Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones Behoefteraming van de grootstedelijke bevolking
Stichting
Kennis- en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
c ol o fo n Stichting Recreatie, april 2008 Auteur: Bart van der Aa, Rob Berkers en Stijn Boode Kaarten: Willem Hoffmans en Karin Hoenderkamp In opdracht van: Ministeries van VROM en LNV Contactpersonen: Els Snijders en Marijn Bos (VROM) en Nol van der Velden (LNV) Uitgever:
Stichting Recreatie, Kennis- en Innovatiecentrum Raamweg 19 2596 HL Den Haag telefoon 070-312 49 70 fax 070-312 49 99 e-mail
[email protected] website: www.stichtingrecreatie.nl
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
INHOUDSOPGAVE 1
Samenvatting en conclusies 1.1 Vrijetijdswensen van stedelingen 1.2 Overwegingen bij de inrichting 1.3 Transformatieopgave 1.4 Rol van de rijksoverheid
5 5 8 10 13
2
Inleiding 2.1 Aanleiding 2.1.1 Tekort aan recreatief groen 2.1.2 Inrichting bufferzones 2.2 Onderzoeksvraag 2.3 Onderzoeksaanpak 2.3.1 Kwalitatieve recreatievraag 2.3.2 Kwantitatieve recreatievraag 2.4 Leeswijzer
15 15 16 17 18 19 19 20 20
3
Vrijetijdsgedrag van stedelingen 3.1 Onderzoeksaanpak 3.2 Alle vormen van vrijetijdsbesteding 3.2.1 Per categorie 3.2.2 Enkele specifieke vrijetijdsactiviteiten 3.3 Buitenactiviteiten van stedelingen 3.4 Consequenties voor beleid
21 21 23 23 24 25 27
4
Recreatief gebruik bufferzones 4.1 Opbouw database 4.2 Potentieel gebruik van bufferzones 4.3 Alle stedelingen versus stedelingen nabij bufferzon es 4.4 Bezoek aan recreatiegebieden 4.4.1 Bezoekmotieven 4.4.2 Vooral als eindbestemming 4.5 Consequenties voor beleid
29 29 31 32 34 34 35 35
5
Persoonskenmerken en bezoekpatroon 5.1 Etniciteit 5.2 Leeftijd 5.3 Geslacht 5.4 Sociale klasse 5.5 Huishoudensamenstelling 5.6 Dagen waarop bufferzones gebruikt worden 5.7 Verspreiding over het jaar 5.8 Temperatuur 5.9 Neerslag 5.10 Transportwijze 5.11 Conclusies
37 37 38 40 40 41 42 43 44 46 46 47
6
Maatschappij en recreatie 6.1 Hoeveelheid vrije tijd 6.2 Bevolkingsomvang 6.3 Toenemende vergrijzing 6.4 Aantal allochtonen 6.5 Huishoudensamenstelling 6.6 Inkomensontwikkeling 6.7 Klimaatverandering 6.8 Mobiliteit
49 50 52 53 54 56 57 57 58
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
6.9 Aandacht voor gezondheid 6.10 Consequenties voor beleid
59 60
7
Ontwikkelingen bufferzones 7.1 Ruimtelijke ontwikkeling in bufferzones 7.1.1 Oppervlakte van verschillende functies 7.1.2 Functieveranderingen in de periode 1996 -2000 7.1.3 Recreatieruimte in de bufferzones 7.1.4 Gemiddelde opvangcapaciteit per bufferzone 7.2 Trends in de recreatieve vraag 7.2.1 Beleving 7.2.2 Contact met de natuur 7.2.3 Differentiatie van de vraag 7.2.4 Pret en leisure 7.2.5 Wellness en gezondheid 7.2.6 Internet en technologie 7.3 Activiteiten in de bufferzones 7.3.1 Wandelen 7.3.2 Fietsen 7.3.3 Recreëren aan het water 7.3.4 Vissen 7.3.5 Paardrijden 7.3.6 Golf 7.3.7 Overzicht activiteiten in de bufferzones 7.4 Recreatieve inrichting 7.4.1 Toegankelijkheid via nieuwe paden 7.4.2 Routestructuren en knooppunten in ontwikkeling 7.4.3 Bereikbaarheid van de bufferzones 7.4.4 Leisure ontwikkeling 7.4.5 Aantrekkelijkheid dagrecreatieterreinen 7.5 Consequenties voor beleid
61 61 61 62 63 63 66 66 66 67 67 68 68 69 69 71 71 72 72 73 73 74 74 76 77 77 78 79
8
Kwantitatief groentekort 8.1 Beleidsondersteunend Recreatie Analyse Model (BRAM) 8.1.1 Methodiek van het model 8.1.2 Toepassing in dit onderzoek 8.1.3 Presentatie resultaten 8.2 Tekort aan recreatief groen in 2004 8.3 Tekort aan recreatiegroen in 2025 8.4 Effect van gepland groen 8.5 Resterende groenopgave 8.5.1 Hoog ontsloten agrarisch gebied 8.5.2 Regiopark 8.5.3 Bos 8.5.4 Intensief recreatiegebied 8.6 Consequenties voor beleid
81 81 81 83 86 86 89 92 93 94 94 95 96 96
Literatuur Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage Bijlage
4
1: 2: 3: 4: 5:
98
Gemeenten met stedelijkheidsgraad 1 en 2 Indeling vrijetijdscategorieën CVTO Vrijetijdsactiviteiten van stedelingen Geïnterviewde partijen Aandachtspunten bij de interviews
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
102 103 105 108 109
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
1
SAMENVATTING EN CONCLUSIES Nederland telt negen rijksbufferzones; twee in Zuid-Limburg, zeven in de Randstad. De bufferzones vervullen sinds 1958 een belangrijke rol in het gescheiden houden van steden als Amsterdam en Haarlem of Den Haag en Rotterdam. De bufferzones hebben deels een recreatieve functie. Met de aangenomen motie van Van Bochove en Van As in 2005 besloot de Tweede Kamer dat de recreatieve functie versterkt moet worden. Het rijk stimuleert en ondersteunt de betrokken provincies en gemeenten bij het inrichten van de bufferzones voor het (toekomstige) recreatieve gebruik van stedelingen.
Onderzoeksvragen
Om de transformatieopgave voor de bufferzones invulling te kunnen geven vroegen de ministeries van LNV en VROM de Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum, twee vragen te beantwoorden :
Wat is de huidige en toekomstige recreatievraag van stedelingen, zowel in kwalitatief als kwantitatief opzicht? Wat is de omvang van het kwantitatieve tekort aan recreatief groen in en om de bufferzones, zowel op dit moment als na realisatie van het geplande groen ‘Taakstelling MJP2’?
Onderzoeksaanpak
In dit onderzoek zijn vier methoden gebruikt:
Een analyse van data over het recreatiegedrag van stedelingen . Een literatuurstudie naar trends in het recreatiegedrag . Interviews met praktijkdeskundigen over het huidige en te verwachten recreatiegedrag. Een modelmatige analyse van het huidige en toekomstige tekort aan groen .
We beginnen dit hoofdstuk met de vrijetijdswensen van stedelingen en wat deze betekenen voor de inrichting van de bufferzones. Vervolgens tonen we schetsen van hoe de inrichting na de transformatieopgave eruit zou kunnen zien. Tot slot gaan we in op de mogelijke rijksrol. Alle achterliggende hoofdstukken dienen als toelichting op de hier gepresenteerde conclusies en aanbevelingen.
1.1
Vrijetijdswensen van stedelingen Het groen om de stad vervult een belangrijke functie voor de recreatie van stedelingen. Ongeveer 40 keer per jaar gaat de stedeling naar het groen om de stad dat zich op minder dan 10 kilometer van de woning bevindt. In de uitgevoerde analyse nemen we alleen de activiteiten mee die stedelingen in een van de volgende vijf gebieden ondernemen: bos, natuur, landelijk gebied, recreatiegebied en water (en dus bijvoorbeeld niet stadsparken of het strand).
Vrijetijdsgedrag
Drie recreatiecategorieën voeren de boventoon in de bufferzones: buitenrecreatie (75%), zelf sporten (15%) en waterrecreatie - en sport (10%). De populairste activiteit binnen de categorie buitenrecreatie is wandelen (40%), op afstand gevolgd door fietsen (20%) en recreëren aan het water (10%). Andere buitenactiviteiten van stedelingen zijn vissen, paardrijden, varen en roeien. De stedelingen in de buurt van bufferzones gaan, vergeleken met stedelingen in andere delen van het land, vak er wandelen en minder vaak recreëren aan het water.
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
5
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
Doelgroepen en bezoekgedrag
Ouderen (leeftijd 65+) gebruiken het groen om de stad het meest. Mensen uit hogere sociale klassen komen er vaker dan mensen uit lagere sociale klassen . Mannen vaker dan vrouwen en gezinnen met kinderen vaker dan anderen. Autochtonen gaan iets vaker naar het groen om de stad dan allochtonen, waarbij autochtonen vooral veel vaker fietsen. Op warme en droge dagen worden de groengebieden het drukst bezocht. Weekends zijn populairder dan andere dagen, maar ook op werkdagen bevinden zich bezoekers in het groen. Dit zijn vooral ouderen die door de week tijd hebben om te gaan. De afstand naar het groen wordt vooral te voet afgelegd, gevolgd door de fiets en de auto. Stedelingen bezoeken blijkbaar vooral het groen dat direct om de stad ligt.
Lange termijn ontwikkelingen
De volgende drie factoren beïnvloeden de omvang van de toekomstige recreatievraag het meest:
De ontwikkeling in de bevolkingsomvang De verandering in de leeftijdsverdeling (vergrijzing) De voorspelde klimaatveranderingen.
De voorspelde klimaatverandering kan in de toekomst leiden tot een toename van de populariteit van waterrecreatie. Hierdoor kan de recreatieopgave worden gekoppeld aan de wateropgave. Daarnaast leiden verschillende andere maatschappelijke ontwikkelingen – in hun samenhang – tot een kleine toename van de vraag:
Minder vrije tijd bij de beroepsbevolking leidt wellicht tot meer vraag in het weekend Individualisering leidt tot een dalende recreatievraag aangezien alleenwonenden minder in het groen recreëren Meer autobezit maakt het voor meer groepen in de samenleving mogelijk om het – zowel in de bufferzones als verder weg gelegen – groen te bereiken Beleidsaandacht en maatschappelijke aandacht voor een gezond e leefstijl kan mensen aanzetten om meer te bewegen in het groen.
De bufferzones in West-Nederland kunnen per saldo rekenen op een stijgende recreatievraag door een bevolkingsgroei in combinatie met een lichte toename van het aantal ouderen. In Zuid-Limburg daarentegen zal de recreatievraag iets afnemen: de afname van de bevolking telt harder door dan de toename van het aandeel ouderen. Naast deze veranderingen in de kwantitatieve vraag leiden verschillende maatschappelijke ontwikkelingen ook tot wijzigingen in de kwalitatieve vraag. Door de vergrijzing komt er meer vraag naar horecagelegenheden, rustbankjes en parkeerplaatsen. Attracties en evenementen kunnen de interesse onder jongeren voor een bezoek aan het groen om de stad vergroten. Wat betreft het type activiteit verwachten we – op basis van de ontwikkelingen in het verleden – geen grote verschuivingen. Wandelen zal het meest populair blijven, op afstand gevolgd door fietsen.
Ontwikkelingen in de bufferzones
Bufferzones bestaan – ondanks een afnemend landbouwareaal – nog steeds voor meer dan 60% uit landelijk gebied en voor een kwart uit natuur, water, bos of recreatiegebied. Interviews met lokale en regionale partijen onderstrepen de resultaten uit de data analyse: stedelingen ondernemen vooral wand el- en fietstochten in de bufferzones. Op dagen met mooi weer is ook waterrecreatie in trek. Binnen deze activiteiten zijn
6
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
wel veranderingen zichtbaar. Zo zijn er voor wandelen en fietsen knooppuntenroutes en GPS-apparaten gekomen en is nordic walking populair. Daarnaast bieden de bufferzones ook een breed scala aan vrijetijdsvoorzieningen , zoals klim- en skihallen, evenementen en festivals, boerderijbezoeken, outdoor activiteiten en golfbanen. Naar verwachting is het aanbod van golfbanen over enkele jaren voldoende om de vraag uit de steden op te vangen. De vraag groeit minder snel dan het aantal banen. Voor paardrijden geldt het tegenovergestelde: rondom de steden is er een tekort.
Tekort aan recreatief groen
Berekeningen met het Beleidsondersteunend Recreatie Analyse Model (BRAM) laten zien waar zich in welke mate tekorten voordoen. Dit tekort drukken we uit in het percentage nietgeaccommodeerde vraag, oftewel het deel van de gevraagde wandel- en fietstochten waarvoor onvoldoende groen aanwezig is. Zo betekent ‘25% niet-geaccommodeerde vraag’ bijvoorbeeld dat in die regio 400 tochten worden gevraagd, maar er slechts 300 mogelijk zijn. Wellicht kiezen deze mensen ervoor om thuis te blijven in plaats van dat zij naar een ‘te druk’ groengebied gaan.
Kader 1.1 Beleidsondersteunend Recreatie Analyse Model, BRAM.
De Stichting Recreatie, Kennis- en Innovatiecentrum ontwikkelde het Beleidsondersteunend Recreatie Analyse Model (BRAM) om tekorten aan recreatief groen te kunnen bepalen. Met dit vraagaanbod model bepalen we in deze studie het tekort aan groene ruimte om te wandelen en fietsen. Dit doen we voor de jaren 2004 en 2025, waarbij we voor het laatste jaar rekenen met een nul- en een groeiscenario.
De recreatieve vraag voor 2025 Momenteel doen de grootste tekorten zich bepalen we op basis van de voor in de Noord- en Zuidvleugel. Tabel 1.1 verwachte regionale bevolkingsgroei toont dat door de aanleg van 16.000 en vergrijzing alsmede de landelijke hectare recreatiegebied (zie kader 1.1) het temperatuurstijging. In het tekort voor wandelen en fietsen behoorlijk groeiscenario gaan we uit van een terugdringt, met een zichtbaar effect in extra stijging van de vraag (10%). alle regio’s. Zo kan een groter deel van de Daarnaast nemen we mee dat er in vraag naar wandelen worden 2025 16.000 hectare recreatiegebied geaccommodeerd. In de Zuidvleugel neemt aangelegd zal zijn in het kader van het percentage niet-geaccommodeerde Recreatie omde Stad. wandeltochten af van 40 naar 30%. In de Noordvleugel als geheel daalt dit percentage van 30 naar 23. In Zuid-Limburg en rondom de bufferzone UtrechtHilversum zijn niet of nauwelijks recreatieve tekorten, ook niet in 2025. Het effect van de groenaanleg voor de mogelijkheden om te fietsen is minder groot dan voor wandelen, maar wel positief.
Tabel 1.1: De niet-geaccommodeerde vraag per jaar (m.u.v. de vier drukte dagen) in drie situaties. Regio
Wandelen
Fietsen
2004
2025 nul
2025 groei
2004
2025 nul
2025 groei
Noordvleugel
30,8%
22,7%
25,2%
13,3%
11,3%
13,2%
Zuidvleugel
38,2%
25,6%
29,6%
23,0%
20,1%
23,1%
3,6%
1,7%
2,5%
0,9%
0,1%
0,3%
Zuid-Limburg
Bron: Stichting Recreatie KIC.
Opvangcapaciteit
Bij het bepalen van de recreatietekorten is de ‘opvangcapaciteit’ een belangrijk begrip: het aantal mensen per dag dat op 1 hectare kan recreëren zonder dat de onderlinge overlast te groot wordt. Hiervoor zijn normen vastgesteld die aan de basis
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
7
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
staan van BRAM. De opvangcapaciteit is het hoogste in recreatiegebieden, gevolgd door bos. Voor agrarisch gebied is de opvangcapaciteit relatief laag, en dat terwijl meer dan 60% van de bufferzones uit agrarisch gebied bestaat. De gemiddelde opvangcapaciteit van bufferzones ligt momenteel op 7 personen per hectare per dag. De specifiek aangewezen recreatieterreinen accommoderen hiervan verreweg het grootste deel van de vraag, namelijk 80%.
1.2
Overwegingen bij de inrichting De uitkomsten van onze studie leiden tot een vijftal overwegingen die van belang zijn bij de inrichting van recreatiegebieden. We behandelen ze puntsgewijs.
Meerdere recreatievormen passen bij dezelfde gebiedsinrichting
Veel vrijetijdsactiviteiten zijn gebaat bij (min of meer) hetzelfde type inrichting:
Onverharde paden: recreatief wandelen, hardlopen en, tot op zekere hoogte, nordic walking (het totaal van deze activiteiten omvat ongeveer 60% van de huidige vraag) Geasfalteerde fietspaden: recreatief fietsen, wandelsport, hardlopen, skeeleren, skaten en wielrennen (ruim 20% van de vraag) Toegankelijke oevers: zwemmen, vissen, duiken, surfen, roeien, kanoën en zeilen (15% van de vraag).
Kijkend naar de gebruikswaarde van het groen om de stad zijn alleen voor golfen, paardrijden, varen en mountainbiken specifieke voorzieningen en locaties gewenst. Zij vragen om golfbanen, maneges, ruiterpaden, havens, bevaarbare waterwegen en heuvelachtig terrein. Niet iedere bufferzone is geëquipeerd voor alle recreatieactiviteiten. Naast aandacht voor de gebruikswaarde, dient er ook rekening te worden gehouden met de belevingswaarde en de attractiewaarde voor verschillende doelgroepen.
Bufferzones liggen op de juiste plek
De tekortenkaarten laten zien dat de meeste bufferzones met het oog op het wegwerken van recreatietekorten op de juiste plaats liggen: daar waar de tekorten het grootste zijn. Ook na de aanleg van het geplande groen blijft er een aanzienlijk tekort over. Door de toenemende vraag is de aanleg van het geplande groen amper voldoende om het tekort niet verder op te laten lopen . Pas na 2040 zal de recreatievraag teruglopen door de stagnerende bevolkingsgroei en de procentuele afname van de groep senioren (de ‘grijze golf’ is dan over haar hoogtepunt). Ondanks de geplande aanleg van 6.700 hectare recreatiegebied (RodS) in de bufferzones, aangevuld met diverse groenplannen van rijk en provincie, blijft het tekort aan recreatieplaatsen groot.
Anders inrichten van bestaande en nieuwe recreatiegebieden
Recreatiegebieden sluiten idealiter goed aan bij de kwalitatieve wensen van de recreant én dragen bij aan een hoge opvangcapaciteit. Het rijk stuurt op een opvangcapaciteit van 20 personen per hectare per dag voor nieuwe RodS-gebieden. RodS-gebieden vallen geografisch gezien deels samen met de bufferzones . De taakstelling RodS ligt op 16.000 hectare; 6.700 daarvan ligt in de bufferzones. De opvangcapaciteit van 20 personen per hectare per dag kan alleen worden behaald bij de aanleg van voldoende recreatieterreinen met een hoge opvangcapaciteit: waterplassen, stranden en speel- en ligweiden. Immers, voor wandelen en fietsen is de opvangcapaciteit per definitie nooit hoger dan 12 (9 wandelaars en 3 fietsers).
8
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
Of een opvangcapaciteit van 20 personen per hectare per dag overal haalbaar is, is de vraag. In het ene recreatiegebied ligt de opvangcapaciteit (iets) hoger, in de andere (iets) lager. Bij de aanleg van nieuwe recreatiegebieden moeten de al bestaande recreatiegebieden in ieder geval niet als blauwdruk worden gezien, waarbij per regio wordt bekeken of er nog méér vraag is naar intensief ingerichte recreatiegebieden. Is er geen behoefte aan extra aanleg van intensief ingerichte recreatiegebieden, dan zal de opvangcapaciteit niet boven de eerdergenoemde 12 uitkomen. In de al bestaande en toekomstige recreatiegebieden dient in ieder geval de nadruk te liggen op een fijnmaziger wandel- en fietsnetwerk om aan de behoefte voor wandel en en fietsen tegemoet te komen. Een hoge opvangcapaciteit leidt overigens niet direct tot een hoog gebruik op jaarbasis. Concreet: rondom een waterplas recreëren op een warme dag veel mensen, maar de meeste dagen van het jaar is het er (extreem) rustig. Doordat de waterplas maar op weinig dagen intensief wordt gebruikt, trekt een bos of een landelijk gebied met wandel- of fietspaden op jaarbasis vaak meer recreanten. Door klimaatverandering kunnen de waterplassen in de toekomst overigens wel op meer dagen intensief worden gebruikt dan nu het geval is.
Meer aandacht voor bereikbaarheid te voet, per fiets en met de auto
Naast opvangcapaciteit, stuurt het rijk op goede toegankelijkheid per fiets en te voet. Dit voornemen is goed operationaliseerbaar voor de recreatiegebieden die aan de stadsrand grenzen, op voorwaarde dat er geen barrières zijn. Bewoners van de stadsrand kunnen die te voet en per fiets goed bereiken. Bewoners van de binnenstad hebben ook baat bij een goede toegankelijkheid per auto of openbaar vervoer. De ontwikkeling van recreatiepoorten aan de ran d van het groen met parkeermogelijkheden, waarvoor in verschillende bufferzones initiatieven bestaan, biedt hiervoor een oplossing. De mate van bereikbaarheid mag binnen de bufferzone variëren. De massa die op warme dagen naar een waterplas gaat, golft of een grootschalig evenement bezoekt, moet eenvoudig op de eindbestemming kunnen komen. Deze voorzieningen kunnen het beste worden gecreëerd aan de rand van de bufferzone, met voldoende parkeergelegenheid. Verder weg kunnen extensievere vormen van recreatie een plaats krijgen, zodat stedelingen daar van de rust en de natuur kunnen genieten.
Zorgen voor diversificatie van het aanbod
Een goede infrastructuur, met voldoende paden voor verschillende gebruikers, vormt de basis voor een goed gebruikt groengebied. G ezien hun populariteit in de rijksbufferzones in Zuid-Limburg en elders, kunnen de knooppuntenroutes voor fietsen ook in alle bufferzones in West-Nederland worden ingevoerd. Ook een wandelknooppuntensysteem, dat her en der in het land vorm krijgt, is ee n idee voor de bufferzones. Wandelaars en fietsers stellen prijs op vermaak en rustplekken: horecagelegenheden, kinderboerderijen, cultuurhistorie en bezoekerscentra . Het is wenselijk om, waar mogelijk, in te spelen op de specifieke doelgroepen: jongeren, 65plussers, allochtonen. Naast de wandelaars en fietsers is er een veel kleinere maar groeiende groep die niet voor de rust en de ruimte naar het landelijk gebied komt, maar voor een ‘kick’. Zij willen paintballen, naar een skihal of klimmuur, geocatchen of een evenement bezoeken. De mate waarin de vraag hiernaar groeit, laat zich vaak moeilijk voorspellen: het meeste aanbod van dergelijke voorzieningen schept een eigen vraag. De vraag is waar aan deze voorzieningen ruimte wordt geboden. Het rijk kan voortgaan op de met de Nota Ruimte ingezette weg, waarbij ook na de transformatie het groene karakter van de grootschalige groengebieden gewaarborgd blijft. Het verhogen van de attractiewaarde en naamsbekendheid van groengebieden is goed mogelijk door het organiseren van evenementen. Dance Valley is hiervan een bekend
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
9
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
voorbeeld. Met evenementen kunnen groengebieden tevens jongeren bereiken en inkomsten genereren voor het beheer. Een afwisselend landschap draagt bij aan de belevingswaarde. Hiervoor is het wenselijk dat de bufferzones hun functionele diversiteit (landbouw, natuur, bos en recreatiegebied) behouden. Kleinschalige evenementen, zoals een kunstroute, kunnen een positieve bijdrage leveren aan de beleving van het groen.
1.3
Transformatieopgave Door de aanleg van 16.000 hectare recreatiegebied worden niet alle recreatieve tekorten weggewerkt wegens de toenemende recreatievraag door bevolkingsgroei, bevolkingssamenstelling en de verwachte klimaatverandering. Tegelijkertijd stelt de Nota ruimte dat ‚Aanbod van voldoende groene ontspanningsmogelijkheden belangrijk is voor de leefbaarheid, het welzijn en de gezondheid van bewoners‛. Om toch voldoende aanbod te creëren, verdient het de aanbeveling om op zoek te gaan naar ‘slimme oplossingen’. Hier schetsen we vier mogelijke varianten voor het transformeren van gemiddeld ontsloten agrarisch gebied (figuur 1.1) in een:
hoog ontsloten agrarisch gebied regiopark (een combinatie van hoog ontsloten agrarisch gebied en stadsp ark) bos of intensief recreatiegebied.
Het gemiddeld ontsloten agrarisch gebied kent nu nog een lage opvangcapaciteit: 0,1 wandelaars en 0,5 fietsers. Deze opvangcapaciteit, alsmede die van de vier te behandelen varianten, baseren we op de door De Vries en Hoogerwerf (2004) genoemde opvangcapaciteiten.
Figuur 1.1: Schets van de mogelijke inrichting van een gemiddeld ontsloten agrarisch gebied.
Bron: Stichting Recreatie KIC.
Hoog ontsloten agrarisch gebied
Door het aanleggen van bruggetjes over waterlopen worden bestaande paden verbonden (figuur 1.2). Door het vergroten van het aantal paden wordt het voor stedelingen aantrekkelijker om een tocht te maken. De opvangcapaciteit v an het hoog
10
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
ontsloten agrarisch gebied voor wandelen en fietsen ligt 3 tot 6 keer hoger dan in gemiddeld ontsloten agrarisch gebied.
Figuur 1.2: Schets van de mogelijke inrichting van een hoog ontsloten agrarisch gebied.
Bron: Stichting Recreatie KIC.
Regiopark
Regioparken zijn gevarieerde gebieden, bestaande uit parkachtige gebieden, bos, natuurgebieden en hoog ontsloten agrarische gebieden. Regioparken kennen een hoge opvangcapaciteit (8 wandelaars en 2 fietsers), en vallen in de smaak bij potentiële gebruikers. Speel- en ligweiden om te spelen, zonnen of picknicken, completeren de inrichting (figuur 1.3).
Figuur 1.3: Schets van de mogelijke inrichting van een regiopark.
Bron: Stichting Recreatie KIC.
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
11
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
Bos
Op een hectare bos kunnen per dag 9 wandelaars en 3 fietsers terecht (figuur 1.4). Hiermee is het voor wandelen en fietsen het inrichtingstype waarin de meeste wandelaars en fietsers per hectare terecht kunnen.
Figuur 1.4: Schets van de mogelijke inrichting van een bos.
Bron: Stichting Recreatie KIC.
Intensief recreatiegebied
Intensieve recreatiegebieden zijn vooral geschikt voor zitten, liggen, zonnen en picknicken. De meeste recreatiegebieden beschikken over waterplassen en horecagelegenheden (figuur 1.5). Speelbossen vormen een mogelijke nieuwe inrichting. De opvangcapaciteit ligt voor zonners en picknickers rond de 100 recreanten per hectare per dag. Voor wandelen en fietsen ligt de opvangcapaciteit op hetzelfde niveau als voor regioparken: 8 wandelaars en 2 fietsers.
Figuur 1.5: Schets van de mogelijke inrichting van een intensief recreatiegebied.
Bron: Stichting Recreatie KIC.
12
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
De meeste intensieve recreatiegebieden kennen nu weinig doorgaande routes. In de al aangelegde recreatiegebieden kan bij herinrichting een fijnmaziger padenstelsel aangelegd worden. In de nieuw aan te leggen recreatiegebieden zou meteen een fijnmaziger routenetwerk gecreëerd kunnen worden.
Maatwerk
Uiteindelijk is maatwerk per bufferzone nodig voor het realiseren van een gevarieerde groene ruimte met voldoende gebruikswaarde, attractiewaarde en belevingswaarde. De keuze voor (een combinatie van) inrichtingstypen kan het beste lokaal en regionaal worden bekeken. Daarvoor kan het rijk grotendeels vertrouwen op de lokale en regionale kennis en kunde. Gezien de omvang van het berekende tekort zullen er in de Randstad overigens tekorten blijven bestaan, ongeacht welke gebiedsinrichting wordt gekozen. Bij de inrichting draait het niet alleen om de gewenste recreatieve activiteit van de stedeling en de daarvoor ontbrekende voorzieningen. Ook het type landschap, de ondergrond, de aanwezige natuur en de omvang van de wateropgave spelen een rol bij het kiezen van een inrichting. Door de keuze voor verschillende inrichtingen binnen één bufferzone creëert men afwisselende landschappen waarin iedere doelgroep iets van zijn gading kan vinden. Maatwerk impliceert overigens niet dat telkens het wiel opnieuw moet worden uitgevonden. Diverse recreatievoorzieningen, zoals NS -wandelroutes, GPS-tochten en knooppuntenroutes, die al elders in het land hun diensten bewezen, kunnen voor zover nog niet aanwezig in de bufferzones worden geïntroduceerd.
1.4
Rol van de rijksoverheid Tot slot gaan we in op de vraag welke rol het rijk kan spelen bij de transformatieopgave. Vooral in het faciliteren van ontwikkelingen, het (mede) financieren van de aanleg van groen in bufferzones, het monitoren van de eventuele groentekorten rondom andere stedelijke netwerken en meer onderzoek.
Faciliteren van ontwikkelingen
Op lokaal en regionaal niveau leeft het begrip ‘bufferzone’ niet overal. Niet iedereen die betrokken is bij de recreatieve inrichting van de gebieden is bekend met het fe it dat het om bufferzones gaat. Het rijk kan het bewustzijn in de regio’s over de recreatievraag en de bestaande groentekorten voor recreatieve activiteiten vergroten. De huidige taakverdeling tussen provincie (hoofdverantwoordelijk voor de verdere ontwikkeling van deze gebieden, waaronder de realisatie van de recreatieve voorzieningen) en het rijk (sturen op hoofdlijnen, stimuleren en ondersteunen van de beoogde transformatie en zorgen voor de planologische bescherming om de gebieden groen en open te houden), worden door betrokkenen in het veld als een juiste beschouwd.
Financiering
Het rijk financiert de aanleg en inrichting van 16.000 hectare recreatiegebied in het kader van Recreatie om de Stad (RodS). Hiermee worden niet alle tekorten aan recreatieplaatsen weggewerkt. Afspraken over financiering van de aanvullende opgave kunnen rijk en provincie vastleggen in de volgende ILG -periode. Momenteel draagt het rijk alleen financieel bij aan nieuwe recreatiegebieden om de stad (RodS) als deze een opvangcapaciteit hebben v an tenminste 20 personen per hectare per dag. Dit onderzoek laat zien dat een dergelijke opvangcapaciteit tot een
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
13
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
gebiedsinrichting kan leiden die niet volledig aansluit bij de behoeften van de grootstedelijke bevolking; recreanten hebben vooral behoefte aan meer wandel- en fietspaden, niet zozeer aan méér speel- en ligweiden en zwemplassen. Het is, vanuit het oogpunt van de recreatievraag van stedelingen, wenselijk dat bezien wordt of tot een betere aansluiting op de regionale behoefte van recreanten kan w orden ingespeeld. Een andere verhouding tussen speel- en ligweiden (minder) en fiets- en wandelgebied (meer) is gewenst. In regio’s waar stedelingen om extra aanleg van intensief ingerichte recreatiegebieden vragen, moeten de oude groengebieden niet als blauwdruk worden genomen.
