Toelichting beheerplan
1
2
3
HOOFDSTUK 1 Inleiding 1.1 Aanleiding en doel De voor het plangebied Belcrum geldende bestemmingsplannen zijn deels ouder dan de wettelijk voorgeschreven 10 jaar en zijn uit dat oogpunt aan herziening toe. Dit geldt temeer nu per 1 juli 2008 de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking is getreden. Hierdoor wordt de noodzaak om te beschikken over actuele bestemmingsplannen alleen maar groter. Het voorgaande vormt de voornaamste reden voor het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan. Het bestemmingsplan heeft als doel om het bestaande woon- en leefmilieu, alsmede het werkgebied te beschermen, hiertoe wordt de bestaande planologisch juridisch situatie zoveel mogelijk verankerd en worden onwenselijke ruimtelijke ontwikkelingen voorkomen.
1.2 Ligging en plangrenzen Voor wat betreft de grenzen van het plangebied is er voor gekozen om nieuwe plangrenzen te kiezen, die aansluiten bij de natuurlijke en fysieke structuren. De grenzen van het nieuwe bestemmingsplan Belcrum zijn aan de westzijde de rivier de Mark, aan de noordzijde de Noordelijke Rondweg, aan de oostzijde betreft het de Lachappelstraat en gedeeltelijk de Terheijdenseweg en aan de zuidzijde het plangebied van het Stationskwartier.
Figuur 1.1 Globale ligging plangebied in de stad
1.3 Huidige planologie Het bestemmingsplan Belcrum vervangt een aantal bestemmingsplannen geheel of gedeeltelijk. In tabel 1.1 is een overzicht opgenomen van de bestemmingsplannen die worden vervangen door onderhavig bestemmingsplan. Voor het plangebied zal één nieuw bestemmingsplan worden opgesteld. 1 2 3 4 5
Bestemmingsplan Krogten-Zuid Krogten-Zuid, partiële herziening 1998/1 Belcrum Voormalig Slachthuisterrein Christus koning-kerk
Vaststelling 31-10-1996 28-1-1999 30-01-2003 24-2-2000 24-6-1999
4
Goedkeuring 26-5-1997 7-9-1999 10-6-2003 27-11-2001 18-01-2000
RvS 12-11-1998 29-08-2001 26-11-2003 07-08-2002 nvt
6 7 8 9 10 11 12
Christus koningkerk, partiële herziening 2000/1 Emer-Zuid Emer-Zuid, partiële herziening 2004/1 Paraplubestemmingsplan parkeernormen Paraplubestemmingsplan Horeca Parapluherziening geluidszone industrieterrein Breda Noord Paraplubestemmingsplan Smart-, grow- en headshops en belwinkels
28-6-2000 21-12-2000 7-7-2005 29-06-2006 24-09-2009 17-12-2009 16-07-2009
31-7-2000 4-9-2001 31-1-2006 25-09-2006 nvt nvt nvt
nvt nvt 13-09-2006 nvt nvt 30-03-2011 nvt
Tabel 1.1 Vigerende bestemmingsplannen
1.4 Planvorm Het ruimtelijke en functionele toekomstbeeld voor het gebied is gericht op behoud van het bestaande karakter. Grootschalige ontwikkelingen komen in het plangebied niet voor. De doelstelling van het bestemmingsplan is behoud en, indien mogelijk, versterking van de bestaande ruimtelijke kwaliteit. Hierdoor is in hoofdzaak sprake van een consoliderend bestemmingsplan, waarbij de bestaande fysieke en juridisch-planologische situatie als uitgangspunt voor de juridische regeling dient. Maar de regeling biedt daarbij ook voldoende flexibiliteit voor planologisch aanvaardbare bouwinitiatieven danwel (beperkte) functiewijzigingen. Voor de aan westzijde gelegen haventerreinen ligt de zaak een nuance anders. Voor de periode na 2020 is het beleid gericht op een transformatie van bedrijventerrein naar een stedelijk gebied waarin de functies wonen, werken en recreeren verweven zijn tot een hoogwaardig niveau. Dit houdt in de het conserverende karakter moet worden gezien als een overgangsregiem naar een toekomstige herontwikkeling. Deze herontwikkeling ligt overigens voorbij de planhorizon van dit bestemmingsplan.
1.5 Leeswijzer In hoofdstuk 2 'Gebiedsanalyse' is allereerst een ruimtelijke en functionele analyse van het plangebied opgenomen. Het hoofdstuk wordt afgesloten met de in het plangebied te verwachten ontwikkelingen. In hoofdstuk 3 'Beleid' wordt het (relevante) ruimtelijke rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid beschreven. In hoofdstuk 4 'Milieu en landschap' komen de sectorale milieu- en landschapsaspecten aan bod. Daarna volgt in hoofdstuk 5 de juridische planbeschrijving. In dit hoofdstuk wordt de wijze van bestemmen uiteengezet en is een toelichting gegeven op de regels van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 6 wordt de financiele uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan beschreven. Tot slot is hoofdstuk 7 'Communicatie' gereserveerd voor de uitkomsten van het vooroverleg zoals bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening en de inspraak, evenals een beschrijving van de verdere procedure.
5
HOOFDSTUK 2 Gebiedsanalyse 2.1 Inleiding In dit hoofdstuk zijn, na de positionering van het plangebied in breder verband, de ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied uiteengezet. De ruimtelijke structuur is beschreven en in beeld gebracht aan de hand van ondergrond, cultuurhistorie, stedebouw en openbare ruimte. In de beschrijving van de functionele structuur is ingegaan op de diverse in het plangebied voorkomende functies.
2.2 Positionering plangebied Het plangebied is gelegen ten noorden van de historische binnenstad. Het plangebied is bovendien gelegen naast de transformatiegebieden rond het station. In deze Spoorzone worden de oude en in onbruik geraakte emplacementen, alsmede de vervallen bedrijfsterreinen langs die spoorcomplexen in de komenden jaren getransformeerd tot een hoogwaardig en wervend hoogstedelijke milieu. Het woongebied Belcrum is een woongebied dat grotendeels in de jaren dertig van de vorige eeuw is gerealiseerd. In de jaren zestig zijn de laatste woningen opgeleverd. De buurt bestaat voor het overgrote deel uit eengezinswoningen. Het bedrijventerrein aan de Belcrumhaven dateert uit de jaren dertig van de vorige eeuw en was de ideale vestigingslocatie voor de metaal- en machinefabrieken van de stad. Vanaf de jaren zeventig trad het verval in. Deze complexen vormen momenteel onderdeel van de transformatieproces in het kader van de Spoorzone-ontwikkeling. Deze Havencomplexen vormen onderdeel van het grote bedrijventerrein Breda-noord. De in het plangebied gelegen Belcrumweg en Terheijdenseweg vormen belangrijke verbindingslijnen voor verkeer dat vanuit het noorden naar het station en het centrum van de stad reist. Dit betreft niet alleen de bewoners van de woonwijk Haagse Beemden, maar ook forensen van buiten de gemeente. Vanwege de ligging van het station is er ook een belangrijke stroom vanuit het station naar bestemming in het noorden van Breda en noordelijk van Breda.
2.3 Ruimtelijke structuur De stad Breda is gelegen op de landschappelijke overgang van het zand van Brabant en het veen-klei van Holland. Deze overgang heeft geen scherpe grens, maar kent een diffuse overgang met veel plaatselijke nuances. Langs de rivier Mark zijn plaatselijk kleine verhogingen ("donk") die al snel voor bewoning in aanmerking kwamen. Breda is op zo'n donk gesitueerd. Breda dankt zijn ontstaan aan de ligging op het kruispunt van de verbinding tussen Bergen op Zoom en Den Bosch en de verbinding tussen de Hollandse steden en Antwerpen. Daarnaast vormde de stad, met de residentie van de Nassaus en de daarmee samenhangende hofhouding, een bestuurlijk centrum voor de omgeving. Zoals gebruikelijk was de stad 'bevestigd'. In de middeleeuwen omringde een muur de stad. In de loop der tijd werd deze verdediging geperfectioneerd tot een diep uitgebouwd vestinglandschap. Buiten de vesting lagen de schootsvelden; bebouwing was daar verboden. Belcrum lag buiten de vesting. Het laaggelegen land werd al snel ingepolderd en als weidegebied in gebruik genomen. Langs de Mark werd, op een donk, het Speelhuis gerealiseerd; een buiten van de Nassaus dat gebruikt werd als vertrekpunt voor de jacht en voor andere adelijke geneugten. De Speelhuislaan verbond het Speelhuis met de Bossche poort en de stad. Rond de jaren 1850-1870 komt in Nederland de Industriële Revolutie op gang. De ontwikkeling van de stoommachine brengt de maatschappij in een technologische stroomversnellng. In een korte tijdspanne verandert de stad drastisch van uitstraling. Meest opmerkelijk is het slechten van de vestingwerken. Hierdoor ontstaat de ruimte die nodig is om de stad te laten groeien. Aan de noordzijde van de stad wordt in de periode 1855-1866 de spoorlijn aangelegd. Daarbij lag het station aanvankelijk nog aan de westzijde van de Mark, pas in 1873 is het station op de huidige locatie terecht gekomen. In samenhang daarmee worden de terreinen aan weerszijde van de spoorlijn gebruikt voor bedrijven. Ook wordt de Terheijdenseweg aangelegd; een moderne straatweg.
6
In 1925 neemt de gemeenteraad het stedenbouwkundigplan van ir. Schaap aan. Dit plan voorzag in de ontwikkeling van diverse gebieden rond de stad, ten behoeve van woningbouw en bedrijventerreinen. Op basis van dit plan werd in de jaren '30 het woongebied Belcrum ontwikkeld. De gebieden langs de Mark werd een bedrijfsbestemming toegekend. Het plan kenmerkt zich door een rationele, rechthoekige ("orthogonale") verkavelingsstructuur. Op de door de straten omsloten terreinen is ruimte voor bebouwing. Kenmerkend voor bebouwing uit de jaren '30 is de aandacht voor bebouwing op de hoek van de straten: vaak is hier een speciaal ontworpen hoekwoning, waarbij het zicht op de achtertuinen wordt afgeschermd. Aan de Speelhuislaan zijn op de hoeken veelal winkels of andere functies gevestigd. De terreinenlangs de Mark werden door moderne bedrijven in gebruik genomen. De ligging aan het water en aan langs het spoor, leidde tot een concentratie van metaalverwerkende bedrijven (Tauw, Backer-en-Reub, Verschuuren). Ook andere moderne stedelijke voorzieningen zoals het slachthuis en de watertoren, vonden een plek in dit nieuwe deel van de stad. Na de oorlog werd de wijk Linie en later ook de wijken Doornbos en Hoge Vucht, ten noorden van het spoor gerealiseerd. Na de verhogen van de spoorbaan, en de daarbij horende viaducten, ("operatie spoorslag" in de jaren '70) lagen deze wijken "achter het spoor". De ontwikkeling van de Noordelijke Rondweg in de jaren '60 zorgde voor een heldere begrenzing van Belcrum met het bedrijventerrein Krogten. Deze verzwaring van de infrastructuur en de ligging aan bedrijventerrreinen leidde tot een enigzins geïsoleerde ligging van de woonwijk Belcrum. In de jaren '90 van vorige eeuw begint een neerwaartse ontwikkeling voor de bedrijvigheid aan de haven. Ook andere bedrijvigheid langs de spoorlijn komt als gevolg van economische en bedrijfsmatige processen, in een neerwaartse spiraal. Tegelijk veranderen ook de inzichten omtrent het goederenvervoer per spoor en het belang van het emplacement. In het begin van de 21ste eeuw is duidelijk dat de bedrijfszone rond het spoor geen lang leven meer beschoren is en beschikbaar komt voor transformatie. in het gevolg van deze constatering worden stedenbouwkundige plannen opgesteld om de vrijkomende terreinen te ontwikkelen tot dynamische en hoogstedelijke woon-en werkgebieden. Daarbij wordt tevens gestreefd naar het verbeteren van de noord-zuid relaties. Voor Belcrum is de aanleg van de nieuwe Stationslaan het meest van betekenis. Hierdoor wordt de barrière van het spoor verminderd, maar bovendien krijgt het nieuwe station ook aan de Belcrumse zijde een entree; Belcrum ligt niet meer achter het spoor, maar aan de voorkant van het station. De teloorgang van de bedrijvigheid in de directe omgeving heeft voor het woonklimaat in Belcrum een positieve uitwerking. De sluiting van de CSM, brouwerij De Drie Hoefijzers en het Slachthuis zorgt dat geuroverlast tot het verleden behoort. In de Structuurvisie Spoorzone (2008) worden de vrijkomende terreinen nieuwe functies toegekent. De economische omstandigheden en de recente demografische verwachtingen, maken dat deze plannen momenteel erg ambitieus zijn. Door de gemeenteraad zijn de plannen daarom getemporiseerd tot na de periode 2020-2025. Voor de terreinen rond de haven betekent dit dat tot die periode gezocht moet worden naar tijdelijke gebruiksvormen; transitiebeheer in afwachting van definitieve herontwikkeling.
2.4 Functionele structuur 2.4.1 Wonen De raad heeft op 16 december 2010 de beleidsregels ‘Stedelijke programmering 2020, Koers Gezet' vastgesteld. Deze nota geeft inzicht in de vraagstukken van de stedelijke programmering, stelt hernieuwde kaders vast en er worden locatiekeuzen gemaakt. Prognoses van de demografische ontwikkelingen laten een ander beeld zien dan die bij het maken van de Structuurvisie ‘Stad in Evenwicht (2007) zijn gehanteerd. Hierdoor is sprake van gewijzigde omstandigheden die effect hebben op het bestaande beleid dat uitgaat van eerdere groeiverwachtingen. Dit beleid heeft consequenties voor de gestelde programmadoelen in de vastgestelde Structuurvisie ‘Stad in
7
Evenwicht’ 2020, december 2007. "Koers gezet" stelt o.a. vast dat er sprake is van een overprogrammering van de woningbouw en een kwalitatieve mismatch in woningbouwplannen. Om meer evenwicht tussen vraag en aanbod (kwantitatief en kwalitatief) te creëren zoals verwoord in “Koers gezet” is het 'regieplan Koers gezet en acties stedelijke herprogrammering' vastgesteld door het college op 23 november 2010. Hierin is onder andere gefocust op het terugdringen van bestemmingsplancapaciteit (woningen die volgens geldende bestemmingsplannen rechtstreeks mogelijk zijn, maar nog niet gebouwd zijn) en daar waar mogelijk het aanpassen van plancapaciteit aan kwaliteiten die de komende vijf jaar nodig zijn. Op 8 mei 2012 heeft het college de '2e Voortgangsrapportage stedelijke programmering' vastgesteld. Gelet op de gesignaleerde overprogrammering en kwalitatieve mismatch is het wenselijk om tot een bijsturing van de projecten te komen. De gemeente heeft zowel publiek- als privaatrechtelijke mogelijkheden om tot bijsturing van het programma te komen. Een inventarisatie van de instrumenten heeft plaatsgevonden en gelet op de financiële consequenties is gekozen voor een actieve rol van ingrijpen op een natuurlijk moment. Op die natuurlijke momenten zal optimaal ingezet worden op toepassing van het publiek- en privaatrechtelijke instrumentarium. De 'Woonagenda 2011-2014' is op 20 september 2011 door het college vastgesteld. De kern van de Woonagenda is het beter afstemmen van vraag en aanbod op de woningmarkt. De Woonagenda zet vooral in op acties in de bestaande voorraad. Hiermee levert zij een bijdrage aan de planologische opgave die volgt uit de nota Koers Gezet. De woonagenda is onder ander opgesteld op basis van het Woononderzoek 2010. Verzilvering@Breda is het actieplan 'Wonen, zorg en welzijn' voor de periode 2011-2015. Het college geeft hiermee invulling aan de raadsmotie van december 2010, waarin gevraagd wordt om toegankelijke en kwalitatief goede woon- en zorgvoorzieningen te realiseren voor ouderen en mensen met beperkingen. Verzilvering bouwt voort op de aanpak en uitvoering van het stedelijk beleid 'Geschikt wonen voor iedereen' (GWI). Verzilvering@Breda scherpt het GWI beleid aan door het geplande nieuwbouwprogramma om te buigen naar ‘levensloopgeschikt’ en ‘verzorgd wonen’ en door aanpassingen in de bestaande voorraad te bewerkstellingen. Consequenties beleid voor het bestemmingsplan Bovenstaande beleidsdoelstellingen en de activiteiten die daarbij horen kunnen slechts ten dele via het bestemmingsplan bewerkstelligd worden, met name omdat het over een bestaande wijk gaat. In dit bestemmingsplan is er naar gestreefd waar mogelijk de 'verborgen plancapaciteit' (woningbouw) terug te dringen en de onbenutte woningbouwmogelijkheden terug te dringen waar ten tijde van de terinzagelegging van onderhavig bestemmingsplan geen concreet initiatief is. Mocht er te zijner tijd ergens een initiatief zijn om woningbouw te realiseren dan zal o.a. gemotiveerd moeten worden waarom woningbouw passend is binnen de kaders van Koers gezet en de regionale woningbouwafspraken. Als na een intergrale afweging van dat initiatief een positief besluit is genomen door het college zal een aparte juridische procedure doorlopen moeten worden. Ten aanzien van het aspect kamerverhuur kan het volgende worden opgemerkt. Kamerverhuur is een een vorm van bewoning welke op gespannen voet kan staan met het heersende woonmilieu. Vooral wanneer kamerbewoning een zekere grens overschrijdt en de dominante woonvorm van de betrokken straat gaat vormen, kan daarmee de leefbaarheid voor de overige bewoners onder druk komen te staan. Voor Belcrum kan gesteld worden dat de grenzen van de tolerantie voor kamerbewoning in zicht zijn, zo niet bereikt zijn. In dit bestemmingsplan is daarom een verbod opgenomen voor verdere groei van het aantal panden dat voor kamerverhuur in gebruik is. Daarbij is een uitzondering gemaakt voor situaties waar de hoofdbewoner één of twee kamers aan één of twee kamerbewoners verhuurd (zogenoemde hospita-regeling).
2.4.3 Detailhandel Het detailhandelsbeleid ten aanzien van de buurt- en wijkwinkelcentra in de gemeente Breda ligt vast in de Detailhandelsnota 2010-2020. Voor buurt- en wijkwinkelcentra geldt in z’n algemeenheid dat het streven gericht is op het handhaven van het boodschappenaanbod dicht bij de burger, geconcentreerd in levensvatbare, centraal in het verzorgingsgebied gelegen winkelcentra. Wijkwinkelcentra met een
8
verzorgingsbereik en –functie dat het wijkniveau duidelijk overstijgt worden getypeerd als stadsdeelcentrum en zijn geschikt als vestigingslocatie voor een megasupermarkt (max. 6.000 m2 bvo). Het aantal inwoners in Breda Noord-Oost zal op kortere termijn niet of nauwelijks toenemen. Een groter winkelcentrum als Hoge Vucht kan wel profiteren van de woningbouw bij Teteringen. Op langere termijn zorgt de woningbouw in de spoorzone ook voor meer draagvlak in Belcrum. Nu kent deze wijk veel verspreide bewinkeling en de reeds eerder voorgestane concentratie zal een structuurversterking betekenen. Na de vestiging van een discount-supermarkt (naast de Super de Boer) is het supermarktaanbod zeer ruim geworden. Tot 2020 zal het primaire draagvlak volgens de prognoses (ca. 4.000 inwoners) te klein blijven voor een echt wijkwinkelcentrum, te meer daar rond het station ook nog winkelaanbod komt. Om deze redenen wordt ingezet op de realisatie een buurtwinkelcentrum (na 2020). De voorgestane ontwikkelingsrichting voor de buurt-en wijkverzorging in Breda Noord-oost is: Hoge Vucht: moderniseren en uitbouwen tot klein stadsdeelcentrum met mogelijkheid bestaande supermarkt uit te bereiden tot megasupermarkt. Winkelstrip Charleroisstraat: handhaven als buurtsteunpunt. Baliëndijk: handhaven als buurtwinkelcentrum Belcrum: op langere termijn (na 2020) realisatie nieuw buurtwinkelcentrum, streven naar verplaatsing gevestigd winkelaanbod. Maatvoering afstemmen op primair draagvlak.
2.4.4 Horeca Het horecabeleid ligt vast in het Horecabeleidsplan (2005) en de actualisatie hiervan op het onderdeel categorie indeling (2011). Ten aanzien van de dorpen en wijken in Breda wordt in principe uitgegaan van de bestaande situatie. Alleen daar waar sprake is van een groeiend inwonertal en/of substantiële toevoeging van bijvoorbeeld het winkelaanbod of het leisureaanbod, kan ter ondersteuning van de betreffende functie of ontwikkeling een daarbij passende uitbreiding van het horeca aanbod worden nagestreefd. Het doel daarbij is om de dorpen en wijken attractief en leefbaar te houden voor de inwoners.
2.4.5 Maatschappelijke voorzieningen Onderwijs In februari 2011 is de Beleidsvisie Brede scholen Breda 2011-2014 vastgesteld door de gemeenteraad van Breda met de ondertitel een kansrijke omgeving voor jong talent. Deze visie is de eerste deeluitwerking van de visie op het jeugdbeleid, vastgelegd in de nota Jong@Breda. In 2014 moeten alle basisscholen een brede school vormen door samen te werken met tenminste de kinderopvangvoorzieningen (kinderdagverblijven / peutertuinen / voorschool / buitenschoolse opvang), maar ook met andere voorzieningen in het gebied die de talentontwikkeling van kinderen stimuleren, zoals sport, cultuur, gezondheid. Het gaat vooral om inhoudelijke samenwerking (doorgaande leer- en ontwikkelingslijnen). Daarbij wordt de school gezien als het hart van de wijk. Er wordt breder gebruik gemaakt van de ruimte in de scholen en samengewerkt met andere voorzieningen voor de realisatie van dagarrangementen, waardoor kinderen gedurende werkdagen in een sluitend programma de hele dag kunnen worden opgevangen binnen schooltijd en vrije tijd van 7.00-19.00 uur. De functie van schoolgebouwen verandert hierdoor. Als hart van de wijk worden ze niet alleen gebruikt voor het onderwijsprogramma aan kinderen, maar kan er ook buiten schooltijden gebruik van worden gemaakt door zowel kinderen als anderen die bijdragen aan de ontwikkeling van het brede schoolconcept. Schoolpleinen worden waar mogelijk openbaar speelterrein. Er is een duidelijk signaal dat met name de basisschool De Spoorzoeker een uitbreiding nodig heeft. Er is daartoe een haalbaarheidsonderzoek gestart. Er ligt in dat kader een voorlopig ontwerp om te achterhalen of het volledige gebouw moet worden herbouwd, dan wel kan worden volstaan met een verbouwing van het bestaande pand. Buurthuis
9
In Belcrum is een wijkcentrum, ‘De Belcrum’. In 2011 heeft de raad besloten de functie van dit wijkcentrum te handhaven, maar wel een opdracht te geven de exploitatie zodanig in te richten dat het voortbestaan van het wijkcentrum voor langere tijd is gegarandeerd. In het vierde kwartaal 2012 zijn gemeente en bestuur hierover nog in gesprek.
I 2.4.6 Verkeer Auto De Belcrum is een woonwijk welke omsloten wordt door drukke verkeersaders. Aan de noordzijde ligt de Crogtdijk als onderdeel van de Noordelijke Rondweg, de belangrijkste ontsluitingsweg in Breda. De Belcrumweg aan de westzijde is een wijkontsluitingsweg welke de Belcrum, het Havenkwartier en de westelijke binnenstad ontsluit. Met een profiel welke grotendeels uit 2 x 2 rijstroken bestaat heeft deze ruim voldoende capaciteit om dit te verwerken De Terheijdenseweg heeft momenteel ook een functie als wijkontsluitingsweg welke de Belcrum, Linie en woongebieden ten zuiden van het spoor ontsluit. Daarnaast heeft deze momenteel een functie als doorgaande verbinding tussen Breda Noord en Zuid en de binnenstad. Door zijn beperkte profiel met 2 rijstroken en beperkte capaciteit van de kruising met de Crogtdijk ontstaan hier regelmatig lange wachtrijen. De Speelhuislaan heeft formeel een functie als woonstraat en ontsluiting van de Belcrum. Deze heeft daarnaast in de huidige situatie ook een functie als doorgaande route tussen Breda Noord en Zuid en de binnenstad van Breda. Alle overige straten zijn 30 km verblijfsgebied welke ook grotendeels als zodanig zijn ingericht. Fiets Langs de wijkontsluitingswegen zijn vrijliggende fietspaden gelegen. De Speelhuislaan is voorzien van fietsstroken en in de overige woonstraten rijdt het fietsverkeer mee met het autoverkeer. Door enkele afgesloten woonstraten (Van Voorst tot Voorststraat, Minister Kanstraat, Oude Terheijdenseweg) heeft de fiets vaak kortere, snellere en veilige verbinding met omliggende gebieden dan het autoverkeer. Voetgangers Alle wegen en straten in de Belcrum zijn voorzien van voetpaden waardoor er een fijnmazig netwerk voor voetgangers aanwezig is. Ook de belangrijkste oversteekplaatsen op de Terheijdenseweg en de Belcrumweg zijn voorzien van maatregelen om veilig over te kunnen steken. Openbaar Vervoer In de huidige situatie rijden er lijndiensten door de Terheijdenseweg en de Speelhuislaan tussen centrum en Breda Noord. Nieuwe situatie Met de realisatie van het Stationskwartier nemen ook de verkeersbewegingen in de Belcrum toe als geen extra maatregelen worden genomen. In het Bereikbaarheidsplan Via Breda (……) is aangegeven hoe deze verkeerstromen kunnen worden verwerkt zonder te leiden tot overlast en onveilige situaties. Enerzijds dienen de maatregelen om het Stationskwartier met zijn nieuwe station bereikbaar te maken en te houden, anderzijds om de bestaande overlast in de Belcrum te beperken. Auto Voor de bereikbaarheid van de nieuwe ontwikkelingen Stationskwartier wordt/is een nieuwe weg aangelegd tussen de Belcrumweg en de Doornboslaan. Het tracé hiervan loopt tussen de bestaande wijken Belcrum en Linie en de nieuwe ontwikkelingen Stationskwartier en Drie Hoefijzers Noord. Tussen het Speelhuisplein en de Belcrumweg komt een strook bebouwing tussen de Belcrum en de nieuwe weg. Samen met de Belcrumweg en de Doornboslaan vormen deze wijkontsluitingswegen een ruit om de Belcrum (en Linie) heen. Hierover wordt het bestemmingsverkeer voor de ontwikkelingen in het Stationskwartier afgewikkeld.
