Natuur, recreatie en landschap
HAARLEM, januari 2011
scenario’s
Toekomstscenario’s Laag Holland DISCUSSIENOTA
toekomst
DISCUSSIENOTA
TOEKOMSTSCENARIO’S LAAG HOLLAND
Colofon Uitgave Provincie Noord-Holland Postbus 123 | 2000 MD Haarlem Tel.: 023 514 31 43 | Fax: 023 514 40 40 www.noord-holland.nl
[email protected] Eindredactie Provincie Noord-Holland Directie Beleid Sector Natuur, Recreatie en Landschap Fotografie Provincie Noord-Holland Grafische verzorging Provincie Noord-Holland MediaProductie Oplage 200 exemplaren
Haarlem, januari 2011
2 |
INHOUD
3 |
4
Voorwoord
| 1 Inleiding
5
| Agrarische sector
6 | Natuurbeheer
7
| 2 Knelpunten
8
| Te weinig geld voor het beheer
8
| Het veen in de veenweidegebieden verdwijnt
10 | 3 Structuurvisie Provincie Noord-Holland 2040
12 | 4 Toekomstscenario’s 16 | Scenario 1 Voortzetting huidige overheidsinspanningen 17 | Scenario 2 Het tekort aan beheergeld financieren uit het GLB 19 | Scenario 3 Terugtredende overheid 21 | Scenario 4 Versnelde transformatie naar langetermijn doelstellingen
24 | 5 Conclusies
26 | 6 Vervolgstappen 28 | Planning
Bijlagen 30 | Bijlage 1 Bodemdaling 32 | Bijlage 2 D e overheidsinspanningen in het Nationaal Landschap Laag Holland 35 | Bijlage 3 De hervorming van het Gemeenschappelijk Europees Landbouwbeleid 39 | Bijlage 4 Gebruikte literatuur
Toekomstscenario’s Laag Holland | Discussienota Provincie Noord-Holland | 3
VOORWOORD Het Nationaal Landschap Laag Holland is een bijzonder gebied met zijn natte veenweiden, de strakke lijnen van de droogmakerijen, de rijkdom aan weidevogels en karakteristieke dorpen en dorpslinten. Kortom: een oer-Hollands landschap en daarom een mooi gebied om in te wonen, te werken en te recreëren in de directe nabijheid van de stad. Het behoud van dit landschap is geen eenvoudige opgave. De aantallen weidevogels dalen, het veen klinkt in, de inkomens van de boeren staan onder druk en het waterbeheer versnippert als gevolg van de ver schillende eisen die landbouw en natuur er aan stellen. En de finan ciering van de vele projecten en processen in het gebied begint te haperen – er zijn grenzen aan wat de overheden uit eigen middelen in het Nationaal Landschap kunnen financieren. De oplossingen van deze vraagstukken zijn niet zo maar voorhanden, maar duidelijk is wel dat keuzes onvermijdelijk zijn. Scenario’s kunnen daarbij helpen. In deze nota zijn vier toekomstscenario’s uitgewerkt. Scenario’s maken en die gebruiken om tot oplossingen komen, dat kan de provincie niet alleen. Dat is iets wat alle partijen in het gebied aan gaat en waar gezamenlijke overeenstemming over moet bestaan. Daarom is deze nota een discussienota en wil ik u vooral uitnodigen om die discussie over de toekomst van het Nationaal Landschap Laag Holland met elkaar aan te gaan. De positieve respons op de nota vanuit de stuurgroep van het Nationaal Landschap, vanuit de Statencommissie WAMEN en vanuit vele partijen uit het gebied laat zien dat er veel betrokkenheid is bij het landschap – ons landschap. Vanuit die betrokkenheid zullen we verdere stappen gaan zetten.
R. Meerhof Gedeputeerde Landschap
1 4 |
inleiding
Toekomstscenario’s Laag Holland | Discussienota Provincie Noord-Holland | 5
Laag Holland staat als Nationaal Landschap voor het behoud en de ontwikkeling van belangrijke kernkwaliteiten. De openheid van het landschap, de rijkdom aan weide- en moerasvogels en de variatie aan veenweiden en droogmakerijen spreken tot de verbeelding: Het gaat om het behoud van een Oer-Hollands cultuurlandschap. Dat cultuurlandschap is in de loop der eeuwen gevormd vanuit het agrarisch gebruik. Nog steeds is een groot deel in gebruik voor primaire agrarische productie. Van de oppervlakte van 46.300 ha is circa 34.500 ha boerenland, met als belang rijkste sector de veehouderij. 2.700 ha is natuur en in gebruik door terrein beheerders en particulieren. Het overige deel betreft vooral water, recreatiegebied en bebouwing.
Agrarische sector Hoe gaat het nu met die veehouderij, die het huidige gewenste landschapsbeeld met openheid, weidevogels en koeien in de wei zo sterk bepaald en die de economische drager is van 34.500 ha Nationaal Landschap? Laag Holland kent een aantal natuurlijke handicaps, die een optimaal agrarisch gebruik en inrichting beperken. De veenweidegebieden kennen een hoog grond- en oppervlaktewaterpeil, om het opbranden en inklinken van de veenbodem zoveel mogelijk te beperken. Voor de boeren betekent dit dat het land minder goed bereid baar en bewerkbaar is met zware machines. Ook de grasproductie en graskwaliteit is wat lager. De smalle percelen en de slechte bereikbaar van vaarland vormen eveneens handicaps. De veehouderij is hierdoor altijd extensief geweest (weinig koeien per ha). Waar de landbouw elders in Nederland de kostenstijgingen opvangt met schaalvergroting, is dat in Laag Holland in mindere mate gebeurd, mede vanwege die natuurlijke handicaps. Dit heeft gevolgen voor de bedrijfsinkomens. Modelberekeningen voor Laag Holland (Buijs, 2008) wijzen op een 35 % lagere inkomenscapaciteit van melkveebedrijven in Laag Holland, overeenkomend met een bedrag van € 400,– per ha. De boeren hebben weinig keuzemogelijkheden om hierin verandering aan te brengen, want zij kunnen in de veenweidegebieden geen grasland omploegen en overschakelen naar bijvoorbeeld akkerbouw of bollenteelt. Wel proberen boeren andere inkomensbronnen aan te boren, zoals werken in deeltijd elders of investeren in verbredingsactiviteiten. Agrarische bedrijven in Laag Holland investeren steeds meer in verbredings activiteiten, zoals zorglandbouw, huisverkoop, educatie en recreatie, zoals bed en
6 |
breakfast op het boerenbedrijf, theetuinen enz. Niet zo
Natuurbeheer
vreemd, gezien de ligging van het gebied in de nabijheid
De natuurgebieden in Laag Holland zijn sterk versnipperd
van grote steden. Het percentage bedrijven met ver
en hebben te maken met een teruggang in kwaliteit van
bredingsactiviteiten in Laag Holland is hoger dan elders
schraallanden, veenmosrietlanden en weidevogel
in Nederland, maar deze activiteiten zijn veelal slechts
gebieden. De natuurkwaliteit wordt met name bedreigd
een beperkte aanvulling op het bedrijfsinkomen. De
door een peilbeheer dat gericht is op de agrarische functie
verbreding genereert in Laag Holland een omzet van ruim
en een slechte waterkwaliteit. Hierdoor treedt eutrofie
€ 5 miljoen per jaar, terwijl de omzet uit de primaire
ring op en afbraak van het veen. Het watersysteem is niet
productie van de veehouderij ca. € 75 miljoen per jaar is.
robuust genoeg, waardoor veel kunstmatige ingrepen
Voor slechts een beperkt aantal bedrijven (minder dan
nodig zijn om de versnipperde natuurgebieden nat te
5%) leveren de verbredingsactiviteiten een substantieel
houden. Natura 2000 richt zich op het behoud en de uit
deel van het bedrijfsinkomen op. De bijdrage uit
breiding van bijzondere habitats en soorten planten en
verbredingsactiviteiten is dus (nog) beperkt. Wel levert
dieren in deze gebieden. Door gerichte maatregelen –
de verbreding bekendheid en een positief imago op van
zoals het graven van petgaten, beperking van de stikstof
de landbouw bij de stedeling en is dat wel de nood
uitstoot en de verbetering van de waterkwaliteit – nemen
zakelijke basis om op termijn tot nieuwe arrangementen
de overlevingskansen voor bijzondere soorten planten en
stad-land te komen. Groeipotentie voor verbreding is er
dieren toe.
dus wel degelijk, al moet de omzet die dit genereert niet worden overschat. De agrarische sector heeft het in delen van Laag Holland moeilijk. Bestaande bedrijven zitten hun tijd wel uit, maar opvolgers staan niet te trappelen om het bedrijf onder deze omstandigheden over te nemen. Van de bedrijfshoofden ouder dan 50 jaar heeft 73% geen opvolger. De opvolgingssituatie is relatief gunstig in de gemeenten Schermer, Beemster en Wormerland (door toedoen van de grote droogmakerijen) en het slechtst in Zeevang, Oostzaan en Amsterdam (Landelijk Noord). In sommige delen zijn de boeren geheel verdwenen. In een polder als de Enge Wormer zijn geen hoofdberoeps bedrijven meer aanwezig en in andere delen van Laag Holland zijn het vooral particulieren met paarden, die het land nog gebruiken voor hun hobby. Uiteraard is het beeld heel wisselend: Individuele boerenbedrijven kunnen nog heel vitaal zijn en een prima inkomen uit de landbouw halen. Ook zijn er nog steeds jongeren, die een agrarisch bedrijf starten. Naast dit wat zorgelijke beeld op termijn, is er een positief beeld ten aanzien van de huidige landschapsinspan ningen. Circa 40% van de boeren in Laag Holland doet aan agrarisch natuurbeheer. De boeren zijn innovatief en investeren in nieuwe ontwikkelingen, zoals de bagger spuit en de bouw van potstallen. De sector is begaan met het landschap en heeft –ondanks de matige bedrijfs inkomens- tot nog toe de flexibiliteit getoond om de openheid van het landschap en de diversiteit aan weide vogels te behouden.
Het behoud van dit landschap is geen eenvoudige opgave
2
Toekomstscenario’s Laag Holland | Discussienota Provincie Noord-Holland | 7
knelpunten
8 |
Twee knelpunten doen zich voor:
paarden door particulieren. Deze percelen worden niet
1
meer onderhouden en verschralen (zuringland, pitrus
Er is te weinig geld voor het beheer;
2 Het veen in de veenweidegebieden verdwijnt door het
velden) of verruigen (distels, groei van jonge bomen).
huidige agrarische gebruik.
Te weinig geld voor het beheer
Door de Task Force Noord-Hollands Midden is in 2003 berekend, dat het netto tekort aan middelen voor het
Laag Holland is kampioen gebiedstitels. Laag Holland is
beheer van het gebied circa € 10,5 – € 12,5 miljoen per jaar
Nationaal Landschap. In het gebied liggen twee UNESCO-
bedraagt. Hiervan is € 8,7 miljoen gemoeid met de finan
werelderfgoederen: de Beemster en een deel van de
ciering van het natuur- en landschapsbeheer en € 2,3 tot
Stelling van Amsterdam. Enkele dorpskernen zijn
€ 4,3 miljoen met de afschrijvingskosten voor eenmalige
beschermd dorpsgezicht. Een deel van het gebied is
herstructurerings- en inrichtingsmaatregelen.
Rijksbufferzone. Voorts maakt het gebied onderdeel uit van het Metropolitane Landschap. Vijf gebieden in Laag
Het Centrum voor Landbouw en Milieu kwam in 2004 uit
Holland zijn aangewezen als Natura 2000 gebied, van
op een exploitatietekort in de landbouw in Laag Holland
wege de aanwezigheid van in Europa zeldzame habitats
van € 8,5 miljoen per jaar. In het natuurbeheer zou een
en planten- en diersoorten. Delen zijn EHS, weidevogel
tekort zijn van € 6 miljoen per jaar. Totaal € 14,5 miljoen
leefgebied, aardkundig monument enz.
per jaar.
