelgroep en aanpak, waardoor het behalen van aantoonbare resultaten in de stad aannemelijk(er) wordt.
1
R apportage bestuursopdracht OGOR-jeugd. Herziening jeugdinterventies en vereenvoudigde zorgcoördinatie d.d. 24 januari 2012. eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
7
2 Werkwijze TIJ werkt aan een kwalitatief hoogwaardiger aanbod van jeugdinterventies en een verdere professionalisering van (deel)gemeentelijk opdrachtgeverschap in het Rotterdamse jeugdbeleid. Zij doet dit door gezaghebbende adviezen te geven over de effectiviteit van jeugdinterventies alsmede over de aanwezigheid van werkzame bestanddelen. Tegelijkertijd stimuleert TIJ de discussie over evidence based werken. Enerzijds door bruggen te slaan tussen wat werkt volgens de wetenschap en wat werkt in de Rotterdamse praktijk. Anderzijds doet zij dit doordat de toetscommissieleden onderbouwen waarom iets wel of niet deugt, adviseren hoe het beter kan en kritisch zijn op het eigen functioneren. TIJ gaat het gesprek aan en brengt partijen bij elkaar. Voor het uitvoeren van haar opdracht maakt de toetscommissie gebruik van de wetenschappelijke kennis uit het Kennisfundament (WODC) en de methodiek van Nicis Institute/Jeugdfabriek om interventies te screenen en te beoordelen op effectiviteit. In de beginfase bevat het Kennisfundament voldoende kennis om de jeugdinterventies te toetsen. Naarmate TIJ zich gaat bezighouden met curatieve en preventieve interventies zal eveneens gebruik gemaakt worden van andere relevante, wetenschappelijke kennisbronnen/kennisinstituten.
Stappen in het toetsproces
TIJ kan zelf getoetst worden op de zorgvuldigheid en correctheid van haar werkzaamheden. De werkwijze is bovendien transparant, waardoor TIJ haar onafhankelijkheid kan garanderen De werkwijze van de toetscommissie in deze pilotfase is als volgt: 1. Opdrachtgever en opdrachtnemer ontvangen een (wethouders)brief met daarin het verzoek tot medewerking aan de toetsing; 2. Opdrachtgever en opdrachtnemer leveren TIJ informatie over de gevraagde interventie (het streven is volledigheid). Indien nodig geacht, volgt een verzoek tot aanvullende informatie; 3. TIJ voert in- en extern gesprekken met sleutelfiguren; 4. TIJ stelt een beschrijving (conceptrapportage) van de interventie op; 5. Opdrachtgever en opdrachtnemer worden gevraagd om hoor/wederhoor op feitelijkheden in de beschrijving; 6. TIJ toetst de interventie en brengt een oordeel/advies uit. De interventie wordt beoordeeld als: kansrijk, kansarm of project ter verbetering; 7. Opdrachtgever en opdrachtnemer worden gevraagd om een reactie op het oordeel. TIJ voegt de eventuele reactie toe, achter het eindadvies; 8. TIJ brengt advies uit aan de wethouder Onderwijs, Jeugd en Gezin. Als gevolg van de evaluatie van de pilotfase is de werkwijze van TIJ aangescherpt (zie paragraaf 11.1 Het toetsproces).
8
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
Prioritering
Op verzoek van de wethouder van Onderwijs, Jeugd en Gezin zijn er door het ministerie van Veiligheid en Justitie middelen beschikbaar gesteld ten behoeve van het oprichten van de toetscommissie2. Vanwege het beschikbare wetenschappelijke instrumentarium om jeugdinterventies mee te beoordelen, en omdat het gezien de hoeveelheid interventies onmogelijk is ze allemaal op korte termijn te toetsen, ligt in eerste instantie de focus op het voorkomen van overlastgevend en/of crimineel gedrag bij jongeren (en dus het reduceren van de risico’s hierop). Op termijn screent de toetscommissie zoveel mogelijk interventies uit het gehele jeugddomein. De mate waarin interventies bijdragen aan het voorkomen van overlastgevend en/ of crimineel gedrag bij jongeren lopen in aanleg uiteen van interventies in de justitiële keten (bijv. voorkomen van recidief) tot interventies waarbij de relatie met crimineel gedrag (bijna) niet aantoonbaar is (analoog aan de veiligheidsketen repressief, curatief/ preventief en pro-actief), terwijl op theoretische gronden die relatie heel aannemelijk kan zijn.
2
‘Verzoek ondersteuning doorontwikkeling en implementatie Kennisfundament’, zoals op 8 september 2011 door wethouder OJG aan minister Veiligheid en Justitie is verstuurd (kenmerk: 719433). eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
9
3 Resultaten In de pilotfase heeft de toetscommissie zeven interventies getoetst. Er is bewust gekozen voor zeven zeer diverse jeugdinterventies/projecten teneinde de werkwijze van TIJ uiteindelijk zo breed mogelijk toepasbaar te maken. Het oordeel dat TIJ een interventie uiteindelijk geeft bestaat uit drie categorieën: 1. Kansrijk: de beoogde doelen zijn gerealiseerd en middels onderzoek(sliteratuur) is aannemelijk gemaakt dat de interventie, zoals die is uitgevoerd, substantieel hieraan heeft bijgedragen. 2. Project ter verbetering: de beoogde doelen zijn niet gerealiseerd, maar middels onderzoek(sliteratuur) is minimaal aannemelijk gemaakt dat de interventie bij een juiste (integere) uitvoering tot de beoogde doelen kan leiden. 3. Kansarm: de beoogde doelen zijn niet gerealiseerd noch kan (middels onderzoeksliteratuur aannemelijk worden gemaakt dat de interventie bij een integere uitvoering tot de realisatie van de beoogde doelen zal leiden. Onderstaand overzicht toont de zeven interventies met het oordeel van TIJ. Voor de onderbouwing van het oordeel wordt u verwezen naar de specifieke hoofdstukken. Wetenschappelijke basis (onderzoek, ervaring en/of methode)
Oordeel TIJ
Onderbouwing TIJ
Kansarm
Zie pag. 11-15
Ja
Project ter verbetering
Zie pag. 16-21
Mosquito
Nee
Project ter verbetering
Zie pag. 22-27
Opboxen
Nee
Project ter verbetering
Zie pag. 28-35
Pak Je Kans
Ja
Project ter verbetering
Zie pag. 36-41
Pilot Straatcoaches
Ja
Project ter verbetering
Zie pag. 42-48
Thuis op Straat Charlois
Ja
Kansrijk
Zie pag. 49-56
Nee
Bon Bini LOTS/Samen Leren
Leeswijzer
Onderstaand volgen de rapportages van de zeven interventies die door de toetscommissie zijn getoetst. Achtereenvolgens komen aan bod: Bon Bini (H4), LOTS/Samen Leren (H5), Mosquito (H6), Opboxen (H7), Pak Je Kans (H8), Pilot Straatcoaches (H9) en Thuis op Straat Charlois (H10). Per interventie wordt gestart met de beschrijving (Deel A). Daaropvolgend vindt de toetsing door TIJ plaats (Deel B). Indien een opdrachtgever/opdrachtnemer een reactie heeft gegeven op de toetsing door TIJ, dan is dit achteraan de rapportage toegevoegd (Deel C). Hoofdstuk 11 besteedt aandacht aan de evaluatie van de pilotfase en bevat conclusies over het toetsproces van de toetscommissie
10
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
4 Bon Bini A. Beschrijving door TIJ
(op basis van aangereikte documenten en interviews)
1.
Interventiegegevens
Interventie Opdrachtgever Uitvoerder Periode uitvoering
: Bon Bini : Stadsmarinier Antillianen (Directie Veiligheid) : Bon Bini : 2008 – eind 2011
2. Beschrijving interventie 2.1 Korte samenvatting
Bon Bini is een interventie van waaruit nieuwe Antilliaanse vestigers in Rotterdam thuis worden opgezocht. Tijdens deze huisbezoeken worden de nieuwkomers welkom geheten en signaleert Bon Bini tegelijkertijd vroegtijdig mogelijke hulp -en zorgvragen en vindt doorgeleiding plaats naar hulp –en zorginstellingen.
2.2 Doel
Het doel van Bon Bini is eventuele problemen bij Antilliaanse nieuwkomers in Rotterdam zo vroeg mogelijk op te sporen en door te geleiden naar de reguliere hulp –en zorginstellingen in de stad. Concrete doelstelling in 2011 is alle Antilliaanse nieuwkomers in Rotterdam thuis opzoeken en zonodig hulp –en zorgvragen vroegtijdig signaleren en door te geleiden naar hulp –en zorginstellingen. Huisbezoeken worden uitsluitend afgelegd in de deelgemeenten Charlois, Delfshaven, Feijenoord, Hoogvliet en IJsselmonde. In deze deelgemeenten is de populatie van Antillianen groot. Dit zijn tevens de deelgemeenten waarin de in het actieprogramma ‘Aanpak risicogroepen van Marokkaanse en Antilliaanse afkomst 2010-2013’ (Gemeente Rotterdam, 2010) vastgelegde focuswijken zich bevinden. De doelstelling voor 2011 is voor zover meetbaar dat bijgehouden wordt hoeveel huisbezoeken er zijn afgelegd.
2.3 Doelgroep
De doelgroep bestaat uit Antillianen die zich vanuit de Antillen en vanuit andere steden in Nederland vestigen in de deelgemeenten Charlois, Delfshaven, Feijenoord, Hoogvliet en IJsselmonde. Bon Bini is bedoeld voor ieder van deze groep; van 0 tot 100 jaar. Het is geen interventie specifiek gericht op risicojeugd, maar op alle Antilliaanse nieuwkomers.
2.4 Aanpak en materiaal
Publiekszaken Rotterdam (PZR) levert maandelijks een lijst aan met namen en adressen van Antillianen die zich nieuw hebben gevestigd in Rotterdam. Het gaat niet om Antillianen die binnen Rotterdam verhuizen, maar om Antillianen die zich vanaf de Antillen of elders uit Nederland in de gemeente Rotterdam vestigen. Alle personen die op deze lijst staan vermeld, krijgen een welkomstbrief thuis gestuurd. Deze brief is ondertekend door de burgemeester van Rotterdam. Naast een verwelkoming wordt aangekondigd dat er binnenkort een thuisbezoek van Bon Bini volgt. Tijdens een huisbezoek wordt de betreffende persoon welkom geheten in de stad en er wordt een welkomstgeschenk (een koffiemok) aangeboden. Voorts wordt aan de hand van een checklist besproken of hulp nodig en gewenst is op de volgende onderwerpen: werk, scholing, gezondheid, financiën, gezinssituatie, vrije tijd, politie, justitie en overige zaken (vb. een taalcursus). eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
11
Indien uit het gesprek blijkt dat er sprake is van enkelvoudige problematiek wordt een informatiemap overhandigd met daarin mogelijk relevante instanties in Rotterdam. Verwijzing vindt plaats wanneer dit nodig wordt geacht, veelal naar SoZaWe, de Sociaal Raadslieden of de Vraagwijzer. Wanneer sprake is van meervoudige problematiek wordt de betreffende persoon doorverwezen naar een hulp- en/of zorginstelling. Tevens vindt terugkoppeling plaats aan de stadsmarinier Antillianen. In gemiddeld 80 procent van de gevallen betreft het schuldenproblematiek en vindt doorverwijzing naar de Sociaal raadslieden plaats. Bon Bini legt de verantwoordelijkheid tot het opnemen van contact met een bepaalde instantie neer bij de persoon waaraan het huisbezoek is afgelegd. Wanneer de Antilliaanse nieuwkomer thuis niet wordt aangetroffen, volgt een herhalingsbezoek. Vangen de medewerkers wederom bot, dan laten zij een brief achter met daarin het telefoonnummer van Bon Bini.
2.5 Organisatie
Huisbezoeken worden uitgevoerd door vier vaste uitzendkrachten met een nulurencontract. De hoeveelheid werk is afhankelijk van het aantal nieuwe vestigers in de stad. De meeste Antillianen vestigen zich rond de zomer in Rotterdam. Juli en augustus zijn de drukke maanden. In deze maanden worden tijdelijk extra uitzendkrachten ingezet. De huisbezoeken worden in tweetallen afgenomen. Zij bezoeken alle personen die door PZR worden aangeleverd. Een voorwaarde is dat één van de twee uitzendkrachten een Antilliaanse achtergrond heeft en Papiaments spreekt. De interventie Bon Bini is onderdeel van het actieprogramma ‘Aanpak risicogroepen van Marokkaanse en Antilliaanse afkomst 2010-2013’. Dit programma staat onder regie van de Directie Veiligheid. Zij voert regie op de resultaten van het actieprogramma en werkt nauw samen met de diensten en deelgemeenten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering. De stadmarinier Antillianen was tot het voorjaar van 2012 verantwoordelijk voor de regie en de uitvoering op wijkniveau.
3
Indicatie kosten
De kosten van Bon Bini bedragen €100.000,- per jaar, waarvan 50 procent door de gemeente Rotterdam en 50 procent door het Rijk wordt gefinancierd. Als gevolg van het stopzetten van de rijksmiddelen is het project Bon Bini met ingang van 1 januari 2012 beeïndigd.
4. Resultaten 4.1 Bereik
Het doel van Bon Bini is om eventuele problemen bij Antilliaanse nieuwkomers zo vroeg mogelijk op te sporen en hen zonodig door te geleiden naar hulp –en zorginstellingen. De gesignaleerde problematiek omvat veelal: financiën, zorgverzekering, gezondheid en huisvesting. Doordat een aanzienlijk deel van doelgroep niet wordt bereikt (zie 4.2 Output), ontbreekt een gedegen zicht op de problematiek van de Antilliaanse nieuwkomers in Rotterdam. Naar aanleiding van de afgelegde huisbezoeken kan slechts een indicatie worden gegeven van de mogelijk aanwezige problemen. Goed doorvragen van de uitzendkrachten is noodzakelijk, omdat de nieuwkomers niet overal vanzelfsprekend antwoord op geven. Dit kan bijvoorbeeld te maken hebben met schaamte of wantrouwen. Een indicatie van de mogelijk aanwezige problemen kan alleen gegeven worden van de mensen die thuis zijn getroffen. Het blijft de vraag of de personen die thuis zijn bezocht uiteindelijk terecht zijn gekomen bij een zorg- en/of hulpverleningsinstelling. De medewerkers van Bon Bini controleren of monitoren namelijk niet of en op welke wijze de doorverwijzing is opgevolgd.
12
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
Eind 2011 is Bon Bini gestopt. Op advies van de stadsmarinier Jan de Kloet is geprobeerd om via de deelgemeenten aan vroegsignalering te blijven doen bij Antilliaanse nieuwkomers. De wijze waarop de verschillende deelgemeenten dit oppakken, kan niet worden afgedwongen. Momenteel wordt alleen in de deelgemeenten Charlois en Hoogvliet huisbezoeken afgelegd bij Antilliaanse nieuwkomers. Het is onduidelijk of bij de deelgemeenten zicht is op het aantal succesvol afgelegde huisbezoeken en wat er is gebeurd na doorverwijzing.
4.2 Output
In het kalenderjaar 2011 zijn in totaal 459 huisbezoeken afgelegd. Tijdens 382 van de 459 huisbezoeken zijn geen bijzonderheden vastgesteld. Bij 57 huisbezoeken is enkelvoudige problematiek (informatiemap overhandigd) vastgesteld en bij 20 huisbezoeken is meervoudige problematiek vastgesteld. 508 personen zijn niet bezocht dan wel thuis aangetroffen. Van deze groep bevonden 87 personen zich in een opvanginstelling, in 28 gevallen klopte de gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie (GBA) (mogelijk) niet en 393 personen waren tot tweemaal toe niet thuis.
4.3 Outcome
De hoeveelheid Antilliaanse nieuwkomers die hulp- en/of zorgverlening nodig hebben, worden doorgeleid en ook daadwerkelijk terechtkomen bij een instantie, is onbekend. Hierdoor is het lastig om het beoogd effect (vroegsignalering van hulp/zorgvragen en doorgeleiden naar instanties) te meten.
4.4 Neveneffecten
Over het optreden van neveneffecten is niets bekend.
B. Toetsing door TIJ 1.
2.
Volledigheid van de beschrijving
Het project Bon Bini mist een beschrijving. Er schijnt een projectbeschrijving te bestaan, deze is echter niet overlegd aan de onderzoekers van TIJ. Een beschrijving van de doelgroep, indicatie en contra indicatie, expliciete doelen, methodiek en werkwijze ontbreekt daardoor.
Degelijkheid van de methodiek
De methodiek is niet beschreven. Enkel in gesprekken is de werkwijze toegelicht. Op basis van de aanwezige informatie kan niet aannemelijk gemaakt worden dat de methodiek degelijk dan wel ondegelijk is. De interventie signaleert risicofactoren zoals: scholing, gezondheid, financiën, gezinssituatie, vrije tijd, politie en justitie, maar grijpt hier niet direct op in. Deze factoren beïnvloeden de proximale processen: ouders van kinderen zijn minder betrokken bij de opvoeding, houden minder toezicht op hun kinderen en gebruiken vaker negatieve, harde controle strategieën. Dat heeft effect op de ontwikkeling van een kind (Brons et al., 2008). Veel Antilliaanse migranten vanuit de Antillen zijn naar Nederland geëmigreerd vanuit de hoop op positieverbetering. Veel van deze migranten ontbreekt het aan ‘conventioneel kapitaal’ dat hen kan helpen om zich te ontwikkelen in Nederland en aansluiting te vinden bij onderwijs en werk. Ze hebben weinig opleiding, beheerden de Nederlandse taal in beperkte mate en zijn afkomstig uit de lagere sociale klassen op de Antillen.
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
13
Mede als gevolg van de beperkte kansen op het vinden van regulier werk is de schuldenproblematiek groot onder kansarme jongeren die kort in Nederland zijn. Verder zijn de eerste generatie Antillianen het sterkst vertegenwoordigd in de criminaliteitcijfers, dit risicogedrag beperkt zich niet tot de Antilliaanse jongeren, ook oudere leeftijdsgroepen (35-40jaar) zijn meer dan gemiddeld vertegenwoordigd in de criminaliteitscijfers. Bovendien is betrokkenheid bij criminaliteit niet uitsluitend voorbehouden aan mannen, ook vrouwen maken zich schuldig aan delicten (Brons et al, 2008). Bon Bini maakt een indicatie van de gesignaleerde problematiek bij de Antilliaanse nieuwkomers die thuis zijn gevonden. Bij gesignaleerde problematiek wordt de nieuwkomers (door)verwezen naar instanties die mogelijk kunnen helpen bij de vraagstukken, echter ligt de verantwoordelijkheid van het ondernemen van actie bij de Antilliaanse nieuwkomer. Er is geen sprake van follow-up, monitoring en intensievere begeleiding in geval van meervoudige problematiek. Gezien de hierboven uiteengezette problematiek van de Antilliaanse migranten is het niet voldoende om vanuit Bon Bini enkel de problematiek te signaleren.
3
Uitvoeringsintegriteit
De interventie wordt ten dele uitgevoerd zoals bedoeld. Namelijk; een huisbezoek afleggen en doorverwijzen naar een instantie. De zoektocht wordt echter na twee keer niet thuis gestaakt. Hierdoor worden, volgens de resultaten, veel nieuwkomers niet gevonden. Een indicatie over de eventueel aanwezige problematiek kan daardoor niet worden gegeven. Een belangrijk knelpunt is dat er geen follow-up en monitoring plaatsvindt van de gesignaleerde problematiek. Daarbij wordt Bon Bini niet door professionals uitgevoerd, maar door uitzendkrachten. In hoeverre deze uitzendkrachten op hun kennis en kunde worden geselecteerd, is niet helder geworden. Een belangrijke voorwaarde is wel dat één van de twee huisbezoekers een Antilliaanse achtergrond heeft c.q. Papiaments spreekt. Vanuit Bon Bini wordt geen specifieke actie ondernemen in geval er (meervoudige) problematiek wordt aangetroffen. Het blijft bij een indicatie en signalering van de problematiek, doorverwijzen en rapporteren aan de stadsmarinier Antillianen. Het is aan de nieuwkomer zelf om actie te ondernemen.
4.
Resultaten
In het kalenderjaar 2011 zijn in totaal 459 huisbezoeken afgelegd. Hiervan is bij 382 van de huisbezoeken geen bijzonderheden vastgesteld, bij 57 huisbezoeken is enkelvoudige problematiek (informatiemap overhandigd) vastgesteld en bij 20 huisbezoeken is meervoudige problematiek vastgesteld. 508 personen zijn niet bezocht of thuis gevonden. Hiervan zaten 87 personen in een opvanginstelling, bij 28 adressen klopte de GBA-gegevens mogelijk niet en 393 personen zijn niet thuis gevonden. Vanuit Bon Bini ontbreekt een analyse van de aard en de omvang van de aangetroffen problematiek. Ook is geen zicht op het aantal doorverwijzingen en het aantal Antilliaanse nieuwkomers dat daadwerkelijk in een zorg- en/of hulpverleningstraject terecht is gekomen.
