Toespraak aan de universiteit van Heidelberg Bart De Wever 28 juli 2012
Geachte Verbondsbroeders, Geëerde gasten, Beste vrienden, Laat mij allereerst van deze gelegenheid gebruik maken om u te bedanken voor deze uitnodiging. Het is voor mij een mooie gelegenheid om mijn visie op Vlaanderen en Europa uit te doeken te doen, alsook deze prachtige stad weer eens te bezoeken. U mag terecht trots zijn op Heidelberg, zowel de stad als de universiteit. Ik kom hier met genoegen nog elk jaar met mijn gezin op bezoek. Nu, telkens als ik in Vlaanderen vertelde dat ik in de zomer een voordracht zou houden in Duitsland, kreeg ik steevast dezelfde reactie. Laat me zeggen dat ik elke variatie op het ‘don’t mention the war’-thema nu wel heb gehoord. Duitsland roept bij mensen nu eenmaal nog steeds een bepaald soort stereotype op. Ik til daar niet al te zwaar aan, en u zou dat ook niet moeten doen. It’s all in good fun, of zoals dat zo mooi in het Duits heet: Spielerei. Problematisch vind ik echter dat deze stereotypen de laatste jaren hun weg vinden naar de Europese mainstream. Slaat men na weer een nieuwe Eurotop de krant open, dan struikelt men over cartoons waarin Angela Merkel – in het beste geval – wordt afgebeeld als een Bismarckiaans figuur met pinhelm die de rest van Europa onder de knoet probeert te krijgen. Erger wordt het als men op Europese vlaggen de sterretjes vervangt door Swastika’s. Zoals de hakenkruizen op de spandoeken bij betogingen in Spanje of Griekenland. Maar niet alleen activisten of journalisten, zelfs politici leggen voortdurend impliciet dan wel expliciet de link tussen het huidige Duitse beleid en het pijnlijke verleden. De PS-presidentskandidaat Jean-Marie Le Guen stelde tijdens de campagne Nicolas Sarkozy gelijk aan Edouard Daladier, waarmee hij impliciet Merkel op dezelfde hoogte plaatste als Adolf Hitler. Het was immers Daladier die in 1938 in München verregaande concessies deed aan Hitler. De ondertoon is steeds dezelfde. Wat is Duitsland eigenlijk van plan? Heeft Duitsland het wel zo goed voor met Europa? Of gebruikt Duitsland de Europese Unie vooral om zijn eigen belangen veilig te stellen? Kortom, quo vadis Germania? Het meest uitgesproken antwoord op die vraag, komt uit de Verenigde Staten. Daar gaan steeds meer stemmen op dat Duitsland de eurocrisis gebruikt om politieke concurrenten op het Europese toneel – landen als Frankrijk, Italië en Spanje – economisch te marginaliseren. Vervolgens zou Duitsland dan van zijn macht gebruik maken om een politieke unie te creëren, met Duitsland als centrale spelverdeler. Duitsland wacht nu nog op wat men in de VS het ‘unipolar moment’ noemt. Het moment dat Duitsland zo oppermachtig is op het continent – enkel Groot Brittannië kan nog weerwerk bieden – dat de andere staten de Duitse suprematie de facto aanvaarden. 1
Toespraak aan de universiteit van Heidelberg Bart De Wever 28 juli 2012
In die visie is het uiteindelijke doel van Duitsland om via de politieke unie een wereldspeler te worden, naast de VS en Rusland; maar ook naast China of India. Op die manier kan Duitsland het aloude dilemma ‘te groot voor Europa, te klein voor de wereld’ omzeilen. Een jaar geleden werd in de US Senate Commission on Foreign Relations onomwonden over Duitsland gezegd dat ‘de eurocrisis geen louter economisch probleem is, maar een bedreiging voor de Amerikaanse buitenlandse en veiligheidspolitiek’. Dat zijn zeer zware woorden, die ongetwijfeld mee zijn ingegeven door zenuwachtigheid over de tanende Amerikaanse machtspositie in de wereld. Maar de houding tegenover Duitsland lijkt er een van afwachtend wantrouwen te zijn. ‘Wat ze twee keer niet gelukt is met wapens, proberen ze nu met euro’s’, is de stilzwijgende boodschap. Nochtans geeft het Duitse beleid, zowel intern als extern, hiertoe geen enkele aanleiding. Men kan kritiek hebben op de Duitse aanpak van de eurocrisis. Maar