Het behoud van het open landschap en de weidevogels
Recent heeft adviesbureau Paul Terwan berekend dat
staat met stip bovenaan, maar tegelijkertijd is de finan
jaarlijks ca. € 10 miljoen nodig is als beloning van alle
ciering daarvan een bron van zorg. Tel het netto tekort
handicaps om de boeren in Laag Holland eenzelfde uit
van jaarlijks € 10 tot € 15 miljoen op bij de huidige over
gangspositie te geven als in andere gebieden in Nederland.
heidsinvesteringen van jaarlijks € 25 miljoen en besef
Tel hier nog enkele miljoenen bij voor het natuurbeheer
met welke inzet de overheden op het landschap moeten
en eenmalige investeringen en het financiële plaatje van
inzetten. De vraag is of dit valt vol te houden of dat in
het tekort aan beheermiddelen wijkt niet af van dat in
delen van het gebied andere scenario’s moeten worden
2003.
ontwikkeld die minder overheidsinspanningen vragen. Daarbij moet zeker ook worden gekeken naar de aard van
Kortom: Er is een tekort aan middelen voor het beheer
de overheidsbijdragen: Deze zijn nu veelal niet struc
van het gebied van € 10 tot € 15 miljoen per jaar.
tureel en bieden daardoor geen continuïteit voor de (agrarische) bedrijven en natuurbeherende organisaties
Wel maken de onderzoeksbureaus een verschillende
op termijn.
onderverdeling in de toerekening van het tekort aan de landbouw of aan de natuur(beherende organisaties).
Het jaarlijkse tekort aan geld voor het beheer van de veen
Indien de boeren meer beheergeld ontvangen dan zullen
weidegebieden en van de natuurgebieden uit zich bij de
de bedrijven vitaler zijn en blijven de boeren het land
boeren en bij de natuurbeheerders. Het uit zich bij de
schap onderhouden. Indien het tekort aan beheergeld
natuurbeheerders in het gebied in een gebrek aan geld om
niet aan de boeren ten goede komt, dan zullen natuur
de maatregelen uit te voeren die nodig zijn om vast
beherende organisaties geld moeten ontvangen om het
gestelde natuurdoelen te halen. Door het land minder te
cultuurlandschap in zijn huidige vorm te kunnen onder
maaien en te bemesten ontstaan bijvoorbeeld minder
houden.
optimale biotopen voor weidevogels. Andere voorbeelden van het riet, dat tot achteruitgang van veenmosriet
Het veen in de veenweidegebieden verdwijnt
landen leidt, en achterstand in baggerwerkzaamheden.
De veenweidegebieden vormen een cultuurlandschap
Het tekort aan geld voor het beheer doet zich ook voor in
gebaseerd op melkveehouderij. De veehouderij is tevens
boerenland, waar in naam nog agrarische activiteiten
de economische drager om de openheid en de rijkdom aan
plaatsvinden, maar in werkelijkheid sprake is van
weidevogels te kunnen borgen. Het in stand houden van
begrazing door wat jong- of vleesvee en beweiding met
deze natuurwaarden vraagt een aangepast beheer door de
zijn het achterwege blijven van het maaien en afvoeren
Toekomstscenario’s Laag Holland | Discussienota Provincie Noord-Holland | 9
aanwezige boeren. Maar ook met dit aangepaste beheer met relatief hoge grond- en oppervlaktewaterpeilen blijft de bodem dalen en vindt afbraak van veen plaats. Hierdoor is een steeds diepere ontwatering nodig. Dit leidt tot hoge beheerskosten voor de infrastructuur en het watersysteem. In bijlage 1 is het probleem van de bodem daling nader toegelicht. Vanuit de bodem bezien is sprake van overvragen van de bodemfuncties: op de langere termijn zal het veen uit delen van deze gebieden verdwijnen. Er is dan sprake van aantasting van de informatie- of archieffunctie van de bodem. Om de vanuit bodemkundig oogpunt meest interessante veenweidegebieden te bewaren, zijn deze aangewezen als gebieden met bijzondere aardkundige waarden. Dat zijn alle gebieden in Laag Holland, waar nog sprake is van enige vorm van veenvorming en ver landing. Twee gebieden zijn aangewezen als aardkundig monument vanwege hun zeldzaamheid en gaafheid. Dit betreft de polder Mijzen en het gebied AlkmaardermeerUitgeestermeer/Krommenie/Weijenbus-Vronermeer. Deze aardkundig waardevolle veenweidegebieden hebben de functie natuur. Het hierbij behorende grondwaterpeil draagt bij aan een maximale vertraging van de afbraak van veen. Bij het beleid ten aanzien van de overige veen weidegebieden staan in de meeste gebieden het agrarisch gebruik en het landschap centraal. Ook vanuit dit per spectief is het echter belangrijk te zoeken naar manieren om de afbraak van het veen en de bodemdaling zoveel mogelijk te vertragen. In de Bodemvisie Noord-Holland 2009-2013 is dit bodem belang beschreven en daaraan de actie gekoppeld om een kaart op te stellen met de meer en minder waardevolle veenweidegebieden vanuit oogpunt van bodembescher ming. De informatie wordt meegewogen bij het opstellen van een integrale visie op de veenweidegebieden, die in relatie tot de Structuurvisie wordt opgesteld. Deze discussienota met toekomstscenario’s markeert het startpunt om te komen tot die integrale visie.
3 10 |
STRUCTUURVISIE PROVINCIE NOORD-HOLLAND 2040
Toekomstscenario’s Laag Holland | Discussienota Provincie Noord-Holland | 11
In de Structuurvisie Provincie NoordHolland 2040 is die zorg om het landschap, de bodemdaling en de financiering van het beheer ervan als volgt verwoord: “Het Nationaal Landschap Laag Holland bestaat uit droogmakerijen en veenweiden. De veenweidelandschappen in Laag Holland hebben een hoge belevingswaarde vanwege hun openheid, ontstaansgeschiedenis en natuurwaarden (hoge weidevogeldichtheid, afwisseling van boerenland en natte natuur). De kavelgrootte, bereikbaarheid en bewerkbaarheid van de agrarische percelen is niet optimaal voor een agrarische bedrijfsuitoefening en verschilt sterk van gebied tot gebied. Deels ondersteund met vergoedingen voor natuurlijke handi caps, hebben de agrariërs zich altijd goed kunnen handhaven in het gebied en daarmee het landschap weten te behouden en ontwikkelen tot wat het nu is. De vraag is of die positie in de meest natte gebieden in stand zal blijven, als stoppende boeren op deze terreinen geen opvolger kunnen vinden. Het beheer van de natuurreservaten loopt op tegen steeds hogere beheerkosten. Delen van de natuurterreinen worden minder onderhouden, waardoor opslag van pitrus en bomen optreedt. Beide ontwikkelingen gaan ten koste van de weidevogelpopulaties en de openheid van het landschap. Indien onvoldoende financiële middelen voor het beheer van het veenweidegebied kunnen worden gegenereerd, dan zullen keuzes moeten worden gemaakt
waar de middelen op worden ingezet. Niet alleen het natuur- en landschapsbeheer en de agrarische bedrijfsvoering lopen op tegen steeds hogere kosten gelet op de wens om het cultuurlandschap van de veenweiden te behouden. Ook de kosten van het waterbeheer worden steeds hoger naarmate de bodem verder daalt en meer
peilverschillen gaan ontstaan. De op te stellen functiefaciliteringskaarten zijn een belangrijk instrument om ons te bezinnen op eventuele functieveranderingen in de veenweidegebieden.”
4 12 |
TOEKOMSTSCENARIO’S
Toekomstscenario’s Laag Holland | Discussienota Provincie Noord-Holland | 13
Afbeelding 1 | De vier toekomstscenario’s voor Laag Holland
Op de volgende pagina worden vier toekomstscenario’s geschetst over de toekomst van Laag Holland (zie ook afbeelding 1).
Scenario 1: Voortzetting huidige overheidsinspanningen Scenario 2: Het tekort aan beheergeld financieren uit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) Scenario 3: De terugtredende overheid Scenario 4: Versnelde transformatie van gebieden naar lange termijndoelstellingen (klimaatbestendigheid, tegengaan bodemdaling, behoud veenpakket).
14 |
De 4 scenario’s komen voort uit twee dominante keuzen: 1 Sterk overheidsingrijpen versus weinig overheidsbemoeienis (in regie, financiële inspanning en RO-keuzen); 2 Behoud huidig landschap versus ontwikkeling nieuwe landschappen. De vier scenario’s onderscheiden zich in: •
de mate van regie vanuit de overheid;
•
de financiering;
•
de positie van de veehouderij als economische drager van het landschap;
•
de gevolgen voor de openheid van het landschap en de weidevogels (huidige kernkwaliteiten);
•
de inzet van de overheid op de lange termijndoelen klimaatbestendigheid en tegengaan van bodem daling in het veenweidegebied;
•
de continuïteit en duurzaamheid van het landschap
•
het type samenwerking tussen partijen (overheid, landbouw, natuurorganisaties);
•
het ontstaan en de snelheid van ontstaan van andere landschapstypen en natuur.
Dit valt per scenario als volgt te karakteriseren:
Scenario 1
Scenario 2
Huidige situatie
Meer geld uit Gemeenschappelijk Landbouwbeleid van de EU
• B ehoud kernkwaliteiten landschap Laag Holland wordt nagestreefd uit diverse incidentele geld potten van overheden. • Financiën beheer ontoereikend. • Veehouderij verzwakt in delen van het gebied. • Openheid landschap en aantal weidevogels lopen terug. • Beperkte overheidsinzet op klimaat bestendigheid en voorkomen van bodemdaling. • Spanning op continuïteit en duurzaamheid van het huidige landschap. • Partijen in het veld streven elk hun eigen sub doelen na vanwege het beheerprobleem. Op hoofdlijnen werken zij samen aan behoud huidig landschapstype. • Er ontstaan geleidelijk andere landschapstypen en biotopen voor planten en dieren door gebrek aan geld voor het huidige beheer en door ver dwijning van het veenpakket.
• B ehoud kernkwaliteiten landschap Laag Holland optimaal geborgd met structurele overheids financiering uit Gemeenschappelijk Landbouw beleid van de EU. • Financiën beheer toereikend door hogere over heidsinspanningen. • Veehouderij krijgt betaald voor natuurlijke handicaps en is vitaal. • Openheid en weidevogels goed geborgd. • Beperkte overheidsinzet op klimaatbestendig heid en voorkomen van bodemdaling. • Huidig landschap heeft continuïteit tot het veen verdwenen is. Duurzaamheid is dus niet geborgd. • Partijen in het veld werken volledig samen aan behoud huidig landschapstype. • Er ontstaan geleidelijk andere landschapstypen door verdwijning van het veenpakket.
Toekomstscenario’s Laag Holland | Discussienota Provincie Noord-Holland | 15
Scenario 3
Scenario 4
Terugtredende overheid, minder geld vanuit overheden
Regie op lange termijndoelen klimaat bestendigheid en tegengaan bodemdaling
• O verheid treedt financieel terug, behoud kern kwaliteiten wordt overgelaten aan partijen in het veld. • Alleen met particuliere gelden vanuit bedrijven en bewoners valt de lagere overheidsbijdrage nog enigszins te compenseren. • Veehouderijbedrijven moeten scherp kiezen voor schaalvergroting of verbreding Landschaps doelen hebben een lagere prioriteit. • Behoud openheid en weidevogels niet geborgd. • Beperkte overheidsinzet op klimaatbestendig heid en voorkomen van bodemdaling. • Geen continuïteit en geen duurzaamheid huidig landschap. Verschillende nieuwe landschappen ontstaan, maar zonder regie. • Harde marktwerking. Partijen in het veld werken weinig samen. Het is ieder voor zich. Overheid vrijwel afwezig. • Er ontstaan geleidelijk andere landschapstypen door gebrek aan geld voor het beheer en door verdwijning van het veenpakket.
• B ehoud kernkwaliteiten landschap Laag Holland staat niet voorop, maar is ondergeschikt aan de lange termijndoelen. Het veenweidelandschap wordt getransformeerd naar rietland en moeras. De kernkwaliteit moerasvogels en de Natura 2000 doelen krijgen een extra impuls. • Overheid financiert de transitie naar nieuwe landschappen, de geldstroom op behoud van de huidige kernkwalteiten wordt verminderd of stopt volledig. • Veehouderij wordt uitgekocht of verplaatst naar gebieden die niet laaggelegen liggen of waar het veenpakket al vrijwel op is. De veehouderij in het huidige veenweidegebied verdwijnt grotendeels, omdat hier rietlanden en moerasgebied komen met hoge oppervlakte- en grondwaterpeilen. • Doelstelling weidevogels wordt verlaten. • Regie en financiering door overheden op klimaat bestendigheid en voorkomen van bodemdaling. • Geen continuïteit op huidig landschapstype. Wel duurzaamheid van nieuw landschapstype. Regie op transitie door overheden. • Overheid dominant. Partijen in het veld zoeken naar nieuwe rollen. Zeker in aanvang verzet tegen verandering van huidig landschap. • Er ontstaan versneld andere landschapstypen.
