Toekomstbestendig bouwen
Jaarverslag 2011 3000 vc 2750 vc
2445 VC
Muren van turf en leem
2500 vc 1750 vc 1500vc 1250 vc 1000 vc 750 vc 500 vc 250 vc 0 250 500 750 1000 1250 1500 1750 2000 2250 2500 2750 3000
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid
2010
gevelbekleding van windgeleiders
3500 vC
Toekomstbestendig bouwen
3250 vC
3000 vC
2750 vC
2500 vC
2250 vC
2000 vC
1750 vC
1500 vC
1250 vC
1000 vC
750 vC
500 vC
250 vC
0
250
500
750
1000
1250
1500
1750
2000
2250
2500
2750
3000
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid
3250
3500
Jaarverslag 2011
Inhoudsopgave 3500 vC
Jaarverslag 2011
3000 vC
2500 vC
2000 vC
1500 vC
Algemeen 7 Voorwoord van het bestuur 9 Organisatie 11 Kerncijfers 2007-2011 14 Fondsactiviteiten in 2011 17 Overige (externe) ontwikkelingen 25 Uitvoering van de regeling 31 Communicatie naar deelnemers, pensioengerechtigden en werkgevers 33 Inspraak en klachten 35 Fondsreserves en dekkingsgraad 39 Toereikendheid 41 Premie en toeslagverlening 45 Beheersing van de risico’s 51 Beleggingsbeleid 59 Beleggingsresultaten 63 Wijziging van statuten en reglementen 67 Rapportage van de Raad van Toezicht 68 Oordeel van het verantwoordingsorgaan 69
1000 vC
Jaarrekening 2011 500 vC
0
500
1000
Geconsolideerde balans per 31 december 2011 Geconsolideerde staat van baten en lasten over 2011 Geconsolideerd kasstroomoverzicht 2011 Grondslagen voor waardering en resultaatbepaling Toelichting op de geconsolideerde balans per 31 december 2011 Toelichting op de geconsolideerde staat van baten en lasten over 2011 Enkelvoudige balans per 31 december 2011 Enkelvoudige staat van baten en lasten over 2011 Toelichting op de enkelvoudige balans per 31 december 2011 Toelichting op de enkelvoudige staat van baten en lasten over 2011
74 75 76 77 82 97 102 103 104 106
Overige gegevens Statutaire bestemming van het saldo van baten en lasten Controleverklaring van de onafhankelijke accountant Actuariële verklaring
110 111 112
1500
Bijlagen 2000
Bijlage 1: Bestuursleden 116 Bijlage 2: Bestuurlijke commissies 119 Bijlage 3: Begrippen en afkortingen 120 Colofon 122
2500
3000
3500
5
FossIelen van 251 miljoen tot 199,6 miljoen jaar geleden Winterswijkse Steengroeve. Hier komen afzettingen uit het Muschelkalk (228-245 miljoen jaar oud) aan de oppervlakte. Er kunnen onder andere schelpafdrukken, ichnofossielen, en gefossiliseerde voetsporen worden gevonden.
Aardlagen Winterswijkse Steengroeve Op een diepte van 800-1000 meter vind je zoutpakketten uit het Perm, specifiek uit de Zechsteintijd (290-245 miljoen jaar geleden). Onder de zoutpakketten bevinden zich gesteenten uit een ouder tijdperk: het Carboon (362-290 miljoen jaar geleden). Bovenop het Perm liggen tot soms wel 600 meter dikke Bontzandsteenpakketten. Daarboven bevinden zich afzettingen uit het latere Trias, de zogenaamde Muschelkalk. Het gaat hier om grijskleurige kleiige kalksteen die veel fossielen bevat.
3250 vC
2750 vC
2250 vC
1750 vC
1250 vC
750 vC
250 vC
250
750
1250
1750
2250
2750
3250
6
Algemeen 3500 vC
Het fonds
3000 vC
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid (bpfBOUW) is opgericht door de organisaties van werkgevers en werknemers in de bouwnijverheid. Vertegenwoordigers van deze organisaties vormen samen het bestuur van het fonds.
2500 vC
2000 vC
1500 vC
Het fonds heeft een sterke ambitie. Het stelt alles in het werk om werknemers en gepensioneerden in de bouwnijverheid een solide pensioen te bieden. Tegen een betaalbare premie. En welvaartsvast.
Bouwnijverheid De bouwnijverheid bestaat voor bpfBOUW uit de volgende sectoren: • Bouwbedrijf • Timmerindustrie • Afbouw • Natuursteenbedrijf
Sinds 2006 is de hoogte van het pensioen afhankelijk van het gemiddeld verdiende loon. Daarnaast bepaalt het fonds elk jaar of er toeslag wordt verleend.