5.
Oordeel: Kansarm, kansrijk, project ter verbetering
Bon Bini is beoordeeld als kansarm.
TIJ is tot dit oordeel gekomen vanwege het feit dat: Niet inzichtelijk is welke problematiek gesignaleerd is door Bon Bini. In het kalenderjaar 2011 is bij 20 huisbezoeken meervoudige problematiek vastgesteld. Echter is niet helder om wat voor soort problematiek het hier gaat.
14
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
Het is niet bekend wat er met de eventueel gesignaleerde hulp- en/of zorgvraag gebeurt. Het blijft de vraag of de personen die thuis zijn bezocht uiteindelijk terecht zijn gekomen bij een zorg- en/of hulpverleningsinstellingen. De medewerkers van Bon Bini controleren of monitoren namelijk niet of de doorverwijzing is opgevolgd. Bon Bini legt de verantwoordelijkheid tot het nemen van vervolg actie neer bij de Antilliaanse nieuwkomer. De Antilliaanse nieuwkomers (eerste generatie migranten) hebben veelal weinig opleiding, beheersen de Nederlandse taal in beperkte mate en zijn afkomstig uit de lagere sociale klasse op de Antillen. Zij hebben meer moeite met het vinden van aansluiting bij onderwijs en werk. Het is aannemelijk dat deze groep de genoemde verantwoordelijkheid niet zelfstandig kan oppakken. Intensievere begeleiding, follow-up en monitoring is voor deze groep gewenst. Daarnaast blijven een groot deel van de Antilliaanse nieuwkomers uit beeld. In het kalenderjaar 2011 zijn 508 personen niet bezocht dan wel thuis aangetroffen. Van deze groep bevonden 87 personen zich in een opvanginstelling, in 28 gevallen klopte de gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie (GBA) niet en 393 personen zijn tot tweemaal toe niet thuis aangetroffen.
6.
Aanbevelingen
De interventie kan meer tot de beoogde doelstelling leiden door gebruik te maken van een uitgebreidere werkwijze. Met name een follow-up op het afgegeven signaal, het monitoren van deze signalen en eventueel het afleggen van een vervolg huisbezoek zijn aspecten die kunnen leiden tot een betere realisatie van de doelstelling. Wanneer sprake is van een (meervoudige) hulp- en/of zorgvraag is alleen het signaleren daarvan niet voldoende. Wat gebeurt vervolgens met dit signaal, wie pakt dit op en wat gebeurt en er met die huishoudens die niet thuis zijn aangetroffen? Onduidelijk is het of en op welke wijze er samenwerking met ketenpartners is. Hier valt winst te behalen.
7.
Geraadpleegde bronnen Interviews:
22 februari 2012 – mevrouw P. Koedijk, destijds projectleider Bon Bini, Bureau Rotterdam Interim Management (BRIM). 26 februari 2012 – de heer J. de Kloet, destijds stadsmarinier Antillianen, Directie Veiligheid tevens opdrachtgever.
Documenten:
Brons, D., Hilhorst, N. en Willemsen, F. (2008). Het kennisfundament t.b.v. de aanpak van criminele Marokkaanse jongeren. Den Haag: Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum/Ministerie van Veiligheid en Justitie. Gemeente Rotterdam (2010). Actieprogramma aanpak risicogroepen van Marokkaanse en Antilliaanse afkomst 2010-2013. Rotterdam: Directie Veiligheid Gemeente Rotterdam, Bon Bini (2011a). Overzicht Bon Bini 2011. Gemeente Rotterdam, Bon Bini (2011b). Huisbezoekformulier Bon Bini; Gemeente Rotterdam, Bon Bini (2011c). Informatiemap, Bon Bini na Rotterdam’. Gemeente Rotterdam (2012). ‘Herkomst en Vestiging Antilliaanse Nieuwkomers’, Rotterdam 2010-2011.
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
15
5 Lots / Samen leren A. Beschrijving door TIJ
(op basis van aangereikte documenten en interviews)
1.
Interventiegegevens
Interventie
Opdrachtgever Uitvoerder Periode uitvoering
: Laagdrempelige ondersteuning thuis en op school (LOTS) / Samen Leren : Dienst Jeugd, Onderwijs en Samenleving (JOS) : Bureau Frontlijn : 1 september 2011 – 5 juli 2012
2. Beschrijving interventie 2.1 Korte samenvatting
Het project Samen Leren richt zich op ouders en kinderen uit gezinnen waarbij de kinderen slecht presteren op school en soms ongewenst gedrag vertonen. Door te investeren in de relatie ouder-kind op het gebied van de schoolprestaties hoopt Bureau Frontlijn deze kinderen een betere toekomst te bieden.
16
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
2.2 Doel
Kinderen – die het nodig hebben – krijgen op de basisschool extra ondersteuning door bijvoorbeeld de intern begeleider (IB-er) of een schoolmaatschappelijk werker (SMWer). Ouders staan bij deze ondersteuning veelal aan de zijlijn. Bureau Frontlijn ziet betrokken ouders als een belangrijke succesfactor bij de schoolse ontwikkeling van kinderen. Vanuit deze gedachte biedt Bureau Frontlijn ouders ondersteuning thuis aan zodat zij de benodigde vaardigheden, om deze extra ondersteuning te bieden, zelf kunnen ontwikkelen. Het uiteindelijke doel is dat ouders na afloop in staat zijn om thuis een positief leerklimaat te creëren, waarin zij hun kind(eren) cognitief stimuleren, en zodoende de schoolprestaties verbeteren. Onder de doelstelling hangen een aantal subdoelen: • onderwijsprestaties van kinderen verbeteren (hogere cito-score); • ouderbetrokkenheid bij ontwikkeling van kind en school vergroten; • taalniveau ouder en kind verhogen; • maatschappelijke participatie ouders vergroten en; • scholen ontlasten.
2.3 Doelgroep
De doelgroep van Samen Leren bestaat uit kinderen (op deelnemende basisscholen) en hun ouders. Specifiek de groepen 1-4 en in sommige gevallen groepen 5 en 6. Veelal worden ‘zwakke’ leerlingen aangemeld en/of leerlingen waar op gedragsgebied beginnende zorgen om zijn. Het aantal deelnemende kinderen per basisschool per groep is volgens Bureau Frontlijn afhankelijk van een aantal factoren; onder andere van de naamsbekendheid van het project, inzet van scholen zelf en positieve mond-tot-mondreclame door ouders. Recent deelnemende scholen melden bijvoorbeeld minder aan dan scholen die al langer deelnemen. Gemiddeld komt het aantal deelnemende leerlingen aan Samen Leren neer op twee per groep. Er zijn contra-indicaties aanwezig, bijvoorbeeld wanneer sprake is van meervoudige problematiek binnen een gezin. Soms wordt het gezin dan doorverwezen naar de sociale teams.
2.4 Aanpak en materiaal
Samen Leren maakt onderdeel uit van een cluster interventies van Bureau Frontlijn voor kinderen tussen 0-12 jaar en hun ouders. Doel van deze interventies is om de positieve ontwikkeling van het kind te stimuleren. De interventie Samen Leren richt zich specifiek op het versterken van de band tussen ouder(s) en kind, waarbij het ‘samen leren’ centraal staat. Bureau Frontlijn gelooft erin dat door het besteden van veel aandacht aan de relatie tussen ouder en kind, en daarbij de leerprestaties centraal te stellen, een setting gecreëerd wordt waarin (weer) aandacht is voor de ontwikkeling van het kind. Uit onderzoek (Kenniscentrum Onderwijs en Opvoeding van de Hogeschool van Amsterdam) blijkt dat ouderbetrokkenheid – in casu onderwijsondersteunend gedrag in de thuissituatie – leidt tot hogere prestaties op school. Samen Leren geeft hier handen en voeten aan. Bureau Frontlijn maakt vanuit ervaring en theorie een praktisch toepasbare vertaling naar de thuissituatie van de ouder. Het aanmelden van de kinderen/gezinnen vindt plaats via leerkrachten, themabijeen eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
17
komsten en mond-tot-mondreclame. De intake wordt gedaan door de vaste medewerkers van Bureau Frontlijn en per gezin wordt het gewenste eindresultaat genoteerd. Om een zo groot mogelijk bereik te hebben, zijn er geen strikte inclusiecriteria. In praktijk betreft het vrijwel allemaal gezinnen waarbij sprake is van meervoudige problematiek. Nadat een gezin is aangenomen, wordt een koppel studenten op het gezin geplaatst. De twee studenten geven ouder(s) en kind adviezen over hoe de schoolse activiteiten verweven kunnen worden met de thuissituatie. Het gaat met name om het creëren van bewustwording bij de ouder(s) van de belangrijke rol die zij spelen in het ontwikkelingsproces van hun kinderen. Thema’s die daarbij aan de orde komen, zijn: huiswerkinstructie, positieve stimulering, ouderbetrokkenheid en structuur. Voor elk gezin wordt een behandelplan opgesteld. Dit dient als leidraad voor de verdere begeleiding van ouder en kind. Deelname van de gezinnen aan Samen Leren is vrijwillig.
2.5 Organisatie
Bureau Frontlijn werkt samen met zeven basisscholen uit de deelgemeenten Charlois en Feijenoord. Voor de uitvoering van Samen Leren wordt vanuit Bureau Frontlijn 3 fte ingezet. Volgens de subsidieverleners van JOS is de inzet beperkt in vergelijking met het potentieel aan wijken en scholen die een beroep op Samen Leren kunnen doen. Het behandelplan wordt door de studenten met de projectleider (intern) doorgesproken om de kwaliteit daarvan te verbeteren. In het proces is een nazorgtraject ingebouwd. De huisbezoeken worden door HBO-studenten afgelegd. In totaal leggen vijf koppels (van twee studenten) per gezin 10-12 bezoeken af in ongeveer 3 maanden tijd. Ieder koppel staat onder begeleiding van een vaste medewerker van Bureau Frontlijn. Over het algemeen zijn het studenten pedagogiek, die worden geworven bij verschillende hogescholen. De intake van de studenten is volgens Bureau Frontlijn streng. Hoge eisen worden gesteld aan onder andere zelfstandigheid, flexibiliteit en creativiteit. Meer dan de helft van de studenten valt daardoor tijdens het selectieproces af. Meertaligheid is bijna nooit een probleem, omdat het studenten betreft met diverse etnische achtergronden Bureau Frontlijn heeft op Rotterdam-Zuid, nabij de zeven basisscholen, een kantoor. Van daaruit voeren de begeleiders en de studenten de interventie uit. Naast de basisscholen wordt er samengewerkt met het Centrum voor Jeugd en Gezin (JG) uit de betreffende deelgemeenten. Op casusniveau wordt met diverse (zorg)partners samengewerkt.
3.
Indicatie kosten
De kosten bedragen momenteel rond de € 2.500,- tot 3.000,- per gezin. Naar verwachting nemen deze kosten af nu de methodiek is uitontwikkeld. Het is nog niet bekend wat de afname gaat worden, omdat het project nog niet zo lang draait. De kosten zijn zo laag omdat er met studenten wordt gewerkt.
4. Resultaten 4.1 Bereik
Per jaar kunnen (in theorie) door de vijf koppels van studenten 100-120 gezinnen worden geholpen. Dit aantal wordt volgens Bureau Frontlijn vooralsnog niet behaald, omdat de uitvoering zich in de opstartfase bevindt.
4.2 Output
De genoemde aantallen (zie 4.1 Bereik) worden nu niet geheel gehaald. Met de huidige doorloop verwacht Bureau Frontlijn dit in de toekomstwel te doen. In totaal zijn er 68 doorverwijzingen gedaan richting andere (zorg)instellingen vanwege problemen in gezinnen, die buiten de reikwijdte van Samen Leren vallen (meervoudig kijken). Tot op heden is één gezin afgehaakt, omdat het niet verder wilde. Door de veelheid aan doelstellingen is het lastig te beoordelen of output (en feitelijk ook outcome) worden behaald. Deze veelheid kan de focus op het behalen van de hoofddoelstelling mogelijk nadelig beïnvloeden.
18
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
4.3 Outcome
Uit de vragenlijsten blijken vrijwel alle ouders, kinderen leerkrachten tevreden over de aanpak. Bureau Frontlijn geeft aan dat zij op relatief korte termijn kan meten of er sprake is van voortgang in de relatie tussen ouder en het kind, op beïnvloeding van het gedrag en op de schoolprestaties van het kind. Bij de afronding wordt bekeken of het eerder gestelde doel is behaald. De follow-up, drie maanden na afloop van de interventie, laat volgens Bureau Frontlijn zien of de verandering al dan niet is behouden. De school wordt bevraagd en zowel ouders, kinderen als leerkracht vullen een vragenlijst in met betrekking tot hun tevredenheid over de inzet van Samen Leren. De vragenlijst kent gesloten en open vragen, waardoor ook kritische noten geplaatst kunnen worden. Gesteld wordt dat het resultaat van Samen Leren op korte termijn gesubjectiveerd (tevredenheid) en geobjectiveerd (onderwijsresultaten) gemeten wordt. Niet alleen bij het kind wordt de eventuele voortgang gemeten, hetzelfde gebeurt bij de ouder(s) en de leerkracht. Het is niet mogelijk om uitspraken te doen over de effecten van de interventie op de langere termijn. Deze effecten worden pas zichtbaar op het moment dat kinderen die hebben geparticipeerd het goed doen tijdens hun schoolcarrière en in de maatschappij. Dus op de lange termijn: het afronden van school, het hebben van werk en niet afglijden in de richting van criminaliteit.
4.4 Neveneffecten
Als eerste neveneffect wordt genoemd de doorverwijzingen. In 68 gevallen zijn gezinnen doorverwezen naar andere instanties. Het is onbekend of deze instanties de doorverwijzingen c.q. de problematiek hebben aangepakt/opgelost. Volgens Bureau Frontlijn onderhouden zij wel altijd contact met de instantie, maar er zijn geen documenten die dat aantonen. Volgens Bureau Frontlijn is het tweede neveneffect dat hele klassen beter gaan functioneren c.q. de onderwijsresultaten van alle leerlingen vooruit gaan wanneer één of meerdere leerlingen door Samen Leren worden begeleid. Het ongewenste gedrag van de betreffende leerling(en) wordt namelijk weggenomen (uit de klas). Dit komt ten goede aan de prestatie van de klas als collectief.
B. Toetsing door TIJ 1.
Volledigheid van de beschrijving
TIJ heeft geconstateerd dat de relevante kenmerken van de doelgroep van Samen Leren zijn beschreven. Ook is beschreven welke gezinnen worden geholpen en welke niet. Daarmee is er sprake van een vorm van indicering, zonder dat aan deze indicering een duidelijke grond is toegekend. In tegenstelling tot hetgeen Bureau Frontlijn heeft aangegeven, is de intake van kind/gezin niet streng. Er worden in de breedte, meerdere levensgebieden bevraagd die ten grondslag kunnen liggen aan problematiek in de opvoeding dan wel problemen met leren. Samen Leren bereikt haar doelgroep, aangezien de kinderen en gezinnen afkomstig zijn van de scholen waarmee wordt samengewerkt. Daarnaast zijn er vaak specifieke redenen voor aanmelding door bijvoorbeeld een leerkracht. Resultaten op school zijn in ieder geval leidend voor de intake. Deze vindt plaats in het bijzijn van zowel de studenten als de projectleider. Voor elke casus worden de te nemen stappen vastgelegd in een behandelplan.
2.
Degelijkheid van de methodiek
Er zijn bij TIJ geen soortgelijke projecten bekend. Wel bieden diverse interventies producten aan zoals huiswerkbegeleiding.
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
19
Een causale relatie tussen het bieden van ondersteuning vanuit Samen Leren en de positieve (door)ontwikkeling van het kind in zijn of haar (school)carrière kan niet worden aangetoond. Dit vanwege de constatering dat Samen Leren in het bijzonder ingrijpt op het gedrag en de leerprestaties op korte termijn. Onderzoek (vgl. Brons et al., 2008) maakt inzichtelijk dat Samen Leren inspeelt op risicoreductie – de tweede lijn van het Kennisfundament. Op zowel het niveau van de individuele factoren van het kind (positief zelfbeeld) als op het niveau van het gezin (stabielere opvoedingsomgeving) worden door Bureau Frontlijn positieve resultaten geboekt.
3.
4.
Uitvoeringsintegriteit
De interventie wordt uitgevoerd zoals deze bedoeld is. In enkele gevallen vergt de uitvoering extra inspanning vanuit Bureau Frontlijn. Over het algemeen worden studenten ingezet die beschikken over de benodigde capaciteiten. Het werken met studenten kan volgens TIJ echter een knelpunt zijn, omdat niet vanzelfsprekend is dat de studenten op een juiste manier met de voorgeschotelde problematiek kunnen omgaan. Voldoende en adequate sturing van de projectleiders is daarom van groot belang. Daarentegen is het aannemelijk dat de studenten (mede door hun diverse etnische achtergrond) zorgen voor een laagdrempelige manier van werken.
Resultaten
Op korte termijn worden de, aan de voorkant, vastgestelde doelen behaald. De resultaten worden zowel objectief als subjectief gemeten. Op de middellange en lange termijn worden echter geen metingen uitgevoerd en dit is ook niet in de aanpak van Samen Leren opgenomen. Onduidelijk is het bijvoorbeeld of na één á twee jaar de relatie tussen ouder en kind positief (veranderd) blijft en de schoolresultaten nog steeds goed zijn. Op de lange termijn is (vooralsnog) niets te zeggen over de mate waarin het kind uiteindelijk maatschappelijk succesvol is. Het ontbreken van deze gegevens wordt Bureau Frontlijn, gezien de opstartfase van het project, niet direct aangerekend. Er wordt wel gewezen op het risico van terugval bij zowel ouder als kind en dat dit nu buiten beeld van Bureau Frontlijn blijft. TIJ acht aannemelijk dat de kinderen die in contact zijn geweest met Samen Leren een betere kans hebben op een goede toekomst. Niet alleen omdat zij meer bagage meekrijgen, maar ook meer (onder)steun(ing) van hun ouders kunnen verwachten.
5.
Oordeel: Kansarm, kansrijk, project ter verbetering
Samen Leren is een project ter verbetering.
De resultaten die Samen Leren op korte termijn boekt, zijn kansrijk en veelbelovend. Als gevolg van de korte looptijd blijven de vragen over de resultaten op lange termijn echter onbeantwoord. Dit vergt niet alleen tijd, maar ook een verbeterslag in de vorm van de (langdurige) monitoring van gezinnen nadat zij zijn uitgestroomd.
6.
20
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
Aanbevelingen
In het kader van het beschrijven van doelen, aanpak, randvoorwaarden en de behaalde resultaten doet TIJ drie voorstellen tot verbetering: 1. Ook op langere termijn moet worden gerapporteerd of de interventie leidt tot blijvende verbetering. Nader moet worden onderzocht wat de werkzame bestanddelen van de interventie zijn. 2. Het werken met studenten is aantrekkelijk teneinde het kostenniveau van deze arbeidsintensieve aanpak zo laag mogelijk te houden. Het vergt echter een goede en professionele begeleiding van de studenten. 3. Een betere ketensamenwerking kan winst opleveren. Dit houdt in dat Bureau Frontlijn moet inzetten op een betere samenwerking met andere partners dan het onderwijs.
7.
Geraadpleegde bronnen Interviews:
10-01-2012 – de heer B. Rombouts, directeur, Bureau Frontlijn 10-02-2012 – mevrouw P. Huyts, projectleider, Bureau Frontlijn
Documenten:
Brons, D., Hilhorst, N. en Willemsen, F. (2008). Het kennisfundament t.b.v. de aanpak van criminele Marokkaanse jongeren. Den Haag: Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum/Ministerie van Veiligheid en Justitie Bureau Frontlijn (2011). Plan van aanpak LOTS. Rotterdam Bureau Frontlijn (2011). Rapportage LOTS 2010-2011. Rotterdam Bureau Frontlijn (januari 2012). Rapportage LOTS. Rotterdam Bureau Frontlijn (februari 2012). Samen leren. Rotterdam Bureau Frontlijn. Samen Leren evaluatie Ouders. Rotterdam Bureau Frontlijn. Samen leren intakeformulier ouders. Rotterdam Bureau Frontlijn. Samen leren vragenlijst school. Rotterdam
C. Reactie op toetsing door TIJ Reactie van Bureau Frontlijn: “Wij kunnen ons helemaal vinden in het feit dat de korte termijn resultaten goed uitpakken, maar het zwaartepunt van de effectiviteit op de lange termijn moet liggen. Met de middelen die we nu hebben, kunnen we hier nog niet over zeggen. Wel blijkt uit eerder onderzoek dat de variabelen die Samen Leren beïnvloedt op lange termijn een positief effect hebben op latere kansen in de maatschappij. In Carnisse wordt nu gedurende 3 jaar de effecten van de inzet bijgehouden, dit is een goede stap om de middellange termijn effecten inzichtelijk te maken. Elke mogelijkheid om de echt lange termijn effecten in kaart te brengen zullen we met beide handen aangrijpen. Een opdrachtformulering die hieraan tegemoet komt zien we reikhalzend tegemoet.” “Met betrekking tot het vastleggen en specificeren van de aanpak nemen we momenteel al de nodige stappen, door inderdaad een NJI aanvraag te formuleren en een handleiding uit te werken. Het is een terechte kanttekening dat hierbij ook de lange termijn effecten aandacht verdienen.” “Met betrekking tot de ketensamenwerking; hier kunnen we meer in investeren dan we nu doen. In eerste instantie zijn we erg gericht geweest om onze eigen werkwijze verder uit te werken. Er zijn al de nodige contacten gelegd (waaronder goede met de (hoge en basis-)scholen en de centra voor jeugd en gezin), maar een intensivering van samenwerking is altijd wenselijk.” “Kortom; Wij herkennen ons project in het rapport en zijn het eens met de aandachtspunten.”