16 |
Deze karakterschetsen van de scenario’s zijn onderstaand
miljoen per jaar (zie tabel en nadere onderbouwing in
nader beschreven en uitgewerkt. Hoewel de verschillende
bijlage 2). Daarnaast is er een eenmalig investerings
veenweidegebieden in Laag Holland niet gelijk zijn, is er
programma: Het Programma Westelijke Veenweiden. Dit
voor gekozen om in deze discussienota (nog) geen uit
omvat investeringen ter grootte van € 55 miljoen om de
werking te maken per deelgebied. De nota wil vooral de
bodemdaling te remmen, het watersysteem robuuster te
vier hoofdscenario’s helder krijgen en van daaruit tot
maken en de waterkwaliteit in Laag Holland te ver
keuzes komen voor de hoofdrichting waarin het Natio
beteren. Ook dit bedrag is volledig afkomstig van over
naal Landschap Laag Holland zich gaat ontwikkelen. Per
heden.
deelgebied kunnen uiteraard bij de verdere uitwerking subkeuzen worden gemaakt. Primaire focus ligt in deze discussienota op de veen weidegebieden. Daar komen de doelstellingen openheid landschap, weidevogels, tegengaan veenafbraak en klimaatbestendigheid samen en daar ligt het financie
Tabel | Globale inzet van overheidsmiddelen in Laag Holland, jaarlijks (gemiddeld over de periode 2007-2009) Inkomensondersteuning uit Brussel (GLB)
€ 10 miljoen
Investeringsregeling Landelijk Gebied (ILG) en Nationaal Landschap Laag Holland
€ 9 miljoen
ringstekort in het beheer van natuur en landschap. In de
Agrarisch en particulier natuurbeheer, vergoedin- € 3 miljoen gen Faunafonds voor ganzenopvang
droogmakerijen (zoals de grote droogmakerijen Wijde
Recreatie (via de recreatieschappen)
€ 3 miljoen
wormer, Schermer en Beemster) doen zich deze pro
Totaal
€ 25 miljoen
blemen niet voor. Hier is sprake van een ander type landschap met andere vormen van landbouw (naast veehouderij, ook tuinbouw, akkerbouw en fruitteelt) op
Vijf aspecten vallen op aan dit scenario:
zavel- en kleigrond. Toch gaat de beschreven problema
1 De subsidies zijn niet structureel geborgd. Boven
tiek niet helemaal aan deze gebieden voorbij. De
dien is een deel van de subsidies gericht op inves
Beemster (Werelderfgoed) en Schermer stellen ook
teringen (ILG) en minder op het beheer van het
beperkingen aan het landgebruik. Sloten mogen niet worden gedempt om de bijzondere ontstaansgeschiedenis
gebied, terwijl het beheer het centrale probleem is; 2. De subsidie vanuit Brussel is alleen gericht op aan
te bewaren en er gelden ook eisen ten aanzien van de
vulling van het inkomen van boeren en niet op het
inpassing van (agrarische) bedrijven in het landschap.
behoud van de kernkwaliteiten. Aan de inkomens
Deze natuurlijke en bestuurlijke handicaps zijn echter
toeslagen zijn geen maatschappelijke prestaties
veel kleiner dan in de veenweidegebieden, waardoor de vitaliteit van de landbouw er over het algemeen redelijk
gekoppeld. 3 De overheid is dominant aanwezig. De overheid
tot goed is. De scenario’s voor de veenweiden kunnen wel
investeert € 25 miljoen per jaar in het gebied.
effect hebben op de droogmakerijen, bijv. ten aanzien van
(Hiervan is € 15 miljoen afkomstig van nationale
de waterhuishouding, omgevingseffecten (bijv. in
overheden en € 10 miljoen afkomstig uit Brussel.)
scenario 4: mogelijk meer grazende ganzen uit de
De veehouderij zelf heeft een omzet uit primaire
moerasgebieden), infrastructuur en bereikbaarheid en
productie van € 75 miljoen per jaar. Ondanks die
voor gemengde bedrijven met een agrarische tak in de
dominante financieringsstroom van de overheden is
droogmakerij en een tak in de omliggende veenweide
er niet genoeg geld om het beheer van het gebied
gebieden.
veilig te stellen. 4 Particuliere bronnen worden niet of nauwelijks
Daarom zullen de droogmakerijen in de verdere uitwer king van de scenario’s wel degelijk een plek moeten
aangesproken. 5 Individuele financieringsstromen kennen elk hun
krijgen, maar ligt hier niet de keuzeproblematiek zoals
eigen tegenprestatie. Er is hierdoor weinig zicht op
die onderstaand per scenario is uitgewerkt.
het geheel aan prestaties. Dit maakt het lastig om op
Scenario 1 | Voortzetting huidige overheidsinspanningen
het geheel aan kernkwaliteiten van het Nationaal Landschap te sturen.
Dit is een voorzetting van het huidige scenario, waarbij
Het scenario lost het tekort van € 10 tot € 15 miljoen aan
de overheden pogen uit alle mogelijke financiële bronnen
beheergeld niet op. De kernkwaliteiten worden wel in
geld te verkrijgen voor het Nationaal Landschap. Bronnen
zekere mate geborgd, maar in de praktijk zijn delen van
waaruit o.a. geput wordt, zijn budgetten voor recreatie
het gebied net geen optimaal weidevogelgebied, is er voor
(RodS en financiering van recreatieschappen), natuur
boeren net geen toekomstperspectief, is het net te
(EHS, SNL), bodemdaling en water (KRW-subsidies),
onduidelijk waar burgers aan zouden kunnen bijdragen
landbouw (kavelruilen) en instrumenten als de beheer- en
en waar het Nationaal Landschap nou precies voor staat
ruilgrondbank. Ook zijn er incidentele financierings
enz. Door het tekort niet op te lossen of daar nieuw beleid
bronnen (weidevogelimpuls, vaarvergoeding). Alles bij
voor te formuleren, moeten individuen en individuele
elkaar levert dit een overheidsbijdrage op van circa € 25
organisaties (terreinbeheerders en boeren) zelf
Toekomstscenario’s Laag Holland | Discussienota Provincie Noord-Holland | 17
oplossingen vinden voor het tekort aan financiën. Elke
•
organisatie en elke boer lost dat op een eigen manier op
Voor vaarland nog eens € 500,– per ha extra, zoals nu ook al het geval is.
(kwalitatief minder goed beheren, met nevenactiviteiten het inkomen op peil houden, stoppen met boeren enz.).
Hier staan tegenprestaties tegenover: •
Instandhouding van gebieds- en perceelskenmerken,
De tegenstellingen in de gebieden zullen toenemen,
zoals waterpeil, perceels-, sloot- en greppelpatronen
omdat de individuele oplossingen elkaar in de weg gaan
en reliëf;
zitten. Dit zal vooral merkbaar zijn in het waterbeheer,
•
Weidegang. De markt betaalt –op één zuivelcoöpe
dat steeds verder versnipperd. Hierdoor is de waterhuis
ratie na- niet voor het buiten laten grazen van de
houding gecompliceerd en kostbaar. Knelpunten zoals
koeien. Voor de boeren is het kostentechnisch voor
verdroging en eutrofiëring worden niet opgelost.
deliger om de koeien het hele jaar op stal te laten
Scenario 2 | Het tekort aan beheergeld financieren uit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) en dit richten op het behoud van de kernkwaliteiten
staan. Daarom is weidegang – als belangrijke maat schappelijke waarde – als tegenprestatie opgenomen; •
Behoud van permanent grasland. In de veenweide gebieden liggen graslandpercelen die nog nooit omgeploegd zijn. Botanisch/genetisch is het
Het Europees landbouwbeleid wordt verder hervormd.
waardevol deze graslanden met een grote variatie
De subsidies aan de boeren worden gekoppeld aan
aan kruiden en grassoorten te beschermen door een
maatschapp elijke vraagstukken, zoals klimaat, water,
verbod op scheuren (omploegen) en het bestaande
biod iversiteit en energie. Kan Laag Holland hier iets
reliëf aan greppels e.d. in stand te houden.
mee? Bovenop deze vergoedingen komt een premie voor De boeren kennen handicaps in hun bedrijfsvoering
Natura-2000 gebieden. De vergoeding is een compensatie
(waterstanden, perceelsgrootte, bereikbaarheid), die
voor de gevolgen van de aanwijzing van deze gebieden
mede als gevolg van geboden en verboden van overheids
voor de bedrijfsontwikkeling en de beperkingen die dat
wege moeten worden nageleefd. De bestuurlijke handi
stelt aan de stikstofemissies (gebruik van stikstofarm
caps nemen toe: Zo zullen de boeren in en rondom de
veevoer, bouw en inrichting van emissiearme stallen
Natura 2000 gebieden naar verwachting hun stikstof
e.d.).
uitstoot verder moeten beperken dan elders in Nederland het geval is. Om de bedrijven toch te kunnen laten
Het scenario geeft door deze reële vergoedingensystema
concurreren is een overheidsvergoeding voor de gederfde
tiek (betalen voor prestaties) meer stimulansen aan de
inkomsten redelijk. Maatschappelijk willen wij dat
boeren. Zo wordt het voor boeren kostenneutraal om te
Amsterdam een groene omgeving heeft, willen wij het
kiezen voor een hoger grond- en oppervlaktewaterpeil. De
landschap open houden en bijzondere flora en fauna een
boeren ontvangen er een gegarandeerde hogere vergoe
kans geven. Voor al die maatschappelijke doelen mag een
ding voor van € 150,– per ha. Overheden kunnen hierdoor
vergoeding worden gevraagd door de boeren. Wel moeten
hun beleidsdoelen om bodemdaling, de opbranding en
duidelijke tegenprestaties worden afgesproken: Grasland
inklinking van het veen en de bijbehorende CO2-uitstoot
wordt niet meer omgeploegd en er staan koeien in de wei.
te beperken, eenvoudiger realiseren. Ook zal er minder
Voor wat, hoort wat.
verrommeling in het landschap optreden als de bedrijfs
Naast die collectieve prestaties en vergoedingen kunnen
inkomens op peil blijven. Door de combinatie van
individuele boeren nog bijzondere groene en blauwe
inkomsten uit vlees en melk en de landschapspremies
diensten afspreken met overheden. Deze worden indivi
wordt een agrariër in staat gesteld om een goede boter
dueel geborgd en vergoed.
ham te verdienen. Verpaupering van opstallen, het illegaal dempen van kleine slootjes, het matig baggeren
In het rapport ‘Nieuwe kansen voor Laag Holland onder
en vooral de teloorgang van agrarische activiteiten in de
het toekomstige landbouwbeleid’ van adviesbureau Paul
vaargebieden zouden hierdoor tot het verleden moeten
Terwan (opgesteld met subsidie van het ministerie van
gaan behoren.
LNV) is beschreven wat er financieel nodig is om de maatschappelijke prestaties in landschap en natuur te
Doordat het tekort aan beheermiddelen voor het gebied
vergoeden. Het komt er op neer dat er – bovenop een
grotendeels wordt opgeheven, kan het hele kwaliteits
basispremie – betalingen plaats gaan vinden in de vorm
niveau van eisen, kenmerken en wensen in het Nationaal
van landschapspremies.
Landschap worden verhoogd. Overheden kunnen samen
•
Voor land met matige handicaps (grasland met
met alle partijen dan echt werk maken van landschappe
matige drooglegging): € 200,– per ha;
lijk ingerichte bouwkavels, het tegengaan van gebieds
Voor land met serieuze handicaps (grasland met
vreemde activiteiten, een strikter niveau van handhaving
slechte drooglegging): € 350,– per ha;
en het in balans houden van schaalvergrotende land
•
18 |
bouwactiviteiten (alleen als oude opstallen worden
Daarvoor zal dan wel een hoger bedrag beschikbaar
gesloopt en alleen daar waar het in het landschap past).
moeten komen van circa € 9 miljoen per jaar uit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid van de EU.