10
Om te voorkomen dat dit verkeer gebruik gaat maken van de Speelhuislaan en de Terheijdenseweg wordt de Terheijdenseweg niet aangesloten op de Stationslaan. Hierdoor is voor autoverkeer geen rechtstreekse verbinding tussen Stationslaan en de Belcrum. Een tweede voordeel hiervan is dat het huidige doorgaande verkeer via Speelhuislaan en Terheijdenseweg ook geen gebruik meer kan maken van deze routes. Zij zijn gedwongen om andere routes buitenom de Belcrum en Linie te gaan rijden over wegen welke daar meer geschikt voor zijn. Deze maatregelen verhogen de veiligheid en leefbaarheid in de Belcrum aanzienlijk. De Speelhuislaan wordt een woonstraat/buurtverzamelweg met een 30 km/uur regime en een fors lagere intensiteit autoverkeer. Op het gedeelte tussen de Terheijdenseweg en de Vinkstraat wordt éénrichtingsverkeer ingesteld van oost naar west. De Terheijdenseweg blijft een 50 km/uur weg vanwege de aanwezigheid van buslijnen en het profiel van de weg. Ook hier een forse afname van het autoverkeer. De Belcrum wordt bereikbaar via de Terheijdenseweg vanaf de Crogtdijk en via de Speelhuislaan vanuit centrum en de Crogtdijk. Deze ontsluit tevens het huidige Havenkwartier. Fiets De Belcrumweg, de Crogtdijk en de Doornboslaan zijn reeds voorzien van goede fietsvoorzieningen in de vorm van vrijliggende fietspaden. De Belcrumweg heeft nog deels fietsstroken. De nieuwe weg langs het Station wordt voorzien van vrijliggende fietspaden, aan de zuidzijde over de gehele lengte te berijden in twee richtingen. De belangrijkste oversteekplaatsen voor fietsers zijn voorzien van verkeerslichten, ook overige oversteekplaatsen zijn veilig te passeren (veelal door de aanwezigheid van een middenberm en/of snelheidsremmende en attentie verhogende voorzieningen). Door forse afname van het autoverkeer op de Speelhuislaan is er meer ruimte voor de fietsers (30 km/gebied). Op de Terheijdenseweg blijft het huidige profiel gehandhaafd, door de lage intensiteiten wordt de oversteekbaarheid fors verbeterd. Voetgangers De aanwezige voetgangersvoorzieningen in de wijk worden uitgebreid met ruime voetpaden langs de nieuwe weg langs het Station. Op de belangrijkste oversteekplaatsen worden verkeerslichten voorzien. Andere belangrijke oversteekplaatsen zijn ofwel voorzien van een middenberm en/of snelheidsremmende voorzieningen. De looproutes in de wijk worden veiliger en comfortabeler door een forse afname van het autoverkeer op de belangrijke over te steken wegen en herinrichting van de Speelhuislaan met meer ruimte voor de voetgangers. Openbaar vervoer De lijndienst op de Speelhuislaan vervalt en wordt omgelegd via de nieuwe weg Stationslaan en de Belcrumweg. Op de Terheijdenseweg blijven de bestaande buslijnen rijden, deze hebben wel een aansluiting op de Stationslaan.
11
HOOFDSTUK 3 Beleid 3.1 Inleiding De beleidscontext voor het plangebied wordt gevormd door landelijke, provinciale, en gemeentelijke beleidsrapportages. In dit hoofdstuk is het relevante beleid samengevat. Het samengevatte beleidskader is niet uitputtend. In de toelichting is op een aantal plaatsen verwezen naar beleid of notities die niet in dit hoofdstuk worden behandeld. In hoofdstuk 4 ‘Milieu en landschap’ is het sectorale milieubeleid en -wetgeving vertaald.
3.2 Rijksbeleid 3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte De 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. De structuurvisie geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Centrale doelstelling in de SVIR is "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". Met de Structuurvisie gooit het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Er is nu te vaak sprake van bestuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland. Om dit te keren, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening zo dicht mogelijk bij burgers en bedrijven, laat het meer over aan gemeenten en provincies en komen de burgers en bedrijven centraal te staan. Dit betekent minder nationale belangen en eenvoudigere regelgeving. Het aantal nationale belangen waarvoor ruimte nodig is, is teruggebracht van 39 naar 13: 1. Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren; 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie; 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen; 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond; 5. Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen; 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen; 7. Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen; 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s; 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling; 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter-)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten; 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten; 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten; 13. Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen. Zo beschrijft het kabinet in de SVIR in welke infrastructuurprojecten zij de komende jaren wil investeren en op welke manier de bestaande infrastructuur beter benut kan worden. Het Rijk geeft daarbij meer ruimte aan provincies en gemeenten om in te spelen op de eigen situatie, zelf beslissingen te nemen en geeft ruimte aan burgers en bedrijven voor initiatief en ontwikkeling. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende nota’s zoals de: Nota Ruimte; Structuurvisie Randstad 2040; Nota Mobiliteit; Mobiliteitsaanpak; Structuurvisie voor de Snelwegomgeving; Agenda Landschap; Agenda Vitaal Platteland; Pieken in de Delta.
12
Voor deze 13 belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Een aantal van deze belangen is juridisch geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening. De andere belangen worden in de loop van 2012 verankerd. Het kabinet formuleert in de SVIR "ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid". Door het Rijk wordt met de SVIR vooral nadruk gelegd op infrastructuur (bereikbaarheid en mobiliteit) en op de economische kracht (concurentie en topsegmenten) van Nederland. Hoewel hiermee de indruk lijkt te ontstaan dat, in vergelijking met het voorgaande Rijksbeleid, het belang van vitale en leefbare steden wordt ontkent, is niets minder waar. In de door het Rijk geformuleerde ambities komt de kwaliteit van de stad als woon- en leefmilieu helder naar voren. De kracht van de steden vormt een basisvereiste voor het beleid; al de inzet op de economische aspecten en infrastructurele werken heeft immers geen enkele zin als niemand meer in de steden wil leven.Het Rijk zet in op een veilige en gezonde leefomgeving met een goede milieukwaliteit. Voor Brabant en Limburg is een aantal opgaven van nationaal belang genoemd. Prioriteit krijgen de in het gebied gelegen brainport Eindhoven en greenport Venlo. Verder geldt, ook voor Breda, dat de ecologische hoofdstructuur beschermd moet worden. Specifiek voor Breda kan het volgende worden opgemerkt. Breda hoort samen met Tilburg, Etten-Leur, Roosendaal en Bergen op Zoom tot een samenhangende "stedelijke regio met een concentratie van topsectoren". Hierbij worden met name de sectoren Chemie en High Tech Systemen en Materialen genoemd. Ook het Nieuw Sleutelproject Breda wordt expliciet vermeld. Woongebied Belcrum hoort formeel niet tot NSP, maar draagt daar wel aan bij. Omgekeerd zal Belcrum ook beínvloed worden door de ontwikkelingen in het NSP. Het havengebied hoort er evenmin bij het NSP, maar de ontwikkeling van deze havens draagt zeker bij tot de ontwikkeling van het euregionaal milieu dat zo nadrukkelijk gezocht wordt bij het NSP. Het voorgenomen bestemmingsplan is in lijn met de structuurvisie, aangezien geen nationale belangen in het geding zijn en wordt bijgedragen aan de specifiek voor Breda aangegeven doelstellingen.
3.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening De nationale belangen uit de SVIR die juridische borging vragen, worden in het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro), dat op 30 december 2011 in werking is getreden, geborgd. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn, genoemd en met behulp van digitale kaartbestanden exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Onderwerpen waarvoor het Rijk ruimte vraagt zijn: 1. de mainportontwikkeling van Rotterdam; 2. de bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren; 3. de bescherming en behoud van de Waddenzee; 4. de bescherming en behoud van enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam; 5. de uitoefening van defensietaken. In de loop van 2012 zal het Barro worden aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen: 6. veiligheid op rijksvaarwegen; 7. toekomstige uitbreiding van infrastructuur; 8. de elektriciteitsvoorziening; 9. de ecologische hoofdstructuur (EHS); 10. de veiligheid van primaire waterkeringen; 11. reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas; 12. maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer; 13. duurzame verstedelijking. Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen van nationaal belang
13
en vermindering van de bestuurlijke drukte. De bedoeling is belemmeringen die de realisatie van de genoemde projecten zouden kunnen frustreren of vertragen, op voorhand terzijde te schuiven. De verwachting is dat dit leidt tot een versnelde uitvoering van die projecten. Daar staat tegenover dat gemeenten die een bestemmingsplan opstellen dat raakt aan een belang van één van de projecten in het Barro, nauwkeurig de regelgeving van het Barro moeten checken. Gebeurt dat niet, dan Gedeputeerde Staten of de Minister overgaan tot het geven van een reactieve aanwijzing. Het effect daarvan is dat bepaalde onderdelen van het bestemmingsplan niet in werking treden. Plangebied In het Barro zijn verschillende regels opgenomen voor de bescherming van de nationale belangen. Voor het plangebied geldt dat in het Barro regels zijn opgenomen inzake de uitoefening van defensietaken. Het plangebied is namelijk deels gelegen in het obstakelbeheergebied van het militaire luchtvaartterrein Gilze-Rijen. Een obstakelbeheergebied bij een (militair) luchtvaartterrein kenmerkt zich door – gezien vanuit het vliegveld – een aantal vlakken waarvan de hoogte oploopt met het toenemen van de afstand tot het luchtvaartterrein. In het gebied gelden beperkingen ten aanzien van de hoogte van objecten. Het obstakelbeheergebied is een samenstelling van de funnel en het 'Inner Horizontal and Conical Surface', die beide zijn gekoppeld aan de ligging van de start- en landingsbaan (banen) ter waarborging van veilige vliegprocedures voor startende en landende vliegtuigen, alsmede vlakken die verband houden met het goed functioneren van het Instrument Landing Systeem en eventueel andere aanwezige navigatiemiddelen (op de bijbehorende kaarten, zie ook figuur 3.1, zijn ter indicatie van het obstakelbeheergebied alleen de contouren van de buitenste beperkingen opgenomen).
14
Figuur 3.1 Uitsnede militair luchtvaartterrein - vliegbasis Gilze-Rijen [uit: Regeling algemene regels ruimtelijke ordening, bijlage 3.6]
Concreet betekent dit dat binnen het obstakelbeheergebied een hoogte voor objecten van maximaal 162,5 meter mag gelden. Echter, de maximale bouwhoogte die is toegestaan binnen het plangebied, is 18 meter voor het appartementengebouw aan het Pastor Potterplein. De maximale hoogte in het plangebied is dus lager dan toegestaan is in het kader van het obstakelbeheergebied. Het bestemmingsplan is dus niet in strijd met het nationale belang 'uitoefening van defensietaken'. De bescherming van de ecologische hoofdstructuur wordt in de loop van 2012 in het Barro geregeld. In onderhavig bestemmingsplan Belcrum is zodoende niet in strijd met het rijksbelang. Verder worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt in onderhavig bestemmingsplan die in strijd zijn met één van de nationale belangen. Onderhavig bestemmingsplan is dus in overeenstemming met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
3.3 Provinciaal beleid Structuurvisie ruimtelijke ordening De 'Structuurvisie ruimtelijke ordening' is op 1 oktober 2010 vastgesteld en is daarmee één van de vier provinciale strategische plannen voor de fysieke leefomgeving. De Structuurvisie geeft de samenhang weer tussen het beleid op het gebied van milieu, verkeer en vervoer en water. Het gedachtegoed uit het ontwerp Provinciaal Milieubeleidsplan (juni 2010), het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (2006) en het Provinciaal Waterplan (2009) zijn in de Structuurvisie ruimtelijke ordening opgenomen en verwerkt. In de Structuurvisie zijn alleen de ruimtelijk relevante hoofdlijnen uit deze andere strategische plannen opgenomen. Een verdere detaillering van het beleid staat in de plannen zelf. Daarnaast houdt de Structuurvisie ruimtelijke ordening rekening met het provinciaal beleid op economisch, sociaal-cultureel en ecologisch vlak; zoals het advies voor de opstelling van een Ruimtelijk Economische Visie en het Natuur- en landschapsoffensief. In de Structuurvisie ruimtelijke ordening geeft de provincie aan hoe zij omgaat met de ruimtelijke opgave voor de periode tot 2025, met een doorkijk naar 2040. Er gaat geen directe werking uit richting gemeentelijke besluitvorming. De uit de structuurvisie voorvloeiende Verordening ruimte heeft wel een doorwerking naar gemeentelijke besluitvorming (paragraaf 3.3.2). Belangrijk is dat Brabant zich verder ontwikkelt tot een aantrekkelijk woon-, werk- en leefgebied. Dit alles met respect voor de natuurlijke leefomgeving en de landschappelijke en cultuurhistorische rijkdom. Een contrastrijk Brabant wordt daarbij nagestreefd. Zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik zijn de twee belangrijkste beleidslijnen. Verordening ruimte De 'Verordening ruimte Noord-Brabant' is één van de uitvoeringsinstrumenten voor de provincie om haar doelen te realiseren. In de verordening vertaalt de provincie de kaderstellende elementen uit de Structuurvisie ruimtelijke ordening in regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Van een aantal onderwerpen van nationaal belang verplicht het Rijk de provincie ze namelijk uit te werken in een provinciale verordening. Dit is in de Verordening ruimte opgenomen. Provinciale Staten hebben op 17 december 2010 de Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 vastgesteld. Deze verordening is in twee fasen tot stand gekomen: de Verordening ruimte fase 1, die op 23 april 2010 werd vastgesteld, betrof het omzetten in regels van het toen geldende provinciaal beleid; de Verordening ruimte fase 2, die op 22 juni 2010 werd vastgesteld, betrof het omzetten in regels van nieuw beleid dat is opgenomen in de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en gedeeltelijk ook een herziening van de Verordering ruimte, fase 1. Provinciale Staten hebben in verband met de leesbaarheid een integrale versie van de verordening vastgesteld waarbij fase 2 is geïntegreerd in fase 1 en waarbij een herschikking van de hoofdstukken en een hernummering van de artikelen heeft plaatsgevonden. De Verordening ruimte Noord-Brabant 2011 is op 1 maart 2011 in werking getreden. De onderwerpen die in de Verordening staan, komen uit de provinciale structuurvisie. Daarin staat welke belangen de provincie wil behartigen en hoe ze dat wil doen. De Verordening is daarbij een van
15
de manieren om die provinciale belangen veilig te stellen. De regels in de Verordening gelden voor gemeenten en niet rechtstreeks voor burgers. De Verordening bevat regels voor: regionaal perspectief voor wonen en werken; ruimte-voor-ruimteregeling; GHS-natuur/ecologische hoofdstructuur; bescherming tegen wateroverlast en overstromingen; grond- en oppervlaktewatersysteem; land- en tuinbouw (integrale zonering, glas, teeltondersteunende voorzieningen); cultuurhistorie; agrarisch gebied. Stedelijk gebied De Verordening geeft aan dat bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling uitsluitend gelegen moeten zijn in het bestaand stedelijk gebied. Ook moet gemotiveerd worden dat een ontwikkeling, gericht op wonen en werken, past binnen de regionale afspraken hierover. In onderhavig bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Onderhavig bestemmingsplan is daarom passend binnen de regels van de verordening.
3.4 Gemeentelijk beleid Structuurvisie Breda 2020 De gemeenteraad heeft in december 2007 de Structuurvisie Breda 2020, Stad in Evenwicht, vastgesteld. Deze beleidsnota bevat een ruimtelijke visie voor de gehele stad en vormt het algemene beleids- en toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen op de lange termijn (2020). In de structuurvisie is een integrale richting aan de verdere ontwikkeling van Breda gegeven. In 2007 werd verwacht dat Breda in 2020 zou groeien tot een stad van circa 185.000 inwoners met 15.000 nieuwe wooneenheden, circa 110.000 arbeidsplaatsen en 250 hectare nieuwe bedrijventerreinen. Ook een goede spreiding van kwalitatieve maatschappelijke voorzieningen voor levensloopbestendige wijken in de stad is een vereiste. Bovendien dient de stad goed bereikbaar te zijn en dient het een zuidelijk vervoersknooppunt voor weg en spoor te zijn. Een karakteristieke groenen waterstructuur in en om de stad maakt ook onderdeel uit van de programmadoelen. Inmiddels maakt een aantal (autonome) ontwikkelingen het noodzakelijk de programmadoelen voor 2020 en later bij te stellen. Een nieuwe Structuurvisie is daarom wenselijk. Stedelijke programmering 2020, Koers gezet In de Structuurvisie Breda 2020 is geschetst wat het ruimtelijke beleid is voor de stad. Hierin is opgenomen dat de stad tot een omvang van 185.000 inwoners kan groeien in 2020. Om dit doel te verwezenlijken is een woningbouwprogrammering opgesteld waarin is aangegeven waar, wanneer en hoeveel woningen gebouwd kunnen worden. Recente inzichten in de demografische ontwikkelingen geven echter aan dat de gemeente minder snel zal groeien dat gedacht, er hoeven tot 2020 minder woningen gebouwd te worden dan gedacht. In regionale afspraken is het maximale aantal te bouwen woningen (en kantoren) per gemeente vastgelegd. Op basis hiervan is in Breda sprake van een overprogrammering aan woningen en kantoren tot 2020. Breda heeft in de bestaande stad voldoende fysieke ruimte voor ontwikkelingen. Er zijn ook meer dan voldoende nieuwbouwplannen in voorbereiding. Het maximum aantal te bouwen woningen is kleiner dan de aantallen woningen die momenteel in voorbereiding zijn. Er is dus onvoldoende programma beschikbaar om de fysieke ruimte in te vullen. Vraag en aanbod zullen beter op elkaar afgestemd moeten worden. Er moet dus een herprogrammering plaatsvinden, waarbij prioriteiten gesteld worden welke woningbouwplannen wel en geen doorgang mogen vinden. De gemeenteraad heeft op 16 december 2010 de nota 'Koers gezet' vastgesteld. Hierin is aangegeven op welke projecten en gebieden de gemeente zich de komende jaren wil richten. Aangegeven is op welke projecten en gebieden programmatisch wordt ingezet. Ook is het Regie- en Actieplan vastgesteld dat ingaat op de wijze waarop de stedelijke programmering wordt verankerd en welke acties zijn uitgezet om de vraagstukken zoals benoemd in 'Koers gezet' aan te pakken. Bij nieuwe ontwikkelingslocaties wordt kritisch gekeken of wel ontwikkeld moet en kan worden en zo ja, met hoeveel woningen en welk woningtype. Een toevoeging van woningen zal gepaard moeten
16
gaan met een kwalitatieve verbetering van de locatie en met het niet-realiseren van woningbouw elders in de stad. In het plangebied zijn ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen enkel aan de van Voorst tot Voorststraat extra woningen mogelijk gemaakt. Voor dit project met appartementen is reeds een bouwvergunning verstrekt, maar is nog niet gestart met de realisatie. Woningvermeerdering is, in overeenstemming met Koers gezet, in het hele plangebied uitgesloten.
17
HOOFDSTUK 5 Milieu en Landschap 5.1 Inleiding Voor het ontwikkelen en in stand houden van een leefbaar en duurzaam Breda dient bij ruimtelijke planvorming rekening gehouden te worden met de milieuhygiënische aspecten die door het plangebied en of de omgeving hiervan worden opgelegd. Door rekening te houden met deze aspecten kan een goed leefklimaat worden ontwikkeld. In dit hoofdstuk worden de verschillende milieuhygiënische aspecten die van belang zijn voor het plangebied nader toegelicht.
5.2 M.e.r./ M.e.r.-beoordeling/ Strategische milieubeoordeling Het bestemingsplan is consoliderend. Het onderhavige bestemingsplan Belcrum Krochten-zuid maakt voor een gedeelte onderdeel uit van de spoorzone en beoogt de ontwikkeling. Ten behoeve van de ontwikkeling van de Spoorzone is een m.e.r. procedure gevolgd. Een gedeelte van het programma zoals omschreven in de m.e.r. Spoorzone is vertraagd. Door de gemeenteraad is de beleidsnota "Stedelijke programmering 2020, Koers gezet" vastgesteld op 16 december 2010. In dit document is ontwikkeling op het CSM-terrein en het Havenkwartier (Krogten zuid) niet meer voorzien vóór 2020. Indien de ontwikkeling na 2020 ter hand wordt genomen, dan is het niet onredelijk te veronderstellen dat deze ontwikkeling gefaseerd tot stand komt. In paragraaf 2.5 is de algemene m.e.r. procedure beschreven. In paragraaf 3.4 is de verkeerscirculatie in relatie tot de MER weergegeven. In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met de milieurelevante uitkomsten van de MER en deze zijn als volgt weer te geven: Bij alle alternatieven en varianten worden de bodemverontreinigingen gesaneerd, zodat er geen sprake is van onderscheidende zaken. Duurzaam bouwen en energie maken onderdeel uit van alle alternatieven, zodat geen van de alternatieven of varianten onderscheidend zijn. Gezien het feit dat het programma en de te verwachten transportstromen per spoor bij alle alternatieven en varianten identiek zijn, is er geen sprake van onderscheidende zaken bij het milieuthema externe veiligheid. Voor het milieuthema industrie- en spoorweglawaai wordt opgemerkt dat het voorkeursalternatief, alle andere alternatieven en varianten niet onderscheidend van elkaar zijn. Voor het milieuthema wegverkeerslawaai geldt dat het voorkeursalternatief, de variant Spoorzone en de variant Stationslaan verlegd wel onderscheidend van elkaar zijn. Variant Stationslaan verlegd Dit is een variant die, behoudens ter hoogte van het nieuwe OV-Terminalcomplex, vergelijkbaar is met het voorkeursalternatief Spoorzone. Ter plaatse van het nieuwe OV-Terminalcomplex buigt de Stationslaan af en wordt als één geheel met het Speelhuisplein ontworpen en gereconstrueerd. Bij de bestaande woningen, vallend buiten het bestemmingsplan Stationskwartier, zal de gevelbelasting ter plaatse van het deel van de Stationslaan dat wordt aangelegd minder gunstig zijn ten opzichte van de autonome ontwikkeling. Voor de nieuwe geluidgevoelige bestemmingen ter plaatse van de Stationslaan voor zover die nieuw aangelegd worden, is de gevelbelasting vergelijkbaar met het voorkeursalternatief Spoorzone. Wat betreft cumulatie van de verschillende soorten geluid conform de methode Miedema laten het voorkeursalternatief en de verkeersvariant Spoorzone voor het milieuthema geluid het meest positieve beeld zien. In het kader van het MER is geconcludeerd dat de beschouwde alternatieven, met enkele lokale uitzonderingen, weinig tot niet onderscheidend zijn op het aspect luchtkwaliteit. De belangrijkste conclusies zijn dat: •De ontwikkeling van de Spoorzone langs een van de geschetste alternatieven niet leidt tot overschrijding van de norm voor stikstofdioxide. Daarmee scoren de alternatieven overwegend neutraal ten opzichte van het nulalternatief. •Voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof nergens binnen het gebied een overschrijding van de norm wordt berekend. •De daggemiddelde concentratie fijn stof in alle alternatieven op alle wegvakken wordt overschreden. Het oppervlak van het gebied waarin de norm wordt overschreden neemt enigszins toe als gevolg van de uitbreiding van infrastructuur maar het aantal gevoelige bestemmingen (woningen) dat binnen de beïnvloedingszone ligt, daalt. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de verslechtering plaatsvindt op
18
de “minst erge wegvakken” en de verbetering wordt bereikt op wegvakken waar dit leidt tot minder beïnvloede woningen. •De verkeersvariant Spoorzone een relatief positief beeld laat zien. Als gevolg van de veranderende verkeersstromen wordt de gestelde norm voor fijn stof op de Speelhuislaan gehaald op 28 m1 uit de wegas. De norm dient weliswaar op de weg zelf gehaald te worden, maar de inkrimping van de overschrijdingszones ten opzichte van het nulalternatief en het voorkeursalternatief kan wel als positief worden bestempeld. Beschouwd over het gehele plangebied verslechtert de situatie op 7 wegvakken, terwijl deze ook op 7 wegvakken verbetert. •Voor het milieuthema Ecologie wordt opgemerkt dat het voorkeursalternatief, de overige alternatieven en varianten niet onderscheidend van elkaar zijn.
De in het MER beschreven voorkeursalternatief, overige alternatieven en varianten zijn voor het milieuthema Geur niet onderscheidend van elkaar. Bij het milieuthema Water zijn het voorkeursalternatief, de overige alternatieven en varianten niet onderscheidend van elkaar. Vanuit het Meest Milieuvriendelijk Alternatief wordt de suggestie gedaan om: •Afvoer van regenwater uit het noordelijk deel van het plangebied naar de Waterakkers. •Toepassing van vegetatiedaken zodat extra buffercapaciteit in het afvoersysteem ingebracht wordt waardoor het risico op wateroverlast verder wordt beperkt. Naar verwachting heeft het isolerend effect van dit soort daken ook een positieve doorwerking op de energiehuishouding. Het meest milieuvriendelijk alternatief omvat de voorkeursvariant met aanvullende mitigerende maatregelen. Mitigerende maatregelen worden waar mogelijk toegepast binnen het bestemmingsplan. Conclusie Door de gemeenteraad is de beleidsnota "Stedelijke programmering 2020, Koers gezet" vastgesteld op 16 december 2010. In dit document is ontwikkeling op het CSM-terrein en het Havenkwartier niet meer voorzien vóór 2020. Indien de ontwikkeling na 2020 ter hand wordt genomen, dan is het niet onredelijk te veronderstellen dat deze ontwikkeling gefaseerd tot stand komt. In het huidige plan komt overeen met de omschreven activiteiten in de MER echter in fasering.
5.3 Bodem Algemeen Door het industriële verleden van Breda, is er plaatselijk bodemverontreiniging aanwezig. De gemeente Breda inventariseert (mogelijk) verontreinigde locaties en combineert deze informatie met de vele bodemonderzoeken die worden uitgevoerd bij bouw, aan/verkoop en grondverzet. Al deze informatie is beschikbaar in bodeminformatiesystemen en wordt gebruikt bij beoordeling en advisering. Nadere informatie is te verkrijgen bij de afdeling Mobiliteit en Milieu. Naast de bodemkwaliteit speelt er meer in de ondergrond. Denk aan installaties voor Warmte-Koude Opslag (WKO), kabels en leidingen, archeologie, etc. Het meenemen van de ondergrond in de planvorming geeft ruimtelijke, milieukundige en financiële voordelen. Door de ondergrond efficiënt in te richten kan een gemeente functies als waterberging en Warmte-Koude Opslag zo goed mogelijk realiseren. Alleen door slim gebruik van de ondergrond blijft deze schatkamer voor biodiversiteit, milieukwaliteit, schoon water, cultuurhistorie en geologie beschermd. De gemeente Breda vraagt dan ook in het bijzonder aandacht voor: a. Grondwateronttrekkingen. Bij onttrekking en lozing van grondwater zullen voor zover relevant ingevolge de Grondwaterwet, de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren en de Lozingsregeling riolering meldingen c.q. aanvragen voor vergunningen moeten worden ingediend. b. Plaatsing WKO-installaties. Deze kunnen niet overal geïnstalleerd worden: er kan ongewenste beïnvloeding van een andere WKO-installatie zijn of van een grootschalige grondwaterverontreiniging. De gemeente wil alle installaties registreren, dus zowel open als gesloten systemen. Voor een open systeem is bovendien vergunning van de provincie nodig. Nabij en binnen het plangebied is bekend dat de Heren van Breda, Drie Hoefijzers Zuid en OV-Terminalcomplex reeds met een WKO-installatie werken of binnenkort gaan werken met een WKO-installatie. c. Met betrekking tot archeologie stelt de gemeente eisen.