willens nillens achter dit beleid een strategie zien om de Europese Unie over te nemen en er een ‘Duitsland in het groot’ van te maken, getuigt van een slechte wil. Ik herken in deze wijdverspreide vijandelijke attitude tegenover Duitsland de restanten van de mythe van de Duitse ‘Sonderweg’. De theorie van de Duitse Sonderweg houdt in dat Duitsland, in tegenstelling tot andere natiestaten, een abnormaal natievormingsproces doormaakte, waardoor er een politieke en sociale orde ontstond die de voorwaarden schiep voor een autoritair geleide staat. Vervolgens wordt niet alleen de Duitse politieke geschiedenis vanaf het Congres van Wenen geïnterpreteerd als één grote opbouw van superioriteitsgevoelens die culmineerde in de Tweede Wereldoorlog. Ook de Duitse mentaliteit, samenleving, cultuur en filosofie worden gezien als niets anders dan een vruchtbare voedingsbodem waaruit het nationaalsocialisme kon ontspruiten. De Sonderweg-theorie is natuurlijk een zeer handig instrument om het Derde Rijk te interpreteren en verstaanbaar te maken. Handig omdat het alle Europeanen die geen Duitsers zijn, ontslaat van elke verantwoordelijkheid. Het nationaalsocialisme had enkel in Duitsland kunnen ontstaan, nergens anders. En dat is een geruststellende gedachte voor die landen die wel eens rol zouden kunnen hebben gespeeld in het scheppen van de randvoorwaarden waarin het nazisme kon gedijen. Hun acties – die John Maynard Keynes al in 1919 beschreef in The Economic Consequences of the Peace – stonden los van het onvermijdelijke historische proces dat zich in Duitsland voltrok. Het nationaalsocialisme, een woord dat in heel de westerse wereld synoniem is voor ‘Het Kwade’, werd op die manier inherent verbonden aan ‘het Duitse nationale karakter’. Het leidt volgens mij geen twijfel dat een dergelijke theorie onzin is. Niet alleen omdat het een historisch onhoudbare simplificatie is die de internationale context en de inherente zwakheden van de Weimar-republiek weigert in rekening te brengen. Maar vooral omdat het de Duitsers essentialiseert. Het herleidt het ‘Duits zijn ‘ – wat dat dan ook moge wezen – tot een onveranderlijke en eeuwige identiteit, die tijd en ruimte 2
Toespraak aan de universiteit van Heidelberg Bart De Wever 28 juli 2012
overstijgt. Een identiteit die los staat van elke sociale context, en die als een kracht van bovenaf op het individu inwerkt. Een Duitser moet gewantrouwd worden, omdat hij Duitser is. Omdat in hem een donkere macht zit, die hij niet kan controleren en die hem vroeg of laat zal dwingen om foute dingen te doen. Dames en Heren, zoiets heeft een naam. Zoiets heet racisme. Het is een latent maar algemeen aanvaard racisme, dat in stand wordt gehouden via culturele clichés en wordt gereproduceerd door mediaproducten. Mensen projecteren onbewust deze beelden op hun ervaringen en interpreteren vervolgens de werkelijkheid door de bril van die projecties. Bovendien is dat latent racisme ook door Duitsers zelf geïnternaliseerd. Het is een soort racisme waarmee Duitsers zich regelmatig met een ongeziene rigorositeit publiekelijk kastijden. Men moet alleen maar kijken naar de Günter Grass-affaire een paar maanden geleden. Ik ga hier niet op de inhoud ingaan, dat staat ook los van het punt dat ik wil maken. Maar u moet de evolutie van dat debat eens nagaan. In een mum van tijd verhuisde dat van een polemiek over de actuele rol van Israël over een Duitse zelfbeschuldiging van antisemitisme naar de vraag over het Duits zijn zelf. De conclusie van het debat laat zich als volgt samenvatten: ‘Zelfs al zou Grass gelijk hebben gehad, wij mogen dat als Duitser niet zeggen vanwege het verleden.’ Nu ben ik als historicus de laatste om de invloed van geschiedenis op een gemeenschap en een identiteit te ontkennen. De daden die generaties voor ons hebben gesteld, hebben wel degelijk een invloed op ons denken en doen vandaag. Het Duitse eenmakingsproces – van 1806 tot 1990 – is daar een goed voorbeeld van. Van de Duitse Bond over de Zollverein naar de Noord-Duitse Bond, vervolgens naar het Keizerrijk dat overging in de Weimarrepubliek en zo in het Derde Rijk dat na de oorlog uiteenviel in de DDR en de Bundesrepublik Deutschland om uiteindelijke samen te gaan in de Bondsrepubliek. Elk stap was een gevolg van het voorgaande, en stelde de toenmalige actoren voor keuzes. Maar binnen de sociale wetenschappen bestaat een algemene consensus dat dergelijke zaken contingent zijn. Alles wat is, had anders kunnen zijn. Er hadden ontelbare alternatieve uitkomsten kunnen zijn. Tenminste, dat is het geldende wetenschappelijke paradigma. Maar dat paradigma geldt blijkbaar niet voor Duitsland. Daar geldt de Sonderweg en een soort onvermijdelijkheid van de geschiedenis. Het geïnstitutionaliseerde wantrouwen tegenover het Duitse beleid is volgens mij een doorwerking van die Sonderweg-mythe. Het Duitse beleid wordt niet afgerekend op zijn merites, maar op basis van morele overwegingen. De oproep van de Poolse minister van Buitenlandse Zaken, Radoslaw Sikorski, dat Duitsland een bijzondere verantwoordelijkheid draagt om Griekenland te redden ‘gelet op de geschiedenis’. De uitlating dat ‘de schuldencrisis kan leiden tot een gewapend conflict als Duitsland niet ingrijpt’, van de voormalige Franse minister van Buitenlandse Zaken Alain Juppé. De stelling van de voorzitter van de Oostenrijkse Centrale Bank, Ewald Nowotny, dat het 3
Toespraak aan de universiteit van Heidelberg Bart De Wever 28 juli 2012
beleid van Duitsland hetzelfde beleid was dat in de jaren dertig leidde tot het nazisme. Het patroon is steeds hetzelfde, men voert het debat op basis van moraliteit, niet op basis van de economische realiteit. Want de economische realiteit is dat het kernprobleem in de eurocrisis, de competitiviteit van de Zuid-Europese economieën is. Zij zijn simpelweg niet competitief ten opzichte van de kernlanden in de eurozone. Daardoor kunnen deze kernlanden – en dan vooral Duitsland – grote handelsoverschotten boeken: men exporteert meer dan men importeert. Nu kunnen niet-competitieve landen dit nadeel vrij gemakkelijk overwinnen door hun munt te devalueren, om zichzelf zo aantrekkelijk te maken voor export. Alleen hebben de Zuid-Europese landen dat middel door de komst van de euro niet meer. Daartegenover staat dat deze landen dankzij de euro op de financiële markten tot voor kort goedkoop konden lenen, ondanks de relatieve zwakte van hun voormalige eigen munt. Landen die niet voldoende kredietwaardig waren, konden boven hun vermogen lenen om overheidsuitgaven te doen en stapelden de schulden op. De euro was een slaappil die de budgettaire ontsporingen wegmoffelde. Het is niet toevallig dat de landen die nu in de problemen zitten, net die landen zijn die met de komst van de euro hun uitgaven de pan lieten uitswingen. Met de kunstmatige nivellering van de rente, bouwde een aantal landen een sociale welvaartsstaat uit die zij zich niet konden veroorloven. In Spanje stegen de sociale uitkeringen in de acht jaar voor de crisis met maar liefst 93%. Gelijkaardige uitgavenstijgingen waren er in Portugal, Griekenland en Ierland. Bovendien leidde die lage rente en de kunstmatig gestegen koopkracht die er uit volgde vooral in Spanje en Ierland tot overinvesteringen in de huizenmarkt, met een vastgoedbubbel tot gevolg. Als Angela Merkel dit duidelijk probeert te maken op het Europese forum, krijgt men een veroordeling in morele termen. Duitsland wil niet solidair zijn. Duitsland heeft door zijn politiek van loonmatiging en strikt budgettair beleid een competitief voordeel opgebouwd, en vegeteert nu op de kap van de andere Europese landen. Waarbij men dan natuurlijk wel vergeet dat Duitsland zeer grondige maar harde Hartz I tot Vhervormingen heeft moeten doorvoeren om