1000 vC
Solidariteit 500 vC
De pensioenregeling van bpfBOUW is gebaseerd op een aantal solidariteitsbeginselen. Het premiepercentage voor de middelloonregeling is daar een goed voorbeeld van. Dit is namelijk voor iedere deelnemer even hoog. Het fonds maakt geen onderscheid tussen de omvang van een onderneming of het geslacht, de leeftijd of de gezondheid van de werknemer.
0
Keuzevrijheid 500
1000
Alle deelnemers van het fonds bouwen op gelijke wijze hun pensioenaanspraken op. Zij hebben echter zelf in enige mate invloed op hoe ze deze aanspraken laten uitbetalen. En wanneer ze dat laten doen. Zo kunnen ze bijvoorbeeld het ouderdomspensioen en het nabestaandenpensioen uitruilen. Ze kunnen het pensioen eerder of later dan hun 65e laten ingaan. En ze kunnen het pensioen in hoogte laten variëren.
1500
2000
2500
3000
3500
7
3250 vC
3450 v.Chr. Een hunebed of dolmen is een megalithische (Grieks: mega = groot, lithos = steen) steenkamer uit de prehistorie die bestaat uit staande draagstenen, overdekt door platte dekstenen. De hunebedden in Nederland zijn gebouwd in de nieuwe steentijd, het Neolithicum, van 3450 tot circa 3250 v.Chr., maar ze zijn gebruikt tot circa 2850 v.Chr.
Aantal huidige hunebedden in Nederland (per provincie)
2 GRONINGEN
2750 vC
52 DRENTHE 2250 vC
1750 vC
1250 vC
750 vC
250 vC
250
750
1250
1750
2250
2750
3250
8
Voorwoord van het bestuur Toekomstbestendig bouwen
3500 vC
3000 vC
2500 vC
2000 vC
1500 vC
1000 vC
500 vC
Het sparen voor het pensioen strekt zich uit over een periode van tientallen jaren. In die periode kan er veel veranderen. Al geruime tijd wordt de discussie over het Nederlandse pensioenstelsel beheerst door de vraag hoe de toekomstbestendigheid van het stelsel is te borgen. We leven gemiddeld langer, de werkende beroepsbevolking slinkt en de financiële markten blijven onvoorspelbaar. Deze ontwikkelingen hebben gevolgen voor onze pensioenfondsen. Ze raken namelijk de dekkingsgraad, een indicator van in hoeverre een pensioenfonds op een bepaald moment aan zijn verplichtingen kan voldoen. In Nederland, in Europa en ook elders in de wereld wordt al geruime tijd gesproken over hoe pensioenstelsels voldoende toekomstbestendig gemaakt kunnen worden. In Nederland is in het verslagjaar een belangrijke stap gezet met het centraal afgesloten pensioenakkoord. Veel moet echter nog decentraal worden ingevuld, ook voor bpfBOUW. De spelregels van de wetgever en toezichthouders zijn nog in ontwikkeling. Toekomstbestendig, duurzaam bouwen is in de bouwsector belangrijk, maar ons pensioenfonds heeft ook een doelstelling: we willen de gewekte pensioenverwachtingen waarmaken. Maar het waarmaken van die verwachtingen over een lange periode is niet eenvoudig. Dat vraagt om eerlijke communicatie over de onzekerheden die hiermee gepaard gaan. In het nieuwe pensioenakkoord is daarom rekening gehouden met onzekerheden van veranderende levensverwachtingen en ontwikkelingen in de financiële marken.
0
Geen verlaging van de pensioenen 500
1000
1500
2000
2500
3000
3500
De dekkingsgraad van bpfBOUW was eind december 2011 100,4 procent. Begin 2012 werd duidelijk dat dit voldoende was: het fonds hoeft in 2013 de (opgebouwde) pensioenen niet te verlagen. Op 19 januari 2012 kwam bpfBOUW via een persbericht met het nieuws naar buiten. We hebben dit besluit genomen naar aanleiding van de evaluatie van het herstelplan. Hieruit bleek dat de dekkingsgraad van het fonds zich nog net boven het kritische herstelpad bevindt. Om toch voorbereid te zijn op het eventueel verlagen van de pensioenen in de toekomst, hebben we in 2011 het kortingsbeleid vastgesteld, inclusief een draaiboek om tot een kortingsbesluit te komen.
Geen toeslag, premie blijft gelijk Er werden stevige beslissingen genomen in 2011. We hebben moeten besluiten de (opgebouwde) pensioenen per 1 januari 2012 niet te verhogen. Daar was aan het einde van het verslagjaar niet genoeg financiële ruimte voor. Begin 2011 kon bpfBOUW ook geen toeslag verlenen. Het fonds probeert om de opgelopen achterstand in de vijf volgende jaren te repareren. Of dit lukt, hangt af van het herstel van de financiële ruimte. Een tweede beslissing van bpfBOUW had betrekking op de hoogte van de premie voor de middelloonregeling. Deze blijft in 2012 gelijk aan de premie van 2011. Voor beide besluiten hebben we ons gebaseerd op de
financiële positie van het fonds eind 2011, zoals die in november 2011 werd geschat conform het fondsbeleid.