19
Regelgeving De tijd dat bodemverontreiniging geheel moet worden weggenomen is voorbij. Begin 2009 heeft de gemeente Breda haar eigen bodembeleid vastgesteld middels de nota ‘De Bredase grondslag’. Hierin wordt de landelijke beleidslijn van saneren naar functie verder ingevuld. Tegenwoordig hoeven alleen de zogeheten ‘ernstige’ verontreinigingen aangepakt te worden. De aanpak wordt afgestemd op de functie. De belangrijkste criteria voor de keuze van maatregelen zijn de risico’s voor gezondheid of milieu die de verontreiniging kan vormen. In de praktijk blijken er gelukkig niet vaak risico’s te zijn voor de gezondheid van mensen. Milieurisico’s komen wel voor in Breda echter de ontwikkeling wordt afgestemd op eventueel aanwezige verontreiniging om risico’s te nivileren. Onderzoek Om kansen te benutten en problemen te voorkomen is het van belang dat er bij bouw en ontwikkeling tijdig kennis is van de bodemkwaliteit. Deels bewaakt de gemeente dit door in voorkomende gevallen een bodemtoets te verlangen. De gemeente toetst de uitkomsten hiervan aan de Wet bodembescherming, landelijke circulaires en het Bredase bodembeleid. Zo wordt bepaald waaraan de kwaliteit van de bodem moet voldoen en of er maatregelen als beheer of sanering nodig zijn. De uiteindelijke bodemkwaliteit moet steeds voldoen aan de functie. De bodem is een bepalende factor om tot een duurzame inrichting van een gebied te komen. De bodem moet daarvoor voldoen aan diverse wettelijke regelingen, maar meestal ook aan technische voorwaarden die gesteld worden vanuit de ontwikkeling. De natuurlijke kwaliteit van de bodem kan per gebied variëren. De gemeente Breda heeft een Bodemkwaliteit- en functiekaart vastgesteld, overeenkomstig het Besluit bodemkwaliteit. De bodemkwaliteitskaart is vastgesteld op basis van lokale achtergrondgehalten. Op de functiekaart is het gemeentelijk grondgebied ingedeeld in de functies ‘wonen’, ‘industrie’ en ‘niet ingedeeld’(de schone stukken). De kwaliteit van de grond die op een locatie gebruikt wordt moet voldoende zijn voor de functie van het gebied. Het gaat hierbij om de natuurlijke achtergrondkwaliteit, verontreinigde locaties zijn van deze kaart uitgesloten. Voor locaties die (door menselijk handelen) zijn verontreinigd geldt het gebruikelijke onderzoeks- en saneringstraject. In verband met de huidige bebouwing of het huidige gebruik van enkele gebieden, zal na de sloop van gebouwen of bij beëindiging van het huidige gebruik mogelijk aanvullend onderzoek nodig zijn. Gemeente Breda beschikt over informatie omtrent de bodemkwaliteit. Deze informatie is te raadplegen via de website van Breda, www.Breda.nl. Binnen het plangebied zijn 59 locaties waarvan onderzoeksgegevens bekend zijn. Er zijn veel onderzochte, gesaneerde en nog verontreinigde locaties die direct grenzen aan het plangebied. Het is ook belangrijk te constateren dat er veel verontreinigende activiteiten hebben plaatsgevonden in én rond het plangebied. Veel is inmiddels al gesaneerd of beheerst maar naar verwachting liggen er nog veel bodemverontreinigingsproblemen die niet ontdekt zijn en die aangepakt moeten worden. Dit geldt met name (maar niet uitsluitend) voor de tot bedrijventerrein bestemde delen van het plangebied. Als op hoofdlijnen inzicht is verkregen in de bodemkwaliteit kan worden beoordeeld of de bodemkwaliteit geschikt is voor de functies die in het gebied gaan plaatsvinden.Bij het verplaatsen van grond is het goed rekening te houden met de bodemkwaliteitskaart. Indien er ontwikkelingen plaatsvinden waarbij grond afgevoerd moet worden naar een erkende verwerker (o.a. grondbank) brengt meerkosten met zich mee. Daarom verdient het aanbeveling om te werken met een gesloten grondbalans. Dit is te realiseren door onder andere: • maaiveldniveau zodanig kiezen dat er geen sprake is van overtollige grond; • aangepaste bouwmethoden; • ondergrondse voorzieningen beperken; • aanleg van waterpartijen combineren met ophogingen (wallen). De regels voor toepassen van hergebruikgrond in Breda zijn aangepast en worden binnenkort aan de Raad ter besluitvorming (2012) voorgelegd in de vorm van de nota “Hergebruik van grond en baggerspecie in Breda”.
20
Belcrum Volgens de bodemfunctie kaart heeft de bodem in de woonwijk de functie wonen. Krogten-zuid Volgens de bodemfunctie kaart heeft de bodem van het industrieterrein een gemiddelde kwaliteit conform bodemrichtlijn, AW2000. Conclusie Het bestemmingsplan is consoliderend van aard waardoor het aspect bodem de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat.
5.4 Water Het bedrijventerrein ligt naast de rivier De Mark en de Belcrumhaven. De Mark is een beperkt beschermd gebied en een zoekgebied voor ecologische verbindingszone. De haven heeft een open verbinding met De mark en heeft daarmee dezelfde dynamiek in waterpeilen. In de haven liggen enkele woonboten die permanent bewoond worden en daarbij een deel van de oevers gebruiken. Door het uitvoeren van een aantal maatregelen in het kader van Brabant aan Zee, zoals het ophogen van de Trambrug, is het de verwachting dat het recreatieve waterverkeer op de Mark gaat toenemen. De consequenties voor het plangebied zijn echter beperkt doordat er geen aanlegplaatsen voor recreatievaartuigen zijn. In het woongebied Belcrum is geen oppervlaktewater aanwezig. Het hemelwater wordt via een gemengd riool opgevangen en met het afvalwater afgevoerd richting rioolwaterzuivering. Bij hevige neerslag stort dit water over op de haven waardoor er een zichtbare vervuiling van het water ontstaat. Bij een mogelijke herontwikkeling wordt het hemelwater direct afgevoerd op het oppervlaktewater. Bij (her)ontwikkelingen dient het hemelwater- en grondwaterbeleid van de gemeente Breda toegepast te worden. Er liggen geen transportleidingen van waterschap of gemeente in het plangebied. Het grondwater levert voor zover bekend geen onoverkomelijke problemen op.
5.5 Bedrijven De aanwezigheid van bedrijven kan de kwaliteit van de leefomgeving beïnvloeden. Bedrijven kunnen geur-, stof-, geluidhinder veroorzaken en gevaar voor de omgeving ten gevolg hebben. Voorkomen moet worden dat bedrijven hinder veroorzaken naar de omgeving, vooral indien het woongebieden of andere gevoelige bestemmingen betreft. Daarnaast moeten bedrijven zich kunnen ontwikkelen en eventueel uitbreiden. Om dit bereiken is het van belang dat bedrijven en gevoelige bestemmingen ruimtelijk goed gesitueerd worden zodat de bedrijven zo min mogelijk overlast opleveren en woongebieden de bedrijven zo min mogelijk beperken in hun bedrijfsuitvoering. In de milieuvisie is de volgende doelstelling opgenomen: Milieu, economie en ruimtelijke ordening worden in samenhang beschouwd. Hierbij wordt gestreefd naar het maximaal haalbare milieurendement. Economische groei gaat hand in hand met een vermindering van de milieubelasting. De gemeente, bedrijven en instellingen zijn in dialoog over het te voeren milieubeleid en wisselen kennis uit. De mate en de ernst van de invloed van een bedrijf is mede afhankelijk van het type en de omvang van het bedrijf. In de VNG publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (editie 2009), is voor een lijst met bedrijfsactiviteiten per milieuaspect een richtafstand opgenomen. Op basis van het milieuaspect met de grootste richtafstand (geur, stof, geluid of gevaar) zijn de bedrijven in de categorieën 1 t/m 6 ingedeeld. De richtafstanden zijn van toepassing op het gebiedstype ‘rustige woonwijk’ of ‘rustig buitengebied’. De afstanden gelden in principe tussen de perceelsgrens van het bedrijf (bij een gangbare perceelsgrootte en -indeling) en anderzijds de gevel van een woning. De afstanden in bovengenoemde uitgaven moeten als indicatief gezien worden. Doordat de omvang van bedrijven kan verschillen en omdat bedrijven maatregelen kunnen nemen om de invloed te beperken kan de invloedssfeer in werkelijkheid afwijken van bovengenoemde afstanden. Indien sprake is van een gebied waar functiemenging aanwezig is of juist gewenst is, zoals in centrumgebieden of langs drukke wegen, wordt binnen dat gebied niet gewerkt met richtafstanden
21
omdat de bedrijfsactiviteiten in dergelijke gebieden qua omvang en invloed sterk kunnen verschillen van activiteiten op een bedrijventerrein. In gebieden met functiemenging wordt gewerkt met een categorie indeling waarmee wordt aangegeven in welke mate een bedrijfsactiviteit direct naast woningen toelaatbaar is (zie bijlage 4 bij de VNG-publicatie). De uiteindelijke afstemming tussen de hinder van het bedrijf en de omgeving wordt geregeld in het kader van de Wet milieubeheer. Invloed bedrijven op woningen Het plan Belcrum en Krogten zuid bestaat uit woonwijk Belcrum en een bedrijventerrein Krogten zuid. Het bestemmingsplan is consoliderend. Er zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien in het gebied De toegestane milieuzoneringvoor bedrijven binnen de Belcrum is maximaal categorie 2 toegestaan. Op de bedrijfsterreinen is maximaal categorie 3 toegestaan. Bedrijven met een hogere categorie die in het gebied aanwezig zijn krijgen een aanwijzing Deze bedrijven zijn: Ulkem Doner fabriek, Minister Kanstraat13 Categorie 4.1 BTC Speelhuislaan 173 Categorie 4.1 Astra Faam, Liniestraat 19 Categorie 3.2
5.6 Geluid Algemeen Geluid is één van de factoren die de beleving van de leefomgeving in belangrijke mate bepalen. Bij nieuwe ontwikkelingen dient de geluidssituatie in beeld gebracht worden. De geluidsniveaus op de gevel van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen (onder meer woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen) en/of op de grens van geluidsgevoelige terreinen (standplaats en ligplaats in het water) worden getoetst aan de geluidsnormen. De volgende bronnen van geluid zijn relevant: 1. wegverkeerslawaai 2. spoorlawaai 3. industrielawaai 4. vliegtuiglawaai Voor elke bron zijn zogenaamde geluidzones vastgesteld. Indien nieuwe ontwikkelingen buiten deze zones plaats vinden, kan er in principe vanuit gegaan worden dat de geluidssituatie voldoende is. Indien nieuwe ontwikkelingen binnen een geluidzone zijn gepland, dient met akoestisch onderzoek aangetoond te worden dat er een goede geluidssituatie gerealiseerd wordt. Wet- en regelgeving omtrent geluid Het juridisch kader voor wegverkeerslawaai, spoorlawaai en industrielawaai wordt gevormd door de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder. Daarnaast is door de gemeente Breda het Ontheffingenbeleid Wet geluidhinder vastgesteld. Vliegtuiglawaai wordt geregeld in de Luchtvaartwet. Geluidbronnen van inrichtingen in het kader van de Wet milieubeheer worden op basis van de methodiek van de VNG in kaart gebracht. Deze geluidbronnen worden nader besproken in het kopje ‘bedrijven’. Tenslotte wordt middels het Bouwbesluit 2012 eisen gesteld aan de geluidwering van de gevel van nieuwbouw, op deze wijze wordt de toelaatbaarheid van de binnenniveaus gewaarborgd. Onder de noemer ‘Swung’ (Samen Werken in de Uitvoering van Nieuw Geluidbeleid) is in 2012 een aanzet gegeven tot het aanpassen van de geluidwetgeving. Swung 1 richt zich op de geluidruimte die rijksinfrastructurele bronnen krijgen (rijkswegen en spoorwegen). Aan deze bronnen wordt een plafond gekoppeld, een zogenaamd geluidproductieplafond (gpp). De geluidsbelasting vanwege de bron mag het vastgestelde plafond niet overschrijden, als dit wel dreigt te gebeuren moet de bronbeheerder maatregelen treffen om de geluidsbelasting te verminderen. De invoering van de van gpp voor de rijksinfrastructuur is per 1 juli 2012 geregeld via een nieuw Hoofdstuk 11 Geluid in de Wet milieubeheer. In aanvulling op Swung-1 wordt gewerkt aan Swung-2, dit wetsvoorstel ziet op gpp voor de provinciale en gemeentelijke wegen en gezoneerde industrieterreinen. Daarnaast zal ook het normenstelsel worden aangepast.
22
Vooralsnog hebben de aanpassingen uit Swung-1 geen directe gevolgen voor de ontwikkelingen binnen de gemeente Breda. Begrenzing plangebied Het plangebied wordt begrenst: Aan de noordzijde door de Noordelijke Rondweg, aan de oostzijde door de Lachappellestraat, aan de zuidzijde door de Stationslaan en aan de west zijde door de rivier Mark. Binnen het plangebied dient rekening te worden gehouden met wegverkeerslawaai, spoorlawaai en industrielawaai. Wegverkeerslawaai Binnen of nabij het plangebied hebben de volgende wegen een regiem van 50 km/uur Stationslaan, Belcrumweg, Speelhuisplein en Terheijdenseweg. Naar verwachting worden deze twee laatste wegen op termijn 30 km/uur. Hier is echter nog geen besluit over genomen. Voor de noordelijke rondweg geldt een snelheidsregiem van 70 km/uur. Voor de overige straten is het snelheidsregiem 30 km/uur Spoorlawaai Het spoor heeft een geluidzone die over het plangebied is gelegen. Industrielawaai De 50 dB(A)-zone van industrieterrein Breda noord is gelegen over de noord-west zijde van de het plangebied. Woningbouw binnen de 50 dB(A) zone is niet wenselijk en alleen mogelijk indien er een ontheffing is verleend. Geluidsgevoelige objecten en geluidsgevoelige terreinen in het plangebied Binnen het plangebied zijn ligplaatsen in het water, bestemd voor woonschepen, aanwezig. Het betreft hier bestaande ligplaatsen en als zodanig is opgenomen in de gemeentelijke verordening. Ligplaatsen voor woonschepen die bij gemeentelijke verordening zijn aangewezen, zonder dat daarvoor aanwijzing in het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden, worden niet aangemerkt als geluidsgevoelig terrein. Voor het juridisch "overhevelen van bestaande ligplaatsen van een verordening naar het bestemmingsplan is overgangsrecht opgenomen. Overgangsrecht: Ligplaatsen in het water die op 1 juli 2012 in een gemeentelijke verordening zijn aangewezen om door een woonschip te worden ingenomen kunnen tot 1 juli 2022 bij de eerste toepassing van de volgende procedures van rechtswege worden opgenomen in het bestemmingsplan zonder dat ze worden getoetst als geluidsgevoelig terrein Dit overgangsrecht is opgenomen omdat het niet redelijk wordt geacht bestaande ligplaatsen te toetsen als ware het nieuwe ligplaatsen enkel omdat deze ligplaatsen vanuit de verordening worden overgenomen in het bestemmingsplan. Bedrijven zouden kunnen worden belemmerd in hun bedrijfsvoering wanneer de locatie als geluidgevoelig wordt aangemerkt, zonder dat de bedrijven daar naar redelijkheid op kunnen inspelen met hun bedrijfsvoering. De ligplaatsen worden aangemerkt als niet geluidgevoelig terrein conform de Wet geluidhinder. Ontwikkelingen ten zuiden van het plangebied Het plangebied grenst in het zuiden aan de ontwikkelingslocatie Via Breda, een gebied waar vele ontwikkelingen plaatsvinden zoals de aanleg van een Openbaar Vervoer Terminalcomplex, een Hoogwaardige Openbaar Vervoer-tracé en de (Verlengde) Stationslaan. Deze ontwikkelingen zijn van invloed gebleken op de geluidssituatie ten zuiden van het plangebied ‘Belcrum’. Bij vaststelling van de bestemmingsplannen ‘Stationslaan’ en ‘Openbaar Vervoer Terminalcomplex’ zijn akoestische onderzoeken verricht. Voor diverse locaties binnen het plangebied van de bestemmingsplannen ‘Stationslaan’ en ‘Openbaar Vervoer Terminalcomplex’ heeft het college hogere waarden voor de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting vastgesteld. Deze bestemmingsplannen en de besluiten hogere waarden zijn inmiddels onherroepelijk en blijven dan ook binnen het bestemmingsplan ‘Belcrum’ verder buiten beschouwing. Conclusie Het plan is consoliderend van aard. Binnen het plangebied zijn geen nieuwe ontwikkelingen beoogd. Voor bestaande geluidsgevoelige objecten en terreinen binnen de zone van bestaande (spoor)wegen en industrieterreinen hoeft geen toetsing aan de Wet geluidhinder plaats te vinden.
23
Ten behoeve van het onderhavige bestemmingsplan is dan ook geen akoestisch onderzoek noodzakelijk. De bestaande ligplaats ten behoeve van woonschepen worden aangemerkt als niet geluidgevoelig terrein.
5.6 Geluid Algemeen Geluid is één van de factoren die de beleving van de leefomgeving in belangrijke mate bepalen. Bij nieuwe ontwikkelingen dient de geluidssituatie in beeld gebracht worden. De geluidsniveaus op de gevel van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen (onder meer woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen) en/of op de grens van geluidsgevoelige terreinen (standplaats en ligplaats in het water) worden getoetst aan de geluidsnormen. De volgende bronnen van geluid zijn relevant: 1. wegverkeerslawaai 2. spoorlawaai 3. industrielawaai 4. vliegtuiglawaai Voor elke bron zijn zogenaamde geluidzones vastgesteld. Indien nieuwe ontwikkelingen buiten deze zones plaats vinden, kan er in principe vanuit gegaan worden dat de geluidssituatie voldoende is. Indien nieuwe ontwikkelingen binnen een geluidzone zijn gepland, dient met akoestisch onderzoek aangetoond te worden dat er een goede geluidssituatie gerealiseerd wordt. Wet- en regelgeving omtrent geluid Het juridisch kader voor wegverkeerslawaai, spoorlawaai en industrielawaai wordt gevormd door de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder. Daarnaast is door de gemeente Breda het Ontheffingenbeleid Wet geluidhinder vastgesteld. Vliegtuiglawaai wordt geregeld in de Luchtvaartwet. Geluidbronnen van inrichtingen in het kader van de Wet milieubeheer worden op basis van de methodiek van de VNG in kaart gebracht. Deze geluidbronnen worden nader besproken in het kopje ‘bedrijven’. Tenslotte wordt middels het Bouwbesluit 2012 eisen gesteld aan de geluidwering van de gevel van nieuwbouw, op deze wijze wordt de toelaatbaarheid van de binnenniveaus gewaarborgd. Onder de noemer ‘Swung’ (Samen Werken in de Uitvoering van Nieuw Geluidbeleid) is in 2012 een aanzet gegeven tot het aanpassen van de geluidwetgeving. Swung 1 richt zich op de geluidruimte die rijksinfrastructurele bronnen krijgen (rijkswegen en spoorwegen). Aan deze bronnen wordt een plafond gekoppeld, een zogenaamd geluidproductieplafond (gpp). De geluidsbelasting vanwege de bron mag het vastgestelde plafond niet overschrijden, als dit wel dreigt te gebeuren moet de bronbeheerder maatregelen treffen om de geluidsbelasting te verminderen. De invoering van de van gpp voor de rijksinfrastructuur is per 1 juli 2012 geregeld via een nieuw Hoofdstuk 11 Geluid in de Wet milieubeheer. In aanvulling op Swung-1 wordt gewerkt aan Swung-2, dit wetsvoorstel ziet op gpp voor de provinciale en gemeentelijke wegen en gezoneerde industrieterreinen. Daarnaast zal ook het normenstelsel worden aangepast. Vooralsnog hebben de aanpassingen uit Swung-1 geen directe gevolgen voor de ontwikkelingen binnen de gemeente Breda. Begrenzing plangebied Het plangebied wordt begrenst: Aan de noordzijde door de Noordelijke Rondweg, aan de oostzijde door de Lachappellestraat, aan de zuidzijde door de Stationslaan en aan de west zijde door de rivier Mark. Binnen het plangebied dient rekening te worden gehouden met wegverkeerslawaai, spoorlawaai en industrielawaai. Wegverkeerslawaai Binnen of nabij het plangebied hebben de volgende wegen een regiem van 50 km/uur Stationslaan, Belcrumweg, Speelhuisplein en Terheijdenseweg. Naar verwachting worden deze twee laatste wegen
24
op termijn 30 km/uur. Hier is echter nog geen besluit over genomen. Voor de noordelijke rondweg geldt een snelheidsregiem van 70 km/uur. Voor de overige straten is het snelheidsregiem 30 km/uur Spoorlawaai Het spoor heeft een geluidzone die over het plangebied is gelegen. Industrielawaai De 50 dB(A)-zone van industrieterrein Breda noord is gelegen over de noord-west zijde van de het plangebied. Woningbouw binnen de 50 dB(A) zone is niet wenselijk en alleen mogelijk indien er een ontheffing is verleend. Geluidsgevoelige objecten en geluidsgevoelige terreinen in het plangebied Binnen het plangebied zijn ligplaatsen in het water, bestemd voor woonschepen, aanwezig. Het betreft hier bestaande ligplaatsen en als zodanig is opgenomen in de gemeentelijke verordening. Ligplaatsen voor woonschepen die bij gemeentelijke verordening zijn aangewezen, zonder dat daarvoor aanwijzing in het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden, worden niet aangemerkt als geluidsgevoelig terrein. Voor het juridisch "overhevelen van bestaande ligplaatsen van een verordening naar het bestemmingsplan is overgangsrecht opgenomen. Overgangsrecht: Ligplaatsen in het water die op 1 juli 2012 in een gemeentelijke verordening zijn aangewezen om door een woonschip te worden ingenomen kunnen tot 1 juli 2022 bij de eerste toepassing van de volgende procedures van rechtswege worden opgenomen in het bestemmingsplan zonder dat ze worden getoetst als geluidsgevoelig terrein Dit overgangsrecht is opgenomen omdat het niet redelijk wordt geacht bestaande ligplaatsen te toetsen als ware het nieuwe ligplaatsen enkel omdat deze ligplaatsen vanuit de verordening worden overgenomen in het bestemmingsplan. Bedrijven zouden kunnen worden belemmerd in hun bedrijfsvoering wanneer de locatie als geluidgevoelig wordt aangemerkt, zonder dat de bedrijven daar naar redelijkheid op kunnen inspelen met hun bedrijfsvoering. De ligplaatsen worden aangemerkt als niet geluidgevoelig terrein conform de Wet geluidhinder. Ontwikkelingen ten zuiden van het plangebied Het plangebied grenst in het zuiden aan de ontwikkelingslocatie Via Breda, een gebied waar vele ontwikkelingen plaatsvinden zoals de aanleg van een Openbaar Vervoer Terminalcomplex, een Hoogwaardige Openbaar Vervoer-tracé en de (Verlengde) Stationslaan. Deze ontwikkelingen zijn van invloed gebleken op de geluidssituatie ten zuiden van het plangebied ‘Belcrum’. Bij vaststelling van de bestemmingsplannen ‘Stationslaan’ en ‘Openbaar Vervoer Terminalcomplex’ zijn akoestische onderzoeken verricht. Voor diverse locaties binnen het plangebied van de bestemmingsplannen ‘Stationslaan’ en ‘Openbaar Vervoer Terminalcomplex’ heeft het college hogere waarden voor de ten hoogst toelaatbare geluidbelasting vastgesteld. Deze bestemmingsplannen en de besluiten hogere waarden zijn inmiddels onherroepelijk en blijven dan ook binnen het bestemmingsplan ‘Belcrum’ verder buiten beschouwing. Conclusie Het plan is consoliderend van aard. Binnen het plangebied zijn geen nieuwe ontwikkelingen beoogd. Voor bestaande geluidsgevoelige objecten en terreinen binnen de zone van bestaande (spoor)wegen en industrieterreinen hoeft geen toetsing aan de Wet geluidhinder plaats te vinden. Ten behoeve van het onderhavige bestemmingsplan is dan ook geen akoestisch onderzoek noodzakelijk. De bestaande ligplaats ten behoeve van woonschepen worden aangemerkt als niet geluidgevoelig terrein.
5.7 Luchtkwaliteit Algemeen Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse. In de Bredase milieuvisie is de volgende doelstelling voor 2015 opgenomen: ‘De luchtkwaliteit is inzichtelijk, bekend en aanvaardbaar’.
25
Regelgeving Op 15 november 2007 is in de Wet milieubeheer onder titel 5.2 ‘Luchtkwaliteiteisen’ opgenomen. Dit onderdeel is een implementatie van de Europese regelgeving uit 1996, en bevat luchtkwaliteitsnormen voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofoxiden en stikstofdioxide, zwevende deeltjes (fijn stof (PM10)), lood, koolmonoxide en benzeen. Nieuwe ontwikkelingen dienen getoetst te worden aan de grenswaarden. Een grenswaarde geeft de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste moet worden in stand gehouden. Behalve voor zwevende deeltjes (PM10) en stikstofdioxide voldoet de luchtkwaliteit overal in Breda aan de gestelde grenswaarden. Mede door de relatief hoge achtergrondconcentraties overschrijden de concentraties zwevende deeltjes en stikstofdioxide plaatselijk de grenswaarden. De overschrijdingen hangen in de meeste gevallen samen met het drukke verkeer. Vanaf 1 augustus 2009 is het NSL in werking. Het NSL regelt dat het besluit “Niet In Betekenende Mate” (NIBM) in werking. Conform artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is voor een ontwikkeling dat NIBM bijdraagt aan de luchtkwaliteit, geen uitgebreid luchtkwaliteitonderzoek nodig en kan de ontwikkeling zonder toetsing aan de luchtkwaliteitseisen doorgang vinden. VROM heeft de definitie van 'in betekenende mate' vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Projecten die de concentratie CO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan de luchtvervuiling. Dit criterium is een 'of-benadering'. Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in een ministeriële regeling omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld: woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen; kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen Besluit gevoelige bestemmingen Op 15 januari 2009 is het Besluit ‘gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)’ in Staatsblad nr. 14 gepubliceerd, waarna het besluit op 16 januari in werking getreden is. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Waar in zo’n onderzoekszone de grenswaarden voor PM10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een ‘gevoelige bestemming’ niet toenemen. Met dit besluit is de bouw van zogenaamde ‘gevoelige bestemmingen’, zoals een school, in de nabijheid van (snel)wegen beperkt. Nieuwe ontwikkelingen mogen er niet toe leiden dat de grenswaarden worden overschreden. Indien blijkt dat dit toch het geval is, kan onderzocht worden of het mogelijk is om met maatregelen toch te voldoen aan de normen. Hierbij hebben bronmaatregelen de voorkeur. Indien dit niet mogelijk is kunnen overdrachtsmaatregelen of in het uiterste geval maatregelen bij de ontvanger worden genomen. Onderzoek Het bestemingsplan is consoliderend, er zijn geen nieuwe ontwikkelingen beoogd. Voor de locatie is geen luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd omdat in het gebied vanuit de monitoring luchtwaliteit geen overscheidingen zijn geconstateerd. Locatie Belcrum en Krogten zuid is deels meergenomen in het luchtkwaliteitsonderzoek ten behoeven van de ontwikkeling spoorzone. Uit het onderzoek voor de stations zone volgt dat in het studiegebied zowel voor als na planrealisatie (aanleg Stationslaan inclusief overige ontwikkelingen) wordt voldaan aan de grenswaarden zoals gesteld in de Wet Milieubeheer. Conclusie Het plan is consoliderend waardoor er geen ontwikkelingen plaats vinden die van invloed zijn op de luchtkwaliteit.