dit competitief voordeel te bekomen. Want dat is iets dat men in veel Europese landen niet schijnt te beseffen. Duitsland is in deze een ervaringsdeskundige. Men staart zich blind op de Sonderweg, op het vermeende Duitse egoïsme, op het verleden. Maar men zou beter eens kunnen kijken naar de sociaaleconomische, budgettaire en politieke gevolgen van de Duitse eenmaking, begin de jaren negentig. Toen Bondskanselier Helmut Kohl eind jaren tachtig gebruik maakte van het momentum om Duitsland te herenigen, realiseerde hij zich te weinig wat voor impact dit zou hebben. Kohl verloor uit het oog dat de OostDuitse socialistische overheidseconomie niet compatibel was met de West-Duitse markteconomie. Bovendien zat men met twee totaal verschillende munteenheden: de waardeloze Ostmark van de DDR en de toenmalige Europese richtmunt, de D-Mark. Om 4
Toespraak aan de universiteit van Heidelberg Bart De Wever 28 juli 2012
een collectieve verarming van de Oost-Duitsers te voorkomen, besloot men een eenheidsmunt in te voeren aan de volledig ridicule wisselkoers 1 Ostmark = 1 D-Mark. Het gevolg van de Duitse Wiedervereiniging was een enorme financiële transfer – men schat ongeveer 1600 miljard euro – van West naar Oost. De ‘TransferUnion’ was een feit. De Oost-Duitse economie kon het tempo van de West-Duitse economie niet aan – denk maar een de privatisering van de Treuhandanstalt – en zakte weg, met torenhoge werkloosheidscijfers tot gevolg. Om dat op te vangen ging de nieuwe Duitse republiek over tot massale overheidsinvesteringen in infrastructuurwerken, vaak nutteloze projecten met negatieve effecten zoals de instorting van de Berlijnse vastgoedmarkt. Bovendien ontstond er een arbeidsmigratie van Oost naar West, waardoor men in het Westen geconfronteerd werd met een overaanbod aan goedkope arbeidskrachten, wat de druk op de loonvorming verhoogde. In 1990 werden Oost- en West-Duitsland herenigd, tegen 2000 was de Duitse economie quasi volledig leeggezogen. Duitsland werd ‘Der kranker Mann Europas’. ‘Sommige onder ons dachten dat er na de Duitse hereniging niet veel meer te doen zou zijn’ erkende Bondskanselier Merkel onlangs. Maar ze gaf ook meteen toe dat ze zich daar sterk in vergist hadden. Het is dan ook allerminst onbegrijpelijk dat Duitsland niet dezelfde fouten wil maken in het Europese eenmakingsproces. Solidariteit is noodzakelijk, maar er moeten duidelijke voorwaarden aan verbonden zijn. Solidariteit moet transparant en eindig zijn. Als dat niet het geval is, waarom zou de begunstigde ook maar één reden hebben om zijn gedrag te veranderen? Hij wordt juist gestimuleerd in zijn negatief gedrag. Solidariteit kan enkel bestaan als compensatie voor noodzakelijke, maar vaak pijnlijke, hervormingen. Als men echter van bij aanvang stelt dat er geen tegenprestaties worden verwacht voor financiële transfers, is men een afhankelijkheidscultuur aan het creëren. Dan wordt het zoals alleen maar morfine geven aan een doodzieke patiënt. Je bestrijdt de symptomen van de ziekte wel, maar niet de oorzaak. Het enige gevolg is dat de patiënt verslaafd geraakt aan morfine en uiteindelijk toch sterft. Daarom dat eurobonds zonder meer nooit een oplossing zullen zijn. Collectiviseren van de schuld zal misschien wel tot gevolg hebben dat de zwakkere eurolanden minder rente moeten betalen op hun staatspapier en zo meer ademruimte krijgen. Maar het zal vooral tot gevolg hebben dat de sterke eurolanden – in casu Duitsland – een hogere rente zullen mogen betalen op hun staatspapier. Zo kan ik het ook. Op café rondjes geven, en op het einde van de avond roepen ‘Duitsland betaalt!’. Ondanks alle complexiteit die haast inherent is aan de eurocrisis, is de situatie vrij duidelijk. De eurocrisis werd veroorzaakt door een financiële crisis. Maar dat was slechts de trigger. De dieperliggende oorsprong van deze crisis is de onverantwoorde opbouw van schulden in de zwakkere eurolanden. Iets wat – zoals gezegd – mogelijk was door de goedkope leningen die men kon aangaan dankzij de euro. Ik denk dat iedere huisvader die op een verantwoordelijke manier met zijn gezinsbudget omgaat, beseft dat je een schuldencrisis niet oplost door meer schulden aan te gaan. Zonder 5