Groen blijft urgent
Bufferzones vervullen tot op heden een nuttige functie in het geleiden van de stedelijke groei. Door de transformatie worden de bufferzones nog meer dan in het verleden een instrument om de recreatievraag van stedelingen op te vangen. Bufferzones zijn vooral daar gewenst waar een groot tekort aan recreatiegroen samengaat met een sterk groeiende bevolking . Denk hierbij aan de gebieden met een grote verstedelijkingsopgave: daar doet zich het vaakst een tekort aan re creatiegroen voor. Vanuit dit oogpunt vervullen de bufferzones in Zuid -Limburg een bescheiden rol: daar doet zich nauwelijks een tekort aan recreatiegroen voor. We bevelen een nadere inventarisatie van de toekomstige recreatievraag in gebieden met een grote verstedelijkingsopgave (andere dan de nu onderzochte rijksbufferzonegebieden) aan .
Meer onderzoek
Alterra onderzoekt momenteel de relatie tussen leefstijlen en wensen v oor de recreatieomgeving. Vervolgens zal Alterra onderzoeken of de gewenste kwaliteite n ook voldoende aanwezig zijn. De resultaten van deze studies kunnen een nog beter zicht bieden op de transitieopgave.
14
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
2
INLEIDING Rijksbufferzones hebben een taak gekregen in het accommoderen van de stedelijke recreatievraag. Het rijk heeft, ten behoeve van de recreatieve inrichting van deze gebieden, behoefte aan meer inzicht in de kwalitatieve en kwantitatieve recreatieve vraag. In dit hoofdstuk gaan we in op de aanleiding, de onderzoeksvraag en de gevolgde aanpak.
2.1
Aanleiding De tien rijksbufferzones zijn in 1958 ingesteld om de gebieden tussen grote steden groen en open te houden. Dat is goed gelukt, zo stellen Bervaes, Kuindersma en Onderstal (2001). Aan de stadsranden van Amsterdam, Utrecht, Rotterdam, Den Haag en Maastricht zijn groene gebieden blijven bestaan. Figuur 2.1 toont deze bufferzones, met uitzondering van de buffer Blaricum -Huizen: deze is met het ingaan van de Nota Ruimte vervallen.
Figuur 2.1: De ligging van de negen bufferzones. AmsterdamPurmerend
Rijksbufferzones
AmsterdamHaarlem
Den HaagLeidenZoetermeer
AmstellandVechtstreek UtrechtHilversum
Midden-Delfland
OostIJsselmonde
Sittard/GeleenHeerlen
MaastrichtSittard/Geleen
Bron: Stichting Recreatie KIC (2007).
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
15
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
Aan het begin van de 21ste eeuw kunnen deze gebieden ook op een andere manier hun waarde bewijzen. Niet langer voert ‘het openhouden van gebieden’ de boventoon, maar de ‘transformatie naar recreatieve gebieden’ (motie Van Bochove en Van As 2005). Er zijn immers relatief weinig recreatiemogelijkheden in het groen voor de stedelijke bevolking. Naast de opvang van de recreatievraag, spelen de bufferzones ook een rol in andere ruimtelijke opgaven, zoals de wateropgave en het waterbeleid voor de 21ste eeuw.
2.1.1
Tekort aan recreatief groen Berekeningen van Alterra en de ANWB tonen aan dat er in Nederland een tekort bestaat aan recreatief groen. Om dit tekort weg te werken is 15.000 tot 40.000 hectare extra bos nodig (MNP 2007a). Een studie voor het NOC*NSF laat zien dat de teko rten niet gelijk over Nederland zijn verdeeld. Zo doet het tekort aan wandelruimte zich vooral voor rondom steden nabij een bufferzone in de Randstad en in Zuid -Limburg (Maastricht, Sittard-Geleen, Heerlen en Kerkrade) (Stichting Recreatie KIC en Alterra 2005; MNP 2007a). Om dit tekort (deels) weg te werken, heeft het rijk zich ten doel gesteld om 16.000 hectare grootschalig groen te realiseren rond de grote steden, waarvan 6.700 hectare in bufferzones (MNP 2007a). Aan de dagrecreatiegebieden die in het kader van Recreatie om de Stad (RodS) worden ingericht voor intensief gebruik stelt het Ministerie van LNV et al. (2006) de volgende eisen:
Gemiddelde opvangcapaciteit van 20 personen per hectare per dag (zie kader 2.1 voor een nadere uitleg hoe deze 20 is vastgesteld); Volledig opengesteld en gratis toegankelijk voor het publiek en Vooral vanuit de woonomgeving bereikbaar per wandel - en fietspad.
Hierbij geeft het rijk niet aan om welk type recreant het gaat: die 20 personen mogen wandelaars zijn, maar ook fietsers, zonners of zwemmers.
Kader 2.1 Vastgestelde opvangcapaciteit van 20 personen per hectare per dag.
De opvangcapaciteit is bepaald op basis van de recreantencapaciteitsnorm: ‚Het maximum aantal mensen per oppervlakte-eenheid dat in een gebied een bepaalde tijd één of meer recreatieactiviteiten moet kunnen bedrijven, zonder dat daarbij elkaar s aanwezigheid storend werkt‛ (Van den Berg 19 73, in: Ministerie van LNV 1984). De ministeries van LNV en VROM (1984) geven in bijlage II van de Structuurschema openluchtrecreatie aan dat de capaciteitnorm is gebaseerd op de wijze waarop de ruimte rondom een 25-tal steden door het gehele land op dat moment kan worden gebruikt. Hierbij gaat men uit van twee typen gebieden: Intensieve recreatiegebieden en Extensieve recreatiegebieden en recreatief medegebruik Uit de analyse per stadsgewest blijkt dat eenderde van de ruimte op intensieve wijze kan worden gebruikt, tweederde op extensieve wijze of via recreatief medegebruik. Over de vaststelling van de opvangcapacitei t van 20 personen per hectare per dag wordt vervolgens het volgende gemeld (Ministerie van LNV en VROM 1984): De te hanteren inrichtingsnormen voor landrecreatie zijn vastgesteld door middel van een evaluatie van het huidige aanbod. Er is gekeken in hoevee l recreatieplaatsen de bestaande hectares aan intensief en extensief recreatiegebied voorzien . Een en ander heeft geresulteerd in een norm van 20 personen per dag per hectare voor een intensief ingericht recreatiegebied en 10 personen per dag per hectare voor een extensief ingericht recreatiegebied.
16
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
2.1.2
Inrichting bufferzones Het projectteam Rijksbufferzones van de ministeries van VROM en LNV liet in 2006 een onderzoek uitvoeren naar de opgave die er voor de versch illende bufferzones ligt om de transformatie naar recreatieve gebieden goed te volbrengen. NovioConsult deed in het rapport Verkenning opgaven Rijksbufferzones onder meer de aanbeveling aan het rijk om ‚nader onderzoek te doen naar de recreatievraag in gebieden onder stedelijke invloedssfeer, met name om de kwalitatieve vraag in beeld te brengen‛. Het projectteam heeft deze aanbeveling overgenomen in de Eindrapportage Rijksbufferzones en vraagt aan de Stichting Recreatie, Kennis- en Innovatiecentrum om deze vraag te beantwoorden. Het projectteam formuleert de vraag als volgt: Er is weinig zicht op de recreatievraag van stedeling, suburbbewoner en dorpeling. We zoeken naar een overzicht van de totale recreatievraag met nadruk op het aandeel buitenrecreatie daarin. Het betreft hier de vraag naar de vorm van recreatie zoals voor de rijksbufferzones bedoeld: recreatie in het buitengebied buiten de steden. In de Nota Ruimte geeft het rijk aan dat de nadruk bij de recreatieve inrichting van de bufferzones dient te liggen op fietsen, wandelen, varen en p aardrijden. Maar ook laat de overheid ruimte voor de wat meer ‘rode’ of stedelijke vormen van vrijetijdsvoorziening. De vraag welke commerciële exploitatiemogelijkheden in de bufferzones toegestaan gaan worden, wordt momenteel opgepakt door de projectgroep Beheer van het Ministerie van LNV. Zie kader 2.2 voor de beleidsmatige achtergrond en sturingsfilosofie voor de bufferzones.
Kader 2.2: Meerjaren Programma over Rijksbufferzones.
Het Meerjarenprogramma Agenda Vitaal Platteland uit 2006 schetst de achtergr ond van de nieuwe taak voor bufferzones, de rolverdeling tussen provincies en rijk alsmede de mogelijkheden voor recreatief medegebruik. In een Bestuurlijk Overleg Ruimte van 6 december 2007 hebben het IPO en VNG aan VROM aangegeven dat zij de instandhouding en ontwikkeling van de bufferzones ondersteunen. De afspraken uit het Bestuurlijk Overleg zijn verwoord in de Samenwerkingsagenda over Mooi Nederland.
Aanleiding
De Nota Ruimte geeft aan dat het Rijk, gelet op de geldende functie (het open houden van gebieden en het tegengaan van ongewenste verstedelijking) én de recreatieve betekenis, grote waarde hecht aan de bufferzones. Gezien de nog grote tekorten aan dagrecreatiemogelijkheden in de nationale stedelijke netwerken wil het Rijk de bufferzones een grotere betekenis geven voor de dagrecreatie. Hiertoe moeten de bufferzones worden getransformeerd naar duurzame recreatielandschappen.
Regie aan provincies
In het verlengde van de sturingsfilosofie in de Nota Ruimte vraagt het Rijk aan de provincies om het initiatief te nemen voor zowel de planologische bescherming van de bufferzones als het transformatieproces. Wat betreft de transformatie worden de provincies verzocht hiertoe integrale gebiedsplannen op te stellen, met daarin opgenomen zowel de afronding van het vigerende programma, als ook de maatregelen die in het kader van de transformatie nodig zijn. In de Samenwerkingsagenda over Mooi Nederland is besloten dat provincies, gemeenten en VROM/LNV gezamenlijk de opgave voor de rijksbufferzones gaan formuler en.
Rol van het rijk
In de Samenwerkingsagenda is onderkend dat de volgende nadere uitwerkingen gezamenlijk met IPO en VNG opgepakt dienen te worden:
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
17
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
een nadere uitwerking van het te hanteren ruimtelijk regime in de bufferzones een gezamenlijke visievorming op de ontwikkeling van de bufferzones (beoogde transformatie) het gezamenlijk stimuleren en faciliteren van de gewenste gebiedsaanpak van de verschillende rijksbufferzones.
Verder is aangegeven dat het Rijk een besluit voorbereid t over het wel of niet uitbreiden van de omvang en het aantal rijksbufferzones en s treeft naar voldoende draagvlak. Daarnaast continueert het Rijk de afspraken over de realisatie van de restant aankooptaakstellingen in de voormalige rijksbufferzones en zet daarbij in op het hiervoor beschikbaar stellen van financiële middelen tot en met 2013. Samen met de provincies worden in het kader van het gezamenlijke project "Nulmeting op kaart" nadere afspraken gemaakt over de exacte omvang van de restant aankooptaakstellingen.
Recreatief medegebruik
Het Rijk vraagt de provincies om de landbouw een grotere rol te geven bij het verbinden van stad en land en het van hieruit vergroten van zowel de recreatieve betekenis van het agrarisch gebied als van de economische verduurzaming van de landbouw in de voormalige rijksbufferzones. Mede hiertoe zijn de voormalige rijksbufferzones gebieden waarin op termijn de inzet van groene diensten een belangrijke rol kan spelen.
2.2
Onderzoeksvraag Het rijk wil voor 2013 16.000 hectare recreatiegebied (RodS) realiseren rond de grote steden om (een deel van) de recreatievraag van de grootstedelijke bevolking op te vangen. In samenwerking met de provincies werk t het rijk aan de transformatie van de bufferzones. Ten behoeve van het overleg met de provincies heeft het rijk behoefte aan inzicht in:
De huidige en toekomstige recreatievraag van stedelingen, zowel: o kwalitatief als kwantitatief en zowel o voor alle bufferzones tezamen als per afzonderlijke bufferzone Het kwantitatieve tekort aan recreatief groen in en om de bufferzones, zowel: o het huidige tekort als o de bijdrage die het voorgenomen beleid tot 2013, zoals aangegeven in MJP2 en Nota Ruimte, levert aan het terugdringen van het tekort aan recreatief groen.
Op basis van deze gegevens wil het rijk een advies over de wijze waarop de transformatieopgave van de bufferzones vorm kan worden gegeven. De ministeries van LNV en VROM hebben de Stichting Recreatie , Kennis- en Innovatiecentrum gevraagd om dit inzicht en advies te leveren. Naast dit onderzoek van de Stichting Recreatie lopen er momenteel nog twee studies van Alterra die meer zicht moeten geven op de transformatieopgave. Een studie naar de relatie tussen leefstijlen en inrichtingswensen (en daarmee naar de gewenste kwaliteit) en een studie naar de overeenkomst tussen de kwaliteit van de vraag en de kwaliteit van het huidige aanbod.
18
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
2.3
Onderzoeksaanpak We gaan hier kort in op de aanpak van het bepalen van de kwalitatieve en de kwantitatieve recreatievraag.
2.3.1
Kwalitatieve recreatievraag Bij het vaststellen van de huidige en toekomstige kwalitatieve recreatievraag baseren we ons op verschillende ‘bronnen’. Een statistische analyse van het ContinueVrijeTijdsOnderzoek en telefonische interviews met lokale en regionale organisaties vormen de basis. Dit vullen we aan met literatuur over de bufferzones en trends.
Bepalen recreatievraag
Het voorspellen van de toekomstige recreatievraag is niet eenvoudig. We noemen twee knelpunten:
Vraag versus gedrag
Het is al lastig om de huidige recreatieve vraag te bepalen. We weten weliswaar aan welke recreatievormen de Nederlander vrije tijd besteedt, maar dit feitelijke gedrag kan afwijken van hun voorkeur. Zo weten we dat bewoners van gebieden, waar te weinig recreatief groen is, minder wandelen en fietsen dan mensen in gebieden met voldoende groen (Stichting Recreatie KIC 2008a). Dit kan betekenen dat mensen in tekortengebieden minder wandelen en fietsen dan ze zouden willen. Als we het recreatiegedrag van vandaag extrapoleren naar 2025, dan zegt dat alleen wat over het te verwachten gedrag, maar nog niet alles over de recreatieve vraag.
Onzekerheid toekomstvoorspellingen
Uitspraken over toekomstige ontwikkelingen hebben altijd een bepaalde mate van onzekerheid. Dit komt niet alleen door de opkomst en neergang van (nieuwe) recreatievormen, maar eveneens door veranderingen in de maatschappij als geheel. Wie wonen er in 2025 in de steden? Hoeveel vrije tijd hebben zij? Welke invloed heeft het eventueel veranderde klimaat op recreatie? De toekomstige maatschappelijke ontwikkelingen, zoals de verschillende planbureaus die schetsen, houden we in hoofdstuk 6 tegen het licht. Vervolgens gaan we in op de effecten van de maatschappelijke ontwikkelingen op de recreatievraag. Hierbij bepalen we op basis van persoonskenmerken en bezoekgedrag van bezoekers aan bufferzones het effect op de toekomstige recreatievraag van stedelingen.
Interviews en literatuuronderzoek
Door het afnemen van telefonische interviews en het bestuderen van lokale en regionale studies besteden we aandacht aan recreatiev e wensen van de stedelingen in de verschillende bufferzones. De resultaten hiervan komen in hoofdstuk 7 aan bod. De vraag of de bufferzones in kwalitatief opzicht klaar zijn voor een toekomst als recreatiegebied, bekijken we vanuit vier invalshoeken:
recreatievormen (zoals wandelen, fietsen, watersport), doelgroepen (zoals allochtonen, senioren en kinderen), omgevingstype (zoals agrarisch landschap, bos) en inrichtingsvorm (zoals aantal paden, recreatieve voorzieningen, inrichting/sfeer).
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
19
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
2.3.2
Kwantitatieve recreatievraag De Stichting Recreatie KIC ontwikkelde het Beleidsondersteunend Recreatie Analyse Model (BRAM). Met dit model kunnen onderzoekers het tekort aan recreatief groen bepalen, voor wandelen en fietsen. In dit model confronteren we het groenaanbod met de vraag van de bevolking naar wandelen en fietsen. Het model gaat ervan uit dat het groen in de bufferzones alleen gebruikt gaat worden door wandelaars die, gemeten vanaf het midden van hun postcodegebied, op minder dan 10 kilometer van de grens van een bufferzone wonen. Danwel door fietsers die op minder dan 15 kilometer van de bufferzone wonen. De aanleg van extra groen komt niet ten goede aan stedelijke bewoners die verder weg wonen. Dientengevolge zegt het tekort alleen iets voor de stedelingen die op minder dan 10 of 15 kilometer van de bufferzones wonen. De resultaten laten zien dat er vooral in de Randstad een groot kwantitatief groentekort is. Zo groot dat de bewoners minder wandelen en fietsen, en ook minder voldoening halen uit de ondernomen tochten (Stichting Recreatie KIC 2007).
2.4
Leeswijzer We begonnen dit rapport met de conclusies en aanbevelingen: welke kwantitatieve en kwalitatieve verbeterslagen zijn er in de verschillende rijksbufferzones nodig om de toekomstige recreatievraag op te vangen? De toelichting op deze conclusies vindt u in de hoofdstukken 3 tot en met 8, waar we ingaan op de volgende vragen:
20
Hoofdstuk 3: Hoe ziet het vrijetijdsgedrag van de stedeling er momenteel uit? Hoofdstuk 4: Op welke wijze gebruiken stedelingen nabij bufferzones de groengebieden om de stad nu? Hoofdstuk 5: Wat zijn de persoonskenmerken van de huidige bezoekers en hoe ziet hun bezoekgedrag eruit? Hoofdstuk 6: Hoe zal de toekomstige recreatievraag wijzigen door veranderingen in de maatschappij? Hoofdstuk 7: Welke veranderingen in de recreatievraag hebben al plaatsgevonden in de afgelopen 10 jaar, en welke zullen nog plaatsvinden in de negen bufferzones? Hoofdstuk 8: In hoeverre draagt de resterende rijksopgave in de bufferzones bij aan het terugdringen van het kwantitatieve tekort aan recreatief groen?
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
3
VRIJETIJDSGEDRAG VAN STEDELINGEN In dit hoofdstuk maken we inzichtelijk wat stedelingen momenteel in hun vrije tijd doen – dus ook stedelingen die niet tegen een bufferzone aan wonen. We gaan eerst in op de gekozen aanpak, alvorens we het gevonden vrijetijdsgedrag beschrijven. Hierbij behandelen we eerst het vrijetijdsgedrag van stedelingen in de meest brede zin van het woord, daarna zoomen we in op de activiteiten in het buitengebied.
3.1
Onderzoeksaanpak We voeren een kwantitatieve analyse uit waarbij we gebruik maken van data uit het ContinueVrijeTijdsOnderzoek (CVTO). Deze database bevat ruim 93.000 vrijetijdsactiviteiten die tussen 1 april 2006 en 31 maart 2007 plaatsvonden. In totaal omvat de dataset 113 verschillende activiteiten, variërend van wandelen of fietsen tot het bezoek aan een museum of evenement. Hierbij kijken we naar het gedrag van alle bewoners van steden in Nederland in de CBS stedelijkheidsgraadcategoriëen 1 en 2. Dit i s een maat voor verstedelijking waarbij men kijkt naar het aantal adressen binnen 1 kilometer van elke woning : de 2 omgevingsadressendichtheid per km . Dit is een andere maat dan woonmilieus, waarbij het gaat om het aantal woningen per hectare. Categorie 1 en 2 van de CBS stedelijkheidsgraadindeling staan voor de (zeer) sterk verstedelijkte gebieden (kader 3.1). Door te kijken naar alle stedelingen ondervangen we (deels) het probleem dat de (Rand)stedelijke bevolking een ander recreatiegedrag vertoont dan wat haar voorkeur heeft. Sommige stedelingen gaan wegens het tekort aan recreatief groen niet of minder vaak wandelen of fietsen. Zij blijven thuis of ondernemen andere activiteiten. Door stedelingen buiten de Randstad ook mee te nemen ontstaat er een realistischer beeld. Zij worden in mindere mate (of geheel niet) met een groentekort geconfronteerd, waardoor hun vrijetijdsgedrag in het groen meer overeen zal komen met hun vrijetijdswensen. Hier staat tegenover dat het culturele aanbod (per inwoner) buiten de Randstad wel minder groot en gevarieerd zal zijn.
Kader 3.1: Indeling CBS stedelijkheidsgraad op basis van de omgevingsadressendichtheid per gemeente.
De omgevingsadressendichtheid vormt de basis voor de indeling van gemeenten naar stedelijkheid. Allereerst is voor ieder adres binnen een gemeente de adressendichtheid vastgesteld van een gebied met een straal van 1 k ilometer rondom dat adres. De omgevingsadressendichtheid van een gemeente is de gemiddelde waarde van de uitkomst van alle adressen binnen die gemeente. In 2005 was de stedelijkheidsgraad van de 467 Nederlandse gemeenten als volgt (CBS 2007): Categorie 1 2 3 4 5
Omschrijving Zeer sterk stedelijk Sterk stedelijk Matig stedelijk Weinig stedelijk Niet stedelijk
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Aantal gemeenten Aandeel 12 2,6% 56 12,0% 93 19,9% 160 34,3% 146 31,3%
21
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
Figuur 3.1 toont dat alle bufferzones deels worden omringd door gemeenten met een stedelijkheidsgraad van 1 of 2. De twee bufferzones in Zuid-Limburg hebben als enige geen ‘zeer sterk stedelijke’ gemeenten in de nabijheid (zie bijlage 1 voor een overzicht van de gemeenten die onder categorie 1 en 2 vallen ). In dit hoofdstuk gaat het uitsluitend om mensen uit de gemeenten met de 2 donkerste roodtinten. CVTO bevat relatief veel respondenten uit gebieden met CBS stedelijkheidsgraad 1 en 2. Van de in totaal 93.815 vrijetijdsactiviteiten in de database, worden er 45.516 ondernomen door bewoners van gebieden met een stedelijkheidsgraad 1 of 2. Dit is dus bijna de helft.
Figuur 3.1: Ligging van (zeer) sterk verstedelijkte gebieden.
Zeer sterk verstedelijkt (categorie 1) Sterk verstedelijkt (categorie 2) Weinig, matig tot niet verstedelijkt (cat. 3, 4, 5) Rijksbufferzones
Bron: CBS 2007, bewerking Stichting Recreatie KIC.
22
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
3.2
Alle vormen van vrijetijdsbesteding In deze paragraaf behandelen we het vrijetijdsgedrag van stedelingen op twee manieren. In paragraaf 3.2.1 bekijken we het per categorie (in totaal 11 activiteiten), in paragraaf 3.2.2. per specifieke activiteit (in totaal 113 activiteiten).
3.2.1
Per categorie Het vrijetijdspatroon van stedelingen kent een duidelijke hiërarchie. Bijna ee n kwart van alle activiteiten die men in de vrije tijd onderneemt, betreft het recreëren in de buitenlucht. Figuur 3.2 laat zien dat buitenrecreatie hiermee een duidelijke voorsprong heeft op andere activiteiten, als winkelen voor het plezier, zelf sporten en uitgaan. Twee jaar daarvoor, in de periode 2004-5, stond funshoppen nog hoger dan buitenrecreatie (zie bijlage 2 voor een overzicht van welke activiteit onder welke categorie valt).
Figuur 3.2: Vrijetijdsgedrag van alle stedelingen, naar elf categorieën, 2007.
Bron: CVTO (2007), bewerking Stichting Recreatie KIC.
Een andere studie van de Stichting Recreatie KIC (200 8a) laat zien dat het vrijetijdsgedrag van de stedelingen wel wat, maar niet ingrijpend , afwijkt van het vrijetijdspatroon van niet-stedelingen. Stedelingen doen iets meer aan funshoppen en minder aan buitenrecreatie.
Correctie voor duur van activiteit
De omvang van de totale vraag naar verschillende vormen van vrijetijdsbesteding wordt enerzijds bepaald door het aantal mensen dat een activite it onderneemt. Anderzijds beïnvloedt de duur van de ondernomen activiteit ook de benodigde ruimte voor het accommoderen van de vraag.
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
23
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
Een correctie voor de duur van de ondernomen activiteit (inclusief reistijd) blijkt tot een iets lagere (ruimte)vraag van de vrijetijdsactiviteiten in de buitenlucht te leiden. Waterrecreatie, buitenrecreatie en zelf sporten zijn activiteiten die gemiddeld relatief kort duren. Alleen voor funshoppen is de stedeling nog korter van huis (2 uur en 27 minuten). Voor het bezoeken van een evenement is de stedeling het langst van huis: gemiddeld ruim vier uur. Zie figuur 3.3 voor de onderlinge verschillen in de tijdsduur die stedelijke recreanten van huis zijn.
Figuur 3.3: De tijdsduur dat alle stedelijke recreanten van huis zijn, n aar elf vrijetijdsactiviteiten (inclusief reistijd).
Bron: CVTO (2007), bewerking Stichting Recreatie KIC.
3.2.2
Enkele specifieke vrijetijdsactiviteiten Wanneer we inzoomen op het vrijetijdsgedrag van stedelingen (figuur 3.4), zien we deels een herbevestiging van het beeld van figuur 3.2: de meeste activiteiten vallen in een categorie die daar ook in de top-vier staat. Zo vallen vier van de activiteiten in de top twintig onder de noemer ‘funshoppen’. ‘Buitenrecreatie’ komt ook vier keer voor, met ‘wandelen voor plezier’ als meest populaire activiteit. De categorieën ‘zelf sporten’ en ‘uitgaan’ komen 4 en 3 keer voor. Als stedelingen zelf gaan sporten, doen ze het vaakst aan fitness. Vijf andere activiteiten behoren tot een andere categorie dan de top vier in figuur 3.2. Zwemmen in een binnenbad is de meest populaire vorm van waterrecreatie en voor het bezoeken van attracties gaan stedelingen het vaakst naar een speeltuin of rommel- en vlooienmarkt. Het overzicht van alle vrijetijdsactiviteiten staat in bijla ge 3.
24
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
Figuur 3.4: Top twintig van meest ondernomen vrijetijdsactiviteiten van alle stedelingen, als percentage van het totale aantal ondernomen activiteiten .
Bron: CVTO (2007), bewerking Stichting Recreatie KIC.
3.3
Buitenactiviteiten van stedelingen De Nota Ruimte noemt een aantal activiteiten die prioriteit dienen te krijgen bij het toegankelijk en bereikbaar maken van buitengebieden als de bufferzones . Als voorbeeld noemt men wandelen, fietsen, varen en paardrijden. Zijn dit ook de activiteiten die stedelingen het meest ondernemen? Voor het beantwoorden van deze vraag concentreren we ons op de in het buitengebied ondernomen vrijetijdsactiviteiten op minder dan 10 kilometer van de woning. In totaal houden we 2.155 activiteiten over, verdeeld over 15 vorm en van vrijetijdsbesteding. Deze 15 recreatievormen vinden, met uitzondering van paardrijden in een manege, allemaal plaats in de buitenlucht. In figuur 3.5 visualiseren we het resultaat. Wandelen blijkt de activiteit te zijn die stedelingen verreweg het vaakst ondernemen. Daarbij gaat het om het ondernemen van een recreatieve wandeltocht, maar ook wandelsport en joggen. Fietsen voor het
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
25
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
plezier komt op de tweede plaats, vóór recreëren aan het water. Stedelingen doen ook aan paardensport en varen per motor- of zeilboot, maar zij doen dit minder frequent. De populariteit van deze activiteiten, en daarmee ook de vraag, bevindt zich ongeveer op hetzelfde niveau als skaten of skeeleren. Vissen en recreatie aan het water zijn de enige vrijetijdsactiviteiten van stedelingen die duidelijk op één plaats worden ondernomen. Over de gehele linie blijken de actieve recreatievormen geliefder dan de stationaire recreatievormen.
Figuur 3.5: Populariteit van buitenactivitei ten binnen 10 kilometer van de woning door alle stedelingen, 2007.
Bron: CVTO (2007), bewerking Stichting Recreatie KIC.
De in figuur 3.5 genoemde activiteiten vinden allen plaats in een groene omgeving. Dit is het gevolg van de gemaakte selectie, zodat het recreatiegedrag van alle stedelingen in het volgende hoofdstuk kan worden vergeleken met het gedrag van de stedelingen nabij bufferzones. Wanneer we niet alleen kijken naar het recreatiegedrag in groene gebieden –zoals natuur, bos en landelijk gebied – blijken ook toertochtjes met de auto of motor en bez oek aan de volkstuin redelijk populair .
Buitenactiviteiten in categorieën
De 15 activiteiten uit figuur 3.5 vallen in de volgende drie CVTO-categorieën:
26
Buitenrecreatie Zelf sporten Waterrecreatie en –sport
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
Wanneer we de afzonderlijke activiteiten binnen deze categorieën optellen, blijkt driekwart van de activiteiten om buitenrecreatie te gaan. Ongeveer 18% van de vrijetijdsactiviteiten om de stad besteedt de stedeling aan het zelf sporten en ruim 6% aan waterrecreatie. De relatief lage score voor de waterr ecreatie wordt veroorzaakt door de grote afhankelijkheid van goede weersomstandigheden. Een bijkomende factor is dat CVTO het ‘recreëren aan het water’ categoriseert onder buitenrecreatie (zie ook bijlage 2).
3.4
Consequenties voor beleid Een belangrijke vorm van vrijetijdsbesteding is funshoppen. Dit vindt (zo goed als geheel) buiten de bufferzones plaats en oefent dus geen invloed uit op de inrichting van de bufferzones. De in dit hoofdstuk gepresenteerde resultaten ondersteunen de beleidskeuze om het buitengebied toegankelijk te maken en houden voor wandelaars en fietsers. Als we kijken naar de vrijetijdsactiviteiten van s tedelingen in het buitengebied, dan gaan zij het vaakst wandelen voor het plezier. Dit doen ze in 35% van de gevallen. Het recreatief wandelen wordt op afstand gevolgd door fietsen voor het plezier. Alle vormen van wandelen en fietsen nemen samen ongeveer 70% van de vrijetijdsactiviteiten voor hun rekening. Aantrekkelijke omgevingen met voldoende capaciteit voor wandelen en fietsen zijn daarvoor essentieel. De hoge scores voor wandelen en fietsen leiden automatisch tot een grote populariteit voor buitenrecreatie. Zelf sporten en waterrecreatie vormen gezamenlijk ‘slechts’ een kwart van alle vrijetijdsactiviteiten in het groen en blauw om de stad.
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
27
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
28
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
4
RECREATIEF GEBRUIK BUFFERZONES In dit hoofdstuk ramen we het recreatiegedrag van stedelingen die nabij bufferzones wonen. Het gaat daarbij alleen om vrijetijdsactiviteiten die plaatsvinden in een groene omgeving nabij hun huis: het groen om de stad. Welk recreatiegedrag vertonen deze stedelingen in het groen om de stad? Wat zoeken zij daar? En hoeveel stedelingen bezoeken het groen om de stad op jaarbasis?
4.1
Opbouw database De analyse van de CVTO-database op de door stedelingen in het groen o m de stad (zoals de bufferzones) ondernomen recreatieactiviteiten voeren we uit door een selectie te maken van de CVTO-database. Hierbij kijken we uitsluitend naar recreatieactiviteiten die:
een uur of langer duren (gerekend van het moment van vertrek tot aankomst thuis) plaatsvinden in een ‘groene’ omgeving op minder dan 10 kilometer van de woning. van bewoners van postcodegebieden die: o op minder dan 10 kilometer van de rand van rijksbufferzones liggen en o een (zeer) sterke stedelijkheidsgraad kennen (categorie 1 of 2).
De keuze voor deze selectiecriteria wordt ingegeven doordat de groene bufferzones de recreatievraag van de omwonende grootstedelijke bevolking moet opvangen. Reden voor en wijze van selectie naar duur, omgeving en afstand wordt verder beschreven in kader 4.1.