5.8 Geur Algemeen
26
De geur kan de beleving van de leefomgeving zowel positief als negatief beïnvloeden. De waardering van geur verschilt echter ook per persoon: wat de een vindt stinken, vindt de ander lekker ruiken. Hoewel de stoffen die de geur veroorzaken geen invloed hebben op de gezondheid, kan de hinder van geur toch een negatieve invloed hebben op de volksgezondheid. Behalve voor veehouderijen is er is voor geur/ stank geen op een wet gebaseerd normenstelsel van kracht. Beleid kan zich baseren op de Herziene nota stankbeleid uit 1994, plus de aanpassingen daarop verwoord in een brief van de Minister van VROM uit 1995. Uitgangspunt is het voorkomen van (nieuwe) hinder. In het kort komt één en ander erop neer dat in het kader van de milieuvergunning het bevoegd gezag het acceptabel hinderniveau rond een bedrijf bepaalt. De mate van hinder kan onder andere worden bepaald via een belevingsonderzoek, hinderenquête, klachtenregistratie enz. Planologische ontwikkelingen worden momenteel ook getoetst op het aspect geurhinder: zowel de toetsende overheid (provincie) door het vertalen van geuremissie in afstandseisen, als de industrie door het eisen van afstand aan oprukkende woonbebouwing. De doelstelling voor 2015 ten aanzien van geur luidt: Ernstige hinder door geur komt in Breda niet voor. In de omgeving van het plangebied zijn twee geurrelevante bedrijven gelegen waarvan de geurcontouren gedeeltelijk over het plangebied zijn gelegen. Het betreft de inrichting van Perfetti Van Melle Benelux bv, gelegen aan de Zoete Inval 20 en de inrichting van Peco Suikerwerken B.V., gelegen aan de Lunetstraat 158. Voor de inrichting van Perfetti Van Melle Benelux BV is een veranderingsvergunning Wet milieubeheer verleend op 26 augustus 2008 waarin de vergunning van Peco Suikerwerken BV is geïntegreerd. Reeds in 2004 is voor beide bedrijven een geuronderzoek uitgevoerd waarin cumulatieve geurcontouren zijn berekend voor de huidige bedrijfssituatie van beide inrichtingen. In onderstaande figuur zijn de resultaten van de geurverspreidingsberekening weergegeven in de vorm geurimmissiecontouren in kubieke meter uitgedrukt in ge/m3 als 98-percentielwaarde. Uit de milieuvergunning volgt dat de geur van beide inrichtingen als ‘niet hinderlijke’ geur is beoordeeld. Voor dit type geur treedt hinder pas op bij een geurconcentratie van 10 ge/m3 98-perc. Uit de geurverspreidingsberekening blijkt dat de geurbelasting van beide inrichtingen ter plaatse van het plangebied bij het beoogde Havenkwartier, Krogten zuid net binnen de 10 ge/m3 98-percentiel is gelegen. Binnen de 5 ge/m3 98-percentiel is geen sprake van geurhinder. Enkele woningen en woonschepen liggen binnen de 5-10 ge/m3 98-percentiel. Er zijn echter geen geurklachten bekend. Conclusie Het plan is consoliderend van aard. Daarnaast zijn bij de gemeente momenteel ook geen geurklachten bekend. Vanuit het oogpunt van geurhinder is er sprake van een aanvaardbaar leefklimaat. Het aspect industriële geurhinder staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
5.9 Externe veiligheid Algemeen Reeds in het bestemmingsplan Stationskwartier uit 2007 is het onderwerp externe veiligheid voor dit gebied als onderdeel van het grotere Stationskwartier beoordeeld. Deze beoordeling (d.d. december 2004) is nog steeds van kracht. Dit omdat enerzijds de voor deze beoordeling gebruikte inputgegevens nog actueel zijn. Anderzijds is de Tweede Kamer door de minister van I&M (voorheen V&W) met een schrijven d.d. 9 juli 2010 (kenmerk 30373 nr. 42) wel op de hoogte gebracht dat de vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, IPO en VNG op hoofdlijnen hebben ingestemd met het Rijksontwerp Basisnet Spoor voor het vervoer van gevaarlijke stoffen, maar dit is nog niet in formele wet- en regelgegeven omgezet. Naar verwachting zal dit in de loop van 2012 gebeuren. Externe veiligheid heeft betrekking op de risico's die mensen lopen. Het plaatsgebonden risico heeft betrekking op risico’s van mensen als ze onbeschermd zijn. Het groepsrisico heeft betrekking op mensen tijdens hun verblijf in een gebouw ten gevolge van mogelijke ongelukken met gevaarlijke stoffen bij bedrijven en transportverbindingen (wegen, spoorwegen, waterwegen en buisleidingen). Omdat de gevolgen van een ongeluk met gevaarlijke stoffen groot kunnen zijn, zijn de aanvaardbare risico's vastgelegd in diverse besluiten en regelingen. De belangrijkste zijn:
27
1. Besluit externe veiligheid buisleidingen van 2010 2. Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen van 2004. 3. Besluit externe veiligheid inrichtingen van 2004. De normen in de besluiten zijn vastgelegd in de vorm van grenswaarden en richtwaarden. De grenswaarden geven de milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt, en die, waar zij aanwezig is, ten minste in stand moet worden gehouden. De richtwaarden geven de kwaliteit aan die op een bepaald tijdstip zoveel mogelijk moet zijn bereikt en die, waar zij aanwezig is, zoveel mogelijk in stand moet worden gehouden. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan bovengenoemde normen. De ontwikkelingen zijn niet toegestaan als deze leiden tot een overschrijding van de grenswaarden, terwijl van de richtwaarden gemotiveerd kan worden afgeweken. Het externe veiligheidsrisico wordt uitgedrukt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het beleid is er op gericht om geen personen in kwetsbare objecten (zoals woningen, scholen, ziekenhuizen en grote kantoren) en zo min mogelijk personen in beperkt kwetsbare objecten (zoals sportcomplexen en kleine kantoren) bloot te stellen aan een plaatsgebonden risico dat hoger is dan 10-6 per jaar. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten risicocontour). Nieuwe ontwikkelingen van kwetsbare objecten binnen de risicocontour van 10-6 per jaar zijn niet toegestaan. Nieuwe ontwikkelingen van beperkt kwetsbare objecten zijn ongewenst, maar wel toegestaan indien gemotiveerd kan worden waarom dit noodzakelijk is. Daarnaast dient aangetoond te worden dat er afdoende maatregelen worden genomen om de risico's en de gevolgen van een eventueel ongeval te beperken. Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De hoogte van het groepsrisico hangt af van de kans op een ongeval, het effect van het ongeval, het aantal personen dat in de omgeving van de bron (inrichting of transportroute) verblijft en de mate waarin de personen in de omgeving beschermd zijn tegen de gevolgen van een ongeluk. Het groepsrisico wordt weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de calamiteit. Het groepsrisico laat zich niet in de vorm van een risicocontour op een kaart weergeven, maar kan wel worden vertaald in een dichtheid van personen per hectare. Hoe meer personen per hectare in het invloedsgebied van een hier bedoeld ongeval aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is. Het ijkpunt, waarbinnen gezocht moet worden naar maatschappelijk aanvaardbare grenzen, voor het groepsrisico is vastgelegd in een oriëntatiewaarde. Langs transportverbindingen zijn de oriëntatiewaarden 10-4 per jaar voor 10 slachtoffers, 10-6 per jaar voor 100 slachtoffers, 10-8 per jaar voor 1000 slachtoffers etc. Op grond van artikel 13 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen is het vereist invulling te geven aan de Verantwoordingsplicht bij het opstellen van een bestemmingsplan als het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van een risicobron. Voor het groepsrisico ten gevolge van transportbronnen is de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen gepubliceerd. Ook deze circulaire kent het principe van de verantwoordingsplicht. Transport per spoor Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor zijn in het verleden diverse onderzoeken uitgevoerd. Gezien het feit dat het Basisnet Spoor nog niet in wet- en regelgeving is omgezet, wordt bij het vaststellen van de externe veiligheidssituatie binnen het plangebied Belcrum Krogten zuid uitgegaan van het laatste onderzoek van december 2004. In deze risico-analyse zijn inputgegevens als bijvoorbeeld de sporenlayout, de snelheid waarmee mag worden gereden en toegepaste beveiligingssystemen verwerkt. Bij andere belangrijke inputgegevens, de (toekomstige) vervoers- en aanwezigheidsgegevens, is uitgegaan van: De beleidsvrije vervoersprognose die door ProRail in 2003 is opgesteld en door de toenmalige minister van V&W in april 2004 naar de Tweede Kamer is gestuurd. In een schrijven van de ministers van VROM en V&W d.d. 13 maart 2006 is door het Rijk (nogmaals) bevestigd dat de gemeente Breda voor het vastleggen van de externe veiligheidssituatie in het plangebied Stationkwartier van deze prognose uit mocht gaan. De functies en m2, en daaraan gerelateerd de hoeveelheid aanwezigen, voor het plangebied Belcrum Krogten zuid, zoals verwoord in de structuurvisie Spoorzone 2025.
28
Conclusie uit deze berekeningen is dat de PR-contour (10-6-contour) in de toekomstige situatie binnen de sporenbundel blijft. Voor het GR geldt dat dit (aanzienlijk) zal dalen, maar niet (zoals eerder wel verwacht) onder de oriëntatiewaarde zal komen te liggen. Hiervoor is in het eerder genoemde bestemmingsplan Stationskwartier ook verantwoording afgelegd en met het vaststellen van het bestemmingsplan door de Gemeenteraad van Breda geaccepteerd. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de conclusie uit berekeningen die in het kader van het Basisnet Spoor zijn uitgevoerd hetzelfde zijn. De overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR betekent dat in ieder geval de Rampenbestrijdingsplannen en aanvalsplannen van de brandweer moeten worden aangepast om te proberen ernstige gevolgen van een calamiteit te voorkomen. Verder zal de gemeente Breda zich inzetten om met de verdere invulling van de stedenbouwkundige opzet en het nemen van preventieve maatregelen de risico's voor de aanwezigen te verlagen. Verantwoording Groepsrisico Voor de verantwoording van het GR zijn de transportgegevens, het bouw- en ontwikkelingsprogramma en de uitkomsten voor het PR en GR van evident belang, maar om een goede en transparante toetsing van het externe veiligheidsniveau uit te kunnen voeren, zijn nog een aantal criteria van belang zoals mogelijke alternatieven, zelfredzaamheid, beheersbaarheid/bestrijdbaarheid en mogelijke risicoreducerende maatregelen. Mogelijke alternatieven In het SRUP (1995), een nadere uitwerking van het streekplan op het niveau van de stadsregio, wordt een voorkeur uitgesproken voor woningbouwontwikkeling die leidt tot een verdere verdichting van het bestaand stedelijk gebied. Een toekomstige uitbreiding van het stadsregionale voorziening pakket en de mogelijkheden voor intensieve vormen van bedrijvigheid en woningbouw ziet de regio vooral in de Spoorzone gelokaliseerd. De plannen rond het station Breda zijn in 1998 door de Tweede Kamer voorlopig geplaatst op de lijst van Nieuwe Sleutelprojecten (stationsontwikkelingsprojecten van internationale betekenis). Deze status leidt al snel tot een verkenning van de mogelijkheden en kansen voor de ontwikkeling van de Spoorzone tot een toplocatie voor de functies wonen, werken en voorzieningen en een internationaal transferium. Uit deze verkenning (Breda 2000) blijkt dat de ontwikkeling van het Sleutelproject Breda kansrijk is en in overeenstemming met de doelstellingen van de rijksoverheid. In januari 2000 wordt het project daarom definitief toegevoegd aan de lijst van Nieuwe Sleutelprojecten. Het project sluit goed aan op de doeleinden van het Streekplan Noord-Brabant 2002. De provincie streeft in haar ruimtelijk beleid naar zuinig ruimtegebruik. Dit betekent dat bij het zoeken naar ruimte voor wonen, werken en voorzieningen de mogelijkheden binnen de bestaande kom zo goed mogelijk moeten worden benut. Het accent moet liggen op inbreiden en herstructureren. In de stedelijke regio's en met name in de grote steden ligt bovendien een intensiveringopgave op belangrijke infrastructurele knooppunten. Daarnaast zet de provincie in op het meervoudige ruimtegebruik. Door verschillende functies op een locatie te combineren kan extra ruimtebeslag worden voorkomen of beperkt. Onder meer wordt hierbij gedacht aan de combinatie van wonen, werk en zorg onder één dak. De locatie is omvangrijk genoeg om voldoende kritische massa te kunnen genereren. Een vergelijkbare ontwikkeling is elders binnen de stad of regio niet mogelijk. Het tot ontwikkeling brengen betekent, geheel overeenkomstig de doelstellingen van zorgvuldig en duurzaam (meervoudig) ruimtegebruik uit het Streekplan Brabant in Balans, een verminderde druk op uitleglocaties. Het bovenstaande betekent dat, mede gezien de steun van het Rijk en de provincie Noord-Brabant, er geen vergelijkbare alternatieven binnen de stadsregio Breda zijn om in de beschreven behoefte te voorzien. Hiermee is de maatschappelijke noodzaak van dit project dan ook aangetoond. Zelfredzaamheid Zelfredzaamheid geeft aan in welke mate de aanwezigen in staat zijn om zich op eigen kracht in veiligheid te brengen. Zelfredzaamheid kan positief worden beïnvloed door: De voorzieningen in het gebied waarmee vluchten mogelijk wordt gemaakt (infrastructurele mogelijkheden); De fysieke mogelijkheden van de aanwezige populatie om te vluchten; De mate waarin men is voorbereid op de eventuele noodzaak om te vluchten of hiertoe tijdig instructies ontvangt (mentale mogelijkheden).
29
Voor elk type calamiteit/ongeval is de mogelijkheid van zelfredding verschillend. Zelfredding kan een zeer belangrijke bijdrage leveren aan het reduceren van het aantal slachtoffers, omdat de meeste slachtoffers vooral in de eerste minuten tot half uur van de calamiteit/het ongeval vallen. Voorbeelden van zelfredding zijn: - het tijdig verlaten van de gevarenzone; - het verlaten van het schadegebied; - naar binnen vluchten en ramen, deuren en ventilatieopeningen sluiten om daarmee de blootstelling aan toxische gassen te minimaliseren. De mogelijkheden voor zelfredding variëren per scenario. Bij sommige scenario's is er wel tijd om tijdig te vluchten, terwijl bij andere scenario's er geen tijd en vooraf aankondiging is om tijdig uit het schadegebied te vluchten. Naast verschillen per scenario zijn er andere factoren die de mate van zelfredding beïnvloeden. Aanwezigheid van bijvoorbeeld vluchtwegen, mate van voorbereid zijn, het aantal mensen en hun fysieke condities en het al dan niet tijdig geven van duidelijke instructies, zijn belangrijke factoren. Het samenspel van deze factoren kan uiteindelijk worden gemeten door de totale ontruimingstijd te meten en hier eisen aan te stellen. Daadwerkelijk meten is voor nog te ontwikkelen bestemmingsplannen niet mogelijk en methoden om hier goede kwantitatieve inschattingen voor te doen ontbreken. Bij de toetsing zal daarom een niveau lager worden gekeken, zijn de voorwaarden voor een goede zelfredzaamheid aanwezig. In het kader van toetsing van bestemmingsplannen wordt met name gekeken naar de zaken die binnen een plan kunnen wordt geregeld. Wel moet bedacht worden dat dit op zich niet voldoende is om er ook daadwerkelijk voor te zorgen dat slachtoffers door middel van zelfredding worden voorkomen. Daarvoor is het namelijk ook van belang dat de mensen tijdig worden gewaarschuwd en aangezet worden tot ontvluchten. Dit vereist ondermeer snelle detectie, snelle alarmering van de hulpverleningsdiensten, snel handelen van de hulpverleningsdiensten en het beschikbaar hebben van de hiervoor benodigde middelen. Deze zaken zijn niet te regelen binnen een bestemmingsplan, maar zijn wel van belang voor het uiteindelijke effect van zelfredzaamheid. Beheersbaarheid/bestrijdbaarheid Beheersbaarheid richt zich op de inzetbaarheid van de hulpverleningsdiensten en in hoeverre zij in staat zijn om hun taken goed uit te voeren en daarmee verdere ontwikkeling van het schadebeeld kunnen voorkomen. De toetsing (op bestemmingsplanniveau) dient zich vooral te richten op de invloeden per locatie, zodat bij toetsing van nieuwe ontwikkelingen kan worden nagegaan of de randvoorwaarden en omgevingscondities voor de hulpverlening akkoord zijn. Locatie-specifieke aspecten voor de hulpverlening, die van belang zijn voor de inzet van de hulpverleningsdiensten zijn: bereikbaarheid; opstelmogelijkheden; inzetbaarheid van middelen (zowel repressief als preventief); hulpverleningscapaciteit. De criteria voor de toetsing van het externe veiligheidsniveau kunnen, met uitzondering van het plaatsgebonden risico, niet geheel los van elkaar worden gezien, aangezien er tussen de verschillende criteria verbanden zijn. Het plaatsgebonden risico staat voor het risico op een bepaalde plaats. Aanwezigheid van personen speelt hierbij geen rol. Om deze reden hebben zelfredzaamheid en beheersbaarheid/bestrijdbaarheid ook geen invloed. Deze worden niet meegenomen bij de bepaling van het plaatsgebonden risico. Het groepsrisico wordt bepaald door de kansen op de scenario's en het aantal dodelijke slachtoffers dat bij de scenario's kan optreden. Zelfredzaamheid en hulpverlening zullen het aantal slachtoffers verlagen. Goede voorzieningen en maatregelen ten behoeve van de zelfredzaamheid kunnen er toe leiden dat mensen zichzelf tijdig kunnen redden of de ernst van hun verwondingen kunnen beperken. Door het ontbreken van voldoende rekenmodellen kan het effect van zelfredzaamheid niet altijd worden gekwantificeerd (en zichtbaar worden gemaakt in het groepsrisico). Zelfredzaamheid zal het resteffect verkleinen. Ook een snelle en effectieve hulpverlening kan escalatie van een calamiteit voorkomen (bijvoorbeeld koelen van een LPG-wagon waardoor een warme BLEVE wordt voorkomen). Hierdoor verlaagt het groepsrisico en neemt de zelfredzaamheid toe. Als de maatregelen ook daadwerkelijk effectief zijn, wordt het resteffect ook lager. Ondanks dat er deels overlap of een duidelijke relatie tussen de criteria onderling is, geven ze ieder voor zich extra informatie over de veiligheidssituatie, kansen, gevolgen, aantal doden, gewonden, materiële schade, hulpbehoefte m.b.t. inzet hulpverleningsdiensten en inzetmogelijkheden van de hulpverleningsdiensten. Om die reden zijn ze allemaal van belang in de beoordeling van de veiligheid.
30
In de verantwoording dient daarom naar alle criteria te worden gekeken. De status van de criteria is daarbij echter niet hetzelfde. Het PR geldt als harde norm, waaraan moet worden voldaan. Voor het GR is een oriëntatiewaarde vastgesteld. Voor zelfredzaamheid en beheersbaarheid / bestrijdbaarheid zijn geen richtwaarden vastgesteld. Ook om de effectiviteit van verschillende maatregelen aan te tonen is het van belang om alle criteria in beschouwing te nemen. Bij alleen hantering van het PR en GR kan namelijk het effect van sommige maatregelen niet worden aangetoond, terwijl deze wel degelijk van invloed zijn op criteria als beheersbaarheid / bestrijdbaarheid. Brandwerende gevels en splinterwerend glas dragen bij aan de reductie van de materiële schade en het aantal gewonden. Het heeft echter niet of nauwelijks effect op het PR en GR. In het kader van ALARA moet ook naar zelfredzaamheid en hulpverlening / beheersbaarheid / bestrijdbaarheid worden gekeken als er geen kwetsbare bestemmingen binnen de risicocontour zijn gelegen of wanneer de oriëntatiewaarde van het groepsrisico niet wordt overschreden. Ten aanzien van de transportgegevens is in de huidige situatie uitgegaan van realisatiecijfers 2001. Voor de toekomstige situatie is uitgegaan van de beleidsvrije marktprognoses van ProRail d.d. december 2003. Dit leidt voor het PR ertoe dat in de huidige situatie sprake is van een risicocontour, maar dat binnen deze contour geen (beperkt) kwetsbare objecten zijn gelegen. Voor de toekomstige situatie is er sprake van een risicocontour die binnen de sporenbundel blijft, hetgeen met name wordt veroorzaakt door het ontzien van de Brabantroute met de ingebruikname van de Betuweroute. Uit de berekening van het GR blijkt dat er in de huidige situatie sprake is van een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het GR. In de toekomstige situatie daalt deze waarde, maar blijft er sprake van een lichte overschrijding van de oriëntatiewaarde. Dus ondanks de herontwikkeling van het plangebied, waarbij een aanzienlijke hoeveelheid bebouwing en daarmee mensen aan het gebied wordt toegevoegd, neemt het GR af. Dit wordt, net als bij het PR, met name veroorzaakt door de ingebruikname van de Betuweroute. Verder biedt de stedenbouwkundige opzet van het plan mogelijkheden om het GR lager te doen zijn, door aan de zijde van het spoor een eerstelijns bebouwing van kantoren (niet of beperkt kwetsbare bestemmingen) te realiseren. Deze eerstelijns bebouwing kan een buffer vormen tussen het spoor en de kwetsbare bestemmingen en zo een afschermende werking hebben. In het algemeen is ontruiming van een kantoor makkelijker te realiseren en is kantoorpersoneel meer zelfredzaam. Naast de voorschriften over (externe) veiligheid, opgenomen in het Bouwbesluit en de Gemeentelijke bouwverordening, zijn in het bestemmingsplan Stationskwartier ook een aantal zaken vastgelegd. Een voorbeeld hiervan is het vastleggen van de m2 functies per bebouwingsvlak waaruit de gemiddelde bezettingsgraad kan worden afgeleid. Verder is er ten behoeve van de ontwikkeling van het Stationskwartier een analyse gemaakt van de mogelijke maatregelen die, gericht op de potentiële gevolgen van een ongeval met gevaarlijke stoffen op het spoor, de veiligheid van bewoners, kantoorpersoneel, reizigers en andere aanwezigen moeten verbeteren. Hieruit blijkt dat veel maatregelen ter beperking van het aantal slachtoffers als gevolg van een calamiteit wenselijk zijn, maar juridisch niet afdwingbaar. Desondanks zijn er bij de grootste functie in het plangebied, de nieuwe OV-terminal, aanvullende maatregelen getroffen. Enerzijds omdat hier de meeste mensen aanwezig zullen zijn, maar anderzijds ook om vanuit deze deels publieke functie een voorbeeldfunctie uit te laten gaan. Voorbeelden van deze maatregelen zijn: reservering van opstellocaties voor hulpverleningsvoertuigen; afzonderlijke brandweeringangen, waardoor de ontruimingsroute voor het publiek en de aanvalsroute van de brandweer elkaar niet belemmeren; afstand van de treinperrons tot de genoemde opstellocaties bedraagt maximaal 100 meter; aanwezigheid van een primaire bluswatervoorziening met een capaciteit van 4 x 90 m3/uur gedurende 4 uur; vluchtwegen zijn zodanig dat de totale ontruimingstijd maximaal 15 minuten bedraagt; aanwezigheid van een primaire bluswatervoorziening langs de sporen met een capaciteit van ten minste 360 m3/uur gedurende minimaal 4 uur en een aansluiting om de 80 meter; op elk treinperron is een voor de brandweer toegankelijke opslagruimte aanwezig voor de opslag van twee oscillerende waterkanonnen. In de planregels zijn de ruimtelijk relevante elementen van deze maatregelen nader juridisch vastgelegd. Omdat op voorhand niet aangegeven kan worden hoe bouwplannen, vluchtroutes en andere zaken zullen worden en hoe ze ten opzichte van elkaar zijn gesitueerd, wordt aan het College de bevoegdheid gegeven nadere eisen te stellen met betrekking tot bouwkundige aspecten. Ter verkleining van het risico ten gevolge van transport van gevaarlijke stoffen per spoor blijft de
31
gemeente Breda de Europese, landelijke en provinciale ontwikkelingen nauwgezet volgen. Komen uit deze ontwikkelingen maatregelen die maatschappelijk en financieel verantwoord zijn, zullen deze worden doorgevoerd. Buisleidingen In (de nabijheid) van het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig welke vallen onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). De nabij gelegen hoge druk aardgasleiding (Z 520-01) is in 2011 buiten gebruik gesteld en kan derhalve buiten beschouwing worden gelaten. Inrichtingen In of in de nabijheid van het plangebied zijn meerdere bedrijven aanwezig die vallen onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) twee LPG tankstations aanwezig namelijk: Shell Krogterijen, Backer en Ruebweg 2. Texaco, Nieuwe Kadijk 25. Daarnaast is ook het bedrijf Nemijtek Vrieshuizen BV gelegen in het plangebied aan de Veilingkade 4. Nemijtek heeft ammoniakkoelinstallaties en valt onder de werkingssfeer van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Nemijtek heeft echter geen PR 10-6 contouren en geen invloedsgebied. Texaco,Nieuwe Kadijk 25. Nabij het plangebied aan de Nieuwe Kadijk 25 het LPG tankstation Texaco, waarvan het invloedsgebied over het plangebied reikt. Binnen dit deel van het plangebied is echter geen bebouwing aanwezig. Het plangebied heeft derhalve geen bijdrage aan het groepsrisico. Er wordt dan ook niet nader op ingegaan. Shell Krogterijen, Backer en Ruebweg 2. Zoals hierboven al is vermeld is nabij het plangebied het LPG tankstation Shell Krogterijen gelegen waarvan het invloedsgebied over het plangebied reikt. Dit bedrijf valt onder de werkingssfeer van het Bevi. Plaatsgebonden risico. Voor de PR-contour (10-6 per jaar contour) bij LPG-tankstations zijn in het Bevi vaste afstanden genoemd waarbinnen geen kwetsbare bestemmingen aanwezig mogen zijn. Voor het onderhavige tankstation, is een reservoir van 20 m3 aanwezig en is de doorzet van LPG is begrensd tot ten hoogste 1.000 m3 per jaar. De volgende afstanden gelden ten aanzien van: het LPG vulpunt, 35 meter (getoetst aan een bestaande situatie), het LPG vulpunt, 45 meter (getoetst aan een nieuwe situatie); het ondergronds LPG reservoir, 25 meter; de LPG afleverzuil, 15 meter. Het plangebied is gelegen buiten de bovengenoemde PR 10-6 per jaar contouren. Dat betekent dat wat deze contouren betreft er aan de normstelling wordt voldaan. Groepsrisico. De invloedsgebieden waarbinnen het groepsrisico moet worden verantwoord, zijn 150 meter vanaf het LPG reservoir en het LPG vulpunt. Het plangebied is voor een klein deel gelegen binnen deze invloedsgebieden. De bestemming is ‘bedrijventerrein’. Door adviesbureau DHV BV is in januari 2012 een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd in verband met de tijdelijke vestiging van een AH-supermarkt op deze locatie gelegen binnen de invloedsgebieden. Uit de analyse/berekening blijkt dat het groepsrisico door de vestiging van het AH-supermarkt de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico licht toeneemt maar niet wordt overschreden. In het onderhavige plan wordt de oorspronkelijke bestemming ‘bedrijventerrein’ weer opgenomen. Dit betekent dat, ten opzichte van een supermarkt, het aantal aanwezige personen zal afnemen. Hierdoor zal het groepsrisico alleen maar afnemen. Verantwoording van het groepsrisico Bevi.