Toespraak aan de universiteit van Heidelberg Bart De Wever 28 juli 2012
daadwerkelijke responsabilisering zal altijd de illusie blijven bestaan dat de opgebouwde schuld, niet de eigen schuld is. Dat het geaccumuleerde schuldenpapier niet het eigen probleem is, maar het probleem van een ander. Van diegene die er voor garant staat. Van Duitsland dus. Nu zullen er mensen zijn die stellen dat ik overdrijf, dat het zo’n vaart wel niet zal lopen. Maar net zoals Duitsland ervaring heeft met het integreren van een zwakke munt in een sterke munt en de transfers die dat uitlokten, zo heeft Vlaanderen ervaring met een solidariteitsmechanisme dat geen enkel responsabiliserend effect heeft. België ontstond in 1830 als een Franstalige natie, geleid door een Franstalige elite die haar politieke dominantie over de meerderheid van arme, Fransonkundige Vlamingen kon bestendigen dankzij het cijnskiesrecht. Stemrecht werd bepaald op basis van belastingen. Wie rijk was, mocht stemmen, en dat waren haast per definitie Franstaligen. Dat cijnskiesrecht sloot de Vlamingen dus uit van het democratische proces, en veroordeelde hen tot de sociale en culturele marginaliteit. Die ervaring van uitsluiting deed een besef groeien dat men anders was, dat iets hen deed onderscheiden van een groep mensen die wel alle kansen kregen in het leven. De Belgische staat riep een identiteitsgevoel in het leven dat alle Vlamingen overspande. De Vlaamse Beweging die uit deze identiteitsgevoelens ontsproot, begon als een hervormingsbeweging. Het was niet de ambitie van de Vlaamse Beweging om Vlaanderen af te scheiden van België, maar om de Belgische democratie te herdefiniëren zodat Vlamingen als gelijke individuen konden deelnemen aan het democratische proces. De invoering van het algemeen meervoudig stemrecht in 1893 bracht de Vlaamse massa in de Belgische democratie, waarmee de strijd voor gelijkberechtiging begon, de strijd voor het doorbreken van de linguïstieke, en dus sociale, barrières, de strijd voor sociale rechtvaardigheid. De invoering van dat stemrecht was de eerste barst in België, de critical juncture waar de Vlaamse en Franstalige wegen scheidden. Want de Vlaamse Beweging faalde in haar opzet om de Belgische democratie te herdefiniëren. De Franstalige politieke elite aanvaardde de hervormingen slechts met tegenzin, en probeerde de gevolgen ervan steeds te temperen, wat leidde tot de radicalisering van de Vlaamse publieke opinie. Bovendien vreesden de Franstaligen de demografische – en dus democratische – meerderheid van de Vlamingen. Om niet geminoriseerd te geraken in een Belgische democratie, begonnen de Franstaligen allerlei mechanismen uit te dokteren die de Vlaamse meerderheid moesten uitvlakken. In plaats van één Belgische democratische ruimte te creëren, waar Vlamingen en Franstaligen verenigd waren als één volk, creëerde men een eigen Franstalige democratie in een poging de Vlaamse meerderheid te counteren. Deze Franstalige democratie entte zich op de Belgische natie – ‘la Belgique sera latine ou ne sera pas’ – met als gevolg dat Vlaanderen zich van een cultuurgemeenschap ontwikkelde tot een subnatie, en vervolgens tot een tegennatie. Het land splitte in twee volkeren uiteen. Het was de Franstalige socialistische voorman 6
Toespraak aan de universiteit van Heidelberg Bart De Wever 28 juli 2012