Schommelingen in rente zorgden wederom voor fluctuerende dekkingsgraad Sinds april 2010 is de rente historisch laag. Een daling van de rente leidt tot een stijging van de pensioenverplichtingen van het fonds. Dat heeft een negatief effect op de dekkingsgraad. In 2011 zorgde de lage rente net als in 2010 voor lage dekkingsgraden. BpfBOUW had een redelijke start van het jaar met een dekkingsgraad van 110,2 procent eind januari 2011. Ondanks de dalende rente en de toegenomen levensverwachting bleef de dekkingsgraad dankzij het positieve beleggingsrendement het eerste halfjaar constant. Maar door de staatsschuldencrisis begon vanaf juli de dekkingsgraad te dalen. Eind september bereikte de dekkingsgraad zelfs een dieptepunt van 96,4 procent. BpfBOUW sloot het jaar af met een dekkingsgraad van iets meer dan 100 procent.
Staatsschuldencrisis kreeg zijn weerslag Naast de lage rente was de staatsschuldencrisis in 2011 een belangrijke oorzaak van de financiële problemen bij de pensioenfondsen. De financiële crisis heeft er voor gezorgd dat veel Europese landen hoge overheidstekorten hebben opgebouwd. Daardoor ontstond in Griekenland eind 2009 de staatsschuldencrisis. Vervolgens kwamen ook Portugal, Ierland, Italië, Spanje en zelfs de Verenigde Staten in de problemen. Dit zorgde ervoor dat de financiële markten erg onrustig waren. Het effect van de staatsschuldencrisis kreeg vanaf juli 2011 zijn uitwerking op de dekkingsgraad van bpfBOUW. Die begon vanaf dat moment te dalen.
Op naar een nieuw pensioenstelsel Eind september 2011 is door werkgeversorganisaties, vakbonden en het kabinet een nieuw pensioenakkoord gesloten. Een belang rijk besluit uit het akkoord is de verhoging van de AOW-leeftijd. Aanvankelijk ging deze per 1 januari 2020 naar 66 jaar. VVD, CDA, D66, GroenLinks en de ChristenUnie hebben, na de val van het kabinet Rutte, echter besloten de verhoging te versnellen. Daardoor wordt de AOW-leeftijd al in 2013 met een maand verhoogd. In de jaren daarna wordt de AOW-leeftijd in stappen verder verhoogd zodat uiterlijk in 2019 de pensioengerechtigde leeftijd van 66 jaar wordt bereikt. De pensioenfondsen zijn niet betrokken geweest bij de totstand koming van het pensioenakkoord, maar ze worden er wel door geraakt. De pensioenleeftijd voor de aanvullende pensioenen wordt namelijk ook gekoppeld aan de levensverwachting. Bovendien worden er hoge eisen gesteld aan het nieuwe pensioenstelsel voor aanvullende pensioenen. Het moet een betaalbaar, robuust stelsel worden dat zelf schokken op de financiële markten kan opvangen. De exacte invulling van het akkoord wordt voor een groot deel
9
bepaald door cao-partijen in de bouwnijverheid. Lees meer over het pensioenakkoord op pagina 25.
Solidariteit blijft het uitgangspunt We hebben ons best gedaan in 2011 een stevige fundering te bouwen zodat het fonds voorbereid is op de toekomst. 2012 belooft immers een minstens zo enerverend jaar te worden. De druk op de pensioensector zal blijven. Vooral als pensioenfondsen daadwerkelijk de pensioenen moeten verlagen. De vragen die steeds crucialer worden zijn: wat gebeurt er met ons geld? En: hoe worden de beschikbare middelen verdeeld? De discussie over solidariteit tussen generaties wordt zo steeds belangrijker. BpfBOUW hecht hier veel belang aan. De deelnemers van bpfBOUW betalen dezelfde premie, ongeacht geslacht, leeftijd of de kans op arbeidsongeschiktheid. Bovendien worden alle risico’s met elkaar gedeeld, ook de financiële risico’s. We delen de overschotten als het goed gaat en de tekorten bij economische neergang.