32
a. de aanwezige en de te verwachten dichtheid van personen in het invloedsgebied. Ten behoeve van de vestiging van een tijdelijke supermarkt is er een groepsrisico berekening uitgevoerd. De oriëntatiewaarde werd niet overschreden. De huidige bestemming luidt “bedrijventerrein”. Ten opzichte van een supermarkt zal het aantal aanwezigen verminderen. b. het groepsrisico op het tijdstip waarop dat besluit wordt vastgesteld en de bijdrage van de in dat besluit toegelaten kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico, vergeleken met de kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–7 per jaar en met de kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers van ten hoogste 10–9 per jaar. Zie hierboven onder a. c. indien mogelijk, de maatregelen ter beperking van het groepsrisico. In de omgevings(milieu)vergunning van het LPG tankstation is opgenomen dat er enkel LPG mag worden gelost in de periode gelegen tussen 21.00 en 09.00 uur. Het is aannemelijk dat het aantal aanwezigen (medewerkers) in een toekomstig bedrijf in de nachtperiode minder zal zijn dan overdag. d. indien mogelijk, de maatregelen ter beperking van het groepsrisico; Het groepsrisico is door toepassing van een hittewerende coating op de LPG tankauto’s, de verbeterde losslang en de venstertijden al beperkt. e. de voorschriften ter beperking van het groepsrisico die het bevoegd gezag voornemens is te verbinden. De venstertijden zijn al opgenomen in de omgevings(milieu)vergunning van het LPG tankstation. Er mag enkel LPG worden afgeleverd in de nachtperiode. f. de voor- en nadelen van andere mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico; Het betreft een overwegend conserverend bestemmingsplan. Voor de locatie hoek Crogtdijk-Konijnenbergweg is voor een periode van 4 jaar eerder vrijstelling verleend voor de vestiging van een supermarkt.Deze vestiging is tijdelijk. In dit bestemmingsplan wordt de bestemming van vóór de vrijstelling gecontinueerd. g. de mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen tot beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst; Geen. Garden Life Style / El Blanco, Belcrumweg 34/36. In het pand aan de Belcrumweg 34/36, gelegen in het plangebied wordt in de eindejaarsperiode consumentenvuurwerk opgeslagen en verkocht. Deze activiteit valt onder de werkingssfeer van het Vuurwerkbesluit. Het Bevi is niet van toepassing op dergelijke verkooppunten. Het Vuurwerkbesluit kent een effectgerichte benadering. Dit betekent dat de veiligheidscontouren binnen de inrichtingsgrens zijn gelegen. Bij een incident zijn er dus geen effecten buiten de inrichtingsgrens te verwachten.Deze bedrijven worden dan ook niet aangemerkt als risicobedrijven. Advies regionale brandweer Overeenkomstig het (ontwerp-)Besluit transportroutes externe veiligheid en het Besluit externe veiligheid inrichtingen zal de regionale brandweer in de gelegenheid worden gesteld om advies uit te brengen in verband met het groepsrisico en de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval alsmede hulpverlening en zelfredzaamheid.
5.10 Duurzaamheid Breda kiest voor een duurzame ontwikkeling tot het niveau van een CO2 neutrale stad in 2044. In het uitvoeringsprogramma Klimaatbeleid 2009-2012 zijn de volgende doelstellingen opgenomen: In 2015 is in Breda voor 25% van dit doel gerealiseerd De energie komt uit energiebronnen die niet opraken, zoals zon, wind, water, biomassa en aardwarmte.
33
De maatregelen die hiervoor worden genomen zorgen voor een duurzame energiehuishouding. De voorkeurvolgorde voor maatregelen is volgens de “trias energetica”: beperken energieverbruik; toepassen duurzame energiebronnen; efficiënt gebruik van fossiele brandstoffen. Een duurzame ontwikkeling stelt eisen aan het energiegebruik en de energiebronnen van de locatie. In de milieuvisie is de volgende doelstelling opgenomen: In 2015 is Breda een eind op weg een energieneutrale stad te worden. Dit is een stad waarin de energievraag drastisch is afgenomen. De energie die nog nodig is, komt uit energiebronnen die niet opraken, zoals zon, wind, water, biomassa en aardwarmte. Tevens moet duurzaamheid worden geborgd door gebouwen geschikt te maken voor toekomstige energievoorzieningen. Het borgen van duurzaamheid kan door: Compacte bouwvorm en goede isolatie, oriëntatie op de zon etc. Ruimte in een gebouw reserveren voor installaties en nieuwe technieken zoals warmtepomp en zonnecellen. Ruimte in een gebied reserveren voor collectieve installaties om duurzame energie op te wekken. flexibele energie-infrastructuur aanleggen die eenvoudig is aan te passen aan nieuwe eneregiebronnen etc. (al in ontwerpfase). Duurzaam utiliteitsbouw Het bestaande wettelijke kader (Bouwbesluit en bestemmingsplan) dient volledig te worden benut. Bij een duurzaam gebouw gaat het erom dat het aantal nadelige milieueffecten in alle bouwfasen zoveel mogelijk beperkt worden door: verantwoord materiaalgebruik, energiezuinigheid, gezond binnenmilieu, maar ook afvalpreventie. Dit is het best te realiseren volgens de "drie-stappen-strategie": 1. Voorkom onnodig gebruik van energie, water, materialen en het produceren van afval. 2. Gebruik duurzame/hernieuwbare bronnen zoals zon, wind, regen en hergebruik afval. 3. Gebruik de niet duurzame bronnen verstandig en verwerk afval verstandig. Een voldoende duurzaam gebouw voldoet aan de vaste maatregelen uit het Nationaal Pakket Duurzaam Bouwen Utiliteitsbouw, en gestreefd wordt naar een gebouw met een energieprestatiecoëfficiënt (EPC) van tenminste 10% onder de norm van het Bouwbesluit. Dit bevat onder meer een aantal 'vaste' maatregelen. Deze hebben een onbetwist milieuvoordeel, zijn algemeen toepasbaar in alle bouwwerken en hebben geen of zeer beperkte meerkosten tot gevolg. Daarnaast zijn er variabele maatregelen; deze hebben een onbetwist milieuvoordeel, maar kunnen niet altijd worden toegepast als gevolg van hogere kosten of de specifieke situatie van een project. Marktpartijen in Breda worden uitgedaagd en gestimuleerd om vooral zelf het initiatief te nemen om projecten te ontwikkelen die als een voorbeeld kunnen dienen. Dit kan gerealiseerd worden door aanvullende maatregelen uit het Nationaal Pakket Utiliteitsbouw te kiezen. Voorbeelden zijn te vinden op het DUBO Register Utiliteitsbouw: www.duboregister.nl. Kansrijke energieopties zijn o.a. warmtepompsystemen . Ook kan een gebouw worden doorgerekend met GPR en GreenCalc, zie ook www.greencalc.com. De milieubelasting van een gebouw kan worden uitgedrukt in een getal, waardoor deze meetbaar wordt en projecten onderling vergelijkbaar worden. Een energielabel is verplicht voor onder andere niet industriële gebouwen en voor gebouwen waar geen EPC geldt: De europese richtlijn Energieprestatie voor Gebouwen EPDB 2002/91/eg stelt dat voor elk gebouw bij verandering van huurder of eigenaar transparantie over de energietische kwaliteit gegeven moet worden (Energiecertificaat, energie index en energielabel). Bij nieuwe gebouwen van meer dan 1000 m2 moet er een studie gemaakt worden van de haalbaarheid van energiezuinige en duurzame energiesystemen (technische en economische haalbaarheid van systemen als warmtekrachtkoppeling , warmtepompen, biomassa, zonne-energie etc.). Het besluit aanleg energie-infrastructuur geeft aan dat voor gebieden waarin projecten voor de bouw of vernieuwing van ten minste 500 woningen of woningequivalenten worden ontwikkeld men een energiescan kan vragen.
34
Om de duurzaamheid te borgen voor de toekomst is monitoring en parkmanagement een goede optie. Hiermee blijven behaalde resultaten geborgd en kan men periodiek nagaan van nieuwe mogelijkheden om de duurzaamheid te behouden of verder uit te bouwen. Het instrument "Milieubarometer" biedt voor monitoring goede mogelijkheden en wordt binnen Breda frequent toegepast, ondersteund door de gemeente.
5.10 Duurzaamheid Breda kiest voor een duurzame ontwikkeling tot het niveau van een CO2 neutrale stad in 2044. In het uitvoeringsprogramma Klimaatbeleid 2009-2012 zijn de volgende doelstellingen opgenomen: In 2015 is in Breda voor 25% van dit doel gerealiseerd De energie komt uit energiebronnen die niet opraken, zoals zon, wind, water, biomassa en aardwarmte. De maatregelen die hiervoor worden genomen zorgen voor een duurzame energiehuishouding. De voorkeurvolgorde voor maatregelen is volgens de “trias energetica”: beperken energieverbruik; toepassen duurzame energiebronnen; efficiënt gebruik van fossiele brandstoffen. Een duurzame ontwikkeling stelt eisen aan het energiegebruik en de energiebronnen van de locatie. In de milieuvisie is de volgende doelstelling opgenomen: In 2015 is Breda een eind op weg een energieneutrale stad te worden. Dit is een stad waarin de energievraag drastisch is afgenomen. De energie die nog nodig is, komt uit energiebronnen die niet opraken, zoals zon, wind, water, biomassa en aardwarmte. Tevens moet duurzaamheid worden geborgd door gebouwen geschikt te maken voor toekomstige energievoorzieningen. Het borgen van duurzaamheid kan door: Compacte bouwvorm en goede isolatie, oriëntatie op de zon etc. Ruimte in een gebouw reserveren voor installaties en nieuwe technieken zoals warmtepomp en zonnecellen. Ruimte in een gebied reserveren voor collectieve installaties om duurzame energie op te wekken. flexibele energie-infrastructuur aanleggen die eenvoudig is aan te passen aan nieuwe eneregiebronnen etc. (al in ontwerpfase). Duurzaam utiliteitsbouw Het bestaande wettelijke kader (Bouwbesluit en bestemmingsplan) dient volledig te worden benut. Bij een duurzaam gebouw gaat het erom dat het aantal nadelige milieueffecten in alle bouwfasen zoveel mogelijk beperkt worden door: verantwoord materiaalgebruik, energiezuinigheid, gezond binnenmilieu, maar ook afvalpreventie. Dit is het best te realiseren volgens de "drie-stappen-strategie": 1. Voorkom onnodig gebruik van energie, water, materialen en het produceren van afval. 2. Gebruik duurzame/hernieuwbare bronnen zoals zon, wind, regen en hergebruik afval. 3. Gebruik de niet duurzame bronnen verstandig en verwerk afval verstandig. Een voldoende duurzaam gebouw voldoet aan de vaste maatregelen uit het Nationaal Pakket Duurzaam Bouwen Utiliteitsbouw, en gestreefd wordt naar een gebouw met een energieprestatiecoëfficiënt (EPC) van tenminste 10% onder de norm van het Bouwbesluit. Dit bevat onder meer een aantal 'vaste' maatregelen. Deze hebben een onbetwist milieuvoordeel, zijn algemeen toepasbaar in alle bouwwerken en hebben geen of zeer beperkte meerkosten tot gevolg. Daarnaast zijn er variabele maatregelen; deze hebben een onbetwist milieuvoordeel, maar kunnen niet altijd worden toegepast als gevolg van hogere kosten of de specifieke situatie van een project. Marktpartijen in Breda worden uitgedaagd en gestimuleerd om vooral zelf het initiatief te nemen om projecten te ontwikkelen die als een voorbeeld kunnen dienen. Dit kan gerealiseerd worden door aanvullende maatregelen uit het Nationaal Pakket Utiliteitsbouw te kiezen. Voorbeelden zijn te vinden op het DUBO Register Utiliteitsbouw: www.duboregister.nl. Kansrijke energieopties zijn o.a. warmtepompsystemen .
35
Ook kan een gebouw worden doorgerekend met GPR en GreenCalc, zie ook www.greencalc.com. De milieubelasting van een gebouw kan worden uitgedrukt in een getal, waardoor deze meetbaar wordt en projecten onderling vergelijkbaar worden. Een energielabel is verplicht voor onder andere niet industriële gebouwen en voor gebouwen waar geen EPC geldt: De europese richtlijn Energieprestatie voor Gebouwen EPDB 2002/91/eg stelt dat voor elk gebouw bij verandering van huurder of eigenaar transparantie over de energietische kwaliteit gegeven moet worden (Energiecertificaat, energie index en energielabel). Bij nieuwe gebouwen van meer dan 1000 m2 moet er een studie gemaakt worden van de haalbaarheid van energiezuinige en duurzame energiesystemen (technische en economische haalbaarheid van systemen als warmtekrachtkoppeling , warmtepompen, biomassa, zonne-energie etc.). Het besluit aanleg energie-infrastructuur geeft aan dat voor gebieden waarin projecten voor de bouw of vernieuwing van ten minste 500 woningen of woningequivalenten worden ontwikkeld men een energiescan kan vragen. Om de duurzaamheid te borgen voor de toekomst is monitoring en parkmanagement een goede optie. Hiermee blijven behaalde resultaten geborgd en kan men periodiek nagaan van nieuwe mogelijkheden om de duurzaamheid te behouden of verder uit te bouwen. Het instrument "Milieubarometer" biedt voor monitoring goede mogelijkheden en wordt binnen Breda frequent toegepast, ondersteund door de gemeente.
36
HOOFDSTUK 6 Juridische planbeschrijving 6.1 Inleiding In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de aanwezige karakteristieken en waarden van het plangebied. Om deze waarden daadwerkelijk te kunnen behouden, dienen deze - voor zover ruimtelijk relevant en mogelijk - juridisch vertaald te worden. Het aangewezen planologische instrument hiervoor is het bestemmingsplan. In navolgende paragrafen komt de juridische planbeschrijving aan bod, waarbij allereerst de hoofdopzet van het bestemmingsplan wordt beschreven en daarna de inleidende regels en de bestemmingsregels aan bod komen.
6.2 Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 6.2.1 Hoofdopzet Het bestemmingsplan bestaat uit planregels, een verbeelding, vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De verbeelding heeft de rol van visualisering van de bestemmingen. De planregels regelen hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. De bestemmingen zijn zo opgenomen dat voldoende rechtszekerheid bestaat voor omwonenden en andere gebruikers van het gebied en de omliggende gebieden. In de toelichting is gemotiveerd waarom sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In Nederland zijn regels vastgesteld voor de naamgeving, de opbouw van de planregels en hoe deze worden verbeeld. Dit wordt de zogenoemde Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) genoemd. Dit alles om alle bestemmingsplannen in Nederland beter te kunnen vergelijken en ze ook digitaal uitwisselbaar te maken. Per 1 januari 2010 is deze digitalisering verplicht. Onderhavig bestemmingsplan is opgesteld volgens deze landelijke richtlijnen en standaarden.
6.2.2 Indeling De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken, te weten: Inleidende regels; Bestemmingsregels; Algemene regels; Overgangs- en slotregels. Deze volgorde is gebaseerd op in indeling zoals deze is voorgeschreven in de SVBP. In hoofdstuk 1 ('Inleidende regels') worden de in het bestemmingsplan voorkomende begrippen beschreven, die voor de leesbaarheid en de uitleg van het plan van belang zijn. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Daarnaast staat in dit hoofdstuk de wijze van meten, die aangeeft hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden. In het volgende hoofdstuk ('Bestemmingsregels') wordt ingegaan op de bestemmingen en hun gebruik (zie paragraaf 6.3). Daarna volgt het hoofdstuk ('Algemene regels') waar wordt ingegaan op de algemene regels, zoals algemene ontheffingsregels, algemene wijzigingsregels en procedureregels die op vrijwel alle bestemmingen van toepassing zijn. Hoofdstuk 4 ('Overgangs- en slotregels') gaat in op het overgangsrecht voor bestaand gebruik en bouwwerken en de citeertitel van het plan, zoals die overgenomen moeten worden uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
6.2.3 Voorliggend bestemmingsplan De basis van het bestemmingsplan is de bestaande ruimtelijke en functionele structuur van de wijk. Voor het bestemmingsplan wordt gestreefd naar het beschermen van de aanwezige ruimtelijke en functionele kwaliteiten aan de ene kant en naar voldoende flexibiliteit aan de andere kant. Ontwikkelingen die zich binnen deze planperiode voordoen, zullen in samenhang met de mogelijkheden van deze fysieke structuur plaats moeten vinden. Voorkomen moet worden dat voor iedere functiewijziging, welke niet op ruimtelijke bezwaren stuit, een ontheffing dan wel een wijziging van het bestemmingsplan moet worden doorlopen. Het plangebied kan daarom in juridisch-planologisch opzicht worden opgevat als een overwegend geconsolideerd gebied, waarbij enkele ontwikkelingen mogelijk zijn.
37
6.3 Bestemmingen In de voorgaande hoofdstukken is aangegeven dat er in de wijk geen ruimte is voor het plegen van nieuwbouw van woningen of andere gebouwen. Er zijn evenmin locaties waar het zeker is dat op afzienbare termijn de functie zal vervallen en waar herontwikkeling gepleegd kan worden. Toch wil dit niet zeggen dat de wijk altijd zo zal blijven en dat er geen veranderingen zullen plaatsvinden. Binnen de regels is altijd verandering, vernieuwing en aanpassing van de bestaande bebouwing mogelijk. Ook is denkbaar dat gebouwen hun huidige functie verliezen en voor herontwikkeling in aanmerking komen. Mocht zich een dergelijke situatie voordoen, dan kan daaraan, indien het in het licht van een goede ruimtelijke ordening wenselijk is, medewerking worden verleend. Dit kan door middel van bijvoorbeeld een bestemmingsplanherziening. In dit bestemmingsplan komen de volgende bestemmingen voor: Bedrijf (artikel 3) Verspreid in het plangebied liggen twee bedrijven. De bebouwing dient binnen het aangegeven bouwvlak gebouwd te worden. De bouwhoogte en het bebouwingspercentage is op basis van de aanwezige bebouwing vastgelegd. Vanwege de ligging te midden van woningen zijn bedrijven in de categorieën 1 en 2 toegestaan. Tevens zijn de grotere nutsinstallaties met een aanduiding 'nutsvoorziening' binnen deze bestemming opgenomen. Andere kleinschalige meet- en regelkasten zijn binnen de andere bestemmingen mogelijk gemaakt en niet afzonderlijk aangeduid. Bedrijventerrein (artikel 4) Deze bestemming is gegeven aan de bedrijfspercelen rond de Belcrumhaven. Hoewel op termijn voorzien is dat deze terreinen transformeren naar een ander gebruik, is in deze tussentijd een adequate bedrijfsbestemming noodzakelijk voor het functioneren van de gevestigde bedrijven of de zich tijdelijke vestigende bedrijvigheid. Binnen de bestemming is permanente vestiging van bedrijven toegestaan. Gezien de ligging aansluitend op het woongebied Belcrum, is een zonering in de toegestane milieucategorieën aangebracht. Hiermee wordt aangesloten op de zonering die reeds in het bestemmingsplan KrogtenZuid was opgenomen. Er wordt verwezen naar de moderne Staat van bedrijven en Inrichtingen. Ten behoeve van het transitiebeheer van de terreinen is de mogelijkheid opgenomen om culturele inititiatieven toe te laten. De bestaande vestiging van Bloos en Elektron zijn als functieaanduiding aangegeven. Voor de initiatieven die samenhangen met Breda Bloeit is een wijzigingsbevoegdheid voor het College opgenomen. Hierdoor kan de planologische inpassing van het concrete initiatief in een "maatwerk"-afweging worden beoordeeld. Detailhandel (artikel 5) Deze bestemming is gegeven aan de twee bestaande supermarkten c.a. aan de Belcrumweg. Er is niet voorzien in uitbreidingsruimte voor de vestigingen. Gemengd (artikel 6) Voor divers hoekpanden aan de speelhuislaan en elders in de Belcrum geldt de bestemming 'Gemengd'. Hierbinnen zijn de volgende functies toegestaan: kleinschalige bedrijvigheid, detailhandel, dienstverlening, (para-)medische voorzieningen en wonen. Daar waar een horecavestiging is gevestigd, is dat aangeduid. Nieuwe horecavestigingen zijn niet toegestaan. Oveeenkomstig de karakteristiek van de Belcrum is de woonfunctie enkel op de etages toegestaan en is woningvermeerdering is eveneens niet toegestaan. De bestaande supermarkt aan de Belcrumweg is specifiek aangeduid. Nieuwe supermarkten zijn binnen de bestemming niet toegestaan. Groen (artikel 7) Binnen deze bestemming is het openbare groen opgenomen dat een structurele en waardevolle betekenis heeft voor het gebied. Naast het feitelijke groen zijn binnen deze bestemming ook speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen en ondergeschikte verhardingen in de vorm van voet- en fietspaden toegestaan.
38
Bebouwing is uitsluitend toegestaan in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De maximale hoogten voor de verschillende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in de planregels vastgelegd. Horeca (artikel 8) De bestemming 'Horeca' is gegeven aan het hotel aan de Speelhuislaan van Rijckevorselstraat. Binnen de bestemming is een omzetting naar een andere horeca-functie niet toegestaan. Maatschappelijk (artikel 9) De verschillende maatschappelijke voorzieningen in het plangebied zijn bestemd als ‘Maatschappelijk’. Binnen deze bestemming zijn diverse maatschappelijke voorzieningen mogelijk, zoals onderwijs-, zorg- en (kinder)opvangvoorzieningen. Binnen deze bestemming is uitwisselbaarheid van verschillende maatschappelijke voorzieningen mogelijk. De bebouwing dient binnen het aangegeven bouwvlak gebouwd te worden. De bouwregels (bouwhoogte, bebouwingspercentage) zijn grotendeels op basis van de aanwezige bebouwing en de vigerende situatie vastgelegd. Verkeer (artikel 10) Alle wegen en het (verharde) verblijfsgebied binnen het plangebied heeft de bestemming ‘Verkeer’. Verder vallen binnen deze bestemming de openbare ruimten en de groenvoorzieningen die niet worden gerekend tot het structurele groen van het gebied. Binnen deze bestemming is uitwisselbaarheid van verschillende functies in het openbare gebied toegestaan. Ook vallen de aanwezige garageboxen onder deze bestemming. Deze zijn aangeduid met de aanduiding 'garage'. Water (artikel 11) De rivier Mark en de vijver bij de voormalige watertoren zijn bestemd als 'Water'. Bij deze bestemming horen ook de oevers en kades, alsmede andere zaken die direct met de waterhuishoudig te maken hebben. De waterhuishoudkundige belangen zijn dominant. Wonen (artikel 12) Circa de helft van het plangebied bestaat uit woongebied. Binnen de bestemming 'Wonen' zijn de woningen, de tuinen, eventuele achterpaden en andere privé-ruimten begrepen. Centraal binnen deze bestemming staat het behoud van de woonfunctie en het woongenot. De regels zijn er op gericht de bestaande stedenbouwkundige typologie te handhaven. Rooilijnen, oriëntaties en bouwhoogten zorgen voor een heldere definiëring van de openbare ruimte. Het bestemmingsplan bevat planregels voor het behoud, verbouwen en renoveren van de woningen. De planregels bieden ruimte voor het beperkt uitbreiden van de woning aan de achterzijde. Dit sluit aan bij een veel voorkomende wens, welke bovendien niet strijdig is met de bescherming van de karakteristiek van de openbare ruimte of de stedenbouwkundige typologie. In veel gevallen zijn aan- en uitbouwen aanwezig aan de voorzijde. Het betreft hier gebouwen in veel variaties die (veelal) sinds de bouw van de woning aanwezig zijn en als zodanig zijn mee ontworpen. Uitbreiding van de woning op het perceel is, rekeninghoudend met de betreffende bouwregels, mogelijk. Woningvermeerdering is echter niet toegestaan. Onderscheid wordt aangebracht tussen grondgebonden en gestapelde woningen. Binnen de grondgebonden woningen wordt onderscheid gemaakt in verschillende typen om hieraan het bebouwingspercentage per bouwperceel te koppelen. In de begrippen is duidelijk aangegeven wat verstaan wordt onder welk woningtype. Bewoners kunnen op die manier zien onder welk type hun woning valt en welke bouwregels daarbij horen. De goot- en bouwhoogten van de hoofdgebouwen mogen maximaal respectievelijk 7 en 11 meter bedragen, tenzij op de verbeelding anders is aangeduid of als de bestaande maatvoering hoger is. Uitbreiding van het hoofdgebouw met aan- en uitbouwen en bijgebouwen is toegestaan, mits voldaan wordt aan de voorwaarden zoals opgenomen in de planregels. Deze randvoorwaarden zijn vooral gericht op het beschermen van het prettig woonmilieu van de naastgelegen bewoners en het voorkomen van onevenredige aantasting daarvan. Naast de woonfunctie is het uitoefenen van een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit toegestaan in het hoofdgebouw. In de begripsbepaling van ‘aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit is aangegeven wat hieronder verstaan wordt en onder welke voorwaarden deze activiteiten mogelijk zijn. Dergelijke activiteiten in een bijgebouw zijn via een afwijking van de
39
gebruiksregels wel mogelijk als voldaan wordt aan de gestelde randvoorwaarden in de planregels. Deze randvoorwaarden zijn vooral gericht op het beschermen van het prettig woonmilieu van de naastgelegen bewoners en het voorkomen van onevenredige aantasting daarvan. Verder is aangegeven dat het gebruik van een (vrijstaand) bijgebouw als onafhankelijke woonruimte in principe niet is toegestaan. Echter, burgemeester en wethouders kunnen gebruik maken van een binnenplanse ontheffing om dit gebruik bij een aanvraag onder voorwaarden mogelijk te maken. Binnen de Regels is expliciet aangegeven dat kamerverhuur niet is toegstaan. Daarbij zijn bestaande vestigingen vanzelfsprekend wel toegstaan. Ook is verhuur van kamers door een hospita wel toegestaan ("hospita-regeling"), omdat deze vorm van kamerverhuur voor de leefbaarheid van de betrokken straat een aanvaardbaarder vorm is dan verhuur van het gehele pand. Waarde-Archeologie (artikel 13) Bij ruimtelijke inrichting en ontwikkelingen in een gedeelte van het plangebied moet worden gezocht naar beschermings- en inpassingmogelijkheden van eventuele archeologische waarden. De dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie’ is gehanteerd voor de gebieden die conform de archeologische beleidsadvieskaart zijn gekenmerkt als gebieden met een hoge en middelhoge archeologische verwachting. Deze bestemming is erop gericht de archeologische belangen op adequate wijze te beschermen. Bodemingrepen zijn op deze gronden in principe niet toegestaan; als een ingreep dieper gaat dan 0,30 meter onder het maaiveld en een planoppervlak behelsd van 100 m² of meer is een omgevingsvergunning verplicht. Het college van burgemeester en wethouders stelt de bepalingen in de omgevingsvergunning vast. Het principe ‘de verstoorder betaalt’ is van toepassing. Op de gronden met deze dubbelbestemming dient in beginsel een archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden bij dergelijke ingrepen. De resultaten van het onderzoek worden door het bevoegd gezag, in deze de gemeente Breda, middels een selectiebesluit vervolgens vastgesteld. Indien uit onderzoeken blijkt dat geen sprake (meer) is van archeologische waarden of voldoende maatregelen zijn genomen om de archeologische waarden te beschermen, dan is geen omgevingsvergunning noodzakelijk. Hoofdstuk 3 Algemene regels In dit hoofdstuk zijn de gebruikelijke regels ten aanzien van bouwen en gebruiken opgenomen. Tevens zijn in dit hoofdstuk regels opgenomen ten aanzien van de wro-zones 'zoekgebied voor behoud en herstel van de watersystemen' en 'zoekgebied voor ecologische verbindingszone'. Beide zoekgebieden zijn gelegen aan de boorden van de rivier Mark. Bovendien is een Wro-zone opgenomen voor de wijzigingsbevboegdheid voor het Collge van burgemester en wethouders voor het vestigen van culturele voorzieningen in het kader van Breda Broeit. Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels In dit hoofdstuk zijn de gebruikelijke regels opgenomen ten aanzien van de overgangsregels alsmede de citeertitel.