De beloning voor de collectieve diensten kost jaarlijks ongeveer € 9 miljoen extra dan nu via het Gemeen
Dat laatste is niet irreëel. Tot nu toe wordt jaarlijks in
schappelijk Landbouwbeleid (€ 10 miljoen per jaar) ten
Nederland € 850 miljoen vanuit het GLB aan veehouders
goede komt aan de boeren in Laag Holland.
en akkerbouwers uitbetaald. In het nieuwe GLB zal dat ongetwijfeld minder zijn, omdat het hele landbouw
Het scenario past in de lijn van het kabinet (Houtskool
budget onder druk staat en nieuwe lidstaten netto ont
schets, waarin een lans wordt gebroken voor beloning op
vanger zijn. Maar ook bij een bedrag van pakweg € 500
basis van maatschappelijke prestaties) en past in het
miljoen is het financieel prima mogelijk om dit zo in te
Brusselse gedachtengoed om het Gemeenschappelijk
zetten, dat Laag Holland en andere Nationale Land
Landbouwbeleid verder te hervormen en de betalingen
schappen en Natura 2000 gebieden voor hun handicaps
aan boeren meer te richten op prestaties t.a.v. biodiversi
een reële vergoeding ontvangen. Het grootste vraagstuk
teit, water, klimaat en energie. Laag Holland kan die
is niet de financiën, maar de besluitvorming door de
prestaties leveren.
Europese Commissie en het Europees Parlement om het huidige systeem van betalingen te wijzigen. Daarnaast zijn er ook andere beleidsthema’s als voedselveiligheid en
•
Biodiversiteit: Behoud van weidevogels, behoud
voedselzekerheid die ook op de politieke agenda staan.
en versterking bijzondere Europese habitats en •
•
soorten in Natura-2000 gebieden;
Frankrijk zal zijn graanboeren willen beschermen, Italië
Water: Behoud van het waterrijke karakter,
zijn olijfboomproducenten. De voedselverwerkende
gekoppeld aan de ontstaansgeschiedenis van het
industrie is gebaat bij lage grondstofprijzen en rust op het
gebied;
landbouwfront en staat evenmin te wachten op hervor
K limaat: Beperken van de bodemdaling door
mingen in het landbouwbeleid. Toch zal de EU hervor
hogere waterpeilen, tegengaan van CO2-uitstoot
mingen langzaam maar zeker doorvoeren. Laag Holland
als gevolg van het opbranden van het veen.
wil als Metropolitaan Landschap een vergoeding krijgen voor het boeren onder moeilijke omstandigheden onder de rook van de stad, waardoor de groene ruimte groen kan
In bijlage 3 wordt de ontwikkeling van het Gemeen schappelijk Landbouwbeleid en de inhoud van de Houts koolschets nader toegelicht.
blijven.
Financiering natuurwaarden Nu sluizen Natuurmonumenten en Landschap Noord-
In de periode 2014-2020 moet duidelijk worden of Brussel
Holland de verkregen subsidie voor het beheer van hun
daadwerkelijk wil kiezen voor een nieuw landbouwbeleid
gebieden grotendeels door naar hun pachters (boeren) die
en hoeveel geld daarvoor beschikbaar is.
de terreinen voor dit bedrag onderhouden. Dit is een bewerkelijke stap. De subsidies aan de natuurbeherende
Het ministerie van EL&I heeft in oktober 2010 besloten om
organisaties zijn weer geheel gescheiden van die vanuit
Laag Holland aan te wijzen tot één van de vier pilot
het GLB aan de agrarische grondeigenaren. Dit is een
gebieden, waar ervaring mag worden opgedaan met
kunstmatig bureaucratisch geheel. Het kan simpeler. Het
bovenstaande aanpak met vergoedingen en duidelijke
haalt namelijk niet uit of een boer of een natuurbeheerder
tegenprestaties. Laag Holland staat daarbij model voor
zich inspant om de openheid en de rijkdom aan weide
het hele veenweidegebied van West-Nederland.
vogels te behouden. Het gaat immers in beide gevallen om dezelfde activiteiten, zoals bemesting, bekalking,
Conclusie is dat er nu kansen zijn om scenario 2 te
beweiding, het verwijderen van jonge boompjes e.d. en
realiseren. Het scenario leidt tot:
dus ook om dezelfde maatschappelijke kosten die voor
•
Opheffing van een belangrijk deel van het tekort aan
subsidie in aanmerking komen. Het zou daarom veel
beheergeld in Laag Holland;
logischer zijn om niet de grondeigenaar, maar degene die
Structurele beloning tot ten minste 2020 voor maat
de activiteit uitvoert als subsidieverkrijger aan te merken.
schappelijke prestaties;
Dan komen de bedragen rechtstreeks bij de boer/pachter
Kansen om een hoger kwaliteitsniveau te bereiken
terecht. In het hervormde Gemeenschappelijk Land
en daarmee de kernkwaliteiten in het Nationaal
bouwbeleid zou de gebruiker rechtstreeks de vergoeding
Landschap echt te realiseren;
moeten ontvangen. In dat geval zal alleen voor het
Wellicht meer mogelijkheden om private geld
botanisch beheer van natuurgebieden nog een aparte
stromen aan te boren, omdat de gevraagde prestaties
subsidiestroom naar de natuurbeheerders in stand
voor de collectieve en individuele diensten helder
moeten blijven.
• •
•
geformuleerd zijn.
Toekomstscenario’s Laag Holland | Discussienota Provincie Noord-Holland | 19
Scenario 3 | Terugtredende overheid
doelstellingen te realiseren. De veenmosrietlanden en
Er gaat veel geld om in het Nationaal Landschap: € 25
natte heideterreinen worden vooral door vrijwilligers
miljoen in scenario 1 en € 34 miljoen in scenario 2. Het is
beheerd, hetgeen nu ook in delen van het gebied al het
overheidsgeld en moet om de kernkwaliteiten te
geval is. Wellicht kan de inzet van vrijwilligers nog
behouden en versterken voor lange tijd beschikbaar
worden verhoogd (vergelijkbaar met de Stichting
worden gesteld. Daarmee wordt Laag Holland sterk
Herstelling die veel werk verzet met mensen uit sociale
afhankelijk van overheidsinzet.
vangnetten bij de Stelling van Amsterdam of door meer inzet van groepen 50-plussers die nu ook al veel vrij
In scenario 3 wordt een veel lichtere overheidsinzet voor
wiligerswerk verzetten, zoals in de Kalverpolder). Voor de
gestaan, waarbij nog wel wordt ingezet op de realisatie
werkzaamheden van die vrijwilligers levert de overheid
van basisstructuren (informatievoorziening, investe
machines en boten. De arbeid is gratis, waarmee flink
ringen in recreatietransferia en een uitgebreid net aan
bespaard wordt op de personeelskosten die gemaakt
fiets-, wandel- en vaarroutes) van circa € 3 tot € 5 miljoen
zouden worden als een natuurbeherende organisatie dat
per jaar, en het daar vanuit de nationale overheden bij te
werk zou leveren.
laten. De natuurbeheerders krijgen een beperkte beheer vergoeding en in de landbouw wordt niet geïnvesteerd
In alle situaties zal de openheid van het landschap en de
met overheidssubsidies. De markt moet haar werk doen
weidevogeldichtheid afnemen. De aantallen riet- en
en waar er geen markt is, verdwijnen of verminderen de
ruigtesoorten (planten en dieren) nemen toe. Voor een
inspanningen om het gebied te houden zoals het nu is.
deel zijn dat Natura 2000-soorten, waarmee dat beleid
Voor zover er nog Europese steun blijft, wordt deze ingezet
een beperkte impuls krijgt (‘beperkt’, omdat een aantal
om bedrijven voor te bereiden op volledige marktwerking
van de Natura-2000 soorten die gebaat zijn met een
na 2020 en is de steun erna nog uitsluitend gericht op
intensiever beheer zullen verdwijnen).
innovaties en kennisvernieuwing. De landbouwbedrijven in de gebieden met een redelijke Deze benadering zal in ieder geval gevolgen hebben voor
verkavelingsstructuur en drooglegging (de droogmake
de vaar- en de natuurgebieden. Deze natuurgebieden zijn
rijen, delen van Zeevang en Waterland) zullen versneld
in feite gebieden waar de agrariërs nu al niet meer in
koersen op schaalvergroting. Door de forse vergrijzing
staat zijn om deze te onderhouden, waardoor het beheer
van het boerenbestand kunnen de schaalvergroters veel
is overgedragen aan natuurbeherende organisaties. De
land opkopen tegen lage prijzen. Er ontstaan grote
boeren zullen de vaarlanden niet meer gaan onder
bedrijven met forse bouwkavels. Omdat de overheden in
houden. Het Oostzanerveld, het Wormer- en Jisperveld,
deze gebieden de weidevogeldoelstellingen en de behoud
het Ilperveld, de Eilandspolder, de Kalverpolder en delen
van het veenpakket-doelen overeind willen houden,
van Waterland zullen extensiever gaan worden beheerd.
gelden nog altijd restricties in de waterhuishouding (hoge
Er wordt minder gemaaid en bemest. In het beste geval
grond- en oppervlaktewaterpeilen). De veehouderij
ontstaan er zeer grote bedrijven. Zoiets als de laatste boer
bedrijven hebben echter – qua schaalgrootte en handicaps –
van het Oostzanerveld of de laatste boer van de Eilands
wel een achterstand op andere veehouderijbedrijven
polder – in analogie van de laatste veehouder op Marken.
elders in Nederland en moeten dus fors investeren. Om
Deze bedrijven hebben lage inkomsten per hectare, maar
die snelle groei in schaalgrootte mogelijk te maken – en
kunnen met het houden van vleesvee, jongvee en schapen
daarmee de kosten in de bedrijfsvoering op eenzelfde
– en wellicht grote grazers – toch voldoende inkomsten
niveau te krijgen als elders in Nederland – moet de over
verwerven voor hun bedrijf. Zij kunnen bestaan door zeer
heid wellicht toestaan dat minder in het oog vallende
lage grondprijzen en lage arbeidsinzet (lage loonkosten
dwarssloten worden gedempt. Bouwkavels van 1,5 ha
per ha) in combinatie met lage inkomens. De Task Force
zullen geen uitzondering meer zijn en er zal incidenteel
Noord-Holland Midden heeft deze categorie van boeren
behoefte ontstaan aan grotere bouwkavels. Indien de
als ‘naturiërs’ bestempeld. In het ‘slechtste’ geval wordt
overheid hierop regie voert, zullen de verlaten bouw
het land opgekocht door particulieren, die geen
panden van gestopte agrariërs worden gesloopt, waar
inkomensdoelstellingen hebben, maar het land gaan
door de openheid van het landschap per saldo toe-
gebruiken om extensief te recreëren of er wat paarden te
neemt.
laten grazen. De kans is reëel dat delen van het gebied die voor particulieren minder geschikt zijn, aan hun lot
De boeren hebben kredieten van banken nodig om te
worden overgelaten. Er ontstaan overgangen naar riet
kunnen investeren in bedrijfsgebouwen, machines en in
land en naar broekbos met els, wilg, berk en populier.
innovatie. Pachters zullen van verpachters verlangen, dat
Voor zover het land wordt overgedragen aan natuur
kortlopende pachtcontracten worden omgezet naar lang
beherende organisaties, dan zullen ook zij kiezen voor
jarige contracten, zodat er zekerheden ontstaan bij
beperkt maaien en bemesten om de beheerkosten te
kredietverlening en de afschrijvingen volledig binnen de
drukken. Alleen voor de top drie van de natte weidevogel
contractduur kunnen plaatsvinden.
gebieden wordt nog intensief beheerd om weidevogel
20 |
In de omgeving van de steden (Amsterdam Landelijk
de overheden in de RO de niet-realistische titel agrarische
Noord en de omgeving van Zaanstad en Purmerend)
functie (al dan niet met nevenfunctie natuur) tegen beter
zullen de landbouwbedrijven meer gaan inzetten op
weten in op het gebied blijven drukken en groenrode
verbreding van hun activiteiten. De verbreding zal
initiatieven in de RO blijven afwijzen.
aanzienlijk meer geld moeten gaan opleveren dan nu het geval is, ter compensatie van alle natuur- en landschaps
Kortom: Het scenario ‘de terugtredende overheid’ heeft
subsidies die zijn weggevallen. Waar dat wordt toe
gevolgen voor het huidige landschap. Er ontstaat een
gestaan, zal de verbreding door boeren heel inventief
nieuw landschap. Delen van het gebied met slechte
worden uitgevoerd. Er kunnen scholen in de stallen
agrarische productieomstandigheden zullen zeker
worden gehuisvest, maar ook kunnen grotere campings,
transformeren: Waarschijnlijk naar rietland en naar
bed- en breakfastactiviteiten, volkstuincomplexen,
moerasbos. Er komt druk op schaalvergroting en druk op
kantoren, opslagruimten en werkplaatsen bij de boer
verbreding in de omgeving van de steden. De nu nog
ontstaan. Regelgeving van de overheden zal bepalen wat
abrupte overgang van stad naar platteland wordt een
kan en mag. Een motie van de staten richt zich hier ook
geleidelijke overgang met buitengebiedbedrijven. Zonder
op: Onderzoek is nodig om te beoordelen of verbreding
goede ruimtelijke ordening bestaat het risico van functie
aan grenzen moet worden gebonden. Daar waar verbre
vervaging. Er ontstaan ook landschappen, waar het land
dingsactiviteiten voldoende inkomen genereren, zullen
geen functie meer heeft. De openheid en de weidevogel
agrarische bedrijven de agrarische tak laten schieten en
stellingen worden in delen van Laag Holland verlaten.
doorgroeien tot een gespecialiseerd ‘buitengebiedbedrijf’.