Kader 4.1: Om vang van de onderzoekspopulatie van stedelingen uit de nabijheid van bufferzones.
De verschillende criteria verkleinen de onderzoekspopulatie aanzienlijk. Achtereenvolgens gaan we in op de invloed van het meenemen van de beperkende variabelen: tijdsduur van de vrijetijdsactiviteit, type omgeving, normafstand van 10 kilometer en postcodegebieden op niet meer dan 10 kilometer van de bufferzones.
Tijdsduur van de activiteit
In hoofdstuk drie werkten we al met een database waarin we uitsluitend het recreatiegedrag van bewoners van gemeenten met een CBS stedelijkheidsgraadcategorie 1 of 2 meenamen. Dit betrof ruim 45.000 activiteiten. Wanneer we de korte activiteiten – dat zijn de dagtochten waarbij recreanten minder dan 60 minuten van huis zijn danwel de activiteiten waarvan we de duur niet weten – niet meenemen, blijven er 43.699 activiteiten over.
Type omgeving
We voeren de analyse uitsluitend uit voor activiteiten die plaatsvinden in groene omgevingen die veelal in bufferzones te vinden zijn. Het gaat dan om de omgevingen:
in een recreatiegebied, in een bosgebied, in een nat natuurgebied, in het landelijk gebied, of aan het water.
Voor de meeste vrijetijdsactiviteiten in de CVTO-database is niet ingevuld in welk
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
29
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
type omgeving ze hebben plaatsgevonden. Slechts van 17% van de activiteiten is de omgeving bekend, waardoor het aantal activiteiten fors daalt, tot 4.059.
Activiteiten op niet meer dan 10 kilometer van huis
Bufferzones dienen vooral voor recreatie nabij huis. Daarom nemen we alleen de activiteiten mee die op minder dan 10 kilometer van de woning worden ondernomen. Dit is gelijk aan de gehanteerde normafstand voor wandelen in het Beleidsondersteunend Recreatie Advies Model (BRAM). Voor fietsen, dat minder intensief wordt gedaan, rekenen we met een normafstand van 15 kilometer. Voor het recreatiegedrag geldt in algemene zin dat men de meeste activiteiten redelijk dichtbij huis onderneemt. Wel neemt de onderzoekspopulatie af tot 2.811.
Postcodegebieden in en nabij bufferzones
De laatste stap betreft het selecteren van de postcodegebieden in en nabij bufferzones. We willen alleen de activiteiten meenemen van de mensen die op niet meer dan 10 kilometer van de grens van een bufferzone wonen. Immers, het recreatieaanbod in de bufferzone is primair voor hen bestemd. Doordat bufferzones in een dichtbevolkt deel van het land liggen, bevinden er zich ook relatief veel postcodegebieden in hun nabijheid. Het aantal vrijetijdsactiviteiten dat overblijft na deze afbakening bedraagt 1.513. De postcodegebieden die relevant zijn voor het onderzoek zijn weergegeven in figuur 4.1.
Validiteit
De 1.513 activiteiten worden ondernomen door 702 verschillende personen, terwijl 1.130 stedelingen niet naar het groen om de stad gaan. De in totaal 1.832 mensen ondernemen dus 1.513 activiteiten in de afgelopen week. De gemiddelde stedeling bezoekt het groen om de stad daarmee 0,82 keer per week, oftewel ruim 40 keer per jaar. Tegelijkertijd geeft meer dan 60% van de respondenten aan in de afgelopen week niet in het groen om de stad te hebben gerecreëerd. De groep die niet naar het groen om de stad gaat wijkt qua samenstelling nauwelijks af van dat van de groep stedelingen die wel gaat. De totale onderzoekspopulatie bestaat uit 1.832 personen. Het aantal mannen en vrouwen is evenredig vertegenwoordigd zijn: 908 versus 924. Het aantal allochtonen – slechts een-op-dezes – ligt onder het aandeel allochtonen in de steden (ongeveer eenderde). De verschillende leeftijden zijn wel redelijk goed vertegenwoordigd in de steekproef. In zijn geheel heeft de gemaakte selectie voldoende omvang en variatie om betrouwbare uitspraken te doen over het gebruik van groen door verschillende doelgroepen. Bij de interpretatie van de onderzoeksgegevens is het belangrijk om te besef fen dat de stedelingen de 1.513 activiteiten niet uitsluitend ondernemen in een bufferzone. In de CVTO-database staat niet exact aangegeven waar de activiteit heeft plaatsgevonden; alleen het type omgeving en de afstand tot de woning zijn bekend. Zo kan een respondent uit Purmerend de vrijetijdsactiviteit ondernemen in een groene omgeving die op minder dan tien kilometer van de eigen woning ligt, maar niet in de bufferzone Amsterdam-Purmerend. Doordat we de activiteiten in stadsparken buiten de selectie laten, kunnen we wel met zekerheid stellen dat de activiteiten buiten het stedelijk gebied plaatsvonden. Ook strand en duinen, die alleen in de bufferzone Den Haag-Leiden-Zoetermeer voorkomen, hebben we buiten de database gehouden.
30
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
Figuur 4.1: Postcodegebieden waarvan de bijbehorende g emeenten een stedelijkheidsgraad van 1 of 2 hebben en op minder dan 10 kilometer van de grens van een rijksbufferzone liggen.
Rijksbufferzones Postcodegebieden binnen 10km, Met stedelijkheidsgraad 1 of 2
Noot: stedelijkheidsgraad is alleen bekend per gemeente. Alle postcodegebieden binnen een gemeente kennen dezelfde stedelijkheidsgraad. Hierdoor lijken bepaalde delen van de bufferzones (onterecht) sterk verstedelijkt. Bron: CBS 2007, bewerking Stichting Recreatie KIC.
4.2
Potentieel gebruik van bufferzones We beperken de analyse tot de activiteiten die in een groene omgeving of langs het water plaatsvinden. Het gaat dan om de volgende drie categorieën: buitenrecreatie, zelf sporten en waterrecreatie- en sport. Hiervan neemt buitenrecreatie het grootste deel voor zijn rekening: 74,6%. Zelf sporten (19,6%) en waterrecreatie (5,8%) volgen op afstand. Maar over welke specifieke activiteiten is dit nu verdeeld? Alle vrijetijdsactiviteiten die minimaal een keer zijn ondernomen in (de omgeving van) bufferzones staan in figuur 4.2. Wandelen en fietsen staan wederom bovenaan in de ranglijst. Recreëren aan het water neemt ruim 10% van vrijetijdsactiviteiten in het groen in en om de stad voor de rekening.
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
31
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
Lokale en regionale studies
In hoeverre komt dit overeen met bevindingen uit lokale en re gionale studies? Onderzoek van de Gemeente Amsterdam (2005) geeft inzicht in de activiteiten die stedelingen in de recreatiegebieden om de stad ondernemen. Hierbij moeten we opmerken dat een recreatiegebied een specifiek onderdeel vormt van de bufferzone, dat verder vooral bestaat uit agrarisch gebied, natuur, water en enkele rode functies. De in recreatiegebieden ondernomen activiteiten betreffen ook vooral fietsen en wandelen. Van alle bezoekers geeft 78% aan dit wel eens te doen. Ook zitten, zonnen, zwemmen en sport en spel scoren hoog (58%). Watersport scoort een stuk lager (8%). Vandertuuk (2002) bracht de recreatieactiviteiten aan het recreatiegebied Rottemeren in beeld. Recreanten doen daar vooral aan fietsen en wandelen (beide rond de 50%), skaten en skeeleren (10%), varen/zeilen (8%), hond uitlaten (8%), zwemmen (6%), vissen (4%), zonnen (2%) en joggen/trimmen (2%). Hierbij zijn er nauwelijks verschillen tussen de zes deelgebieden in de Rottemeren.
Figuur 4.2: Activiteiten van stedelingen in het groen om de stad.
Bron: CVTO (2007), bewerking Stichting Recreatie KIC.
4.3
Alle stedelingen versus stedelingen nabij bufferzones In hoofdstuk 3 berekenden we het aandeel van de verschillende recreatievormen van alle stedelingen. Dit deden we om de in hoofds tuk 4 berekende aandelen te controleren: vertonen de stedelingen uit gebieden in en nabij bufferzones niet een ander recreatiegedrag vanwege het tekort aan recreatief groen ?
32
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
Door de gegevens uit figuur 3.5 en 4.2 met elkaar te vergelijken, kunnen we beter schatten in hoeverre het daadwerkelijke recreatie gedrag van de stedeling overeenkomt met hun wensen om de vrije tijd te besteden. Figuur 4.3 bevat de vergelijking van de vrijetijdsactiviteiten van beide groepen stedelingen. Bij twee activiteiten blijken er grote verschillen te zijn. De stedelingen nabij bufferzones wandelen vaker voor het plezier; daarentegen recreëren ze veel minder aan het water. Het is lastig om een sluitende verklaring te geven voor de gevonden verschillen. Een mogelijke verklaring voor de uitkomst dat stedelingen nabij bufferzones weinig recreëren aan een plas, kan zijn dat zij er voor kiezen iets verder te reizen naar het strand.
Figuur 4.3: Recreatiegedrag van alle stedelingen afgezet tegen dat van stedelingen in en nabij bufferzones.
Bron: CVTO (2007), bewerking Stichting Recreatie KIC.
We kunnen het recreatiegedrag ook uitsplitsen naar de drie hoofdcategorieën: buitenrecreatie, waterrecreatie- of sport en zelf sporten. In dat geval blijken de stedelingen nabij de bufferzones voora l meer zelf te sporten (+ 1,5%). Buitenrecreatie en waterrecreatie doen ze beide 0,75% minder.
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
33
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
4.4
Bezoek aan recreatiegebieden De CVTO-database omvat uitsluitend gegevens over daadwerkelijk gedrag, niet over waarderingen of redenen voor bezoek. Hiervoor m oeten we informatie halen uit regionale onderzoeken. We concentreren ons op twee aspecten: bezoekreden en of het groen ook de eindbestemming is. Andere aspecten van bezoekers en bezoekpatroon behandelen we in hoofdstuk 5.
4.4.1
Bezoekmotieven Wat zoekt de stedeling in het groen om de stad? Onderzoek van de Gemeente Amsterdam (2005) toont aan dat vooral natuurbeleving, rust en activiteiten ondernemen hoog scoren (figuur 4.4). Onderzoek van GZH (2006) naar recreatiegebieden laat eenzelfde beeld zien: geniete n van de natuur en activiteiten ondernemen staan bovenaan. Mensen gaan naar deze gebieden toe omdat er weinig beperkingen zijn: ze liggen nabij de woning en zijn goed bereikbaar. Mensen die niet komen, noemen juist vaak de matige bereikbaarheid als reden.
Figuur 4.4: Redenen om een recreatiegebied te bezoeken, 2005.
Bron: Gemeente Amsterdam (2005).
Naar de recreatiegebieden rondom Amsterdam gaat driekwart om te wandelen, fietsen of skaten. Ook zonnen, zwemmen, sport en spel behoren tot de activiteiten die de meerderheid onderneemt. Picknicken en barbecueën doet ongeveer een op de zes bezoekers. De in figuur 4.4 genoemde bezoekredenen komen overeen met bevindingen van Borgstein (2002) over recreatie in het landelijk gebied : stedelingen zoeken er vooral rust, groen en ruimte. Dat is nog belangrijker dan het ondernemen van een specifieke activiteit. Tot op zekere hoogte zijn activiteiten onderling uitwisselbaar.
34
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
4.4.2
Vooral als eindbestemming Onderzoek van de Gemeente Amsterdam (2005) laat zien dat bezoekers v an recreatiegebieden hier vooral naartoe gaan als eindbestemming. In veel mindere mate worden de recreatiegebieden gebruikt om doorheen te reizen (figuur 4.5). Het is niet zo dat de ‘typische’ recreatiegebieden vooral goed scoren als eindbestemming. Dit geldt wel voor ’t Twiske en het Amsterdamse Bos, minder voor Spaarnwoude. Recreanten gebruiken open landbouwgebieden, zoals Waterland en Amstelland, wel relatief veel als ‘doorgangsgebied’. Vergeleken met 1995 verliezen de recreatiegebieden ’t Twiske en Spa arnwoude wel terrein als specifieke eindbestemming (respectievelijk van 83% naar 80% en van 74% naar 64%). Dientengevolge ‘winnen’ ze aan belang als doorgangsgebied.
Figuur 4.5: Percentage respondenten dat aangeeft een recreatiegebied als eindbestemming, doorreisgebied of beide te gebruiken, 2005.
Bron: Gemeente Amsterdam (2005).
4.5
Consequenties voor beleid De top 5 van vrijetijdsactiviteiten die stedeling in het groen om de eigen stad onderneemt bestaat uit: 1) 2) 3) 4) 5)
wandelen, inclusief wandelsport en joggen en trimmen fietsen recreëren aan het water vissen paardrijden.
Als de overheden zorgen voor voldoende mogelijkheden om in het groen om de stad te wandelen en fietsen, wordt aan meer dan 60 procent van de recreatievraag van de stedelingen voldaan. Worden daar naast ook de sportieve recreanten bediend (wandelsport en wielrennen), dan ligt dit nog eens 14 procent hoger. De stedeling
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
35
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
nabij bufferzones vraagt verder vooral ruimte om te recreëren aan het water, en in mindere mate om te vissen en paard te rijden. Uiteraard vraagt de stedeling ook om rode (leisure)voorzieningen, maar die komen in onze analyse niet naar voren door de selectie op groengebieden. In hoofdstuk zeven gaan we hier verder op in. De bezoekers aan de recreatiegebieden in bufferzones komen juist speciaal naar deze gebieden voor stationaire recreatie. Het landelijk gebied en de bossen in de rest van de bufferzone worden meer gebruikt voor (routegebonden) wandel- en fietstochten. Hierbij is er niet alleen behoefte aan paden en speel - en ligweiden. Stedelingen combineren deze activiteiten graag met een bezoek aan een horecagelegenheid. De bufferzones zijn niet de enige gebieden die de vraag moeten accommoderen. Recreatiegebieden, bossen en het landelijk gebied die buiten een bufferzone liggen, maar wel tegen de stadsgrens aan, vervullen hierin ook een cruciale rol.
36
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
5
PERSOONSKENMERKEN EN BEZOEKPATROON In dit hoofdstuk gaan we in op verschillende aspecten van de bezoekers aan het groen om de stad: wie bezoekt op welke momenten deze gebieden? Deze informatie passen we in het volgende hoofdstuk toe om de effecten van toekomstige maatschappelijke veranderingen op het bezoek aan het groen om de stad te kunnen beredeneren. Hierbij rekenen we met dezelfde database als in hoofdstuk 4, waarbij de activiteiten plaatsvinden in een groene omgeving binnen 10 kilometer van de woning, maar niet per definitie in een bufferzone. Ten aanzien van de persoonskenmerken komen achtereenvolgens aan bod: etniciteit, leeftijd, geslacht, sociale klasse en huishoudensamenstelling. Bij het bezoekpatroon behandelen we de dag waarop het gebied wordt bezocht, in welke maand, bij welke temperatuur en neerslag alsmede de wijze van transport. We gaan telkens eerst in op de bevindingen uit onze CVTO-onderzoekspopulatie van 1.513 activiteiten, en vergelijken dit – waar mogelijk – vervolgens met informatie uit lokale en regionale studies.
5.1
Etniciteit Figuur 5.1 laat zien dat verreweg de meeste bezoekers aan het groen om de stad van autochtone afkomst zijn, ongeveer 85% van de bezoekers. Hierbij hebben we het begrip ‘allochtoon’ geoperationaliseerd door de mensen te tellen waarvan beide ouders niet in Nederland zijn geboren. Figuur 5.1: Bezoek aan het groen om de stad door allochtone en autochtone stedelingen in procenten van het totale aantal bezoeken, 2007.
Bron: CVTO (2007), bewerking Stichting Recreatie KIC.
Maar wat zegt dit over het gemiddelde aantal bezoeken aan het groen per allochtoon of autochtoon? Daarvoor moeten we ook kijken naar het aandeel allochtonen en autochtonen in de CVTO-onderzoekspopulatie van respondenten die in een stedelijk gebied wonen, op minder dan 10 kilometer van een bufferzone. In dat geval komen we tot andere resultaten, zoals weergegeven in figuur 5.2. Doordat het aandeel allochtonen in de CVTO-onderzoekspopulatie sterk is ondervertegenwoordigd (met een aandeel van 16,9%, terwijl de allochtonen in de steden circa eenderde van de totale bevolking uitmaken), onderneemt de gemiddelde allochtoon ‘slechts’ 13% minder activiteiten in het groen om de stad dan de autochtoon. Uiteraard komt men in het groen om de stad wel meer autochtonen tegen doordat zij qua aantal de meerderheid vormen.
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
37
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
Hiermee wijkt het recreatiegedrag van allochtonen aanzienlijk af van het patroon zoals de Stichting Recreatie KIC dat in 1998 v ond. Turken en Marokkanen, en in iets mindere mate Surinamers en Antillianen, bleken zich over het algemeen minder dan Nederlanders te oriënteren op het buitenstedelijke groen. Figuur 5.2: Gemiddelde aantal bezoeken per week door allochtone en autochtone stedelingen aan het groen om de stad, 2007.
Bron: CVTO (2007), bewerking Stichting Recreatie KIC.
Autochtonen die naar het groen om de stad gaan ondernemen verschillende activiteiten binnen de categorie buitenrecreatie vaker dan allochtonen. Zo gaan autochtonen 25% vaker recreeëren aan het water, 33% vaker wandelen en ruim twee keer zovaak fietsen dan allochtonen (zie ook MNP 2007b). Het percentage bezoekers aan de recreatiegebieden in Zuid -Holland dat van allochtone afkomst is, ligt rond de 10% , ongeveer hetzelfde aandeel als in figuur 5.1. De allochtone bevolking maakt 26% van de totale Zuid-Hollandse bevolking uit (GZH 2006). GZH meldt niet wat het aandeel van de allochtonen in hun totale onderzoekspopulatie is. Allochtonen, vooral die van niet-westerse afkomst, zijn ondervertegenwoordigd. Van de groep allochtonen gaan vooral Surinamers naar de recreatiegebieden. De resultaten van een onderzoek naar het bezoek aan de recreatiegebieden rondom Amsterdam komen dicht bij de analyse van de CVTO -database: 74% van de autochtonen en 62% van de allochtonen geeft aan wel eens een recreatiegebied te bezoeken (Gemeente Amsterdam 2005). Dit zegt overigens nog niets over het totale aantal bezoeken per jaar. Concluderend kunnen we stellen dat allochtonen iets minder vaak naar het groen om de stad gaan.
5.2
Leeftijd Gezien de uiteenlopende resultaten bij etniciteit tussen aandelen en het gemiddelde aantal bezoeken, is het verstandig om de bezoekersomvang te relateren aan de grootte van de verschillende leeftijdsgroepen in de CVTO-onderzoekspopulatie. Figuur 5.3 toont hiervan het resultaat. Alle leeftijdsgroepen boven de 45 jaar zijn vaker dan gemiddeld (0,82 keer per week) in het groen om de stad. De 65-plussers en de groep 45054 jaar gaat het vaakst. Alle groepen onde r de 44 jaar gaan minder vaak dan gemiddeld. In absolute zin vormt de groep 65-plussers ook de grootste groep bezoekers aan het groen om de stad. Verder valt op dat ook de jeugd tot 18 jaar geregeld (onder begeleiding van ouders en verzorgers) naar het gro en om de stad gaat.
38
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
Onderzoek naar het bezoek aan de recreatiegebieden in Zuid-Holland laat een ander beeld zien: vooral kinderen (0-12 jaar) en 36-49 jarigen komen naar deze gebieden. 65-plussers bezoeken de recreatiegebieden volgens dit onderzoek juist relatief het minst (GZH 2006; zie ook Vandertuuk 2002). Ook onderzoeken van de Stichting Recreatie KIC (2003) en Maat en De Vries (2002) zijn in tegenspraak met de resultaten in figuur 5.3. Deze onderzoekers stellen dat met het toenemen van de leeftijd de actieradius afneemt: 60-plussers maken meer gebruik van het groen in de eigen woonomgeving.
Figuur 5.3: Gemiddelde aantal bezoeken per week van stedelingen uit 7 leeftijdsgroepen aan het groen om de stad, 2007.
Bron: CVTO (2007), bewerking Stichting Recreatie KIC.
Hoe kunnen we de verschillende uitkomsten van het aandeel 65-plussers in de diverse onderzoeken verklaren? Er zijn twee mogelijke verklaringen. Ten eerste, de onderzoeken uit Noord- en Zuid-Holland hebben (vooral) betrekking op recreatiegebieden. Onze eigen analyse van bezoekers aan het groen om de stad heeft ook betrekking op het bezoek aan natuurgebieden en het agrarisch gebied. Deze laatste gebieden zijn wellicht extra aantrekkelijk voor senioren. In het verlengde hiervan kunnen we stellen dat de recreatiegebieden, met mogelijkheden voor sport, spel, zonnen en zwemmen, jongeren meer aanspreken. Ten tweede, de lokale onderzoeken stellen meestal een andere vraag . Zij vragen niet hoe vaak mensen naar een recreatiegebied gaan, maar of de ondervraagde in de afgelopen periode wel eens in een recreatiegebied is geweest. Dit levert afwijkende resultaten op. Mogelijk is de participatiegraad onder 65-plussers relatief laag, maar gaan de 65-plussers die de gebieden wel bezoeken relatief vaak. Dit laatste klopt in ieder geval: 65-plussers gaan gemiddeld 40 procent vaker. De participatiegraad onder ouderen ligt lager aangezien de afstand voor hen vaker een belemmering is. De ouderen die wel naar de gebieden kunnen komen, gaan er vaak naartoe vanwege de beschikbare vrije tijd.
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
39
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
5.3
Geslacht Mannen bezoeken het groen om de stad vaker dan vrouwen (zie figuur 5.4). Mannen blijken ook vaker zelf te gaan sporten. Een mogelijke verklaring voor het lagere aandeel vrouwen in de bufferzones ligt in de sociale onveilighei d van groengebieden. Vrouwen gaan in het algemeen al niet zo snel naar een verlaten groengebied. Het is lastig om dit probleem op te lossen. Daarnaast hee ft een aantal groengebieden aan de rand van de steden te kampen met overlast van drugsgebruikers, of w orden benut als homo-ontmoetingsplek. Dit kan het bezoek door vrouwen negatief beïnvloeden.
Figuur 5.4: Gemiddelde aantal bezoeken per week door mannelijke en vrouwelijke stedelingen aan het groen om de stad, 2007.
Bron: CVTO (2007), bewerking Stichting Recreatie KIC.
5.4
Sociale klasse De CVTO-database bevat geen informatie over het opleidingsniveau of de inkomenspositie van de respondenten. In plaats daarvan wordt de sociale klasse waartoe een respondent behoort vermeld. Deze sociale klasse wordt berekend op basis van twee gegevens: het opleidingsniveau en het laatst uitgeoefende beroep van de hoofdkostwinner (TNS Nipo 2004). Dit leidt tot vijf sociale klassen, waarbij CVTO de laagste twee heeft samengevoegd:
A Bb Bo C–D
Hoog B boven B onder Laag
Een analyse laat zien dat het bezoek aan het groen om de stad toeneemt naarmate de sociale klasse waartoe de respondent behoor t hoger is, vooral als de stedeling tot de hoogste sociale klasse behoort. Figuur 5.5 visualiseert dit. Onderzoek van de Gemeente Amsterdam (2005) toont aan dat ook het aantal bezoeken aan een recreatiegebied toeneemt met het stijgen van het inkomen. Diezelfde studie laat zien dat er tevens verband is tussen opleidingsniveau en bezoekparticipatie: hoe hoger de opleiding, hoe vaker iemand wel eens in een recreatiegebied komt. We willen graag verklaren waarom mensen uit de lagere sociale klassen minder naar de recreatiegebieden komen. Het onderzoek van de gemeente Amsterdam noemt wel redenen waarom mensen niet naar een recreatiegebied ga an, maar splitst dit niet uit naar sociale klasse. De meest genoemde redenen zijn: ik kan er moeilijk komen; het is lastig bereikbaar; ik heb er geen behoefte aan; en ik heb er geen tijd voor. Vooral de eerste drie redenen kunnen de verminderde participatie door lagere sociale
40
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
klassen verklaren: ze hebben geen vervoer en/of andere wensen over vrijetijdsbesteding. Er is verder weinig literatuur beschikbaar over het vrijetijdspatroon van mensen uit lagere sociale klassen.
Figuur 5.5: Gemiddelde aantal bezoeken van stedelingen uit vier sociale klassen aan het groen om de stad, 2007.
Bron: CVTO (2007), bewerking Stichting Recreatie KIC.
5.5
Huishoudensamenstelling Wanneer we bekijken uit welk type huishouden de recreant in het groen om de stad komt, valt op dat gezinnen zonder kinderen gemiddeld het vaakst gaan. De gezinnen met kinderen, alsmede de alleenwonenden, gaan iets minder vaak. Het verschil wordt vooral veroorzaakt doordat gezinnen zonder kinderen vaker wandelen en fietsen. Zie figuur 5.6.
Figuur 5.6: Gemiddelde aantal bezoeken naar huishoudentype aan het groen om de stad, 2007.
Bron: CVTO (2007), bewerking Stichting Recreatie KIC.
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
41
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
De uitkomsten komen deels overeen met de bevindingen in Amsterdam en ZuidHolland: alleenwonenden komen relatief weinig naa r het groen om de stad. Wel komen er meer gezinnen met kinderen dan zonder kinderen. Hierbij moeten we rekening houden met het feit dat de regionale onderzoeken betrekk ing hebben op de specifiek daarvoor ingerichte recreatiegebieden; de selectie van 1.513 activiteiten vinden plaats in al het groen binnen 10 kilometer van de woning. Volgens het onderzoek van de gemeente Amsterdam (2005) geeft 87% van de huishoudens met kinderen aan wel eens een recreatiegebied rondom de hoofdstad te bezoeken en 73% van de gezinnen zonder kinderen. Er is ook een overeenkomst: in Amsterdam gaan ook de alleenstaanden het min der naar het groen om de stad (64%) dan gezinnen zonder kinderen. Vergelijkbaar onderzoek van GZH (2006) laat ook zien dat het percentage alleenwonenden dat recreatiegebieden bezoekt kleiner is dan het aandeel alleenwonenden in de provincie: 15% versus 38%.
5.6
Dagen waarop bufferzones gebruikt worden Relatief gezien gaan de meeste bezoekers naar de bufferzones op zondag en zaterdag (figuur 5.7). Maar in totaal komen er meer mensen door de week naar deze groene gebieden dan in het weekeinde (60% versus 40%). Dit betekent dat de beschikbare ruimte door verschillende doelgroepen op verschillende momenten kan worden gebruikt.
Figuur 5.7: Verdeling van de drie vri jetijdsactiviteiten van stedelingen in het groen om de stad over de 7 dagen van de week, 2007.
Bron: CVTO (2007), bewerking Stichting Recreatie KIC.
Het aandeel van 40% van alle doordeweekse dagen samen kunnen we vooral verklaren door het relatief grote aandeel 65-plussers dat naar het groen om de stad komt (zie de zwarte balk in figuur 5.8). Voor het ondernemen van recreatieve dagtochten zijn zij minder op het weekend aangewezen. Ook de groep die daar vlak voor zit, de 55 tot 64-jarigen, gaan relatief vaker door de week dan in het weekend.
42
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
Figuur 5.8: Het aandeel van elke leeftijdsgroep in het totale aantal stedelijke bezoekers aan het groen om de stad op diezelfde dag, voor 7 dagen in de week, 2007.
Bron: CVTO (2007), bewerking Stichting Recreatie KIC.
5.7
Verspreiding over het jaar Recreanten komen gedurende het gehele jaar naar het groen om de stad . Figuur 5.9 toont twee maanden met een piek in het bezoek: maart en vooral juli. Vooral het zelf sporten staat in de wintermaanden op een zeer laag pitje. De waterrecreatie- en sport scoort opvallend goed in bijna alle maanden. Dit komt doordat activiteiten als vissen, kanoën en zeilen ook prima kunnen als het weer iets minder is. Uiteraard zijn de gegevens in figuur 5.9 afhankelijk van het weer. In de 12 maanden dat CVTO deze gegevens verzamelde, was het warm en zeer zonnig met een vrijwel normale hoeveelheid neerslag (KNMI 2008). Dit heeft een positief effect gehad op het aantal ondernomen tochten. Het goede weer in juli verklaart duidelijk de piek: de vele regen in augustus verklaart de dip. Ook maart 2007 was zonniger en warmer dan gemiddeld. Om deze weersafhankelijke schommelingen te kunnen ondervangen, zou er een meerjarig gemiddelde berekend moeten worden. Doordat CVTO pas sinds 2004/5 wordt bijgehouden, zijn de mogelijkheden hiervoor beperkt.
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
43
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
Figuur 5.9: Verdeling van de drie vrijetijdsactiviteiten van stedelingen in het groen om de stad over de 12 maanden van het jaar, 2007 .
Bron: CVTO (2007), bewerking Stichting Recreatie KIC.
5.8
Temperatuur Figuur 5.10 toont het bezoek van stedelingen aan het groen om de stad bij verschillende temperaturen. Hierbij is het bezoek bij een gegeven temperatuur uitgedrukt in een percentage van het totale jaarbezoek, en wel met een voortschrijdend gemiddelde over 5 graden. Met andere woorden, de waarde bij 20°C toont het gemiddelde van de scores bij 18, 19, 20, 21 en 22°C. Het bezoek aan het groen om de stad neemt geleidelijk toe met het stijgen van de temperatuur, met uitzondering van tussen de 16 en 21°C. De reden van deze ‘dip’ is onbekend. Vanaf 22°C gaat het bezoek gestaag omhoog, waarbij voor al het zelf sporten aan populariteit wint. Deze stijgende lijn zet zich door tot de dertig graden. Tussen de 22 en 31°C leidt elke 2°C stijging tot een toename van het absolute aantal bezoeken aan het groen om de stad van 10%. De reden voor het dalende aantal waterrecreanten bij een temperatuur van meer dan 28°C is niet duidelijk. Het kleine aantal respondenten zou een rol kunnen spelen. Dagen van boven de 30°C komen nauwelijks voor, waardoor de kans op respondenten klein is. In 2007 waren er 16 dagen van 30°C of meer. Anderzijds kan wellicht een verklaring worden gevonden in een toenemende populariteit van het str andbezoek bij extreem mooi weer, waardoor er minder waterrecreanten naa r het groen om de stad gaan.
44
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
Figuur 5.10: Bezoek aan het groen om de stad naar maximale temperatuur per etmaal , 2007 (voortschrijdend gemiddelde over 5 graden, percentage van het totale aantal bezoeken ).
Bron: CVTO (2007), bewerking Stichting Recreatie KI C.
Figuur 5.11: Bezoek van stedelingen aan het groen om de stad naar het aantal uren neerslag per etmaal, 2007 .
Bron: CVTO (2007), bewerking Stichting Recreatie KIC.
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
45
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
5.9
Neerslag Stedelingen gaan vooral naar het groen om de stad als het volledig droog is (figuur 5.11). Op de dagen dat het gedurende 24 uur droog blijft – wat in 2007 op 52% van de dagen het geval is – vindt ruim 60% van de bezoeken plaatst. De andere 40% vindt plaats op dagen dat er wel neerslag valt. Dit lijkt veel, maar dat komt deels doordat de regen op die dagen in de avond en nacht viel. In 2007 regende het op 15% van de dagen korter dan 1,5 uur en op nog eens 10% van de dagen valt er op minder dan gedurende 2,5 uur neerslag. Deze kortstondige regenval zal slechts in beperkte mate invloed hebben op het bezoek aan het groen om de stad.