40
HOOFDSTUK 7 Uitvoerbaarheid 7.1 Inleiding Dit hoofdstuk beschrijft de onderdelen die zijn doorlopen voor het zekerstellen van de economische uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan. Indien het bestemmingsplan voorziet in de uitvoering van werken door de gemeente moet de financieel-economische uitvoerbaarheid hiervan worden aangetoond. Er wordt nader ingegaan op de grondexploitatie en de koppeling met het exploitatieplan.
7.2 Toepassing grondexploitatiewet In de Wro is in afdeling 6.4 de regelgeving rondom grondexploitatie (Grexwet) opgenomen. Centrale doelstelling van de Grexwet is om in de situatie van particuliere grondexploitatie te komen tot een verbetering van het gemeentelijke kostenverhaal en de versterking van de gemeentelijke regie bij locatieontwikkeling. In artikel 6.12 van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vast moet stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Bij ruimtelijke besluiten kan het nodig zijn om een exploitatieplan vast te stellen, namelijk bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of een omgevingsvergunning. Om daadwerkelijk na te kunnen gaan of een exploitatieplan noodzakelijk is, dient beoordeeld te worden of er sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening (bro). In dit artikel is omschreven om welke bouwplannen het gaat, namelijk:
de bouw van een of meer woningen; de bouw van een of meer andere hoofdgebouwen; de uitbreiding van een gebouw met ten minste 1.000 m2 bvo of met een of meer woningen; de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor woondoeleinden, mits ten minste 10 woningen worden gerealiseerd; de verbouwing van een of meer aaneengesloten gebouwen die voor andere doeleinden in gebruik of ingericht waren, voor detailhandel, dienstverlening, kantoor of horecadoeleinden, mits de cumulatieve oppervlakte van de nieuwe functies tenminste 1.500 m² bvo bedraagt; de bouw van kassen met een oppervlakte van ten minste 1.000 m² bvo.
Bovendien is een exploitatieplan nodig als locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningcategorieën) gesteld moeten worden en/of het bepalen van een tijdvak of fasering noodzakelijk is. Geen exploitatieplan is nodig indien het verhaal van de kosten van grondexploitatie anderszins verzekerd is én er geen fasering of tijdvak behoeft te worden vastgelegd én geen locatie-eisen (aan openbare ruimte of woningbouwcategorieën) hoeven te worden vastgesteld. Indien de kosten minder dan € 10.000,- bedragen, kan ervoor gekozen worden deze middels andere wijze dan een exploitatieplan te verhalen.
7.3 Financiële haalbaarheid Het onderhavige plan betreft een in hoofdzaak conserverend plan waarbinnen het merendeel van bebouwing reeds aanwezig is. Het beleid is voornamelijk gericht op het handhaven van de huidige situatie in het plangebied en het behouden van de kwaliteiten. In het bestemmingsplan is opgenomen dat niet zonder het voeren van een aparte procedure extra woningen mogen worden gebouwd (woningvermeerdering is uitgesloten). Er bestaat dus geen noodzaak tot het stellen van regels omtrent woningbouwcategorieën. Ook hoeven er geen eisen meer gesteld te worden aan de openbare ruimte omdat deze reeds in zijn geheel is aangelegd. Er hoeven geen kosten verhaald te worden en een exploitatieplan is dus niet nodig. Hetgeen aan uitbreiding nog mogelijk is, zijn geen bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 van het Bro. De kosten voor het opstellen van onderhavig bestemmingsplan zijn geïnitieerd en gefinancierd door de gemeente Breda. Voor de actualisering van bestemmingsplannen zijn financiële middelen
41
beschikbaar gesteld, dit bestemmingsplan wordt daaruit bekostigd. Hiermee wordt het bestemmingsplan uitvoerbaar geacht. Conclusie Er bestaat op basis van het bovenstaande voor het onderhavige bestemmingsplan geen aanleiding tot kostenverhaal middels een exploitatieplan. Gelet op het vorenstaande is er dan ook geen verplichting om tegelijkertijd met dit bestemmingsplan een exploitatieplan op te stellen.
42
HOOFDSTUK 8 Communicatie 8.1 Inleiding In het bestemmingsplanproces bestaan diverse mogelijkheden tot communicatie. De voor dit voorliggende bestemmingsplan relevante communicatie wordt in dit hoofdstuk belicht.
8.2 Programma van Eisen [Type hier uw tekst]
8.3 Procedure 8.3.1 Vooroverleg Er heeft vooroverleg plaatsgevonden. Dit ontwerpbestemmingsplan is opgestuurd naar: 1. (Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant), 2. Waterschap Brabantse Delta, 3. VROM-inspectie Zuid. De reacties van deze instanties worden in deze paragraaf samengevat en beantwoord. De uitkomsten van het overleg worden verwerkt in het bestemmingsplan. Hoewel geen officiële vooroverlegpartner, is het conceptbestemmingsplan ook opgestuurd naar de wijkraad/dorpraad.
8.3.2 Inspraak Gelet op de proceduretijd is voorliggend bestemmingsplan direct als ontwerp ter inzage gelegd, zonder daarbij van tevoren de informele inspraak te raadplegen. Tijdens deze terinzageperiode heeft eenieder de mogelijkheid om te reageren op dit plan.
8.3.3 Zienswijzen Met de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan (voor de duur van zes weken) is de formele vaststellingsprocedure gestart. Gedurende de periode van de terinzagelegging kan iedereen schriftelijk of mondeling zienswijzen tegen het plan inbrengen. De zienswijzen worden samengevat en van commentaar voorzien. Deze zienswijzen zullen worden beoordeeld op het feit of, en zo ja, in hoeverre het ontwerp aanpassing behoeft. Vervolgens zal het college de raad voorstellen het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast te stellen.
8.3.4 Beroep Na vaststelling wordt het plan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk en treedt het plan in werking.
43
Planregels
Pagina 1 van 27
HOOFDSTUK 1 Inleidende regels Artikel 1 Begrippen In deze regels wordt verstaan onder: 1.1 Plan het bestemmingsplan 'Belcrum' van de gemeente Breda; 1.2 Bestemmingsplan de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0758.BP2012018001-0201 met de bijbehorende regels en bijlagen; 1.3 Aan- en uitbouwen een gebouw dat is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar daar wel functioneel onderdeel van uitmaakt; 1.4 Aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit een beroeps- of bedrijfsactiviteit, niet zijnde prostitutie, waarvan de activiteiten in hoofdzaak niet-publieksaantrekkend zijn en die door een bewoner op kleine schaal in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende activiteit een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie; 1.5 Aanduiding een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden; 1.6 Aanduidingsgrens de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft; 1.7 Aaneengebouwde woning een woning, die deel uitmaakt van een blok van meer dan twee woningen, waarvan het hoofdgebouw aan ten minste één zijde aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd; 1.8 Afhaalzaak, traiteur een specifieke vorm van detailhandel waarbij in hoofdzaak kant- en klaarmaaltijden en kleine etenswaren alsmede alcoholvrije drank en consumptie-ijs worden verkocht dan wel bezorgd voor directe consumptie anders dan ter plaatse. Deze zaken hanteren de voor detailhandel geldende openingstijden; 1.9 Afhankelijke woonruimte een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de (bedrijfs)woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is; 1.10 Ambachtelijke bedrijvigheid het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken of herstellen en het installeren van goederen die verband houden met het ambacht; 1.11 Atelier werkplaats in het bijzonder voor kunstenaars waarbij tevens kunstwerken tentoongesteld en verkocht kunnen worden; 1.12 Archeologische waarden waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning of grondgebruik daarin, en die als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen;
Pagina 2 van 27
1.13 Bebouwing één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde; 1.14 Bed & breakfast een voorziening gevestigd in een (bedrijfs)woning of een bijgebouw bij die woning en gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een recreatief en veelal kortdurend nachtverblijf met het serveren van ontbijt, waarbij de bedrijfsvoering wordt gerund door de bewoners van de desbetreffende woning en/of bijgebouw. De voorwaarden waaronder dit is toegestaan (maximum aantal bedden en/of kamers) wordt in de afzonderlijke bestemmingsplannen geregeld; 1.15 Bedrijfsgebouw een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf; 1.16 Bedrijfsmatige activiteit de in bijlage 1 opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten (ontleend aan de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering) genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte hinder en omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend; 1.17 Bedrijfsvloeroppervlakte de totale oppervlakte van de voor bedrijfsuitoefening benodigde bedrijfsruimte, inclusief de verkoopvloeroppervlakte, opslag- en administratieruimten en dergelijke; 1.18 Bedrijfs- of dienstwoning een woning in of bij een (bedrijfs)gebouw of op een bedrijventerrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is; 1.19 Begane grond de bouwlaag van een gebouw, die rechtstreeks ontsloten wordt vanaf het straatniveau; 1.20 Belwinkel elke ruimte voor het bedrijfsmatig aan het publiek gelegenheid bieden tot het voeren van telefoongesprekken, al dan niet in daarvoor bestemde belcabines, waaronder mede begrepen het verzenden van faxen en het toegang bieden tot het internet al dan niet in combinatie met de verkoop van telefoons of accessoires voor telefoons; 1.21 Bestaande situatie (bebouwing en gebruik) legale bouwwerken die aanwezig of in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, dan wel bouwwerken zoals die mogen worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip verleende vergunning; het legale gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan. 1.22 Bestemmingsgrens de grens van een bestemmingsvlak; 1.23 Bevi-inrichting bedrijven zoals bedoeld in artikel 2, lid 1, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi); 1.24 Bevoegd gezag bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; 1.25 Bijbehorend bouwwerk uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak; 1.26 Bestemmingsvlak een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
Pagina 3 van 27
1.27 Bijgebouw een al dan niet vrijstaand gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; 1.28 Bouwen het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats; 1.29 Bouwgrens de grens van een bouwvlak; 1.30 Bouwlaag een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren (of horizontale balklagen) is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, dakopbouw en zolder; 1.31 Bouwperceel een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten; 1.32 Bouwperceelgrens een grens van een bouwperceel; 1.33 Bouwvlak een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten; 1.34 Bouwwerk elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond; 1.35 Buitenschoolse opvang een bedrijf of stichting gericht op de opvang van kinderen buiten de schooltijden; 1.36 Cultuur en ontspanning voorzieningen gericht op kunst, ontspanning, vrijetijdsbesteding en vermaak, zoals theaters, bioscopen, muziekcentra, musea, ateliers, sauna's, galeries en yogastudio's. Hieronder worden niet verstaan speelautomatenhallen en seksinrichtingen. 1.37 Dagrecreatie een recreatieve activiteit waarbij geen nachtverblijf mogelijk is; 1.38 Dak iedere bovenbeëindiging van een gebouw; 1.39 Dakopbouw een gedeelte van een gebouw, gesitueerd op de bovenste bouwlaag van het gebouw, en ondergeschikt aan het gebouw; 1.40 Detailhandel het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten behoeve van verkoop, verkopen, verhuren en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die deze goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit; 1.41 Detailhandel in niet-dagelijkse artikelen alle artikelen niet behorende tot voeding- en genotmiddelen of persoonlijke verzorgingmiddelen;
Pagina 4 van 27
1.42 Dienstverlening bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaak, schoonheidsinstituut, fotostudio, reisbureau en naar aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen; 1.43 Dove gevel een geluidwerende gevel zonder te openen delen, met uitzondering van openingen die toegang bieden naar niet-geluidgevoelige ruimten. De gevel is zodanig opgebouwd, dat de ruimte aan de buitenzijde van een dergelijke gevel niet als 'buitenruimte' (tuin, terras, balkon) kan worden aangemerkt; 1.44 Evenementen gebeurtenissen, gericht op een groot publiek, met betrekking tot kunst, sport, ontspanning en cultuur; 1.45 Gebouw elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt; 1.46 Geluidsgevoelig object een geluidgevoelig object als bedoeld in de Wet geluidhinder; 1.47 Geluidsgevoelige ruimte een ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van minimaal 11 m2; 1.48 Geluidsluwe gevel een gevel die in beperkte mate door geluid wordt belast en waaraan ten minste één verblijfsruimte met te openen delen - grenst. De gevelbelasting dient voor alle geluidsoorten aan de voorkeursgrenswaarden te voldoen; 1.49 Geschakelde woning een woning, waarvan het hoofdgebouw aan een zijde op de bouwperceelgrens is gebouwd en door middel van aan- of uitbouwen of een aangebouwd bijgebouw geschakeld is met een ander hoofdgebouw op een aangrenzend bouwperceel; 1.50 Gestapelde woning een woning die geheel of gedeeltelijk boven/onder een andere woning is gelegen; 1.51 Groepsrisico het groepsrisico geeft de cumulatieve kansen aan per jaar, dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongeval op een transportroute of als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval plaatsvindt binnen die inrichting, waarbij een gevaarlijke (afval)stof of bestrijdingsmiddel betrokken is; 1.52 Grondgebonden woning woning die rechtstreeks toegankelijk is op het straatniveau en waarvan één van de bouwlagen aansluit op het maaiveld. 1.53 Groothandel het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, danwel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit; 1.54 Groothandel in smart-, grow- en/of headproducten elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, of kweekbenodigdheden (zoals potgrond, meststoffen, bestrijdingsmiddelen, lampen, ventilatiesystemen, waterpompen etc.) ten behoeve van het kweken van planten die psychotrope stoffen bevatten, of benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken of bewerken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of
Pagina 5 van 27
aanwending in de uitoefening van eigen beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en levering van deze stoffen; 1.55 Growshop elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van kweekbenodigdheden (zoals potgrond, meststoffen, bestrijdingsmiddelen, lampen, ventilatiesystemen, waterpompen etc.) ten behoeve van het kweken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze kweekbenodigdheden; 1.56 Headshop elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van benodigdheden ten behoeve van het gebruiken van psychotrope stoffen, of voor het gebruiken of bewerken van planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze benodigdheden; 1.57 Horeca Horeca 1 een zelfstandig winkelondersteunend daghorecabedrijf, gebonden aan de openingstijden zoals die gelden voor detailhandel conform de Winkeltijdenwet en de gemeentelijke regelgeving aangaande winkeltijden, dat in hoofdzaak is gericht op het verstrekken van maaltijden, drank, consumptie-ijs aan winkelend publiek voor consumptie ter plaatse (lunchroom, koffie-/theehuis, ijssalon). Bij deze vorm van horeca dient de aard en omvang van de bedrijfsactiviteit te passen binnen een winkelgebied (centrumgebied), en is zij gebonden aan en/of ondersteunend voor de (winkel)functie van dat gebied, daarbij lettend op de aard en de ligging van de andere gebruiksvormen in en het karakter van het gebied; Horeca 2 een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse (restaurant), met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholhoudende en alcoholvrije dranken; Horeca 3 een combinatie van horeca 2 (restaurant) en horeca 4 (café); Horeca 4 een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het ter plaatse verstrekken en consumeren van dranken, met uitzondering van een seksinrichting (café, bar); Horeca 5 elke voor het publiek, al dan niet tegen betaling toegankelijke lokaliteit, die in belangrijke mate is ingericht of wordt gebruikt voor het dansen en waarin al dan niet dranken voor gebruik ter plaatse worden verstrekt, met uitzondering van een seksinrichting (discotheek, bar-dancing, partycentrum); Horeca 6 een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het bereiden en verstrekken van kleine etenswaren, al dan niet voor consumptie ter plaatse, die snel bereid worden en relatief goedkoop zijn (zoals cafetaria, snackbar, automatiek, fastfoodrestaurant, fastfoodbezorging, fastfoodafhaal, grillroom, shoarma, kebab, pizza-afhaal/-bezorging); Horeca 7 een bedrijf dat is gericht op het bieden van logies (per nacht) met de daarbij behorende voorzieningen zoals een restaurant en vergader- en congresfaciliteiten (hotel). 1.58 Hoekperceel een perceel, gelegen aan twee wegen of aan twee zijden grenst aan het openbaar gebied; 1.59 Hoofdgebouw
Pagina 6 van 27
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie en afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken; 1.60 Kamerverhuur het geheel of nagenoeg geheel verhuren van een woonverblijf aan meer dan één huishouden. Het verhuren van maximaal twee kamers aan maximaal 2 personen wordt niet als kamerverhuur aangemerkt, indien de eigenaar (hospita) in dezelfde woning woont; 1.61 Kantoor een gebouw ten behoeve van een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen; 1.62 Kap de volledige of nagenoeg volledige afdekking van een gebouw met een dakhelling van minimaal 15° en maximaal 75°; 1.63 Kinderdagverblijf een bedrijf of stichting gericht op de opvang van kinderen, niet zijnde buitenschoolse opvang; 1.64 Kinderopvang een bedrijf of stichting gericht op de opvang van kinderen; 1.65 Kwetsbaar object een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde of richtwaarde voor het risico is bepaald, die in acht genomen moet worden; 1.66 Lessenaarsdak een dakvorm waarbij de afdekking van het gehele huis bestaat uit één schuin dakvlak en de afwatering van dit dak plaatsvindt aan één zijde; 1.67 Maatschappelijke voorzieningen voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid (medisch en paramedisch), cultuur, religie, verenigingsleven, onderwijs, openbare orde en veiligheid, kinderdagverblijven, buitenschoolse opvang en peuterspeelzalen en daarmee gelijk te stellen bedrijven of instellingen; 1.68 Mantelzorg het bieden van zorg aan familieleden die hulpbehoevend zijn op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband; 1.69 Nok het snijpunt van twee hellende vlakken; 1.70 Nutsvoorzieningen voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, openbare sanitaire voorzieningen, telefooncellen, collectieve energievoorzieningen (o.a. warmtepompen) en apparatuur voor telecommunicatie; 1.71 Onderbouw een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,2 meter boven het peil is gelegen; 1.72 Ondergeschikte functie een functie waarvoor maximaal 30% van de vloeroppervlakte als zodanig mag worden gebruikt; 1.73 Ondergeschikte horeca het bedrijfsmatig verstrekken van met name niet-alcoholische dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse als ondergeschikte activiteit bij een hoofdfunctie, niet zijnde horeca, waarbij de ondergeschikte horeca-activiteiten passen bij de hoofdfunctie qua uitstraling, dienen ter ondersteuning
Pagina 7 van 27
van de hoofdfunctie en niet zelfstandig worden uitgeoefend en/of toegankelijk zijn los van de hoofdfunctie. 1.74 Patiowoning een geschakelde woning met een omheinde tuin/binnenplaats (patio), waarbij de patio aan minimaal twee (delen van verschillende) zijdes wordt begrensd door de woning zelf. Aan de overige zijdes dient de patio te worden begrensd door een omheining of door aangrenzende (patio)woningen. Een patiowoning bestaat voor het grootste deel uit één bouwlaag. Een eventuele tweede bouwlaag is qua oppervlak kleiner dan het oppervlak van de begane grond en is hoogstens aan één zijde geschakeld met de tweede bouwlaag van een aangrenzende (patio)woning; 1.75 Permanente bewoning bewoning door een of meerdere persoon van een daarvoor bestemd gebouw als hoofdverblijf; 1.76 Plaatsgebonden risico het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar op overlijden van een onbeschermd individu op een bepaalde locatie naar aanleiding van een incident met gevaarlijke stoffen. Voor het PR zijn getalsnormen vastgesteld. Voor nieuwe situaties is de maximale toelaatbare overlijdenskans van een persoon 10-6/jaar (één op een miljoen). Dit betekent dat bij nieuwe situaties de grenswaarde wordt overschreden als zich woningen of andere kwetsbare objecten, zoals opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), tussen de 10-6 risicocontour en de inrichting of transportroute bevinden; 1.77 Productiegebonden detailhandel detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie; 1.78 Prostitutie het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding; 1.79 Recreatief medegebruik een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan; 1.80 Risicovolle inrichting a. een inrichting, als bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Bevi, waarvoor een grenswaarde of richtwaarde voor het plaatsgebonden risico of een risicoafstand moet worden aangehouden dan wel andere inrichtingen, waarvan het plaatsgebonden risico, berekend volgens de op grond van het Bevi vastgestelde regels, hoger is of kan zijn dan 10-6 per jaar; b. of een inrichting waarvoor regels gelden krachtens artikel 8.40 van de Wet milieubeheer; 1.81 Ruimtelijke kwaliteit kwaliteit van een gebied dat bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde; 1.82 Seksinrichting een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/ pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar; 1.83 Smartshop elke ruimte voor het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van synthetische of organische psychotrope stoffen of planten die psychotrope stoffen bevatten, aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroepsof bedrijfsactiviteit, met inbegrip van het uitstallen ten behoeve van verkoop en/of levering van deze stoffen;
Pagina 8 van 27
1.84 Statische opslag opslag van goederen in een gebouw die geen regelmatige verplaatsing behoeven en niet bestemd zijn voor de handel danwel worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf; 1.85 Twee-aaneenwoning een woning, die deel uitmaakt van een blok van twee woningen, waarvan het hoofdgebouw aan één zijde aan het op het aangrenzende bouwperceel gelegen hoofdgebouw is gebouwd; 1.86 Verblijfsrecreatie vormen van recreatie waarbij ook nachtverblijf wordt geboden zoals campings, hotels, pensions en bed & breakfast; 1.87 Verkoopvloeroppervlakte de totale oppervlakte van de voor het publiek toegankelijke en zichtbare winkelruimte, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank; 1.88 Volumineuze detailhandel detailhandel in meubelen, keukens, sanitair, grove bouwmaterialen, auto's, motoren, boten, grootschalige sport- en kampeerartikelen zoals caravans en tenten, bouwmarkten en tuincentra; 1.89 Voorgevel de naar de weg of aan het openbaar gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft van meer dan één naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel, de gevel die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt; 1.90 (Voor)gevelrooilijn a. langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft; b. langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a. bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd: bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg; bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg; 1.91 Vrijstaande woning een woning waarvan het hoofdgebouw losstaat van de zijdelingse bouwperceelgrenzen; 1.92 Winkel een gebouw, dat een ruimte omvat welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor detailhandel; 1.93 Woning een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden; 1.94 Woonunit een te verplaatsen/verwijderen bouwwerk bestaande uit een bouwlaag, alsmede een stacaravan die gelet op de feitelijke omstandigheden als bouwwerk wordt aangemerkt, geschikt en ingericht ten dienste van woon-, dag- of nachtverblijf en ingericht ten behoeve van tijdelijke bewoning; 1.95 Zolder een gedeelte van een gebouw waarvan de vrije hoogte tussen de bovenkant van de vloer en het laagste punt van de onderkant van het dak minder dan 1,20 meter bedraagt;
Pagina 9 van 27
Artikel 2 Wijze van meten Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: 2.1 Afstand tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens van het bouwperceel; 2.2 Bebouwd oppervlak van een bouwperceel de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen; 2.3 Bebouwingspercentage het deel van het bouwperceel uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden; 2.4 Bouwhoogte van een bouwwerk vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen; 2.5 Dakhelling langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak; 2.6 Diepte van een gebouw de lengte van een gebouw gemeten loodrecht vanaf de voorgevel, dan wel vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd; 2.7 Goothoogte van een bouwwerk vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; 2.8 Hoogte van een dakopbouw vanaf de afdekking van de bovenste bouwlaag tot aan het hoogste punt van de dakopbouw; 2.9 Hoogte van een kap vanaf de bovenkant goot, boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel tot aan het hoogste punt van de kap; 2.10 Hoogte van een windturbine vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine; 2.11 Inhoud van een bouwwerk tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen; 2.12 Lessenaarsdak in afwijking van het bepaalde in de leden 2.4 en 2.7 bij een woning met een lessenaarsdak wordt het hoogste punt van het dak aangemerkt als bouwhoogte en het laagste punt van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel als goothoogte; 2.13 Ondergeschikte bouwdelen bij de toepassing van de bouw- en bestemmingsgrenzen worden ondergeschikte bouwdelen, zoals plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken en dergelijke buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouw-, of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt; 2.14 Oppervlakte van een bouwwerk tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk; 2.15 Peil
Pagina 10 van 27
voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; indien het perceel niet direct grenst aan de hoofdtoegang: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld; indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil (NAP); indien op of langs een spoorlijn wordt gebouwd de bovenkant van de spoorstaaf.