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
21
6 Mosquito A. Beschrijving door TIJ
(op basis van aangereikte documenten en interviews)
1.
Interventiegegevens
Interventie Opdrachtgever Uitvoerder
Periode uitvoering
: Mosquito : Deelgemeente(n) : Deelgemeente(n) (aanvrager) in samenwerking met Directie Veiligheid (juridische toets) : 2010-2012
2. Beschrijving interventie 2.1 Korte samenvatting
De Mosquito is een geluidsapparaat dat tonen uitzendt van een hoge frequentie die vrijwel alleen jongeren tot ongeveer 25 jaar kunnen horen. Over het algemeen worden deze tonen, door degenen die het kunnen horen, als vervelend ervaren. Het apparaat wordt in meer dan honderd Nederlandse steden gebruikt als middel om hangjongeren van bepaalde plaatsen te weren. De Mosquito is afkomstig uit het Verenigd Koninkrijk. De eerste Mosquito’s werden in 2006 in Nederland geïntroduceerd. In principe is een ieder in Nederland vrij er één aan te schaffen en op te hangen. Medio 2009 was er sprake van meer dan vijfhonderd Mosquito-systemen in Nederland.
2.2 Doel
Het doel van de Mosquito is het weren van jongeren van een specifieke plek. Het uiteindelijke doel is om op deze plek jeugdoverlast, mogelijk vandalisme en/ of criminaliteit te voorkomen dan wel te verminderen. Er zijn geen concrete targets benoemd bij de toepassing van de Mosquito. Alleen voor die ene, specifieke plek is het doel om overlast te voorkomen door het voor jongeren onmogelijk te maken daar te hangen.
2.3 Doelgroep
Tot de doelgroep behoren jongeren tot ongeveer 25 jaar, die overlast veroorzaken op een specifieke locatie. Wanneer blijkt dat afspraken tussen buurtbewoners, buurtagenten en jongeren voortdurend door jongeren worden overtreden, is de Mosquito inzetbaar als ultimum remedium om hen van de betreffende plek te weren.
2.4 Aanpak en materiaal
In Rotterdam wordt door het college van burgemeester en wethouders, middels het actieprogramma ’Ruimte geven door grenzen te stellen’ (Gemeente Rotterdam, 2007), ingezet op een brede aanpak van jongerenoverlast. Het uitgangspunt is dat jongeren de ruimte moeten krijgen, ook op straat. Van jonge Rotterdammers wordt echter wel verwacht dat zij zich weten te gedragen c.q. in ieder geval geen overlast veroorzaken. In dit kader wordt voorgesteld de Mosquito in te zetten op openbare plaatsen waar sprake is van ernstige overlast veroorzaakt door (hang)jongeren en waar alle andere interventies geen soelaas bieden. Vanaf het moment dat (in 2006) de Mosquito op de markt kwam, werden ze al snel en op diverse locaties in Rotterdam opgehangen. Pas in een later stadium is de juridische en bestuurlijke basis gelegd.
22
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
Als gevolg van juridische/politieke gevoeligheden is het artikel 2.4.4a ‘Mosquito op openbare plaatsen’ opgenomen in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Daardoor is het ‘lastiger’ geworden om Mosquito’s in te zetten. Hierdoor zijn ze op diverse plekken in de stad verdwenen en op slechts enkele locaties nog aanwezig. De inzet van een Mosquito dient evenredig te zijn met het door de Mosquito te dienen doel, namelijk: het handhaven van de openbare orde. Mede vanwege de omstreden status van de Mosquito is in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) met ingang van 8 oktober 2009 artikel 2.4.4a ‘Mosquito op openbare plaatsen’ opgenomen (Gemeente Rotterdam, 2009). In de besluitvorming rondom het al dan niet plaatsen van een Mosquito worden de volgende overwegingen gemaakt: 1. Er is sprake van structurele overlast; 2. Reeds ingezette middelen hebben geen effect gesorteerd; 3. De aanwezigheid van reeds werkzame Mosquito’s in de nabijheid van de beoogde locatie; 4. Een mogelijke oneigenlijke beperking van dichtbij gelegen voorzieningen. Dit betekent dat een Mosquito niet wordt geplaatst in de buurt van voorzieningen die voor een ieder toegankelijk moeten zijn, zoals een bushokje. De Mosquito wordt altijd tijdelijk, voor de duur 3-6 maanden, opgehangen. Na verloop van deze periode wordt de Mosquito verwijderd of er wordt een aanvraag tot verlenging gedaan (zie Organisatie 2.5). Eventuele hinder voor jongeren of kinderen die het geluid horen, bij het passeren of binnengaan van het bereiksgebied van de Mosquito, blijft beperkt tot een korte waarneming. Het geluid leidt niet tot een schrikreactie noch is het gevaarlijk of pijnlijk. Onderzoek van TNO (2006) en het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) heeft uitgewezen dat bij normaal gebruik gezondheidsrisico’s uitblijven. In 2008 heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de uitkomsten van een onderzoek naar de juridische basis van de Mosquito aan de Tweede Kamer gestuurd (Ministerie BZK, 2008). De resultaten van dit onderzoek gaven uiteindelijk geen uitsluitsel op de vraag of de inzet van de Mosquito mensenrechten zou schenden. De Mosquito kan handmatig (bijv. door een beheerder), door een tijdschakelaar en/ of door een bewegingsmelder worden ingeschakeld. Nieuwe technieken maken het mogelijk de Mosquito aan te laten slaan wanneer op die specifieke plek sprake is van beweging/groepsvorming. Momenteel hangen er zeven Mosquito’s in Rotterdam, waarvan het merendeel in deelgemeente Charlois. De Mosquito’s aldaar gaan aan op het moment dat er veel beweging is.
2.5 Organisatie
De Rotterdamse gemeenteraad heeft eind 2009 het nieuwe beleid rondom het instrument Mosquito bekrachtigd in het reeds aangehaalde APV-artikel. Op grond van dit artikel is het plaatsen van Mosquito’s een bevoegdheid van de burgemeester geworden. De Directie Veiligheid adviseert de burgemeester, biedt de aanvrager ondersteuning in het bepalen van de locatie van de Mosquito en zorgt dat een juridische toets plaatsvindt. In principe kan iedere deelgemeente een Mosquito aanvragen. Na goedkeurig door de deelraad van de deelgemeente wordt een nieuwe dan wel een verlengingsaanvraag neergelegd bij de Directie Veiligheid. Na de uiteindelijke goedkeuring door de burgemeester volgt een Plaatsingsbesluit Mosquito voor/in de deelgemeente. eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
23
Vervolgens kan de deelgemeente contact zoeken met een leverancier en installateur om de Mosquito op te hangen/te verwijderen. Buurtbewoners worden schriftelijk geïnformeerd over de plaatsing. Hierin voorziet het APV-artikel ondermeer. Op het moment van onderzoek door TIJ worden in drie Rotterdamse deelgemeenten in totaal zeven Mosquito’s ingezet. TIJ heeft gekeken naar de inzet in twee deelgemeenten. Over inzet in de deelgemeente Kralingen-Crooswijk is bij TIJ niets bekend. Het onderzoek van TIJ spitst zich daardoor toe op de inzet in de deelgemeente Charlois.
3.
Indicatie kosten
De eenmalige aanschafprijs van een Mosquito bedraagt ongeveer € 1.500,-. Dit bedrag is inclusief de kosten voor het plaatsen, maar exclusief de jaarlijkse onderhoudskosten.
4. Resultaten 4.1 Bereik
Door de ‘valse start’ – het ontbreken van een juridische basis – is aan de voorkant niet nagedacht over het meten en evalueren van het effect van het instrument. De inzet van de Mosquito is gebaseerd op algemene onderzoeken die er in Nederland zijn uitgevoerd (vgl. TNO, 2006). De deelgemeente Charlois geeft aan dat de betreffende Mosquito’s eerst zijn opgehangen en dat na verloop van tijd is geconstateerd dat zich op die bewuste plek geen jongeren meer ophielden. Dit is op basis van de waarnemingen van een beleidsambtenaar van de deelgemeente en de stadsmarinier. Het effect van de Mosquito is daarmee niet structureel gemeten. In de deelgemeente Charlois is er bij de inzet van Mosquito’s sprake van locaties met structurele jeugdoverlast en waarbij verschillende middelen zijn ingezet om deze overlast te verminderen. Ook aspect drie (zie 2.4 Aanpak en materiaal) is meegenomen in de besluitvorming. In een later stadium, na vaststelling van de beleidsregel in de APV en het verwijderen van een aantal Mosquito’s, is voldaan aan voorwaarde vier. Ook wordt aan afspraak tot het tijdelijk inzetten van de Mosquito voldaan.
4.2 Output
Op dit moment hangen er zeven Mosquito’s in drie deelgemeenten. Eén in Overschie, één in Kralingen-Crooswijk en vijf in Charlois (bij het Zuidplein).
4.3 Outcome
Geen sprake meer van overlast op de locaties waar een Mosquito hangt.
4.4 Neveneffecten
Bij de inzet van de Mosquito is er sprake (geweest) van het optreden van neveneffecten. Voor de verantwoordelijke ambtenaar in de deelgemeente Charlois wegen deze effecten, naar eigen zeggen, bijna zwaarder mee dan de oorspronkelijke doelstelling van/ overweging tot het plaatsen van een Mosquito. Twee neveneffecten die zijn opgetreden: • Het aankondigen en ophangen van de Mosquito verhoogde bij bewoners het gevoel van (subjectieve) veiligheid. Het toonde volgens de bewoners aan dat de lokale overheid in deze alert en adequaat reageert op jeugdoverlast. Dit neveneffect is echter niet meetbaar gemaakt en er zijn geen 0- en 1-metingen uitgevoerd. • De deelgemeenten merken op dat ook na het verwijderen van een Mosquito de jongeren de plek blijven vermijden. Aangenomen wordt dat de locatie voor hen lange tijd niet aantrekkelijk is. Ook hier ontbreekt het aan gegevens die deze opvattingen onderbouwen. Onduidelijk is het hoe lang de afwezigheid van jongeren heeft geduurd en of de jongeren uiteindelijk weer zijn teruggekeerd op de locatie.
24
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
B. Toetsing door TIJ 1.
Volledigheid van de beschrijving
Bij het gebruik van de Mosquito staat niet beschreven welke jongeren specifiek worden aangepakt. Voor algemeen wordt aangenomen dat de Mosquito een middel is tegen jongeren die rondhangen op een plek waar ‘de samenleving’ liever niet heeft dat ze rondhangen, omdat de jongeren dan bijvoorbeeld overlast veroorzaken. Indicatie en contra-indicatie spelen geen rol bij de inzet van de Mosquito. Het doel is (inmiddels) duidelijk omschreven. Voor opname van het genoemde artikel in de APV heeft er eerst een juridische toets plaatsgevonden. De APV is nu het fundament onder de inzet van het instrument. Het inzetten/aanvragen van de Mosquito is geen ingewikkeld proces; de werkwijze en methodiek is dan ook niet uitgebreid beschreven.
2.
Degelijkheid van de methodiek
De respondenten in het onderzoek van TIJ geven aan dat de jongeren na inzet van de Mosquito verdwijnen van een specifieke locatie. Er is echter geen enkel onderzoek bekend dat uitsluitsel geeft over bijvoorbeeld de duur daarvan en/of verplaatsings effecten. Door de deelgemeente Charlois wordt zelfs gesteld dat het plaatsen van een draaiorgel bij Zuidplein meer resultaat zou opleveren. Na inschakeling van de Mosquito duurt het een tijdje voordat groepjes jongeren zich verspreiden. Het geluid veroorzaakt geen schrikreactie, maar na korte tijd wel irritatie. Zodra jongeren zich bewust zijn van het geluid, valt het meer op en neemt de effectiviteit van de Mosquito toe. Het toepassen van de Mosquito in de openbare ruimte volgt de lijn ‘Grenzen stellen’ van het Kennisfundament (Brons et al., 2008). Inzet van de Mosquito voorkomt overlast en mogelijk vandalisme of – nog erger – criminaliteit op de bewuste locatie. Vraag is wel of dit ook geldt voor het omliggende gebied c.q. een wijk als geheel. Omdat jongeren op een andere locatie hangen, is daar mogelijk een grotere kans op vandalisme en overlast.
3.
Uitvoeringsintegriteit
De interventie wordt uitgevoerd zoals bedoeld; de Mosquito wordt opgehangen en de jongeren verdwijnen. Dit blijkt slechts uit willekeurige observaties en het ontbreekt aan gedegen onderzoek. Voor aanvragen/verlengen van een Mosquito is, onder invloed van het APV-artikel, een ‘drempel’ opgeworpen. Toestemming wordt niet meer zomaar verleend. Het blijkt echter dat de aanvragen met name onderbouwd worden met subjectieve informatie. Ter illustratie: de politie voorziet de aanvraag van rapportages, die niet specifiek ingaan op overlast door jongeren, maar juist informatie bevatten over allerlei waarnemingen van de wijkagenten die de bewuste plek hebben bezocht. Zoals aangegeven is de juridische legitimiteit een knelpunt. De mate waarin de onderzoeksresultaten uit een onderzoek overeenkomen met de alledaagse praktijk (ecologische validiteit) is niet vast te stellen; iedereen weet dat de Mosquito werkt en inzet vindt plaats zonder een direct wetenschappelijke basis. An sich lijkt het verbieden van jongeren, om zich op een bepaalde locatie te bevinden, in te gaan tegen de fundamentele rechten van de mens (vgl. de gebiedsontzeggingen). Vanwege de juridische basis onder de Mosquito kan nu echter gesteld worden dat het slechts gaat om het gebruik op een paar hinderlijke locaties. Er is sprake van een ultimum remedium; op die specifieke plek moeten de jongeren weg en er zijn voldoende mogelijkheden om ergens anders te zijn.
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
25
4.
Resultaten
Er zijn geen evaluaties uitgevoerd/bekend over de effecten van de Mosquito. Beleidsmedewerkers in de deelgemeenten baseren het al dan niet inzetten van een Mosquito op eigen waarneming – door er af en toe langs te lopen en door af te gaan op de reacties/klachten van buurtbewoners. Gegevens over waar de jongeren dan wel gaan hangen ontbreken. Tegelijkertijd is het onduidelijk of zij op die andere locatie ook overlast veroorzaken.
5.
Oordeel: Kansarm, kansrijk, project ter verbetering
De Mosquito is een project ter verbetering.
Op basis van haar onderzoek komt TIJ tot de conclusie dat de inzet van de Mosquito voor verbetering in aanmerking komt. Onduidelijk is of de overlast op de locatie van de Mosquito (permanent) is afgenomen; dit blijkt uit waarnemingen, maar niet uit gedegen onderzoek. Het is zelfs aannemelijk dat de overlast op een andere locatie is toegenomen. TIJ stelt met aan zekerheid grenzende waarschijnlijk dat het beoogde doel – voorkomen dat jongeren op een plek hangen waar dat niet gewenst is – wordt gehaald. Er zijn echter geen objectieve cijfers bekend die dit onderbouwen. Onduidelijk is het wanneer de Mosquito in- en uitgeschakeld wordt. De vraag wanneer de overlast zodanig is dat de Mosquito wordt aangezet, blijft onbeantwoord. Eveneens onduidelijk is het of de overlast in het omliggende gebied/de aangrenzende buurt afneemt. Dit verklaart volgens TIJ grotendeels het gegeven dat alleen de direct omwonenden blij zijn met de komst van een Mosquito.
6.
Aanbevelingen
TIJ is van mening dat de toepassing als ultimum remedium op enkele locaties in de stad mogelijk moet blijven. De eisen voor aanvraag/verlening moeten dan wel verzwaard worden, omdat de huidige onderbouwing vanuit de deelgemeenten onvoldoende is. TIJ beveelt daarom aan: toon de effecten aan met heldere resultaten en de noodzaak tot ophangen/verlengen met duidelijke cijfers. De Directie Veiligheid moet hierin haar regierol verstevigen. Van een deelgemeente wordt een goede meting van de effecten (blijven de jongeren echt weg) en inzicht in de gevolgen van het wegblijven (waar gaan ze dan hangen en veroorzaken ze daar overlast) verwacht. Dit helpt om de Mosquito bewuster in te zetten en de effecten richting de politiek beter te kunnen verantwoorden.
7.
Geraadpleegde bronnen Interviews:
09-05-2012 – de heer J. van Rooijen, beleidsadviseur, Directie Veiligheid 31-01-2012 – mevrouw L. Kromhout, beleidsmedewerker, deelgemeente Charlois
26
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
Documenten:
Brons, D., Hilhorst, N. en Willemsen, F. (2008). Het kennisfundament t.b.v. de aanpak van criminele Marokkaanse jongeren. Den Haag: Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum/Ministerie van Veiligheid en Justitie. Gemeente Rotterdam (2007). Ruimte geven door grenzen te stellen. Rotterdam doet het! Versterking preventie en aanpak jeugdoverlast. Rotterdam: Directie Veiligheid Gemeente Rotterdam (2009). Beleidsregel inzake het beperken van overlast door jongeren; artikel 2.4.4a Algemene Plaatselijke Verordening: Mosquito op openbare plaatsen. Brief aan de gemeenteraad d.d. 7 juli 2009, met kenmerk 310830. Rotterdam. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2008). Kamerstukken II 2008/09, 28 684, bijlage bij nr. 188. Den Haag. TNO (2006). Akoestisch onderzoek Mosquito, met kenmerk: IS-RPT-033DTS-2006-00867. Leiden.
C. Reactie op toetsing door TIJ Reactie van Directie Veiligheid: “TIJ constateert dat geen harde, onderbouwde metingen beschikbaar zijn voor de locaties waar de Mosquito wordt toegepast. Deze constatering klopt. Mosquito aanvragen worden onderbouwd vanuit het algemeen inzicht binnen de deelgemeente van de jeugdoverlast op de betreffende locatie, vanuit de subjectieve waarneming van de betrokken ambtenaar en vanuit de waarnemingen van de betrokken wijkagenten. De politie levert door middel van een sfeerrapportage voor elke Mosquito locatie de waarnemingen van de wijkagenten aan. De onderbouwing van de aanvraag door de deelgemeente en de bijhorende sfeerrapportage van de politie gaan dus wel specifiek in op de jeugdoverlast op die locatie. Bij een verlengingsaanvraag wordt ook specifiek ingegaan op de situatie voor en na de inzet van de Mosquito, en dus wordt ingegaan op de effectiviteit. Zoals gezegd zijn dit geen harde, onderbouwde metingen, maar eigen waarnemingen van de betrokken professionals.”
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
27
7 Opboxen A. Beschrijving door TIJ
(op basis van aangereikte documenten en interviews)
1.
Interventiegegevens
Interventie Opdrachtgever
Uitvoerder Periode uitvoering
: Opboxen : Sociale Zaken en Werkgelegenheid Rotterdam (SoZaWe), deelgemeente Hoogvliet, gemeente Spijkenisse : Stichting Opboxen : sinds 1993, toetsingsperiode 2010-2011
2. Beschrijving interventie 2.1 Korte samenvatting
Opboxen is begin jaren ‘90 op initiatief van de heer Schildkamp in de praktijk ontwikkeld. Jaarlijks nemen 30-40 jongeren uit Hoogvliet en omstreken, zonder werk en/of scholing hieraan deel. Aan de hand van een (vast) weekprogramma, bestaande uit trainingen en persoonlijke begeleiding, wordt gewerkt aan het zelfvertrouwen en de zelfredzaamheid van de jongeren teneinde hen te laten doorstromen richting een vervolgproject; een reguliere baan of opleiding. Vier dagen per week (van 9.00 tot 16.30) volgen de jongeren een doorlopend programma. Het ochtenddeel bestaat uit lessen en trainingen, zoals een training Veiligheid Gezondheid en Milieu Checklist voor Aannemers (VCA) – verplicht voor veel werknemers in de regio. Daarnaast worden training gegeven op het gebied van sociale vaardigheid, bedrijfshulpverlening (BHV) en typevaardigheid. In het middaggedeelte (13.30 tot 15.30) is er tijd voor sport. Ter afsluiting vindt dagelijks een uitgebreide evaluatie plaats.