Jules Destrée die reeds in 1912 in een brief aan Albert I de beruchte woorden ‘Sire, il n’y a pas de Belges’ neerschreef. België is vandaag geen democratie meer. Het is een democratisch Tweestromenland. Er is in België een Vlaamse democratie, en een Franstalige democratie. Elk van die twee democratieën heeft haar eigen partijen, haar eigen media, haar eigen sociale en politieke consensus en, door de federalisering, haar eigen politieke instellingen. België is een permanente diplomatieke conferentie tussen twee staten. In die zin is België veel op de huidige EU gaan lijken. In België is er geen democratische ruimte meer, zoals er in Europa nog geen volwaardige democratische ruimte is. Maar dat is niet de enige parallel die met de Europese Unie kan worden getrokken. De politieke centra van de Vlaamse en de Franstalige democratie liggen immers ver van elkaar verwijderd. In Vlaanderen bestaat er een consensus dat de rol van de overheid beperkt moet zijn in zowel de economie als de samenleving, dat de markt en de gemeenschap hun werk moeten doen en de overheid deze werking enkel mag ondersteunen. In Franstalig België bestaat er echter een consensus dat de overheid niet enkel een actieve rol moet spelen in de economie en de samenleving, maar dat de overheid beide ook moet reguleren, of zelfs beheersen. Na federale verkiezingen, komen deze twee staten samen om te onderhandelen over de vorming van een federale regering. En dan botst het. Het resultaat van die clash van visies, is een beleid dat niemand wil en waarbij veel te weinig gebeurt, en een land met een extreem hoge belastingsdruk én een hoge schuldgraad. In België is op die manier een vorm van federalisme ontstaan, die wij chequeboekfederalisme noemen. België is een transferunie waarin de Vlaamse democratie bovenmatig tot de federatie bijdraagt, met name via de sociale zekerheid en via het financieren van de nationale schuld. Maar ook via de deelstaten betaalt Vlaanderen transfers. De deelstaten kunnen immers tekorten oplopen die sowieso worden bijgepast door de overkoepelden federale overheid. De voorbije 15 jaar boekte Vlaanderen 3 keer een begrotingstekort. Een eerste keer na het leeglopen van de internetzeepbel en twee keer – in 2009 en 2010 - met de huidige financiële crisis. Drie keer dus in 15 jaar. De Franstaligen hebben de afgelopen 15 jaar maar liefst 9 keer een begrotingstekort neergelegd. De federale overheid sprong telkens bij om het tekort bij te passen. Als u weet dat Vlaanderen een nettobetaler is voor de federale overheid, en Franstalig België een netto ontvanger, dan weet u ook meteen wie dat tekort steeds mag bijpassen: Vlaanderen. Steeds weer opnieuw is het Vlaanderen dat mag betalen voor een falend beleid in Franstalig België. Wie zijn zaakjes op orde heeft wordt gestraft, wie aanmoddert wordt beloond. Solidariteit zonder responsabiliteit. Als Vlaanderen daar dan kritiek op levert en zegt dat het systeem enkel houdbaar is indien men hervormt, krijgt men een moraliserend antwoord: het rijke Vlaanderen wil niet solidair zijn met de arme Franstaligen. En vervolgens zegt men dat het ooit omgekeerd was, dat ooit het industriële Wallonië rijk was en het agrarische Vlaanderen 7
Toespraak aan de universiteit van Heidelberg Bart De Wever 28 juli 2012
arm. En dat Wallonië toen wel solidair zijn. Kortom, Vlamingen zijn egoïsten, die hun eigen geschiedenis niet kennen. Maar de waarheid heeft ook haar rechten. Onderzoek van de Vrije Universiteit van Brussel heeft aangetoond dat er nooit financiële transfers zijn geweest van Wallonië naar Vlaanderen. Zelfs op het hoogtepunt van de armoede in Vlaanderen – op het einde van de 19de eeuw – was er een financiële stroom van Vlaanderen naar Wallonië. Dat kwam door de aard van de toenmalige fiscaliteit, die nog niet was aangepast aan een industriële maatschappij en geënt bleef op een agrarische economie. Belastingen op arbeid en productie waren zeer laag, belastingen op grond en pacht zeer hoog. De enorme staalfabriek Cockerill betaalde met drie hoogovens dezelfde belastingen als een Vlaamse bakker met drie bakovens, en minder dan een Vlaamse