Pagina 11 van 27
HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels Artikel 3 Bedrijf 3.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. bedrijven in de milieucategorie 1 en 2 zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels; b. bestaande bedrijven; c. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorzieningen' tevens nutsvoorzieningen; d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' maximaal 1 bedrijfswoning al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit; met daarbij behorend(e): e. groen; f. parkeren; g. verkeer; h. water. met uitzondering van: i. bedrijven welke vallen onder artikel 2.1, lid 3, van het Besluit omgevingsrecht; j. risicovolle bedrijven als bedoeld in artikel 2, lid 1, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen en artikel 1 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen. k. zelfstandige detailhandel; l. zelfstandige kantoren. 3.2 Bouwregels 3.2.1 Algemeen ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)' mag het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan aangegeven; 3.2.2 Gebouwen a. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mogen gebouwen worden gebouwd; b. ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m)' mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan aangegeven. 3.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend achter de voorgevel of het verlengde daarvan worden gebouwd; b. de onder a genoemde bouwwerken mogen, met inachtneming van het bepaalde onder artikel 3.2.1, tegen de bouwperceelgrens worden gebouwd dan wel op een minimale afstand van 1 meter van deze grens; c. de bouwhoogte van de aan-, uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer zijn dan 5 meter. 3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde a. de hoogte van lichtmasten en vlaggenmasten mag maximaal 8 meter bedragen; b. de hoogte van luifels mag maximaal 6 meter bedragen; c. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen; d. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen. 3.3 Afwijken van de bouwregels Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in: a. lid 3.2.2, onder e, ten behoeve van het bouwen op één zijdelingse bouwperceelgrens in verband met het koppelen van twee bedrijfsgebouwen met dien verstande dat: 1. dit vanuit stedebouwkundig oogpunt aanvaardbaar is of noodzakelijk is in verband met de voorgestane ruimtelijke kwaliteit; 2. dit vanuit een oogpunt van de brandveiligheid aanvaardbaar is; 3. het bedrijf blijft voldoen aan het bepaalde in artikel 22.1 ten aanzien van parkeren;
Pagina 12 van 27
3.4 Specifieke gebruiksregels Ten aanzien van het gebruik van de gronden en opstallen is het bepaalde in artikel 17 van toepassing. 3.5 Afwijken van de gebruiksregels Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 17 voor: a. lid 6.1 voor een inrichting, bedrijf of bedrijfsactiviteit die niet vermeld is in bijlage 1 bij deze regels of een activiteit die valt in een hogere milieucategorie dan aangegeven in bijlage 1, maar die naar aard, omvang en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de in deze planregels direct toegelaten activiteiten, met dien verstande dat dit niet geldt voor de vestiging van: 1. detailhandelsbedrijven; 2. zelfstandige kantoren; 3. horecabedrijven; 4. bedrijven welke vallen onder artikel 2.1, lid 3, van het Besluit omgevingsrecht; 5. risicovolle bedrijven als bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;
Artikel 4 Bedrijventerrein 4.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. bedrijven in de milieucategorie 1 tot en met 3 zoals opgenomen in bijlage 1 bij deze regels; a. bedrijven van milieucategorie 1 en 2, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' b. bestaande bedrijven; c. ter plaatse van de aanduiding 'nutsvoorzieningen' tevens voor nutsvoorzieningen; d. ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met LPG' tevens voor het verkopen van motorbrandstoffen met LPG; e. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' maximaal 1 bedrijfswoning per bedrijf, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit; met daarbij behorend(e): f. groen; g. parkeren; h. verkeer; i. water. met uitzondering van: j. bedrijven welke vallen onder artikel 2.1, lid 3, van het Besluit omgevingsrecht; k. risicovolle bedrijven als bedoeld in artikel 2, lid 1, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen en artikel 1 van de Regeling externe veiligheid inrichtingen; l. zelfstandige detailhandel; m. zelfstandige kantoren. 4.2 Bouwregels 4.2.1 Algemeen Ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' mag het bebouwingspercentage niet meer bedragen dan aangegeven; 4.2.2 Gebouwen a. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mogen gebouwen worden gebouwd; b. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse en achterste perceelgrens bedraagt minimaal 1 meter; 4.2.3 Bedrijfswoningen a. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’ mag per bedrijf 1 bedrijfswoning worden gebouwd; b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 meter; c. een bedrijfswoning mag een inhoud hebben van maximaal 750 m³; 4.2.4 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Pagina 13 van 27
a. per bedrijfswoning zijn zowel vrijstaande als aangebouwde bijgebouwen toegestaan tot een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 75 m²; b. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend achter de voorgevel of het verlengde daarvan worden gebouwd; c. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen tegen de bouwperceelgrens worden gebouwd dan wel op een minimale afstand van 1 meter van deze grens; d. de goothoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer zijn dan 3 meter; e. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer zijn dan 5 meter. 4.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde a. de hoogte van lichtmasten en vlaggenmasten mag maximaal 8 meter bedragen; b. de hoogte van luifels mag maximaal 6 meter bedragen; c. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen; d. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen. 4.3 Afwijken van de bouwregels Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in: a. artikel 4.2.2 onder b, ten behoeve van het bouwen op één zijdelingse bouwperceelgrens in verband met het koppelen van twee bedrijfsgebouwen tot een bedrijfspand met dien verstande dat: 1. dit vanuit stedebouwkundig oogpunt aanvaardbaar is of noodzakelijk is in verband met de voorgestane ruimtelijke kwaliteit; 2. dit vanuit een oogpunt van de brandveiligheid aanvaardbaar is; 3. het bedrijf blijft voldoen aan het bepaalde in artikel 22.1 ten aanzien van parkeren; 4.4 Afwijken van de gebruiksregels Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 17 voor: a. lid 6.1 voor een inrichting, bedrijf of bedrijfsactiviteit die niet vermeld is in bijlage 1 bij deze regels of een activiteit die valt in een hogere milieucategorie dan aangegeven in bijlage 1, maar die naar aard, omvang en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de in deze planregels direct toegelaten activiteiten, met dien verstande dat dit niet geldt voor de vestiging van: 1. detailhandelsbedrijven; 2. zelfstandige kantoren; 3. horecabedrijven; 4. bedrijven welke vallen onder artikel 2.1, lid 3, van het Besluit omgevingsrecht; 5. risicovolle bedrijven als bedoeld in artikel 2, lid 1, van het Besluit externe veiligheid inrichtingen; b. het gebruik en/of (ver)bouwen van een bijgebouw bij een bestaande bedrijfswoning als afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat: 1. maximaal 60 m² van het bijgebouw voor mantelzorg mag worden aangewend; 2. de zorgvraag afgeleid dient te kunnen worden uit een indicatie in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning en beperkt dient te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden; 3. de afhankelijke woonruimte niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving; 4. er geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmering ontstaan in het kader van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven; 5. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd. c. het bepaalde in lid 7.1 voor het gebruik van een gedeelte van de gebouwen voor detailhandel tot een maximum van 100 m². 4.5 Wijzigingsbevoegdheid Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in artikel 21 bevoegd het plan te wijzigen binnen het aangegeven ‘Wro-zone – wijzigingsgebied’ door de bestemming te wijzigen in 'Cultuur en ontspanning' en/of 'Recreatie', met dien verstande dat: a. er tevens wegen, straten, groen en paden mogen worden aangelegd; b. door middel van onderzoeken wordt aangetoond dat wordt voldaan aan verkeerstechnische, milieuhygiënische, externe veiligheids-, water- en bodemhuishoudkundige normen;
Pagina 14 van 27
c.
er geen onevenredige belemmeringen mogen ontstaan voor de omliggende, reeds gevestigde bedrijven.
Artikel 5 Detailhandel 5.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. detailhandel, met uitzondering van supermarkten; b. ondergeschikte horeca; c. een supermarkt, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt'; d. een motorbrandstoffenverkooppunt zonder LPG, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG; met daarbij behorend(e): e. groen; f. nutsvoorzieningen; g. parkeren; h. verkeer; i. water. 5.2 Bouwregels 5.2.1 Algemeen Het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan 80%. 5.2.2 Gebouwen a. Gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ worden gebouwd. b. De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan zoals ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bouwhoogte (m)’ is aangegeven. 5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde a. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 2 meter. b. de hoogte van luifels mag maximaal 6 meter bedragen; c. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 meter.
Artikel 6 Gemengd 6.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. detailhandel; b. dienstverlening; c. ter plaatse van de aanduiding 'horeca tot en met horecacategorie 2', horeca van categorie 1 en 2; d. ter plaatse van de aanduiding 'horeca van categorie 6', horeca van categorie 6; e. kantoren; f. maatschappelijke voorzieningen; g. (para)medische voorzieningen; h. een supermarkt, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'supermarkt'; i. wonen op de verdieping, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'wonen'; met daarbij behorend(e): j. groen; k. nutsvoorzieningen; l. parkeren; m. verkeer; n. water. 6.2 Bouwregels 6.2.1 Algemeen
Pagina 15 van 27
Het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan zoals ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven. 6.2.2 Gebouwen a. Gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ worden gebouwd. b. De goot- en bouwhoogte mag maximaal respectievelijk 7 en 11 meter bedragen, tenzij op de verbeelding de aanduiding 'maximum goot- en bouwhoogte' dan wel ‘maximum bouwhoogte (m)' is opgenomen; in dat geval mogen goot- en/of bouwhoogte niet meer bedragen dan aangegeven. c. Het aantal woningen mag niet worden vermeerderd. d. Voor zover de gronden gebruikt worden voor wonen, is het gestelde in artikel 12 van overeenkomstige toepassing. 6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde a. De hoogte van lichtmasten mag maximaal 8 meter bedragen. b. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel van hoofdgebouw of het verlengde maximaal 1 meter mag bedragen. c. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen. 6.3 Afwijken van de bouwregels Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in: 6.4 Afwijken van de gebruiksregels Het bevoegd gezag kanmet een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 17 voor: a. lid 6.1 voor een inrichting, bedrijf of bedrijfsactiviteit die niet vermeld is in bijlage 1 bij deze regels of een activiteit die valt in een hogere milieucategorie dan aangegeven in bijlage 1, maar die naar aard, omvang en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de in deze planregels direct toegelaten activiteiten, met dien verstande dat dit niet geldt voor de vestiging van: 1. detailhandelsbedrijven; 2. zelfstandige kantoren; 3. horecabedrijven; 4. bedrijven welke vallen onder artikel 2.1, lid 3, van het Besluit omgevingsrecht; 5. risicovolle bedrijven als bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen; b. het gebruik en/of (ver)bouwen van een bijgebouw bij een bestaande bedrijfswoning als afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat: 1. maximaal 60 m² van het bijgebouw voor mantelzorg mag worden aangewend; 2. de zorgvraag afgeleid dient te kunnen worden uit een indicatie in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning en beperkt dient te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden; 3. de afhankelijke woonruimte niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving; 4. er geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmering ontstaan in het kader van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven; 5. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd
Artikel 7 Groen 7.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. groen, bermen, bomen, beplanting; b. water; c. geluidbeperkende voorzieningen; d. parken en plantsoenen;
Pagina 16 van 27
e. speelvoorzieningen, waaronder kunstgrasvelden; met daaraan ondergeschikt: f. nutsvoorzieningen; g. verhardingen in de vorm van fiets- en voetpaden. 7.2 Bouwregels 7.2.1 Algemeen De gronden mogen niet worden bebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. 7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde a. De hoogte van speelvoorzieningen mag maximaal 5 meter bedragen. b. De hoogte van lichtmasten mag maximaal 8 meter bedragen. c. De hoogte van kunstobjecten mag maximaal 8 meter bedragen. d. De hoogte van geluidbeperkende voorzieningen mag maximaal 12 meter bedragen. e. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen. 7.3 Afwijken van de bouwregels Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in: 7.4 Afwijken van de gebruiksregels Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 36 voor: 7.5 Wijzigingsbevoegdheid Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in artikel 21, bevoegd het plan te wijzigen:
Artikel 8 Horeca 8.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. horeca van de categorie 7; met daarbij behorend(e): b. groen; c. nutsvoorzieningen; d. parkeren; e. verkeer; f. water. 8.2 Bouwregels 8.2.1 Algemeen Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd. 8.2.2 Gebouwen a. Gebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘ bouwvlak’ worden gebouwd. b. De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 12 meter. 8.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde a. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter mag bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel(s) of het verlengde daarvan maximaal 1 meter mag bedragen, met uitzondering van hoekpercelen waar de hoogte maximaal 2 meter mag bedragen, mits deze erfen terreinafscheidingen minimaal 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd; b. De hoogte van lichtmasten en vlaggenmasten mag maximaal 8 meter bedragen. c. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.
Pagina 17 van 27
Artikel 9 Maatschappelijk 9.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. maatschappelijke voorzieningen; met daarbij behorend(e): b. groen; c. nutsvoorzieningen; d. speelvoorzieningen, waaronder kunstgrasvelden; e. parkeren; f. verkeer; g. water. 9.2 Bouwregels 9.2.1 Algemeen Het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan 80%. 9.2.2 Gebouwen a. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' mogen worden gebouwd. b. De goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen,dan de op de verbeelding aangeduide 'maximum goot- en bouwhoogte' dan wel ‘maximum bouwhoogte (m)'. 9.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde a. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel van hoofdgebouw of het verlengde maximaal 1 meter mag bedragen. b. De hoogte van lichtmasten mag maximaal 8 meter bedragen. c. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.
Artikel 10 Verkeer 10.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. wegen, straten en paden; b. geluidbeperkende voorzieningen; c. parkeren; d. speelvoorzieningen, waaronder kunstgrasvelden; e. groen; f. water; g. ter plaatse van de aanduiding ‘garage' tevens parkeergarages en -boxen; 10.2 Bouwregels 10.2.1 Algemeen De gronden mogen niet worden bebouwd, met uitzondering van gebouwen ten behoeve van het verkeer, zoals garageboxen, tunnels, viaducten, en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. 10.2.2 Gebouwen Ter plaatse van de aanduiding 'garagebox' geldt dat de maximale bouwhoogte 3 meter en de maximale oppervlakte 20 m² mag bedragen; 10.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde a. De hoogte van speelvoorzieningen mag maximaal 5 meter bedragen. b. De hoogte van lichtmasten mag maximaal 8 meter bedragen.
Pagina 18 van 27
c. De hoogte van kunstobjecten mag maximaal 8 meter bedragen. d. De hoogte van geluidbeperkende voorzieningen mag maximaal 12 meter bedragen. e. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.
Artikel 11 Water 11.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. doeleinden ten dienste van de waterhuishouding in brede zin; b. oeverbeschoeiïngen, kademuren, vlonders, aanlegsteigers, bruggen, trappen, duikers, pontons, etc.; c. recreatieve voorzieningen; d. ligplaatsen voor woonboten, ter plaatse van de aanduiding 'woonschepenligplaats'; met daaraan ondergeschikt: e. groen; f. langzaamverkeerroutes. 11.2 Bouwregels 11.2.1 Algemeen De gronden mogen niet worden bebouwd, met uitzondering van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals waterkeringen, duikers, tunnels, steigers, aquaducten, bruggen. 11.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen. 11.3 Afwijken van de bouwregels Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in: 11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden uit te voeren: 1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen en ophogen van gronden; 2. het aanplanten of verwijderen van bomen en/of houtgewassen alsmede het aanleggen en/of aanplanten van landschapselementen; 3. het vellen of rooien van houtgewas als bos, houtsingels, boomgroepen struwelen, alsmede het verwijderen van landschapselementen als poelen, moerasjes en ruigten; 4. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen; 5. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief recreatief medegebruik; 6. het aanbrengen van drainage; 7. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies; b. Het onder a. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke: 1. het normale onderhoud betreffen; 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan. c. De in onder a. genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurwetenschappelijke en/of landschappelijke waarden van de gronden.
Artikel 12 Wonen 12.1 Bestemmingsomschrijving De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Pagina 19 van 27
a. wonen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit, met dien verstande dat kamerverhuur niet is toegestaan; b. garages en -boxen, ter plaatse van de aanduiding ‘garage'; c. prostitutie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'prostitutie'; met daarbij behorend(e): d. groen; e. water; f. parkeren; g. nutsvoorzieningen; h. speelvoorzieningen. 12.2 Bouwregels 12.2.1 Algemeen a. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ mogen gebouwen worden gebouwd. b. Het aantal woningen mag niet worden vermeerderd. c. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’ zijn gestapelde woningen toegestaan. d. In afwijking van het bepaalde onder d, mogen ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' geringe bouwwerken, zoals liften, entreepartijen, trapportalen en trappenhuizen, buiten het bouwvlak gesitueerd worden tot een maximum van 30 m² en balkons tot een maximum van 10 m² per balkon, mits de stedebouwkundige hoofdopzet niet wordt gewijzigd en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast. e. Het bebouwingspercentage voor de verschillende woningtypen mag niet meer bedragen dan aangegeven in onderstaande tabel, tenzij een ander bebouwingspercentage is aangeduid: vrijstaande woningen 40%, met een maximum van 400 m² twee-aaneenwoningen en geschakelde 50%, met een maximum van 200 m² woningen aaneengebouwde woningen 60% gestapelde woningen 100% f. Ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' mag het bouwvlak volledig bebouwd worden, tenzij een ander bebouwingspercentage is aangeduid. g. Ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang, een onderdoorgang. 12.2.2 Hoofdgebouwen a. De goot- en bouwhoogte mag maximaal respectievelijk 7 en 11 meter bedragen, tenzij ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' een andere bouwhoogte is aangeduid. b. De afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrenzen bedraagt minimaal 3 meter bij twee-aaneenwoningen, geschakelde en vrijstaande woningen, met dien verstande dat deze afstand slechts aan één zijde in acht dient te worden genomen. c. Het hoofdgebouw mag worden uitgebreid tot een diepte van maximaal 12 meter, met dien verstande dat: 1. voor vrijstaande woningen een diepte van maximaal 15 meter is toegestaan; 2. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' geen maximale bouwdiepte geldt. 12.2.3 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen a. Aan- en uitbouwen dienen 1 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd, met uitzondering van: 1. carports en overkappingen, die achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan mogen worden gebouwd, 2. geringe uitbreidingen zoals erkers, entreepartijen en balkons met maximaal 1 meter diep over een breedte van maximaal de breedte van het hoofdgebouw minus 2 meter. b. Aan- en uitbouwen mogen in de zijdelingse bouwperceelgrens worden gebouwd dan wel op een afstand van minimaal 1 meter van deze grens. c. De goot- en bouwhoogte mogen respectievelijk maximaal 3 en 5 meter bedragen.
Pagina 20 van 27
d. In afwijking van onderdeel d, mag een op een zijdelings aangebouwd aan- en uitbouw of bijgebouw worden uitgebreid met ten hoogste 1 bouwlaag, met dien verstande dat de uitbreiding plaatsvindt onder het dakvlak en tenminste 2 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan. e. Vrijstaande bijgebouwen mogen worden gebouwd tot een gezamenlijk oppervlak van 60 m². 12.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde a. Carports en overkappingen dienen achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd. b. De hoogte van carports en overkappingen mag maximaal 3 meter bedragen. c. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter mag bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel(s) c.q. het verlengde daarvan maximaal 1 meter mag bedragen. d. In afwijking van het bepaalde onder c. mag op hoekpercelen de hoogte van erf- en terreinafscheidingen maximaal 2 meter bedragen, mits deze erf- en terreinafscheidingen minimaal 3 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw c.q. het verlengde daarvan worden gebouwd. e. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen. 12.3 Afwijken van de bouwregels Het bevoegd gezag kanmet een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in: a. artikel 12.2.1 onder a, voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen buiten het bouwvlak op hoekpercelen, met dien verstande dat: 1. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen op minimaal 1 meter achter de voorgevel of het verlengde daarvan worden gebouwd; 2. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens minimaal 3 meter bedraagt; 3. het bepaalde in artikel 12.2.1 tot en met artikel 12.2.3 in acht moet worden genomen; 4. de stedenbouwkundige kwaliteit en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast; b. artikel 12.2.1 onder f, voor verhoging van het maximum bebouwingspercentage voor vrijstaande woningen tot 50%, met een maximum van 400 m² en voor twee-aaneenwoningen en geschakelde woningen tot 60%, met een maximum van 200 m², met dien verstande dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: 1. het straat- en bebouwingsbeeld; 2. de woonsituatie; 3. de verkeersveiligheid; 4. de sociale veiligheid; 5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. 12.4 Afwijken van de gebruiksregels Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 17 voor: a. voor het gebruik van bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit met dien verstande dat: 1. maximaal 60 m² van het bijgebouw voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit mag worden gebruikt; 2. het gebruik niet tot zodanige verkeersaantrekking mag leiden dat een onevenredige aantasting van de verkeersontsluitings- en parkeersituatie ter plaatse ontstaat; 3. de activiteit qua aard, omvang en uitstraling dient te passen in een woonomgeving; 4. de activiteit niet-vergunningplichtig ingevolge de Wet milieubeheer mag zijn; b. voor het gebruik en/of (ver)bouwen van een bijgebouw bij een bestaande woning als afhankelijke woonruimte in het kader van mantelzorg, met dien verstande dat: 1. maximaal 60 m2 van het bijgebouw voor mantelzorg mag worden aangewend; 2. de zorgvraag afgeleid dient te kunnen worden uit een indicatie in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning en beperkt dient te blijven tot het verlenen van zorg aan familieleden; 3. de afhankelijke woonruimte niet mag leiden tot een onevenredige aantasting van de omgeving; 4. er geen strijd ontstaat met milieuregelgeving op het gebied van geluid en geur en geen belemmering ontstaan in het kader van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden voor omliggende bedrijven;
Pagina 21 van 27
5. zodra de noodzaak van mantelzorg is komen te vervallen het gebruik van het bijgebouw als afhankelijke woonruimte moet worden beëindigd. 6.
Artikel 13 Woongebied 13.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Woongebied' met de aanduiding 'gestapeld' aangewezen gronden zijn bestemd voor gestapelde woninge al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit; met daarbij behorend(e): a. groen; b. nutsvoorzieningen; c. parkeren; d. verkeer; e. water. 13.2 Bouwregels 13.2.1 Algemeen a. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘bouwvlak’ mogen gebouwen worden gebouwd c.q. aanwezig zijn. b. Ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', mag het aantal woningen niet meer bedragen dan dit aantal. c. De aangegeven bouwgrenzen mogen slechts worden overschreden voor geringe uitbreidingen zoals erkers, entreepartijen en balkons met maximaal 1 meter diep over een breedte van maximaal de breedte van het hoofdgebouw minus 2 meter. d. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’ mogen gestapelde woningen worden gebouwd c.q. aanwezig zijn. 13.2.2 Hoofdgebouwen De bouwhoogte mag maximaal 9 meter bedragen. 13.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde a. De hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter mag bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg of het openbaar gebied gekeerde gevel(s) c.q. het verlengde daarvan maximaal 1 meter mag bedragen. b. De hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 meter bedragen.
Artikel 14 Waarde - Archeologie 14.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden. 14.2 Bouwregels In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag niet worden gebouwd, anders dan uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de bestemming ‘Waarde Archeologie’, met uitzondering van: a. gebouwen ter vervanging van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of veranderd en ook de situering gelijk blijft en waarbij bijbehorende grondwerkzaamheden niet dieper gaan dan 0,30 meter ten opzichte van het bestaand maaiveld; b. de bouw of uitbreiding van bouwwerken tot een oppervlakte van maximaal 100 m²; c. met inachtneming van het bepaalde in de andere bestemmingen. 14.3 Afwijken van de bouwregels Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 14.2 indien op basis van een ingesteld archeologisch onderzoek kan worden aangetoond dat ter plaatse
Pagina 22 van 27
waar gebouwd gaat worden geen archeologische waarden als zodanig aanwezig zijn, dan wel dat er passende maatregelen zijn genomen om de aanwezige archeologische waarde veilig te stellen, zoals het aanbrengen van een beschermingslaag, het opgraven van de archeologische artefacten, het documenteren van de archeologische waarde of anders met het bevoegd gezag overeengekomen maatregelen. 14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren als deze een oppervlakte betreffen van meer dan 100 m²: 1. het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden; 2. het aanbrengen of verwijderen van diepwortelende beplantingen, het bebossen en aanplanten van gronden en het rooien en/of kappen van bos of andere houtgewassen waarbij de stobben worden verwijderd; 3. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en andere oppervlakteverhardingen als dieper dan 0,30 meter wordt ontgraven; 4. het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur; 5. het aanbrengen van constructies die verband houden met bovengrondse leidingen; 6. het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen; 7. andere werken die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling; 8. alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het terrein kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik van het terrein. b. Aan een vergunning als onder lid a. bedoeld, kunnen voorwaarden worden verbonden indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek de aanwezigheid van archeologische waarden is vastgesteld en het om zwaarwichtige redenen niet mogelijk is de archeologische waarden geheel te behouden. c. In afwijking van het bepaalde onder a is geen omgevingsvergunning vereist, indien uit voorafgaand archeologisch onderzoek is gebleken dat geen archeologische waarden aanwezig zijn en geen archeologische waarden worden aangetast.
Pagina 23 van 27
HOOFDSTUK 3 Algemene regels Artikel 15 Anti-dubbeltelregel Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 16 Algemene bouwregels Indien de bestaande maatvoering afwijkt van hetgeen in deze planregels is bepaald mag deze afwijkende maatvoering te allen tijde worden gehandhaafd.
Artikel 17 Algemene gebruiksregels a. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de bestemming. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan: 1. het gebruik van de gronden en opstallen voor de exploitatie van een smart-, grow- en headshop, alsmede een groothandel in smart-, grow- en/of headproducten, een belwinkel of een combinatie hiervan, als ook het gebruik van de opstallen voor een seksinrichting; 2. het gebruik van bijgebouwen bij woningen als zelfstandige woning en/of afhankelijke woonruimte; 3. het gebruik van bijgebouwen voor een aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteit; 4. het gebruik van bijgebouwen als bed and breakfast; 5. het gebruik van een woning voor kamerverhuur. b. Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a., indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 18 Algemene aanduidingsregels 18.1 wro-zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen a. Ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied voor behoud van watersystemen’ zijn de gronden tevens bestemd voor de verwezenlijking, het behoud en herstel van watersystemen. b. Het oprichten van bebouwing, voor zover dit is toegelaten volgens de krachtens dit plan aan de gronden gegeven bestemmingen en planregels, is uitsluitend toegestaan indien het gebied hierdoor niet minder geschikt wordt voor de verwezenlijking, het behoud en het beheer van watersystemen. c. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakte aan te brengen van meer dan 100 m² en/of gronden op te hogen. d. Aan een omgevingsvergunning als onder lid c. bedoeld, kunnen voorwaarden worden verbonden. 18.2 wro-zone - zoekgebied voor ecologische verbindingszone a. Ter plaatse van de aanduiding ‘zoekgebied voor ecologische verbindingszone' zijn de gronden tevens bestemd voor de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone. b. Het oprichten van bebouwing, voor zover dit is toegelaten volgens de krachtens dit plan aan de gronden gegeven bestemmingen en planregels, is uitsluitend toegestaan indien het gebied hierdoor niet minder geschikt wordt voor de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone. c. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakte aan te brengen van meer dan 100 m². d. Aan een omgevingsvergunning als onder lid c. bedoeld, kunnen voorwaarden worden verbonden. 18.3 Veiligheidszone - lpg vulpunt a. Het is verboden om binnen de aanduiding 'veiligheidszone - lpg vulpunt' kwetsbare objecten, zoals genoemd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen op te richten of te vestigen. b. Voor wat betreft het oprichten of vestigen van beperkt kwetsbare objecten binnen de aanduiding 'veiligheidszone - lpg vulpunt' moet rekening worden gehouden met de richtwaarde zoals opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
Pagina 24 van 27
c.