2.2 Doel
Het uiteindelijke doel van Opboxen is om jongeren zonder zinvolle dagbesteding (vb. school of regulier werk) af te houden van ernstig(er) onaangepast dan wel crimineel gedrag en hun kansen op werk dan wel scholing te vergroten. De nadruk ligt met name op (re)socialisatie. In het werkplan (Stichting Opboxen, 2012) wordt vermeld: “De jongens leren hier geen vak, ze leren hier hoe ze zich moeten gedragen.” Er zijn geen indicatoren en criteria benoemd waarmee de realisatie van de doelstellingen kan worden gemeten. Een vaste termijn waarbinnen de doelen behaald moeten zijn, is eveneens niet benoemd
2.3 Doelgroep
De doelgroep bestaat uit jongeren woonachtig in Rotterdam en Spijkenisse. Kenmerken van de doelgroep (Stichting Opboxen, 2012): • leeftijd van 15-23 jaar • geen zinvolle dagbesteding (vb. school of werk); • thuis (vaak) problemen met andere gezinsleden; • actief in de criminaliteit of dreigen daar snel in te komen; • veroorzaken overlast door vertonen van asociaal gedrag thuis en op straat. De omvang van de doelgroep is onbekend. Als contra-indicaties gelden ernstige alcohol- en/of drugsverslaving en ernstige psychiatrische/gedragsproblematiek. Alhoewel jongeren niet per definitie worden afgewezen, waakt de stichting Opboxen ervoor niet te veel jongeren met dergelijke problematiek op te nemen in de groep.
28
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
In praktijk blijkt dit het evenwicht te verstoren en komt de hulpverlening aan andere groepsleden in gevaar.
2.4 Aanpak en materiaal
De aanpak Opboxen is vormgegeven rondom het bieden van regelmaat en structuur in het leven van de jongeren. Middels trainingen en opleidingen worden zelfvertrouwen en sociale vaardigheden vergroot. De Opbox-gedachte (visie) is dat jongeren het allereerst leuk moeten vinden bij Opboxen (vb. blijven komen, gezond dagritme, thuis voelen en zelfvertrouwen krijgen). Nadat de jongeren ‘tot rust’ zijn gekomen en enige regelmaat kennen, wordt de focus verlegd naar de toekomst. Volgens het werkplan (Stichting Opboxen, 2012) is werken aan zelfvertrouwen en vertrouwen in de toekomst daarbij het belangrijkst. De organisatie achter Opboxen heeft het vertrouwen dat een baan, opleiding of vervolgproject dan vanzelf volgen. Het werkplan beschrijft de Opbox-methode als volgt: • er onvoorwaardelijk zijn voor deelnemers (dag en nacht klaar staan); • positief gedrag belonen; • fouten mogen worden gemaakt, het erkennen van fouten is positief gedrag; • vertrouwen geven waar mogelijk en – heel belangrijk – vertrouwen uitspreken, en; • groepsdynamiek staat centraal. De concrete aanpak: • Jongeren zijn 32 uur per week (dinsdag t/m vrijdag) aanwezig in het gebouw van stichting Opboxen (vb. structuur en regelmaat); • Volgen van de cursussen VCA, BHV, theorie-examen rijvaardigheid en lessen sociale vaardigheid (SoVa) (vb. beter gekwalificeerd voor werk, eigenwaarde vergroten, motiveren voor werk en scholing); • Sport en spel, zoals boxtraining (vb. afreageren, respectvolle omgang, leiding geven/training verzorgen); • Persoonlijke begeleiding van jongeren door medewerkers van Opboxen (vb. vergezellen naar SoZaWe, rechtbank); • Aanspreken van jongeren op houding en gedrag in begrijpelijke (straat)taal – met respect en de nodige humor. De jongeren worden beloond voor wat ze goed doen en gemotiveerd om het (nog) beter te doen; • Jongeren blijven in traject totdat werk, scholing of een vervolgtraject geregeld is; • Nazorg. Jongeren die uitstromen, houden veelal contact met Opboxen. Exdeelnemers kunnen ‘s avonds trainen op de boxschool en zodoende kunnen medewerkers een vinger aan de pols houden. eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
29
2.5 Organisatie
De uitvoering is in handen van stichting Opboxen. De stichting bestaat uit vijf personen: een directeur/begeleider, een projectleider/begeleider, een secretaris/penningmeester, een opleider en een banenpooler. Het materiaal waarover de stichting beschikt bestaat uit onder andere computers, software, sport- en spelfaciliteiten en het gebouw van de stichting. De lessen (vb. SoVa-training, BHV en VCA) worden gegeven door Training Centrum Eemhaven. Stichting Opboxen huurt bij dit bedrijf gediplomeerde docenten in. Vanaf het begin draait de stichting op de persoonlijke inzet en toewijding van initiatiefnemer de heer Schildkamp (‘Ome Jan’). In tijden van nood is hij er telkens in geslaagd om de stichting overeind te houden (publiciteit genereren en middelen aanboren). De zoon van de heer Schildkamp neemt langzamerhand taken over, omdat laatstgenoemde een dagje ouder wordt. Vorig jaar is de heer Schildkamp vanwege gezondheidsredenen een tijd afwezig geweest. De overdracht (van het vak) vindt in de praktijk plaats – van vader op zoon. Het bestuur van Opboxen noemt een aantal knelpunten in de uitvoering. Ten eerste, een gebrek aan (structurele) financieringsbronnen. Zo zou er op dit moment onvoldoende budget zijn om gekwalificeerde medewerkers aan te nemen. De stichting is daarnaast nog niet in staat gebleken vrijwilligers aan te trekken die met deze jongeren om kunnen gaan. Ten tweede, een gebrek aan toeleidingen vanuit SoZaWe. De aanmeldingen voor Opboxen behoren via SoZaWe en de leerplichtambtenaren uit Spijkenisse te verlopen. Opboxen krijgt weliswaar ook ‘zelfmelders’ en aanmeldingen vanuit de Deelgemeentelijke Organisatie Sluitende Aanpak (DOSA) en de politie. Vervolgens moet er sprake zijn van een uitkeringsrelatie, zodat Opboxen de target van twintig jongeren met een WIJ-uitkering (zie ‘Indicatie kosten’ hieronder) kan realiseren. In de praktijk blijkt dit niet altijd mogelijk. Ten derde, het toenemende aantal aanmeldingen van jongeren met ernstige gedragsproblemen. De verzwaring van de problemen van de doelgroep is een mogelijke verklaring voor het gegeven dat jongeren langer in het traject blijven en de uitstroomcijfers dalen. De stichting heeft geen eigenstandig netwerk van werkgevers waar ze jongeren naartoe kunnen bemiddelen voor werk of stage.
3.
Indicatie kosten
Stichting Opboxen ontvangt jaarlijks subsidie voor haar activiteiten. De totale begroting voor 2012 bedraagt € 219.500,- en is er door de drie belangrijkste subsidiënten in totaal een bedrag van € 192.500 aan stichting Opboxen toegekend. Onderstaande tabel toont de drie financieringsbronnen.
SoZaWe
Gemeente Spijkenisse
Deelgemeente Hoogvliet
€ 127.500,-
€ 40.000,-
€ 25.000,-
Met de stichting zijn voor het jaar 2011 resultaatafspraken gemaakt. Deze zijn echter niet SMART geformuleerd (Deelgemeente Hoogvliet, 2010). De subsidieverplichtingen zijn gericht op het minimaal aantal deelnemers en niet op de resultaten (prestaties/uitstroom) die worden behaald. SoZaWe stelt de eis dat minimaal twintig Rotterdamse jongeren (met een uitkering) worden geholpen. De gemeente Spijkenisse heeft tien plekken ingekocht voor jongeren die in Spijkenisse wonen, leerplichtig zijn, maar niet naar school gaan. De deelgemeente Hoogvliet levert een aanvullende, financiële bijdrage, zonder verplichtingen te stellen aan bijvoorbeeld het aantal of de kenmerken van de deelnemers. Vanwege bezuinigingen op (deel)gemeentelijke budgetten voor re-integratie en participatie is de financiering voor 2013 vanuit SoZaWe (en de deelgemeente) onzeker. Volgens de verantwoordelijke beleidsmedewerker bij SoZaWe zou een interventie als Opboxen elders beter op zijn plaats zijn. Opboxen zou namelijk méér gericht zijn op de (re)socialisatie van jongeren dan op re-integratie naar werk en uitstroom uit de uitkering.
30
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
Indien SoZaWe de subsidierelatie beëindigd, is de deelgemeente Hoogvliet naar verwachting niet geneigd om dit gat te dichten. Het bestuur van stichting Opboxen is op aangeven van SoZaWe in contact getreden met Challenge Sports, een commercieel reintegratiebedrijf, met als doel de bedrijfsmatige opzet van Opboxen te verbeteren.
4. Resultaten 4.1 Bereik
De belangrijkste doelstelling volgens het bestuur van Opboxen is het vergroten van het zelfvertrouwen en het vertrouwen in de toekomst van de jongeren. Over bereiken van deze doelstelling, de problematiek van de aangemelde jongeren evenals over de omvang van de doelgroep zijn geen gegevens beschikbaar In praktijk bestaat de groep deelnemers uit 30-40 jongeren uit de regio Rijnmond, met name uit Hoogvliet, Rotterdam en Spijkenisse. Volgens de medewerkers van Opboxen gaat het in de praktijk om jongeren die nergens meer terecht kunnen, overal zijn weggestuurd, geen structuur hebben in het leven en vaak overlast veroorzaken door het vertonen van asociaal gedrag thuis en op straat. Een aanzienlijk deel van de jongeren is crimineel en daarvan heeft een deel gevangenisstraffen openstaan. In 2011 had Opboxen 37 deelnemers: 25 uit Rotterdam (waarvan 14 uit Hoogvliet), 10 uit Spijkenisse, 1 uit Rhoon en 1 uit Hellevoetsluis. Vier deelnemers zijn aangemeld via SoZaWe (Schildkamp, 2012). Veruit de grootste groep in 2011, meer dan 80 procent van de deelnemers, is door een leerplichtambtenaar aangemeld. Drie jongeren hebben zichzelf aangemeld en twee jongeren zijn door Bureau Jeugdzorg naar Opboxen verwezen (Gouw, 2012).
4.2 Output
In het jaarverslag van de stichting Opboxen – onderdeel van het Werkplan 2012 – wordt vermeld dat een afzonderlijk traject succesvol is indien een deelnemer tijdens of na deelname aan Opboxen werkt, zelf op zoek gaat naar werk of een opleiding, een vervolgtraject richting opleiding/werk of hulpverleningstraject volgt. Volgens deze definitie zijn in 2011 zestien jongeren succesvol uitgestroomd (64 procent van de deelnemers). Van de 37 deelnemers in 2011 hebben 25 jongeren hun traject beëindigd. In 16 gevallen dus met een positief resultaat: 8 werk, 6 scholing en 2 een vervolg. Vier jongeren vielen uit vanwege onder andere een gebrek aan motivatie. Twee jongeren gingen in detentie, twee verhuisden buiten Rotterdam en 1 keerde terug naar de Nederlandse Antillen (Schildkamp, 2012). Op de website van Opboxen wordt vanaf het jaar 1999 een gemiddeld succespercentage van 76 procent vermeld. Werkgevers die jongeren in dienst hebben genomen na het volgen van een traject bij Opboxen zijn een ferry-operator, een uitzendbureau en een installatiebedrijf. Als uitstroom naar scholing worden het Haven- en Transportcollege en de opleiding tot vorkheftruckchauffeur genoemd. Als vervolgtraject staat de behandeling door een psychiater vermeld.
4.3 Outcome
Het is niet bekend hoeveel deelnemers zijn afgehouden van ernstig(er) onaangepast of crimineel gedrag en in hoeverre hun kansen op werk of scholing zijn vergroot.
4.4 Neveneffecten
Neveneffecten zijn onbekend.
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
31
B. Toetsing door TIJ 1.
2.
Volledigheid van de beschrijving
De doelgroep van de interventie Opboxen wordt in zeer algemene termen beschreven. TIJ heeft de indruk dat daarmee – slechts – een specifieke doelgroep wordt aangesproken, namelijk jongeren die worden aangetrokken door de ‘stoere uitstraling’ van de vechtsport c.q. het boksen. De indicaties en contra-indicaties voor deelname zijn onvoldoende scherp en de doelen van de interventie zijn niet SMART geformuleerd. De methodiek/werkwijze is globaal, op het niveau van concrete activiteiten in een weekprogramma beschreven. In de praktijk lijkt de aanpak echter meer te behelzen dan is beschreven, bijvoorbeeld het persoonlijk begeleiden van jongeren bij het contact met instanties.
Degelijkheid van de methodiek
Opboxen geniet lokale, landelijke en zelfs internationale bekendheid, maar voor zover bij TIJ bekend is, heeft deze aanpak elders geen toepassing gevonden. De ervaringen met de methodiek zijn aldus beperkt tot de stichting Opboxen. Sinds de start in het jaar 1993 is de effectiviteit van de interventie nooit onderzocht. TIJ constateert dat de methodische uitgangspunten van Opboxen niet theoretisch onderbouwd zijn. Er zijn wel bestanddelen in de interventie aanwezig die wetenschappelijk gezien van invloed zijn op antisociaal gedrag van jongeren. De methodiek van Opboxen volgt daarmee de lijn van risicoreductie uit het Kennisfundament (Brons et al., 2008). Opvallend is dat de interventie geen activiteiten ontplooit die gericht zijn op de omgeving van de deelnemers (vb. gezin, vrienden). Met name het leren van peers c.q. vrienden is, gezien de leeftijd van de doelgroep, van belang. Deze afwezigheid kan zowel positief als negatief uitpakken. Het onderzoek van TIJ geeft hierover geen uitsluitsel. Op individueel niveau neemt de interventie een aantal risicofactoren weg en bevordert het een aantal beschermende factoren ten aanzien van antisociaal gedrag. Hier worden genoemd: • vergroten positief zelfbeeld; • vergroten van het zelfvertrouwen, onder andere ten aanzien van participatie op school en in regulier werk; • vergroten van sociale en contactuele vaardigheden; • vergroten van het moreel redeneervermogen; • verbeteren van de cognitieve informatieverwerking door het vergroten van het gedragsrepertoire met sociaal acceptabel gedrag; • verminderen van (vroeg) agressief en storend gedrag door het verminderen van vijandige attributies en verbeteren van vermogen om ambigue sociale situaties op een positieve manier te interpreteren. De deelnemende jongeren worden in theorie (vb. SoVa-training) en praktijk geleerd wat (on)aanvaardbaar gedrag is. Op verschillende momenten (tijdens of na informele bijeenkomsten, trainingen, lessen, bokstraining) ontvangen jongeren feedback van hun trainers, begeleiders en groepsgenoten. Begeleiders van Opboxen geven ook feedback aan derden (vb. uitkeringsinstantie, rechtbank). Onduidelijk is hoe vaak dat gebeurt. Het aanspreken van de jongeren op houding en gedrag gebeurt in een taal die ze begrijpen (straattaal). Het gewenste gedrag wordt geventileerd en de jongere wordt gemotiveerd middels het toekennen van complimenten, diploma’s en certificaten. De aanpak is hoofdzakelijk positief (belonen van gewenst gedrag).
32
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
In de sportbeoefening, met name bij het boksen, zijn regels van groot belang. Aannemelijk is dat dit ten goede komt aan de zelfbeheersing. In de nabesprekingen en bij de persoonlijke begeleiding kunnen in algemene zin aspecten van de omgangsvormen in het sociale verkeer aan bod komen. Daarbij wordt jongeren onder andere geleerd zich te verplaatsen in de ander en intenties van anderen neutraler te beoordelen. Het is niet duidelijk in hoeverre dit bij Opboxen daadwerkelijk gebeurd. Opboxen beperkt de gelegenheid voor ongewenst gedrag en de invloeden van buitenaf (negatieve peergroup) doordat de jongeren (overdag) in het gebouw van Opboxen actief zijn. Tegelijkertijd komen ze daar in aanraking met (mogelijk) criminele jongeren. Voor een gezonde gewetensvorming en –binding zou het contact met delinquente leeftijdsgenoten zoveel mogelijk moeten worden verbroken. Het is niet aannemelijk dat de Opbox-methode direct bijdraagt aan de reductie van de criminaliteit onder jongeren. De interventie lijkt gestoeld op het alledaagse inzicht dat jongeren gemotiveerd raken via beweging/boksen, aantrekkelijke cursussen en persoonlijke aandacht. En, dat zij daardoor verleid worden tot gedragsveranderingen en het behalen van een erkend diploma. Langs deze weg kunnen de deelnemers méér zelfvertrouwen en sociale vaardigheden verwerven. Uiteindelijk is dit een belangrijke voorwaarde voor herintreding naar werk of scholing.
3.
Uitvoeringsintegriteit
Voor de interventie Opboxen is de methodiek niet duidelijk beschreven. Volgens haar eigen standaard voldoet de stichting aan de kwaliteitseisen indien deelnemers van 09.00 tot 16.30 bezig zijn, blijven komen en een praktisch diploma behalen. De mate van succes hangt tevens af van de jongeren die uitgestroomd zijn in een scholingstraject of werk en/of blijven terugkomen op de boksschool in de avonduren. Cijfers daarover zijn niet bekend. De twee belangrijkste knelpunten die de uitvoerders ervaren, zijn een verzwaring van de doelgroep (de jongeren die instromen hebben vaker drugs- of psychiatrische problemen) en het vinden van geschikte trainers. Het probleemgedrag van jongeren wordt bij Opboxen ten dele aangepakt, namelijk in de context waar het probleemgedrag zich voordoet. Bijvoorbeeld in contact met andere jongeren, specifieke onderwijssetting en met instanties/werkgevers. Van laatstgenoemde is de intensiteit onduidelijk. Het probleemgedrag dat een jongere thuis, op straat, tijdens het uitgaan of op de werkvloer vertoont/geneigd is te vertonen, wordt niet aangepakt. Met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid sluit de aanpak aan bij jongeren die zich aangetrokken voelen tot de uitstraling van de sportschool/boksschool. Deze aantrekkingskracht, op veelal de dropouts die (ernstig) onaangepast of crimineel gedrag vertonen, sluit tegelijkertijd een deel van de totale doelgroep uit. Cijfers zijn echter niet bekend. Een eenduidige omschrijving van de professionals die deze aanpak (kunnen) uitvoeren is niet te geven. Dit komt vooral doordat de aanpak door de jaren heen is gegroeid en overgedragen. Het is aldus niet helder of en hoe de continuïteit van Opboxen gewaarborgd wordt.
4.
Resultaten
Het bereik en de behaalde resultaten zijn onduidelijk in het licht van de beoogde doelen. Daarvoor zijn zowel doelgroep als doelen te vaag geformuleerd. Bovendien ontbreken de benodigde kwantitatieve gegevens. Gegevens over instroom, doorstroom en output zijn wel beschikbaar. Het ontbreekt echter aan gegevens over de outcome en de effectiviteit van de interventie met betrekking tot de primaire doelstellingen. Over neveneffecten is niets bekend.
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
33
5.
Oordeel: Kansarm, kansrijk, project ter verbetering
Opboxen is een project ter verbetering.
TIJ acht onvoldoende bewezen dat Opboxen bijdraagt aan de realisatie van de einddoelen die de stichting zichzelf stelt. De interventie Opboxen is kwetsbaar doordat de organisatie en de methodiek sterk gekoppeld zijn aan de inzet van enkele sleutelfiguren (fam. Schildkamp). Daarnaast ontbreekt het aan een gedegen financieel beleid. Gezien de resultaten en de theoretisch werkzame elementen in de aanpak kan de interventie Opboxen worden gezien als een belangrijke eerste stap in de resocialisatie en re-integratie van drop-outs. Opboxen blijkt namelijk goed in staat jongeren die zijn uitgevallen – kampen met een gebrek aan zelfvertrouwen en structuur in hun leven – vast te houden en een dagbesteding aan te bieden. De relatie tussen de activiteiten van Opboxen, de reductie van crimineel gedrag én het vergroten van de kans op werk/ scholing kan tot op zekere hoogte theoretisch worden onderbouwd. Wetenschappelijke inzichten maken het aannemelijk dat de jongeren door de interventie meer zelfvertrouwen krijgen en nuttige sociale vaardigheden opdoen.