Het beeld van een Oer-Hollands landschap gaat niet meer
Naast de verbreders zullen in de nabijheid van de stad ook
op. In ieder geval niet in delen van het gebied. Of dat
nog steeds schaalvergroters actief zijn, omdat er niet
nieuwe landschap mooi is, is vooral een esthetische
voldoende verbredingsactiviteiten en inkomen uit ver
vraag. Het opgeroepen beeld voor het nieuwe landschap
breding voor alle boeren is te ontwikkelen. De schaal
zal niet veel anders zijn dan elders in Nederland of Europa
vergroters leveren wel enige spanning op. Ze vragen om
het geval is waar de markt ook haar werk doet. In die zin
bredere wegen voor hun trekkers en grote opritten naar
is sprake van vervlakking en verdwijnt dat specifieke Laag
hun percelen en dit levert spanningen op op B-wegen en
Holland beeldmerk.
plekken waar het fiets- en autoverkeer nog niet gescheiden zijn. De grote aantallen recreanten die van
Doordat gebieden transformeren, zal er behoefte zijn aan
deze wegen gebruik maken, sluipverkeer en de aan
kavelruil en herstructurering. Er zal op dit onderdeel toch
wezigheid van zwaar landbouwverkeer gaan niet goed
bij die terugtredende overheid worden aangeklopt om
samen. De overheden bepalen met hun RO-beleid wat er
dergelijke uitruilprocessen te faciliteren (inzet Stivas,
wel en niet mogelijk is in de nabijheid van de stad. Er is
DLG, Kadaster). Als dit niet gebeurt, zal verrommeling
genoeg markt in deze stadsrandgebieden voor vele activi
optreden en zitten natuurbeheerders en agrariërs elkaar
teiten.
in de weg in het transformatieproces.
Hier en daar ontstaan ook ‘liefhebberslandschappen’. Een
Het opgeroepen beeld van scenario 3 oogt bedreigend, op
voorbeeld hiervan is de Enge Wormer. Hier zijn geen
verschillende manieren. De boeren raken hun subsidies
hoofdberoepsbedrijven in de landbouw meer actief. De
kwijt en de inwoners hun geliefde landschap.
huiskavels worden nu bewoond door gepensioneerde boeren en door welgestelde burgers. Het land heeft geen
Voor de boeren zal het verdwijnen van allerlei vormen van
wezenlijke functie meer. Er lopen veel paarden van
overheidssubsidies ingrijpend zijn, omdat deze inkoms
hobbyisten en van een manege, die daar is gevestigd. De
ten al decennia lang zijn ontvangen uit Brussel en uit
agrarische functie is verdwenen. Het is nu een buiten
incidentele geldpotten van rijk en provincie. Incidentele
woongebied geworden. De liefhebbers van dit wonen
geldpotten die terugkeren onder nieuwe namen en voor
bepalen, binnen de ruimtelijke kaders, hoe het landschap
waarden en daardoor door de boeren net zo structureel tot
er uit gaat zien. Of zij geld over hebben om het land door
hun ondernemersinkomen worden gerekend als het
de loonwerker te laten maaien en te bemesten voor het
Brusselse ‘boerengeld’. Maar het kan het ondernemer
behoud van de weidevogels is zeer de vraag.
schap ook helpen als die afhankelijkheid en bemoeienis
Waarschijnlijker is het dat een deel van het land verruigt
verdwijnt. Nu wordt het wegvallen van overheidsfinan
en dat een ander deel langzaam in een tuin- en recreatie
ciering vooral als een bedreiging ervaren, maar het kan
bestemming verandert. Overheden zullen moeite hebben
op de langere termijn beschouwd ook heel goed bijdragen
hier regie te voeren. Deze landschappen zijn kwetsbaar:
aan nieuwe vormen van ondernemerschap.
Er is geen verbinding meer te leggen met agrarische en natuurfuncties. Projectontwikkelaars zijn er snel bij als
En wat gaan de inwoners doen?
landschappen ‘doelloos’ zijn. In de vrije ruimte valt veel
Het landschap dreigt ingrijpend te veranderen. Dit beeld
te bouwen en veel geld te verdienen. In dat geval ver
kan een krachtige tegenbeweging oproepen, waarbij
andert een groene ruimte in een groenrode ruimte, tenzij
bedrijven en burgers alsnog zelf gaan investeren om de
Toekomstscenario’s Laag Holland | Discussienota Provincie Noord-Holland | 21
teloorgang van hun favoriete landschap af te wenden.
van gemis aan urgentie. Als het veen is opgebrand – zo is
Bedrijven en particulieren gaan zelf fondsen werven en
het idee – is er met het landschap nog steeds niet zo veel
specifieke landschapsonderdelen sponsoren. Er ontstaan
aan de hand. Laag Holland kan veranderen in een West-
micro-markten van boeren die hun producten grotendeels
Friesland als de onder het veen aanwezige kleilaag het
bij eigen klanten afzetten. Bewegingen zoals slow-food
mogelijk maakt om een flinke schaalvergroting door te
worden sterker en consumenten gaan in reactie op de
voeren en veel van de huidige sloten te dempen. Met een
verschraling van het landschap landschapseisen stellen
verbod tot dempen en verplicht behoud van het grasland
aan de door hen gekochte landbouwproducten. Dit
gebruik kan het landschap ook zonder veen er historisch
gebeurt nu ook al in beperkte mate bij bijvoorbeeld biolo
blijven uitzien. En weidevogels gedijen ook op grasland
gische producten, waarbij gegarandeerd wordt dat de
met een onderliggend kleipakket.
koeien een bepaald aantal maanden in de wei staan. Naast diervriendelijkheid en diergezondheid, worden ook
Maar dat is wellicht te gemakkelijk geoordeeld. De
landschappelijke componenten aan het product
natuurlijke combinatie veen, water en graslandgebruik is
gekoppeld.
verdwenen. Op lichte kleigronden (zavelgrond) kunnen ook heel goed tulpen, kool of bieten worden geteeld en in
Met een zekere dreiging van een teloorgang van een
een zavel- of kleigebied kunnen sloten makkelijk worden
geliefd landschap, wordt het in scenario 3 heel cruciaal of
gedempt. Het ligt niet voor de hand dat de overheden dit
het de overheden lukt om samen met burgers en particu
allemaal blokkeren en veehouderij en graslandgebruik
lieren het landschapsbehoud ter hand te nemen en daar
kunstmatig gaan afdwingen als het veen verdwenen is.
voor inspanningen te vragen. Het vereist in ieder geval
En als er eenmaal grasland wordt omgeploegd voor andere
vanuit de overheden een uitgekiend communicatietraject.
typen van landbouw, dan verdwijnt de weidevogel. Het is
Nu is het een burger of bedrijf nauwelijks bekend wat de
reëel dat verlies van het veenpakket leidt tot een ander
overheden in het landschap financieren, dat er tekorten
landschap met meer West-Friese trekjes. Het zal lang
aan beheergeld zijn, dat het landschap niet gratis is enz.
zaam gebeuren -te beginnen in gebieden waar nu het
De burgers kennen de lusten wel, maar niet de lasten om
veen vrijwel op is- en pas in de loop van vele jaren
het gebied te beheren. Daar zal veel meer over gecommu
eindigen als alle veen uit Laag Holland verdwenen is. Zeer
niceerd moeten worden, voordat inwoners en bedrijven
geleidelijk, maar onomkeerbaar.
bereid zijn om zelf delen van het landschap te gaan financieren.
Nogmaals: Is er urgentie? In Laag Holland met zijn diep gelegen Beemster en Schermer weet de overheid met
Die financiële inzet van inwoners en bedrijven kan in vele
malen de polders droog te houden. De veenweiden liggen
vormen. Naast de genoemde producteisen, kunnen ook
veel hoger. Zelfs als daar nog enkele meters
landschapscertificaten, landschapsveilingen, beheercon
maaiveldsdaling gaan optreden, dan zou het mogelijk
sessies en particulier vrijwilligerswerk bijdragen aan het
moeten zijn deze gebieden met malen en extra
oplossen van het beheervraagstuk.
waterberging droog te houden. De waterschapslasten zullen als gevolg hiervan geleidelijk stijgen. De burgers
Scenario 4 | Versnelde transformatie naar lange termijndoelstellingen
en bedrijven zullen deze lasten blijven betalen en beschouwen als een noodzakelijke (verzekerings)premie om “droge voeten” te houden in het gebied.
Het huidige landschap is gericht op het behouden en versterken van de huidige (kern)kwaliteiten. Vasthouden
Echt verkend zijn de gevolgen van bodemdaling niet. Het
wat je hebt. De lange termijndoelen hangen er een beetje
proces van bodemdaling en het verdwijnen van het veen
bij. Het tegengaan van de bodemdaling is een mooi lange
pakket is onomkeerbaar, dat wel. Wat je aan veen en
termijndoel, maar in de huidige situatie zijn boeren
bodemdaling kwijt bent, komt niet meer terug.
nodig om de openheid en de weidevogeldoelstellingen te realiseren en daar is een zekere mate van drooglegging
In scenario 3 deed de marktwerking haar werk. Vanuit de
van het land voor nodig. Dus valt de bodemdaling hoog
overheden bezien was het een scenario van ‘laissez faire’.
uit te beperken, maar zal op lange termijn het veen wel
In scenario 4 pakken de overheden de regiefunctie sterk
zijn opgebrand en ingeklonken. Klimaatbestendigheid is
op en sturen zij op basis van de lange termijndoelen de
ook zo’n lange termijndoel. Laag Holland zakt en er wordt
verschillende deelgebieden van Laag Holland de gewenste
door de afbraak van het veen CO2 in de atmosfeer uitge
functie in.
komt in de huidige situatie voor rekening van de veen
Grotere delen van het gebied – en zeker de vaargebieden
weidegebieden.
en de liefhebbersgebieden waar de agrarische functie
stoten. Zo’n 3 tot 4% van de Nederlandse CO2-productie
zwak is – worden versneld getransformeerd tot moeras Overheden kunnen anticiperen op bodemdaling en
gebied. Het wordt rietland en delen worden moerasbos.
klimaatbestendigheid. Tegelijkertijd is er ook een gevoel
Door het creëren van zeer natte omstandigheden (vrijwel
22 |
plas-dras) blijft het veenpakket behouden en worden de
brandstoffen. In andere landen met meer ruimte, een
klimaatdoelen het meest gediend. Het lijkt een
betere structuur en goedkope arbeid, zou de kostprijs wel
goedkoop en makkelijk scenario, maar dat is het niet. De
eens veel lager kunnen zijn dan in Laag Holland, waardoor
nog aanwezige boeren moeten worden uitgekocht en er
Laag Holland op deze nieuwe markt niet kan concurreren.
zijn slimme waterstaatkundige werken nodig met hoogen laagwatersloten om te voorkomen dat bebouwing in
Hierbij een voorbeeld van de economische potentie van
de dorpen en linten te lijden krijgt van de hoge
rietteelt in Laag Holland: Een rietproductiebedrijf kan
oppervlaktewaterpeilen.