5.10
Transportwijze Op welke wijze verplaatsen de bezoekers zich naar groen om de stad dat zich op minder dan 10 kilometer van hun woning bevindt? Figuur 5.12 laat zien dat bezoekers bijna de helft van alle bezoeken te voet naar de activiteit gaan. Ook de fiets en de auto zijn populaire vervoersmiddelen. Bezoek aan het groen om de stad vindt niet of nauwelijks plaats per bus of openbaar vervoer , ook omdat dit niet altijd voorhanden is. Het grote aandeel bezoekers dat te voet of per fiets naar het groen – bos, natuur, landelijk gebied, recreatiegebied en water –komt, geeft het belang van de bufferzones voor de stedelingen aan. Met name de mensen die nabij de stadsrand wonen, gebruiken de bufferzone blijkbaar a ls een soort stadspark. Stedelingen bezoeken blijkbaar vooral het groen dat direct aan de stad grenst.
Figuur 5.12: Bezoek aan het groen om de stad, naar type voortransport, 2007.
Bron: CVTO (2007), bewerking Stichting Recreatie KIC.
Wanneer we dit vergelijken met de wijze waarop bezoekers naar de deels verderweg gelegen recreatiegebieden rondom de stad gaan, moeten we de uitkomsten nuanceren. Zo laat de gemeente Amsterdam zien dat recreanten het vaakst per gemotoriseerd voertuig naar de verderweg gelegen recreatiegebieden gaan (Gemeente Amsterdam 2005). Per fiets is een goede tweede, en scoort veel hoger dan te voet. Dit is goed te verklaren. Met het toenemen van de afstand, wordt het aantrekkelijker om een snellere vorm van vervoer te kiezen: auto en fiet s scoren dan hoger dan wandelen. De noodzaak tot uitsplitsing naar afstand blijkt ook uit een onderzoek van het SCP. Wanneer we kijken naar het totale aantal verplaatsingen dan stelt het SCP (2006) dat
46
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
meer dan de helft van alle verplaatsingen in de vrije t ijd per auto gaat. Volgens dezelfde instantie komt fietsen, en vooral ook lopen, veel minder vaak voor als transportmiddel naar een bepaald doel – wel als doel op zich om te wandelen of fietsen. Wanneer we echter alleen kijken naar de verplaatsingen ten b ehoeve van buitenrecreatie (ongeacht de afgelegde afstand), komt er een ander beeld naar voren: 40% van de recreanten gaat met de auto, 22% lopend en 18% met de fiets. De percentages voor wandelen en fietsen zullen nog hoger liggen wanneer we alleen kijken naar de buitenrecreatieactiviteiten die stedelingen op minder dan 10 kilometer van de eigen woning ondernemen. Hiermee komen onze resultaten op basis van het CVTO-onderzoek aardig overeen met de resultaten van het SCP.
5.11
Conclusies Dit hoofdstuk bevat weinig consequenties voor het beleid. De bevindingen in dit hoofdstuk zijn vooral bedoeld om de effecten van de langetermijn ontwikkelingen (hoofdstuk 6) op de recreatievraag te kunnen duiden. Over de stedelingen die het groen om de stad als recreant bezoeken, kunnen we het volgende zeggen. De meeste bezoekers blijken van autochtone afkomst te zijn, maar dit komt vooral omdat zij ook de grootste bevolkingsgroep vormen. Gemiddeld genomen gaat een allochtoon 10% minder vaak dan een autochtoon. Hierbij doet de allochtoon iets minder aan wandelen, veel minder vaak aan fietsen. De gezinnen zonder kinderen bezoeken het groen om de stad het meest. Juist de mensen van 45 jaar en ouder bezoeken het groen om de stad, vooral ook omdat zij door de week tijd hebben om te gaan. Dit zorgt ervoor dat de groene gebieden rondom de stad ook op doordeweekse dagen worden bezocht. Op zaterdag en zondag komen de bezoekers uit bijna alle leeftijdscategorieën. Op deze weekenddagen is het er het drukst, maar per saldo komen er meer m ensen door de week. Op weekenddagen komt 40% van het bezoek, op doordeweekse dagen 60%. Het groen om de stad wordt in alle jaargetijden bezocht, met een piek op warme en droge dagen. Vooral de temperatuurstijging als gevolg van klimaatverandering kan effect hebben op het toekomstige aantal bezoekers . Door de aanzienlijke spreiding van de bezoekers door de week en over het jaar kunnen er relatief veel recreanten op een hectare bufferzone recreëren.
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
47
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
48
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
6
MAATSCHAPPIJ EN RECREATIE Het toekomstige recreatieve gebruik van bufferzones wordt deels bepaald door maatschappelijke ontwikkelingen. Voor een doorkijkje naar de toekomst verkennen we in dit hoofdstuk vooral studies van de vier planbureaus: het Centraal Planbureau, het Sociaal Cultureel Planbureau, het Milieu- en Natuur Planbureau en het Ruimtelijk Planbureau. Op basis van deze langetermijn studies voorspellen we veranderingen in de recreatieve vraag. Aan bod komen ontwikkelingen in hoeveelheid vrije tijd, bevolkingsomvang, leeftijdsopbouw, etniciteit, huishoudentype, inkomen en mobiliteit evenals de factoren klimaat en gezondheid. Per onderwerp behandelen we telkens twee vragen:
Hoe ontwikkelt deze factor zich in de komende 20 jaar? Welk effect heeft de ontwikkeling op zowel de omvang als de kwaliteit van de recreatievraag van stedelingen?
Deze gegevens gebruiken we om de omvang van de recreatievraag in 2025 te ramen. Op basis hiervan kunnen we berekenen of er zich een tekort aan recreatief groen zal voordoen in 2025, en zo ja, hoe groot dat is (hoofdstuk 8). Om onzekerheden in de toekomstvoorspellingen enigszins te ondervangen, gebruiken de planbureaus vier verschillende scenario’s (zie kader 6.1). Het is mogelijk dat nieuw recreatief aanbod tevens een nieuwe vraag schept, zoals bij de komst van leisurecentra. Wij concentreren ons hier voornamelijk op ontwikkelingen aan de vraagzijde, niet aan de aanbodzijde. De reden hiervoor is dat de ontwikkelingen aan de aanbodzijde sterk gestuurd worden door de markt. Dergelijke ontwikkelingen laten zich moeilijk voorspell en.
Kader 6.1: De vier toekom stscenario’s van de planbureaus.
Om de onzekerheid van toekomstvoorspellingen op te vangen, doen de planbureaus hun uitspraken voor vier scenario’s: Global economy, Strong Europe, Transatlantic market, en Regional communities. Binnen deze scenario’s krijgen (dezelfde) vijf indicatoren telkens een andere waarde (zie RPB 2005b voor de verschillende waarden die voor elk scenario wordt gehanteerd). Deze vijf indicatoren zijn:
bevolkingsgroei economische groei sterkte van de collectieve sector veel of weinig innovatie en de mate van succes van de Europese Unie.
In grote lijnen is het scenario Regional communities het meest terughoudend: weinig groei of innovatie. Global economy is juist het tegenovergestelde, met de meeste groei en ontwikkeling. De scenario’s Strong Europe en Transatlantic market zitten hier tussenin. Bron: RPB (2005b).
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
49
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
6.1
Hoeveelheid vrije tijd Het Centraal Planbureau laat in Vier vergezichten op Nederland zien dat de arbeidsparticipatie in alle vier scenario’s zal dalen: de arbeidsparticipatie lag in 2004 op 48%, en in 2040 tussen de 47% en 42% (CPB 2004a). De afname van de arbeidsparticipatie heeft direct gevolgen voor de hoeveelheid vrije tijd, alhoewel dat niet voor alle groepen in de samenleving op dezelfde manier zal doorwerken. We zien de volgende twee extremen:
Meer gepensioneerden met veel vrije tijd. Doordat de arbeidsparticipatie vooral daalt door een toename van het aantal ouderen . In de toekomst zullen meer mensen tot de bevolkingsgroep ‘ouderen’ behoren die over veel vrije tijd beschik t. Minder vrije tijd voor vrouwen en werkenden. Voor de groep mensen die wel werkt, geldt juist het omgekeerde. Doordat deze groep kleiner wordt, zullen zij vermoedelijk meer moeten werken. Deels komt dit neer op de vr ouwen van boven de 35, die vaker (her)intreden. Daarnaast signaleert het RPB (2006) in de marktgerichte scenario’s een toename van de participatie bij mannen boven de 55 jaar. Mede gezien de discussies over het opnieuw invoeren van een 40-urige werkweek ligt het in de lijn der verwachting dat de werkenden in de toekomst over minder vrije tijd beschikken. Het verlies aan vrije tijd compenseren zij deels door zaken uit te besteden aan derden (hondenuitlaatservice), minder in de file te staan (thuiswerken) en het combineren van taken (RecreaVakkrant 2007).
In alle scenario’s is het de verwachting dat de arbeidsparticipatie in de Randstad hoger blijft dan in de ‘overgangszone’ (Flevoland, Gelderl and en Noord-Brabant) en overig Nederland (CPB, MNP, RPB 2006). Welk effect heeft een afname van de beschikbare vrije tijd op het bezoek aan het groen om de stad? Het Sociaal Cultureel Planbureau geeft de langetermijn ontwikkeling van ‘sport en bewegen’, dat we kunnen opvatten als het totaal van buitenrecreatie, waterrecreatie- en sport en zelf sporten. Vooral de constante aandacht voor sport en bewegen valt dan op (zie figuur 6.1). Hoewel het totale aantal uren vrijetijdsbesteding in de jaren ‘70 van de vorige eeuw hoger lag dan in 2000 (47,9 versus 44,7 uur), nam het aandeel ‘sport en bewegen’ toe van 1,5 naar 1,8 uur (SCP 2003). De opkomst van de elektronische media leidde niet tot minder sport en bewegen, maar ging vooral ‘ten koste’ van de ‘gedrukte media’ en ‘sociale contacten’. Dat sport en bewegen niet aan belang inboette, blijkt ook uit het gegeven dat Nederlanders in de periode 1995-2005 even uithuizig bleven: ‚In 2005 werd een even groot deel van de vrije tijd buitenshuis doorgebracht als in 1995‛ (SCP 2007). In een andere studie, uit 2007, onderstreept het SCP het toegenomen belang van de sportieve recreatie: ‚in 2003 deed 64% van de bevolking van 18 -79 jaar gemiddeld eens per jaar aan sport. Vier jaar eerder lag dit aandeel nog op 60%. Populair zijn sporten die individueel en recreatief kunnen worden beoefend, zoals zwemmen, fitnessen, fietsen, hardlopen en wandelen.‛
50
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
Figuur 6.1: Ontwikkeling in 8 vormen van vrijetijdsbesteding door alle Nederlanders van 12 jaar en ouder, 1975-2000 (uren per week).
Bron: SCP (2003).
Verwachting voor recreatievraag in bufferzones
De gemiddeld beschikbare hoeveelheid vrije tijd van Nederlanders da alde over de laatste drie decennia. Deze trend zet zich zo goed als zeker door. Toch heeft de absolute afname van de hoeveelheid vrije tijd tot op heden nog geen nadelig effect gehad op het recreëren in het groen (figuur 6.1). Hoe pakt dit in de toekomst uit? De meest ingrijpende verandering betreft de groei van het aantal en aandeel ouderen en senioren. Wij verwachten dat hierdoor de recreatievraag naar het groen om de stad zal groeien, mede omdat de gepensioneerden veelal in goede gezondheid verkeren. Als gevolg van de verschuivende arbeidsdruk zal de groep werkenden gemiddeld meer gaan werken. Dit zal de recreatievraag – als de trend van de afgelopen 30 jaar zich doorzet – nauwelijks beperken. Werkenden beschikken in de toekomst weliswaar over minder vrije tijd, maar ze zullen in hun weekeinden tijd houden om ‘naar buiten’ te gaan. Ook nu gaan zij vooral op zaterdag en zondag naar het groen om de stad (figuur 5.7 en 5.8) De splitsing in de maatschappij tussen werkenden en gepensioneerden stelt ook kwaliteitseisen aan het groen. De mensen met veel vrije tijd zullen behoefte hebben aan recreatievormen waaraan ze een halve of hele dag kunnen besteden, inclusief rustplekken en horecavoorzieningen. Werkenden daarentegen vertonen meer ‘zapgedrag’. Zij willen een kortdurige activiteit, of zelfs een combinatie van activiteiten, in het groen te beleven (GPS -wandeling, evenement). Recreanten zoeken meer ‘quality time’ naarmate de beschikbare vrije t ijd schaarser wordt (Van der Aa en Tuunter 2007).
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
51
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
6.2
Bevolkingsomvang De langetermijnverwachting voor van het aantal inwoners van Nederland is vrij constant in de scenario’s. In drie van de vier scenario’s zal het inwonertal groeien . Alleen in het scenario Regional Communities wordt een (aanzienlijke) krimp van de Nederlandse bevolking verwacht (RPB 2006). De nationale bevolking zal toenemen door zowel een natuurlijke aanwas en (netto) buitenlandse migratie (RPB 2006). Toch zal niet elke regio even snel groeien. Sterker, in een aantal regio’s zal de bevolking dalen. Een regio die een bevolkingsgroei mag verwachten is de zogenaamde overgangszone (provincies Flevoland, Gelderland en Noord -Brabant). De reden voor de bevolkingstoename ligt in de binnenlandse migratie: men gaat ervan uit dat de omvangrijke netto migratie vanuit de Randstad naar de Overgangszone zich zal voortzetten. Dit neemt niet weg dat ook de Randstad vermoedelijk een bevolkingsgroei zal zien (zie figuur 6.2). Alleen in het scenario ‘Regional Communities’ neemt de bevolking in de Randstad af. In de scenario’s ‘Global economy’ en ‘Strong Europe’ zal de bevolkingsgroei zich verhouden tot de bevolkingsgroei in de periode 1992-2002. Mede op basis van deze groeicijfers heeft het MNP (2006) een trendscenario ontwikkeld. Hierin komt naar voren dat de bebouwde oppervlakte ook het sterkst toeneemt in Zuid-Holland, Noord-Brabant en Noord-Holland. Ook in de nabijheid van de bufferzones liggen op diverse plaatsen relatief grote nieuwe woningbouwlocaties. Voorbeelden zijn Haarlemmermeer, tussen Delft en Zoetermeer, IJsselmonde en tussen Den Haag en Leiden.
Figuur 6.2: Verandering van de bevolkingsgroei in 4 scenario’s, naar drie landsdelen.
Toelichting: Overgangszone bestaat uit de provincies Flevoland, Gel derland en Noord-Brabant. Bron: CPB, MNP, RPB (2006).
Het RPB becijferde dat een aantal regio’s met een aanzienlijke bevolkingsachteruitgang te maken zal krijgen doordat jongeren wegtrekken. In Zuid Limburg zal de krimp het hardst toeslaan (RPB 2006). De t otale bevolkingsafname zal volgens Derks et al. (2003) op bijna 74.000 inwoners liggen ( -10%), waarbij de grootste absolute afname zal optreden in de stedelijke kernen Heerlen, Kerkrade en Sittard Geleen. Zo zal Heerlen in 2025 bijna 16.000 inwoners minder tellen dan in 2005. Gezien de omvang van Heerlen (92.542 inwoners in 2005), komt dit neer op een
52
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
bevolkingsafname van ruim 17%. Op 1 januari van 2007 lag het inwonertal al 2.000 lager dan in 2005, op 90.537 (CBS 2007).
Verwachting voor recreatievraag in bufferzones
In de Randstad zal de bevolkingsomvang toenemen; in Zuid -Limburg juist afnemen. De bevolkingsgroei of -afname op zich zegt nog niet alles over de te verwachten recreatievraag. Die is ook afhankelijk van de leeftijdsverdeling. Met andere woorden, op basis van de bevolkingsafname in Zuid -Limburg ligt een afname van de vraag voor de hand, maar deze afname kan evengoed worden gecompenseerd door een sterke toename van het aantal (gezonde) ouderen. Het aspect leeftijd komt in de volgende paragraaf aan bod. Door de voortgaande verstedelijking rondom de bufferzones in West -Nederland dient het groen om de stad rust te bieden aan de Randstedelingen. Het groen om de stad kan daarbij als contramal van de (binnen)stad fungeren. Stedelingen gaan ernaar toe om de dagelijkse drukte te ontvluchten en om op adem te komen.
6.3
Toenemende vergrijzing Toekomstvoorspellingen mogen onzeker zijn, over één ontwikkeling is iedereen het eens: het aandeel ouderen in de totale bevolking zal snel toenemen door de babyboom in de twee decennia na het einde van de Tweede Wereldoorlog, tot de invoering van de anticonceptiepil. RPB (2006) berekende dat het aantal ouderen met meer dan 50 procent zal toenemen, van 2,3 miljoen tot 3,5 miljoen in 2025. Het aandeel ouderen ligt rond 2040 op het hoogtepunt, met 23,6 procent. Hierna daalt het geleidelijk tot 21,9 procent in 2050 (zie ook RecreaVakkrant 2007). De vergrijzing zal zich niet in alle delen van het land in gelijke mate voordoen. Zo zullen de grote steden, in elk scenario, hier minder mee te maken krijgen dan de plattelandsregio’s. Steden als Amsterdam en Utrecht tellen momenteel al relatief weinig 65-plussers (14% tegenover 20% landelijk). En dit blijft onveranderd: ‚Hoewel de vergrijzing in de grote steden in de toekomst zal toene men, zal de stijging van het percentage ouderen veel geringer zijn dan landelijk‛ (RPB en CPB 2007, zie figuur 6.3). De verschillende scenario’s hebben nog wel invloed op de hoogte van het aandeel ouderen. In scenario’s met een sterke bevolkingsgroei (Glob al Economy en Strong Europe) komt het aandeel 65-plussers in de grote steden naar verwachting met 18% nauwelijks boven het historisch hoogtepunt van 17 % in 1983 (RPB en CPB 2007). Voor Overig Nederland stijgt het aandeel 65 -plussers van ongeveer 20% nu tot bijna 30% in 2025. RPB en CPB (2007) wijzen zuidelijk Limburg aan als een van de regio’s die relatief meer ouderen telt dan de doorsnee Nederlandse regio. Dit is nu al het geval: het aandeel 65-plussers ligt in Limburg op 22%, landelijk op 16%. In 2025 kent Limburg het hoogste aandeel 65-plussers van alle provincies: 32% (RPB en CPB 2006), terwijl het aandeel in Nederland als geheel tot 27% stijgt. Zuid-Limburg moet daarbij rekenen op een sterkere vergrijzing dan de rest van de provincie. Tegelijkertijd daalt het aandeel jongeren. Derks et al. (2003) becijferden voor Zuid-Limburg dat in 2025 het aantal jongeren daalt met 25%, terwijl het aantal 65-plussers met 43% stijgt. In een studie van de Stichting Recreatie uit 2003 blijkt dat we de groep ouderen in tweeën kunnen splitsen: ‚Aan de ene kant bestaat er een beeld van vitale ouderen die de energie en interesse hebben om te recreëren in het buitengebied, bijvoorbeeld door te wandelen of te fietsen. Aan de andere kant zou het ook kunnen dat ouderen in toenemende mate in de ban raken van commerciële vrijetijdsvoorzieningen. Dit beeld wordt vooral geprojecteerd op een categorie ‘vermoeide’ ouderen die vaak
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
53
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
langer moeten doorwerken om in hun levensonderhoud te voorzien.‛ Deze tweede groep, die vooral mensen bevat met een lagere sociaaleconomische achtergrond, zou vermoedelijk sneller toenemen dan de groep vitale ouderen. Zij zullen het groen om de stad mijden tenzij er eenvoudig te bereiken amusement wordt aangeboden.
Figuur 6.3: Percentage 65-plussers in de vier grote gemeenten en overig Nederland, 2005 en 2025.
Bron: CPB en RPB (2007).
Verwachting voor recreatievraag in bufferzones
De vergrijzing zal leiden tot een grotere vraag naar recreatie in bufferzones. Ouderen maken al veel gebruik van het groen om de sta d, dus hun absolute en relatieve toename leidt tot een grotere recreatievraag. De vraag krijgt een extra stimulans doordat de ouderen in de toekomst over een betere gezondheid beschikken dan de vorige generatie. Doordat er relatief weinig ouderen in de gro te steden in West-Nederland wonen, blijft hun recreatievraag achter bij de gemiddelde landelijke stijging. Voor Zuid-Limburg geldt juist het omgekeerde: daar wonen meer ouderen dan gemiddeld . Daar zal de afname van de recreatievraag ten gevolge van de bevolkingsafname worden afgeremd door de vergrijzing. Daarnaast zal de groep ‘vermoeide ouderen’ een remmend effect hebben op de vraag naar actieve recreatievormen in het groen. Zij vinden commerciële vrijetijdsvoorzieningen (bijvoorbeeld horeca) wel interessant. Ouderen die naar het groen in en om de stad komen, doen dit geregeld. Zij komen daar op alle dagen van de week, en ondernemen daar vooral wandel - en fietstochten. Zij hebben dus vooral behoefte aan paden, uitgezette routes en plaatsen om te rusten: bankjes en horecagelegenheden.
6.4
Aantal allochtonen De verwachte bevolkingsgroei komt voor een groot deel tot stand door een positief migratiesaldo (RPB 2006). Grote bevolkingsgroei in de steden is eigenlijk alleen maar mogelijk in scenario’s met een hoge immigratie. In dat geval kan de grootstedelijke bevolking groeien met ongeveer 15 tot 20 procent over de periode 2002 -2040 (RPB
54
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
2006). CPB en RPB (2006) melden dat het aantal niet -westerse allochtonen in de periode 2005-2025 zal toenemen van 1,7 naar 2,2 mi ljoen (+30%). Landelijk gezien groeit hun aandeel in de totale bevolking van 10 naar 13 procent. Momenteel is het percentage niet-westerse allochtonen het hoogst in de westelijke provincies. Zij wonen daar vooral in de grote steden. Uit f iguur 6.4 blijkt dat ruim dertig procent van de bevolking in Rotterdam, Amsterdam en Den Haag bestaat uit niet-westerse allochtonen.
Figuur 6.4: Percentage allochtonen in totale bevolking, in de vier grote steden, 2005 en 2025.
Bron: CPB en RPB (2006).
De verwachting is dat dit percentage in de drie grote steden iets zal afnemen tot 31 à 32 procent (CPB en RPB 2006). Niet-westerse allochtonen suburbaniseren naar aangrenzende gemeenten, waardoor ook plaatsen als Schiedam (29 procent), Diemen (28 procent) en Almere (28 procent) in 2025 dichtbij de percentages van de drie grote steden uitkomen. De suburbanisatie zal vooral plaatsvinden door Surinamers. Het aantal Surinamers zal afnemen in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag, terwijl het aantal Turken en Marokkanen verder zal stijgen. Deze laatste stijging komt vooral door een natuurlijke bevolkingsgroei: Turkse en Marokkaanse gezinnen krijgen gemiddeld meer kinderen dan autochtonen.
Verwachting voor recreatievraag in bufferzones
Per saldo zullen er meer allochtonen in de buurt van de bufferzones komen te wonen. Allochtonen bezoeken het groen om de stad momenteel minder vaak dan autochtonen. De toename van de groep allochtonen rondom de bufferzones heeft vooral consequenties voor de gewenste recreatieve voorzieningen. De Stichting Recreatie KIC (1998) meldt hierover het volgende. Allochtonen ondernemen meer activiteiten in groepsverband (groeps - en familiegericht), verblijven vaker op dezelfde plek (bijvoorbeeld barbecueën), en h ebben een minder divers activiteitenpatroon dan autochtonen. Naast parken en pleinen in de directe woonomgeving, gaan zij ook naar het groen om de stad (zie ook Gemeente Rotterdam 1996). In dit groen om de stad wandelen allochtonen maar iets minder vaak dan autochtonen; fietsen doen zij veel minder vaak dan autochtonen.
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
55
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
Overigens gaat het recreatiegedrag van de allochtoon naar verwachting wel meer lijken op het recreatiegedrag van de autochtoon: ‚Bij de tweede en derde generatie niet-westerse allochtonen zijn veranderingen zichtbaar. Zij maken meer gebruik van verder weg gelegen recreatiegebieden dan de eerste generatie‛ (Stichting Recreatie KIC 1998). Toch bezochten allochtonen aan het einde van de twintigste eeuw de stadsparken drie keer vaker dan recreatiegebieden (Boer 2007). Allochtonen hebben, vergeleken met autochtonen, vooral behoefte aan parken op loopafstand, mogelijkheden voor picknicken en barbecueën, schaduwrijke banken en zitplekken, plukgroen en gebruik van uitheemse materialen en ornamenten (Boer 2007).
6.5
Huishoudensamenstelling Al lange tijd neemt de omvang van het gemiddelde huishouden af. In drie van de vier scenario’s zet deze trend zich in de toekomst door. Alleen in het scenario ‘Regional Communities’ is er een lichte toename mogelijk (CPB, MNP, RPB 2006). Het aandeel eenpersoonshuishoudens is van oudsher veel groter in de steden en dit zal ook zo blijven. Doordat er nog meer alleenstaanden komen in de steden (CPB, MNP, RPB 2006) vormen zij daar in de toekomst veruit de grootste groep (zie f iguur 6.5). De groei van het percentage alleenstaanden is in de steden – relatief gezien – wel minder groot dan in de rest van Nederland.
Figuur 6.5: Percentage alleenstaanden in de vier grote gemeenten en overig Nederland, 2005 en 2025.
Bron: CPB en RPB (2007).
Verwachting voor recreatievraag in bufferzones
In het vorige hoofdstuk zagen we dat – volgens CVTO – alleenwonenden minder vaak het groen om de stad bezoeken dan de mensen die deel uitmaken van een gezin met of zonder kinderen. Door de individualisering van de maatschappij – en daarmee de toename van het aantal alleenstaanden – mogen we verwachten dat de omvang van de recreatievraag iets zal afnemen. Wel stelt de RecreaVakkrant (2007) dat de individualisering leidt tot toenemende keuzevrijheid: men hoeft minder rekening
56
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
te houden met kinderen en schoolvakanties. De individualisering kan op die manier op doordeweekse dagen tot meer bezoekers naar het groen om de stad leiden. Individuen zullen – uit het oogpunt van gezelligheid en veiligheid – naar verwachting minder vaak naar het groen om de stad gaan als zij niet de kans hebben om andere mensen te ontmoeten. Kunstroutes, evenementen of georganiseerde wandeltochten (voor singles of alleenstaanden) kunnen het groen om de stad aantrekkelijker maken voor deze doelgroep.
6.6
Inkomensontwikkeling Het CPB (2004a) stelt dat de gecumuleerde groei van het Bruto Binnenlands Product (BBP) per hoofd van de bevolking in de periode 2005-2025 zal stijgen met 30% tot 120%. Ondanks de verlaagde arbeidsparticipatie beschik t de gemiddelde Nederlander in 2025 over meer kapitaal. Daar staat tegenover dat de kosten van levensonderhoud ook zullen stijgen. Voor de bevolking als geheel zal netto-inkomen iets toenemen. Er ontstaan twee groepen die over een hoger inkomen beschikken (SCP 2004). Enerzijds de vrouwen die meer gaan werken. Daardoor hebben ze meer geld te besteden, dat ze in minder tijd uitgeven. De andere groep met een hoger inkomen betreft de gepensioneerden. Zij hebben vaak zowel meer vrije tijd als meer inkomen dan eerdere generaties.
Verwachting voor recreatievraag in bufferzones
De CVTO-database bevat geen informatie over het inkomen van de bezoekers aan het groen om de stad. Wel weten we dat het aantal bezoekers toeneemt zodra mensen tot een hogere sociale klasse behoren. Op basis hiervan mogen we verwachten dat als de omvang van de hogere sociale klassen toeneemt, ook de recreatievraag naar het groen om de stad licht zal stijgen. De groep in de samenleving die over meer tijd en geld beschikt, is de groep ouderen en senioren. Dit kan zowel een toe- als afnemend effect hebben op de recreatievraag, waardoor dit per saldo niet veel zal uitmaken. Doordat de armste groep ouderen en senioren er in economisch opzicht iets op vooruitgaa t, zullen ze het buitengebied beter kunnen bereiken (met hun auto). Aan de andere kant zal de groeiende groep welgestelde ouderen vaker een (korte buitenlandse) vakantie houden, waardoor ze minder tijd overhouden om de bufferzones te bezoeken. Tot slot merken CPB, MNP en RPB (2006) op dat ‚leisure in zijn verschillende verschijningsvormen steeds belangrijker wordt. Dit komt doordat mensen hun vrije tijd intensiever gaan besteden, wat deels weer wordt veroorzaakt door langetermijntrends als inkomensgroei en individualisering‛ . Op basis hiervan mogen we de verwachting uitspreken dat de inkomensgroei een dempend effect zal hebben op het bezoek aan het groen om de stad. Gedeeltelijk wordt dit verklaard doo r de groep vrouwen die kapitaalkrachtiger is geworden (SCP 2004): per eenheid vrije tijd hebben ze veel te besteden. Nederlanders hebben een budget om uit te geven tijdens de vrije tijd. Dit biedt kansen aan (kleine) ondernemers. Het kopen van een kop koffie, het nuttigen van een lunch. Tegelijkertijd stijgt de behoefte aan betaalde activiteiten om een belevenis te ervaren, zoals een saunabezoek of b ungeejumpen.
6.7
Klimaatverandering Door de verwachte klimaatverandering zullen de weersomstandigheden op de l ange termijn veranderen. De klimaatverandering heeft volgens het Platform
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
57
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
Communication on Climate Change (PCCC 2007) voor Nederland vooral gevolgen voor de temperatuur en de neerslag. Het platform merkt op dat de temperatuurstijging in de afgelopen decennia niet overal op de wereld gelijk was; de temperatuur steeg in Nederland duidelijk sneller ste dan wereldwijd. Tot aan het einde van de 21 eeuw moet Nederland rekening houden met een verdere stijging tussen 1,8°C en 4°C. Naast deze gemiddelde temperatuurstijging, neemt de kans op hittegolven in de zomer toe. De hoeveelheid neerslag in millimeter die in Nederland op jaarbasis gaat vallen, zal waarschijnlijk toenemen. Dit komt vooral door de sterke toename in de winter (+15% gemiddeld in de 4 scenario’s). In de zomer krijgt Nederland juist te maken met een lichte afname (-10%). Daarnaast neemt de kans op extremen toe, met langdurige droogten en natte periodes als gevolg.