De jongeren worden sociale vaardigheden, normen en waarden bijgebracht, waarmee zij zich in meer algemene zin kunnen handhaven in de maatschappij. Zodoende fungeert Opboxen als een warming-up voor onderwijs, werk of een vervolgtraject (vb. hulpverlening). Om de resocialisatie en re-integratie van de jongeren tot een succes te maken, is parallel/na afloop van Opboxen actieve begeleiding van de jongeren op verschillende gebieden noodzakelijk. Op dit moment blijkt op basis van de geleverde informatie onvoldoende sprake te zijn van bijvoorbeeld: begeleiding op het gebied van omgang met peers, gedrag op straat, psychische en lichamelijke gezondheid, verslaving, ouderschap, huishouden.
34
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
6.
Aanbevelingen
Voor de stichting is het van belang om de in de praktijk ontwikkelde werkwijze vast te leggen in een methodiek en deze stevig theoretisch en empirisch te onderbouwen. Daarbij dienen haalbare én meetbare doelen te worden gesteld. Daarnaast is het opzetten van een professionele organisatie evenals de inbedding van Opboxen in de keten van voorzieningen rondom de resocialisatie en re-integratie van jongeren van belang. Zodoende kan de interventie worden geborgd voor de toekomst en de effectiviteit van de resocialisatie en re-integratie(keten) worden vergroot. Bijzondere aandacht verdienen de ontwikkelingen rond de Wijkschool en de samenwerking met andere organisaties die zich richten op de resocialisatie en re-integratie van jongeren middels sportactiviteiten (vb. Challenge Sports). Tot besluit beveelt TIJ aan dat geïnvesteerd wordt in de ontwikkeling van een monitoringsysteem waarin instroom, voortgang en uitstroom op een aantal kenmerken van de jongeren wordt vastgelegd alsmede de situatie/voortgang van de jongeren ten aanzien van de interventiedoelen.
7.
Geraadpleegde bronnen Interviews:
06-03-2012 – de heren J. Schildkamp sr. (directeur) en J. Schildkamp jr. (projectleider), Stichting Opboxen 20-02-2012 – de heer W. Akkerman, beleidsadviseur, deelgemeente Hoogvliet 08-03-2012 – de heer O. Douenburg, beleidsmedewerker, dienst SoZaWe
Documenten:
Brons, D., Hilhorst, N. en Willemsen, F. (2008). Het kennisfundament t.b.v. de aanpak van criminele Marokkaanse jongeren. Den Haag: Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum/Ministerie van Veiligheid en Justitie. Deelgemeente Hoogvliet (1 december 2010). Beschikking structurele subsidie 2011. Rotterdam: Deelgemeente Hoogvliet, Sector Beleid Gouw, L. (februari 2012). Verantwoording In- en Uitstroom 2011 (excel-bestand). Hoogvliet: St. Opboxen. Hoedt, S. den (2002). Masterscriptie. Opboxen in de ring: Een sociologisch onderzoek naar het project Opboxen. Rotterdam: EUR. Schildkamp, J. jr. (maart 2012). Uitstroom 2010/2011. Hoogvliet: Stichting Opboxen SoZaWe Rotterdam. SWG Opboxen verleningsbeschikking 2012, d.d. 19 december 2011 Stichting Opboxen. Opboxen Werkplan 2012. Hoogvliet: St. Opboxen.
Overig:
Schriftelijke reacties op conceptrapportage van de heren W. Akkerman (deelgemeente Hoogvliet), O. Douenburg (SoZaWe), J. Schildkamp sr. en J. Schildkamp jr. (beiden Stichting Opboxen). Website Opboxen, Stichting Opboxen: http://www.opboxen.nl, zoals bezocht op 05-05-2012.
C. Reacties op toetsing door TIJ Reactie van SoZaWe Rotterdam: “Dit schetst het beeld wat ik herken van Opboxen, een sympathieke club die goed werk doet, maar meer focus en bedrijfsmatige aanpak kan gebruiken…. kan … me goed vinden in de teksten.” Reactie van stichting Opboxen: “Ik kan het eens zijn met de opmerking dat het niet geheel bekend is wat het succes van Opboxen is, maar neem maar aan dat bij welk onderzoek (wetenschappelijk of een straatonderzoek) je ook in stelt dat onze doelgroep maar met 1 remedie te vangen en op te voeden is en dat is: ORDE, RUST en REGELMAAT. En WONING WERK en W (vrouw) (sic red.). Deze basis zie ik niet terug en dat is nu net wat wij bieden en kennelijk staat deze materie niet in de boeken. Bij ons wel en daar willen we ons voor inzetten.” eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
35
8 Pak je kans A. Beschrijving door TIJ
(op basis van aangereikte documenten en interviews)
1.
Interventiegegevens
Interventie Opdrachtgever Uitvoerder Periode uitvoering
: Pak Je Kans : GGD Rotterdam-Rijnmond (GGD) : FlexusJeugdplein en Humanitas : 1997 – heden
2. Beschrijving interventie 2.1 Korte samenvatting
Pak je Kans biedt snelle, kortdurende en ambulante hulp aan jongeren die voor het eerst in aanraking komen met de politie. Binnen 48 uur vindt de interventie plaats. De aanpak bestaat uit een screening, gevolgd door een hulpverleningstraject bestaande uit begeleiding via gesprekken op het politiebureau en/of thuis. Zwaardere vormen van hulp worden indien nodig doorverwezen. Pak Je Kans houdt vervolgens in de gaten hoe die hulp loopt.
2.2 Doel
Pak Je Kans heeft tot doel het voorkomen dat jeugdigen afglijden in de richting van crimineel gedrag en/of dat problemen verergeren. Dit gebeurt door middel van vroegtijdige signalering door de politie van probleem/delictgedrag en voorts het bieden van kortdurende, ambulante hulp.
2.3 Doelgroep
Pak Je Kans is bedoeld voor kinderen en jongeren van 0-18 jaar, die thuis, op straat, op school en/of op werk zorgwekkend signaalgedrag vertonen. Deze jongeren ondervinden of veroorzaken problemen waardoor zij in aanraking komen met de politie. De problematiek, die aanleiding is voor aanmelding bij Pak Je Kans, is onder te verdelen in vier categorieën: 1. signaalgedrag: bijv. baldadig gedrag, kleine kinderen die ‘s avonds laat op straat zijn; 2. (lichte) strafbare feiten: bijv. als een jongere een strafbaar feit pleegt, een zogenaamd Halt-waardig delict3; 3. kinderen die slachtoffer zijn van huiselijk geweld; 4. kinderen die gepest worden. In praktijk richt de aanpak van Pak Je Kans zich vooral op de eerste twee categorieën: signaalgedrag en (lichte) strafbare feiten. Contra-indicaties: • er is sprake van een geringe overtreding waarvan de jongere zich niet bewust lijkt, terwijl er verder niets wijst op problematiek (bijv. roken waar dat niet is toegestaan of een sigarettenpeuk op straat gooien); • een jongere woont buiten het district (zo mogelijk wordt deze jongere verwezen naar Pak Je Kans in het betreffende district);
3
36
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
E en delict is Halt-waardig als er sprake is van openlijk geweld tegen goederen met een beperkte schade, bij (poging tot) diefstal en heling van een goed van een beperkt bedrag, en strafbare feiten in gemeentelijke verordeningen voor zover ze betrekking hebben op vuurwerk of baldadig gedrag waarbij de schade beperkt is.
• •
de jongere volgt al een hulpverleningstraject (elders). In overleg kan een parallel hulpverleningstraject plaatsvinden; de jongere heeft te zware strafbare feiten gepleegd, vertoont psychiatrische problematiek en/of de situatie is gevaarlijk voor jongere en/of Pak Je Kansmedewerker.
2.4 Aanpak en materiaal
Op het moment dat een agent (bovengenoemd) signaalgedrag waarneemt bij de doelgroep dan wel deze (voor de eerste keer) een licht strafbaar feit heeft gepleegd, weegt de agent af of het kind voor straf en/of hulp in aanmerking komt. Indien een hulpverleningstraject nodig wordt geacht, worden door de politie zowel ouders als jongere gevraagd om mee te werken aan een Pak Je Kans-traject. In sommige gevallen is er sprake van twee trajecten tegelijkertijd: Halt én Pak Je Kans. Wanneer de ouders gebruik willen maken van het aanbod meldt de agent de jeugdige aan met behulp van een zorgformulier. Aanmelding verloopt via de jeugdcoördinator van de politie bij de Pak Je Kans-medewerker. Deze medewerker werkt vanuit het politiebureau. Daardoor is het mogelijk binnen 48 uur contact op te nemen met de jeugdige (en de ouders/verzorgers). In het Pak Je Kans-jaarverslag (Politie Rotterdam-Rijnmond et al., 2010) wordt aangegeven dat uit onderzoek blijkt dat vroegtijdig, snel en consequent optreden richting signaalgedrag effectief is en verergering van eventuele problemen kan voorkomen. Domburgh (2009) stelt in haar proefschrift: “Op dit moment loopt er een aantal zeer veelbelovende initiatieven op dit gebied in Nederland (o.a. Jeugd Preventie Team, Jeugd Preventie Plan, Pak Je Kans) waarbij politie en hulpverleningsinstanties nauw samenwerken.” Deze projecten volgen grosso modo dezelfde werkwijze, namelijk het verwijzen van jonge delinquenten en hun families naar een hulpverleningsinstantie, die vervolgens op korte termijn (bijv. binnen 48 uur) een bezoek brengt aan het gezin. De hulpverleningsinstantie inventariseert vervolgens de eventuele problemen en biedt indien nodig een interventie van korte duur aan. Indien het vermoeden bestaat/er sprake is van zwaardere problematiek kan worden doorverwezen voor nader (diagnostisch) onderzoek en verdere behandeling. Staan de partijen open voor het hulpaanbod, dan volgt een screening. Door de Pak Je Kans-medewerker wordt onderzocht wat de oorzaken zijn van het signaalgedrag. Daaruit moet blijken of, en voorts welke, hulp nodig is. De screening kan opleveren dat eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
37
er geen hulp nodig is en/of hulpverlening al geboden wordt (reeds bekend bij Bureau Jeugdzorg). Zonodig wordt directe hulpverlening geboden. Pak Je Kans biedt kortdurende hulp voor de duur van maximaal 13 weken aan. Als een zwaardere vorm van hulpverlening nodig wordt geacht, vindt doorverwijzing plaats. Indien (kortdurende) hulp wordt toegewezen, dan worden met de ouder(s), verzorgers en/of het kind een aantal doelen gesteld. De mate van het succes van het hulpverleningstraject wordt afgemeten aan het behalen van die doelen. Al naar gelang de problematiek kan het gaan om doelen met betrekking tot opvoedingsondersteuning of maatregelen die zich direct richten op het kind (bijv. anders omgaan met agressie). In de keten vindt samenwerking plaats met politie, Deelgemeente Organisatie Sluitende Aanpak (DOSA), Centra voor Jeugd en Gezin en Bureau Jeugdzorg. De regels van deze samenwerking zijn ondermeer vastgelegd in Nadere regels Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (Gemeente Rotterdam, 2009a), Nadere regels subsidievoorwaarden SISA (Gemeente Rotterdam, 2009b) en de zogenaamde STAAL-afspraken aangaande brede zorgcoördinatie en op- en afschaling. De werkwijze van Pak Je Kans wordt theoretisch onderbouwd in het zogenaamde Jeugdpreventieprogramma (JPP) van Van Montfoort (2001).
2.5 Organisatie
In de stadsregio Rotterdam wordt Pak Je Kans uitgevoerd door de politie, stichting Humanitas, FlexusJeugdplein en Kwadraad. Het onderzoek van TIJ beperkt zich tot de interventies binnen de gemeente Rotterdam en daarom tot de activiteiten van Humanitas en FlexusJeugdplein. Humanitas richt zich op de politiedistricten West, Centrum en Oost. FlexusJeugdplein is de uitvoerende partij in de politiedistricten Waterweg-Noord, Noord, Feijenoord-Ridderster en Zuid. De uitvoering van de interventies valt onder de verantwoordelijkheid van een stuurgroep, onder voorzitterschap van de burgemeester van Lansingerland. De toeleiding van jongeren vindt plaats door de politie, meestal via de buurtagent. Sinds het jaar 2010 is er sprake van samenwerking met het schoolmaatschappelijk werk en Halt. Het vereiste opleidingsniveau van de uitvoerende medewerkers bij FlexusJeugdplein en Humanitas is een afgeronde, relevante HBO-opleiding. Beide organisaties hebben sinds 2011 een kwaliteitskeurmerk voor jeugdhulpverlening en opvoedingsondersteuning ontvangen van de stichting Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector, het zogenaamde HKZ-certificaat. De werkwijze binnen Pak Je Kans wordt gemonitord door de instellingen zelf en door de GGD. De kwaliteit van de werkwijze wordt geborgd door de tweewekelijkse casuïstiek bespreking met een gedragsdeskundige, door de toepassing van de HKZ en de meting van tevredenheid bij jongeren en ouders. Deze C-toets (Jumelet et al., 2004) is niet gevalideerd, maar wordt op brede schaal binnen de jeugdzorg aangeraden en gebruikt.
3.
Indicatie kosten
Voor de periode 2010-2011 heeft de GGD een subsidie verleend aan Humanitas ad. €153.186,- en aan FlexusJeugdplein ad. € 221.270,-. Humanitas heeft voor de periode 2011-2102 een subsidie gekregen ad. € 192.574,-. De subsidie is verstrekt door drie partijen: GGD (€ 147.186,-), deelgemeente KralingenCrooswijk (€ 39.688,-) en deelgemeente Prins-Alexander (€ 5.700,-).
4. Resultaten 4.1 Bereik
Bij de subsidieverlening in 2010 heeft Humanitas ruim voldaan aan het afgesproken
38
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
aantal screeningen en hulpverleningstrajecten. Voor FlexusJeugdplein is dit in mindere mate het geval. Aantal hulpverleningstrajecten in 2010, waarvan:
FlexusJeugdplein
Humanitas
Probleem opgelost of beter hanteerbaar (geen vervolghulp nodig)
54%
75%
Verwezen (na begeleidingsgesprekken)
27%
17%
Afgebroken
12%
8%
(NB: Bij deze tabel over het aantal succesvol afgesloten trajecten zijn de cijfers niet apart tot de gemeente Rotterdam herleidbaar. Daarom zijn alleen percentages gegeven.)
In een onderzoek (DSP, 2011) dat zich specifiek richt op kinderen die, gezien hun leeftijd te laat buiten spelen zonder toezicht, wordt aangegeven dat de ervaringen van de ouders en jongeren met Pak Je Kans overwegend positief zijn. Door de onderzoekers wordt geconstateerd dat het eerste contact met politie en het gezin in belangrijke mate meespeelt in de acceptatie van het hulpaanbod. Omvang van de potentiële doelgroep is niets bekend.
4.2 Output
Uit het Pak Je Kans-jaarverslag van Politie Rotterdam-Rijnmond et al. (2010) blijkt dat door Flexus Jeugdplein in 2010 in Rotterdam 208 aanmeldingen door de politie gedaan, 160 screeningen en 94 hulpverleningstrajecten gestart. In de subsidiebeschikking werd eerder uitgegaan van 170 screeningen en 110 hulpverleningstrajecten. Bij Humanitas was over 2010 sprake van 163 aanmeldingen, 129 screeningen en 81 hulpverleningstrajecten. In de subsidiebeschikking werd uitgegaan van 104 screeningen en 72 hulpverleningstrajecten.
4.3 Outcome
Na afsluiting van ieder hulpverleningstraject wordt geen vervolgonderzoek gedaan naar het al dan niet bereiken van het gestelde doel. Het is daarmee onbekend of jongeren uiteindelijk afglijden richting crimineel gedrag en/of dat de problemen verergeren. Vanuit de GGD – en instellingen als Humanitas en FlexusJeugdplein – wordt momenteel in een breder kader (gezinscoaching) ingezet op toekomstige monitoring en effectmeting (GGD Rotterdam Rijnmond, 2011).
4.4 Neveneffecten
Over neveneffecten is niets bekend.
B. Toetsing door TIJ 1.
Volledigheid van de beschrijving
De doelgroep en werkwijze van Pak Je Kans zijn goed beschreven. Om hoeveel jongeren (doelgroep) het in totaal gaat, is onbekend. De factoren voor indicatie en contra-indicatie zijn beschreven. Bij de start van het hulpverleningstraject wordt samen met de cliënt het doel bepaald. Na afsluiting van het traject wordt hierop geëvalueerd. Een traject wordt met succes afgesloten wanneer het probleem is opgelost/beter hanteerbaar is en er geen vervolghulp nodig is. Als succesvol wordt ook aangemerkt de motivatie van het gezin en een warme overdracht naar vervolghulpverlening van casussen waarbij sprake is van zwaardere problematiek. eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
39
In de handleiding en het werkboek van de JPP-methode (Van Montfoort, 2001) is de methodiek voor de uitvoering van Pak Je Kans uitvoerig beschreven. Deze handboeken stammen uit 2001. Medeauteur is het in 2007 opgeheven Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn (NIZW). Het NIZW is deels opgegaan in het Nederlands Jeugd Instituut (NJI). Het proefschrift van Domburgh (2009) beschrijft Pak je kans als veelbelovend.
2.
Degelijkheid van de methodiek
Jongeren die een eerste (licht) strafbaar feit hebben begaan, komen onder invloed van Pak Je Kans vroegtijdig in beeld en in aanmerking voor hulpverlening. Dit geldt ook specifiek voor de groep van twaalfminners. Pak Je Kans is een vorm van vroegsignalering van signaal/probleemgedrag. Doordat politie met ouder(s)/verzorgers in gesprek gaat en op korte termijn hulp wordt geboden, is het aannemelijk dat ernstigere vormen van mogelijk crimineel gedrag worden voorkomen. Deze lik op stuk-aanpak is een belangrijk effectief element in de benadering. Bij het kind en/of ouders wordt er op gewezen dat bepaald gedrag niet zonder consequenties blijft. Dat is duidelijk in lijn met het onderdeel van het kennsifundament met betrekking tot grenzen stellen. Daarnaast kan door de aangeboden hulp aandacht komen voor beschermende factoren of voor gewetensvorming (bijv. via opvoedingsondersteuning of agressietraining). Het is echter onvoldoende duidelijk wat er precies gebeurt in de fase van deze hulpverlening. Het is niet duidelijk welke modellen worden gebruikt (bijvoorbeeld systeem-benadering) al is er wel .
3.
4.
5.
Uitvoeringsintegriteit
De hulpverlening wordt door de professionals uitgevoerd volgens een vaste methodiek. Er vindt doorverwijzing plaats naar hulp- en/of zorginstellingen wanneer sprake is van zwaardere problematiek.
Resultaten
Op basis van een vergelijking van de kwantitatieve resultaten en doelen van 2010 blijkt dat aan de gestelde subsidiedoelstellingen – hetzij in mindere mate door FlexusJeugd plein – wordt voldaan. Aangezien na beëindiging van de hulptrajecten geen vervolg onderzoek wordt gedaan, is niet aan te tonen of de doelstelling (voorkomen van afglijden naar crimineel gedrag) behaald wordt. Domburgh (2009) waarschuwt er wel voor dat de voorspelling van toekomstig delictgedrag moeilijk is bij kinderen die al een delict hebben begaan.
Oordeel: Kansarm, kansrijk, project ter verbetering
Pak Je Kans is een project ter verbetering.
TIJ komt tot haar oordeel, omdat niet kan worden aangetoond dat met deze interventie afglijden naar crimineel gedrag wordt voorkomen, of dat een determinant van crimineel gedrag wordt veranderd. Wel is aannemelijk gemaakt dat deze interventie op een professionele wijze wordt uitgevoerd en een positieve bijdrage aan de gestelde doelen kan leveren.
6.
Aanbevelingen
Uit het onderzoek van TIJ blijkt dat er – met name bij de politie – onvoldoende gegevens voor handen zijn ten behoeve van de monitoring van de uiteindelijke effecten. De GGD wordt aanbevolen om onderzoek naar de effecten van Pak Je Kans op te starten c.q. monitoring na afloop van de interventie op te starten. Daarnaast wijzen we op een van de punten die van Domburg aanroert: “Echter, de aanwezigheid van een gedragsstoornis (OD en/of CD) bleek voorspellend voor persistentie van delictgedrag. Aangezien er over 12-minners die voor het eerst met de politie in aanraking komen geen delictgeschiedenis en dus geen frequentie of diversiteit van delictgedrag bekend is, lijkt het van belang dergelijke informatie van kinderen en ouders zelf te verzamelen wil men, na verloop van tijd, hoog risico- van laag risicokinderen kunnen onderscheiden.”
40
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
Tot slot adviseren wij aan Humanitas en Flexus om in contact te treden met Collegio om de JPP methodiek voor te leggen aan het NJI.
7.