€ 750,– per ha opbrengst halen (biomassa: opbrengst € 30 per ton, 25 ton biomassa per ha). De directe teeltkosten
In alle veenweidegebieden in Laag Holland is in scenario 4
zijn € 2.400,– per ha. Indien de overheden deze activiteit
het streven om de oppervlaktewaterpeilen te maximeren
willen stimuleren zullen zij € 1.650,– per ha aan groen
tot 30 cm minus maaiveld. Gebieden met een grotere
blauwe diensten moeten subsidiëren, in de vorm van
drooglegging krijgen een nieuw peilbesluit, waarin dit
natuursubsidies, waterbergingssubsidies en subsidies op
wordt geregeld. Zonodig wordt er financiële compensatie
de waterzuiverende werking van het riet. Alleen dan is
geboden. Wellicht is het door deze aanpak mogelijk om
een dergelijke activiteit bij de huidige vraag en prijs
tot grotere watersystemen te komen en de huidige ver
stelling van biomassabrandstoffen rendabel.
snippering van peilen tegen te gaan. Ter vergelijking: Een melkveehouderijbedrijf met een Het scenario kost werkgelegenheid in de landbouw. Boeren
omzet van € 4.500,– per ha en € 5.200,– aan kosten per
stoppen of verdwijnen. Om toch voldoende economie in het
ha, zal in de vorm van landschapspremies en groen
gebied te houden en de leefbaarheid van de dorpen op peil
blauwe diensten € 700,– per ha willen verwerven aan
te houden, wordt in delen van deze moerassen extra ingezet
subsidies. Op dit moment vraagt de ondersteuning van de
op recreatie en toerisme voor actieve buitensporters. Er
landbouw als landschapsbeheerder dus beduidend
worden bijvoorbeeld kleinschalige bivakplaatsen voor
minder geld dan een economische exploitatie van moeras
overnachtende kanoërs en laarzenpaden voor wandelaars
gebieden met biomassabrandstoffen.
aangelegd, wat nieuwe recreanten en recreatie-
(Bron: De introductie van de rieteconomie, DHV,
ondernemers moet aantrekken. Andere gebieden blijven
LINKitconsult, Innovatienetwerk, juni 2007).
Natura-2000 proof en bewaren hun stille karakter. Scenario 4 breekt met de huidige kernkwaliteiten van het Wellicht is een commerciële rietteelt mogelijk, bijvoor
gebied, zoals de openheid en de rijkdom aan weidevogels.
beeld in de kleine droogmakerijen in Waterland-Oost.
De rijkdom aan moerasvogels (ook een kernkwaliteit)
Deze gebieden worden onder water gezet en voor de oogst
krijgt echter een grote impuls.
korte tijd ontwaterd om mechanisch oogsten met groot materieel mogelijk te maken. Vooralsnog moeten van de
De werkelijke kosten van dit scenario zijn onbekend en
nieuwe impulsen voor de werkgelegenheid (recreatie,
vragen een nadere studie.
rieteconomie) geen wonderen worden verwacht. De huidige veehouderij in Laag Holland genereert nog altijd
De overheden zullen een scherp beeld van de urgentie
€ 75 miljoen omzet per jaar. Samen met de akker- en tuin
moeten geven, wil dit scenario op draagvlak kunnen
bouw, die haar zwaartepunt heeft in de grote droog
rekenen. Tot nu toe is het gebied sterk behept met het
makerijen, is de agrarische sector nog altijd goed voor
behoud van het huidige landschap en is de sceptische
€ 105 miljoen omzet per jaar.
houding (alinea 2) geen basis voor grote veranderingen in het landschap.
Een ander idee is om het gebied meer in te richten op de exploitatie van gewassen voor de productie van biobrand
Kortom: Scenario 4 bevat een aantal onzekerheden in
stoffen (riet, wilgen, algen, kroos). Dit is economisch
urgentie, tijd en kosten. En staat voor een ander land
bezien alleen een optie als de prijs van fossiele brandstoffen
schap met substantieel meer moerasgebieden dan nu het
flink stijgt door schaarste. En dan nog is het de vraag of
geval is, maar dat beter is ingericht op het beperken van
Laag Holland dan een geschikt productiegebied is voor deze
bodemdaling en klimaatdoelstellingen.
Toekomstscenario’s Laag Holland | Discussienota Provincie Noord-Holland | 23
5 24 |
conclusies
Toekomstscenario’s Laag Holland | Discussienota Provincie Noord-Holland | 25
Er zijn voor Laag Holland meerdere toekomstscenario’s denkbaar. Deze hebben een geringe tot grote impact op het landschap en de functies van het gebied. Scenario 1 en 2 zijn behoorlijk verkend. In scenario 3 en 4 zitten nog veel onzekerheden, die nader onderzoek vragen. Er is nu een kans om vanuit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid van de EU vergoedingen te gaan ontvangen voor de maatschappelijke prestaties van het gebied. Laag Holland is altijd matig bedeeld geweest (zie kaartje blz. 34), nu kan dat mogelijk worden rechtgezet. Heel pragmatisch wordt daarom voorgesteld om de komende 2 jaar in te zetten op scenario 2 met een pilot. Mocht de pilot slagen en gaat de EU daadwerkelijk de maatschappelijke prestaties met landschapspremies belonen en in voldoende mate financieren, dan zullen de kernkwaliteiten beter behouden blijven en is het finan ciële vraagstuk over het beheer van het gebied tot en met 2020 grotendeels opgelost. Na deze periode zal het GLB waarschijnlijk verder worden hervormd en zal de land bouw steeds meer met groenblauwe diensten en stad-land arrangementen de economische basis moeten verbreden. Dit sluit aan bij de visie op het metropolitane landschap. Scenario 2 lost de vraagstukken van klimaatbestendigheid en bodemdaling onvoldoende op, zoals beschreven in scenario 4. Voorgesteld wordt om naar scenario 3 en 4 een studie te laten uitvoeren en daarna voor alle vier scenario’s een overkoepelende beeldkwaliteit en maatschappelijk kosten-batenanalyse te laten uitvoeren. Dit moet meer duidelijkheid geven over de kosten en baten van alle scenario’s. Daarbij kunnen ook de functiefaciliteringskaarten zeer bruikbaar zijn, die nu worden opgesteld en waaruit conclusies worden getrokken over de knelpunten in het waterbeheer voor het instandhouden van de huidige functies van het gebied. Mogelijk biedt dit aangrijpingspunten om vervolgens – ook heel pragmatisch – in de gebieden waar de agrarische functie verdwenen of marginaal is te starten met gebiedsprocessen om die gebieden meer klimaatbestendig te maken en de bodemdaling te minimaliseren. Per deelgebied worden zo keuzes gemaakt over de ontwikkelingsrichting.
6 26 |
vervolgstappen
Toekomstscenario’s Laag Holland | Discussienota Provincie Noord-Holland | 27
Zoals afgesproken in de Structuurvisie Noord-Holland 2040 worden er functie faciliteringskaarten gemaakt waaruit duidelijk moet worden of er knelpunten zijn tussen de ruimtelijke functies (agrarische functie, natuur enz.) en het watersysteem. Deze kaart is een bouwsteen voor de op te stellen veenweidevisie, waarin per deel gebeid keuzes worden gemaakt over de ontwikkelingsrichting. Maar er missen meer bouwstenen om die keuzes per deelgebied nu al te kunnen maken. De volgende bouwstenen worden ontwikkeld als vervolgstap op de discussienota:
Maatschappelijke kosten en batenanalyse Een maatschappelijke kosten en batenanalyse is nodig om een beeld te krijgen van de kosten die gemoeid zijn met elk van de vier scenario’s. Het gaat dan om de kosten van inrichting en beheer en de transitiekosten om van het MT-scenario met weidevogels naar het LT-scenario met natte natuur over te schakelen. Naast de kosten van beide scenario’s zijn er ook maatschappelijke opbrengsten in landschap, belevingswaarde en biodiversiteit. Een maatschappelijke kosten en batenanalyse (MKBA) maakt beiden inzichtelijk.
Beeldkwaliteitsplan De vier scenario’s laten verschillende eindbeelden zien. Ten behoeve van de besluitvorming per deelgebied is het wenselijk om naast de beschrijving – zoals verwoord in deze notie – ook een beeldend perspectief te geven van de vier scenario’s.
Functiefaciliteringskaarten Een kaart die de knelpunten aangeeft tussen de ruimtelijke functies en het watersysteem, kan behulpzaam zijn om de transitiegebieden te benoemen waar een wijziging van het watersysteem en/of de functies actueel is. Verwacht wordt dat de kaart laat zien waar hooggelegen natte natuurgebieden last hebben van verdroging en/of inlaat van gebiedsvreemd nutriëntenrijk water. En anderzijds kunnen er landbouwgebieden zijn die inmiddels dermate laag gelegen zijn, dat de bemaling ervan op toenemende problemen en hoge maatschappelijke kosten stuit. De vele peilgebieden in Laag Holland zijn op zich al een probleem: Het watersysteem raakt erdoor versnipperd. Bovendien liggen er in het gebied vele onderbemalingen, waardoor de verschillen in water- en bodempeilen van naastgelegen percelen binnen een waterkundige eenheid verder worden vergroot. De functie faciliteringskaarten maken duidelijk waar er in het gebied van Laag Holland
28 |
spanningen zijn tussen de huidige ruimtelijke functies
Voor de functiefaciliteringskaarten zal in 2010 opdracht
en het watersysteem.
worden gegeven, waardoor ook deze al in het voorjaar van
Bodemkaart
2011 beschikbaar zijn en in het op te stellen MKBA kunnen worden geïntegreerd.
De huidige bodemkaart van Noord-Holland klopt voor de gebieden met een dikke laag veen nog wel met de werke
Na oktober 2011 vindt opnieuw een besluitvormingstraject
lijke dikte in het veld, maar in gebieden met een dunnere
plaats, waarna in 2012 de ontwikkelingsrichting van de
laag is de kaart onbetrouwbaar. De kaartzuiverheid is in
verschillende deelgebieden wordt opgesteld en in de vorm
die gebieden – volgens onderzoekinstelling Alterra –
van een veenweidevisie gereed komt.
ongeveer 60%. Dat betekent dat in de praktijk in 40% van
De planning is dat eind 2012 de vaststelling van de
de gevallen de informatie op kaart niet correct is. Meestal
veenweidevisie in GS en PS kan plaatsvinden.
zal het betekenen dat er minder veen is dan op de kaart is aangegeven. Om voor de verschillende deelgebieden aan te kunnen geven of het – gelet op de veendikte – relevant is om die gebieden te behouden door een kleinere drooglegging is goed kaartmateriaal vereist. Een actualisatie van een aantal bodemkaarten in veenweidegebieden is nood zakelijk.
Landbouw Gegevens over de landbouw zijn over het algemeen redelijk goed beschikbaar. Mogelijk kan uit de gegevens over bedrijfsgrootten, opvolgingssituatie en dergelijke een kaartbeeld worden gemaakt over de levensvatbaar heid van de agrarische bedrijfstak per deelgebied. STIVAS, DLG en het Kadaster kunnen hier mogelijk behulpzaam bij zijn.
Planning Gedeputeerde Staten hebben de discussienota op 9 november 2010 vastgesteld. De Statencommissie WAMEN heeft de nota op 6 december 2010 besproken. Daarmee is de startfase van het project afgerond. Daarna breekt de kennisfase aan, waarvoor de bovenstaande producten worden ontwikkeld. In februari 2011 start de kennisfase met het geven van een opdracht voor het opstellen van het MKBA en het Beeld kwaliteitsplan. Deze worden in oktober 2011 – na een consultatie met alle partijen in het gebied en de stuur groep Laag Holland – opgeleverd. Parallel wordt het kaart beeld over de levensvatbaarheid van de landbouw opgeleverd. Indien dit lastig te definiëren is, dan worden kaarten gemaakt van de afzonderlijke agrarische para meters (bedrijfsgrootte, opvolging e.d.). De vernieuwde bodemkaarten zullen eveneens voor oktober 2011 worden opgeleverd.