Binnen een invloedsgebied van 150 meter vanaf het midden van de aanduiding 'veiligheidszone lpg vulpunt' dient het groepsrisico te worden berekend en verantwoord.
18.4 Veiligheidszone - lpg afleverzuil a. Het is verboden om binnen de aanduiding 'veiligheidszone - lpg afleverzuil' kwetsbare objecten, zoals genoemd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen op te richten of te vestigen. b. Voor wat betreft het oprichten of vestigen van beperkt kwetsbare objecten binnen de aanduiding 'veiligheidszone - lpg afleverzuil' moet rekening worden gehouden met de richtwaarde zoals opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen. 18.5 Wijzigingsbevoegdheid Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bestemmingsplan wijzigen, in die zin dat: a. de aanduidingen 'veiligheidszone - lpg vulpunt en 'veiligheidszone - lpg afleverzuil', worden verwijderd, mits de verkoop van lpg ter plaatse is beëindigd; b. de aanduiding 'veiligheidszone - lpg vulpunt' en 'veiligheidszone - lpg afleverzuil', wordt gewijzigd (verkleind), mits: 1. een melding of vergunning ingevolge de Wet milieubeheer is verleend of gewijzigd; 2. zich binnen de gewijzigde zone geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten bevinden; 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen.
Artikel 19 Algemene afwijkingsregels Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van: a. de bij recht in de planregels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages indien dit om technische redenen noodzakelijk is; b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven; c. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft; d. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits: 1. de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 20 m² bedraagt; 2. de hoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
Artikel 20 Algemene wijzigingsregels Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 21, en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, de bestemmingen wijzigen in de bestemming ‘Bedrijf’ met de aanduiding ‘nutsvoorziening’ voor de bouw van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals zend-, ontvang- en/of sirenemasten, mits de hoogte maximaal 50 meter bedraagt.
Artikel 21 Algemene procedureregels Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging van het bestemmingsplan op grond van artikel 3.6, van de Wet ruimtelijke ordening, is de procedure als bedoeld in afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht, van toepassing.
Artikel 22 Overige regels 22.1 Parkeren
Pagina 25 van 27
a. Bij het bouwen op grond van deze planregels dient te allen tijde te worden voldaan aan hetgeen ten aanzien van de normering inzake parkeren is vastgelegd in de Nota Parkeer- en Stallingsbeleid Breda zoals vastgesteld op 10 september 2004. b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om indien er met betrekking tot parkeren door de gemeenteraad gewijzigd beleid wordt vastgesteld, dit overeenkomstig van toepassing te verklaren op onderhavig bestemmingsplan. 22.2 Nadere eisen Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van: a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld; b. een goede woonsituatie; c. de verkeersveiligheid; d. de sociale veiligheid; e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Pagina 26 van 27
HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels Artikel 23 Overgangsrecht 23.1 Overgangsrecht bouwwerken a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot: 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. b. Het bevoegd gezag kan eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder a. voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a. met maximaal 10%. c. Het bepaalde onder a en b is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. 23.2 Overgangsrecht gebruik a. Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdig gebruik, bedoeld onder a. te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan. 23.3 Hardheidsclausule Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen met een omgevingsvergunning van dat overgangsrecht afwijken.
Artikel 24 Slotregel Deze regels worden aangehaald als: “Regels van het bestemmingsplan 'Belcrum".
Pagina 27 van 27
19
225 227
5
37
36
26
4
22 20 18
1 1
7
5
t a a r t s mme Da
5 1
3 1
5 19 7 1
31
16
9
12
2 4 1 6 1 1
6
3
6
1
4 2
3 3
3 5 2 7 2 9 2 1 2 3
7 9 1 1 1 2
9
7
5
kweg esdon Bi
5
8
4442
1
3
5 1
2
4
6
8
1 0 1 2
Groen
6 8 4 8 2 8 0 8 8 7 6 7 4 7 2 7 0 7 8 6
5
7
9
1 1 1 3 1 5
Ha s s e l t s t r a a t
Maatschappelijk
M
1 8 2 0 2 2 2 4 2 6 2 83 0 3 2
t a a r t s t n a n Di
0 2 2 4 2 6 2 8 2 0 2 2 3 4 3 6 3 8 3 3
Horeca
H
4
6
8
1 0 1 2 1 4
Verkeer
V t a a r t s n e k a n e t s a B
Averbodestraat Averbodestraat
115 296
V e r v i e r s s t r a a t
294 g nkwe esdo Bi
2
Wonen
W
Dubbelbestemmingen
292
eg sew jden hei Ter
T re kp ot
Water
WA 6
8
A 61
63
Koni jnenberg
Gemengd
GD Ze e b r u g g e s t r a a t
24
St e e n e nHo o f d
Detailhandel
G
1 3 6 5 6 7 6 9 6 1 6 3 7 7
10
T re kp ot
1 6
1 5
Bedrijventerrein
BT
1 1
6 6 4 6 2 6 0 6 8 5 6 5 4 5 2 5 0 5 8 4 6 4 4 4
weg nse jde hei Ter
1 6
9
DH
7
10
1 1
t a a r t s n e r e g n To
5
1 4
7
4
8 0 2 2 3 4 3 6 3 8 3 0 3 2 4 4
3
32
5
O ostendestraat
14 8 1
8
4 6 2 8 2 0 2 2 3 4 3 6 3 8 3 0 3 2 4 4
d f o o nH e n e e St
3
B l a n k e n b e r g e s t r a a t
0 1
5
K l e i n eK r o g t
Bedrijf
B
1
3
2 2 1
Bestemmingen
81 01 2 2 2 2 4 2 6 2 8 3 0 3 2
24
35
27A
8 1
4
6
8
0 2 1 1
4 6 1 1
M echel enstraat
38
at estra rmond Dende
26
25
28
at nstra N ame
at kstra Lui
5048 565452 60 58 66462 70686
6
7
0 2
28
72
27
at ostra Eekl
25
74
35
30
27
76
t kstraa Doorni
78
9 31 2
80
3 1
9
4
6
8
1 1 1 3
32
33
82
5 1
5 7 7 9 7 7
0 1
9
1
4 1
2 4 1 6 1 8 1 0 1 2 2 2
7
Tu r n h o u t s t r a a t
5 3 7 3 9 3 1 34 4 5 74 4 9 4 1 35 5 5 5 7 5
d f o o nH e n e e St
5
Plangebiedgrens
t a a r t s k e e mb Ho
1
3
5
7
9
1 1
3 5 1 7 1 9 1 1
3
34
35
84
30
weg nse jde hei Ter
an e Ba O ud
32
37
8
fd oo 2
Plangebied Ni euwpoortstraa t
1
42 40
39
86
34
ven sho l Ka
nH ne ee St
6
8
31
M echel enstraat
3
44
41
88
1 34 4 5 4 7 4 9 4
5 19 7 1
3 1
5 1
7 9 1 1 1 3 2 5 2 7 2 2
9 2 1 33 3 5 3 7 3 9 3
7 9 1 1 1 3 2 5 2 7 2 2
2
4
kweg esdon Bi
65
5
46
43
90
36
13
7
9
1
3
5
t a a r t s r e Me
36
t a a r t s i o r e l r a h C
0 7 21 7 1
5 5 7 5 9 5 1 36 6 5 76 6 9 6 1 37 7 5 7 7 7
0 2 1 4 1 6 1 1
8 0 1 2
1
7
48
45
92
4 7 61 7 8 1 7 01 8 21 8 1
t a a r t s i o r e l r a h C
1 1
3 1
5 7 1 1
n i e l ºp i g l e B
3
61 63
9
50
2
Ni e u wp o o r t s t r a a t
7
59
11
52
47
94
43
14
15 31
9
57
2 5 4 5 6 5 8 5 0 6 2 6 4 6 6 6 4 3 2 3 0 3 8 2 6 2 4 2 2 2 0 2
13
54
9 51 4
96
1
40
11
55
15
56
53
98
1A
16
17
9 1
36
13
17
58
55
at kstra Lui
at nstra N ame
57
1B
18
21
40
Koni jnenberg
15
51 53
6 3
t a a r t s t u o h r e d n Mi
I 30
17
49
9 61 5
0 02 10 104 1 08 106 110 1
3
t ne Krog ei Kl
6t / m1 0
47
63
5
47
l i h t e Ri
WR-A
4
Waarde - Archeologie
Gebiedsaanduidingen 5 4 5 0
geluidzone - industrie
g we b e u nR rE e k c a B 1 0
B a c k e rE nR u e b we g
C r o g t d i j k
wro-zone - wijzigingsgebied
8
5
7 3t / m7 9
GD (h=4)
53 51
76 72 70
65 63 61 59
55
12
12 A
36 34 32 30
39
37 35
36
33 31 27 25 23
12 6 4
1
38
GD 3 6 3 4 3 2
21 19 17 La ch ap pe l l es tr aa t
15
B 7 m4 / 1t 4
9 3
(h=7)
(kv)
9
7 0 7 A 0
9
GD
2 3
11
2 1
6 8
horeca van categorie 7
kamerverhuur
kantoor
nutsvoorziening
31
19 17
11 0 2
3 0 2 8 2 6 2 4
6 8 1 1
2 4 1 1
0 1
8
GD (h=6)
1 A
A 6 11 6
25
27
0 4
7 1
7
68 4
9
(sb-vlh)
2 4
26
28
30
32
t a a r t s s en g y 4 u 1 nH 2 a 1 a i t s i 0 r 1 Ch 8
t a a r t s e i n i L
sport
(s)
22
7
3 1 1 1
20
8 1 6 1
(su)
n i e l p s i u h l e e Sp
specifieke vorm van bedrijf - veilinghuis
34
24 5
5
prostitutie
36
5 1 3 1 1 1 9
7
1 3
(pr)
41 39 37 35
9 1
W
11
23
21
9 1
13
GD (h=2)[gs]
33
29
supermarkt
6
1 1 1
9 0 1
T e rh e i jd e ns e w e g
23 23 A
t a a r t s e i n i L
7 0 1
05 1
(vm)
verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg
de Ou
21 A
21
Speelhuislaan
g we se en jd ei rh Te
t a a r t s t i v e i K
7 3
5 3
t a a r t s i n o c r Ma
T e rh e ij d e n se w e g
7
N 10 8
13
40
9 2
2 1
25 25 A 25 B
W
15
42
horeca van categorie 6
11
25 23 21 19 17
ac ht eg 14 aa l st 16 ra 18 at 20
15
13 11 9 7 5
3
(b)
44
horeca van categorie 1
29
44
42
40
27
24 22 20 18
16
14 12 10
8 6 4
46
9
11
W
(w) GD GD
48
3 1 3 3
(nv)
5
26
19
Ka na ri es tr aa t
17 15
13 11 9 7 5 3
2
3 5 7 9 11
38
34
32 30
25 23 21
14 12
1
6 8 10 12 14 16
50
3 37 7 3 A 35 5 A 3 33 3 A 3 31 1 A 2 29 9 27 A
(h=6)
15
52
17
3
3
W
(h=1)
7 2
horeca tot en met horecacategorie 4
2 5
54 39 A
7 3
9 1 2 3
3 3
2 7
t a a r t s er t s j Li
2
41
4
1A
2A
43
GD
W
36
37 35
33 31
29 27
20
18 16
M
10 8
6 4
2
45
39
13
34 32
30 26 24
22
er el st ra at
17 15 13
11 9 7 5 3 1
1 3
9
11 13
15
Fa za nt st ra at
17
22 24
19
0 2 2 2
27
GD (w)
5
7
12
16 20
18
25 27 29
38
33 31
er el st ra at M
29
27 25 23
21 19
10 8 6
4 2
6 8 10
17 19 21 23
14 4 6 2 82 0 2 3
Ka na ri es tr aa t
28
V i nk st ra at 26
12
V i nk st ra at 4
11 13
15
8
10 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30 32 34
5
Kw ar te l st ra at
36
53
49 47 45 43 41 37 35
53 51
49 47
45 43 41 39 37 35
33 24 20
18 16 14
11 9
7 5 1 9
32
30 28 26
20 18 16 14 12 10
8 6 4 2
38
68
20 18 16 14
12 10 8 4 2
17
15 13
4
34
27 25
23 21
19 17
15 13
11 9
7
5 3
58
9 3
5 3
2 9
72
W
29
74
1
22
10
19
12
14
11 9
2
33 29
31
32 30
20
18 16 14 12 10
66 64
62
19 17
15 13 11 9 5
3
52 50 48
46 44 42
40 38 36 34
to t
28
26 24 22
37 35 33
31 29 27
2
56 54
59 57 55 53 51 V oo rs ts tr aa t
45 43
V oo rs t va n
41 39
2
49
6 4
25
47
(h=4)
3 1
76
23
60
49
GD (w) GD (w)
31
78
21
(pr) GD (w)
3 1 5 5
3 3
80
2 4 3 6 3 8 3 3
62
51
horeca tot en met horecacategorie 2
3 5
82
19
64
53
9 4
(k)
86
17
66
55
7 4
8 0
88
GD
gemengd
4
3 7
W
kstraat Leeuweri
15
68
57
5 4
t a a r t s n o s i Ed
8 2
90
59
garage
1
3 1 4 4
8 4
92
61
33
3
0 4
2 4
GD (w) GD
8 6
94
70
35
5
54
1
7
W
W
7
(su)
72
63
W
37 31 33 35
24A 24
58 11
74
65
GD (w)
37
96
2
straat Kwartel
26
9 7
A 55
4
39
9
28B 28A 28
13 11
6
1
W
76
67
Pa uw st ra at 11 5
41
11
30A 30
WR-A
l va In e et Zo
Ki ev 6011 i ts tr aa t
78
69
8
43
13
32
(h=4)
62 A
71
10
t a a r t s l a a eg ht c Na
29
15
34A 34
4
11
W
80
73
GD
12
11
46 45
17
36A 36
(su)
14
7
W
31
48
47
GD
75
33
50
19
6
16
GD (w)
52
21
B
18
11
54
23
5
W
20
56
98
7
49
Le eu w er i ks tr aa t
0 10
9
49 B
T e rh e ij d e n se w e g
24
11
51
84
82
58
26
[ond]
Pa uw st ra at
86
77
22
GD (h=2)
GD (w)
88
79
24
W
60 53
25
38A 40A 38 42A 44A 42 40 44
6
eg mw cru Bel
5
2
W
26
55
(ga)
12
28
47
4
GD
28
W
62
30
e ad kk ar
6
19 17
DH
30
90
81
57
7 1
5 7 8 8
3 11 4
32
8
92
83
11
64
59
detailhandel
9 8
34
M
10
1 15 5 1 A 13 3 A
85
Ka l ko en st ra at
14 12
10 8
12
21
W
16
87
66
61
[gs] 89
68
63
96
91
70
(ga)
36
14
23
(pr)
98
93
72
3
38
16
10 0
95
74
65
5
2
raat erst l Kep
18
10 2
97
76
8 4
6 4
40
Z w al uw st ra at
W
99
3
42
20
10 4
5
44
W
22
1
10 6
69
t a a r t s s e d me i h c Ar
13
7
g we se en jd ei rh Te de Ou
3
10 8
9
67
8
10 91 9B IS
5
71
3
11
S pe el hu i sl aa n
10 3
11
GD GD (h=6)
1
3
(h=2)
2
GD
7
9
1 1
3 1
13
W
(ga)
dansschool
2
(gd)
15
73
5
13
5
(h=6) GD
78
5
7
15
S pe ch ts tr aa t
13
4
82
75
6
1110
58
6
7
B
7
69
69 A
8
11 0
24
M
10
17
28
10 7
67
19
12
63
i ni st er
50
21
GD (h=1)
14
61
Ka ns tr aa t
9
[gs]
O oi ev aa rs tr aa t
11 2
65
3
GD
11 6
6
3
(w)
GD
77
7
S pe ch ts tr aa t
V
10 9
11 4
BT
6
11 8
20
W
84
9
12
M
4
86
5
12 0
11 3
21 19
88
3
(kv)
11 5
9
7
2
11
5
11 7
16
10
4
5 3
11 9
11 1
(vm)
W
8
4
(ga)W 13 [gs] 3
B 25 23
80
Kw ar te l st ra at
7
12 1
27
15
GD
(ga)
W
31
90
17
(gd)
(da)
(dh)
13
29
13 12 2
t/ m
12 3
18
1
12 4
3
12 5
22
1
20
12 7
W In du st ri ek ad e
11 12 6
W [gs] 12
Pa st . Po tt er sp l ei n
92
21 19
11
t/ m
9
38 B
M
[gs]
12 9
23
13 0 12 8
1
13 11 Ka ns tr aa t
13 1
10
13 2
W
BC
10 10 B A
13 4
V ee st ra at
8
2 0 2 8 2 1
6 1
63 65
In 14 du st ri ek ad e
7D
13 6
6
4 1
7 69 6
i ni st er
15 A
13 8
S pe el hu i sl aa n
11
94
G 27 A
G
28
15 B
96
4
2 0 1 1
43ABC41A 45ABC BC
15 C
14 2 14 0
Le eu w er i ks tr aa t
1 11
22
w eg
14 4
10 2 10 0 98
11
W
B (nv)
33
4 2 4 0 4 8 4 6 3 4 3 2 3 0 3 3
t a a r t s s r e l e k c n Mi
1
4
18
8 F 2 m 42 / E8 1t F 2 m 42 4 / D8 E1t/ 2 m 42 8 4 C D1t/ 2 m 42 4 B8 1t m 4 C 2 4 1t / 4 A4 2 B / 2 m 4 A1t 2 4
t a a r t s s r e l e k c n Mi
71 73
(bw)
3
14 6
(co) BT (b=2)
(w) (wl)
5
[gs]
M
cultuur en ontspanning
1 7
raat erst l Kep
Be l cr um
12
8
7A 7B
7
7
8 11
(co) 1 01
11
47A 49ABC 51ABC
9
(bw)
6 1
11 9
13
14 8
4 1
G
W
7 2
4
0 2 E 0 1 1 B 0 1
6
11
Po l de rs tr aa t
1
13
B (nv)
8
1
15
14 6A
10
11 2 11 0 10 81 06 10 4
G
17
15 0
Pa tr i js st ra at
H (h=7)
10
7
12
8 6
11 19
(s) V ei l i ng ka de
60
40 36 34
16
14
W
10
8 6 4
W
21
(sb-vlh)
58 56 54
50 44 42
13 32
28 20 18
9
12
11
2
3
62 60 58
V ei l i ng ka de
15
(da)
14 12
22
18 16 14
43
11
10
G ro en l i ng st ra at
16
11
M 2 m4 / 6t 1
bedrijfswoning
t a a r t s n o s i d E
estraat l Lachappel
(co)
20 18
11
15 2
15 1
22
26
20
t/ m
11 4 1
1
W 24
(bw) 8
8
(k)
26
bedrijf tot en met categorie 2
8
aat str son Edi
6A 12
GD
7
55
18 0
37
15 5
2
3
35
11
4
5
33
39
6
9
30
G
32
6
5
Va n
(bw)
8
11
28
(b=2)
W
10
13
30
G
7 7
3 17 7
9 6
12
24
Ri jc ke vo rs el st ra at
17 1
67
14
15
bedrijf
(b)
2
16
Ek st er st ra at
21 17
29 31
4
W
20
19
W
27
13
6
65ABC 67ABC 69ABC 55ABC53ABC ABC 59ABC57ABC 75ABC73ABC71 63ABC 61ABC
52
4 1
1
k j i d a weK u e Ni
eweg jdens i Terhe
4A
15 6A
0 1 A 0 1
3 11
5
11
22
18
23
Ni e u weK a d i j k
5
24
7
8
7
38
11
10
9
15
2
13
12
13
52
34
Ko ek oe ks tr aa t
[gs]
4B
2 1
19 15
48
36
14
Pu tt er st ra at
11
46
38
32
211 3 25
16
21
1
18
25
27
40
15
WA
20
17
25
42
19
8
22
27
3
W
24
23
23
44
21
46
19
48
9 7 1
74
47 45 43 41
27 25
21
(bw)
Po l de rs tr aa t
39 37 33
29
17
43
41
33
31
Ri jc ke vo rs el st ra at 22 4 t/ m 24 0 22 2
V an
t/ m 21 2
45 A 45 47 A 47 4 9A 49 51 A 51
6
Koni jnenberg
50
23
11
26
Pu tt er st ra at
5
t traa sons Edi
52
17
4
5 1
35
W 54
(bw)
37
31
(w)
BT
2 A 2
39
28
7
194
21 11 0
30
1 31 1 9
196
e ad kk ar
d l e v n i Sp
G
S pe el hu i sl aa n
M
7 3 1
9
WA
17 3
[gs]
t/ m
32
Functieaanduidingen
1 7 1 5 weg jdense i Terhe
20
43 41
34
Ek st er st ra at
5 2
2 32 11 9
85 83
58
5
45
7
87
(dh)
47
C r o g t d i j k
2 9 2 9 72 A 2 5
91 89 95 93
56
BT (b=2)
38
36
11
20 0
40
Ni e u we K a d i j k
3
49
W
44
35
46
29
48
42
17 5
G
55
[gs] [gs]
1 5 8
wro-zone - zoekgebied voor ecologische verbindingszone 3 73 53 3
25 8
24 2 11 6 2444 2
42 (k)
4 54 34 13 9
11
57
t/ m
Pa st . Po tt er sp l ei n
24 8
12
18
S pe el hu i sl aa n
6 15 95 75 55 3 5 14 94 7
11
e ad kk ar
WR-A
6 3
39
G
Koni jnenberg
M
15
11
La ch ap pe l l es tr aa t
6 3 A
g we b e nRu rE e k c Ba
wro-zone - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen
C r o g t d i j k
G
G
wonen
(w)
M ar kk ad e
(wl)
woonschepenligplaats
G
l a v n eI t e Zo
Bouwvlak bouwvlak
Bouwaanduidingen
[gs]
[ond]
gestapeld
onderdoorgang
0B 1
6 1
Maatvoeringaanduidingen
g we s n o i t a St 2 1
n i e l p s n o i t a St
6
7
8
0 9 11 1
4
5
3
2
5 m3 / 3t 1
3 m6 / 1t 4
maatvoeringsvlak
4 1
n i e l p s n o i t a St
0 0 2
3 2 6 1 1 3 4 2
3 4 1 5 1 1 A 3 A1 4 A1 5 1
6 8 7 0 9 A 1 1 A 6 2 1 1 A 7 A 8 A 9 0 A1 1 A1 2 1
0 9 11 2 1 3 1 A1 4 51 6 1 1
5
4
3
1
2
3
4
t a a r t s r o o Sp
B 3 1
t a a r t s s e r e C
2
1
A B
4
t a a r t s h t e b a s i l eE g i l i He
E m / 1t 0 1 t a a r t s r o o Sp
48 1 A 48 1
5 6 m2 / 9t 3 2
8
7
6
5
3
4
2
Om i a wa r o o Sp
2 2
2 3 24
1 2 m2 / 0t 0 2 44
45 1
47 1 A 47 1 B 47 1 C 47 1
25
39 43 4 24 140
26 27
28 29
4 7
4 4 B 4 3 B 4 5 A4 4 A 4 3 A 4 2 A 4 6 4 5 4 4 4 3 4 2
4 0 A 4 1 4 0
3 9
3 8
3 6 A3 5 A 3 7 3 6 3 5
3 3 B3 2 B 3 0 B 2 9 B 3 3 A3 2 A 3 1 A3 0 A 2 9 A 2 8 A 2 6 A 3 43 3 3 2 3 1 3 0 2 9 2 82 7 2 6
A 2 2 A 2 1 A 2 5 2 4 2 2 2 1
A
A
A A
m
3
A
B
4
A
B
C
K H Or a n j e s i n g e l
A
l e g n i s e mi e d a Ac 97
maximum aantal wooneenheden
1
2
A 8 4 8 4
maximale goot- en bouwhoogte (m)
E 2 A2
9 0 0 m1 / 3t 8
4 4 1
maximale bouwhoogte (m)
8
A
m
2 B 2 A 2
1
8
95
93
A 1
2
3
4
5
6
7
8
91
B 89 A 89 89
6
7 8
5
9
2 2 A
l e g n i s t a r p l De
Ma u r i t s s i n g e l
3 3 A
6
7
8 8 A
9
1 0
g we er ng i Sl
1 1 1 1 A
1 2 1 2 A
1 3
1 4
1 5
4
87
90
08 1
/m t
20 1
A 90
g we r e g n i Sl
So p h i a s t r a a t
06 1 86
4 0 3 8
96
3 6
34 32
30
28
26
24
So p h i a s t r a a t
39 t / m8 9
Afdeling Ruimte 22 20
1 8
1 6
33 31
29
27
9
25
1 2A 1 2
1 4
23
21
1 9
1 7
1 0A 1 0 6
1 3
1 1
4
5
5B
Sl i ng er we g
2
5GG m1 C / t 5 m1 5GA t 1 1/
1
3
99A 7
t a a r t s n e k l Va
t aa tr js i er ed
0 1 8 0A 1 8A
1 A 3A 9B 1 3 9A 1 1 A1 1 9 3A 5B1 1 1 1 5A 7B 1 1 1 3 7A 9B 2 1 1 5 1 B 9A 1 7 21 A2 1 9 21 3A2 23 5A 25
3
02 m2 / 4t 1
rhul
Verbeelding Conceptontwerp Bestemmingsplan Belcrum
Vervangt
NL.IMRO.0758.BP2012018001-0201
2 1
File: RO-BES-BELC-0004
4
6
Na s s a u s t r a a t
Directie Ontwikkeling
8 70
27
1A
m t/ 7B
at ra st rk we rn oo
48
05-12-2012
A0
Directeur Ontwikkeling el ng i s am Tr
Sm
m 46 41 t/
H
0
46
7A 55 A3 A
So p h i a s t r a a t
g we r e g n i Sl
C 5
44
Getekend 2
Gewijzigd
7
42
1:2000
8 1 5
21
eg w er ng i l S
Schaal
Aanmaken
Teknr. 286104