1
Toen de Haagse academie nog niet Koninklijk heette en er nog tekenleraren werden opgeleid [het kunstonderwijs in de jaren vijftig] Herbert van Rheeden
Inleiding Deze bijdrage aan de geschiedenis van de Haagse academie beschrijft slechts een vijftal jaren in de jaren vijftig; bovendien is zij in 2013 geschreven uit het perspectief van een student van de toenmalige lerarenopleiding. Toen mijn generatie [grofweg geboren tussen 1935 en 1940] aantrad op de academie was het instituut nog opgenomen in de onderwijswet waarin het werd aangemerkt als een middelbare kunstnijverheidsschool. In de jaren ‘50 tekende zich voorzichtig een verandering af die pas geëffectueerd werd met de invoering van de Mammoetwet uit 1968, toen het hele onderwijsmodel door minister Cals (KVP) op de schop werd genomen. Het kunstonderwijs werd apart geregeld. De directeur Beljon die in 1957 aantrad als directeur, zag zijn kans schoon en ontdeed zich van de door hem geminachte lerarenopleiding. Afgestudeerd in 1959 – één jaar eerder dan normaal, daartoe opgestookt door de docent W.J. Rozendaal, die zodoende de betrekkelijkheid wilde aantonen van het examen voor de Middelbare Akten, heb ik gesolliciteerd naar beschikbare vacatures. Ik kreeg een betrekking voor 14 uur in Amsterdam, dat mij goed uitkwam, aangezien ik niet wist of ik wel geschikt was voor het leraarschap. Ik heb tekenles gegeven tot 1976. In 1975 studeerde ik af als kunsthistoricus aan de Groningse Universiteit. Hoewel ik zelf in 1967 mijn eerste benoeming kreeg aan de academie voor beeldende kunsten in Groningen, Academie Minerva op grond van een aantal litho’s en linosneden die ik de directeur en graficus Wim Zwiers liet zien, had ik niet de indruk dat de expressiegedachte de Groningse academie had bereikt 1 . Er gaven wel docenten les, w.o. de Amsterdammer Rudi Bierman 2 , die in zijn werk een eigentijds expressionisme aanhing. In de jaren ‘60 helde ik zelf naar een abstracte stijl, die het midden hield tussen collage en strenge geometrie.
1 De Lucaskrater. Historie en analyse van en meningen over het beeldende kunstonderwijs aan de kunstacademies in Nederland. Assen: Van Gorkum, 1984 2 cat.tent. Rudi Bierman. Venlo: Museum Bommel-van Dam 1994. Met bijdragen van Thei Voragen, Gerard Hofland, Herbert van Rheeden, Diederik Kraaijpoel. Pp.12-29
2
1965 zonder titel collectie Saskia vR
1964 zonder titel collectie W van Es
Voorzichtig probeerde ik mij te ontdoen van de bagage van het academisme zoals in Den Haag onderwezen. Na in 1970 meegedaan te hebben aan een inventaristentoonstelling, besloot ik mij niet meer te manifesteren als kunstenaar, omdat ik meende het heilig vuur te ontberen. Ik werd tekenende kunsthistoricus en werd in 1976 benoemd aan het Kunsthistorisch Instituut der Universiteit van Amsterdam als vakdidacticus. In mijn innerlijk bleef ik tekenleraar. In 1971 overleed W.J. Rozendaal. Aan hem wijdde ik in 1975 mijn doctoraalscriptie kunstgeschiedenis. Ik bezocht zijn weduwe in Wassenaar. Achteraf was het geen goede scriptie, waar echter de docent Dr. Wim Beeren nog een voldoende voor gaf. Hij was wel één van de weinigen die het belang van WJR inzag. Vóór zijn aanstelling aan het KHI in Groningen was hij werkzaam geweest als jonge conservator aan het Haagse Gemeente Museum. In 1983 werd ik getipt dat Paul Citroen overleed en dat zijn weduwe Christi CitroenFrisch zijn persoonlijk archief aan het KHI [Kunsthistorisch Instituut der UvA] wilde schenken; ik heb het vermoeden door de vriendschap van Paul Citroen van Joodse komaf met de eveneens Joodse hoogleraar Hans Jaffé, die in 1984 plotseling overleed. Met een groep studenten zijn we het uitvoerige Citroen archief te lijf gegaan en uiteindelijk in 1994 verscheen de tweetalige monografie Paul Citroen. Kunstenaar Docent Verzamelaaar/ Künstler. Lehrer Sammler. Bij uitgeverij Waanders in Zwolle. De uitgave ging vergezeld door een tentoonstelling in het Nijenhuis van de Hannema-de Stuers Fundatie.
3
In 1988 promoveerde ik op een dissertatie over de geschiedenis van het teken- en kunstonderwijs in de 19e en 20e eeuw 3 . In 1998 verscheen uiteindelijk de biografie W.J. Rozendaal (1899-1971), waaraan doctoraalstudenten meededen, o.a. Rob Driessen die zich ontfermde over de kunstnijverheid, Renske Siskens over de illustratie en Annette van der Kley-Blextoon over het glas. Ik hield me bezig met zijn thematiek en docentschap. Nogmaals naar Wassenaar, maar nu ruim 20 jaar ouder en wijzer(?). Mijn interpretatie van zijn thema’s en jeugd deden de weduwe van WJR geen plezier. Overigens bleek zij een zus van de éminence grise uit de Nederlandse psychiatrie Dr. A.M.H. van Leeuwen, die mij op de opening van een kleine tentoonstelling bij Meermanno zijn instemming betuigde. Wat betreft schilderen en aquarelleren, heb ik eigenlijk pas leren aquarelleren in 1997, toen ik door Mabel Hoogendonk, conservator van het Frans Halsmuseum in Haarlem, werd uitgenodigd om het werk van de zojuist overleden Haarlemse aquarellist Kees Verwey te beschrijven. Samen met een gevorderde student Froukje Holtrop, die een scriptie bij mij schreef over de leraar van Verwey, Henri Boot, zetten wij ons aan het werk. Door mij te verzinken in zijn werk, heb ik geleerd te kijken zoals hij en leerde ook zo vrij het water en kleur te laten gaan 4 . De tentoonstelling annex catalogus was zeer succesvol. Ik werd gevraagd voor Kunstschrift te schrijven over Witsen. Na mijn pensionering in 2002 wijdde ik mij tenslotte aan een monografie van Wim Beuning (1914-1986) die in 2006 verscheen en waartoe een eretentoonstelling werd ingericht door Pulchri, waar hij zijn hele leven lid van was. Ik kwam bijna wekelijks bij Pulchri in Den Haag, waar men reeds bezig was zijn werk te inventariseren. Ik maakte kennis met de aangenomen pleegzoon van Wim en Martha Beuning, Jkhr Peter van der Feltz en zijn vrouw Lous van der Feltz. Ik interviewde daartoe vele oudleerlingen van deze eigenzinnige, maar geliefde docent. Ik moest destijds pas ontdekken door – als het ware – een bijvak theologie te studeren dat Wim Beuning in de jaren vijftig, behalve Theosoof, eigenlijk meende een gnosticus te zijn. Toen pas vielen de vele raadselachtige uitspraken die Beuning tijdens zijn lesgeven dikwijls en passant formuleerde, op hun plaats.
Herinneringen aan de academietijd in de jaren vijftig Als men in 2013 in Den Haag aankomt met de trein vanuit Amsterdam of Rotterdam, komt men aan in een totaal gemoderniseerd gebouw, waarvan de gevel in de jaren vijftig in Den Haag er nog geheel negentiende eeuws uitzag en leek op de gevel van het Hollands Spoor, dat één van de oudste stations in Nederland bleek, waarmee men naar Rotterdam en Amsterdam kon reizen, maar niet naar Utrecht.