Toekomstscenario’s Laag Holland | Discussienota Provincie Noord-Holland | 29
1 30 |
Bijlage
bodemdaling
Toekomstscenario’s Laag Holland | Discussienota Provincie Noord-Holland | 31
Door ontwatering van de veenbodem daalt de bodem in de westelijke veenweiden. Al eeuwenlang. De landbouwkundige drooglegging van de bodem zorgt ervoor dat lucht en daarmee zuurstof diep in het veen dringt, waardoor de biologische afbraak (oxidatie) van het veen mogelijk wordt. Door de afbraak verdwijnt al het veen boven de grondwaterstand als CO2 in de lucht, waardoor het maaiveld voortdurend zakt. Doordat de slootpeilen geregeld worden aangepast aan de maaivelddaling zal de bodemdaling pas stoppen als al het veen op is. De daling van de veenbodem ontstaat door een combinatie van oxidatie, klink en krimp van de veengrond. Door klink en krimp wordt veen dichter, een eindig proces, maar bij oxidatie verdwijnt het veen voorgoed. Door oxydatie (de biologische afbraak van plantenresten, waaruit het veen bestaat) komen de broeikasgassen koolstofdioxide (CO2) en lachgas (N2O) vrij, maar ook mineralen als stikstof en fosfor. Voor de landbouw op veengronden is het vrijkomen van deze nutriënten al eeuwenlang uitermate gunstig, maar kan ook een belasting van het oppervlaktewater vormen. Het oxydatieproces speelt zich grotendeels in de zomer af. De grondwaterstanden zijn dan het diepst door verdamping en de afbraak van het veen gaat ook sneller als het warmer is. Uit onderzoek blijkt dat er een directe relatie is tussen het slootwaterpeil en de bodemdaling: een laag slootpeil betekent een sterke daling. Bij proefboerderij Zegveld zijn sinds 1966 metingen verricht aan vier blokken percelen: twee blokken met een slootpeil van dertig centimeter onder maaiveld, twee met een slootpeil van zestig centimeter onder maaiveld. Tussen 1966 en 2003 bleek het maaiveld in de blokken met het hoge peil gemiddeld ongeveer 6 mm per jaar te zijn gedaald, terwijl het slootpeil in de blokken met laag peil twee keer zoveel daalde. Bepalend voor het tempo van de bodemdaling zijn de slootpeilen in de veenweiden en de profielopbouw van de bodem. Op plekken zonder kleidek is de bodemdaling het grootst: hoe dikker het kleidek, des te minder bodemdaling. De klimaatverandering vormt een bedreiging voor de veenweidegebieden. Door de hogere temperaturen, maar vooral door het vaker voorkomen van (zeer) droge zomers nemen volgens modelstudies de uitstoot van CO2 en de maaivelddaling in 2050 in het droogste scenario dat in het kader van het project “Waarheen met het Veen” is ontwikkeld, met ongeveer 50 % toe. Peil verhogingen tot veertig cm onder het maaiveld zullen niet voldoende zijn om de toename van de maaivelddaling te voorkomen. Toepassing van onderwaterdrainage kan de maaivelddaling sterk verminderen. Momenteel liggen er proeven met onderwaterdrainage in Zegveld, in het Wormer- en Jisperveld en in polder Zeevang. De resul taten zijn tot nu toe positief, de bodemdaling wordt teruggebracht met een factor twee. De invloed van het via de drainage inzijgende nutriëntenrijke oppervlaktewater op de afbraak van het veen is echter nog een onzekere factor. Langdurig meerjarig onderzoek is nodig om harde conclusies te kunnen trekken.
2 32 |
Bijlage
De overheidsinspanningen in het Nationaal Landschap Laag Holland
Toekomstscenario’s Laag Holland | Discussienota Provincie Noord-Holland | 33
Tabel | Globale inzet van overheidsmiddelen in Laag Holland, jaarlijks (gemiddeld over de periode 2007-2009) Inkomensondersteuning uit Brussel
€ 10 miljoen
Investeringsregeling Landelijk Gebied (ILG) en Nationaal Landschap Laag Holland
€
9 miljoen
Agrarisch en particulier natuurbeheer, vergoedingen Faunafonds voor ganzenopvang
€
3 miljoen
Recreatie (via de recreatieschappen)
€
3 miljoen
Totaal
€ 25 miljoen
Onderbouwing: Inkomensondersteuning uit Brussel De toeslagrechten uit de eerste pijler van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid vormen een belangrijke geldstroom naar de landbouw. In de EU als geheel is hiermee een bedrag van ruim € 30 miljard per jaar gemoeid. In Nederland gaat het om zo’n € 850 miljoen per jaar. De agrariërs in Laag Holland ontvangen ca. € 10 miljoen per jaar aan toeslagrechten. Dit is verhoudingsgewijs weinig, omdat de rechten zijn gebaseerd op de historische productie, hetgeen blijkt uit bijgevoegd kaartje. Investeringsregeling Landelijk Gebied (ILG) Vanuit de ILG-programmering zijn in de periode 2007-voorjaar 2010 in totaal 65 projecten van start gegaan met een totale raming van € 41,7 miljoen. De verstrekte ILG-bijdrage is € 20,6 miljoen. Op het thema landbouw zijn kavelruilen gesubsidieerd. Op het thema natuur zijn de aankopen en de inrichting van de Ecologische Hoofdstructuur gefinancierd. Het beheer ervan wordt uit andere subsidiestromen (particulier natuurbeheer, bijdrage aan de natuurbeherende organisaties) betaald. Recreatie om de stad betreft de aankoop en inrichting van groene recreatiegebieden rondom de stad. Op het thema water worden het groen en de recreatieve voorzieningen rondom waterbergingslocaties gefinancierd. De ILG-bijdragen zijn afkomstig van het rijk en van de provincie. De bijdragen van gemeenten, waterschappen en private partijen zijn buiten beschouwing gelaten. Nationaal Landschap Laag Holland
Tabel | ILG bijdragen aan Laag Holland, periode 2007-2009 Thema
Projectkosten
ILG-bijdrage
In procenten
Landbouw
€
2.711.000
€
1.958.000
10%
Natuur
€
3.478.000
€
2.180.000
11% 15 %
Recreatie om de Stad
€ 11.430.000
€
3.039.000
Recreatieve voorzieningen
€
2.257.000
€
946.000
5%
Verbreding in de landbouw
€
4.762.000
€
1.647.000
8%
Natuurlijk en cultuurhistorisch erfgoed
€
4.734.000
€
2.532.000
12%
Water
€ 12.338.000
€
8.282.000
40%
Totaal
€ 41.711.000
€ 20.583.000
100%
Het rijk heeft € 2,79 miljoen beschikbaar gesteld, specifiek voor het Nationaal Landschap Laag Holland, voor de periode 2007-2013. De provincie voegt daar bedragen aan toe. Voor de periode 2009-2011 is afgesproken, dat de provincie jaarlijks € 1,32 miljoen en de regionale partners jaarlijks € 0,45 miljoen bijdragen aan projecten in het Nationaal Landschap. Het Nationaal Landschap investeert bij voorkeur in “aanjaagprojecten” en zet gelden mede in op informatievoorziening, bekendheidsvergroting en educatie. Daarin onderscheidt de geldstroom vanuit het Nationaal Landschapsbudget zich ten dele van de meer fysieke projecten die gefinancierd zijn vanuit het ILG.
34 |
In de periode 2007-2009 zijn met bijdragen uit het budget van het Nationaal Landschap Laag Holland 125 projecten opgestart. In 2009 is € 956.000,- subsidie verleend aan projecten met een totale waarde van € 2.722.000,- (aandeel provincie en regionale partners 35 %, derden 65 %). Tabel | Bijdragen Nationaal Laag Holland 2007-2009 (incl. bijdragen regionale partners) Thema
NLLH-bijdrage
In procenten
Weidevogels/Veengebieden
€
1.497.000
Cultuurhistorie
€
784.000
26% 14%
Toegankelijkheid/recreatie
€ 1.220.000
21%
Communicatie
€
619.000
11%
Verbreding in de landbouw
€ 1.491.000
26%
Water
€
120.000
2%
Totaal
€ 5.731.000
100%
Totale bijdrage ILG en Nationaal Landschap periode 2007-2009: € 26.314.000,-. Bijdrage per jaar: € 8.771.000,-. Afgerond: € 9 miljoen. Agrarisch en particulier natuurbeheer, vergoedingen Faunafonds voor ganzenopvang: Het bedrag van afgerond € 3 miljoen is opgebouwd uit een aantal componenten. Tabel | Betalingen natuurgerelateerde subsidies, jaarlijks Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer (SAN) en probleemgebieden
€ 2,1 miljoen
Vaste vergoeding ganzenopvangpakketten
€ 0,1 miljoen
Subsidieregeling Natuurbeheer (SN)
€ 0,3 miljoen
Schadevergoeding Faunafonds, incl. schade ganzenopvangpakketten
€ 0,7 miljoen
Totaal
€ 3,2 miljoen
Recreatie (via de recreatieschappen): De recreatieschappen Landschap Waterland en RAUM investeren in het Twiske, in de omgeving van het Alkmaarder- en Uitgeestermeer en de groenzones bij Purmerend. Ook investeren zij in belangrijke delen van het recreatief netwerk in Laag Holland. Hiermee is een bedrag gemoeid van circa € 3 miljoen per jaar. Slotopmerking Circa € 25 miljoen per jaar aan overheidsmiddelen wordt in Laag Holland besteed aan de inrichting van de groene ruimte. Een aantal grote subsidiestromen zijn daarvoor in beeld gebracht. Niet meegenomen zijn de investeringen van de waterbeheerders in het gebied en de investeringen van gemeenten aan de infrastructuur in hun buitengebied. De totale overheidsinvesteringen in het buitengebied van Laag Holland zijn dus hoger dan € 25 miljoen.
3
Toekomstscenario’s Laag Holland | Discussienota Provincie Noord-Holland | 35
Bijlage
De hervorming van het Gemeenschappelijk Europees Landbouwbeleid
36 |
Het landbouwbeleid in Europa was in de jaren ‘50-‘70 van de vorige eeuw sterk gericht op het bieden van voedselzekerheid. De productie van een aantal belangrijke voedselgewassen werd ondersteund met toeslagen en gegarandeerde minimumprijzen. Met importheffingen en exportsubsidies werden Europese landbouwproducten tegen kunstmatig lage marktprijzen op de wereldmarkt afgezet. De keerzijde werd in de jaren ’80 steeds manifester. Overschotten moesten worden terug gedrongen door het instellen van quota’s. Sindsdien is het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid er op gericht om via de geleidelijke afbouw van het markt- en prijsbeleid de prijzen van landbouwproducten naar het niveau van de wereldmarkt te brengen en de landbouw meer markt gericht (vraaggestuurd i.p.v. aanbodgestuurd) te laten functioneren. Als gevolg hiervan kwam er meer aandacht voor milieu, voedselkwaliteit en diergezondheid. Mestoverschotten, het hoge gebruik en afhankelijkheid van bestrijdingsmiddelen en oppervlaktewatervervuiling noopten tot een ombuiging naar een meer milieuvriendelijke en duurzame ontwikkeling van de land- en tuinbouw. Om de agrarische sectoren de kans te geven zich aan de nieuwe marktverhoudingen aan te kunnen passen werd het instrument inkomenssteun ingevoerd. Deze bedraagt in Nederland circa € 850 miljoen per jaar. Dit is tweederde van de Brusselse bijdrage uit het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). Daarnaast ontvangt Nederland nog circa € 70-90 miljoen per jaar voor plattelandsontwikkeling (POP) en uitfasering van markt- en prijsondersteuning. In totaal ontvangt Nederland een bedrag van circa € 1,2 miljard per jaar uit Brussel voor de ondersteuning van de landbouw en voor de plattelandsontwikkeling. Het bedrag aan inkomensondersteuning voor de landbouw pakt per sector van land- en tuinbouw heel verschillend uit en fluctueert sterk door de schommelende marktprijzen. De vleeskalverhouderij is voor 90 % van het inkomen afhankelijk van deze toeslagen. Voor melkveehouderijbedrijven is dit circa 30 % (met grote bedrijfsverschillen). Voor akkerbouwbedrijven is dit 50-100 %, afhankelijk van het bouwplan. Hoge toeslagen gaan vooral naar de aardappelzetmeelteelt. Bollenteelt en glastuin bouw (ca. 30% van het oppervlak landbouw in Noord-Holland), die in het verleden geen prijsgarantiesteun ontvingen, zijn geheel op de markt georiënteerd en ontvangen geen enkele bedrijfstoeslag. In Nederland is de inkomensondersteuning sinds 2003 gerelateerd aan de omvang van de productie van het bedrijf in het verleden, de zogenaamde historische referentie. Hoewel dus sinds 2003 een toeslag ontvangen wordt op basis van het aantal hectares (bedrijfsgrootte), is de hectaretoeslag zelf nog altijd gebaseerd op productie in het verleden. Deze grondslag “bevriest” subsidiestromen uit het verleden. Er is in Nederland gekozen voor deze grondslag om een sterke inkomensval te voorkomen. Er is alleen de verplichting om te voldoen aan de milieuregelgeving (wat niets toevoegt, want aan regelgeving moeten ook bedrijven zonder bedrijfstoeslagen gewoon voldoen). Er is geen koppeling met maatschappelijke diensten en prestaties, die de landbouw daarvoor kan leveren. In het huidige model ontvangt een