Verwachting voor recreatievraag in bufferzones
Het bezoek aan het groen om de stad neemt toe vanaf het moment dat het warmer is dan 17°C en als het gedurende een hele dag droog is. Wanneer we dit recreatiegedrag combineren met de toekomstige weersomstandigheden, dan zal het aantal bezoeken aan het groen om de stad toenemen. De omvang van de recreatieve vraag zal bij elke 2°C stijging met 10% toenemen. In het meest aannemelijke scenario wordt een stijging van 2°C aan het einde van de huidige eeuw bereikt. Uitgaande van een lineaire temperatuurstijging tot 2100, schatten we de groei van de recreatievraag tot 2025 op 2,5%. Omdat het minder regent of omdat deze in een kortere periode valt, zal het aantal bezoeken aan het groen om de stad nog verder toenemen. Hierbij veronderstellen we dat er voorlopig geen verzadiging van de vraag optreedt door een overvloed aan dagen met goed weer. De klimaatverandering kan ook een effect hebben op het aantal vakanties. Minder Nederlanders zullen in de zomer naar het buitenland gaan, meer buitenlanders zullen Nederland bezoeken (Stichting Recreatie KIC 200 8c). Beide aspecten dragen bij aan een toename van de recreatievraag. Nederlanders zullen op de warme dagen vooral verkoeling aan het water zoeken, buitenlanders kunnen de kans te baat nemen om het groen in en om de stad per fiets te ontdekken (interview gemeente Amsterdam). De hogere temperaturen leiden ook tot kwalitatieve veranderingen in het gewenste recreatieve aanbod. We noemen er hier drie. Ten eerste, de stedelingen die er op warme dagen op uit trekken (vooral fietsen is dan populair) veroorzaken extra vraag naar rustbankjes in schaduwrijke omgevingen. Ten tweede, gezien de warmte in het eerste deel van de middag, zullen mensen relatief korte tochtjes maken in de ochtenduren, late namiddag of vroege avond. Ten derde, de temperatuurstijging vraagt om extra aandacht voor de kwaliteit van zwemwater. Bacteriën die de volksgezondheid kunnen schaden, gedijen beter in warm dan in koud water.
6.8
Mobiliteit In alle toekomstverwachtingen wordt uitgegaan van een toename van het autobezit en daarmee van het aantal verplaatsingen . De toename van het autobezit per huishouden zal tot 2025 tussen de 20 en 30 procent liggen (CPB, MNP, RPB 2006). Dit leidt onder andere tot een groep ouderen en senioren waarvan voor het eerst zowel de man als de vrouw over rijbewijs én auto beschikt (RPB 2006). Het SCP (2006) beschrijft hoe de door Nederlanders in de vrije tijd afgelegde afstand sterk samenhangt met de soort vrijetijdsactiviteit: ‚Aan de ene kant blijven Nederlanders voor reguliere activiteiten zoals sporten, uitgaan of wandelen graag in
58
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
de nabijheid van de woonomgeving, terwijl men aan de andere kant voor incidentele uitstapjes en dagtochten steeds verder van huis gaat.‛ Het effect van de toename van het aantal verplaatsingen per auto op de filedruk is naar verwachting dan ook gering: ‚de groei van omvang en reikwijdte zal zich vermoedelijk beperken tot de incidentele activiteiten, zoals de dagjes uit‛ (SCP 2003). Mochten er nieuwe recreatiefiles ontstaan, dan zal dat aan het einde van de middag en in het weekend zijn (SCP 2006). De gemiddelde afstand die mensen vanaf huis afleggen om in het groen te recreëren zal, net zoals in de afgelopen twee decennia, niet veel toenemen (SCP 2006). Naar alle waarschijnlijkheid zullen weggebruikers in de nabije toekomst op een andere wijze moeten betalen voor hun mobiliteit. Hierbij geldt he t principe: de gebruiker betaalt. Dat zal leiden tot hogere lasten voor mensen die tijdens de ochtend- of avondspits de weg opgaan, danwel een auto met een hogere milieubelasting gebruiken. Verwacht wordt dat de gevolgen voor het autogebruik tijdens de vrije tijd beperkt zullen blijven. In de vrije tijd reizen mensen al weinig in de spitsuren. Het SCP (2006) schreef hierover dat het ‚aannemelijk is dat de dagelijkse files op het hoofdwegennet slechts in zeer geringe mate worden belast met vrijetijdsverkeer. Als de files al worden vervuild door verkeer dat om vrijetijdsredenen onderweg is, is dat toch voo ral ’s middags en dan vooral op woensdag- en vrijdagmiddag‛.
Verwachting voor recreatievraag in bufferzones
Ouderen en senioren beschikken op grote schaal over een auto. Tevens bezoeken de actieven onder hen graag het groen om de stad. Deze ouderen zullen door het toegenomen autobezit beter in staat zijn om het groen om de stad te bereiken. De ‘vermoeiden’ (waaronder ouderen met een handicap) zullen nog steeds moeite hebben om het groen te bereiken. Voor hen is collectief georganiseerd (bus)vervoer waarschijnlijk een uitkomst. Het reguliere openbaarvervoer biedt juist weinig kansen, omdat het openbaar vervoer vooral gebruikt wordt voor vrijetijdsactiviteiten die men relatief ver (in ieder geval meer dan 10 kilometer) van de eigen woning onderneemt (SCP 2006). Ook het ontbreken van busverbindingen belemmert vaak het vervoer naar het groen per openbaar vervoer. Het rijk wil goed per fiets of te voet bereikbare groengebieden. Daarnaast kan de samenleving ook vragen om een goede bereikbaarheid per auto. Qua ruimtelijke inrichting betekent dit ondermeer voldoende en veilige parkeergelegenheid aan de rand van het groen.
6.9
Aandacht voor gezondheid Gezondheid staat veelvuldig in de belangstelling. Onder andere verzekeraars proberen de gezondheid van mensen te verbeteren door het promoten van beweging. De beweegnorm ligt op 30 minuten per dag. Het SCP (2005) berekende dat het aandeel mensen dat voldoende beweegt tussen 2000 en 2003 steeg van 44,9% naar 47,6%.
Verwachting voor recreatievraag in bufferzones
Vooral de mensen uit lagere sociale klassen en uit buurten met een lager gemiddeld inkomen hebben een lagere levensverwachting (CPB, MNP, RPB 2006) . Die verwachting ligt twee à drie jaar lager dan in buurten met een hoog inkomensniveau. Een organisatie als het Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen (NISB) besteedt veel aandacht aan mensen uit deze lagere sociale klasse. Hun programma ‘Gezondheid en actieve leefstijl’ stelt zich ten doel meer mensen in beweging te krijgen. Een deel van deze activiteiten k an in het groen om de stad plaatsvinden.
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
59
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
Wanneer de ziektekostenverzekeraars hun premies mede laten afhangen van gezondheidsindicatoren (als roken, overgewicht, voldoende bewegen), kan dit onder alle lagen van de bevolking leiden tot meer vraag naar sport en bewegen . Een deel ervan zal in het groen om de stad kunnen plaatsvinden. Om de mensen met een ongezonde leefstijl aan het bewegen te krijgen, zijn vooral laagdrempelige voorzieningen nodig, die eenvoudig vanuit de woning zijn te bereiken.
6.10
Consequenties voor beleid In dit hoofdstuk belichtten we verschillende maatschappelijke trends die invloed uitoefenen op de omvang van de recreatievraag van stedelingen in 2025. Vooral de bevolkingstoename in de Randstad, de bevolkingsafname in Zuid -Limburg alsmede de hogere temperaturen spelen een rol in de omvang van de toekomstige recreatievraag. In paragraaf 8.1.2 kennen we hieraan kentallen toe. Naast deze kwantitatieve verandering in de recreatievraag van stedelingen, leiden de maatschappelijke ontwikkelingen ook tot een behoefte aan andere voorzieningen. Ouderen en senioren vragen vooral om wandel - en fietspaden, bewegwijzerde route en (horeca)voorzieningen om uit te rusten. Allochtonen maken veelal gebruik van zitplekken en barbecuegelegenheden, en de wandelpaden in de stadsparken zijn het populairst.
60
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
7
ONTWIKKELINGEN BUFFERZONES In de eerdere hoofdstukken is een verwachting uitgesproken over ontwikkelingen in de recreatievraag op basis van algemene cijfers en trends. In dit hoofdstuk kijken we ook naar de afzonderlijke bufferzones. We beginnen met de vraag: hoeveel recreanten kunnen er momenteel in een bufferzone recreëren? Daarna zoomen we in op het huidige en toekomstige recreatiegedrag binnen de afzonderlijke bufferzones, en de betekenis daarvan voor de inrichting.
7.1
Ruimtelijke ontwikkeling in bufferzones Het aanbod aan groene recreatieruimte binnen de bufferzones bepa len we in deze paragraaf met een kwantitatieve analyse. We kijken naar het oppervlak van verschillende rode en groene functies, de veranderingen da arin in de periode 19962000 en de verschillen in beschikbare recreatieruimte per bufferzone. Tot slot stellen we de huidige opvangcapaciteit voor wandelen, fietsen en zonnen/zwemmen vast.
7.1.1
Oppervlakte van verschillende functies De bufferzones variëren aanzienlijk in oppervlakte. Amsterdam -Purmerend is de grootste, met bijna 20.000 hectare, Oost -IJsselmonde beslaat 2.200 hectare. Van Amsterdam (2006) geeft in een achtergronddocument bij de Monitor Nota Ruimte (RPB en MNP 2006) een overzicht van de inrichting van bufferzones. Hij stelt: ‚Recreatiebestemmingen maken maar een klein deel uit van de rijksbufferzones en dit aandeel is stabiel‛, namelijk 6%. Figuur 7.1 toont de ruimtelijke indeling van functies in alle rijksbufferzones.
Figuur 7.1 Ruim telijke verdeling van alle bufferzones naar functies, 2000.
Bron: Van Am sterdam (2006) , bewerking Stichting Recreatie KIC .
Toch is een aanzienlijk gedeelte van de bufferzones bruikbaar voor recreanten . Recreatiegebieden, water, landbouw, bos en natuur nemen gezam enlijk bijna 90%
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
61
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
van het oppervlak in beslag. De laatste vier gebieden zijn niet specifiek ingericht voor recreatie, maar enige vorm van medegebruik is over het algemeen wel mogelijk.
7.1.2
Functieveranderingen in de periode 1996-2000 Wanneer we kijken naar de veranderingen in het grondgebruik in de periode 19962000 zien we dat het areaal landbouw absoluut het meest afneemt, met 1.150 hectare, oftewel 2,5% van het totale landbouwareaal (Van Amsterdam 2006). Hiervoor zijn vooral rode functies in de plaats gekomen. Ruim een kwart van de landbouwgrond is omgezet in recreatieterrein of bos. Van de groene functies neemt, naast landbouw, ook de oppervlakte natuur een klein beetje af (-20 hectare). Het areaal recreatiegebied, bos en water nemen allen met ongeveer 150 hectare toe. De achteruitgang van het groen en blauw treft alle bufferzones (figuur 7.2). Hierin zitten wel verschillen. In de bufferzone Amsterdam-Haarlem veranderde per saldo veruit de meeste hectares groen in rood, ruim 400 (-6,1%). Midden-Delfland staat tweede op de balans, met een achteruitgang van 130 hectare (-2,0%), gevolgd door de bufferzone Maastricht-Sittard/Geleen (-45 hectare; -1,7%). Alle andere bufferzones houden de schade beperkt tot minder dan 50 hectare (een verlies van minder dan 0,5% van de totale oppervlakte).
Figuur 7.2: Toe- en afname in het areaal groen en blauw, per bufferzone 1996-2000.
Bron: Van Am sterdam (2006), bewerking Stichting Recreatie KIC.
Het trendscenario van het MNP (2006) biedt een doorkijkje naar de ruimtelijke ontwikkelingen in de bufferzones tot 2040. Dit voorziet in de bufferzones Den HaagLeiden-Zoetermeer en Oost-IJsselmonde een sterke verstedelijking. Over de andere bufferzones doet het trendscenario geen uitspraken.
62
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
7.1.3
Recreatieruimte in de bufferzones In paragraaf 7.1.1. constateerden we reeds dat gemiddeld over alle bufferzones ongeveer 90% van het oppervlak geheel of gedeeltelijk geschikt is voor recreatie of recreatief medegebruik. Figuur 7.3 toont nu de verschillen in de ruimtelijke indeling van de bufferzones. Het aandeel groengebied ligt tussen de 82,5% (Oost-IJsselmonde) en 92,7% (Midden-Delfland). Landbouw heeft overal het grootste aandeel. De ontsluiting van dit agrarisch gebied voor recreatief medegebruik wisselt sterk per bufferzone.
Figuur 7.3: Verdeling van de groene ruim te geschikt voor recreatie over de totale oppervlakte van de bufferzone, 2000 (percentages).
Bron: Van Am sterdam (2006), bewerking Stichting Recreatie KIC.
De omvang van recreatiegebied, bos en natuur per bufferzone varieert. Om enkele extremen te noemen: Den Haag-Leiden-Zoetermeer scoort relatief hoog op deze drie inrichtingstypen (7,6%; 8,6% en 18,1%). De bufferzone Maastricht-Sittard/Geleen biedt daarentegen nauwelijks ruimte aan de functies recreatiegebied (1,8%) en natuur (0%). Recreatie vindt daar vooral in het bos (6,1%) plaats. D e scores voor bos liggen sterk uit elkaar. Utrecht-Hilversum heeft het meeste bos (19% van het oppervlak), Amsterdam-Purmerend het minste (0,7%).
7.1.4
Gemiddelde opvangcapaciteit per bufferzone Op één hectare bos kunnen meer mensen tegelijkertijd recreëren dan op één hectare landbouwgebied. De verschillen in opvangcapaciteit werken ook door in het aantal recreanten dat in de bufferzones terecht kan om te wandelen, fietsen, zonnen of zwemmen. Hiervoor gebruiken we de volgende opvangcapaciteiten per hectare per dag (De Vries en Hoogerwerf 2004):
Bos: 12 wandelaars en fietsers Natuur: 6 wandelaars en fietsers Landbouwgebied: 0,5 wandelaars en fietsers
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
63
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
Recreatiegebied: 33 landgebonden, stationaire zonners en zwemmers en 4 wandelaars en fietsers (gebaseerd op het gegeven dat de meeste recreatiegebieden uit drie gelijke delen bestaat met ongeveer dezelfde oppervlakte aan water, speel en ligweide en bos).
Doordat het grondgebruik per bufferzone verschilt, verschilt ook de daadwerkelijke opvangcapaciteit per bufferzone. Het groene gedeelte van de bufferzone AmsterdamHaarlem kan per dag 3,5 keer zoveel wandelaars, fietsers en zwemmers per hectare herbergen dan de bufferzone Sittard/Geleen-Heerlen. Ook de bufferzone Den HaagLeiden-Zoetermeer kan relatief veel recreanten per hectare opvangen. Zie figuur 7.4 voor de opvangcapaciteit van alle bufferzones. Het gemiddelde voor alle bufferzones samen ligt op 7,4 recreanten per hectare per dag, waar van 80% wordt opgevangen door de recreatieterreinen.
Figuur 7.4: Gemiddelde opvangcapaciteit voor wandelaars, fietsers , zonners en zwemmers, per bufferzone 2000.
Bron: Van Am sterdam (2006), bewerking Stichting Recreatie KIC.
Het rijk stelt een norm van 20 recreanten per hectare per dag voor nieuw in te richten Recreatie om de Stad-gebieden (RodS). Recreatiegebieden die specifiek voor het doel van 20 personen per hectare zijn ingericht, halen die norm: die ligt (theoretisch gezien) op 37 personen per hectare. Op dit moment haalt geen enkele bufferzone als geheel de norm van 20 personen per dag. De oorzaak hiervoor ligt voor de hand. Het overgrote deel van de bufferzones bestaa t immers uit landbouw, en deze functie kent een lage opvangcapaciteit. Om de benodigde opvangcapaciteit van 20 personen per hectare voor de RodSgebieden te halen, moeten provincies voor elke hectare bos of het toegankelijk maken van het landelijk gebied ook een halve hectare recreatiegebied aanleggen. In de voorgaande hoofdstukken zagen we juist dat er niet alleen vraag is naar recreatiegebieden. (Toekomstige) stedelingen hebben ook behoefte aan ruimte om te ontspannen en inspiratie op te doen. De nieuw aan te leggen intensief ingerichte recreatiegebieden moeten, voor zover stedelingen daarom vragen, op een andere wijze worden ingericht om aan de vraag tegemoet te komen. Dit betekent in ieder geval de aanleg van meer wandel- en fietsroutes door de intensieve recreatiegebieden.
64
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
Kader 7.1: Toekomstige veranderingen in het ruimteaanbod in d e bufferzones.
In hoofdstuk 6 stonden de langetermijn ontwikkelingen aan de vraagzijde centraal. Ook aan de aanbodzijde – de beschikbare ruimte voor recreatie – kunnen we een dergelijke doorkijk bieden. We behandelen hier twee facetten: de wateropgave (blauw) en het veranderende landbouwareaal (groen).
De wateropgave
Als gevolg van de klimaatveranderingen heeft Nederland een wateropgave. Door het veranderende klimaat stijgt enerzijds de zeespiegel, anderzijds zal er meer neerslag vallen in een kortere periode. Wegens de te verwachten droogte kan het verstandig zijn om in nattere tijden (extra) water op te slaan. De aanleg van (tijdelijke) wateropslagplaatsen kunnen gecombineerd worden met natuur, en dus (water)recreatie. Doordat de wateroverlast het grootst zal zijn in LaagNederland, zijn daar de beste mogelijkheden.
Landbouwareaal
Het areaal landbouwgrond neemt al jaren af ten gunste van verschillende vormen van bebouwing en groene functies. Deze trend zal zich doorzetten volgens het RPB (2005b): ‚De landbouw als drager van het landschap zal in de toekomst minder bepalend zijn dan in de huidige situatie.‛ Door het verdwijnen van de landbouwfunctie komt er ruimte voor wonen, werken en recreatie. De uitdaging is om deze verandering positief te benaderen , juist ook voor de bufferzones: er komt extra grond beschikbaar voor recreatiedoeleinden, recreatief medegebruik en agrotoeristische ondernemingen. De overheid kan beleid voeren voor een multifunctionele landbouw, die daarmee een bredere bestaansbasis krijgt. Dat de landbouw in betekenis afneemt, kwam ook uit de berekeningen van het CPB (2001). Tussen 1996 en 2030 becijferden zij een achteruitgang in verschillende scenario’s van tussen de 15% en 25%. Vooral de regio’s met de grootste stedelijke druk zien het landbouwareaal achteruitgaan. De mate waarin het landbouwareaal op verschillende plaatsen in het land zich staande weet te houden schat het RPB in op basis van het landschap. De bufferzones liggen in drie verschillende landschappen:
In Noord-Holland en Utrecht: vooral in veenlandschappen In Zuid-Holland: vooral in zeekleilandschappen en In Zuid-Limburg: vooral in een lösslandschap
Het RPB (2005b) schetst de volgende verwachtingen voor deze drie landschappen.
Veenlandschap
Dit landschap zal het meest kwetsbaar zijn. Dit komt door de gevoelige ondergrond en de druk vanuit de omliggende agglomeraties. De landbouw kan hier volledig verdwijnen. De openheid van het landschap staat onder druk door de oprukkende stedelijke functies en natuurlijke begroeiing.
Zeekleilandschap
De landbouw blijft in dit landschap een dominante grondgebruiker. De grootste ruimtelijke opgave ligt in de peri-urbane zone waar de ruimtedruk groot is.
Lösslandschap
Dit landschap ontwikkelt zich tot een hoogwaardig parklandschap. Waarschijnlijk komen er meer woningen. Functiecombinaties van landbouw, natuur, recreatie en wonen zijn hier goed mogelijk.
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
65
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
7.2
Trends in de recreatieve vraag In de recreatievraag van stedelingen in de bufferzones onderscheiden we zes trendmatige ontwikkelingen. Sommige van deze trends komen direct voort uit de maatschappelijke ontwikkelingen die in hoofdstuk 6 zijn benoemd, andere zijn meer autonoom van karakter. Met autonoom bedoelen we dan veranderingen in de vraag door een ‘toenemende of afnemende populariteit’ en n iet door bijvoorbeeld demografische veranderingen. De trends zijn gebaseerd op literatuur en op de interviews. Telefonische interviews met betrokken partijen in de bufferzones boden inzicht in de recente ontwikkelingen in de recreatievraag en de toekomstverwachtingen. De interviews zijn gehouden met terreinbeherende organisaties (recreatieschappen, vereniging Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer) en beleidsmedewerkers van gemeenten en stadsgewesten. Een volledig overzicht van geïnterviewde personen en gesprekonderwerpen staat in bijlage 4 en 5.
7.2.1
Beleving Er is een groeiende vraag naar intense en intensieve belevingen en ervaringen (Bakas 2005). Hoewel wandelen en fietsen al jaren de belangrijkste activiteiten in de bufferzones zijn, is het mogelijk hier een trend gericht op ‘beleving’ in te zien. Niet het wandelen of fietsen an sich, maar juist het beleven van het landschap, de interesse in de geschiedenis van een gebied of het bezoeken van een historisch fort of kerkje staan voor bezoekers centraal. De belevingscomponent is in de bufferzones bijvoorbeeld merkbaar door het toegenomen bezoek aan de forten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie (zone Utrecht Hilversum en Amstelland-Vechtstreek) en de Stelling van Amsterdam (de drie rond Amsterdam gelegen bufferzones). Er is vraag naar plekken waar iets te beleven valt, waar ieder bezoek anders en onderscheidend is. Dit uit zich ook in de vraag naar ruigere en meer natuurlijke paden, naar struingebieden en speelbossen, waar voor kinderen veel te beleven is.
7.2.2
Contact met de natuur Grote groepen stedelingen hebben het contact met natuur en landschap deels verloren. De laatste jaren is er echter hernieuwde aandacht voor de natuur. Natuur wordt steeds meer geassocieerd met gezondheid en ontspanning. Gebieden wa ar men de natuur kan beleven door er zelf actief te zijn, door wandelen, fietsen, kanoën of nordic walking, zijn populair. In de verschillende bufferzones zijn één of meer natuurgebieden gelegen, zoals het Naardermeer, het duingebied Meijendel , de Loosdrechtse Plassen en het Geleenbeekdal. Boerenbedrijven spelen in op de vraag van stedelingen om in aanraking te komen met het ‘landelijke leven’, het agrarisch bedrijf en de dieren die hier gehouden worden. Het Centrum voor Natuur- en Milieu-Educatie (CNME) Westelijke Mijnstreek organiseert ‚Boerenparktochten‛, groepsexcursies op en rondom een boerenbedrijf . In de bufferzones Den Haag-Leiden-Zoetermeer, Amsterdam-Purmerend en MiddenDelfland zijn verschillende agrarische bedrijven en kaasmakerijen opengesteld voor bezoekers. De biologische geitenboerderij in Zoeterwoude, met verschillende activiteiten, restaurant en winkel, is hiervan een succesvol voorbeeld.
66
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
7.2.3
Differentiatie van de vraag Door maatschappelijke ontwikkelingen, zoals de toename van de welvaart, de individualisering en de opkomst van de multiculturele samenleving neemt de vraag naar verschillende soorten activiteiten nabij de steden toe. Hoewel (vormen van) wandelen en fietsen traditioneel de belangrijkste recreatie vormen zijn, is het complete spectrum veel breder. Een voorbeeld hiervan is het skaten en skeeleren, dat in de dat in de jaren ’90 van de vorige eeuw een grote populariteitbeleefde. De vraag naar geasfalteerde paden en skateroutes nam hiermee toe. Inmiddels is het aantal skaters stabiel en bevindt de vraag zich op een constant niveau. Sinds enkele jaren is nordic walking enorm in opkomst, wat een nieuwe recreatievraag betekent. Het substantiële aandeel allochtonen in de steden betekent ook een differentiatie van de recreatievraag in de bufferzones. Zo hebben zij behoefte aan picknick - en barbecueplekken. Ook op het gebied van waterrecreatie bepalen trends de vraag naar specia le locaties en faciliteiten. Zo was windsurfen in de jaren ’90 van de vorige eeuw enige tijd heel populair, maar de laatste jaren veel minder. Nu neemt juist de vraag naar goede duikfaciliteiten toe. Dit hangt samen met de duikervaringen van Nederlanders in het buitenland.
7.2.4
Pret en leisure Onder de trend ‘pret en leisure’ verstaan we de toenemende vraag naar v oorzieningen waarin het ‘fun-element’ de boventoon voert. Voorbeelden hiervan zijn skihallen, klimwanden, kartingcentra en megabioscopen. Leisure voorzieningen zijn vooral gevestigd in het stedelijk gebied, maar in bepaalde gevallen ook in de bufferzones. Vrijwel in iedere bufferzone is wel minimaal één golfbaan. Spaarnwoude (bufferzone Amsterdam-Haarlem) heeft bijvoorbeeld ook een overdekte skibaan en een openlucht klimmuur. In de recreatiegebieden hebben zich de laatste jaren ook outdoor- en evenementenbedrijven gevestigd. Deze richten zich vooral op de zakelijke markt (teambuilding, bedrijfsuitjes, feesten) en in mindere mate op de particuliere markt (vrijgezellenfeesten, bruiloften). Een trend die in het verlengde hiervan ligt is de toenemende vraag naar horecavoorzieningen. Mensen willen na het recreëren, of als pauze, ergens wat kunnen drinken of eten. Er is niet alleen vraag naar traditionele horeca, zoals pannenkoekenboerderijen en theehuizen, maar ook naar horeca in het luxe segment of juist het meer op jongeren gerichte, hippe segment. In een interview merkte een respondent in dat kader over ‘hoogwaardige horeca’ in de bufferzone Amstelland-Vechtstreek op: Dit begon met een ‘hippe’ horecavoorziening met een tijdelijke vergunning aan de Gaasperplas. Blijkbaar zijn vooral goedingerichte horecavoorzieningen aan het water populair. Bezoekers nemen zelfs de matige bereikbaarheid voor lief. Een andere uiting van de trend ‘pret en leisure’ is de gestegen vraag naar grote evenementen, zoals concerten en feesten. De grote recreatieterreinen buiten de stad zijn daar aantrekkelijke locaties voor. Deze liggen vaak dicht bij de grote bevolkingsconcentraties, zijn redelijke tot goede bereikbaar, met grote parkeervoorzieningen en relatief weinig omwonenden. Geluidoverlast blijft zo relatief beperkt. Sinds eind jaren negentig vindt bijvoorbeeld de houseparty Dance Valley jaarlijks plaats op Spaarnwoude . Ook in ‘t Twiske en bij de Maarsseveense Plassen (festival Rock it) vinden evenementen, festivals en concerten plaa ts.
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
67
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
7.2.5
Wellness en gezondheid Een vraag die steeds belangrijker wordt is die naar wellness- en gezondheid: een mengeling tussen persoonlijke verzorging, gezondheid, welzijn en ontspanning. De voorzieningen bestaan uit sauna’s, baden en thermen, vaak gecombineerd met fitness, restaurant, hotel- of vergaderfaciliteiten. Over het algemeen wordt in de grote complexen een breder scala aan faciliteiten aangeboden dan alleen sauna’s en baden. Het Saunaonderzoek 2007 becijfert dat er per 100.000 inwoners Neder landers één saunabedrijf is. Ter vergelijking: in Duitsland is dit één per 10.000 inwoners. De weg lijkt dan ook vrij voor meer saunacomplexen. Vooral onder de 30 tot 59 jarigen is er een grote vraag (Leisure Management 2007). Hoorn et al. (2006) stellen dat er ‚signalen zijn vanuit de vastgoedbranche dat er nieuwe stedelijke locaties met sauna’s, hotels en vermaak ontstaan op goed bereikbare plaatsen.‛ In de bufferzones zijn dit soort goed bereikbare plaatsen voorhanden, dankzij de goede infrastructuur. De verwachting is dat wellness en gezondheid de komende jaren steeds belangrijker worden in de vrijetijdsbesteding (Bakas 2005). Dit zal ook effect hebben op het aantal ouderen dat actief bezig wil zijn. Wandelen, fietsen en nordic walking in het groen en de natuur om de stad zullen ingezet worden voor gezondheidsdoelstellingen. Deze ontwikkeling is ook bij landelijke organisaties al langer zichtbaar. Een voorbeeld hiervan is de coalitie Nederland Actief! waarin ANWB, NOC*NSF, Zorgverzekeraars Nederland en Staatsbosbeheer sinds 2002 samenwerken om Nederlands meer aan het bewegen te krijgen.
7.2.6
Internet en technologie Internet is in een paar jaar tijd één van de belangrijkste vormen van informatie op het gebied van recreatie en toerisme geworden. Elk jaar neemt het gebruik van internet voor toeristische informatie toe. Online boeken en reserveren zijn inmiddels heel gewoon voor recreanten, toeristen en zakelijke reizigers. De informatie voor de consument is vaak wel versnipperd (NRIT 2005). Deskundigen zijn van mening dat er een grote markt is onder recreanten en toeristen voor informatievoorziening via mobiele diensten, juist ook on -the-spot (Stichting Recreatie KIC 2006). Een voorbeeld is het aanbieden van route- en andere toeristische informatie op digitale hulpmiddelen in plaats van informatieborden en bewegwijzering in het veld. Het gebruik van dit soort ‘smart PDA’s’ zal zich de komende jaren verder ontwikkelen (Stichting Recreatie KIC 2006). De ANWB heeft een aantal jaren op landelijke schaal veel gedaan aan de ontwikkeling hiervan. Inmiddels zijn er pilots in verschillende regio’s en is het aan de regionale en provinciale toeristische organisaties om dit verder op te pakken. Internet draagt bij aan een gemakkelijke en goedkope verspreiding van wandel-, fiets, ruiter- of skateroutes, zowel aan een breed publiek als aan specifieke doelgroepen. De website van ‘Utrecht te Voet’, met wandelroutes vanuit de stad naar o nder andere de bufferzone Utrecht-Hilversum, is hier een goed voorbeeld van. Het wandelen en fietsen met de GPS en het ‘geocaching’ zijn slechts voor een kleine groep gebruikers interessant en hebben niet de vlucht genomen die een aantal jaar geleden wellicht verwacht was. Staatsbosbeheer heeft wel GPS-routes geïntroduceerd om meer 18-30 jarigen naar de terreinen te trekken.
68
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
7.3
Activiteiten in de bufferzones De belangrijkste buitenactiviteiten van stedelingen in het groen om de stad, gelegen op maximaal 10 kilometer van de woning, in volgorde van belang zijn: 1 2 3 4 5
Wandelen, inclusief wandelsport en joggen en trimmen. Fietsen. Recreëren aan het water. Vissen. Paardrijden.
In de onderstaande subparagrafen wordt verder ingegaan op deze vijf recreatieactiviteiten in bufferzones. Naast de openlucht activiteiten is er ook vraag naar commerciële activiteiten en/of overdekte activiteiten in het groen om de stad, zoals golfbanen, skihallen en sauna’s. Deze kwamen in de voorgaande paragrafen ‘pret en leisure’ en ‘wellness en gezondheid’ al aan bod .
7.3.1
Wandelen In deze paragraaf komen, naast het recreatieve wandelen, ook andere vormen aan bod, zoals wandelen met de hond, Nordic Walking, GPS wandelen, geocaching en hardlopen. Wandelen is de populairste recreatieactiviteit in Nederland. ‘Rust en ruimte’, ‘ontspanning’ en ‘zich vrij voelen’ zijn belangrijke motieven om te gaan wandelen. Daarnaast wandelt men voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid, en voor het beleven van natuur en landschap (Stichting Recreatie KIC 2006, MNP 2007). Wandelingen in de bufferzones worden het hele jaar door gemaakt. In d e interviews is een aantal keren naar voren gekomen dat – juist omdat de bufferzones hoofdzakelijk gebruikt worden vanuit de woonplaats en er relatief weinig verblijfsrecreatie is – het er in de zomermaanden relatief rustig is. Het meeste wordt er in de weekenden gewandeld. Wandelaars waarderen bos- en natuurgebieden gemiddeld het hoogst als wandelgebied, gevolgd door heide-, zand- en duingebieden. Akkers en weiden zijn gemiddeld minder populair en glastuinbouwgebieden en aangelegde recreatiegebieden nog minder. Ook de afwisseling van het landschap en de aanwezigheid van storende elementen, zoals wegen en industrieterreinen, hebben grote invloed op de aantrekkelijkheid van het wandelgebied voor wandelaars (Goossen et al. 1997, MNP 2007). In de interviews is door de respondenten aangegeven dat in de bufferzones vooral in de natuurgebieden gewandeld wordt, in mindere mate ook op het platteland en in beperkte mate ook in de ingerichte recreatiegebieden. In de recreatiegebieden zijn in een aantal gevallen ook ma ar weinig paden aanwezig die in boekjes staan beschreven of met bewegwijzering staan aangegeven . Wandelen zal naar verwachting de komende jaren in populariteit licht stijgen. Dit heeft vooral te maken met de vergrijzing van de bevolking. Bovendien zijn men sen tot steeds latere leeftijd fit en actief.