3 Herbert van Rheeden, Formalisme en Expressie. Ontwikkelingen in de geschiedenis van het teken- en
kunstonderwijs in Nederland en Nederlands-Indië gedurende de 19e en 20e eeuw. Academisch Proefschrift UvA 1988. In 1989 verscheen de handelseditie Om de Vorm. Een eeuw teken-, handenarbeid en kunstnijverheidsonderwijs in Nederland. Amsterdam: SUA. In de handelseditie is de geschiedenis in Nederelands-Indië achterwege gelaten. 4 Kees Verwey. De kunst van het aquarelleren/ Max van Rooy, Herbert van Rheeden, Froukje Holtrop. Bussum: Thot. 1997 pp.12-105
4
tekening van het Staatsspoor in 1957 gemaakt door Sybren de Graaff, een klasgenoot van de auteur aan de ABK
Het Staatsspoor was eindstation, waarmee alleen naar Utrecht gereisd kon worden. In de jaren ‘70 en later is het grondig veranderd en nu heet het Den Haag Centraal Station. Vóór 1955 had ik de academie reeds bezocht. Mijn (pleeg)ouders hadden ontdekt dat er zaterdagmiddag dikwijls rondleidingen werden gegeven door leerlingen van de academie in het Gipsmuseum van de academie. Zo bezochten mijn pleegvader en ik eens de academie, zonder te bevroeden dat ik daar eens dagelijks zou rondstappen. Op de begane grond was de Beeldenzaal, zo werd de gipscollectie destijds genoemd. Afgezien van wat lokalen aan de voorgevel Prinsessegracht en rechterzijde tegen achtertuinen van de Herengracht, werd de hele begane grond ingenomen door de Beeldenzaal, eigenlijk verschillende beeldenzalen, die zich over twee verdiepingen uitstrekten en hierdoor een prachtig bovenlicht had, als echte museale zalen.
ABK Beeldenzaal in de jaren ‘40 en ‘50 Egyptische afdeling met beroemde buste van Nefertete uit Berlijn
Het moet voor de architecten Buijs en Lürsen een uitdaging zijn geweest toen zij in 1937/38 de opdracht kregen een gebouw voor het Middelbaar technisch onderwijs en het middelbaar kunstnijverheidsonderwijs in één gebouw te ontwerpen 5 . Nog onwetend van wat ik allemaal nog zou meemaken met de Beeldenzaal was ik er bij mijn eerste bezoek zeer van onder de indruk. Ik herinner me dat de rondleidster tegen de schraper van Lyssipos aantikte om de bezoeker de holle klank te laten horen die bijna als van brons klonk, of de aanwezigen stelden zich dat graag voor. Maar het was gips, gepolychromeerd in de bronskleur van het origineel.
5 De lotgevallen van het Gipsmuseum (1920-1960), een persoonlijke onderneming van de verzamelaar en classicus Constant Willem Lunsingh Scheurleer (1881-1941)/ Herbert van Rheeden. Jaarboek 2004. Geschiedkundige Vereniging Die Haghe. pp.76-113
5
In de Beeldenzaal werd je vanaf de Egyptische oudheid gevoerd naar de Perzische en Sumerische oudheid, waarna je de ruimte betrad van de Middeleeuwen en Renaissance (Puit de Moïse van Claus Slüter en levensgrote bronzen deuren, la Porta del Paradiso van Ghiberti 6 ) om te eindigen bij het ensemble/ grafmonument van Guiliano en Lorenzo de Medici van Michelangelo dat ik pas veel later in Florence in het echt zou aanschouwen in de San Lorenzo.
6 In de huidige academie is één gipszaal bewaard gebleven na de renovatie/nieuwbouw uit 2000, waar de bronzen deuren nog te zien zijn, zij het nu al in 2011 beschadigd door onverlaten. [zie noot 1]
Liesbeth Heesters in 1959 schilderend in de beeldenzaal aan een kopje van Settignano
Pensiero van Michelangelo voor het Medici grafmonument, links voor een geboeide slaaf (volgens Panofsky in 1962 een Neoplatonische metafoor voor de geboeide ziel)
6
7
Het kunstonderwijs in de jaren vijftig De jaren vijftig behoren mijns inziens nog tot het gedachtengoed van de jaren dertig en de discussies die destijds gevoerd werden. WOII heeft wel voor een caesuur gezorgd – en wat voor één - maar fundamentele kunstdiscussies stonden even stil om pas in de jaren vijftig en later fundamenteel te veranderen. Bij de viering van het 310-jarig jubileum van de academie (in 1992) schreef ik dat in een veranderende tijd het noodzakelijk is dat vakinhouden telkens opnieuw geijkt moeten worden aan eigentijdse eisen. ‘De eigen tijd heeft noodzakelijkerwijs de waan van de dag, het modieuze in zich, het voorbijgaande, het vluchtige en het toeval, zoals Baudelaire schreef in Le Peintre de la vie moderne.’ 7
7 Auteur van dit stuk in De Post-ideale academie, symposion ter gelegenheid van het 310 jarig bestaan van de KABK in 1992 Baudelaire parafraserend: ‘La modernité, c’est le transitoire, le fugitif, le contigent, la moité de l‘art, dont l’autre moité est dl’éternel et l’immuable.’ Uit Curiosités Estétiques etc, 1962,p.467
8
1937 het lerarencorps van de academie; in het midden vooraan Plantenga, verder leraren waarvan in 1955 nog lesgaven: Cees Bolding [hoofdleraar schilderen olieverf en aquarel; achterste rij rechtsboven], mw Canter-Cremers vd Does [de enige dame midden; één na achterste rij], De Hey [gaf anatomie, auteur van een befaamd anatomieboek en was in 1955 directeur, achterste rij vierde persoon van links], (identificatie met behulp van Jan Breeschoten, adj-directeur in de jaren vijftig en echtgenote)
Achteraf blijken de jaren vijftig een scharnierpunt te zijn voor toekomstige ontwikkelingen in de beeldende kunst en het kunstonderwijs. De doorbraak van Cobra en gelijktijdige ontwikkeling van de vrije-expressiegedachte in het kunstonderwijs als eindmorenen van de romantische Reform-idealen heeft de ontwikkeling van de meer zakelijke, functionalistische richting om de individu te verzoenen met een hem omringende industriële omgeving zo op het oog overvleugeld 8 . In het Haagse blijkt in 1950 de toekenning van de prestigieuze Jacob Maris-prijs voor de grafische kunst en tekenkunst voor de tekening Vader en zoon van Pieter Ouborg (1893-1956) de absolute evenknie van Cobra in Copenhagen, Brussel en Amsterdam en veroorzaakte evenveel, zo niet meer lawaai 9 . Ouborg was een idealistische tekenleraar geweest, die het grootste deel van zijn werkzame leven in Nederlands-Indië had doorgebracht 10 .