Vooruitkijken We doen er alles aan om ook in een nieuw pensioenstelsel de belangen van al onze belanghebbenden op een evenwichtige wijze te behartigen. Bij toekomstbestendig bouwen behoort immers een goed draagvlak. In 2012 vinden daarom onderzoeken plaats waarmee de bouwstenen gevonden kunnen worden voor een robuust, toekomstbestendig pensioenfonds. Daarnaast is herstel van de financiële positie van het fonds noodzakelijk. Eind 2013 loopt het herstelplan namelijk af en moet het fonds uit het dekkingstekort zijn. Om dat doel te behalen, moeten de financiële markten zich in 2012 voldoende herstellen. BpfBOUW bekijkt begin 2013 opnieuw hoe het fonds er financieel voorstaat. Als blijkt dat de positie van het fonds niet sterk genoeg is, moet het fonds in februari 2013 overwegen of korten van de pensioenen alsnog noodzakelijk is. Natuurlijk hopen we dat het zover niet komt. In de tussentijd probeert het fonds zo duidelijk en begrijpelijk mogelijk te communiceren naar zijn belanghebbenden over de financiële positie van bpfBOUW. In dit jaarverslag leest u hoe het fonds het afgelopen jaar heeft gepresteerd, hoe het bestuur is omgegaan met de tegenslagen die het in 2011 te verwerken kreeg, welke beleidsoverwegingen het bestuur heeft gemaakt en welke besluiten het bestuur heeft genomen.
Amsterdam, 24 mei 2012 Het bestuur van bpfBOUW
10
Organisatie BpfBOUW heeft een aantal organen: • het bestuur; • de deelnemersraad; • de Raad van Toezicht; • het verantwoordingsorgaan; • de beleggingsadviescommissie; • het bestuursbureau. Het fonds heeft de volgende taken uitbesteed: • de administratie; • het vermogensbeheer.
Bestuur Het bestuur van bpfBOUW bestaat uit veertien leden: zeven van werkgeverszijde en zeven van werknemerszijde. De organisaties die het bedrijfstakpensioenfonds hebben opgericht, hebben de leden voorgedragen. De leden zijn benoemd door het bestuur. Samenstelling van het bestuur ultimo 2011 Werkgeversbestuursleden Ing. H. de Pagter (Bouwend Nederland, de vereniging van bouw- en infrabedrijven), voorzitter Drs. L.C.A. Scheepens, fungerend secretaris (Bouwend Nederland, de vereniging van bouw- en infrabedrijven) Ing. G.J.P. Bot (Bouwend Nederland, de vereniging van bouw- en infrabedrijven) Mr. J.M. Douma, (Nederlandse Bond van Timmerfabrikanten) Ing. H. Klein Poelhuis (Bouwend Nederland, de vereniging van bouw- en infrabedrijven) G.F.M.B. Raessens MBA (Bouwend Nederland, de vereniging van bouw- en infrabedrijven) Mr. drs. F.Th.M. Rohof CPL (FOSAG-NOA) Werknemersbestuursleden Mr. J.W.M. Kerstens, fungerend voorzitter (FNV Bouw) Ing. L. Elzinga, secretaris (FNV Bouw) W.J. van Houwelingen (FNV Bouw) G. Lokhorst (CNV Vakmensen) C. van der Veer (FNV Bouw) Drs. M.B. van Veldhuizen (FNV Bouw) A.A. van Wijngaarden (CNV Vakmensen)
Deelnemersraad De deelnemersraad heeft twaalf leden. De leden van de deelnemersraad vertegenwoordigen op evenredige wijze de actieve deelnemers en de gepensioneerden in de bouwnijverheid. De deelnemersraad adviseert het bestuur gevraagd en ongevraagd over aangelegenheden die het fonds aangaan. De deelnemersraad moet in ieder geval in de gelegenheid worden gesteld advies uit te brengen over de volgende voorgenomen besluiten: • het nemen van maatregelen van algemene strekking; • de wijziging van statuten en reglementen; • de vaststelling van het jaarverslag en de jaarrekening, de actuariële en bedrijfstechnische nota (abtn) en het langetermijnherstelplan; • de vermindering van verworven pensioenaanspraken en rechten bij art 134 PW; • de vaststelling en wijziging van het toeslagbeleid; • de gehele of gedeeltelijke overdracht of overname van verplichtingen van het fonds; • de liquidatie van het fonds; • het sluiten en beëindigen van uitvoeringsovereenkomsten; • het terugstorten van premie of het geven van premiekorting. Het bestuur moet het advies aan de deelnemersraad op een zodanig tijdstip vragen dat het nog van wezenlijke invloed kan zijn op de besluitvorming door het bestuur. In het verslagjaar is de deelnemersraad viermaal bijeengekomen: op 15 februari 2011, 9 mei 2011, 5 oktober 2011 en 1 november 2011. Samenstelling van de deelnemersraad ultimo 2011 Leden deelnemersraad namens gepensioneerden W. Stoeltie, voorzitter (FNV Bouw) P.G. Kuiper, plaatsvervangend voorzitter (FNV Bouw) C. de Jong (CNV Vakmensen) M.H. Meijers (FNV Bouw) W. Oorburg (FNV Bouw) J.A. van Wijk (FNV Bouw) Leden deelnemersraad namens actieve deelnemers T.J.M. Meulemans, secretaris (CNV Vakmensen) H.L.Th.A.C. van Ekert (FNV Bouw) D.H. Jansen (FNV Bouw) J. van der Niet (CNV Vakmensen) T. Oude Hesselink (FNV Bouw) F.A.M. Sterks (FNV Bouw)
11
Raad van Toezicht De Raad van Toezicht heeft de verantwoordelijkheid toezicht te houden op het bestuur. De raad ziet toe op de besluitvormingsprocessen van het bestuur en de wijze waarop het bestuur goed bestuur waarborgt. De Raad van Toezicht adviseert het bestuur daarom desgevraagd of uit eigen beweging over de beoordeling van: • de beleids- en bestuursprocessen; • de checks & balances binnen het fonds; • de wijze waarop het fonds wordt aangestuurd; • de wijze waarop het bestuur omgaat met risico’s, in het bijzonder die op de langere termijn.