Geraadpleegde bronnen Interviews:
06-04-2012 – mevrouw M. Evers, beleidsmedewerker, GGD Rotterdam-Rijnmond 06-04-2012 – mevrouw M. Venekamp, Humanitas 06-04-2012 – mevrouw M. Willigers, gebiedsmanager, FlexusJeugdplein 06-04-2012 – mevrouw K. Senders, FlexusJeugdplein
Documenten:
Brons, D., Hilhorst, N. en Willemsen, F. (2008). Het kennisfundament t.b.v. de aanpak van criminele Marokkaanse jongeren. Den Haag: Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum/Ministerie van Veiligheid en Justitie Domburgh, L. van (2009). Very young offenders. Characteristics of children and their environment in relation to (re)-offending (proefschrft). Universiteit van Amsterdam DSP-groep (2011). Kind speelde laat op straat. Evaluatie van het Project Zorg om Kinderen. Amsterdam FlexusJeugdplein (2007). Handboek Pak Je Kans, door Trees van Gestel en Karin Senders. Rotterdam FlexusJeugdplein (2012). Algemeen Jaarverslag 2011. Rotterdam Gemeente Rotterdam (2009a). Nadere regels subsidie meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Gepubliceerd in Gemeenteblad 2009-131, d.d. 6 november 2009. Rotterdam Gemeente Rotterdam (2009b). Nadere subsidieregels SISA. Gepubliceerd in Gemeenteblad 2009-131, d.d. 6 november 2009. Rotterdam GGD Rotterdam-Rijnmond (2011). Eindrapportage Monitoring en Effectonderzoek Gezinsinterventies, d.d. 12 december 2011. Rotterdam Jumelet, H., Welling, M., Jurrius, K. en Havinga, L. (2004). De C-toets: Een instrument om feedback te vragen; Handleiding. Utrecht: MOgroep Lieverse, G, D. Heineke en E. Hoffman (2002). De JPP-methode. Een handleiding voor jeugdpreventiewerkers. Utrecht: NIZW Politie Rotterdam-Rijnmond, Flexus Jeugdplein, Stichting Humanitas en Kwadraad (2011). Jaarverslag Pak Je Kans 2010. Rotterdam Spanjaard, H., M. van Vugt, E. Hoffman en G. Lieverse (2001). Werkboek JPP; een beschrijving van mogelijke interventies voor jeugdpreventiewerkers. Utrecht: NIZW Stichting Humanitas (2012). Jaarverslag Pak je Kans 2011, district Oost, West en Centrum. Rotterdam
Overig:
Flexus Jeugdplein. Functiebeschrijving ambulant hulpverlener B. Rotterdam GGD Rotterdam-Rijnmond. Verleningsbeschikking structurele subsidies 2010, d.d. 7 juni 2010, kenmerk 2010/0063 aan Stichting Humanitas GGD Rotterdam Rijnmond. Verleningsbeschikking structurele subsidies 2010, d.d. 12 augustus 2010, kenmerk 2010/0068 aan Stichting FlexusJeugdplein GGD Rotterdam-Rijnmond. Aanvraag subsidievaststelling Pak je kans van Stichting Humanitas d.d 29 maart 2012, kenmerk GJK/DT/6222 Stichting Humanitas. Functiebeschrijving maatschappelijk werker 1, d.d. 18 april 2005. Rotterdam Website Van Monfoort/Collegio: http://www.collegio.nl/coll-trainingen-a-diensten/205jeugd-preventie-programma-jpp-uitgebreide-beschrijving, zoals bezocht op 26 april 2012 Website Nederlands Jeugd Instituut/databank effectieve interventies, informatie over Jeugd Preventie programma: http://www.nji.nl/eCache/DEF/1/22/796.html, zoals bezocht op 4 april 2012.
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
41
9 Pilot straatcoaches A. Beschrijving door TIJ
(op basis van aangereikte documenten en interviews)
1.
Interventiegegevens
Interventie Opdrachtgever Uitvoerder Periode uitvoering
: Pilot Straatcoaches Nieuwe Westen (Delfshaven) : Directie Veiligheid (dV) : Dienst Stadstoezicht (STZ) : 2010-2012
2. Beschrijving interventie 2.1 Korte samenvatting
De pilot Straatcoaches wordt uitgevoerd door acht gespecialiseerde stadswachten. Onder regie van deelgemeente Delfshaven proberen zij in de wijk Het Nieuwe Westen hinderlijk en overlastgevend gedrag van groepen jongeren op straat te verminderen en de veiligheidsbeleving van winkeliers en omwonenden te vergroten.
2.2 Doel
Het doel van de pilot Straatcoaches is de afname van onacceptabel gedrag veroorzaakt door groepen jongeren en/of individuen op straat in de wijk Het Nieuwe Westen. De inzet is in het bijzonder gericht op jongeren die volgens de Beke-methodiek gekwalificeerd worden als hinderlijk. Middels deze methodiek – beschreven in het rapport Jeugdgroepen in beeld (Ferwerda et al., 2004) – worden problematische jeugdgroepen in beeld gebracht en onderverdeeld in hinderlijke, overlastgevende of criminele jeugdgroepen De actieve interventies vanuit de pilot Straatcoaches richten zich, in principe, niet op jongeren die vallen in de categorieën overlastgevend dan wel crimineel (Snijders, 2010). Het gaat om het tegengaan van vernielingen, hinderlijk rondhangen, alcoholgebruik en gebruik van scheldwoorden. De aanpak van overlastgevende en criminele jongeren gaat niet verder dan signaleren en rapporteren. Uiteindelijk beoogt de pilot wel het tegengaan van het afglijden van jongeren naar crimineel gedrag. Verder zijn doelstellingen het vergroten van het veiligheidsgevoel bij bewoners en winkeliers én het met elkaar in contact brengen van jongeren en wijkbewoners. Er zijn geen kwantitatieve targets geformuleerd.
2.3 Doelgroep
De doelgroep staat omschreven als jongeren van 6 tot 24 jaar die hinderlijk gedrag vertonen in de wijk Het Nieuwe Westen. De aanpak is nadrukkelijk niet gericht op jongeren die crimineel gedrag vertonen. In de praktijk gaat het voornamelijk om jongeren in de leeftijd van 17-18 jaar. De uiteindelijke effecten moeten ten goede komen aan bewoners, winkeliers en de jongeren in de wijk zelf.
2.4 Aanpak en materiaal
Vanuit STZ zijn acht personen – inclusief teamleider en meewerkend voorman – gerekruteerd om de taak van straatcoach op zich nemen. Ten behoeve van de uitvoering is de (werk)relatie tussen STZ, politie, deelgemeente Delfshaven en het jongerenwerk vastgelegd. De deelgemeentelijke projectleider overlastgevende jeugd stuurt de straatcoaches inhoudelijk aan.
42
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
De straatcoaches treden zichtbaar op, signaleren en rapporteren in dagelijkse en wekelijkse evaluaties richting politie, jongerenwerkers en deelgemeente. Zij spreken de jongeren allereerst aan op onacceptabel gedrag en werken zo mogelijk preventief. Ten tweede hebben de straatcoaches hun repressieve bevoegdheden, zoals het bekeuren/ bestraffen van jongeren. De straatcoach werkt wanneer de jongeren op straat zijn, dus voornamelijk ’s avonds. De aanpak van de straatcoaches bestaat uit de volgende elementen: • continu zichtbaar aanwezig zijn op straat; • signalerend optreden richting politie en jongerenwerkers (vb. het signaleren van schooluitval); • rapporteren aan politie, deelgemeente en jongerenwerk bij voorkomende overlast en/of calamiteiten; • jongeren (en bewoners) aanspreken op gedrag en houding (vb. pesterijen, herrie en intimidatie); • de-escalerend optreden; • respectvol, eerlijk, duidelijk en flexibel zijn in het aanspreken van jongeren in voor hen begrijpelijke taal en; • repressief optreden tegen jongeren die een strafbaar feit begaan.
2.5 Organisatie
De pilot Straatcoaches heeft volgens plan (Snijders, 2010) een looptijd van november 2010 tot april 2011. De pilotperiode is inmiddels verlengd met een jaar om de methodiek verder te kunnen ontwikkelen. Zodoende blijft in 2012 de pilot gehandhaafd en is nu de wijk Bospolder/Tussendijken aan de beurt. De straatcoaches trekken zich dan terug uit Het Nieuwe Westen. De deelgemeente Delfshaven geeft inhoudelijk sturing aan de pilot, STZ levert de expertise (bijv. middels voormannen) en de Rotterdamse School draagt zorg voor het opleiden van de straatcoaches. Een projectteam bestaande uit leden van Directie Veiligheid, STZ, deelgemeente Delfshaven, politie en dienst Jeugd, Onderwijs en Samenleving begeleidt de pilot.
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
43
In totaal zijn acht straatcoaches actief in Het Nieuwe Westen; allen gedetacheerd vanuit STZ. De straatcoaches zijn geworven en geselecteerd op basis van het: om kunnen gaan met de doelgroep, streetwise zijn, kennis van andere culturen en affiniteit met jongeren. Als gevolg van de afwijkende werktijden (wanneer jongeren actief zijn) van de straatcoaches zijn onder andere met de Ondernemingsraad aanvullende afspraken gemaakt. Twee straatcoaches hadden moeite met de aanpak en zijn teruggegaan in de functie van stadswacht bij STZ. Zij bleken bij nader inzien moeilijk te kunnen aansluiten bij de straatcultuur en contact te maken met de doelgroep. De straatcoach heeft een intermediaire rol tussen politie en jongerenwerk. Tussen de straatcoaches en de politie verliep de afstemming van taken/verantwoordelijkheden en het uitwisselen van informatie in eerste instantie moeizaam. Inmiddels is dit verbeterd. STZ geeft aan dat de activiteiten van de jongeren op straat gedurende het jaar van wisselende intensiteit zijn. Vanaf maart wordt het drukker op straat. Dit vereist een flexibele inzet. Hetzelfde geldt in geval de overlastgevers zich verplaatsen buiten Het Nieuwe Westen (bijv. overkant van de ’s Gravendijkwal). De straatcoaches gaan ook daar met de jongeren aan de slag.
3.
Indicatie kosten
De begrote kosten over het jaar 2011 bedragen € 487.343,-. De werkelijke kosten (inclusief evaluatieonderzoek ad. € 20.100,-) bedragen € 397.039,-. Het geld is afkomstig van het Rijk en is door de Directie Veiligheid beschikt aan STZ. De subsidie vanuit het Rijk stopt na januari 2013. Daarna zou de financiering door andere partijen overgenomen moet worden, zoals de Directie Veiligheid, de deelgemeente(n) en/of de dienst Jeugd, Onderwijs en Samenleving (JOS). Vanwege de positieve ervaringen heeft de deelgemeente Delfshaven zich bereid verklaard om op het moment dat de rijksfinanciering eindigt een financiële bijdrage te leveren aan de bekostiging van de straatcoaches.
4. Resultaten 4.1 Bereik
De doelgroep bestaat uit groepen jongeren die hinderlijk gedrag vertonen in Het Nieuwe Westen. De omvang van de doelgroep is onbekend en daardoor is het bereik niet vast te stellen.
4.2 Output
De straatcoaches houden het aantal interventies bij. In 2011 hadden de straatcoaches 1190 contacten met jongeren, 434 contacten met ondernemers en 428 contacten met bewoners/burgers. Zes jongeren werden doorverwezen, zes jongeren werden aangehouden en 941 maal werd een waarschuwing gegeven aan hinderlijke- en overlastgevende jongeren (Directie Veiligheid, 2011).
4.3 Outcome
Uit het evaluatieonderzoek van Bouziane et al. (2011) blijkt dat het aantal meldingen jeugdoverlast in Het Nieuwe Westen in 2011 met een derde is afgenomen ten opzichte van het jaar 2010. Directie Veiligheid stelt dat de buurttevredenheid eveneens is verbeterd.
4.4 Neveneffecten
Er is geen sprake van verplaatsingseffecten, zoals een stijging van het aantal meldingen van jeugdoverlast in wijken grenzend aan Het Nieuwe Westen.
44
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
B. Toetsing door TIJ 1.
Volledigheid van de beschrijving
De doelgroep van de interventie zijn jongeren die volgens de Beke-methodiek overlastgevend zijn. Ook de groepen jongeren op wie de interventie zich niet richt – criminele jongeren – zijn duidelijk omschreven. Degenen die baat moet hebben van de effecten (outcome) zijn de winkeliers en bewoners van de wijk Het Nieuwe Westen. De gehanteerde leeftijdscategorie (6 tot 24 jaar) is erg breed voor een gerichte methodische aanpak De doelen zijn geformuleerd met betrekking tot reductie overlast/hinder en verbetering van de buurtbeleving. Deze zijn echter niet SMART geformuleerd (vb. niet gekwantificeerd en geen tijdslijn). Daarbij zijn er vele uiteenlopende doelen op verschillende niveaus geformuleerd. In het plan van aanpak en het evaluatieonderzoek (Bouziane et al., 2011) wordt uitgebreid beschreven wat de activiteiten van de straatcoaches zijn.
2.
Degelijkheid van de methodiek
Sinds 2006 kent Nederland het begrip straatcoaches. De straatcoaches zijn voor het eerst ingezet in Slotervaart, Amsterdam. Inmiddels zijn straatcoaches actief in onder andere de steden: Utrecht, Nijmegen, Leeuwarden en Venlo. Ondanks de toepassing in meerdere steden heeft TIJ geen (formeel) onderzoek weten te achterhalen naar de effectiviteit van straatcoaches. Evaluaties in genoemde steden laten wisselende resultaten zien. Rotterdam is de enige stad waar straatcoaches functioneren binnen de gemeentelijke organisatie en de bevoegdheden van een buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA) hebben. De methodiek verhoogt de pakkans en reduceert de anonimiteit. In wetenschappelijk perspectief sluit dit aan op de (eerste) lijn van grenzen stellen volgens het Kennisfundament (WODC, 2008)
3.
Uitvoeringsintegriteit
Na vergelijking van het plan van aanpak (Snijders, 2010) met het evaluatieonderzoek (Bouziane et al., 2011) constateren de onderzoekers van TIJ dat de pilot in het algemeen volgens plan is uitgevoerd. Uit de gevoerde gesprekken blijkt echter dat de doelgroep waarmee de straatcoaches in de praktijk te maken krijgen, zwaarder is dan de oorspronkelijk geformuleerde hinderlijke en overlastgevende (groepen) jongeren. Over de uitvoering kan verder gezegd worden dat het een pilot betreft waarbij sprake is van opstartproblemen dan wel dat er problemen hebben gespeeld in de afstemming tussen straatcoaches, politie en jongerenwerk onderling. Onduidelijk is hoe de ketenaanpak is verbeterd. Doordat de pilot Straatcoaches plaatsvindt in de leefwereld van de jongeren en degenen die de overlast/hinder ervaren (bewoners en winkeliers) wordt de interventie bestempeld als ecologisch valide. Teneinde hun werk naar behoren te kunnen uitvoeren, krijgen de straatcoaches training en de benodigde bevoegdheden om bestraffend op te treden.
4.
Resultaten
Uit evaluatieonderzoek (Bouziane et al., 2011) blijkt dat de (objectieve) jeugdoverlast in Het Nieuwe Westen gedurende de pilotperiode is afgenomen. De cijfers geven geen aanwijzing voor het bestaan van een zogenaamd waterbed-effect. Ondernemers en bewoners geven aan dat zij zich dankzij de straatcoaches veiliger voelen. Daarnaast is de overlast die inwoners van Het Nieuwe Westen ervaren van groepen jongeren volgens de Veiligheidsindex weliswaar licht gestegen, maar de stijging is minder groot dan in de gehele deelgemeente Delfshaven (website Veiligheidsindex Rotterdam 2012).
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
45
Bij aanvang van de pilot is er geen nulmeting verricht, noch zijn in het evaluatieonderzoek andere Rotterdamse wijken meegenomen. Gezien in Het Nieuwe Westen sprake is van de inzet van meerdere interventies voor de aanpak overlastgevende jongeren is niet te bepalen in hoeverre de gemeten veranderingen het gevolg zijn van de inzet van de straatcoaches. Onbekend is tevens in hoeverre het overlastgevend dan wel hinderlijk gedrag van de jongeren is veranderd. Omdat het een pilot betreft, is onbekend of overlastgevend en hinderlijk gedrag over de langere termijn is veranderd.
5.
Oordeel: Kansarm, kansrijk, project ter verbetering
De pilot Straatcoaches is een project ter verbetering.
TIJ komt tot dit oordeel omdat onvoldoende inzichtelijk is of met de aanpak van de straatcoaches de beoogde doelen worden gerealiseerd. Het is daarnaast onduidelijk of de gemeten veranderingen in het aantal meldingen jeugdoverlast en de ervaren veiligheidsbeleving bij bewoners is toe te schrijven aan de pilot Straatcoaches. De methodiek volgt de lijnen van het Kennisfundament (WODC, 2008), met name grenzen stellen, maar het is niet helder wat de werkzame elementen in de aanpak (interventies) van de Straatcoaches zijn.
6.
46
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
Aanbevelingen
Met het oog op een bredere implementatie van de pilot Straatcoaches is onderzoek naar de effectiviteit in verschillende settings gewenst. Procesonderzoek is nodig om de werkzame elementen van de aanpak en verbeteringen in de keten te identificeren. Daarbij is een voorwaarde dat de financiering na 1 januari 2013 voldoende is geborgd.
7.
Geraadpleegde bronnen Interviews:
13-01-2012 – de heer Z. El-Khetabi, projectleider Straatcoaches, dienst Stadstoezicht 10-02-2012 – mevrouw M. Rook, projectleider jeugdoverlast, deelgemeente Delfshaven.
Documenten:
Bouziane, M. en I. El Hadioui (2011). Straatcoach 2.0. Een empirisch-sociologisch onderzoek naar het functioneren van de Rotterdamse straatcoach in het Nieuwe Westen. Rotterdam: EUR. Brons, D., Hilhorst, N. en Willemsen, F. (2008). Het kennisfundament t.b.v. de aanpak van criminele Marokkaanse jongeren. Den Haag: Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum/Ministerie van Veiligheid en Justitie. Directie Veiligheid (2012). Resultaatoverzicht Straatcoaches 2011. Rotterdam: Gemeente Rotterdam. Ferwerda, H. en A. Kloosterman (2004). Jeugdgroepen in beeld. Stappenplan en randvoorwaarden voor de shortlistmethodiek. Verschenen in de reeks politiekunde (nr. 6) van het programma Politie en Wetenschap. Zoets: Uitgeverij Kerckebosch B.V. Marissing, E. van (2010). Evaluatie van de straatcoaches en de rol van de jeugdregisseur in Venlo. Inventarisatie van gepercipieerde effecten voor de periode 2009-2010. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. Snijders, R. (september 2010). Jeugdaanpak Stadstoezicht. Projectplan stadswachten. Gemeente Rotterdam.
Overig:
Schriftelijke reactie op conceptrapportage van de heer R. Bormans, beleidsadviseur, Directie Veiligheid. Website Veiligheidsindex Rotterdam 2012, Gemeente Rotterdam: http://www.v-index.nl, zoals bezocht op 12-04-2012.
C. Reactie op toetsing door TIJ Reactie van Directie Veiligheid: “Wij vinden het een gemis dat er niet gesproken is met de straatcoaches, de jongeren en bewoners, ondernemers (de feitelijke uitvoerders en doelgroepen). Er wordt nu een oordeel geveld op basis van 2 gesprekken en literatuur. Dat biedt een vrij beperkt inzicht in het werk en functioneren van de straatcoaches, de ervaring van de doelgroepen en ook niet in het verschil tussen theorie en praktijk.” 1. Volledigheid beschrijving […] TIJ: De doelen zijn geformuleerd met betrekking tot reductie overlast en hinder en verbetering van de buurtbeleving. Deze zijn echter niet SMART geformuleerd (o.a niet gekwantificeerd, geen tijdslijn). “Deze constatering is terecht. Daarbij blijft wel de vraag hoe SMART alle doelen beschreven kunnen worden, aangezien er gelijktijdig wordt geconstateerd dat de één op één relatie tussen maatregel en effect in een gebied waar integrale aanpakken lopen per definitie niet te meten is. Is het niet verstandiger outcome effecten te noemen van een clustering van maatregelen op bv. het thema jeugdoverlast?” 4. Resultaten […] TIJ: Er is bij aanvang van de pilot echter geen nulmeting verricht, noch zijn andere Rotterdamse wijken betrokken bij het onderzoek.