8 Om de vorm. Een eeuw teken-, handenarbeid en kunstnijverheidsonderwijs in Nederland/Herbert van Rheeden. Amsterdam: SUA 1989, passim 9 in de Nieuwe Haagsche Courant van 25.06.1950 schreef Corn Basoski onder het kopje Cultureel Schandaal in het Haagse Gemeentemuseum:’ Gemeentebestuur gaf fl 1000,- voor waardeloos prul.’ 10 In 1929 meende Ouborg, destijds tekenleraar in Batavia, dat in tegenstelling tot de overwaardering van de waarneming, ‘de weg naar binnen, naar het innerlijk.’ ‘Teekenen is taal zeker, het uitzeggen van zijn gedachten en gevoelens over de wereld en over zichzelf. Het is niet een leeg beschrijven van een ontzielde wereld, het is als alle taal het bezield getuigenis afleggen van een eigen inhoud, van hoe een levende wereld op ons inwerkt.’ Ouborg in Verkenning. Publicaties van de Onderwijsraad VI: Mededeelingen II, Weltevreden: Landsdrukkerij 1929.p.58
9
1950 Pieter Ouborg, tekening Vader en zoon Haags Gemeente Museum
Jos de Gruyter (1899-1979, befaamde kunstkriticus in het Haagse die in 1953 directeur zou worden van het Groninger Museum, meende de keuze te moeten verdedigen door zich openlijk af te vragen of het ‘tegen de tekening ‘vader en zoon’ ging of tegen de zogenaamde abstrakte kunst in het algemeen? 11 De Gruyter had natuurlijk gelijk: sinds het primitivisme aan het begin van de twintigste eeuw in Blaue Reiter, Klee en die Brücke was het verschijnsel waar naar Ouborg verwijst, niet meer weg geweest. Ouborg was wrsch onbewust op de hoogte van het nieuwe eigentijdse primitivisme – ontdekking van de kinderuiting – zoals die ook in Cobra werd beleden. In 1929 bleek hij naadloos aan te sluiten bij de romantische opvatting van het tekenen.
11 Jos de Gruyter in De Nieuwe Courant 15.07.1950
10
De lessen en het docentencorps in de jaren ‘50 In mijn herinnering begonnen de lessen om 8.30 uur in de morgen. Je zette je fiets weg in de fietsenstalling in de kelder. Als je bij de Prinsessengracht 4 aankwam, had je - en is er nog steeds - links van de hoofdingang op een verhoging een trap omlaag die naar de fietsenkelder voert. Daarvoor bevindt zich een leuning op een verticaal wandje, heel geschikt om tegenaan te hangen in de tijd voordat de bel gaat. Meestal troffen de oudere leerlingen daar elkaar, w.o. Theo Mooiman (1938-1991) en Frans de Haas, om een sigaretje te roken. Ik ontdekte destijds dat ik één van de jongste was, terwijl ik door mijn Indisch verleden eigenlijk een tamelijk late leerling was!
Kop-figuur van Mw Canter Cremers- van der Does Van het eerste jaar in 1955 herinner ik mij niet veel of het moet de docente Mw Canter-Cremers van der Does zijn geweest die aan de eerstejaars de beginselen van het portrettekenen bij moest brengen, wat kortweg met ‘kop’ werd aangeduid. Wij werden ontvangen in het grote hoeklokaal dat uitkeek op het hertenkamp en Malieveld. Canter-Cremers was een enthousiaste wat oudere dame, die van adel bleek te zijn [in 1937 op de groepsfoto is zij nog heel jong, is in die tijd de enige vrouw(sic!)]. Daar kreeg ik in de gaten dat ik wel wat kon. We kregen van haar veel korte standjes, waarbij je bijvoorbeeld alleen de grote vorm diende te schetsen en niet moest vervallen in details. Dat laatste is er in die vijf jaar echt ingeramd. Al gauw werd ze nagedaan, waarbij haar ‘oh weet je wat, klop het eens even helemaal uit’ een gevleugelde uitspraak werd. Ze zei dat als je de houtskoolschets naar haar smaak niet goed had aangepakt. Ze pakte dan bij voorkeur haar eigen veer (een kleine vleugel van echte veren), om het houtskool weg te slaan en/of uit te kloppen. Behalve dat de lessen amusant waren heb ik er veel van geleerd.
1957 kop van ma Canter Cremers in de klas van Wim en Marian Bakker
11
1956 korte standjes: penseelstudie door klasgenoot Jan-Eric van der Noorda van Bert van Rheeden bij ma Canter-Cremers
Ik weet niet meer of het in dat eerste jaar was maar tegen de zomer gaf ma Canter Cremers zoals ze door ons genoemd werd, mij terzijde nemend een persoonlijke opdracht. Ik moest voor haar een ontwerp maken voor een menukaart van de molens bij Kinderdijk. Ik toog naar Kinderdijk en heb daar pentekeningen gemaakt van de drie molens achter elkaar.
Kop-figuur van Rozendaal
1959 WJR zoals wij hem kenden [foto thuis in Wassenaar]
Inmiddels kregen we na ma Canter-Cremer, kop en figuur van Rozendaal in hetzelfde grote hoeklokaal dat uitzag op de hertenkamp. Deze al wat oudere docent wilde niet meer aan de vrije afdeling werken, omdat volgens hem zij daar teveel ‘de kunstenaar wilden uithangen’. Keer op keer bracht hij in plenaire sessies ons bij wat de kern was van het VAK. Dat ging bij wijze van spreken in je bloed zitten, als je daar tenminste bevattelijk voor was. Hij nodigde ons uit hem te volgen naar de
12
Beeldenzaal, waar hij de inleiding bij de tekenles voortzette aan de hand van houdingen, gebaren en verhoudingen van klassieke beelden. Daar kregen we de noodzakelijke vorming en kunstgrepen. Dankzij zijn demonstraties leerden we alle facetten van het kunstvak. Ik schreef in 1989 Max Pam instemmend citerend bij het 300-jarig bestaan van de Haagse academie: ‘Wie de naoorlogse periode bestudeert, moet wel tot de conclusie komen dat vier leraren een zwaar stempel op de academie hebben gedrukt: Willem Schröfer, Paul Citroen, Rein Drayer en misschien het meest van allen de graficus W.J. Rozendaal. 12 ’
zelfportret van WJRozendaal in 1953 in de door hemzelf ontwikkelde kartondruk/hoogdruk
Rozendaal was tegen slaafse nabootsing, tegen handigheid, maar vóór directheid, zeggingskracht en expressie; dus liever gaucherie dan imitatief tekenen en al helemaal geen compleetheid. Lessen die vandaag de dag nog geldig zijn, lijkt mij. Wat mij voorts is bijgebleven, is de bewustwording/besef dat je werkte op een vlak dat je door te tekenen ‘bevuilde’ dat door die kleine ingrepen het vlak fundamenteel veranderde. Daar moest je op letten. Ik herinner me levendig hoe hij ons dikwijls bij het begin van de les uitnodigde bij hem aan de tafel plaats te nemen en dat hij dan omstandig zijn onafscheidelijke pijp uitklopte, waardoor er wat as op een blanco vel viel. ‘Kijk, kijk’, hij voegde soms een klein beverig lijntje toe, waardoor je een gestalte of gezicht in de vlekken kon ontdekken. Wat ik ervan begreep was dat je je zodoende intensief met het vlakbewustijn bezighoudt, dat je nooit meer zomaar ergens begint, zonder de rest van het vlak te veronachtzamen. Dat was in de jaren vijftig een echo wat hij illustere leerlingen in de jaren dertig en veertig had gedemonstreerd, zoals bijv Ootje Oxenaar dat in 1971 herinnerde: ‘de leerlingen staan als een ongeordend orgel om hem heen. Georg Grosz, de pathetische prenten van Pascin: ‘dat is echt, die is in een bordeel opgegroeid’.