Wandelen met de hond
Een belangrijke vorm van wandelen is het wandelen met de hond. In natuurgebieden is het vaak alleen toegestaan met een aangelijnde hond. Staatsbosbeheer heeft speciale ‘honden los gebieden’, waar de kans dat loslopend honden de natuur verstoren minimaal is.
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
69
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
Een ontwikkeling van de laatste jaren is de toename van de hondenuitlaatcentrales, die vanuit de randen van de stad de bufferzones intrekken. Dit vindt zowel in de gebieden van de recreatieschappen als in het agrarisch buitengebied plaats. Feitelijk maken deze centrales voor commerciële activiteiten , zonder vergunning en vergoeding te betalen, gebruik van gemeenschappelijke voorzieningen. Hierin zijn recentelijk wel ontwikkelingen. Staatsbosbeheer doet op enkele plaatsen wel proeven met overeenkomsten met de hondenuitlaatcentrales. Een ander aspect dat hier speelt is de hinder voor andere recreanten. Met name hardlopers en andere wandelaars hebben nogal eens last van honden. Ook geven veel mensen de voorkeur aan hondenvrije picknickplaatsen. Het is belangrijk om bij de zonering van gebieden hiermee rekening te houden.
Nordic Walking
Nordic walking is de laatste jaren sterk toegenomen. Veel wandelaars kiezen voor nordic walking omdat het ‘gezonder’ is dan andere vormen van wandelen. Onder de beoefenaars zijn relatief veel vrouwen in de leeftijdscategorie 35-55 jaar (Nordic walkingnet 2008). Nordic walking kan op bestaande paden en wegen, maar vraagt specifieker om onverharde en autovrije paden door de natuur, die breder zijn dan wandelpaden. Dit omdat de beoefenaars vaak in groepsverband op pad gaan. Ook het aantal wisselingen van ondergrond en het hoogteverschil zijn belangrijk. In het oosten en zuiden van Nederland zijn redelijk veel routes v oor nordic walking, mede dankzij de invloed van Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten. In het westen van het land zijn minder routes en bestaat de wens onder de wandelaars om meer routes te ontwikkelen (Stichting Recreatie KIC 2006). De explosieve ontwikkeling van nordic walking wordt door terreinbeheerders en overheden wel erkend, maar in de bufferzones wordt er bij de inrichting van het gebied nog niet op ingespeeld. Dit kan door bij het ontwerpen van wegen en paden rekening te houden met de specifieke eis en van deze sporters. Hiervoor zijn bijvoorbeeld bij Natuurmonumenten wel aanvragen ingediend. Wel zijn er in verschillende gebieden routes, soms ook gemarkeerd, voor nordic walkers. De bekende NS-wandelingen (van station naar station) zijn in 2007 uitgebr eid met vier routes voor nordic walking. Allen liggen buiten de bufferzones.
GPS en geocaching
Sinds ongeveer tien jaar is het mogelijk met een GPS -ontvanger een route te wandelen. Tijdens de wandeling wordt gebruik gemaakt van oriëntatiepunten die men op kan halen via internet. Inmiddels zijn er honderden GPS -routes door particulieren en organisaties op websites geplaatst. De eigenaren van GPS-apparaten zijn van alle leeftijden (Stichting Recreatie KIC 2006). Een spel dat samenhangt met de GPS techniek is geocaching. Personen of organisaties verstoppen ‘caches’ (schatten) en publiceren de locatie of route op internet. Staatsbosbeheer biedt momenteel 25 routes aan; begin 2006 jaar waren dit er acht. Géén van deze routes ligt echter binnen de bufferzones. Omdat de caches doorgaans onder de grond zijn verstopt kan het verstorend werken voor de natuur. E r moet toestemming worden gevraagd aan de grondeigenaar, maar in de praktijk gebeurt dit niet altijd. Recreatieschappen weten vooralsnog niet hoe hier mee om ge gaan moet worden. De Boer en Van Raffe (2003) concludeerden dat het voor terreinbeheerders niet noodzakelijk is om het beheer aan te passen aan deze nieuwe vorm van recreatie. Overleg tussen de spelers en de eigenaar van de grond is wel belangrijk. Verwacht wordt dat GPS gebruik en geocaching stabiel blijven of licht zullen stijgen de komende jaren. GPS-apparaten worden goedkoper, kleiner en handiger. De opkomst van het gebruik bij GPS in het autoverkeer (TomTom) kan eraan bijdragen dat mensen meer bekend raken met de techniek en het ook bij het wandelen willen toepassen. Vooralsnog bestaat hier echter geen goed landelijk systeem voor; wandelpaden zijn niet in digitale routeplanners opgenomen. De Stichting Recreatie
70
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
KIC digitaliseert momenteel in opdracht van een aantal provincies alle recreatieve routes in en rondom het Groene Hart. Geocaching blijft voorbehouden aan een groep vaste gebruikers. Informatie over bezienswaardigheden, horeca en andere faciliteiten kan in de toekomst via GPS en smart PDA beschikb aar komen voor de wandelaar.
7.3.2
Fietsen Grote delen van de bufferzones bestaan uit landelijk gebied waar veel gefietst wordt. Bos en heide zijn populaire fietsbestemmingen en ook het landelijk gebied is een geliefd landschap onder fietsers (Stichting R ecreatie KIC 2006). Fietsers hebben een grotere actieradius dan wandelaars en recreëren daardoor vaker buiten de eigen woonomgeving. Daarnaast komt de laatste tien jaar steeds vaker voor dat mensen eerst een stuk met de fiets achterop de auto rijden om vervolgens in een aantrekkelijk en wellicht voor hen nieuw gebied te fietsen (interview ANWB). Vrijwel alle geïnterviewden verwachten dat de vraag naar fietsen in de bufferzones de komende jaren zal stijgen. Eén van de belangrijkste argumenten daarvoor is de vergrijzing, omdat ouderen een belangrijke groep zijn onder de fietsers.
Mountainbiken
De mountainbike of All Terrain Bike (ATB) is een fiets waarmee op zowel verharde als onverharde wegen en paden kan worden gefietst. ATB -routes zijn er door heel Nederland, met name in terreinen van natuurorganisaties. In de beide Zuid Limburgse bufferzones is het mountainbiken populair. Mountainbikers geven de voorkeur aan ruig terrein met onverharde paden. Naast routes in de Limburgse bufferzones zijn er ook gemarkeerde routes in Spaarnwoude (3,5 km) en Zoetermeer (10 km). Soms storen mountainbikers andere recreanten in een gebied. Bijvoorbeeld als er geen speciale routes voor mountainbikers bestaan of als mountainbikers over wandelpaden gaan. In Limburg zijn ook problemen met het ‘freewheel gedrag’ van mountainbikers, wat schade aan de natuur op kan leveren. Het beheer van het gebied moet hier op afgestemd zijn.
Kader 7.2: Recreatief fietsen door buitenlandse bezoekers aan Amsterdam.
De Bufferzone Amsterdam-Purmerend is aantrekkelijk voor met name de jongeren onder de honderdduizenden buitenlandse toeristen die jaarlijks Amsterdam bezoeken. De Amerikanen, Zuid-Europeanen, Japanners en Koreanen trekken steeds meer met de fiets Waterland in, naar de dorpen Durgerdam, Holysl oot en Marken of zelfs tot Monnickendam. Om de molens, de polders, de kaasmakerijen te zien en beleven. Grote verhuurbedrijven die zich speciaal op buitenlanders richten, zoals MacBike, hebben routes naar ‚the rustic and characteristic Waterland with its country lanes, lush meadows with cows, lots of birds, polders, villages with wooden houses, farms and dykes‛ (MacBike 2008)
7.3.3
Recreëren aan het water Recreatie aan het water kan plaatsvinden aan strandjes en oevers van plassen en rivieren en bestaat uit zonnen, luieren, picknicken, zwemmen, voetballen en andere spellen. Dit is sterk afhankelijk van mooi, zonnig weer. In alle zeven bufferzones in West-Nederland is recreatie aan en in het water mogelijk. De waterplassen vinden we vooral op de terreinen van de recreatieschappen, zoals in Houtrak, ’t Twiske, de Maarsseveense Plassen en in Midden-Delfland (Krabbeplas). De Vlietlanden bij Voorschoten zijn tegenwoordig particulier bezit. In IJsselmonde is recreatie aan het water mogelijk langs de Oude Maas en in de Waalbocht.
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
71
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
Op de officiële zwemlocaties wordt de waterkwaliteit in het badseizoen regelmatig gecontroleerd. De microbiologische kwaliteit van het zwemwater in Nederland is over het algemeen goed. In de zomer is er regelmatig overlast van de cyanobacte rie (blauwalg). In Midden-Delfland zijn de afgelopen jaren regelmatig zwemplekken geconfronteerd met zwemverboden. Voor de toekomst van deze recreatieactiviteiten in en rond het water wordt verwacht dat de populariteit stabiel zal blijven, alhoewel de tota le vraag kan toenemen door de klimaatverandering. De groeiende groep allochtonen in Nederland geeft de afgelopen jaren blijk van veel belangstelling voor de activiteiten zwemmen, zonnen, picknicken en dagkamperen.
7.3.4
Vissen In Nederland sportvissen ruim 1,8 miljoen mensen (Sportvisserij Nederland 2007). Nederland heeft daarmee in Europa, op Scandinavië na, procentueel de meeste sportvissers. Ruim 60% van de vissers is man, 10% is vrouw en de overige 30% bestaat uit kinderen. Sportvissen levert doorgaans weinig problemen op voor andere recreanten. In de interviews kwam het belang van sportvissen weinig aan bod. Wat wel van belang is voor de sportvissers is dat er een parkeermogelijkheid in de directe nabijheid van de visplek is, aangezien we meestal veel vismateriaal meenemen met de auto. Op grond van de ontwikkelingen in de afgelopen jaren (vrijwel stabiel) en de samenstelling van de gebruikersgroep (heel divers), zijn de komende jaren geen grote veranderingen te verwachten in het aantal sportvissers.
7.3.5
Paardrijden De ruitersport is in de meeste bufferzones in de laatste jaren toegenomen. Dit sluit aan bij de landelijke trend. Tussen 2001 en 2006 nam het totaal aantal paardensporters in Nederland toe met ruim 16 procent, van 393 duizend tot 456 duizend. De paardensport kan op meerdere plaatsen beoefend worden. De manege is de belangrijkste plaats. Ruim 60% van de paardensporters is aangesloten bij een manege of vereniging (ZKA Consultants and Planners 2006). In de bufferzones is het aantal particuliere stallingen en maneges, gunstig gelegen net buiten de grote steden, gestegen. Ook het rijden in de vrije natuur is populair. Bijna de helft van de paardensporters rijdt wel eens in de vrije natuur. Vooral mensen met een eigen paard en twintigers en dertigers rijden vaak buiten. De meest genoemde reden om niet in de vrije natuur te rijden is de onervarenheid. Andere redenen zijn het niet bezitten van een ruiterbewijs en het ontbreken van paden en routes in de directe omgeving. In de veenweidegebieden van Midden-Delfland, Utrecht-Hilversum, ten noorden van Amsterdam en tussen Zoetermeer en Den Haag zijn van oudsher weinig ruiterpaden vanwege de drassige ondergrond. Tussen Zaandam en Purmerend (Wormerland) zijn wel enkele ruiterpaden. Ondanks het hoge percentage ruiters heeft de provincie Zuid-Holland maar beperkte mogelijkheden voor recreatief buitenrijden. Met name de stranden lenen zich voor het maken van tochten. Er is geen routenetwerk voor ruiters en menners. Het waterwingebied Meijendel bij Wassenaar is wel geschikt voor het maken van dagtochten, rond de recreatieplas de Vlietlanden ligt een ruiterpad en rond de Zoetermeerse plas ligt een nieuw ruiterpad (Stichting Recreatie KIC 2008b).
72
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
7.3.6
Golf De golfsport is in een korte tijd een veel beoefende spor t geworden. Tot het jaar 2003 kende golf een explosieve groei in het aantal deelnemers. Het is te verwachten dat de groei doorzet, maar minder explosief. Begin 2006 waren in Nederland 184 golfbanen aangesloten bij de Nederlandse Golffederatie (Stichting Recreatie KIC 2006). In de bufferzones Amsterdam-Haarlem, Amstelland-Vechtstreek, Amsterdam-Purmerend, Den Haag-Leiden-Zoetermeer en Oost-IJsselmonde is minimaal één golfbaan gelegen. In het Noorderpark (Utrecht-Hilversum) zijn plannen voor een kleine golfba an, met name gericht op afslaan. Golf vraagt om een specifieke recreatieve omgeving. Golfers hebben gemiddeld per persoon de grootste ruimtebehoefte ten opzichte van andere sporten.
7.3.7
Overzicht activiteiten in de bufferzones In het voorgaande zijn de belangrijkste, in de bufferzones ondernomen, activiteiten aan bod gekomen. In tabel 7.1 zetten we zo nog eens op een rijtje, aangevuld met enkele andere activiteiten.
Tabel 7.1: Verwachte ontwikkeling van diverse recreatieactiviteiten in bufferzones tot 2025. Activiteit
Ontwikkeling vraag-aanbod
Aanbevolen accenten voor de toekomst
Hond uitlaten (wandelend)
Het aantal mensen dat een hond wil uitlaten zal ongeveer even sterk stijgen als het inwoneraantal.
Omdat het uitlaten van de hond doorgaans in de directe woonomgeving plaatsvindt moeten er voldoende mogelijkheden dichtbij huis zijn.
GPS-wandelen
Voor GPS-routes in bos en natuur is een markt, wel is onduidelijk hoe sterk deze zal groeien.
GPS of PDA kan gebruikt worden voor ‘algemene’ route- en omgevingsinformatie.
Geocaching
Geocaching zal toenemen, maar het aantal deelnemers zal stabiliseren.
Het is lastig sturing te krijgen op deze activiteit, overlast is doorgaans beperkt is.
Hardlopen
Waarschijnlijk zal hardlopen stabiel blijven.
Er moeten voldoende mogelijkheden zijn, vooral dichtbij huis.
Nordic walking
De sterke groei zal voorlopig doorzetten. Onduidelijk is in hoeverre dit wandelen vervangt.
Meer groen en beter ontsloten agrarisch gebied zijn gewenst, nordic walking kan in principe op dezelfde paden als wandelen al zijn speciale routes som s gewenst.
Mountainbiken
Mountainbiken zal de komende jaren in populariteit waarschijnlijk licht toenemen.
ATB-ers hebben een voorkeur voor ruig, bosrijk, liefst heuvelachtig terrein. Ondanks beperkte mogelijkheden in bufferzones is uitbreiding gewenst.
Recreëren aan het water
Deze activiteiten zijn redelijk stabiel. Allochtonen hebben een relatief sterke voorkeur voor picknicken, sport en spel en ontmoetingen op recreatieterreinen.
De inrichting van dagrecreatieterreinen kan soms beter worden toegespitst op wensen van allochtonen. Aantrekkelijke uitstraling en sociaal veilige omgeving zijn belangrijk.
Vissen
Waarschijnlijk zal de betekenis van vissen in grote lijnen gelijk blijven.
Paardrijden
Het aantal ruiters zal naar verwachting de komende jaren aanzienlijk toenemen.
Golfen
Een aantal golfers neemt d e komende jaren Na aanleg van de geplande golfbanen wordt in nog jaarlijks toe, maar zij spelen relatief de vraag voorzien. Laagdrempeliger Pitch & weinig. Putt kan verder groeien.
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Uitbreiding van de mogelijkheden om in buitenmaneges en ruiterpaden te rijden is gewenst. Markt voor nieuwe maneges bestaat, vooral nabij woongebieden.
73
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
Activiteit
Ontwikkeling vraag-aanbod
Skaten
Het aantal skaters blijft waarschijnlijk ongeveer gelijk.
Aanbevolen accenten voor de toekomst
Duiken
Duiken is de laatste jaren populairder geworden. Onduidelijk of trend verder doorzet of afvlakt.
Surfen
Surfen is de laatste jaren minder populair, dit zet zich verder door.
Gezien het dalend aantal windsurfers is weinig extra aandacht nodig.
Leisure en evenementen
Leisure-ontwikkeling zet zich vermoedelijk door. Een goed concept creëert zijn eigen markt.
Beraden welke overheidslaag hiervoor verantwoordelijk is.
Klimmen
Het aantal klimmers zal verder toenemen .
Recreatieschappen kunnen aan de rand van de bufferzones ruimte bieden aan klimhallen .
Zonering
De ontwikkeling in recreatieve activiteiten varieert tevens naar functie. Tabel 7.2 vat dit samen voor recreatiegebieden, landelijk gebied, bos en natuur, waarbij we ons mede baseren op onderzoek van Rijpma et al. (1999).
Tabel 7.2: Verwachte veranderingen in de recreatievraag in de periode tot 2025, voor vier type gebieden. Gebied
Afname
Stabiel
Lichte toename
Toename
Recreatiegebied (inclusief water)
surfen
wandelen, vissen, skaten en skeeleren, hardlopen
zitten en picknicken, zonnen en zwemmen, duiken, mountainbiken
paardrijden, ‘funactiviteiten’, wellness
Landelijk gebied
toeren met de auto
zitten en picknicken, vissen, wandelen, skaten en skeeleren
wandelen, fietsen,
paardrijden, golfen wielrennen, kanoën, nordic walking, boerderij-activiteiten
Bos
skaten en skeeleren, hardlopen
mountainbiken, wandelen, fietsen, GPS wandelen, geocaching
nordic walking, paardrijden,
Natuur
Zonnen en picknicken, vissen, hardlopen
mountainbiken, wandelen, fietsen, GPS wandelen, geocaching
nordic walking, paardrijden, kanoën,
Bron: bewerking van Rijpma et al. (1998) en Stichting Recreatie KIC (2006).
7.4
Recreatieve inrichting De veranderende recreatieve behoeften vragen om een aangepaste inrichting. In de volgende paragrafen behandelen we vijf ontwikkelingen die zich in de meeste bufferzones voordoen: het verbeteren van de toegankelijkheid door de aanleg van nieuwe paden, het leggen van verbindingen door routestructuren, het handhaven en verbeteren van de bereikbaarheid, leisureontwikkelingen en het behouden van de aantrekkelijkheid van dagrecreatieterreinen.
7.4.1
Toegankelijkheid via nieuwe paden De toegankelijkheid van gebieden waar men kan wandelen, fietsen, paardrijden en kanoën is een belangrijke kwaliteitsindicator. Voor de toegankelijkheid zijn de mate van openstelling en de kwaliteit en het type padenstructuur van belang. Denk hierbij aan factoren als ondergrond, bewegwijzering en exclusiviteit. Wandelaars waarderen
74
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
exclusieve paden het meest, medegebruik door bijvoorbeeld fietsers wordt minder positief ervaren (Goossen et al. 1997). In vrijwel alle bufferzones zijn plannen voor de aanleg van nieuwe wandel- en fietspaden. In enkele bufferzones zijn plannen voor nieuwe ruiterpaden en in de natte gebieden is vaak ook aandacht voor de toegankelijkheid van kanoërs. De schaal waarop de aanleg van nieuwe paden gebeurt , en de fase waarin planvorming en uitvoering zich bevinden , is verschillend. Een goed voorbeeld van de schaal waarop nieuwe paden worden gerealiseerd, is de bufferzone Utrecht-Hilversum. Hier is het Landinrichtingsplan uit 1995, met een herziening in 2006, leidend voor de transformatie van agrarisch gebied naar natuur en recreatie. Inmiddels zijn veel paden aangelegd. Door de verplaatsing van 10 agrarische bedrijven is grond herverkaveld en zijn reservaatsgebieden gerealiseerd (DLG 2006). Tientallen groene recreatieve verbindingen zijn of worden aangelegd. Verspreid door de polders worden uitrustpunten (bankjes), informatiepanelen en parkeerplaatsen gerealiseerd. Het totaal aan nieuwe paden komt bij volledige planrealisatie op 23 km wandelpaden, 6,6 km fietspaden, 9,4 km ruiterpaden, 2 km voor kanoën en 4,9 km natuurverbindingen (DLG 2006). Een voorbeeld van een nieuwe verbinding in de bufferzone Amsterdam -Haarlem is de Geniedijk, een in 2002 aangelegd fietspad dwars door de Haarlemmermeer, dat Vijfhuizen, Hoofddorp en Aalsmeer met elkaar verbindt. Enkele jaren later is e r ook een fiets/bus brug over de A4 bij Schiphol gerealiseerd.
Kader 7.3: Padenplan Meijendel.
Als onderdeel van het masterplan Mooi Meijendel worden ook enkele paden in het gebied aangepast. Het gaat dan om fiets-, voet- en ruiterpaden. Met de aanpassingen wordt het gebied beter én duidelijker ontsloten. Het huidige fietspadennetwerk rond de boerderij Meijendel is volgens terreinbeheerder Duinwaterbedrijf Zuid -Holland onlogisch en verwarrend. Om dat te verbeteren, en om auto - en fietsverkeer te kunnen scheiden, wordt een aantal paden veranderd. Alle fietspaden worden uitgevoerd in klinkers, het asfalt wordt weggehaald. Meijendel kent straks twee soorten voetpaden: zandpaden en hoofdpaden. Deze hoofdpaden zijn verhard, zodat ze toegankelijk zijn voor zowel v oetgangers als rolstoelen en wandelwagens. Vanaf boerderij Meijendel zijn verschillende wandelrondjes van ongeveer een half uur mogelijk. Op Kievietsduin ligt een parkeerplaats voor 200 voertuigen. De wandelmogelijkheden vanaf die parkeerplaats naar de boerderij wordt door de aanleg van drie hoofdvoetpaden verbeterd. Bron: Duinwaterbedrijf Zuid-Holland (2007).
Boerenlandpaden
Het Wandelplatform (2008a) meldde onlangs dat het aantal aanmeldingen voor het openstellen van wandelpassages over boerenland in 200 7 gestaag is doorgegaan. De wandelpassages zijn aangemeld voor de subsidieregeling ‘wandelpaden over boerenland’, waarbij het ministerie van LNV en de provincies beide de helft betalen. Dankzij deze verbindingen over boerenland wordt dikwijls een wandeling mogelijk die daarvoor niet mogelijk was of minder voor de hand lag. Dat geldt vooral voor de zogenaamde dorpsommetjes, die voor de plaatselijke bewoners van huis uit te lopen zijn. Ook binnen de bufferzones zijn er boerenlandpaden ontwikkeld of nog in ontwikkeling. De ‘Wandelpaden over Boerenland’ in de bufferzone Den Haag -LeidenZoetermeer zijn een initiatief van de Vereniging Agrarisch Natuur - en Landschapsbeheer Wijk & Wouden. Er zijn zes Boerenlandpaden gerealiseerd, waarvan de twee rond Zoeterwoude in de bufferzone zijn gelegen. Verder, in de
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
75
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
komende jaren wordt circa 60 kilometer aan boerenlandpaden gerealiseerd in Midden-Delfland. Het eerste stuk, het Ackerdijksepad (3 km) kwam eind 2007 gereed. Het Recreatieschap Midden-Delfland heeft twee jaar geleden aan de Agrarische Natuurvereniging Vockestaert gevraagd het wandelpadennetwerk door het boerenland te ontwikkelen.
7.4.2
Routestructuren en knooppunten in ontwikkeling In alle bufferzones is veel aandacht voor het realiseren van verbindingen tussen gebieden en bestaande routes via bewegwijzering. Het aantal betrokken partijen hierbij is in alle bufferzones groot. Provincies, stadsregio’s en samenwerkende gemeenten werken samen met de recreatieschapen, waterschappen, verenigingen voor agrarisch natuurbeheer, Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer werken samen aan het verbeteren van de routestructuren . Ook verschillende lokale, regionale en landelijke wandel- fiets en ruiterorganisaties leveren input. Kader 7.4 illustreert de betrokkenheid van partijen en de ontwikkeling van een routestructuur met knooppunten vanuit de stad.
Kader 7.4: Utrecht te Voet.
Het Utrecht te Voet routenetwerk is gerealiseerd in 2006 en ontwikkeld door het Wandelplatform-LAW, na financiering door het VSBfonds, Bestuur Regio Utrecht, gemeente Utrecht en provincie Utrecht. Het netwerk bestaat uit 10 routes vanuit de stad Utrecht naar het buitengebied (variërend van 9 tot 17 km), één verbindingslus en twee aan de stadsrand gelegen delen (4 en 8 km) van de lange afstandsroute Utrechtpad. De ‘wandellijnen’ raken elkaar op knooppunten, waardoor wandelaars lijnen kunnen combineren of inkorten. Deze punten zijn goed bereikbaar per OV en een aantal hebben horecafaciliteiten. De wandellijnen zijn in beide richtingen gemarkeerd met gekleurde pijlen. Kaarten en routebeschrijvingen zijn gratis te downloaden op de website www.utrechttevoet.nl. Drie ‘Utrecht te Voet’-paden liggen (deels) in de bufferzone Utrecht -Hilversum: Noorderpark-Rading (17 km), de lus Gagelpolder (6 km) en route ‘Groenekan’. De routes maken gebruik van reeds bestaande en recentelijk aangelegde paden. Eén daarvan is het 4 km lange onverharde ‘Bert Bos Pad’ door de Westbroeks Zodden. Dit pad is in 1997 aangelegd door Staatsbosbeheer en is een populair pad in dit natte weidegebied. Bron: Wandelplatform (2008b).
Naast het verbinden van routes wordt op veel plekken gewerkt aan routepunten of knooppunten waar recreanten kunnen starten of even bij kunnen komen. Een routepunt is het beginpunt, de opstapplaats voor het recreatieve netwerk. Afhankelijk van de grootte en de mogelijkheden van de locatie omvat een routepunt een aantal faciliteiten, zoals parkeren, informatieborden, horeca, fietsverhuur. Voor fietsnetwerken geldt dat sinds enkele jaren het ‘knooppuntensysteem’ vanuit Zuid-Nederland aan een opmars bezig is. Dit systeem vervangt de regionale fietsroutes van de ANWB. De fietsers volgen de bordjes naar de knooppunten en kunnen zo zelf hun route uitstippelen. Voordeel is dat deze makkelijk in te korten of te verlengen zijn. Een recente ontwikkeling is dat regionale organisaties nu themaroutes ontwikkelen die gebruikmaken van dit kn ooppuntensysteem. In de bufferzone Den Haag-Leiden-Zoetermeer wordt gewerkt aan het fietsnetwerk de ‚Groene Ringen van Haaglanden‛. Een respondent zegt hierover:
76
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
Dit fietsnetwerk wordt in regionaal verband ontwikkeld en maakt ook gebruik van de fietsknooppunten. Het netwerk wordt gekoppeld aan cultuurhistorische hoogtepunten zoals landhuizen, lanen en waterstructuren. Het plan is om gedurende een periode van 5 jaar ieder jaar één thema fietsroute in de vorm van een boekje uit te brengen. In het toeristisch Actieprogramma Laag Holland (Grontmij en Van der Tuuk 2007), waarbinnen de Bufferzone Amsterdam-Purmerend ligt, is één van de acties het ontwikkelen van themafietsroutes en bijbehorende arrangementen.
7.4.3
Bereikbaarheid van de bufferzones Wandelmogelijkheden dichtbij de woonplek zijn belangrijk voor het maken van een ommetje. De wandelverbinding tussen het stedelijk en landelijk gebied speelt daarin een belangrijke rol. Deze verbindingen zijn doorgaans matig ontwikkeld door barrières als wegen, spoorlijnen en industrie. Naast al bestaande barrières zijn er bufferzones waar nieuwe infrastructuur voor nieuwe barrières dreigt te gaan zorgen tussen woonwijken en wandelgebieden. Voorbeelden hiervan zijn de tracékeuze van de Rijnlandroute, ten noorden van Wass enaar tussen de A4, A44 en Katwijk, en de Noordelijke Ring Utrecht. Een ecoduct met recreatief medegebruik is bij de Rijnlandroute een oplossing waar ondermeer de gemeente Wassenaar voorstander van is. Rijkswaterstaat en de provincie moeten hier nog over b esluiten. Voor de langere wandeltochten en het sportieve wandelen zijn wandelaars vaker bereid om een langere reisafstand af te leggen. Voor de bereikbaarheid van wandelgebieden is dan vooral de ontsluiting met de auto en in mindere mate ook met openbaar vervoer van belang. NovioConsult (2007) concludeerde dat ‘bereikbaarheid en ontsluiting’ een belangrijk onderdeel is van de transformatieopgave voor de bufferzones. Rondom Amsterdam, alsmede in Zuid-Holland, zijn projecten gestart om de bereikbaarheid en ontsluiting van delen van de bufferzones te verbeteren. Met name de bereikbaarheid van de binnengebieden van de bufferzones Amsterdam Purmerend, Midden-Delfland en Utrecht-Hilversum is laag. NovioConsult (2007) schrijft hierover: ‚Financiering vormt een groot probleem. Ontsluiting maakt namelijk geen deel uit van de ILG -doelen en de bereidheid tot extra financiering van de beheerders van de (verkeer)infrastructuur en de gemeenten is beperkt. ‛ Daarnaast kent het rijk een drietal beleidsdoelen die wel een gunstige uitwerking kunnen hebben op de bereikbaarheid van de bufferzones. Het rijk stimuleert de aanleg van landelijke routes voor wandelen, fietsen en varen; natuur wordt voor zover mogelijk opengesteld voor recreatief medegebruik ; en provincies moeten de recreatieve toegankelijkheid van de nationale landschappen vergroten. In de interviews is aangegeven dat het niet altijd goed is als veel recreanten met de auto tot het binnengebied komen. Deze gebieden zijn voor extensief gebruik ingericht vanwege hun kwetsbaarheid. Een grote toestroom aan auto’s leidt tot opstoppingen en parkeerproblemen, met illegaal parkeren in de berm als gevolg. In Midden-Delfland en Sittard/Geleen-Heerlen dienen ‘recreatietransferia’ en ‘toegangspoorten’ als oplossing: plekken waar bezoekers de auto parkeren om te voet verder te gaan. Op deze plekken kan men ook informatievoorziening over het gebied geven.