Werknemersleden H.L.Th.A.C. van Ekert, plaatsvervangend voorzitter (FNV Bouw) J.M. Camue (CNV Vakmensen) D.H. Jansen (FNV Bouw) F.A.M. Sterks (FNV Bouw) Leden namens gepensioneerden T.J.M. Meulemans (CNV Vakmensen) P.G. Kuiper (FNV Bouw) W. Stoeltie (FNV Bouw) J.A. van Wijk (FNV Bouw)
Beleggingsadviescommissie Samenstelling van de Raad van Toezicht ultimo 2011 G. Goris, voorzitter H.M. Geukers H.J.P. Penders
Verantwoordingsorgaan Het verantwoordingsorgaan heeft de bevoegdheid een oordeel te geven over het handelen van het bestuur. Het verantwoordingsorgaan doet dit aan de hand van het jaarverslag, de jaarrekening en andere informatie. Het oordeel wordt elk jaar in het jaarverslag opgenomen, samen met de reactie van het bestuur erop. Het verantwoordingsorgaan adviseert het bestuur verder desgevraagd of uit eigen beweging over: • de vaststelling en wijziging van de vergoedingsregeling voor bestuursleden; • de vorm, inrichting en samenstelling van het interne toezicht; • de wijziging van zijn eigen beleid; • de wijziging van het reglement van de klachtencommissie; • de vaststelling en wijziging van het communicatie- en voorlichtingsbeleid van bpfBOUW.
Samenstelling beleggingsadviescommissie ultimo 2011 Prof. dr. R.G.C. van den Brink, voorzitter Dr. F.J. Ballendux Drs. R. Buck Drs. L.K. Dijkstra
Bestuursbureau Het bestuursbureau bestaat uit onafhankelijke deskundige functionarissen die het bestuur en de bestuurlijke commissies ondersteunen. Samenstelling bestuursbureau ultimo 2011 Drs. D. van As RA, directeur J.B. Keizer MiF Mr. ing. R.G. Schrage CPL K.P.A. Zijlstra - De Graaf, office manager
De leden van het verantwoordingsorgaan vertegenwoordigen de werkgevers, werknemers en gepensioneerden in de bouwnijverheid.
Administratie
Samenstelling van het verantwoordingsorgaan ultimo 2011
Dr. A.W.I.M. van der Wurff, directievoorzitter Cordares M.J. Weerman, directeur Cordares Pensioenen bv R. van Ewijk, directeur Cordares Pensioenen bv
Werkgeversleden C.A.J. Bastiaansen, voorzitter (Bouwend Nederland, de vereniging van bouw- en infrabedrijven) J. Ariës (Algemene Bond van Natuursteenbedrijven) A. Boot (Bouwend Nederland, de vereniging van bouw- en infrabedrijven) A.F.J. de Vries (Ondernemersvereniging Bestratingsbedrijven Nederland)
12
De beleggingsadviescommissie adviseert het bestuur over de jaarlijkse beleggingsplannen van de vermogensbeheerders van het fonds. Ook adviseert de commissie het bestuur over het in de toekomst gewenste beleggingsbeleid.