12 W.J.Rozendaal (1899-1971) / Herbert van Rheeden, Rob Driessen, Annette van der Kley-Blextoon en Renske Siskens. Zutphen: Walburgpers 1998, p.117-138
13
Westerik, Berserik, Bouthoorn en Weihs geven in hun eigenheid de vruchtbare doorwerking van de invloed van Rozendaal duidelijk weer’, citeer ik Oxenaar, bekend om zijn bankbiljetontwerpen uit de jaren ’80 en ‘90 - opnieuw in het nu van 2013 13 . Pas veel later ontdekte ik dat het een persoonlijke vertaling bleek te zijn van de kunstopvatting van de Bauhausleraar Wassily Kandinsky (1866-1944), in Punkt Linie zur Fläche, eerst leraar en later collega van Paul Citroen aan het Bauhaus.
Gelithografeerd? zelfportret van Paul Citroen in 1956 uit Introvertissimento
We hadden bij akte weliswaar geen les van Paul Citroen (1896-1983), maar in 1957/58 was hij al een levende legende. Zo nu en dan glipte hij binnen bij Rozendaal en deze vroeg hem of hij wat op te merken had bij de tekeningen waarmee we bezig waren. Zo kregen we en passant ook les van Citroen. Citroen was een vriendelijke oudere heer met een behoorlijk Duits accent. Van hem verscheen in 1956 bij Boucher in Den Haag, Introvertissimento, boekje in het Duits waarin een soort testament en terugblik op het leven. In 1954 schreef hij Een tekenles, waarin hij zijn Bauhaus-opvattingen over het Gestalten uitdrukking gaf 14 . Ik weet niet wie van mijn klasgenoten Citroen las of beter kende. In 1992 werd ik – als oudleerling en inmiddels tekenende kunsthistoricus betrokken bij het 310-jarig bestaan van de inmiddels Koninklijke Haagse Academie.
13 Oxenaar geciteerd in Hollands Maandblad (1971)nr 289.pp.3-11 14 Ik werd in 1983 getipt dat zijn tweede vrouw Christi Frist zijn atelier in Wassenaar wilde opruimen na
zijn overlijden en ons op het KHI van de UvA zijn archief naliet. Na ordening is op grond van dat archief in 1994 tenslotte de tweetalige publikatie Paul Citroen, kunstenaar, docent, verzamelaar/ Künstler, Lehrer, Sammler verschenen bij uitgeverij Waanders in Zwolle.
14
Samen met Katalin Herzog en Onno Schilstra hebben we toen een stilgestaan bij een fundamentele publikatie van Paul Citroen, een tekenles in een symposium 15 .
15 Nog een tekenles. drie bijdragen naar aanleiding van Een tekenles, de stip van Paul Citroen/ Herbert van Rheeden, Katalin Herzog en Onno Schilstra. Den Haag: KABK 1992 en De Postideale academie/ Michael van Hoogenhuyze, Katalin Herzog, Herbert van Rheeden en Onno Schilstra. Den Haag: KABK 1992
15
Stilleventekenen van Henk Munnik (1912-1997) In de MOA was één van de hoofdvakken ‘Stilleven’. Onze hoofdleraar was Henk Munnik (1912-1997), een rustige man die men niet gemakkelijk uit zijn gelijkmoedigheid kon verjagen. Hij leerde ons ‘greinen’: het invullen van schaduwpartijen door gebruik te maken van de korn of regelmatige oneffenheid van het papier. Ik herinner me dat de stille Aad Dam dat prachtig kon. Toen wisten we nog niet hoe onze leraren zelf schilderden of tekenden. In 1956/57 veranderde de MOA akte enigszins, werd wat up-to-date gemaakt. Naast het gewone stilleventekenen kwam het nieuwe vak compositie-stilleven, wat dat ook mocht voorstellen. Ik begreep er destijds niet veel van. Een halve eeuw later, het werk bekijkend van Munnik uit de jaren ‘50, denk ik dat ik het begrijp: het was een gematigde vorm van modernisme, het benadrukken van de zelfstandigheid van beeldende middelen ten koste van het tekenen naar de waarneming of natuurtekenen, dat zijn langste tijd gehad leek te hebben.
Henk Munnik, cello jr 50 (uit Nieuwe Haagse School 2002 16 )
Tekenen naar de fantasie, in 1955 door Nico Baak (1892-1961) en in 1956/7 door Theo Bitter (1916-1994) In 1955 was Baak een oudere heer. Hij gaf fantasie, dat was de naam voor een vak vóór de grote reorganisatie van 56 of 57, toen we opeens nieuwe vakken kregen of andere namen voor reeds bekende vakken. Hij verscheen in een witte doktersjas, wat al een bijzondere indruk maakte. Hij had een klein baardje dat parmantig naar voren stak. Hij heeft ons als klas ook eens bij zich thuis uitgenodigd, wat we prachtig vonden. Liesbeth Heesters herinnert zich in 2011 nog dat hij het interieur, boeken e.d. min of meer op kleur had geordend, waarbij haar was opgevallen dat roze een favoriete kleur bleek te zijn. De enige leraar die ons ook bij zich uitnodigde was Wim Beuning.
16 Ton Knoester en Roelie Knoester-Penninkhof. Nieuwe Haagse School. Met bijdragen van Jan Cremer en Gerard Verdijk en interviews met Kees Andrea, Herman Berserik, Harry Disberg, Hens de Jong en Jan Roëde. Den Haag: Kunsthandel Knoester BV, 2002
16
Ik bewaar geen noemenswaardige herinneringen aan wat Baak ons allemaal vertelde, behalve dat hij veel afwezig was als wij aan het werk waren. Sybren de Graaff, een heel lange rossige jongen met een karakteristieke kop rode haren kon bijzondere imitaties geven van de toenmalige cabaretier/schrijver Godfried Bomans: ‘neen zei de koning’, op die specifieke Bomans-toon. Ook deed hij de klichémannetjes na [wie kon destijds bevroeden dat zij zouden uitgroeien tot het befaamde duo Koot en Bie in de jaren ’70 t/m ’90. De klas lag letterlijk dubbel. Syb bracht in herinnering dat we bij Baak ‘structuurtekeningen’ moesten maken van onze eerste kleine schets. Die in mijn ogen idiote structuurtekeningen werden meestal vervaardigd na voltooiing van de tekening [sabotage, haha]. Na Baak kregen we zijn opvolger fantasietekenen Theo Bitter (1916-1994).
1956 Theo Bitter in zijn atelier [foto uit Knoester]
Theo Bitter, in onze ogen een veel jongere man introduceerde een nieuwe techniek: de sjabloon-druktechniek, die bestond uit het snijden of scheuren van sjablonen, waarna je met een relatief zachte drukrol met drukinkt een afdruk kon maken. Pas jaren later in 1964 – ontdekte ik dat de techniek afkomstig was van de Groningse drukker/kunstenaar Hendrik Nicolaas Werkman (1882-1945), die deze sjabloontechniek had ontwikkeld in de jaren dertig 17 . De techniek die Bitter introduceerde was bijzonder geschikt voor het ontwikkelen van de fantasie, omdat zij afweek van het lijnige tekenen en je – als het ware – gedwongen werd in vlakken en contrasten te denken.
17 In 1964 wilde ik kunstgeschiedenis studeren in Groningen en leerde zo de zoon van de bekende verzamelaar Henkels kennen, wiens vader een persoonlijke vriend was geweest van Hendrik Nicolaas Werkman die was omgebracht door de Duitsers. Werkman maakte vóór WOII wonderschone series eigen druksels, w.o. Chassidische legenden e.a.