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
47
“Dit is een terechte constatering waar in de pilot 2.0 zeker aandacht aan geschonken wordt.” […] TIJ: Onbekend is in hoeverre het overlastgevend en hinderlijk gedrag van de jongeren is veranderd. “Doel van de pilot is overlastgevend gedrag in het publiek domein in het Nieuwe Westen aan te pakken en te doen afnemen. De straatcoaches kunnen aangeven welke jongeren hun gedrag wel/niet verbeterd hebben daar waar het om hun aanwezigheid in het pilotgebied gaat. De straatcoaches kunnen niet aangeven of het overlastgevend gedrag in het geheel duurzaam is gestopt (is ook niet hun taak). Daarmee bedoel ik dat als een jongere uit het Nieuwe Westen in het Nieuwe Westen geen overlast meer pleegt door de inzet van de straatcoaches, maar bv. nog wel in het centrumgebied, dat dan niet gezegd kan worden dat de straatcoaches hun werk niet goed hebben gedaan. Straatcoaches moeten beoordeeld worden op het effect van overlastgevend gedrag van jongeren in het gebied waar ze actief zijn, en niet op het duurzaam (in de volle breedte en lengte) veranderen van hun gedrag.”
5. Oordeel […] TIJ: De Straatcoaches is een interventie ter verbetering. Het is onduidelijk of de gemeten veranderingen in aantal meldingen en de ervaren veiligheid is toe te schrijven aan de interventie. “Deze constatering is enerzijds juist, maar anderzijds een open deur, omdat dit feitelijk geldt voor alle integrale aanpakken die er zijn. Hetzelfde kan ook gezegd worden van het werk van de wijkagent, de jongerenwerker, etc. Als TIJ suggesties heeft hoe we een één op één effect kunnen meten in een gebied waar vele verschillende integrale aanpakken door en langs elkaar heen lopen, dan horen wij dat graag.”
[…] TIJ: De methodiek volgt de lijnen van het kennisfundament, maar het is niet duidelijk wat de werkzame elementen in de aanpak zijn. “Wij erkennen dat het instrument straatcoaches verbeterd kan worden en dat het nog niet helemaal helder is wat alle werkzame bestanddelen zijn, maar missen in het oordeel van TIJ het gegeven dat het in 2011 om een pilot ging van een nieuw te ontwikkelen methodiek/instrument, dat ook nog eens ingebed moest worden bij een organisatie (STZ) voor wie deze rol en taak geheel nieuw is. Feitelijk ging het in 2011 om de ontwikkeling van een nieuw instrument en was er nog geen sprake van een bestaande aanpak.” 6. Aanbevelingen […] TIJ: Met het oog op bredere implementatie van de interventie Straatcoaches is effectiviteitsonderzoek in verschillende settings gewenst. “Deze aanbeveling is terecht en wordt in principe al uitgevoerd door de pilot Staatcoaches 2.0 die in 2012 Bospolder-Tussendijken plaatsvindt. Bij aanvang van de pilot 1.0 is er bewust gekozen voor 1 wijk in 1 deelgemeente. De keuze voor 2 andere wijken, maar wel binnen 1 deelgemeente, is ook een bewuste geweest.” […] TIJ: Procesonderzoek is nodig om de werkzame elementen van de interventie Straatcoaches en verbeteringen in de keten te identificeren. “Ook deze aanbeveling is terecht en wordt meegenomen in de pilot 2.0.”
48
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
10 Thuis op straat Charlois A. Beschrijving door TIJ
(op basis van aangereikte documenten en interviews)
1.
Interventiegegevens
Interventie Opdrachtgever
Uitvoerder Periode uitvoering
: Thuis op Straat (TOS) Charlois : Dienst Jeugd, Onderwijs en Samenleving (JOS) (voor stichting Thuis op Straat/TOS Centraal) en deelgemeente Charlois (voor stichting TOS Charlois) : TOS Centraal (methodiekondersteuning in een franchiseformule) en TOS Charlois (uitvoering in deelgemeente Charlois) : van 1 januari 2012 tot 31 december 2012
2. Beschrijving interventie 2.1 Korte samenvatting
Thuis op Straat organiseert activiteiten voor kinderen op pleinen zodat ze, nadat de TOSactiviteiten zijn gestopt, veilig met elkaar buiten kunnen blijven spelen. De inzet heeft tot doel de buitenruimte weer een veilige speelplek te maken. Thuis op Straat hanteert een franchiseconstructie. De methodiekondersteuning wordt gegeven door TOS Centraal. De activiteiten zijn per deelgemeente ondergebracht in zelfstandige stichtingen. Deze rapportage betreft TOS Charlois. TOS Charlois is gegund in een openbare aanbesteding Zorg en Welzijn (perceel 4: Bevorderen Gezonde en Sociale Leefstijl) van 1-1-2012 tot 31-12-2012. TOS Charlois is de enige uitvoerder van dit resultaatgebied in de deelgemeente Charlois
2.2 Doel & 2.3 Doelgroep
TOS Centraal formuleert haar doelen en omschrijft haar doelgroepen als volgt: • Meer kinderen, jongeren en andere buurtbewoners op het plein door het organiseren van activiteiten. Pleinen waar meerdere doelgroepen gebruik van maken, krijgen meer kwaliteit. Speciale aandacht is er voor jonge kinderen en meisjes; • Gedrag. Door haar interventies stimuleert TOS positief gedrag bij kinderen en jongeren. Het gaat onder andere om: rekening houden met anderen, respect voor materiaal/omgeving, bewegen is gezond en eigen kwaliteiten ontdekken en ontwikkelen; • Signaleren. Door alle medewerkers van TOS wordt gesignaleerd. Van een kapot speeltoestel tot een kind in de knel. Wat TOS zelf op kan lossen wordt direct opgepakt. Andere signalen worden gedeeld met partners en er wordt afgesproken wie welke actie onderneemt; • Ouders en volwassenen betrekken bij het plein. Het gaat om direct contact op het plein; • Tegengaan van vandalisme en overlast door veel op straat te zijn en contacten te hebben met jong en oud.
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
49
Op het outputniveau worden door de lokale uitvoeringsorganisaties van TOS, de zogenaamde TOS-praktijken, concrete targets geformuleerd. Deze zijn minutieus uitgewerkt in de plannen van aanpak. TOS Charlois stelt zich onder andere ten doel (Stichting TOS Charlois, 2011, Plan van aanpak, blz 16): • voorbeeld van een beleidsdoelstelling: Het percentage kinderen in de leeftijdgroep 3 tot 12 jaar in Charlois dat minimaal 5 dagen per week buiten speelt, is toegenomen met 7% in 2014 ten opzichte van 2010 op basis van de Rotterdamse Jeugdmonitor. • voorbeeld van een resultaat: Tussen 1-1-2012 en 31 -12-2012 spelen minimaal 1925 unieke kinderen van 3-19 jaar woonachtig in Charlois onder professionele begeleiding van TOS in de buitenruimte in de directe leefomgeving. Voor TOS Charlois is overlast- en criminaliteitsbestrijding geen doelstelling. Het gaat met nadruk om positief jeugdbeleid; het versterken van de beschermende factoren voor een goed speel- en spelklimaat c.q. opvoedingsomgeving voor jonge kinderen. De deelgemeente Charlois bewaakt de samenhang met andere (aanbestedings) trajecten rond overlastbestrijding. Tevens bewaakt de deelgemeente de afstemming en informatie-uitwisseling tussen de verschillende uitvoerders. TOS Charlois sluit aan bij de Kwaliteitssprong op Zuid omdat zij veel aandacht besteedt aan de ontwikkeling van de zogenaamde ‘soft skills’ – sociale vaardigheden en omgangsvormen (uit interview dd. 10-04-2012).
2.4 Aanpak en materiaal
De werkwijze van TOS wordt op stedelijk niveau ontwikkeld door TOS Centraal. Op lokaal niveau – de praktijken in de deelgemeenten – krijgt deze aanpak zijn uiteindelijke kleur. Op voorhand wordt van ieder(e) plein/buurt waar TOS actief is een analyse gemaakt. Daarin probeert de organisatie (informatie van) zo veel mogelijk bewoners en andere organisaties op te nemen. TOS maakt daarbij gebruik van een sterrensysteem voor Rotterdamse pleinen (Boonstra et al., 2010). Op basis van deze analyse wordt bepaald naar welke resultaten toegewerkt wordt. In de uitvoering wordt uitgegaan van een cyclisch proces met een aantal stappen: analyse – plan – uitvoering – tussenevaluatie (analyse) – uitvoering – evaluatie (analyse). In de dagelijkse uitvoering is dit cyclische aspect ook te herkennen. Het gaat dan om het vaststellen van de (vandaag) te behalen resultaten, hoe dat gaat gebeuren (briefing), de daadwerkelijke uitvoering en een evaluatie (data invoeren in elektronisch logboek). Na elke activiteit voert het team van TOS data over de activiteit, de deelnemers, het plein, verdere omgeving, etc. in het informatiesysteem. Dit logboek heeft de volgende functies: • gezamenlijk reflectiemoment; • overdrachtsdocument; • informatiesysteem voor de leidinggevende. De trends en de signalen kunnen zo nodig gedeeld worden met partners en opdrachtgever; • verantwoording (feiten en cijfers) naar de opdrachtgever(s). TOS Centraal werkt met (de ondersteuning van) de volgende interventies/activiteiten: • Organiseren van sport-, spel-, creatieve- en buurtactiviteiten met kinderen en jongeren op pleinen/in buurtjes; • Tijdens de activiteiten contact leggen met deelnemers, aanwezigen en (volwassen) buurtbewoners; • Bij het organiseren van activiteiten jongeren uit de buurt betrekken; • Signaleren en signalen doorgeven (naar partners); • Tijdens het ‘rondje wijk’ signaleren en contacten leggen met wijkbewoners; • Inzetten van het Individueel Volgsysteem voor kinderen (na toestemming ouders); • Categoriseren van pleinen aan de hand van het sterrensysteem dat de organisatie in samenwerking met het Verwey-Jonker heeft ontwikkeld (Boonstra et al., 2010). Aan de hand van een sterdiagram wordt samen met bewoners en andere organisaties een pleinagenda opgesteld.
50
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
De aanpak van TOS Charlois: • De deelgemeente Charlois heeft op basis van de Communties that Care-methodiek een probleemanalyse gemaakt, die vervolgens is verwerkt in het bestek voor de aanbesteding Zorg en Welzijn (Bevorderen van Gezonde en Sociale Leefstijl). Daarbij heeft de deelgemeente de doelstellingen zeer concreet uitgewerkt. TOS Charlois kon op basis daarvan de bijpassende activiteiten SMART uitwerken; • Het primaire proces is het dagelijkse werk in de wijk, dat wil zeggen het organiseren van activiteiten op de pleinen van de deelgemeente. Om ervoor te zorgen dat de uitvoering op kwaliteit blijft en voortdurend reageert op de vragen uit de omgeving is een systeem opgebouwd dat aanzet geeft tot transparante productiecijfers en er een zelfdenkend netwerk in de wijk of buurt gaat ontstaan; • De meeste interventies van TOS worden als een activiteit geformuleerd, zoals de sport- en spelactiviteiten. Daarnaast hecht de organisatie veel waarde aan het ‘betekenisvol aanwezig zijn’ (vgl. Baart, 2001). Dat komt bijvoorbeeld tot uitdrukking bij de rol van TOS in de opvang na het overlijden van een kind. In de marge van sport en spel worden vele doelen bereikt: sociale vaardigheden, gewetensvorming, grenzen stellen en accepteren. Daarbij wordt dus veel gebruik gemaakt de theorie van modelleren. • In aanvulling op de pleinaanpak worden er sport- en spelactiviteiten in het Zuiderpark georganiseerd voor jongeren, vooral voor de wat oudere doelgroep. TOS Centraal geeft aan dat de organisatie een eclectische manier van werken hanteert. De TOS-aanpak is gestoeld op methoden uit het opbouwwerk, sociaal cultureel werk en sportwerk. Thuis Op Straat is te kenmerken als een lerende organisatie; praktijkervarin gen en theorie beïnvloeden elkaar. Dat betekent ook dat persoonlijke ontwikkeling, team- en organisatieontwikkeling al lerend met elkaar verbonden worden (uit interview dd. 21-03-2012).
2.5 Organisatie
TOS streeft naar een plat organisatiemodel en kleinschaligheid. Dit met het oog op flexibiliteit en prioriteit voor de uitvoering en sociaal ondernemerschap. In principe is TOS in Rotterdam per deelgemeente een kleine juridische en zelfstandige werkeenheid met variërend 4–14 vaste medewerkers. Teams bestaan maximaal uit 4–5 vaste medewerkers, aangevuld met jongeren met een bijbaan en stagiaires. De zelfstandige werkeenheden, de TOS-praktijken, zijn franchisenemers van ‘het merk’ TOS. Tot op heden wordt de franchise-fee voor de verschillende praktijken centraal gefinancierd door de dienst JOS. De activiteiten van de lokale praktijken worden grotendeels gesubsidieerd door de deelgemeenten en woningbouwcorporaties. Als franchisehouder treedt TOS-centraal op, een kleine organisatie met 3,11 fte (vier parttimers). De werkzaamheden van TOS-centraal: • verzorgen van scholing voor alle praktijken; • bieden van ondersteuning aan de praktijken; • samen met de praktijken zorg dragen voor werk- en beleidsontwikkeling; • ontwikkelen van strategisch beleid; • kwaliteitsbewaking van werk en merk. Na oprichting van een nieuwe TOS praktijk functioneert die in eerste instantie onder de paraplu van TOS Centraal. Na verloop van tijd volgt zelfstandigheid. De activiteiten van TOS worden gevolgd door het Verwey-Jonker Instituut. Dit instituut volgt onder andere de data van het elektronisch logboek en verricht aanvullend onderzoek. TOS Charlois is een relatief grote praktijk met twintig medewerkers. De praktijk bestaat uit een directeur, twee TOS-bazen en een projectleider Zuiderpark. Daarnaast zijn er 34 jongeren tot 18 jaar die als oproepkracht werken, 20-30 zakgelders en 20-25 stagiaires.
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
51
TOS hecht veel belang aan het inzetten van stagiaires. Dit doet zij om drie redenen: de organisatie is er van overtuigd dat MBO-studenten hun stage bij TOS nuttig kunnen invullen; • het is een investering in nieuwe collega’s en; • revitalisering van het werk, doordat stagiaires nieuwe theoretische en praktische inzichten meenemen vanuit hun opleiding.
3.
Indicatie kosten
TOS Charlois ontvangt in 2012 een subsidie ad. € 1.250.000,-.
4. Resultaten 4.1 Bereik
Het jaarverslag 2011 van TOS Charlois (2012) geeft een uitgebreid overzicht van het aantal bereikte deelnemers. In Charlois zijn er in 2011 met 8.993 kinderen (alle leeftijden) activiteiten ontplooid. Voor uitsplitsing naar leeftijdscategorieën en pleinen verwijzen we naar het jaarverslag. Voor het project in het Zuiderpark wordt op dit moment een nieuwe methode uitgedacht om het bereik van het aantal unieke kontakten te kunnen vaststellen.
4.2 Output
Het jaarverslag 2011 van TOS Charlois (2012) geeft een uitgebreid overzicht van geplande en gerealiseerde uren per activiteit. Er zijn in 2011 in totaal in Charlois over alle pleinen 3240 maal activiteiten (reguliere pleinactiviteiten en vakantieactiviteiten) georganiseerd. Voor verder uitsplitsing verwijzen we naar het jaarverslag.
52
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
4.3 Outcome
Uit verschillende niet-experimentele onderzoeken blijkt dat TOS het speelklimaat, de emotionele/sociale veiligheid voor kinderen en het gedrag van kinderen verbetert. In 2010 is het onderzoek Thuis Op Straat van start gegaan (gefinancierd door ZonMW en uitgevoerd door het Verwey-Jonker Instituut). Doel van het onderzoek is met een experimenteel onderzoeksdesign vast te stellen of TOS daadwerkelijk de emotionele en sociale veiligheid voor kinderen verbetert, het sociaal gedrag van kinderen bevordert en psychosociale- en gedragsproblemen tegengaat. Er zijn verschillende nulmetingen uitgevoerd en dit jaar volgen de eerste resultaten van de effectmeting (zie website ZonMw). TOS Charlois benoemt als belemmerende factoren voor haar effectiviteit de grote doorstroom van bewoners in een aantal wijken (soms 25% per jaar). Sommige basisscholen maken het niet vaak mee dat een kind in groep 1 start en blijft tot groep 8. Hetzelfde geldt dan ook voor pleinactiviteiten. Daarom ziet deelgemeente Charlois TOS eerder als voorziening dan als een interventie. In ieder geval beschouwt de deelgemeente TOS als een langdurige interventie. Een andere belemmerende factor voor effectiviteit is de mismatch tussen de cultuur van school, van thuis en van de straat. TOS tracht met de selectie van de zogenaamde zakgelders en de bijbaners de aansluiting bij de kinderen optimaal te maken. Om de effectiviteit van deze rolmodellen zo groot mogelijk te maken, is er veel aandacht voor de werving en selectie. Men is zich bewust van de potentiële averechtse werking mocht een bijbaner de fout ingaan.
4.4 Neveneffecten
Het komt voor dat stagiaires uit de wijken zelf komen en in die zin eenzelfde voorbeeldrol vervullen als de jongeren die een bijbaan bij TOS hebben.
B. Toetsing door TIJ 1.
Volledigheid van de beschrijving
De aanpak van TOS in de deelgemeente Charlois richt zich op positief jeugdbeleid en universele preventie. Daarmee is de aanpak van TOS in principe gericht op alle jongeren. Voor criminele en overlast gevende jongeren in de deelgemeente is er een andere aanpak; uitgevoerd door andere partijen. Het gaat bij TOS veelal om het teruggeven van de pleinen aan de jongere kinderen. Door de deelgemeente Charlois zijn beleidsdoelen geformuleerd, die vertaald zijn naar outputdoelen voor TOS Charlois (Stichting TOS Charlois, 2011). De doelen van TOS Centraal zijn breed en omvattend. Voor TOS Charlois zijn ze echter heel concreet en pragmatisch. Zowel de methodiek (TOS Centraal) als de concrete activiteiten (TOS Charlois) zijn uitgebreid beschreven.
2.
Degelijkheid van de methodiek
Er wordt in de beschrijvingen geen relatie gelegd met de lijnen uit het Kennisfundament omdat er ook geen doelstelling is geformuleerd over overlastbestrijding. De relatie met het kennisfundament kan wel gelegd worden, met name bij de risicofactoren in relatie tot antisociaal gedrag. De werkzame elementen in de aanpak van TOS dragen bij aan een positieve opgroeiomgeving. Het gaat om het aanleren van sociale vaardigheden, rolmodellen, versterken van de sociale cohesie in de buurt.
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
53
TOS maakt gebruik gemaakt van voor en door- methode, de peer education method (Bandura, 1986; Voorham, 2003) opbouwwerkmethodes, betekenisvolle aanwezigheid (vgl. Baart, 2001) en sport- en spelmethodes. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van de volgende effectverhogende maatregelen: • ruimte voor persoonlijke benadering; • feedback over de eigen situatie, gedrag of effecten; • gebruik van beloningsstrategieën; • barrières voor gewenst gedrag wegnemen; • mobiliseren van sociale steun en betrokkenheid; • aanleren van vaardigheden; • interactieve benadering. TOS moet er voor waken haar primaire doelstellingen (meer spelende kinderen op de pleinen) niet uit het oog te verliezen. Door de grote mix van doelstellingen kan de systematische aanpak met effectieve doel-doelgroep-middel-combinaties in gevaar komen.
3.
4.
5.
Uitvoeringsintegriteit
De planning en uitvoering komen goed met elkaar overeen. Er is een stevige TOS-organisatie opgezet in Charlois en de deelgemeente heeft een heldere opdracht geformuleerd. Een belemmerende factor voor een effectieve inzet is het grote verloop van inwoners in een aantal wijken. De ecologische validiteit is groot, omdat de activiteiten worden uitgevoerd in de directe leefomgeving van de deelnemers. Vanuit TOS is er veel aandacht voor selectie, leren, terugkoppeling en training van de professionals. In Charlois komt de aanpak voort uit positief beleid.
Resultaten
In Charlois worden op outputniveau de doelen gerealiseerd. Dit is o.a. af te leiden uit het jaarverslag van Tos Charlois 2011. Het Verwey-Jonker Instituut doet momenteel onderzoek naar outcome-effectiviteit. Theoretisch kan problematisch gedrag zich verplaatsen naar gebieden waar de interventie niet plaatsvindt. Dat is niet gebleken. Ook kunnen rolmodellen een averechts effect sorteren. Dit is in Charlois niet vastgesteld. Gezien de aard van de activiteiten lijkt een bijdrage aan de versterking van de sociale cohesie van wijken aannemelijk. Ondanks dat de aanpak in Charlois niet de expliciete doelstelling heeft om overlast aan te pakken, zal deze daar zeker aan bijdragen doordat de pleinen weer meer door alle bewoners worden gebruikt.
Oordeel: Kansarm, kansrijk, project ter verbetering
TOS Charlois is een kansrijke interventie.