boer met een paar hectaren grond. Bovendien werd het belastingsgeld dat werd opgehaald in Vlaanderen, geïnvesteerd in de ontwikkeling van de Waalse steenkool- en staalindustrie. Een zelfvoorzienende boerensamenleving als Vlaanderen kon enkel bestaan dankzij hoge tolheffingen op goedkope buitenlandse landbouwproducten zoals graan en wol. Maar het buitenland beantwoordde die belastingen natuurlijk met hoge tolheffingen op de import van Belgische staalproducten. Om de expansie van de Waalse staalindustrie mogelijk te maken, werden de tolheffingen opgeheven waardoor België makkelijk kon uitvoeren, maar het niet competitieve Vlaanderen overspoeld werd met goedkoop Frans graan en Engelse wol en economisch instortte. Het gevolg was een enorme migratie van Vlamingen naar Amerika, naar Duitsland, maar ironisch genoeg ook naar het boomende industriebekken in Wallonië. Talloze Franstalige politici zijn van Vlaamse afkomst. Ik zeg dat niet uit rancune of bitterheid. Het Vlaamse verlangen naar meer autonomie is niet ingegeven door een historische wrok voor het ‘aangedane leed’. Het is geen reactie op de culturele dominantie van de Franstaligen en de achteruitstelling van het Vlaamse volk in het verleden. Vlamingen die vandaag nog doen alsof ze onderdrukt worden, maken zichzelf iets wijs. Meer nog, Vlaanderen staat vandaag relatief sterk en heeft de morele plicht om solidair te zijn met zijn buren. Groepsegoïsme mag nooit een drijfveer zijn. Ik zeg dit wél om aan te tonen hoe geschiedenis en gedachte-dodende stopwoorden als ‘solidariteit’ en ‘groei’ strategisch misbruikt kunnen worden. Duitsland heeft de morele plicht om solidair te zijn, gezien de geschiedenis en zijn rijkdom. Vlaanderen heeft de morele plicht om solidair te zijn, gezien de geschiedenis en haar rijkdom. Niemand stelt zich vragen bij dergelijke stellingen, omdat ze geponeerd worden als morele axioma’s. Maar in werkelijkheid zijn het intellectuele mystificaties van puur eigenbelang. Eigenbelang dat er uit bestaat zelf geen pijnlijke hervormingen te moeten doorvoeren en te kunnen teren op zij die wel hervormingen doorvoerden. 8
Toespraak aan de universiteit van Heidelberg Bart De Wever 28 juli 2012
Want dat is de harde waarheid. Deze crisis zal moeten opgevangen worden door een striktere begrotingsdiscipline van de individuele lidstaten en door structurele hervormingen om een duurzame en stabiele economische groei te creëren. Europa moet vooral het budgettaire en economische toezicht verscherpen en de sanctiemechanismen ook daadwerkelijk toepassen op hen die hun boekje te buiten gaan. Maar in ruil moeten Europese reddingsfondsen wel de financiering van de perifere landen overnemen en moet ook in Duitsland nagedacht worden om de loonmatiging iets te lossen. Dat is een faire Europese deal. Besparingen en hervormingen in ruil voor solidariteit. Beste vrienden, Als men mij thuis vraag waarom Duitsland toch zo moeilijk doet in Europa, dan antwoord ik altijd hetzelfde: ‘Omdat Duitsland geen zin heeft om het Vlaanderen van Europa te worden’. Elke Vlaming heeft het dan onmiddellijk begrepen. Vandaag breng ik de omgekeerde boodschap, in de hoop dat u de Vlaamse kwestie beter begrijpt. Waarom wil Vlaanderen meer autonomie? Omdat het beu is de Duitsers van België zijn. Dat betekent niet dat Vlaanderen niet solidair wil zijn met Franstalig België. Het betekent dat wij die solidariteit op een efficiënte manier willen organiseren. Net zoals de Duitse houding in Europa niet betekent dat Duitsland niet solidair wil zijn. Integendeel. Ik denk dat Duitsland vandaag meer dan ooit een verantwoordelijkheid draagt. Duitsland is weer het hart van Europa. Zowel geografisch, mentaal als politiek. Twintig jaar na de hereniging, heeft Duitsland weer de opdracht die Giuseppe Mazzini het bijna 200 jaar geleden in Jong Europa meegaf: de motor zijn van de Europese eenwording. Ik dank u.
9