17
1957 druksel van Sybren de Graaff uit de lessen van Theo Bitter
Wim Beuning (1914-1986) 18 : Planten-bloemen-dieren, verklarend bordschetsen en kunsthistorisch schetsen
1980 Wim Beuning vóór het overlijden van Martha Eland
De enige leraar die ons ook bij zich thuis uitnodigde, was Wim Beuning, die in de Ligusterstraat woonde en waarvan we ‘planten, bloemen en dieren’ kregen. Bij een klassebezoek bij hem thuis hoorden we klassieke muziek en heb ik voor het eerst het negende pianoconcert van Ravel gehoord, dat een diepe indruk op me heeft gemaakt. ‘Planten, bloemen en dieren’ van Beuning kwam neer op de eerste beginselen van het hanteren van aquarelverf aan de hand van opgezette dieren en andere voorbeelden uit de natuur. Achteraf maakte we in het beste geval een met waterverf gekleurde waterverftekeningen1.
18 Wim Beuning (1914-1986). Kunstenaar, docent en gnosticus/ Herbert van Rheeden. Zutphen: Walburgpers 2006 [passim]
18
studie die Bert van Rheeden in 1956/57 maakte tijdens planten/bloemen en dieren olv Beuning
Wim Beuning was een onrustig mens, hij gaf verschillende kleine vakken, zoals verklarend bordschetsen, dwz hoe je op het zwarte bord georganiseerd dingen uitlegt, zoals bijv hoe bepaalde houtverbindingen zijn, en wat later – in de opleiding MOB - gaf hij kunsthistorisch schetsen, hoe bijv.de opbouw en de plattegrond van een Griekse tempel als het Parthenon zich tot elkaar verhouden, hoe de dwarsdoorsnede van een gothische kerk eruit ziet en zo meer. Soms best ingewikkelde zaken, waarbij je je hoofd goed moest bijhouden 19 . Daartoe maakten wij onder zijn leiding kleine excursies zoals bijvoorbeeld naar Leiden om de Marekerk te bekijken en te tekenen. Hij wees op gevelwanden aan Amsterdamse en Leidse grachten en leerde ons die te dateren aan de hand van de kroonlijsten en andere details. Beuning gaf aan MOA ook bordtekenen. Wij maakten ook een dagexcursie naar Antwerpen, waar we de drukkerij Plantijn en het Rubenshuis bezochten. Hooft, de leraar lijntekenen en Beuning vormden altijd een koppel, dat de excursies leidde.
19 Pas in 1967 verscheen de publikatie Graphic History of ARCHITECTURE/ John Mansbridge. London: Batsford, 1967
19
1957 tijdens de excursie naar Antwerpen de gebroeders Joop en Jaap Vegter, op de achtergrond van v.l.n.r. Jan Verburg, Anneke Hohmann, Liesbeth Heesters, meneer Hooft, Connie Schouten, Ab Nayé en Bert van Rheeden
het 2e jaar ABK in 1956/7 op excursie met meneer Beuning en Hooft naar Antwerpen, waar we behalve het Rubenshuis ook de drukkerij Plantijn bezochten. Vlnr. Patricia Wessels, Jouke Wouda, Jan van den Burg (op de rug gezien), Annemarie van Jeeveren, Bert van Rheeden, Piet Wittema, Liesbeth Heesters, Gilbert van den Boogaard, daarachter Jan Eric van der Noorda, Jan Nayé, meneer Beuning die naar boven kijkt, Gerard de Wit, op voorgrond Chris de Leau, Hubert Herberghs, Anneke Hohmann, Connie Schouten (identificatie met behulp van Sybren de Graaff, die ik niet op de foto kan thuisbrengen).
Medeleerlingen uit de eerste jaren van de akte MOA uit 1955-1957 waren: Patricia Wessels, Joni van der Wildt [trouwde in de jaren 60 met Jouke Wouda (1928-2011], Jouke Wouda [in 1964 benoemd als docent aan de Groninger Academie ‘Academie Minerva’ [waaraan Herbert (Bert) van Rheeden tussen 1968 en 1976 ook lesgaf in kop-tekenen en kunstgeschiedenis], Jan van den Burg, Jaap Vegter (de broer van de bekende graficus Joop Vegter), Tom Post [die in de late jaren 70 directeur zou worden van de Groninger Schouwburg], de inzichzelf gekeerde Aad Dam, Mia Hagemeijer, Anita van der Marel en Hans Hansen uit Heerlen, Frans de Haas, Theo Mooiman (die na één jaar vertrokken maar ook een Haagse bekende kunstenaar werd), Ien Ammerlaan, Dolly de Graaff, Go de Kroon [later bekend geworden als
20
beeldhouwer], de joviale halve Amerikaan Jan-Eric van der Noorda [die terecht kwam als leraar aan de Opleiding te Boskoop, nadat hij jaren in Veendam tekenles gaf]. Voorts de lange en goedlachse Gerard de Wit [is ook een bekend Haagse kunstenaar geworden], Piet Wittema, Chris de Leau en Hubert Herberghs uit Weert [werd kunstenaar in Weert] en ten slotte Asse-Henk Zegeling, die ik in Haarlem in de jaren ‘80 toevallig weer ontmoette, omdat één van onze kinderen met een kleine Zegeling thuis kwam, die destijds perspectief gaf aan de KABK.
1960 Bert van Rheeden, Burgos houtskooltekening van stadsmuren
i 1960 Bert van Rheeden, pentekening van kathedraal van Burgos
In de zomer van 1960 ondernam ik – in het gezelschap van klasgenoot Hans Hansen – een reis per trein naar Spanje. Achteraf in 2013 reflecterend, volgden wij in die dagen – zonder enige historisch benul – het voorbeeld van onze docenten, die regelmatig excursies ondernamen, ook naar Spanje.
21
1957 Prijsuitreiking door de Spaanse ambassadeur vlnr meneer Hooft, Elly van Hardeveld, de Duque De Baena (1893-1985), helemaal rechts Wim Bakker de prijswinnaar met tekening van vrachtschip in Scheveningse haven
Blijkbaar waren hen [vooral Hooft en Beuning] de verschrikkingen geheel ontgaan van de Spaanse burgeroorlog en de restanten daarvan in de fascistische dictatuur van Franco, die pas in 1975 ten einde kwam. Erger de Spaanse ambassadeur in Den Haag – sedert kort [ten gevolge van de koude oorlog] had Nederland contact op het niveau van ambassades - loofde propagandistische prijzen uit voor tekenwedstrijden die eens in 1957 door Wim Bakker is gewonnen 20 . Spanje was goedkoop en men kon in die dagen een rondreis van vier weken per trein door Spanje kopen voor nog geen fl 175,- [inclusief logies]. Destijds nam ik er een zomerbaantje bij als broodbezorger bij HUS, de grootste Haagse warme bakker, waar je per week als invallend broodbezorger ca fl 35.- kon verdienen.