De doelstellingen met betrekking tot buitenspelen, sportparticipatie en het gebruik van de openbare speelruimte worden overwegend gerealiseerd. Er is een sterke theoretische fundering en de methodiek is uitgebreid beschreven. De organisatie is professioneel opgezet en doet actief aan kwaliteitsbewaking. Effectonderzoek wordt uitgevoerd. De uitstekend uitgewerkte aanbesteding (bestek) van de deelgemeente Charlois, als opdrachtgever voor dit resultaatgebeid, zal zeker hebben bijgedragen aan de duidelijke projectbeschrijving.
6.
7.
Aanbevelingen
Op centraal niveau zien we een veelheid aan doelstellingen en een eclectisch gebruik van uiteenlopende methodieken. Wellicht kan dit leiden tot de ontwikkeling van een nieuw model met heldere doel–doelgroep–middelcombinaties. Belangrijk is het duidelijk onderscheiden van de primaire en secundaire doelen.
Geraadpleegde bronnen Interviews:
21-03-2012 – mevrouw M. Martens, directeur, Thuis op Straat Centraal en de heer P. Hartog, beleidsmedewerker Thuis op Straat Centraal
54
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
10-04-2012 – de heer J. Kolste, beleidsmedewerker, deelgemeente Charlois en de heer P. van Gelderen, directeur, Thuis op Straat Charlois
Documenten:
Baart A.J. (2001) Een theorie van de presentie, Utrecht: Lemma (derde vermeerderde druk 2004); Bandura, A. (1986) Social foundations of thought and action: a social cognitive theory. Englewood Cliffs, NJ: Prentice Hall Boonstra N. & R. van Wonderen (2009) ‘Het goede voorbeeld`. Leefbare buurten door de inzet van jongeren van de straat. Verwey-Jonkerinstituut, in opdracht van TOS Centraal en TOS Amsterdam. Utrecht. (ISBN 978-90-5830-321-9) Boonstra N. , R. Verwijs & R. van Wonderen (2009) Voel je thuis op straat. onderzoek naar kindvriendelijkheid en bewonersbetrokkenheid in de wijk Fort-Zeekant in Bergen op Zoom.. Verwey-Jonkerinstituut in opdracht van Thuis Op Straat. (ISBN 978-90-5830-317-2) Boonstra, N., N. Hermens en I. Bakker (2010). De publieke waarde van pleinen; de ontwikkeling en toepassing van een sterrensysteem voor Rotterdamse pleinen. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. Brons, D., Hilhorst, N. en Willemsen, F. (2008). Het kennisfundament t.b.v. de aanpak van criminele Marokkaanse jongeren. Den Haag: Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum/Ministerie van Veiligheid en Justitie. De Nieuwe Lijn i.s.m. Huiskens T. (1998) Thuis Op Straat, PJ Partners, mei 1998 Engbersen R. & K. Voogd (2005) `KOM NAAR BUITEN!´ Thuis Op Straat is er ook! Uitgeverij `De knappe man`. Rotterdam Engbersen, G. & R. (2001) Spelen in de stad, Een essay in opdracht van de stuurgroep `Nationale Duimdropdag´ Uitgegeven door BSW ( Buurt- en speeltuinwerk). Grijzen J. (2008) Projectboek `Resultaatsturing Thuis op Straat` ,publicatie in eigen beheer Thuis op Straat. Karyotis S., T. Tudjman, K. Masson & W. de Jong (2005) Jeugd en Buitenruimte in Rotterdam; het Thuis op Straat project. RISBO Contractresearch BV/ Erasmus (ISBN 90-76613-001) Martens M. & J. Grijzen. (2008) Adviesnotitie Thuis Op Straat in de deelgemeente Charlois inventarisatie van de mogelijkheden en kansen voor de TOS-aanpak in de Tarwewijk, Oud Charlois en Carnisse in de deelgemeente Charlois. Publicatie in eigen beheer. Rotterdam, september 2008. Masson K., S. Karyotis & W. de Jong (2002) De straat aan de jeugd. Een ontwikkelingsgericht onderzoek naar 3 jaar Thuis Op Straat.. Uitgeverij Aksant 2002 (ISBN 90-5260-048-1) Stichting TOS Charlois (2011) Plan van Aanpak Stichting Thuis Op Straat Charlois: Openbare aanbesteding Zorg en Welzijn, Rotterdam-Charlois, Nummer project: 1970711 A0156 Perceel 4 Bevorderen Gezonde en Sociale Leefstijl. Stichting TOS Charlois (2012). Jaarverslag 2011. Rotterdam Thuis op Straat (2008) Leer- en werkboek Thuis Op Straat. Leerboek voor stagiaires. Eigen publicatie. TOS Centraal (2008) Resultaat telt 2007/2008, Een publicatie in eigen beheer over resultaatgestuurd werken. TOS Centraal (2009). Methodiekenboek in ringband. In de ringband verzamelde methodieken ontwikkeld in de TOS-praktijken. Gestart in 2009, wordt jaarlijks aangevuld. TOS Charlois (2012) Jaarverslag 2011, TOS Charlois Voorham A.J.J. (2003). Gezondheidsbevordering voor-en-door de doelgroep; Theoretische onderbouwing en evaluatie bij migranten en ouderen. Proefschrift Maastricht. Wonderen R. van, & N. Boonstra (2008) Voel je thuis op straat. Onderzoek in Amsterdam Noord/Vogelbuurt bij kinderen, jongeren en bewoners. In opdracht van Thuis Op Straat (ISBN 978-90-5830-268-7).
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
55
Overig:
Website ZonMw: http://www.zonmw.nl/nl/projecten/project-detail/effectstudie-thuis-opstraat. Rapportage in 2013, zoals bezocht op 30 maart 2012.
C. Reactie op toetsing door TIJ 4.
Resultaten
[…] TIJ: Theoretisch kan problematisch gedrag zich verplaatsen naar gebieden waar de interventie niet plaatsvindt. Dat is niet gebleken. Ook kunnen rolmodellen een averechts effect sorteren. Dit is in Charlois niet vastgesteld. Gezien de aard van de activiteiten lijkt een bijdrage aan de versterking van de sociale cohesie van wijken aannemelijk. Reactie van Thuis op Straat: “Door de rondjes wijk wordt het verplaatste problematisch gedrag snel gezien en gesignaleerd. Iedere TOS-praktijk moet minimaal 2 keer per week rondjes wijk doen.”
6.
Aanbevelingen
[…] TIJ: Op centraal niveau zien we een veelheid aan doelstellingen en een eclectisch gebruik van uiteenlopende methodieken. Wellicht kan dit leiden tot de ontwikkeling van een nieuw model met heldere doel–doelgroep–middelcombinaties. Belangrijk is de primaire doelen en de secundaire doelen goed te blijven onderscheiden. Reactie van Thuis op Straat: “TOS-Centraal noemt 5 resultaatgebieden. Binnen die resultaatgebieden kan gewerkt worden aan een groot aantal resultaten. Aan welk resultaat ( doel/doelstelling) precies gewerkt wordt is afhankelijk van de locale situatie (kan verschillen per plein); wat is nodig? Wat willen bewoners? Wat wil de opdrachtgever? Wat signaleren de medewerkers? Anders gezegd; de resultaatgebieden zijn kaders als hulpmiddel, binnen die kaders kan op maat van het plein en buurt gekozen worden.”
56
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
11 Evaluatie van de pilotfase In deze pilotfase is de werkwijze van TIJ getest op uitvoerbaarheid. Op basis hiervan worden bijstellingen gedaan in het plan van aanpak. Bewust is in deze pilotfase gekozen voor zeven zeer diverse projecten, zodat de werkwijze van TIJ uiteindelijk zo breed mogelijk toepasbaar is. Dit hoofdstuk besteedt allereerst aandacht aan de leerpunten die het toetsproces aanscherpen, vervolgens leerpunten die het gebruik van de adviezen betreffen en ten slotte wordt gewezen op een aantal kansen voor de gemeente die de effectiviteit van jeugdinterventies kunnen ondersteunen.
11.1 Het toetsproces A. Lacunes in het planmatig proces
TIJ constateert bij de onderzochte interventies over het algemeen: 1. weinig aandacht voor planmatigheid en wetenschappelijk theoretische onderbouwing van de interventies; 2. ontbreken van een logische samenhang tussen de te behalen doelstellingen en de inzet van middelen en methoden, en; 3. er wordt relatief weinig aandacht besteed aan monitoring van bereik of van uitgevoerde activiteiten. Voor een adequate toets moet voldoende informatie over de theoretische fundering en de praktische vormgeving beschikbaar zijn. Als die informatie er niet is, wordt het lastig om een oordeel te vormen. Deze situatie is vermoedelijk gegroeid vanwege de aard van het jeugddomein: steeds moeten acute oplossingen voor urgente problemen worden gezocht zonder dat er genoeg tijd is voor planmatige interventieontwikkeling. Mogelijk gebeurt dit ook vanuit de onjuiste opvatting ‘baat het niet, dan schaadt het niet’. Zeker wanneer die theoretische fundering minder sterk is, mag men verwachten dat de effectiviteit in de aanpak extra aandacht krijgt. Er moet ten minste een logische redeneerlijn zitten tussen de doelstelling van de interventie en de aanpak. Een nieuwe interventie kan beter gepaard gaan met monitoring van de cijfers over instroom, uitval en uitstroom. En, met adequaat procesonderzoek: Hoe wordt de interventie uitgevoerd? Wat zijn werkzame elementen? Wat vindt de doelgroep? Daarna is het nog maar een kleine stap om de effectiviteit te vast te stellen, met in de praktijk toepasbare methodes.
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
57
B. Breedte van TIJ: van crimineel tot veilig en gezond
TIJ heeft in de pilotfase gewerkt volgens onderstaande definitie van het begrip interventie.
Een interventie in het kader van TIJ is: “Een planmatige en doelgerichte aanpak om opvattingen, gedrag en/of vaardigheden van jongeren te veranderen en/of hun omstandigheden te beïnvloeden, met als (hoofd)doel de kans op crimineel, overlastgevend of gewelddadig gedrag van die jongeren te verkleinen.” Een interventie is geen instelling, organisatie of voorziening (zoals de voorziening basisschool of kinderdagverblijf), maar het is ook geen losse activiteit. Er is altijd wel een voorziening, organisatie of instelling nodig om een interventie te kunnen (laten) uitvoeren. Een interventie kan deel uitmaken van een programma. Een programma is een combinatie van verschillende interventies die gecoördineerd en gefaseerd worden uitgevoerd, om een bepaald beleidsdoel te realiseren.
TIJ kijkt dus alleen naar interventies zolang die in dienst (kunnen) staan van het verkleinen van de kans op overlastgevend gedrag dan wel het vergroten van de veiligheid(sbeleving). Ter illustratie: Thuis op Straat stimuleert kinderen om op straat te spelen. Dat vergroot de veiligheid van het plein, maar ook hun lichamelijke fitheid. In het vervolg wil de toetscommissie soortgelijke interventies nadrukkelijker in haar opdracht en werkwijze meenemen. Dat leidt tot een aanpassing, een verruiming van de definitie van een interventie: Een planmatige en doelgerichte aanpak om opvattingen, gedrag en/of vaardigheden van jongeren te veranderen en/ of hun omstandigheden te beïnvloeden, met als (hoofd)doel: de kans op crimineel, overlastgevend of gewelddadig gedrag van die jongeren te verkleinen en/of de kans om veilig en gezond op te groeien te vergroten.
C. De determinanten modellen
TIJ beoordeelt in principe alle interventies in het jeugddomein. Dat zijn interventies die tot doel hebben om overlast en criminaliteit te voorkomen, maar ook interventies die tot doel hebben om gezondheid te bevorderen. Het zijn interventies die op korte termijn effecten kunnen sorteren, maar ook interventies die aangrijpen op de determinanten van het ongewenst gedrag of verschijnsel, en dus alleen op de langere termijn effecten laten zien. In die gevallen is het van belang dat op determinantniveau wel effecten worden bereikt. Het Kennisfundament (WODC, 2008) is ontwikkeld om de evidence base van interventies gericht op overlast- en criminaliteitspreventie te kunnen beoordelen. Het gaat uit van drie lijnen: • grenzen stellen; • risicoreductie bij het individu, het gezin en bij leeftijdsgenoten; • gewetensvorming en binding. Voor interventies op het gebeid van gezondheidsbevordering bestaan andere modellen om interventies op effectiviteit te beoordelen. Die verschillende beoordelingsmodellen moeten beter op elkaar worden afgestemd.
D. TIJ als onderdeel van kwaliteitsbeleid
Het beoordelen van interventies op effectiviteit is de opdracht van TIJ. Dat is een onderdeel van kwaliteitsbeleid. Kwaliteitsbeleid heeft drie pijlers: kwaliteit van professionals, kwaliteit van organisaties en de kwaliteit van interventies. TIJ beoordeelt alleen de derde pijler, met nadruk op effectiviteit (wordt het doel behaald?) en niet op efficiëntie (wordt het doel behaald tegen de laagste kosten?) of klanttevredenheid.
58
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
E.
F.
De selectie van projecten
Een individuele interventie staat nooit op zichzelf, maar maakt onderdeel uit van een programma of beleid. In dat beleid moet de rationale voor de keuze van de interventie en de samenhang tussen alle in dat beleid gekozen interventies zichtbaar worden. Deze combinatie van interventies bepaalt in grote mate de planmatigheid van het uit te voeren beleid. In deze pilotfase is geen rekening gehouden met deze context van de individuele interventies en zijn de interventies alleen op hun individuele merites beoordeeld.
Groepen van interventies
In de stad en deelgemeenten worden vele interventies uitgevoerd die sterk op elkaar lijken. Soms met een zelfde naam, maar vaak met andere namen. Op zich is dat begrijpelijk vanuit het oogpunt van onderscheid of publiciteit, in belang van de opdrachtgever of –nemer. Het is ook niet nadelig, tenminste zolang de basis voor de interventie (het model van de interventie) scherp in het oog wordt gehouden. Voor TIJ is het wenselijk om deze groepen van interventies méér in samenhang te beoordelen. TIJ heeft al een zekere clustering van te toetsen interventies beschreven en zal waar dat mogelijk is de toetsingen in clusters van dezelfde soort gaan uitvoeren.
H. De werkwijze
In deze pilotfase heeft TIJ het model voor de toetsing verder uitgewerkt op basis van het Kennisfundament, de ervaring van de Jeugdfabriek en de ervaring met de zeven interventies. Er is nu een groslijst van onderwerpen die per interventie in kaart moet worden gebracht. Deze pilot heeft geleerd dat er een scherp onderscheid gemaakt moet worden tussen de feitelijke informatie die over de interventie bestaat en de beoordeling van de informatie door TIJ. Dat zijn twee onderdelen die nu ook duidelijk onderscheiden zijn in de rapportages. TIJ heeft zich afgevraagd hoeveel ondersteuning de leden moeten bieden bij het in kaart brengen van de feitelijke informatie van de opdrachtgever en opdrachtnemer. In deze pilotfase heeft TIJ daaraan veel tijd en aandacht moeten besteden. Ons voorstel is om een zeer duidelijk onderscheid te gaan maken tussen de feitelijke informatie die aangeleverd dient te worden door de opdrachtgever en de opdrachtnemer, en het oordeel van de commissie over de kans op effectiviteit van de interventie. De ‘bewijslast’ voor het aanleveren van de informatie ligt dus bij de opdrachtgever en –nemer en er wordt een duidelijke tijdslimiet gesteld voor het aanleveren. Dit betekent dat wanneer de betrokkenen bij een interventie niet in staat zijn om de planmatigheid van hun interventie voldoende overtuigend weer te geven aan de hand van een duidelijke itemlijst, zeer waarschijnlijk negatief zal worden beoordeeld. Géén informatie is een negatief oordeel over effectiviteit! De basiswerkwijze is als volgt: • De opdrachtgever en opdrachtnemer worden middels een wethoudersbrief uitgenodigd informatie over de interventie te verstrekken (Deel A). • TIJ-leden voeren een gesprek over deze aangeleverde informatie: lacunes en inconsistenties worden gesignaleerd, suggesties voor aanvullingen worden gedaan (Deel A); • De opdrachtgever en opdrachtnemer krijgen tijd om deze interventiebeschrijving (Deel A) zo nodig aan te vullen; • De TIJ analyseert de aangeleverde gegevens en beoordeelt de interventie op de kans op effectiviteit en doet suggesties voor de verbetering van de onderbouwing van de interventie (Deel B) • De opdrachtgever en opdrachtnemer krijgen deze analyse te lezen, mogen een aanvulling op de feitelijkheden (uit Deel A) en/of een weerwoord op de beoordeling schrijven (Deel C). Het weerwoord op de beoordeling wordt integraal overgenomen in de TIJ-rapportage aan de wethouder Onderwijs, Jeugd en Gezin.
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
59
11.2 Stimuleren van kenniscirculatie
Het uiteindelijk doel van TIJ is een bijdrage leveren aan een effectiever en efficiënter jeugdbeleid in Rotterdam. Dat proces kan worden versneld door te investeren in kenniscirculatie over de resultaten van de toetsingen. Het debat met de betrokkenen over de analyses, die in het proces van toetsing zijn gemaakt, zal voor de impuls tot verandering moeten zorgen. Zonder debat over de toetsingen zal TIJ – zeker door de opdrachtgevers en opdrachtnemers – al snel worden opgevat als bezuinigingsinstrument, zonder de kwaliteitsimpuls. Uiteindelijk zullen de opdrachtgevers en opdrachtnemers (en dan met name de betrokken interventiemedewerkers) met de resultaten van TIJ aan de slag moeten. TIJ kan dit stimuleren en ondersteunen door deskundigheidsbevordering, training en kennisuitwisseling te stimuleren in samenwerking met de relevante partners (opdrachtgevers en opdrachtnemers) in de stad en met lokale en landelijke kennisinsti tuten.
11.3 Effectief werken in de jeugdsector
Zorgonderzoek Nederland Medische Wetenschappen (ZonMw) schrijft naar verwachting aan het einde van dit jaar de call uit voor het nieuwe programma ‘Effectief Werken in de Jeugdsector’. Dit programma beslaat de periode 2013–2019. De definitieve programmatekst is beschikbaar. Het programma biedt veel aangrijpingspunten voor een kwaliteitsimpuls voor het jeugdbeleid in Rotterdam. Uit de samenvatting van het programma: Het programma geeft uitwerking aan de Visie Kwaliteit voor Jeugd (Ministerie van VWS en Ministerie van Veiligheid en Justitie, in voorbereiding). Hiervoor zijn vier programmalijnen opgesteld: Kind en gezin, Beroepsbeoefenaren, Hulpmiddelen / instrumenten en Organisaties. Daarnaast is budget gereserveerd voor het bundelen en uitdragen van de kennis die binnen dit programma gegenereerd wordt en voor kennisontwikkeling rond actuele (beleids)vragen die binnen elke programmalijn kunnen spelen. (…). Belangrijke prioriteiten in dit programma zijn de ontwikkeling en toepassing van kennis over cliëntfactoren (welke factoren vergroten de kans op een succesvolle behandeluitkomst?), over kenmerken van de beroepsbeoefenaar (wat maakt dat een hulpverlener resultaten boekt?) en over de alliantie tussen het kind/gezin en de beroepsbeoefenaar. Ook in de beoogde studies naar het effect van methodieken, instrumenten en interventies zal aandacht aan deze cliëntfactoren en de kenmerken van de beroepsbeoefenaar worden besteed. Kennislacunes die bij de ontwikkeling en het gebruik van richtlijnen gesignaleerd worden, zijn sturend voor dit programma. Ook meer inzicht in de kosten en baten van zorg is cruciaal. Voorts zal steeds worden nagegaan of de studies die gehonoreerd worden, resultaten opleveren die bruikbaar zijn voor de praktijk. De kenniscentra kunnen in samenwerking met de gemeente Rotterdam en met de praktijk in het jeugddomein een of meerdere aanvragen gaan voorbreiden. Dit vergt van de gemeente een regierol en een ondersteunende rol in het voorbereiden van de aanvragen.
60
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
12
Samenstelling en contactgegevens Samenstelling van TIJ Leden van de Toetscommissie Interventies Jeugd met ingang van 2 april 2012: A.F.M. (Ton) Legerstee (voorzitter) Mw. F.E. (Fleur) van der Werf (vice-voorzitter) Mw. A.M. (Anne Marijke) Bannink P.F.L.A. (Pascal) Bisscheroux Mw. Y. (Yeter) Demirci A. (Alex) Hekelaar dr. A.J.J. (Toon) Voorham M. (Maurice) Geluk (secretaris) J.A.J. (Joren) van Popta (afstudeeronderzoek)
- - - - - - - - -
cluster MO/dienst JOS Bestuursdienst/directie Veiligheid Bestuursdienst/directie Veiligheid cluster MO/GGD Bestuursdienst/directie Veiligheid cluster MO/ SoZaWe cluster MO/GGD Bestuursdienst/directie Veiligheid cluster MO/dienst JOS
Contactgegevens: E-mail:
[email protected] Telefoon: 010-267 34 83
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012
61
62
eerste tij-rapportage toetsing juni 2012