melkveehouder in het Nationaal Landschap Laag Holland vanwege het historisch extensieve karakter van zijn bedrijf met weinig koeien per hectare gemiddeld € 280,-/ha. Ter vergelijking: Een gemiddelde agrariër ontvangt € 440,-/ha en een gemiddelde veehouder in Nederland € 525,-/ha. De veehouder in Laag Holland heeft de grootste handicaps (hoge grondwaterstand, smalle veenweidepercelen, soms vaargebied), hoge maatschappelijke doelen (open houden landschap, weidevogeldoelstellingen, uitmondend in gebiedstitels als Nationaal Landschap, Natura-2000 gebied en Rijksbufferzone Amsterdam-Purmerend) en ontvangt voor die natuurlijke en bestuurlijke beperkingen geen enkele structurele vergoeding of compensatie. Sterker nog: Hij/zij ontvangt zelfs een lagere inkomenstoeslag dan agrariërs, die deze beperkingen niet kennen in hun bedrijfsvoering. Dit leidt tot vormen van oneerlijke concurrentie en kan uiteindelijk leiden tot een on rendabele bedrijfsvoering, met als gevolg het stoppen van melkveebedrijven, het verrommelen van het landschap, het ver pitrussen en verhouten van voormalige graslandpercelen in vaargebieden en een verdere achteruitgang van de openheid van het landschap en de weidevogelpopulaties in Laag Holland. Nederland is nog een van de weinige oude lidstaten binnen de EU, die dit stelsel van historische grondslagen hanteert. Illustratief is het kaartje van de inkomenstoeslagen in Nederland (blz. 34), waaruit blijkt dat vooral de hoog productieve landbouw in Overijssel, Gelderland en Brabant hoge toeslagen ontvangen. Noord-Holland ontvangt relatief weinig. In de Kop van Noord-Holland ontvangen de glastuinbouw en de bollensector zo wie zo geen toeslagen, omdat in Nederland is gekozen voor toeslagrechten op basis van historisch ontvangen prijsgarantiesteun. In geheel Laag Holland wordt circa € 10 miljoen per jaar ontvangen. Dit is een heel bescheiden bedrag t.o.v. de € 850 miljoen die agrarisch Nederland jaarlijks aan inkomens ondersteuning vanuit de EU ontvangt. Ontwikkelingen in het GLB en de positie van Nedeland daarin Bij de “health-check”, een tussentijdse herziening van het GLB in 2008, hebben de Europese lidstaten besloten het GLB meer te
Toekomstscenario’s Laag Holland | Discussienota Provincie Noord-Holland | 37
richten op nieuwe Europese uitdagingen op het vlak van klimaat, duurzame energie, biodiversiteit en waterbeheer. Voor Noord-Holland heeft dit geleid tot € 0,9 miljoen voor hernieuwbare energie en € 1,1 miljoen voor investeringen in waterbeheer. Tevens is bij de health-check besloten meer mogelijkheden te creëren om een deel van het budget voor de inkomenssteun te koppelen aan maatschappelijke doelen. Voor Noord-Holland heeft dit geresulteerd in de vaarvergoeding. Vaarboeren ontvingen hierdoor een bijdrage voor hun landschapsbeheer/bedrijvigheid in gebieden met een slechte bereikbaarheid en bewerkbaarheid (onrendabele percelen). De discussie over het GLB vanaf 2014 zal, nu in Brussel de nieuwe Europese Commissie is benoemd, de komende tijd serieus van start gaan. Dit jaar worden verschillende notities (‘mededelingen’, position-papers, etc.) verwacht. De discussie over het GLB wordt gevoerd in het kader van de herziening van de totale EU-begroting (budget review, future challenges). Van deze totale EU-begroting gaat nu ongeveer 40% naar landbouw. Europa wil zich op meer terreinen profileren. De lidstaten hebben afgesproken dat de totale Europese begroting wordt bevroren. Als gevolg hiervan kan ook de omvang van het GLB ter discussie komen te staan. Veel landen - ook de nieuwere Oost-Europese lidstaten met een omvangrijke landbouw – zijn voor behoud van het GLB budget. Het is hierdoor niet reëel dat Nederland een bijdrage van € 850 miljoen blijft ontvangen. Het bedrag zal lager zijn. Dit noopt tot het maken van nieuwe keuzes over de besteding ervan. In 2008 heeft het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de “Houtskoolschets, Europees Landbouwbeleid 2020”, een notitie waarin het kabinet haar visie op het toekomstig GLB geeft, uitgebracht. In de visie van het kabinet zal geïnvesteerd moeten worden in de nieuwe GLB-doelen via: 1 versterking van concurrentiekracht en duurzaamheid, o.a. door stimulering van kennisontwikkeling, kennisontsluiting en innovatie; 2 het marktconform belonen van agrarische activiteiten in maatschappelijk waardevolle gebieden (MWG) die zichtbaar bijdragen aan de realisatie van maatschappelijke waarden en maatschappelijk gewenste functies door het actief zeker stellen van een, bij een formele aanwijzing en begrenzing vastgestelde, basiskwaliteit in deze gebieden; 3 het marktconform belonen van actieve individuele prestaties (bijv. groenblauwe diensten) die uitstijgen boven die welke van iedere ondernemer met agrarische activiteiten wordt verlangd. Er worden in de ‘houtskoolschets’ geen uitspraken gedaan over de verdeling van het beschikbare GLB-budget over deze drie doelen. In de visie van het kabinet in de toekomst geen sprake meer van generieke inkomenssteun, maar uitsluitend nog van gerichte betalingen in het kader van de hiervoor omschreven doelen 2 en 3. Het marktconform belonen voor de zichtbare prestaties die de agrariërs leveren ten dienste van de samenleving dient vorm te krijgen binnen een communautair kader. Het gaat immers om grensoverschrijdende opgaven, om het gemeenschappelijk belang van een duurzame landbouw en de noodzaak van een Europees “level playing field”. Binnen dit Europees kader dient wel ruimte te zijn voor nationaal en regionaal maatwerk, vanwege de grote verschillen tussen lidstaten en regio’s. Ondanks de communautaire inbedding is niet uit te sluiten dat net zoals nu voor het overgrote deel van het nationale en regionale maat werk ook nationale en regionale (co)financiering nodig is. Een belangrijke discussie in de komende tijd zal gaan over de criteria voor het aanwijzen van gebieden en bepalen van de groenblauwe en andere diensten. De kabinetsvisie behelst een ingrijpende hervorming van het huidige stelsel van inkomenssteun van betalingen op basis van historische grondslag naar betalingen voor specifieke doelen. Dit betekent dat sommige regio’s en sectoren (tussen en binnen de provincies) gelden inleveren en dat andere regio’s en bedrijven gelden ontvangen voor specifieke tegenprestaties. De houtskoolschets heeft geleid tot diverse onderzoeken en veel discussie en overleg, waarbij voor Noord-Holland het Nationaal Landschap Laag Holland en het Proeftuin Amsterdam-concept (relatie stad-land; als onderdeel van het Metropolitane Land schap) in diverse studies als case zijn uitgelicht. In IPO verband hebben de provincies zich op hoofdlijnen achter de uitgangs punten van de Houtskoolschets geschaard. De minister van LNV heeft toegezegd nog dit voorjaar een brief aan de Tweede Kamer te sturen waarin ze een nadere invulling geeft van aan de in de ‘houtskoolschets’ gepresenteerde visie. Dit heeft nog niet plaatsgevonden. Wel heeft het Ministerie van LNV op een besturendag (18 maart 2010) aangegeven zich bij de invulling van het beleid voor de Maatschappelijk Waardevolle Gebieden, zich vooral te willen richten op: •
De Nationale Landschappen, voor zover er sprake is van duidelijke handicaps. (Dit geldt dus niet voor alle 20 Nationale Landschappen);
•
De Natura-2000 gebieden, vanwege de beperkingen in de bedrijfsvoering in en om deze gebieden.
Laag Holland is met al deze gebiedstitels gezegend en zou binnen dit beleid dus zeker een plek verdienen. Impact van het GLB op de economische positie van de landbouw in Noord-Holland Gezien de grote onzekerheden over het toekomstige Europese beleid (netto-betalers discussie, bezuinigingen, focus op andere beleidsdoelen) en de wijze waarop het Rijk het GLB in Nederland zal implementeren (centrale of decentrale uitvoering) is een
38 |
inschatting lastig te geven. Van belang is dat de provincies hun wensen kenbaar maken, maar dat bij welk scenario ook de eigen invulling adequaat is. De 10 jaar ervaring tot nu toe is dat Europa veel ruimte biedt voor een eigen nationale uitwerking, maatwerk en integrale aanpak (voor provincies via het Plattelands Ontwikkelingsprogramma POP). Met de mogelijkheid om bedrijfstoeslagen meer regionaal in te zetten hebben rijk en provincies pas heel recent enige ervaring. De omvorming van de directe inkomenssteun – en het op termijn mogelijk volledig verdwijnen ervan – zal direct doorwerken in de bedrijfsinkomens. Om de negatieve effecten te beperken zal een groot deel van de ondernemers zich richten op kostprijs verlaging door schaalvergroting al dan niet gecombineerd met intensivering waar dit mogelijk is. De trend van schaal vergroting is al decennialang sterk; door een combinatie van de economie, de bedrijfsopvolging en de GLB veranderingen is de verwachting dat die huidige trend zich gewoon of versneld doorzet. De beëindiging van de melkquotering in 2015 en strengere regelgeving op milieu (hetgeen leidt tot verdere investeringen in milieuvriendelijke maatregelen zoals emissiearme stallen) zal de trend van schaalvergroting in de melkveehouderij versterken. De verwachting is dat milieunormen beperkend worden voor de intensiteit en produktieomvang van de veehouderij. De verwachting is dat deze ontwikkeling zich vooral in de Kop van Noord-Holland en WestFriesland zal voordoen. In deze regio zullen de glastuinbouw, de bollensector, de melkveehouderij en de akkerbouw zich verder ontwikkelen via de lijn van schaalvergroting. De glastuinbouw, de bollensector, de veredelingsbedrijven en de toe leverende en verwerkende industrie zullen daarbij ook hun innovatiekracht en kennisvoorsprong inzetten om kwaliteitsartikelen te leveren en hun innoverend vermogen op de wereldmarkt te behouden. Voor Laag Holland zijn er een aantal scenario’s denkbaar, die in de nota zijn uitgewerkt.
Kaart 1 | Totale directe betalingen uit de eerste pijler van het GLB in postcodegebieden , 2006 (€/ha)
4
Toekomstscenario’s Laag Holland | Discussienota Provincie Noord-Holland | 39
Bijlage
Gebruikte literatuur
40 |
Bodemvisie Noord-Holland 2009-2013, 2009. Provincie Noord-Holland, Haarlem. Buijs, J., 2008. Gevolgen GLB voor Laag Holland – Inzicht in de gevolgen van een andere verdeling van EU-toeslagrechten en een hogere probleemgebiedenvergoeding voor de melkveehouderij in Laag Holland op basis van een bedrijfseconomische doorrekening van enkele bedrijfstypen. Jan Buijs Agro-Advies, Monnickendam. Financiële middelen en instrumenten voor natuur- en landschapsbeheer, 2004. Quickscan ten behoeve van Laag Holland. CLM, Culemborg. Grandiek, N., J. van Herk en C. Cronenberg, 2007. De introductie van de rieteconomie – Een duurzaam perspectief voor de Nederlandse veenweidegebieden. DHV BV Zaandam, LINKitconsult Amsterdam en Innovatienetwerk Utrecht. Jansen, S., 2005. Laag Holland – De effecten op natuur en landschap bij te weinig gelden voor het beheer. Vista landscape and urban design, Amsterdam. Kwakernaak, C. e.a., 2009. Waarheen met het Veen. Uitgeverij Landwerk, Wageningen UR en Alterrra, Wageningen. Structuurvisie Provincie Noord-Holland 2040, 2010. Kwaliteit door veelzijdigheid. Provincie Noord-Holland, Haarlem. Taskforce Noord-Hollands Midden, 2003. Toekomst veen(weide)gebied Noord-Hollands Midden, Provincie Noord-Holland, Haarlem. Terwan, P., 2010. Nieuwe kansen voor Laag Holland onder het toekomstige landbouwbeleid. Vereniging agrarisch natuur- en landschapsbeheer Water, Land & Dijken, Purmerend. Verburg, G., 2008. Houtskoolschets Europees Landbouwbeleid 2020. Kabinetsvisie. Ministerie van LNV, Den Haag. Visiedocument – Investeren in behoud én ontwikkeling, 2006. Stichting Nationaal Landschap Laag Holland in oprichting, Purmerend. Vogelzang, T. e.a., 2010. Grootschalige landbouw in een kleinschalig landschap. LEI Wageningen UR, Wageningen.
Natuur, recreatie en landschap
HAARLEM, januari 2011
scenario’s
Toekomstscenario’s Laag Holland DISCUSSIENOTA
toekomst