Theorievakken: kunstgeschiedenis, methode, perspectief/wiskunde, cultuurgeschiedenis In A kregen we de theorievakken wiskunde, perspectief en stereometrie van de heer Meester (volgens Syb, maar ik herinner me dat nauwelijks). In het 3e jaar kregen we perspectivisch schetsen van de zeer jonge net afgestudeerde Jan Breeschoten, die ook theorie van perspectief gaf en die later adjunct-directeur werd [staat op de groepsfoto in de Meesters in 1982 helemaal rechtsbeneden]. Methode of methodiek gaf de meneer Voskuyl, een beminnelijk man van middelbare leeftijd. Ik had destijds helemaal niet in de gaten dat dit vak eigenlijk het vak was dat de kern zou moeten zijn van de opleiding. Het ging over het leraarschap en lesgeven. In de praktijk was niets minder waar, het enige dat je leerde over het leraarschap waren anekdotes uit het leraarsberoep, hier en daar een beetje geschiedenis. Didactiek, ho maar, iedereen – in ieder geval ik, toetste innerlijk wat
20 zie Rick Hendrikx, Master-scriptie Spaans-Nederlandse betrekkingen tijdens het Franco-regime. Uni Utrecht olv Prof BGJ de Graaff, 2008. Uit zijn scriptie blijkt dat in de jaren vijftig men panisch was om Spanje niet in handen van de communistische invloedssfeer te doen geraken; hierdoor is de houding van Europa en Nederland in de VN altijd zeer dubbelzinnig geweest, om het maar eufemistisch uit te drukken.
22
je hoorde aan je eigen ervaring op de middelbare school. Pas veel later, in de jaren ‘80, begon ik de verbanden te zien tussen didactische theorie en praktijkvakken 21 . Kunstgeschiedenis kregen we van de heer Hos, die een jaar later, in 1956 emigreerde naar Australië, omdat hij meende dat zijn carrière in Nederland te gladjes verliep en hij daar – in het verre Australië - nog weerstand kon overwinnen. Hij werd opgevolgd door de onnavolgbare mejuffrouw Jacometti. Zij was in onze ogen een eigenaardige, dwingende persoonlijkheid, die opviel door haar krasse uitspraken en verbanden. Haar kapsel was onveranderlijk gehuld in een soort tulband, geknoopt van een sjaal om haar hoofd, gevleugelde opmerkingen van haar waren: ‘een beetje gotiekerig, Perzisch/Oosterse invloeden’. Zij bleek een aanhangster zijn van de theorieën van een zekere Strygowski, die in de jaren dertig faam verwierf door het (midden-)oosten aan te wijzen als de bron van de vormentaal van veel kunst en cultuur.
1981 afscheidsreceptie van enige leraren die met pensioen gaan, vlnr Wim Beuning, mw Jacometti, Jacob Koning en Henk Munnik
Grafiek: etsen olv Dirk van Gelder (1907-1990)
21 In 1980 schreef ik voor het eerst een hoofdstuk over de het tekenonderwijs tussen 1920 en 1940 in: Geen dag zonderlijn. Honderd jaar tekenonderwijs in Nederland 1880-1980/ redactie Ben Koevoets en Herbert van Rheeden. Haarlem: van Dishoeck overgegaan in Unieboek Bussum, 1980.pp.39-68 ter gelegenheid van de 100-jarige Nedrlandse Vereniging voor Tekenonderwijs.
23
foto uit eind jaren vijftig uit Dirk van Gelder in Veere 1938-1963/Agnes van den Noort-van Gelder. Vlissingen: Den Boer/de Ruyter 2007
Grafiek kregen we pas in 1958 (B-akte). Het viel uiteen in tweeën: theorie en praktijk. Praktijk was etsen en lithograferen. Etsen kregen we van de heer (Dirk) Van Gelder [1907-1990], een uiterst aimabele oudere heer, lithograferen van de heer (Aart) van Dobbenburgh [1899-1988], een nog oudere heer, zij het minder aimabel en ijdel op de eerste etage. Theorie van grafische technieken kregen we aan de hand van het boek van Hooft. Ik herinner mij dat ik een lijnetsje bij Van Gelder heb afgedrukt van een tekening van het Louvre, dat ik de zomer ervoor op trektocht had getekend.
Bert van Rheeden, lijnetsje van het Louvre in Parijs 1958 gemaakt en dat de goedkeuring kon wegdragen van Van Gelder (door waterschade verkleurd)
Sybren de Graaff – ouder dan ik en blijkbaar destijds systematischer – heeft veel academiewerk bewaard, dat behalve zijn persoonlijk stempel ook veel over het kunstonderwijs in die tijd zegt. Bij Van Gelder ontstonden zo uit zijn handen de volgende prenten:
1958/59 Syb de Graaff, havengezicht ets olv DvGelder
1958/59 Syb de Graaff, duinlandschap ets olv DvGelder
Lithograferen olv Aart van Dobbenburgh (1899-1988)
1960 zelfportret van Aart van Dobbenburgh [litho eigen druk]
24
25
Aart van Dobbenburgh kreeg assistentie van de heer Andrea [dat bleek achteraf de vader van de bekende Haagse schilder en kunstenaar Kees Andrea]. Theorie van de grafiek kregen we van meneer Hooft aan de hand van het boek van Jan Poortenaar, Van Prenten en Platen. De grafische technieken in voorbeelden. Baarn: In den toren (z.j). Praktijklessen kregen we toen gezamenlijk met de klas boven ons, waarin de leerlingen Lies Groeneveld, Reinoud van Lamsweerde [werd een bekend beeldend kunstenaar], Hans Doppenburg, Henk Essenburg en Frans Schniedt. We kenden het werk van Van Dobbenburgh omdat ie destijds een beroemde affiche gemaakt had tegen de oorlog en tegen alcoholisme. We wisten dat WJR[ozendaal] zijn werk kritisch tegemoet trad en het huilerig en sentimenteel vond. Destijds wist ik het niet zo goed, maar herinner me dat ik naar de smaak van Doobenburgh grove litho’s maakte. Ik wist destijds nog niet dat ik in 1967 mijn eerste sollicitatie voor de Groningse Academie zou maken met litho’s die ik afdrukte op het oude atelier van De Ploeg aan het Hoge der A te Groningen [destijds al een beroemde vereniging van kunstenaars]. Evenmin kon ik toen bevroeden dat in de jaren tachtig, ik elke week met Ton de Kroon, een kunst-vriend uit Haarlem naar het Amsterdams Grafisch Atelier zou reizen om daar litho’s te tekenen en af te drukken. Tenslotte kon ik in 1986 zelf een zeer ouderwetse lithopers met onderdruk overnemen van een kunstopleiding die destijds al werd opgeheven. Sedert de jaren ‘80 heb ik regelmatig portretten gelithografeerd van mijn collega’s op het KHI en vrienden ter gelegenheid van een gedenkwaardige gebeurtenis. Uit de academietijd heb ik helaas niets bewaard, in tegenstelling tot Sybren de Graaff, die enkele zeer fraaie litho’s uit die tijd heeft bewaard.
1958/59 Syb de Graaff, gelithografeerd portretje van Ika van Diemen de Jel, de vriendin van Syb
26
1958/59 achterkant huizen, litho door Syb de Graaff
1958/59 portretje Syb de Graaff van klasgenote Mia Hagemeijer
Pas veel later zag ik het werk van enkele van onze leraren. Ik zag min of meer toevallig eens tijdens een bezoek aan Amsterdam op de Oudezijds Voorburgwal (ik meen bij galerie Magdalena Sothmann) een tentoonstelling van de graficus en leraar W.J. Rozendaal (1899-1971). Ik weet het niet van mijn klasgenoten, maar ik bewonderde het werk van onze leraren, als we ze te zien kregen. We kwamen niet veel bij Pulchri, dat eigenlijk om de hoek lag, omdat het destijds een besloten
27
sociëteit was. Pas na de jaren ’90 heeft het een permanente tentoonstellingsruimte gekregen.