7.4.4
Leisure ontwikkeling Leisure zit in de lift vanwege de behoefte aan ‘pret en leisure’ en ‘wellness en gezondheid’. De mate waarin aan deze vraag voorzien kan worden in de bufferzones ,
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
77
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
is verschillend. De planologische bescherming van een gebied is hierbij een belangrijke factor. De mogelijkheden die streekplannen en bestemmingsplannen bieden bepalen in grote mate of leisure ontwi kkelingen in een gebied kunnen neerslaan. Een veelgehoord criterium in het wel of niet toestaan van ‘rode voorzieningen’ in een bufferzone is: ontleent de voorziening een meerwaarde aan de ligging in een groene omgeving? Een reden die pleit voor meer leisure ontwikkelingen in bufferzones betreft het vergroten van de inkomsten. Niet alle deelnemende gemeenten aan de recreatieschappen zijn bereid hun bijdragen te verhogen om de in sommige recreatieschappen ontstane tekorten – wegens de oplopende kosten voor het beheer – te dekken. Dit speelt bijvoorbeeld bij de Maarsseveense Plassen in de bufferzone Utrecht-Hilversum. Hier zijn vergevorderde plannen voor onder andere een wellness voorziening en een pannenkoekenrestaurant. Niet alle recreatieschappen gaan in de richting van grootschalige leisure ontwikkelingen. In het interview met recreatieschap ‘t Twiske werd aangegeven dat er mogelijk wel meer vraag is naar voorzieningen die bij het gebied passen: voorzieningen voor actieve recreatie (sport- en spelachtig gebeuren), zoals speeltoestellen, mountainbikeroutes en misschien meer verblijfsrecreatie. Deze uitspraak staat lijnrecht tegenover een eerder door het Dagelijks Bestuur van het recreatieschap ’t Twiske opgestelde schets. In het met vastgoedontwikkelaar MNR Property opgestelde plan dacht men nog aan een permanent evenemententerrein, permanente bungalows, golfbanen, een wellnesscenter, een waterskibaan, een autoscooter-attractie en een extra weg langs de ringvaart in Oostzaan om verkeerscirculatie mogelijk te maken. Het bestuur heeft nu deze lijn verlaten: het nieuwe uitgangspunt is dat recreatie moet plaatsvinden binnen de grenzen die de natuur stelt. Er is géén sprake meer van commercialisering ; men zet in op het optimaliseren van de huidige voorzieningen. Ook van andere recreatieschappen is bekend dat ze voor ontwikkelingen kiezen die passen bij de aard van het gebied, zoals in het Recreatieschap Amstelland: We probeerden in te spelen op de gezondheidstrend. Zo zijn er trimbanen gekomen, meer trapveldjes en voorzieningen voor beachvolleybal. Verder zijn een aantal speelelementen vernieuwd en er is een klimrots gekomen. Het recreatieschap probeert daarmee in te spelen op het ‘outdoor gebeuren’.
7.4.5
Aantrekkelijkheid dagrecreatieterreinen Een aantal van de dagrecreatieterreinen in de bufferzones, zoals Houtrak, de Maarsseveense Plassen en ’t Twiske zijn aangelegd in de jaren ’70 van de vorige eeuw. Deze gebieden zijn deels verouderd en hebben soms te mak en met achterstallig onderhoud. Een deel van de aantrekkelijkheid komt door de aanleg van horecagelegenheden, waarvoor de recreatieschappen ondernemers proberen aan te trekken. In andere recreatieterreinen spant men zich in om meer duurzame voorzieningen te creëren die vandalen niet gemakkelijk kunnen slopen, z oals in AmstellandVechtstreek: We moeten de recreatieve voorzieningen meer ‘hufterproof’ mak en. Dus de terreinen zodanig inrichten dat het moeilijker wordt om dingen te slopen.
78
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
7.5
Consequenties voor beleid De bufferzones bieden een gevarieerd aanbod aan recreatieruimte. Ondanks de ligging nabij de stad, zijn ze vooral open en groen van karakter, waar stedelingen rust, ruimte en groen kunnen vinden. De afwisseling van landelijk gebied, natuur, bos en recreatieterrein draagt bij aan de recreatieve beleving . De geïnterviewde van recreatieschap ’t Twiske illustreert dit op de volgende wijze: De bufferzone kent verschillende beheerders, die ieder zo hun eigen invulling aan het gebied geven. Een deel is van het Noord-Hollands landschap, dat vooral focust op het beschermen van natuur en landschap. Voor ons is recreatie wel echt het hoofddoel. Staatsbosbeheer beheert weer een ander deel. Zij zitten een beetje tussen ons en het Noord-Hollands landschap in. Natuurbescherming is wel het hoofddoel, maar ook recreatie is belangrijk. Doordat de gebieden een diversiteit aan eigenaren en functies kent – en dus niet alleen specifiek voor recreatie zijn ingericht – kennen de bufferzones een opvangcapaciteit die veel lager ligt dan 20 personen per dag per hectare. Het rijk s telt een dergelijke opvangcapaciteit als voorwaarde voor nieuw aan te leggen RodS gebieden. Op basis van de bevindingen in dit hoofdstuk lijkt een dergelijke eis te leiden tot gebieden waar de stedeling slechts in beperkte mate naar vraagt. Een aangepaste inrichting, met meer ruimte voor wandel- en fietspaden, in zowel de al bestaande als de nog nieuw aan te leggen recreatiegebieden is wenselijk. Uiteraard moet per regio worden bekeken of de stedelijke recreant behoefte heeft aan de aanleg van meer intensieve recreatiegebieden. Waar vragen stedelingen dan wel om? Wandelen, fietsen en vermaak in allerlei vormen voeren de boventoon. In dit hoofdstuk gaven we voorbeelden van ontwikkelingen op diverse terreinen, van GPS -wandeltochten tot ruiterpaden, van knooppuntenroutes tot wandelen over boerenland. Bij deze initiatieven zijn in de regel vele lokale en regionale partijen met voldoende kennis en kunde betrokken. Het rijk kan dit grotendeels aan hen overlaten. Dit gaat alleen niet op voor leisureontwikkelingen in het groen. Recreatieschappen twijfelen ogenschijnlijk tussen toestaan (wegens de extra financiële mogelijkheden) en afhouden (zodat het karakter van het groengebied niet teveel wordt aangetast). De meeste ontwikkelingen concentreren zich op de terreinen v an de recreatieschappen en in de landinrichtingsgebieden. Dit zijn, en blijven in de toekomst, vergeleken met andere gebieden de meest intensief gebruikte gebieden. Het landelijk gebied en de natuur dienen vooral als decor voor paden en routestructuren voor wandelen, fietsen en paardrijden.
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
79
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
80
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
8
KWANTITATIEF GROENTEKORT In de voorgaande hoofdstukken hebben we gezien hoe de recreatievraag van stedelingen zich kan ontwikkelen. Op basis van deze gegevens, aangevuld met informatie over de geplande groengebieden, kunnen we met het Beleidsondersteunend Recreatie Analyse Model (BRAM) van de Stichting Recreatie KIC bepalen of er zich nu en in de toekomst tekorten aan recreatiegroen voordoen. Het gaat dan om tekorten voor de twee belangrijkste recreatieactiviteiten in de bufferzones: wandelen en fietsen. Alvorens we ingaan op de kwantitatieve tekorten, schetsen we in het kort de werking van BRAM.
8.1
Beleidsondersteunend Recreatie Analyse Model (BRAM) In deze paragraaf gaan we in op drie vragen: hoe werkt BRAM, hoe passen we het in deze studie toe en hoe moeten de gepresenteerde resultaten worden geïnterpreteerd ?
8.1.1
Methodiek van het model De Stichting Recreatie KIC heeft een vraag-aanbodmodel ontwikkeld waarmee we tekorten aan recreatiegroen voor wandelen en fietse n kunnen berekenen. Het vrijetijdsrepertoire van stedelingen is uiteraard breder. Het aanbod van groen om de stad voor activiteiten als vissen, paardrijden en skeeleren behandelden we in hoofdstuk 7. Het tekort wordt berekend door vraag en aanbod met elkaa r te vergelijken (zie figuur 8.1). Een tekort doet zich voor wanneer de vraag op een bepaalde dag het aanbod overschrijdt. Bij de toekenning van de recreatievraag aan aanbodlocaties houden we rekening met mogelijke barrières die verhinderen dat recreanten het aanwezige groen kunnen bereiken.
Figuur 8.1: Schema vraag-aanbod model wandelen en fietsen.
Bron: Stichting Recreatie KIC (2006b).
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
81
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
We lichten hier kort vier begrippen toe: vraag, aanbod, normdag en barrièrewerking. Voor een uitgebreidere beschrijving van het vraag-aanbodmodel verwijzen we naar de publicatie Recreatie in de MKBA (Stichting Recreatie KIC 2006b).
Vraagzijde
Bij het bepalen van de omvang van de vraag naar wandelen en fietsen vanuit de verschillende wijken en buurten rondom de bufferzones h ouden we rekening met de volgende aspecten:
Recreatievraag: De vraag naar wandelen en fietsen berekenen we op basis van het aantal wandel- en fietstochten dat er in geheel Nederland wordt ondernomen. Dit landelijke cijfer zetten we om in een lokale vraag per wijk/buurt door te corrigeren voor de bevolkingsomvang, leeftijd en etniciteit . Persoonskenmerken: leeftijd en etniciteit, omdat bepaalde bevolkingsgroepen meer wandelen en fietsen dan andere. De bevolkingscijfers komen uit het CBS Wijk- en Buurtregister (CBS 2004), de deelnamecijfers uit CVTO 200 5. Verdeling dagtochten per dag: Het totaal aantal dagtochten per jaar spreiden we over de 365 dagen van het jaar, aangezien variabelen als ‘het weer’ en ‘vrije dagen’ in grote mate de deelname aan wandelen en fietsen beïnvloeden.
Aanbodzijde
De ruimtelijke mogelijkheden om te wandelen en fietsen worden bepaald door de twee factoren grondgebruik en normafstand:
Grondgebruik: de opvangcapaciteit van verschillende typen groen bepaalt in de eerste plaats hoeveel recreanten per hectare kunnen recreëren (Alterra 2005). De opvangcapaciteit is afhankelijk van het grondgebruik, de mate van ontsluiting (het aantal wegen en paden) en de openheid van het landschap (een besloten gebied heeft een hogere opvangcapaciteit dan een open gebied). Normafstand: Deze afstand bepaalt of iemand vanuit de woning bij een groengebied kan komen. Uit onderzoek blijkt dat 80% van de wandeltochten tien kilometer van de woning plaats vindt. Voor fietsen geldt dat 90% van de dagtochten binnen vijftien kilometer rond de eigen woning plaats vindt.
De afstanden 10 en 15 kilometer hanteren wij daarom als normafstanden voor wandelen en fietsen: wij analyseren of er binnen tien, respectievelijk vijftien, kilometer van de wijk voldoende groen aanwezig is.
Normdag
De recreatievraag is niet een constante, maar varieert per dag. Op warme , zomerse weekeinden, is de vraag groter dan op een sombere doordeweekse dag in het najaar. Wij rekenen met een vraagomvang zoals die is op de normdag, de vijfde drukste dag van het jaar. Als op de normdag het groenaanbod de recreatievraag kan accommoderen, stellen we dat er – beleidsmatig gezien – geen tekort is. We accepteren dat het op vier dagen in het jaar drukker mag zijn dan op de normdag. Beleidsmatig werk je dus niet aan het wegwerken van alle tekorten.
Barrièrewerking
Een wandelaar of fietser kan niet altijd gemakkelijk het spoor of een snelweg oversteken. In ons model houden wij rekening met barrièrewerking als gevolg van snelwegen, spoorwegen en vaarwegen. Het gaat bij een goede analyse immers niet alleen om de hoeveelheid groen, maar ook om de bereikbaarheid van dat groen. Een barrière werkt twee kanten op: stedelingen kunnen door barrières het groen buiten de stad slecht bereiken. Aan de andere kant zorgt een barrière ervoor dat het groen buiten de stad minder kan worden gebruikt. Het tekort in het buitengebied wordt daardoor juist lager. De bewoners van het landelijk gebied ‘profiteren’ hierdoor van de aanwezigheid van barrières.
82
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
8.1.2
Toepassing in dit onderzoek In dit onderzoek brengt de Stichting Recreatie KIC drie keer het tekort aan recreatief groen in kaart: het tekort in 2004 en voor twee scenario’s in 2025. In figuur 8.2 presenteren we de gehanteerde redeneerlijn om de in het model in te vullen kentallen te bepalen: de vraag, het aanbod en het tekort. Deze drie pijlers lichten we toe.
Figuur 8.2: Redeneerlijn voor het bepalen van het kwantitatieve tekort aan ruimte om te wandelen en te fietsen.
+
+
Toelichting: het getal verwijst naar het hoofdstuk waarin dit onderdeel aan de orde is geweest. Bron: Stichting Recreatie KIC.
De vraag
De vraag naar wandelen en fietsen uit 2004 dient als basis voor het bepalen van de vraag in 2025. De verandering in de vraag bepalen we door de door de planbureaus geschetste ontwikkelingen tot 2025 getalsmatig door te vertalen naar de recreatievraag. De kwantificering van de sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen gebeurt aan de hand van drie aspecten (zie tabel 8.1 voor de kentallen):
Bevolkingsomvang- en samenstelling Klimaat Overige ontwikkelingen
Bevolkingsomvang en -samenstelling
Kroon en Kuhlman (2004) stellen dat de bevolkingsomvang de grootste invloed heeft op de omvang van de recreatievraag. Deze auteurs laten zien dat de verwachte toegenomen vraag tot 2030 naar wandelen en fietsen in het groen rondom de steden op ongeveer hetzelfde niveau ligt als de toename van de bevolkingsomvang. De bevolking stijgt met 12%. De vraag naar het aantal recreatieactiviteiten in het groen om de stad neemt voor wandelen met 10% toe, voor f ietsen 12%. Analoog hieraan
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
83
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
verwachten wij een toename van de recreatievraag in grote delen van de Randstad; in grote delen van Limburg zal de recreatievraag juist afnemen (Derks et al. 2003). Bij deze bevolkingsverandering gaan we uit van regionale cijfer s, niet van specifieke nieuwbouwlocaties als Valkenburg en Bloemendalerpolder. De verandering in de vraag naar vrijetijdsactiviteiten in het groen om de stad wordt verder beïnvloed door de vergrijzing. Vooral ouderen recreëren graag in het groen, jongeren minder. Daarom corrigeren we tevens voor de verandering in leeftijdsgroepen in de Randstad en Zuid-Limburg.
Klimaat
We corrigeren de vraag voor de opwarming van de aarde en de daarmee gepaard gaande warmere en drogere zomers (PCCC 2007), corrigeren we de vraag. De recreatievraag stijgt door de klimaatveranderingen tot 2100 naar verwachting met 10%. Op basis van dit gegeven veronderstellen wij dat de recreatievraag naar wandelen en fietsen tot 2025 in alle regio’s met 2,5% stijgt (zie ook paragraaf 6.7).
Overige ontwikkelingen
Naast de goed kwantificeerbare ontwikkelingen als bevolkingsomvang, bevolkingssamenstelling en klimaat, spelen er diverse maatschappelijke ontwikkelingen die minder goed te kwantificeren zijn:
Minder vrije tijd kan leiden tot meer vraag in het weekend (en dus op de normdag) Individualisering leidt tot een dalende recreatievraag aangezien alleenwonenden minder in het groen recreëren Meer autobezit maakt het voor meer mensen mogelijk om het – zowel in de bufferzones als verderweg gelegen – groen te bereiken Beleidsaandacht en maatschappelijke aandacht voor een gezonde leefstijl kan mensen aanzetten om meer te bewegen in het groen.
Deze veranderingen kunnen we, deels door hun onderzekerheid, moeilijk kwantificeren. Daarom kiezen we ervoor om deze ‘overige ontwikkelingen’ in twee verschillende scenario’s mee te nemen:
Nulscenario: geen verdere groei Groeiscenario: 10% groei tot 2025 (minder dan 0,5% groei per jaar).
Tabel 8.1: Kentallen voor de vraag-aanbod confrontatie in drie situaties (input voor BRAM, procentuele verandering 2004-2025). Situatie
Bevolking naar leeftijd, per regio 0-14
15-64
Klimaat
Overig
65-plus
Randstad
Limburg
Randstad
Limburg
Randstad
Limburg
+8%
-25%
+8%
-19%
+23%
+43%
Situatie 2004 Nulscenario 2025 Groeiscenario 2025
+2,5%
0%
+2,5%
+10%
Bron: Stichting Recreatie KIC.
Het aanbod
Het aanbod aan recreatief groen bepalen we in eerste instantie op basis van het door Alterra verfijnde bestand bodemgebruik. Hieraan voegen we de hectares gepland groen toe, zoals afgesproken door rijk en provincies in het kader van de ‘Taakstelling MJP’ (Ministerie van LNV et al. 2006). Aangezien voor het nieuwe groen alleen de zoekgebieden bekend zijn, hebben we het groen geplaatst in agrarische gebieden nabij de stad. In tabel 8.2 tonen wij het projectenoverzicht in de twee relevante landsdelen: de Noord- en Zuidvleugel van de Randstad. In het derde gebied, Zuid Limburg, bevindt zich geen rijkstaakstelling. In de Noordvleugel komt, vergeleken
84
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
met de Zuidvleugel, veel nieuw groen in de bufferzones terecht. Absoluut ligt de verhouding op 3.883 in de Noordvleugel versus 2.653 in de Zuidvleugel, relatief (in het totaal van de Taakstelling MJP2) op 60% versus 34%. In de bufferzone Amsterdam-Haarlem neemt het areaal groen het meest toe, met 2.872 hectare (+42%). De afname van het aanbod van groen in bufferzones, door de ontwikkeling van nieuwbouwlocaties als Valkenburg en Bloemendalerpolder, laten we buiten beschouwing. Groenplannen van provincies en gemeenten nemen we niet mee.
Tabel 8.2: Taakstelling MJP 2 in de Noord - en Zuidvleugel (in hectares). Taakstelling MJP 2
Waarvan bufferzone
Naam bufferzone
Noordvleugel Waardenhout Houtrakbos Spaarnwoude Haarlemmermeer Meerbos Haarlemmermeer SGP
59 182
182
Amsterdam -Haarlem
2.200
2.200
Amsterdam -Haarlem
110 1.644
490
Amsterdam -Haarlem
Amstelland
568
568
Amstelland-Vechtstreek
Gaasp en Diem
203
203
Amstelland-Vechtstreek
Noordelijke Vechtstreek
240
240
Amstelland-Vechtstreek
Purmerbos
250
HAL-gebied
275
Amstelgroen
465
Tussen IJ en Z
Totaal Noordvleugel
250 6.446
3.883 (60%)
1.091
513
Zuidvleugel Haaglanden Bieslandse Bos
Den Haag-Leiden-Zoetermeer
62
Abtswoude
1.082
1.082
Midden-Delfland
Lickebaert
580
580
Midden-Delfland
Gaag
29
29
Midden-Delfland
Rottemeren
37
Hitland
208
Voorne-Putten
140
IJsselmonde
826
De Elzen
127
Eiland van Dordrecht
400
Naaldwijk / Broekpolders
165
Rijnstreek Zuid
38
Zoetermeer-Zuidplas
90 2.000
Vinkeveen-Nieuwkoop
175
Eendragtspolder
200
Zwethzone Haaglanden
Totaal Zuidvleugel Totaal
Oost-IJsselmonde
23
Krimpenerhout Vlietranden
449
15 525 7.813
2.653 (34%)
14.259
6.536 (45%)
Bron: Ministerie van LNV et al. (2006).
Het tekort
Door de berekening van het te verwachten tekort in 2025 krijgen rijk en provincie inzicht in de resterende kwantitatieve transformatieopgave: zullen er voldoende
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
85
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
wandel- en fietsmogelijkheden zijn voor de stedelingen die in of nabij de bufferzones wonen? Welke resttaakstelling blijft er over? We rekenen drie scenario’s door: De situatie in 2004 Nul-scenario: De situatie in 2025, gebaseerd op een groeiende recreatievraag door wijzigingen in de bevolkingomvang- en samenstelling, alsmede het klimaat Groei-scenario: De groei volgens het nul-scenario, verhoogd met een extra groei van 10% voor verschillende veranderingen in de maatschappij. 8.1.3
Presentatie resultaten Tot slot geven we aan op welk schaalniveau we de resultaten presenteren alsmede wat we verstaan onder totaal tekort en niet -geaccommodeerde vraag.
Geografische eenheid
Uit de resultaten van de berekeningen volgt welke wijken en buurten met een tekort aan recreatiegroen worden geconfronteerd. Dit zijn de wijken en buurten waarin veel potentiële recreanten wonen. Aangezien Amsterdammers bijvoorbeeld kunnen kiezen uit het bezoek aan drie bufferzones, is het onwenselijk om het tekort per bufferzone te bepalen. Dat zou tot dubbeltellingen leiden. Als alternatief presenteren we de resultaten in drie geografische eenheden die elkaar niet overlappen:
Noordvleugel: Amsterdam-Haarlem, Amsterdam-Purmerend en AmstellandVechtstreek Zuidvleugel: Den Haag-Leiden-Zoetermeer, Midden-Delfland en Oost-IJsselmonde Zuid-Limburg: Maastricht-Sittard/Geleen en Sittard/Geleen-Heerlen.
Totaal tekort en niet-geaccommodeerde vraag
De omvang van het tekort kunnen we op twee manieren tonen (zie ook De Vries en Hoogerwerf 2004). Met een absoluut tekort in dagtochten per jaar en een percentage niet-geaccommodeerde vraag per jaar. Beide manieren van presenteren hebben hun voor- en nadeel. Het absolute tekort in dagtochten per jaar geeft een goed beeld voor de beleidsmakers van het effect van de aanleg van nieuw groen. Bij de bepaling van het absolute tekort (alsmede de omvang van de totale vraag) houden we overigens rekening met de normdag. Het tekort (of het overschot) en de vraag op de vier drukste dagen van het jaar laten we achterwege. Het absolute tekort heeft als nadeel dat het sterk gerelateerd is aan de bevolkingsconcentraties: een dichtbevolkt gebied (hoge vraag) heeft vaak ook een groot absoluut tekort, ook al is dat slechts een klein deel van de vraag. Met andere woorden, een tekort van 10.000 hectare in de Noordvleugel kan als een minder groot probleem worden gezien als een tekort van 10.000 hectare in Zu id-Limburg. Om een beeld te geven van hoe omvangrijk het tekort is voor de mensen die in een dergelijk gebied wonen, berekenen we het percentage niet-accommodeerde vraag, wederom met uitzondering van het tekort op de vier drukste dagen . Dit is het tekort in relatie tot de omvang van de vraag.
8.2
Tekort aan recreatief groen in 2004 Voor een goed beeld van het effect van de rijksopgave op de situatie in 2025, analyseren we eerst de situatie in 2004. De resultaten, weergegeven in tabel 8.3 en
86
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
figuur 8.3 en 7.4, leiden tot de twee inzichten. Het grootste tekort doet zich voor in de Zuidvleugel en leidt vooral tot een gebrek aan ruimte om te wandelen. Figuur 8.3: Spreiding van het tekort per jaar (m.u.v. de vier drukte dagen) om te wandelen, 2004 (in percentage niet-geaccommodeerde vraag) .
Bron: Alterra (2005), CVTO (2004), CBS (2007) en Stichting Recreatie (2006).
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
87
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
Figuur 8.4: Spreiding van het tekort per jaar (m.u.v. de vier drukte dagen) om te fietsen, 2004 (in percentage niet-geaccommodeerde vraag).
Bron: Alterra (2005), CVTO (2004), CBS (2007) en Stichting Recreatie (2006).
Tekort grootst in Zuidvleugel
De bewoners van de Zuidvleugel, en dan met name de stedelijke gebieden, worden het meest geconfronteerd met de tekorten , zowel voor wandelen als voor fietsen. Het absolute tekort aan recreatief groen om te wandelen is in de Zuidvleugel 30% hoger dan in de Noordvleugel. In Zuid-Limburg is, vergeleken met de Randstad, het tekort verwaarloosbaar.
88
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
In bijna alle bufferzones is een tekort aan recreatiegroen. De drie gebieden waar zich slechts een klein tekort voordoet (meer dan 95% van de vraag naar wandelen en fietsen wordt geaccommodeerd) zijn de twee bufferzones in Limburg en UtrechtHilversum. Verder scoort het oostelijke deel van de bufferzone AmstellandVechtstreek goed voor wandelen.
Vooral tekort aan wandelruimte
Het groentekort is het grootst voor wandelen. De absolute tekorten in de twee Randstadvleugels liggen voor wandelen vier tot vijf keer zo hoog als voor fietsen (tabel 8.3). Dit komt vooral doordat de vraag naar wandelen veel hoger is. Daarom kijken we ook naar de niet-geaccommodeerde vraag. In dat geval liggen de cijfers veel dichter bij elkaar. Het tekort aan groen voor recreatief wandelen is dan (bijna) twee keer zo groot als voor fietsen. Zuid-Limburg beschikt momenteel bijna over voldoende groen om alle fietstochten te accommoderen. Het tekort voor wandelen concentreer t zich, meer dan voor fietsen, vooral in en nabij de steden. Hierdoor zijn er op de ‘wandelkaart’ (figuur 8.3) meer groene gebieden dan op de ‘fietskaart’ (figuur 8.4). Een deel van de verklaring hiervoor is de barrièrewerking van infrastructuur, zoals snel- en spoorwegen. Fietsers kunnen gemakkelijker een omweg maken langs een barrière dan wandelaars.
Tabel 8.3: Tekorten aan recreatiefgroen per jaar (m.u.v. de vier drukte dagen) in drie gebieden, 2004. Regio
Wandelen
Fietsen
Vraag in dagtochten per jaar
Tekort in dagtochten per jaar
Nietgeaccommodeerde vraag
Vraag in dagtochten per jaar
Tekort in dagtochten per jaar
Nietgeaccommodeerde vraag
Noordvleugel
62.453.015
19.252.200
30,8%
27.892.184
3.712.587
13,3%
Zuidvleugel
64.231.502
24.541.054
38,2%
29.430.917
6.760.568
23,0%
Zuid-Limburg
13.417.502
486.613
3,6%
6.406.092
57.194
0,9%
Bron: Stichting Recreatie KIC.
8.3
Tekort aan recreatiegroen in 2025 De situatie voor 2025 berekenen we door het aanpassen van zowel het aanbod als de vraag. De grootste veranderingen doen zich voor in de Randstad. Wat betreft de aanbodzijde: in en om de Randstad liggen de zoekgebieden waar het rijk de Taakstelling MJP wil realiseren. De vraag neemt ook vooral toe in het westen van het land door de groeiende bevolking en de vergrijzing. In Zuid-Limburg daalt de vraag naar wandelen en fietsen door de vergrijzing en bevolkingsafname sneller dan de populariteit van buitenrecreatie stijgt. Daardoor verdwijnt het groentekort bijna geheel (in ieder geval voor fietsen) . Ook in 2025 blijft de Zuidvleugel het gebied met het grootste tekort aan recreatiegroen. Het tekort aan ruimte voor wandelen is er groter dan voor fietsen. Evenals de bufferzones in Zuid-Limburg en Utrecht-Hilversum, hebben AmsterdamHaarlem, het oostelijke deel van Amstelland-Vechtstreek en het zuidelijke deel van Den Haag-Leiden-Zoetermeer niet of nauwelijks tekort aan ruimte om te wandelen. Buiten deze bufferzones bestaat wel een tekort.
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
89
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
Figuur 8.5: Spreiding van het tekort per jaar (m.u.v. de vier drukte dagen) om te wandelen, 2025 nulscenario (in percentage niet-geaccommodeerde vraag).
Bron: Alterra (2005), CVTO (2006), CBS (2007) en Stichting Recreatie (2006).
90
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
Figuur 8.6: Spreiding van het tekort per jaar (m.u.v. de vier drukte dagen) om te fietsen, 2025 nulscenario (in percentage niet-geaccommodeerde vraag).
Bron: Alterra (2005), CVTO (2006), CBS (2007) en Stichting Recreatie (2006).
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
91
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
De tabellen 8.4 en 8.5 tonen de tekorten aan recreatiegroen in 2025 voor de twee scenario’s. In het groeiscenario ligt de vraag 10% hoger, wat leidt tot een groter tekort.
Tabel 8.4: Tekorten aan recreatiegroen per jaar (m.u.v. de vier drukte dagen) in drie gebieden, 2025 (nulscenario). Regio
Wandelen
Fietsen
Vraag in dagtochten per jaar
Tekort in dagtochten per jaar
Nietgeaccommodeerde vraag
Vraag in dagtochten per jaar
Tekort in dagtochten per jaar
Nietgeaccommodeerde vraag
Noordvleugel
68.546.682
15.552.620
22,7%
30.623.083
3.463.060
11,3%
Zuidvleugel
70.692.093
18.071.177
25,6%
32.407.090
6.503.961
20,1%
Zuid-Limburg
11.286.398
191.051
1,7%
5.003
0,1%
5.404.679
Bron: Stichting Recreatie KIC. Tabel 8.5: Tekorten aan recreatiegroen per jaar (m.u.v. de vier drukte dagen) in drie gebieden, 2025 (groeiscenario).
Regio
Wandelen
Fietsen
Vraag in dagtochten per jaar
Tekort in dagtochten per jaar
Nietgeaccommodeerde vraag
Vraag in dagtochten per jaar
Tekort in dagtochten per jaar
Nietgeaccommodeerde vraag
Noordvleugel
75.208.103
18.933.318
25,2%
33.598.974
4.451.136
13,2%
Zuidvleugel
77.658.357
22.993.290
29,6%
35.600.310
8.238.282
23,1%
Zuid-Limburg
12.327.412
312.939
2,5%
5.893.858
17.834
0,3%
Bron: Stichting Recreatie KIC.
8.4
Effect van gepland groen In de vorige paragraaf zagen we dat de aanleg van groen positief uitpakt voor een aantal bufferzones. Deze positieve ontwikkeling is het directe gevolg van de aanleg van omvangrijke groengebieden: Haaglanden en Zoetermeer -Zuidplan (in de bufferzone Den Haag-Leiden-Zoetermeer) en Spaarnwoude en Haarlemmermeer SGP (in Amsterdam-Haarlem). Door de realisatie van Abtswoude kleurt de bufferzone Midden Delfland minder donkerrood. Maar hoe ziet dit eruit voor de afzonderlijke regio’s : Noordvleugel, Zuidvleugel en Zuid-Limburg? Tabel 8.6 toont dat de aanleg van groen in het nulscenario vooral het tekort terugdringt voor wandelen, met een zichtbaar effect in alle regio’s. Zo kan een groter deel van de vraag naar wandelen worden geaccommodeerd . In de Zuidvleugel neemt het percentage niet-geaccommodeerde wandeltochten af van 40 naar 30%. In de Noordvleugel daalt dit percentage van 30 naar 23. Dit zijn aardige scores voor de Randstad: ondanks de toename van de vraag van 10%, groeit het percentage geaccommodeerde vraag. In Zuid-Limburg daalt het percentage nietgeaccommodeerde vraag met ongeveer de helft. Uiteraard zijn de cijfers minder gunstig in het groeiscenario voor 2025. Toch daalt dan ook in alle regio’s, vergeleken met 2004, het percentage niet-geaccommodeerde wandeltochten. Voor fietsen geldt een ander verhaal. In de Noord- en Zuidvleugel neemt het tekort, uitgedrukt in niet-geaccommodeerde vraag, met enkele procenten af (nulsce nario) of blijft gelijk (groeiscenario). Dit komt vooral doordat er minder mensen in een hectare bos kunnen fietsen dan wandelen. De extra recreatieruimte door de groenaanleg is in
92
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
de Randstad vooral nodig voor het opvangen van de toenemende vraag. In Zuid Limburg, waar het tekort aan ruimte om te fietsen al klein w as, verdwijnt het tekort.
Tabel 8.6: De niet-geaccommodeerde vraag per jaar (m.u.v. de vier drukte dagen) in drie situaties. Regio
Wandelen
Fietsen
2004
2025 nul
2025 groei
2004
2025 nul
2025 groei
Noordvleugel
30,8%
22,7%
25,2%
13,3%
11,3%
13,2%
Zuidvleugel
38,2%
25,6%
29,6%
23,0%
20,1%
23,1%
3,6%
1,7%
2,5%
0,9%
0,1%
0,3%
Zuid-Limburg
Bron: Stichting Recreatie KIC.