De administratie van het fonds is opgedragen aan Cordares. Eind 2011 waren voor de pensioenadministratie verantwoordelijk:
Vermogensbeheer Het vermogensbeheer van het fonds is, met uitzondering van het vermogen in vastgoed, opgedragen aan APG Investment Services nv. Eind 2011 waren voor het vermogensbeheer de navolgende directieleden verantwoordelijk: A.N. van den Berg, statutair directeur APG Investment Services nv Mr. drs. R.W. Wuijster, statutair directeur APG Investment Services nv
Vastgoed Het beheer van het vermogen in vastgoed is opgedragen aan Bouwinvest Real Estate Investment Management bv. Bouwinvest Real Estate Investment Management bv (hierna: Bouwinvest) is voor honderd procent een dochteronderneming van bpfBOUW. Eind 2011 was voor het beheer van het vermogen in vastgoed verantwoordelijk: D.J. van Hal RBA, statutair directeur
Adviseurs Het bestuur laat zich bijstaan door externe adviseurs. Zij adviseren het bestuur op actuarieel, juridisch en fiscaal gebied. Adviserend actuaris R.M. Schoutsen AAG, Cordares Certificerend actuaris Aon Hewitt Accountant Ernst & Young Accountants LLP
13
Kerncijfers 2007-2011 (Bedragen in miljoenen euro’s)
2011
2010 2009 2008 2007
Deelnemers (in aantallen) 175.782
185.550
198.281
210.398
- Arbeidsongeschikten
- Deelnemers
20.943
23.334
25.446
27.192
29.697
Gewezen deelnemers
384.835
389.312
389.713
399.103
463.070
Pensioengerechtigden
224.898
217.433
213.293
209.296
205.691
Totaal
806.458
815.629
826.733
845.989
912.122
13.527
13.840
14.508
15.041
15.167
21,9
20,9
18,9
14,9
16,9
- Bouwnijverheid
0,00
0,00
0,15
0,00
0,00
- Timmerindustrie
0,00
0,00
0,05
0,00
0,00
nvt
Nvt
nvt
nvt
nvt
0,00
0,00
0,05
0,00
0,00
Werkgevers (in aantallen)
213.664
Premiepercentages Ouderdomspensioen Arbeidsongeschiktheidspensioen
- Afbouw - Natuursteenbedrijf Aanvullingsregeling 55+1 - Bouwbedrijf
2,0
2,0
2,1
2,2
2,2
- UTA-Bouw
1,2
1,3
1,6
1,5
1,5
- UTA-Bouw-Excedent
0,5
0,8
0,9
1,0
1,0 10,8
Aanvullingsregeling 55-2 - Bouwbedrijf
10,3
9,8
10,8
12,8
- UTA-Bouw
3,0
3,0
3,9
5,9
3,9
- Timmerindustrie
2,7
2,2
2,6
2,7
2,4
- Afbouw
9,2
8,9
9,2
8,8
8,3
- Natuursteenbedrijf
7,8
7,7
8,5
9,0
8,5
Toeslagverlening per 1 januari (in procenten) Ouderdomspensioen - Deelnemers
0,00
1,45
0,72
2,52
1,74
- Pensioengerechtigden en gewezen deelnemers
0,00
1,45
0,00
2,52
1,74 1,76
Arbeidsongeschiktheidspensioen
14
- Bouwnijverheid
1,51
2,26
0,00
2,51
- Timmerindustrie
0,00
1,50
0,00
2,93
1,41
- Afbouw
0,50
3,53
0,00
2,01
1,76
- Natuursteenbedrijf
1,00
1,40
0,00
3,02
2,19
1
Aanvullingsregeling voor deelnemers die op 1 januari 2005 55 jaar of ouder waren.
2
Aanvullingsregeling voor deelnemers die op 1 januari 2005 jonger waren dan 55 jaar.
Kop Onderkop
2011
Dekkingsgraad (in procenten)
100,4
Tekst
2010 2009 2008 2007 106,2
108,4
102,2
0000
Belegd Verzekeringstechnisch vermogen risico
140,7 0000
000
00
Vastgoed
5.531
5.211
5.101
5.808
5.863
Aandelen Vet
9.716
000 10.070
8.327
5.890
00 8.759
15.955
12.945 00
1.585
1.137
Vastrentende Vet waarden Overige beleggingen
./.
Totaal Totaal belegd vermogen
12.183 ./. 00 11.876 11.307 816
611
00000
540 00000
32.787
29.363
26.427
24.185
26.469
30.436
23.279
20.324
19.744
15.378
349
358
377
364
426
1.514
3.259
3.361
3.271
2.985
32.299
26.896
24.062
23.379
18.789
Pensioenverplichtingen Ouderdomspensioen/nabestaandenpensioen Arbeidsongeschiktheidspensioen Vroegpensioen en aanvullingsregelingen Totaal pensioenverplichtingen Kop Tekst Beleggingsopbrengsten
2011 2.836
Verzekeringstechnisch risico
2010
0000 2.548
2.057
./. 2.184
000
0000 1.109 00
Rendementen (in procenten) Vastrentende Vet waarden
4,8
000 7,2
Aandelen Vet
./. ./. 6,0
0018,9
00
1,3
31,4 ./. 00 ./. 39,7
11,2
4,6
1,7
Vastgoed
4,9
3,3
./. 10,5
./.
4,7
Overige Totaal beleggingen
4,5
0000012,6
10,6
./.
22,3
Totaalrendement3
9,7
10,0
8,3
./.