Letters (dat later typografie is gaan heten) Tussen theorie en praktijk behoorde ook het vak letterschrijven, dat kregen we van de heer Van Trigt, op de eerste etage. We schaften daartoe rondschrijfpennen aan van verschillende breedte, die je kon kopen bij Artificia, een winkel met allerlei teken- en schildersbenodigdheden direct naast de academie aan de Prinsessegracht, die inmiddels naar elders is verhuisd.
Voorbeeldschrift van Van Trigt
Letterschrijven behelsde het leren schrijven van een zogeheten cursief, een letter die is ontwikkeld in de Italiaanse Renaissance als schuinlopend schrift bij de net ontwikkelde humanistische minuskel (of kleine letter). We leerden de Romeinse kapitaal te schrijven, als oerletter, gebaseerd op cirkel en vierkant. Van Trigt leerde ons verder hoe de minuskel zich ontwikkelde uit de vlug geschreven Romeinse kapitaal, de rustica uit de middeleeuwen. Hij demonstreerde ons hoe de unciaal als het ware een tussenvorm is tussen de kapitaal en de sneller geschreven minuskel. Ten slotte leerde hij ons ook de Italiaanse minuskel te schrijven. Later, toen ik als tekenleraar bij tentoonstellingen teksten moest schrijven, kwamen deze kennis en vaardigheid goed van pas. Ik herinner mij ook dat veel medestudenten van de academie, hun eigen handschrift ombogen of beïnvloed werden door de fraai ogende humanistische cursief.
28
1956/57 proeve cursief door Syb de Graaff
Ik meen dat wij na Van Trigt letterschrijven kregen van Bertram Weihs (1919-1958), de illustrator en geliefde oud-leerling van Rozendaal. Weihs was als émigré naar Nederland gekomen in de jaren ‘30 en kwam oorspronkelijk uit Oostenrijk. Een licht Duits accent was nog hoorbaar. Er ging een geheel andere wind waaien. Wat wij bij Van Trigt hadden geleerd, werd behoorlijk geherwaardeerd, wat inhield dat Weihs min of meer de vloer aanveegde met de mooischrijverij van Van Trigt en nu de nadruk legde op de bouw en architectuur van de letter, waarbij niet gelet diende te worden op de schoonheid van de lettervorm, daarentegen hoe eerlijk de letter was, geheel in de geest van zijn oud-leraar. Inmiddels zagen wij regelmatig de illustraties van Weihs in de krant en wisten wij dat hij bevriend was met Joan McNeill, een leeftijdgenoot. In deze jaren gaf de OB in Den Haag een vuistdikke geïllustreerde catalogus uit met allerlei prentjes van Weihs en McNeill.
omslag van Bertram Weihs in de jaren ‘50
In 1958 wisten wij dat Weihs ziek was. Rozendaal kon zijn mond niet houden en vertelde dat hij een zware depressie had en opeens de zin van het leven niet meer inzag. Rozendaal vertelde dat hij vellen met een egale sombere kleur vol schilderde. Op een dag verschenen wij in de les bij Rozendaal en deelde hij ons mee dat Weihs zich had verhangen.
29
Op zaterdagmorgen kregen we les in decoratief tekenen, dat na 1957 ‘ontwerpen’ mocht worden genoemd. Eerst kregen we dat van Van Koppenhagen, van huis uit tekenleraar (verbonden met de H9 van Bart Merema, maar dat wist ik toen nog niet). Vlak voor 1957, kregen we dat ook van Rozendaal. In retrospectief waren onze docenten ‘echte alleskunners’, van alle markten thuis. Van dat vak herinner ik me alleen dat we een ontwerp dienden te maken voor het jubileumaffiche in 1957. Behalve dat ik in de jaren ‘60 nog in Amsterdam enige uitgevers heb benaderd met omslagontwerpen, die werden afgekeurd, bewaar ik nauwelijks herinneringen aan dat vak.
Cees Bolding (1897-1979): olieverf-schilderen en aquarel In dezelfde gang op de begane grond, kregen we in het vierde en vijfde jaar (Bakte), met alleen studenten met een middelbare school, schilderen van (Cees) Bolding. Bolding (1897-1979) was een rijzige man die naast het lokaal een eigen atelier had, waarin hij steady doorwerkte aan een van zijn grote stillevens. Hij bracht ons de eerste beginselen bij van het olieverfschilderen en aquarelleren. Veel later ontdekte ik dat Bolding vóór WOII al naam had gemaakt in Den Haag met intieme, min of meer romantische straatgezichten. Dat gold helemaal voor zijn vriend Rein Drayer (1899-1986), die wel eens voor hem inviel en in de jaren ‘30 behoorde tot de jongeren die kozen voor de Nieuwe Zakelijkheid, en daarvan had Drayer een nuchtere variant 22 . Drayer werd door Bolding wel eens gevraagd hem te vervangen, wat wij geen enkel probleem vonden. Drayer was een aardig mens. Schilderen heb ik van Bolding geleerd, zij het dat ik in de jaren ‘60 een voorzichtig expressionisme en abstractie uitprobeerde maar dat ik voor portret terugkeerde naar een realisme dat ik nog steeds hanteer. Aquarelleren heb ik eigenlijk pas veel later na de academie geleerd. In de jaren na de academie maakte ik op zijn best waterverftekeningen, maar kon nooit de vrijheid en totale losheid bereiken die wat mij betreft daartoe noodzakelijk is.
22 Nieuwe Haagse School/ Ton Knoester en Roelie Knoester-Penningkhof. Den Haag: Knoester 2002
30
1958/59 portretje dat Bert van Rheeden schilderde van klasgenote Anneke Hohmann in de beeldenzaal
Dit lokaal in de gang op de begane grond, uitkijkend op de Casuarisstraat, werd na 1957 ons hoofdlokaal. Hier kregen we olieverf en aquarel, de hoofdvakken voor B. De aardigste precieze aquarel maakte ik van Mia Hagemeijer.
tijdens trektocht in 1958 maakte Bert van Rheeden op 8 augustus deze schoolse aquarel van de kathedraal te Loan
1958/59 portretstudie aquarel door Syb de Graaff olv Cees Bolding
Cees Bolding geeft aanwijzingen bij het aquarelleren aan Jouke Wouda in 1958
31
32
tijdens een vakantie in Zeeland schilderde Bert van Rheeden in 1958 dit Zeeuws jongetje
[eigenlijk al van de academie af] schilderde Bert van Rheeden in 1960 dit portret van Marijke Duisterhof, de aanstaande van zijn beste vriend Hans Mieras
275 jaar Haagse Academie in 1957
33
In 1957 vierde de academie het 275-jarig bestaan (1682-1957). Dat ging gepaard met verschillende feestelijkheden. Jaap Vegter werd ingeschakeld om het een en ander mede te organiseren.
1957 Jaap Vegter, regelneef bij uitstek gestoken in een operette-officiers uniform, druk regelend bij een ‘happening avant la lettre’ op het Buitenhof.