8.5
Resterende groenopgave Het rijk streeft naar de realisatie van 16.000 hectare recreatiegroen rond de grote steden, waarvan 6.700 hectare in bufferzones. Op basis van onze berekeningen blijkt het tekort veel groter te zijn dan de geplande 16.000 hectare, waarbij vooral het tekort in de Randstad problematisch mag worden genoemd. De vraag is hoe het tekort het beste teruggedrongen kan worden. Dit kan door de aanleg van vlakgroen, maar dit is duur omdat hiervoor veel grond moet worden aangekocht te gen een – mede door speculatie – hoge prijs. Ook vragen stedelingen niet alleen naar vlakgroen. We schetsen globaal voor vier oplossingen wat de bijdrage is aan het wegwerken van tekorten. Hierbij transformeren we een gemiddeld ontsloten agrarisch gebied tot een hoog ontsloten agrarisch gebied; regiopark (een combinatie van hoog ontsloten agrarisch gebied en stadspark), bos of intensief recreatiegebied. In de uitgangssituatie – een gemiddeld ontsloten agrarisch gebied – is de opvangcapaciteit 0,1 wandelaars en 0,5 fietsers per hectare per dag (figuur 8.7). De schetsen in figuur 8.7 tot en met 8.11 baseren we op de door De Vries en Hoogerwerf (2004) genoemde opvangcapaciteiten.
Figuur 8.7: Schets van de m ogelijke inrichting van een gemiddeld ontsloten agrarisch gebied.
Bron: Stichting Recreatie KIC.
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
93
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
8.5.1
Hoog ontsloten agrarisch gebied De meeste veenweidegebieden in de diverse bufferzones in West -Nederland zijn nu slecht toegankelijk. Dit kan verbeteren door het aanleggen van bruggetjes over waterlopen zodat bestaande paden worden verbonden en door het ontwikkelen van nieuwe paden. Dit is – van de vier geschetste oplossingen – de enige oplossing waarbij de agrarische functie zo goed als geheel behouden blijft. Door het vergroten van het aantal paden wordt het voor stedelingen aantrekkelijker om een tocht te maken. De opvangcapaciteit van het hoog ontsloten agrarisch gebied voor wandelen en fietsen ligt respectievelijk 6 en 3,2 keer hoger dan voo r gemiddeld ontsloten agrarisch gebied (op 0,6 en 1,8). Recreanten kunnen na de transformatie uit meer paden en routes kiezen. Bos et al. (2008) laten zien dat bij de aanleg van boerenwandelpaden de maatschappelijke baten de kosten kunnen overstijgen.
Figuur 8.8: Schets van de m ogelijke inrichting van een hoog ontsloten agrarisch gebied.
Bron: Stichting Recreatie KIC.
8.5.2
Regiopark Regioparken zijn gevarieerde gebieden, bestaande uit parkachtige gebieden, bos , natuurgebieden en hoog ontsloten agrarisch gebied. Een deel van de bufferzones, en in ieder geval de zones die tegen de stad aan liggen, kunnen verder worden getransformeerd tot regiopark. Reeds nu benutten stedelingen het groen om de stad als uitloopgebied. Zij trekken veelal te voet of per fiets het groengebied in. De provincie Zuid-Holland gebruikt de term ‘regioparken’ al als verwijzing naar de drie rijksbufferzones binnen de provinciegrenzen (Provincie Zuid-Holland 2006). Met de aanleg van regioparken realiseert men niet alleen gebieden met een hogere opvangcapaciteit (8 wandelaars en 2 fietsers), maar tevens een gebied dat aansluit bij de wensen van de potentiële gebruikers. De delen van de regioparken die tegen de stadsrand aanliggen, zullen ook ruimte bieden aan recreanten die op zoek zijn naar speel- en ligweides om te spelen, zonnen of picknicken (figuur 8.9).
94
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
Figuur 8.9: Schets van de m ogelijke inrichting van een regiopark.
Bron: Stichting Recreatie KIC.
8.5.3
Bos De aanleg van bossen is een beproefde methode voor het creëren van nieuwe recreatieruimte. Het Purmerbos, Diemerbos en Noorderpark zijn recente voorbeelden. Op één hectare bos kunnen per dag 9 wa ndelaars en 3 fietsers terecht (figuur 8.10).
Figuur 8.10: Schets van de m ogelijke inrichting van een bos.
Bron: Stichting Recreatie KIC.
Het nadeel van bosaanleg is dat er grond voor moet worden aangekocht en dat het enige jaren duurt alvorens het de uitstraling heeft van een bos. Ook vindt niet iedereen het wenselijk om de karakteristieke veenweidelandschappen te transformeren tot grootschalige bossen. Bos lijkt dan ook vooral kansrijk in combinatie met andere inrichtingsvormen.
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
95
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
8.5.4
Intensief recreatiegebied Een intensief recreatiegebied dient vooral voor stationaire recreatievormen: zitten, liggen, zonnen, picknicken. Veel recreatiegebieden hebben een waterplas, waardoor ze vooral bij mooi weer bezoekers trekken. Dit in tegenstelling tot de andere drie hiervoor behandelde gebieden. De opvangcapaciteit ligt voor zonners en picknickers rond de 100 recreanten per hectare per dag (De Vries en Hoogerwerf 2004). De meeste bezoekers verblijven die dag op min of meer dezelfde ruimte.
Figuur 8.11: Schets van de m ogelijke inrichting van een intensief recreatiegebied.
Bron: Stichting Recreatie KIC.
Voor wandelen en fietsen ligt de opvangcapaciteit op hetzelfde niveau als voor regioparken: 8 wandelaars en 2 fietsers. Door de aantrekkelijke en verkeersluwe groene omgeving zijn de intensieve recreatiegebieden – althans in theorie – ideale doorgangsgebieden voor wandel- en fietsroutes. Nu beschikken de intensieve recreatiegebieden vaak over weinig doorgaande routes. In de al aangelegde recreatiegebieden kan bij herinrichting een fijnmaziger padenstelsel aangelegd worden. Als de stedelijke recreant om extra intensief ingerichte recreatie gebieden vraagt, dan kan bij de aaleg ervan een fijnmaziger routenetwerk gecreëerd worden (figuur 8.11). Bij het aanleggen van nieuwe recreatiegebieden moe ten de oudere recreatiegebieden in ieder geval niet als blauwdruk worden genomen.
8.6
Consequenties voor beleid De tekortenkaarten laten zien dat de meeste bufferzones – alsmede de zoekgebieden voor de realisatie van RodS-gebieden – op de juiste plaats liggen voor het wegwerken van recreatietekorten. Daar zijn de tekorten het grootst. De enige uitzondering hierop zijn de twee bufferzones in Zuid-Limburg en de bufferzone Utrecht-Hilversum, waar de tekorten zeer beperkt zijn. De berekeningen met BRAM laten zien dat het totale tekort aan recreatiegroen veel groter is dan de 16.000 hectare die in het kader van Recreatie om de Stad wordt gerealiseerd. De vraag naar recreatiegroen zal bovendien toenemen door
96
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
bevolkingsgroei, toenemende populariteit van wandelen en fietsen en voortgaande vergrijzing. Overigens zal het groentekort in de wat verdere toekomst lager uitvallen dan berekend. Er wordt namelijk meer groen gerealiseerd dan we in het model meenamen. Denk daarbij aan de aanleg van natuur met recreatief medegeb ruik en provinciaal groen. En vanaf 2040 zal, volgens de huidige vooruitzichten, de omvang van de bevolking en het aandeel ouderen weer dalen. Aan de conclusie dat met de geplande groenaanleg een groot tekort blijft bestaan doen deze ontwikkelingen niets af. Naast het wegwerken van de tekorten door de aanleg van groengebieden, kan het rijk streven naar een hogere opvangcapaciteit van agrarische gebieden. Hiervoor dienen zich verschillende transformatiemogelijkheden aan: hoog ontsloten agrarisch gebied, regioparken, bossen of intensief ingerichte recreatiegebieden. De opvangcapaciteit van een hoog ontsloten agrarisch gebied is te laag om alle tekorten weg te werken. Een combinatie met de drie andere inrichtingsvormen is noodzakelijk , maar alle tekorten worden hiermee niet weggewerkt. De keuze voor verschillende inrichtingstypen binnen iedere bufferzone leidt tot afwisselende landschappen die voor alle doelgroepen aantrekkelijk zijn.
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
97
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
LITERATUUR Aa, B.J.M. van der en Tuunter. E. (2007) ‚Op zoek naar quality tim e in de prestatiemaatschappij‛ Vrijetijdstudies 25(4): 39-53. Amsterdam, H. van (2006) ‚Ontwikkeling in rijksbufferzones‛ Achtergronddocument bij Monitor Nota Ruimte, www.mnp.nl/images/16_rijksbufferzones_tcm60 -30651.pdf. Bakas, A. (2005) Megatrends in Nederland Schiedam: Scriptum. Berg, B.J. van den (1973) Capaciteitsnormen voor openluchtrecreatiegebieden Wageningen. Bervaes, J.C.A.M., Kuindersma, W. en Onderstal, J. (2001) Rijksbufferzones: Verleden, heden en toekomst Wageningen: Alterra. Boer, T.A. (2007) Literatuuronderzoek naar gebruik en beleving van natuur van niet -westerse allochtonen in Nederland ten behoeve van Nationale Parken Wageningen: Alterra. Boer, T.A. de en Raffe J.K. (2003) Nieuwe recreatievormen in bos, natuur en landschap Wageningen: Alterra. Borgstein, M. (2002) ‚Rust, groen en ruimte: Stedeling wil ongestoord kunnen recreëren in landelijk gebied‛ Agora 18 (2): 13-15. Bos, E., Gaaff, A., Reinhard, S. en Rijk, P. (2008) Maatschappelijke kosten-batenanalyse van wandelen op boerenland: Met indicatieve cases ‘het land van Wijk en Wouden’ en ‘de Hoeksche Waard’ Den Haag: Landbouw Economisch Instituut. CPB (2001) De ruimtevraag tot 2030 CPB (2004a) Vier vergezichten op Nederland: Productie, arbeid en sectorstructuur in vier scenario's. CBS (2007) http://statline.cbs.nl/ CPB, MNP en RPB (2006) Welvaart en leefomgeving: Een scenariostudie voor Nederland in 2040. CVTO (2007) ContinuVrijeTijdsOnderzoek 2006-2007 Amsterdam: NBTC-NIPO Research. Derks, W.M., Hensgens, J.C.G. en Nieuweboer, J.M.M.J. ( 2003) Bevolking Limburg 20042035 Maastricht: E’til. DLG (2006) Herinrichting Noorderpark: Gelegen in de gemeenten Breukelen, De Bilt, Maarssen en Utrecht Utrecht: Dienst Landelijk Gebied. Duinwaterbedrijf Zuid-Holland (2007) Werken aan Meijendel Nieuwsbrief nummer 2. Gemeente Amsterdam (2005) Gebruik recreatiegebieden rond Amsterdam Amsterdam: Dienst Onderzoek en Statistiek. Gemeente Rotterdam (1996) Vrijetijdsbesteding van Rotterdammers: Algemene rapportage van de uitkomsten van de Rotterdamse Vrijetijds omnibus 1995 ‘Wonen, leven en uitgaan in Rotterdam’ Rotterdam: Dienst Recreatie Rotterdam. Goossen, M. (2007) Recreatief landschap (projectplan) Wageningen: Alterra.
98
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
Grontmij en Van der Tuuk (2007) Toerisme Laag Holland: Actieprogramma Drachten: Grondmij en Van der Tuuk. GZH (2006) Schappenbreed recreantenonderzoek recreatieschap Rottemeren Schiedam: Groenservice Zuid-Holland. Hessing-Couvret, E. (2002) Het WIN-model™: Een segmentatie van de Nederlandse bevolking Amsterdam: NIPO. Hoorn, A. van, Hornis, W. en Wagt, M. van der (2006) ‚Dutch Delta Games: Pleidooi voor de Olympische Spelen in de Randstad,‛ in: Ruimte in Debat Den Haag: Ruimtelijk Planbureau, pp. 2-8. Jókövi, E.M. en Schöne, M.B. (1998) Wensen voor recreatie: Inventarisatie van recreatieve wensen en gedrag in Nederland met behulp van recreatiebeelden Wageningen: Staring Centrum. KNMI (2008) http://www.knmi.nl/. Kroon, H.J.J. en Kuhlman, J.W. (2004) Veranderende ruimteclaims voor natuurtypen: Consequenties van demografische en culturele scenario's in beleidsvarianten Wageningen/Den Haag: Alterra en LEI. Leisure Management (2007) ‚Nationaal Saunaonderzoek 2007: Saunabezoekers veeleisender‛ Leisure Management 10(54): 40-43. Maat, K. en Vries, P. de (2002) Groen, wonen en mobiliteit Delft: OTB. MacBike (2008) http://www.macbike.nl/ Ministerie van LNV (1984) Behoefteraming op het gebied van openluchtrecreatie: Herziening 1984 Den Haag: Directie Openluchtrecreatie. Ministerie van LNV en VROM (1984) Structuurschema openluchtrecreatie (Deel d, regeringsbeslissing) Den Haag. Ministerie van LNV, VROM, V&W en OCW (2006) Agenda voor een vitaal platteland: Meerjarenprogramma 2007-2013 Den Haag: Ando bv. Ministerie van VROM (2006) Nota Ruimte Den Haag. MNP (2006) Nederland Later: Tweede duurzaamheidverkenning, deel Fysieke leefomgeving Nederland Bilthoven: Milieu- en Natuurplanbureau. MNP (2007a) Natuurbalans 2007 Bilthoven: Milieu- en Natuurplanbureau. MNP (2007b) Belevingswaardenmonitor Nota Ruimte 2006: Nulmeting landschap en groen in en om de stad Bilthoven: Milieu- en Natuurplanbureau. Nordic walkingnet (2008) http://www.nordicwalkingnet.nl. Novioconsult (2007) Verkenning opgaven rijksbufferzones Nijmegen: Novioconsult van Spaendonck. NRIT (2005) Trendrapportage toerisme, recreatie en vrije tijd 2004 -2005Breda: Nederlands Research Instituut voor Recreatie en Toerisme.
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
99
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
PCCC (2007) Het IPCC-rapport en de betekenis voor Nederland Platform Communication on Climate Change. Projectteam rijksbufferzones (2007) Eindrapportage rijksbufferzones: VROM/LNV project rijksbufferzones Den Haag: Ministerie van VROM en LNV. Provincie Zuid-Holland (2006) Groendeel: Beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006-2010 Den Haag: Provincie Zuid-Holland RekreaVakkrant (2007) ‚Trends in recreatie en toerisme‛ 10(1): 1 -2. RPB (2003) De ruimtelijke effecten van ICT Rotterdam: NAI uitgevers. RPB (2005a) Het gedeelde land van de Randstad: Ontwikkeli ng en toekomst van het Groene Hart Rotterdam: NAI uitgevers. RPB (2005b) Waar de landbouw verdwijnt. Het Nederlandse cultuurland in beweging Rotterdam: NAI uitgevers. RPB (2006) Krimp en ruimte: Bevolkingsafname, ruimtelijke gevolgen en beleid Rotterdam: NAI uitgevers. RPB en CBS (2006) Regionale bevolkings- en allochtonenprognoses 2005-2025 Rotterdam: NAI uitgevers. RPB en CBS (2007) De regionale huishoudprognose 2005-2025 Rotterdam: NAI uitgevers. RPB en MNP (2006) Monitor Nota Ruimte: De opgave in beeld Rotterdam: NAI uitgevers. Rijpma, S.G. Leijs, A.L.C. en Meiburg, H. (1998) Vraag naar openluchtrecreatie in de stadsregio Rotterdam: nu en in 2020 Rotterdam: Centrum voor Onderzoek en Statistiek. SCP (2003) Tijdverschijnselen: Impressies van de vrije tijd Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau. SCP (2004) In het zicht van de toekomst Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau. SCP (2005) De sociale staat van Nederland 2005 Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau. SCP (2006) Op weg in de vrije tijd: Context, kenm erken en dynamiek van vrijetijdsmobiliteit Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau. SCP (2007) De sociale staat van Nederland 2007 Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau. Sportvisserij Nederland (2007) Jaarverslag 2006 Bilthoven. Stichting Recreatie KIC (1998) Allochtonen en recreatie Den Haag: Stichting Recreatie KIC. Stichting Recreatie KIC (2003) Recreatie op leeftijd: Literatuuronderzoek naar het recreatiepatroon van ouderen Den Haag: Stichting Recreatie KIC. Stichting Recreatie KIC (2006a) Weet hebben van recreatie in Zuid-Holland: Deelonderzoek 1 Den Haag: Stichting Recreatie KIC. Stichting Recreatie KIC (2006b) Recreatie in de MKBA: Verantwoording van de berekening van de volgnummers over recreatie in ‘Kentallen Waardering Natuur, Water, Bodem en Landschap, hulpmiddel bij MKBA’s Den Haag: Stichting Recreatie KIC.
100
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
Stichting Recreatie KIC (2008a) Modelmatig berekende tekorten aan recreatief groen: Gevolgen voor het recreatiegedrag Den Haag: nog niet gepubliceerd. Stichting Recreatie KIC (2008b) De paden op, de lanen in: Recreatief paardrijden in het buitengebied Den Haag: Stichting Recreatie KIC. Stichting Recreatie KIC (2008c) De gevolgen van klimaatverandering voor recreatie en toerisme: Kansen voor de recreatiesector Den Haag: Stichting Recreatie KIC. Stichting Recreatie KIC en Alterra (2005) Ruimte voor sport in Nederland tot 2020: Cijfers en kansen Arnhem: NOC*NSF. TNS Nipo (2005) Marktbeschrijving Podiumkunsten 2004: Onderzoek onder de Nederlandse bevolking Amsterdam. Vandertuuk (2002) Recreatieonderzoek Rottemeren 2002 Culemborg: Vandertuuk BV. Vries, S. de en Hoogerwerf, M. (2004) AVANAR: een ruimtelijk model voor het berekenen van vraag-aanbodverhoudingen voor recreatieve activiteiten Wageningen: Alterra. Vries, S. de (2007) Kwalitatieve match vraag en aanbod recreatie (projectplan) Wageningen: Alterra. Wandelplatform (2008a) ‚Boerenlandpaden lopen goed door‛ www.boerenlandpad.nl Wandelplatform (2008b) http://www.utrechttevoet.nl/ ZKA Consultants and Planners (2006) Paardensportonderzoek 2006: Profiel, gedrag en behoeften Nederlandse paardensporters Ermelo: KNHS.
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
101
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
BIJLAGE 1: GEMEENTEN MET STEDELIJKHEIDSGRAAD 1 EN 2 Gemeente
Categorie
Gemeente
Categorie
Amsterdam
1
Maastricht
2
Delft
1
Middelburg
2
's-Gravenhage
1
Nieuwegein
2
Groningen
1
Nijmegen
2
Haarlem
1
Oegstgeest
2
Leiden
1
Papendrecht
2
Leidschendam-Voorburg
1
Purmerend
2
Rijswijk
1
Ridderkerk
2
Rotterdam
1
Rijnsburg
2
Schiedam
1
Sliedrecht
2
Utrecht
1
Spijkenisse
2
Vlaardingen
1
Tilburg
2
Alkmaar
2
Veenendaal
2
Almere
2
Velsen
2
Alphen aan den Rijn
2
Vlissingen
2
Amersfoort
2
Voorschoten
2
Amstelveen
2
Weesp
2
Apeldoorn
2
Zaanstad
2
Arnhem
2
Zoetermeer
2
Bergen op Zoom
2
Zwijndrecht
2
Beverwijk
2
Zwolle
2
Breda
2
Brunssum
2
Bussum
2
Capelle aan den IJssel
2
Deventer
2
Diemen
2
Dordrecht
2
Eindhoven
2
Enschede
2
Gorinchem
2
Gouda
2
Heemskerk
2
Heerlen
2
Den Helder
2
Hellevoetsluis
2
Hengelo (O.)
2
's-Hertogenbosch
2
Hilversum
2
Hoorn
2
Huizen
2
IJsselstein
2
Katwijk
2
Krimpen aan den IJssel
2
Leeuwarden
2
Leiderdorp
2
Maassluis
2
102
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
BIJLAGE 2: INDELING VRIJETIJDSCATEGORIEËN CVTO Buitenrecreatie Recreëren aan water Wandelen voor plezier Fietsen voor plezier Toertochtjes met de auto Toertochtjes met de motor Tocht met rondvaartboot Naar de volkstuin Waterrecreatie Kanoën Roeien Surfen Varen met motorboot of jacht Vissen Zeilen Zwemmen in binnenbad Zwemmen in buitenbad Zelf sporten Atletiek Badminton Basketbal Denksport (bridge, schaken, dammen, etc.) Fitness, aerobic, steps, spinning, etc. Golf Gymnastiek of turnen Handbal Hockey Honkbal of softbal Joggen, hardlopen of trimmen Korfbal Mountainbiken Paardensport Schaatsen Skaten of skeeleren Skiën, langlaufen of snowboarden Squash Tennis Vecht- of verdedigingssport Voetbal Volleybal Wandelsport Wielrennen Aquajoggen Biljarten, snooker, poolen Darten Duiken Jeu de boules Tafeltennis Waterpolo Schietsport of handboog Wedstrijd bezoeken Betaald voetbalwedstrijd ere- en eerste divisie) Amateur voetbalwedstrijd Professionele wedstrijd andere sport Amateurwedstrijd andere sport
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Wellness Schoonheids- en Beauty behandeling Kuurbaden Sauna bezoek Yoga, Tai Chi, Meditatie e.d. Zonnebank Attractie Attractiepark of pretpark Ballonvaart ondernomen Dierentuin, vogelpark, zeeaquarium, etc. Kermis Rommelmarkt, vlooienmarkt of zwarte markt Speeltuin Sier- of heemtuin Kinderboerderij Boerderij (agro-toerisme) Evenement Beurs, tentoonstelling of show Cultureel evenement of festival Jaarmarkt, braderie of corso Kerstm arkt Muziek evenement of festival Funshoppen Factory Outlet Center (bijv. Batavia stad) Gewinkeld in binnenstad Markt bezocht Meubelboulevard, woonmall bezocht Tuincentrum Winkelen voor plezier in stadsdeel- of wijkcentrum Cultuur Ballet of dansvoorstelling bezocht Bezoek aan oudheidkundige of archeologische objecten (opgravingen, grafheuvels, hunebedden) Bioscoop of filmhuis bezocht Cabaretvoorstelling bezocht Concert (pop, jazz, blues of rock) bezocht Galerie of atelier bezocht Klassiek concert, opera of operette bezocht Monument of bezienswaardigheid bezocht (zoals kastelen, kerken, dorpen of stadsdelen) Museum bezocht Musical bezocht Toneelvoorstelling bezocht Uitgaan Bar of café bezoek Bowlen of Kegelen Casino, speelhal e.d. Dance- of houseparty Discobezoek Op terras zitten Uit eten in restaurant of eetcafé Uit eten (fastfood of snackbar)
103
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
Overig Bespelen van muziekinstrument Fotografie, film, video (niet vakantie) Jeugdvereniging, clubhuis, padvinderij Maatschappelijke vereniging (bijv. actiegroep, buurtvereniging of zorg) Natuur of m ilieu activiteiten of vereniging Onderwijs of schoolvereniging Politieke partij of vereniging
104
Religieuze of kerkelijke vereniging Sportvereniging (bijv. kantinedienst of vergadering) Talen Tekenen, schilderen, beeldhouwen, sieraden m aken, weven, etc. Wijnproeven, kookcursus, e.d. Zang, toneel, dans, (jazz) ballet
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
BIJLAGE 3: VRIJETIJDSACTIVITEITEN VAN STEDELINGEN Vrijetijdsactiviteit
Percentage
Wandelen voor plezier
10,2
Gewinkeld in binnenstad
7,3
Elders winkelen voor plezier
4,9
Uit eten in restaurant of eetcafé
4,7
Fietsen voor plezier
4,6
Fitness, aerobic, steps of spinning
3,7
Markt bezocht
3,1
Bar of café bezoek
2,8
Toertochtjes met de auto
2,7
Zwemmen in binnenbad
2,6
Tuincentrum
2,6
Recreëren aan het water
2,1
Op terras zitten
2,0
Speeltuin
1,8
Denksport (bridge, schaken, dammen)
1,8
Wandelsport
1,7
Onderwijs- of schoolvereniging
1,7
Voetbal
1,7
Bioscoop of filmhuis bezocht
1,6
Rommel-, vlooien- of zwarte markt
1,5
Fotografie, film, video
1,4
Uit eten (fastfood of snackbar)
1,4
Kinderboerderij
1,3
Bespelen van muziekinstrument
1,3
Religieuze of kerkelijke vereniging
1,2
Joggen, hardlopen of trimmen
1,1
Tekenen, schilderen, beeldhouwen, sieraden maken, weven, etc.
1,0
Meubelboulevard, woonmall bezocht
1,0
Zang, toneel, dans, (jazz)ballet
1,0
Amateur voetbalwedstrijd
0,8
Sportvereniging (bijv. kantinedienst of vergadering)
0,8
Tennis
0,7
Dierentuin, vogelpark of zeeaquarium etc.
0,7
Maatschappelijke vereniging (bijv. actiegroep \buurtvereniging\zorg)
0,7
Zonnebank
0,7
Jaarmarkt, braderie of corso
0,7
Muziek evenement of festival
0,7
Beurs, tentoonstelling, show
0,7
Naar de volkstuin
0,6
Museum bezocht
0,6
Gymnastiek of turnen
0,6
Zwemmen in buitenbad
0,6
Jeugdvereniging, clubhuis, padvinderij
0,5
Amateurwedstrijd andere sport
0,5
Attractiepark of pretpark
0,5
Skaten of skeeleren
0,5
Cultureel evenement of festival
0,5
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
105
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
Sauna bezoek
0,5
Schoonheids- en Beauty behandeling
0,5
Kermis
0,5
Bowlen of Kegelen
0,4
Discobezoek
0,4
Paardensport
0,4
Vecht- of verdedigingssport
0,4
Vissen
0,4
Betaald voetbalwedstrijd (o.a. ere - en eerste divisie)
0,4
Monument, bezienswaardigheid bezocht (zoals kastelen, kerken, dorpen of stadsdelen)
0,3
Toertochtjes met de motor
0,3
Yoga, Tai Chi, Meditatie e.d.
0,3
Concert (pop, jazz, blues, rock) bezocht
0,3
Kerstmarkt
0,3
Badminton
0,3
Wielrennen
0,3
Varen met motorboot of jacht
0,2
Toneelvoorstelling bezocht
0,2
Casino of speelhal e.d.
0,2
Volleybal
0,2
Factory Outlet Center (bijv. Batavia stad)
0,2
Klassiek concert, opera, operette bezocht
0,2
Musical bezocht
0,2
Mountainbiken
0,2
Golf
0,2
Atletiek
0,2
Hockey
0,2
Squash
0,2
Basketbal
0,2
Korfbal
0,2
Sier- of heemtuin
0,2
Cabaretvoorstelling bezocht
0,2
Talen
0,2
Schaatsen
0,1
Politieke partij of vereniging
0,1
Natuur, milieu activiteiten of vereniging
0,1
Aquajoggen
0,1
Dance- of houseparty
0,1
Wijnproeven, kookcursus, e.d.
0,1
Darten
0,1
Professionele wedstrijd andere sport
0,1
Galerie of atelier bezocht
0,1
Tafeltennis
0,1
Zeilen
0,1
Boerderij (agro-toerisme)
0,1
Biljarten, snooker, of poolen
0,1
Ballet of dansvoorstelling bezocht
0,1
Tocht met rondvaartboot
0,1
Handbal
0,1
Honkbal of softbal
0,1
106
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
Schietsport of handboog
0,1
Roeien
0,1
Jeu de boules
0,1
Kanoën
0,1
Bezoek aan oudheidkundige, archeologische objec ten (opgravingen, grafheuvels, hunnebedden)
0,1
Surfen
0,1
Kuurbaden
0,1
Skiën, langlaufen of snowboarden
0,1
Duiken
0,1
Waterpolo
0,1
Ballonvaart ondernomen
0,0
Totaal
100,0
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
107
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
BIJLAGE 4: GEÏNTERVIEWDE PARTIJEN Algemeen
Staatsbosbeheer Regio West ANWB, Koninklijke Nederlandse Toeristenbond, Regio Zuid
Amsterdam-Purmerend
Recreatieschap ’t Twiske, Staatsbosbeheer, Regio west
Amsterdam-Haarlem
Gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude
Amstelland-Vechtstreek
Recreatieschap Groengebied Amstelland Gemeente Amsterdam, Dienst Ruimtelijke Ordening, Planteam Openbare Ruimte
Den Haag-Leiden-Zoetermeer
Duinwaterbedrijf Zuid-Holland, Meijendel Recreatiegebied Vlietland Stadsgewest Haaglanden
Midden-Delfland
Recreatieschap Midden-Delfland, Groenservice Zuid-Holland Agrarische natuurvereniging Vockestaert, Werkgroep Educatie en recreatie
Oost IJsselmonde
Natuur- en Recreatieschap IJsselmonde, Groenservice Zuid-Holland
Utrecht-Hilversum
Recreatie Midden-Nederland, Stichtse Groenlanden
Sittard/Geleen-Heerlen
Vereniging Natuurmonumenten
Maastricht-Sittard/Geleen
108
Landschapspark de Graven
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
Toekomstige recreatievraag in rijksbufferzones
BIJLAGE 5: AANDACHTSPUNTEN BIJ DE INTERVIEWS Intro
De bufferzone Op welke wijze is de organisatie betrokken bij de inrichting van de bufferzone?
De huidige recreatievraag
Wat doen de recreanten? Kunt u globaal beschrijven wie deze recreanten zijn? Leeftijd, herkomst uit de stad, etniciteit, e.d. Hoe omvangrijk is de vraag? Hoe vaak is het te druk? Hoe kan de druk worden opgelost? Aan welke voorzieningen is vooral een tekort? Voor de huidige gebruikers? Voor de mensen die momenteel niet naar de bufferzone komen, zoals wellicht allochtonen, vermaakzoekers, jongeren? Wat is de uitstraling / sfeer van de bufferzone en in hoeverre sluit dit aan bij de wensen?
Het recente verleden
Laatste tien jaar: welke recreatievormen zijn sterk toegenomen? Hoe is hierop ingespeeld? Aanleg wandel- en fietspaden of recreatiegebieden? Welke andere voorzieningen zijn gerealiseerd? Welke voorzieningen worden niet of nauwelijks gebruikt?
De toekomst
Welke verwachtingen zijn er over de ontwikkeling van de recreatievraag in de komende tien jaar? Verwacht u ook de komst van andere doelgroepen? Effect van vergrijzing? Vraag van allochtonen? Hoe spelen de verschillende partijen in op de veranderende vraag vanuit de maatschappij? Heeft u in beeld waar de behoeften van de stedelijke bevolking liggen? Heeft u eventueel een exemplaar van dit onderzoek? Moet er iets veranderen aan de inrichting van het gebied, b.v. meer bos, natte natuur, agrarisch landschap, recreatiegebied met waterplas? Heeft u ook ideeën over hoe de paden moeten worden aangelegd? Welke partijen gaan hiermee aan de slag? Welke inspanning verwacht u in dit kader van het rijk? Kortom: hoe ziet de bufferzone er over 25 jaar idealiter uit ?
Overige informatie
Beschikt u over onderzoeksgegevens ten aanzien van het recreatieve gebruik of de recreatievraag vanuit de stedelijke bevolking naar deze bufferzone? Welke andere lokale of regionale organisaties spelen een rol bij de toeristisch recreatieve inrichting van deze bufferzone?
Stichting Recreatie, Kennis - en Innovatiecentrum
109