13,7
840,4
817,0
767,5
624,2
703,2
0,0
0,0
5,5
0,0
./. 0,1
366,7
381,3
447,7
531,9
463,5
1.207,1
1.198,3
1.220,7
1.156,1
1.166,6
753,8
659,4
636,6
678,2
546,4
32,2
32,8
32,6
33,2
32,8
396,1
417,5
412,3
407,1
382,2
1.182,1
1.109,7
1.081,5
1.118,5
961,4
9,2 00000
12,8 5,2
Premies Ouderdomspensioen/vroegpensioen Arbeidsongeschiktheidspensioen Aanvullingsregelingen Totaal premies
Pensioenen Ouderdomspensioen Arbeidsongeschiktheidspensioen Vroegpensioen Totaal pensioenen
3
Met ingang van 2009 is het totaalrendement berekend inclusief de resultaten op derivaten. De totaalrendementen exclusief de resultaten op derivaten bedragen voor 2009 11,0 procent, voor 2010 10,6 procent en voor 2011 1,6 procent. Tot en met 2008 zijn de totaalrendementen berekend exclusief de resultaten op derivaten.
15
2300-1600 v.Chr. Uit de Vroege Bronstijd zijn sporen van huizen en gegraven perceelgrenzen bekend. Uit latere periode opgevulde sloten die om terpen hebben gelegen. Deze overgang rond de tiende eeuw hangt samen met de stijgende waterspiegel waardoor de bewoners hun huizen op terpjes gingen bouwen.
Terpen in Nederland
3250 vC
2750 vC
2250 vC
1750 vC
Friesland Dongeradeel Ferwerderadeel Franekeradeel Harlingen Leeuwarden Littenseradeel Menaldumadeel Súdwest-Fryslân Terschelling
Noord-Holland Marken Schagen Flevoland Schokland
Groningen Appingedam Delfzijl De Marne Eemsmond Loppersum Ten Boer Winsum Zuidhorn
1250 vC
750 vC
250 vC
250
750
1250
1750
2250
2750
3250
16
Fondsactiviteiten in 2011
3000
3500
110%
105%
100%
1
de c-1
1 t-1
v11 no
ok
-1 1
95%
p11
2500
115%
se
2000
Maatregel van De Nederlandsche Bank Na het dieptepunt in september klom vanaf oktober de dekkingsgraad weer langzaam omhoog. De dekkingsgraad steeg eind december ongeveer een procentpunt ten opzichte van november. Deze stijging werd deels veroorzaakt door een maatregel van De Nederlandsche Bank (DNB). Op 6 januari 2012 berichtte DNB een correctie te hebben toegepast op de rentetermijnstructuur ultimo 2011. DNB besloot deze te baseren op de gemiddelde rentetermijnstructuur van oktober tot en met december 2011. De uitzonderlijke omstandigheden op de financiële markten maakten dit besluit noodzakelijk. Het doel van de maatregel was de onzekerheid over pensioenen te verkleinen.
120%
au g
1500
De ontwikkeling van de dekkingsgraad in 2011
11
1000
Figuur 1
l-1 1
500
Schommelende rente zorgde wederom voor problemen Vanaf het tweede kwartaal stegen de pensioenverplichtingen. Deze stijging werd veroorzaakt door een daling van de rente. De pensioenverplichtingen moeten namelijk worden gewaardeerd op basis van die rente. Deze zogeheten rekenrente wordt dagelijks vastgesteld op basis van de ontwikkelingen in de markt. Als de rente daalt, moet het fonds meer geld reserveren voor (toekomstige) uitbetalingen. Dat heeft een negatief effect op de dekkingsgraad. Dat de dekkingsgraad tot en met juni toch redelijk constant bleef, was te danken aan de positieve beleggingsresultaten van het fonds in die periode.
ju
0
1
500 vC
Financiële positie van het fonds in relatie tot het herstelplan BpfBOUW werkt vanaf begin 2009 met een herstelplan. Als gevolg van de lage dekkingsgraad is het fonds hiertoe verplicht. In het herstelplan spreekt het fonds de verwachting uit om zijn beschikbaar vermogen binnen de gestelde termijnen weer naar de wettelijk vereiste niveaus te tillen. Binnen vijf jaar, gerekend vanaf het moment dat het herstelplan van kracht was, moet de
n-
1000 vC
BpfBOUW had geen slechte start van het jaar. Tot en met het tweede kwartaal bleef de dekkingsgraad redelijk constant, maar vanaf juli ging het bergafwaarts. Vanaf toen werden de gevolgen van de staatsschuldencrisis zichtbaar in de waarde van de beleggingsportefeuille van bpfBOUW. Samen met de dalende rente en een negatief beleggingsresultaat in het derde kwartaal zorgde dat ervoor dat bpfBOUW vanaf eind augustus in een situatie van dekkingstekort geraakte. Dat betekent dat de dekkingsgraad onder de minimale grens van 104,1 procent lag. Eind september bereikte de dekkingsgraad zelfs een dieptepunt van 96,4 procent. BpfBOUW sloot het jaar af met een dekkingsgraad van 100,4 procent.