De werkelijke viering van het jubileum vond plaats in september 1957 23 . Wim Bakker en Marian de Jong herinneren zich dat onze derde klas de eerste klas adopteerde en hen heeft opgestookt tot het een en andere: het een leidde tot demonstratieve onzinoptochten langs de Lange Voorhout en Buitenhof, waar de politie uiteindelijk heeft ingegrepen. Er was een tentoonstelling ‘Jonge Vorm’ geheten, in de expositieruimte van Vroom & Dreesmann aan de Grote Marktstraat, de zogenaamde kampeertent van V&D 24 . Ik zat toen net in het derde jaar en herinner me dat ik daar ook ben geweest. Maandag 23 september was er een plechtigheid in de Rolzaal van de Ridderzaal aan het Binnenhof, waarbij de academie het predicaat Koninklijk werd verleend. Eén dag daarna werd op 24 september 1957 de tentoonstelling Levend Kunstonderwijs in het Haagse Gemeentemuseum geopend door Beljon, de directeur van de Haagse Academie 25 . Ik herinner me dat hij druk gesticulerend met WJR door de gangen van de academie liep. Nadat ik de academie al verlaten had heb ik later pas begrepen hoe ingrijpend en onverbiddelijk zijn komst voor de academie wel was: WJR bleek één van de zeldzame leraren te zijn, in het gezelschap van Jacometti die voor het handhaven van de Beeldenzalen was. De grote meerderheid stemde in met het ruimte-argument van Beljon, die voorts het gips in de beeldenzaal ook een stoffige negentiende eeuwse bedoening vond. Uit diverse kranten uit 1957 is op te maken dat Paul Schuitema [vóór WOII al geruchtmakend modernistische vormgever in Den Haag, evenknie van Piet Zwart in Rotterdam] met zijn studenten de tentoonstelling heeft beheerst: er is alom sprake van grammatica van het zien, optisch-grammaticale beelding, kleurtheorieën: kortom verschillende eigentijdse echo’s uit het op het Bauhaus-geïnspireerde onderwijsmethoden uit de jaren ‘30. Oude rotten als Paul Schuitema, Paul Citroen en Rozendaal lijken door Beljon naar voren geschoven om het academie-onderwijs te vertegenwoordigen. De NRC meldde oa: ‘aan de verschillende facetten van het kunstonderwijs is aandacht besteed; mode, binnehuisarchitectuur, reclame, typografie, industriële
23 De nationale krant De Waarheid van 23 sept 1957 vermeldde de diverse activiteiten. 24 Uit een artikel, De tentoonstellingn ‘Levend Kunstonderwijs’ geopend in Het Vaderland van 24 sept
1957 25 ‘Levend kunstonderwijs in Gemeentemuseum’ in Haagsch Dagblad van 24-09-1957.
34
vormgeving enz. Verrassend is het effect van een zaaltje dat geheel gewijd is aan wat men noemt: ‘ruimtelijke werking’. Met behulp van gekleurde en geraffineerd belichte vlakken, blokken en kubussen is een ruimte geschapen, die men om versregel van v.d. Graft te variëren zichzelf staat te bedoelen 26 . Op afbeeldingen is te zien hoe de portretstudies/koptekeningen uit de klas van Paul Citroen werden getoond, een beeldhouwerswerkplaats olv van Dirk Bus [19071978], waarvan we in de derde klas ook les kregen in portretboetseren. In die tijd begon ik ’s avonds ook aan de handenarbeid-opleiding, waarbij ik les kreeg van Bram Roth [1916-1995]. Ik herinner me dat ik een deeltentamen boetseren deed aan de Amsterdamse Academie, aan de Quellinusstraat en dat ik daartoe logeerde bij mijn oudere zus in Amsterdam. Van hem leerde ik de beginselen van een gipsvorm te maken van een geboetseerde beeldje.
Dirk Bus [1907-1978] in de jaren ’50 met een van zijn beelden
Ik herinner mij – behalve het ontwerpen voor een affiche voor het jubileum, dat me destijds niet veel zei – in de lessen van Rozendaal, vooral de plechtigheid in de rolzaal van het Haagse Binnenhof. Ik was één van de talloze onderknuppeltjes die minimale bezigheden hadden, mensen naar hun stoel geleiden enz. MOA kreeg een hoeklokaal toegewezen op de eerste verdieping met een hoog bovenlicht. Daar hebben wij met gekleurd papier een mooie compositie neergelegd. Het van oorsprong stillevenlokaal (waarin oa Henk Munnik lesgaf) onderging een metamorfose. Het werd door ons wit gesausd en er werd een soort dierentuin van gemaakt met dieren – voornamelijk vogels – van papier. Het lokaal werd ingericht als een café met stoelen en parasols (zie foto).
26 ‘Levend kunstonderwijs’ in Gemeentemuseum in Den Haag. NRC 24-09-1957
35
Leerlingen die toevallig bij elkaar zaten in het feestlokaal (achter-rechterhoeklokaal op de 1e verdieping) ten tijde van het jubileum van de academie in 1957, v.l.n.r. Jan Verburg, Ab Nayé, Bert van Rheeden, Hubert Herberghs en Go de Kroon.
Wat weten jonge mensen, deelgenoot aan de geschiedenis van de eigen tijd?
Excursies Wim Beuning was dol op excursies, die hij meestal voorbereidde met Hooft, de docent lijntekenen. Zoals een excursie in het 4e jaar (voorjaar 1958 of 59) naar de Loire. In Tours bezochten we de mooie kathedraal, waar we verzeilden in een oefenconcert van Jeanne Demessieux (1921-1968), een wereldberoemd organiste in die dagen. Dit soort gebeurtenissen kleuren je herinneringen.
36
1958 aquarel van Bert vR in zijschip van Kathedraal van Tours
Afgezien van de aquarel die ik van het interieur maakte, bewaar ik hele goede herinneringen aan deze excursie. Op de terugweg kwamen we langs Parijs, om onderweg nog een klein en zeer oud heel vroeg-romaans (9de eeuws?) kerkje in St Germiny-des-Prés te bezoeken, met nog vensters van albast. We hebben ook kastelen bezocht, in ieder geval Blois, Chenonceaux en Chinon en maakten in het landschap tekeningen van Loches dat op de heuvels lag. Ik heb daar nog een pentekening van bewaard. Er gingen ook leerlingen van een lager jaar mee, om de bus vol te maken.
Tegen het hek in Chartres 1959, Bert van Rheeden, Liesbeth Heesters en Anneke Hohmann. Vooraan Jan van Kempen en Liesbeth Casteijn uit een lagere klas.
37
moe ergens in Frankrijk in 1959 op een terrasje in de regen met vlnr Jouke Wouda, Liesbeth Heesters, Joni van der Wildt, Bert van Rheeden en Jan van den Burg op de rug gezien
1958/59 Bert van Rheeden, pentekening, Chinon met correcties op vergeeld papier
Na de MOA in 1957 kregen we in MOB ook anatomie. Volgens Sybren de Graaff was de reguliere leraar Baak! Ik heb er heel weinig herinneringen aan, behalve een gastles van Vogelpoel en Beuning, waarvan de laatste losjes de schouderbladen tekende op het bord, alsof hij dat elke dag deed. De klas keek verbluft toe hoe prachtig dun getekend het was, bijna geschaatst i.p.v. geschetst op het bord, fragiel, maar precies, net zoals hijzelf was.
38
1957 gastles anatomie door Wim Beuning, achter hem staat Sybren de Graaff toe te kijken…
Er kwamen een paar theorievakken bij. We kregen naast kunstgeschiedenis van Jacometti, cultuurgeschiedenis van een zekere Wagenaar, een merkwaardig mens met apodictische (humoristisch bedoelde?) uitspraken als: ‘de paard is vierkant, aan elke hoek draagt hij een poot’. Ik weet niet meer wat we lazen voor het eindexamen, waar de helft van de klas voor slaagde in 1959. Inmiddels hadden we ook psychologie van een zekere Steinz, met zijn buik vooruit een slappe onderlip en slepend pootje, overigens een aimabel mens, die altijd of zeer dikwijls ‘les’ gaf in Normandië, een café/restaurant aan de Herengracht.
1957 Steinz in een karakteristieke houding
39