ei -1
Financiële ontwikkelingen
ju
1500 vC
In 2011 hadden de Nederlandse pensioenfondsen te maken met de gevolgen van de staatsschuldencrisis. In de beleggingsportefeuille van veel pensioenfondsen wordt namelijk een deel van de pensioenverplichtingen afgedekt met staatsobligaties. PIIGSstaatsobligaties vormen echter niet langer een goede afdekking van de pensioenverplichtingen. De staatsschuldencrisis kreeg vanaf juli een negatieve impact op de financiële positie van bpfBOUW. Vanaf toen begon de dekkingsgraad te dalen.
r-1 1
2000 vC
m
2500 vC
De staatsschuldencrisis Als gevolg van de financiële crisis liepen de overheidstekorten in een aantal Europese landen hoog op. Griekenland kwam het eerst in de problemen. Het land bleek een veel groter begrotingstekort en hogere staatsschuld te hebben dan eerder bekend werd gemaakt. Ondanks de stevige bezuinigingsmaatregelen daalde het vertrouwen in Griekenland op de financiële markten. Staatsobligaties werden voor beleggers een onzekere investering. Ook de kredietwaardigheid van Portugal, Ierland, Italië en Spanje (PIIGS-landen) werd steeds twijfelachtiger. De andere eurolanden en het IMF boden financiële steun aan de probleemlanden om de eurozone terug in evenwicht te brengen.
ap
3000 vC
De pensioenfondsen hebben amper de kans gekregen om te herstellen van de financiële crisis van 2007 of een nieuwe crisis diende zich aan: de staatsschuldencrisis. De hoge overheidstekorten in Europese landen als Griekenland zorgden in 2011 voor veel onrust op de financiële markten. Dit had zijn weerslag op de pensioenfondsen, zo ook op bpfBOUW. Daar bovenop zorgden de dalende rente en de toegenomen levensverwachting net als in 2010 voor een lage dekkingsgraad. Op al deze ontwikkelingen had bpfBOUW weinig invloed. Het fonds had echter wel de gevolgen te verwerken. De grote vraag die bij iedereen speelde was: moet bpfBOUW in de nabije toekomst de pensioenen verlagen? Gelukkig bleek dat het herstel van de dekkingsgraad van bpfBOUW aan het eind van het jaar nog net volgens plan verliep. BpfBOUW hoeft daarom in 2013 de pensioenen (nog) niet te verlagen.
de c-1 0 ja n11 fe b11 m rt11
3500 vC
1-1-20081-2-20081-3-20081-4-20081-5-20081-6-20081-7-20081-8-20081-9-2008 1-1-2009 1-10-20081-11-2008 1-12-2008
Dekkingsgraad
Minimaal vereiste dekkingsgraad Vereiste dekkingsgraad
17
dekkingsgraad op het minimaal vereiste niveau (104,1 procent) zitten en binnen vijftien jaar op het vereiste niveau (117,2 procent). Eind 2010 lag de dekkingsgraad met 106,2 procent iets achter op het herstelplan. In 2011 is de situatie aanzienlijk verslechterd door met name de lage rentestand. De dekkingsgraad was eind 2011 100,4 procent. Daarmee ligt het verloop van de dekkingsgraad van bpfBOUW achter op het verwachte herstel zoals dat is beschreven in het herstelplan. Het herstelplan schrijft voor dat de verwachte dekkingsgraad eind 2011 110,5 procent zou moeten bedragen. Kritische herstelpad De dekkingsgraad bevindt zich eind 2011 wel boven het kritische herstelpad. Het kritische herstelpad geeft de minimaal gewenste ontwikkeling van de dekkingsgraad aan. Het fonds moet dit pad volgen om de minimaal vereiste dekkingsgraad te bereiken binnen de wettelijk gestelde termijn. Elk jaar wordt het herstelplan geëvalueerd. Uit deze evaluatie blijkt of de dekkingsgraad het kritische herstelpad volgt. Zolang het fonds zich boven het kritische herstelpad bevindt, hoeft het fonds geen aanvullende herstelmaatregelen te treffen.
Kortingsbeleid Op grond van de financiële positie van het fonds eind 2011, hoeft bpfBOUW in 2013 de pensioenen niet te verlagen. Het verlagen van de pensioenen is de laatste maatregel die een pensioenfonds kan inzetten om de financiële positie te verbeteren. Net als de andere pensioenfondsen heeft bpfBOUW de laatste jaren te maken met een sterk fluctuerende dekkingsgraad wat de toekomst onzeker maakt. Daarom heeft het bestuur in februari 2011 een kortingsbeleid vastgesteld. In het kortingsbeleid staat welke stappen bpfBOUW neemt als herstel van het fonds niet mogelijk is zonder aanvullende kortingsmaatregelen. Voorwaarden Als de dekkingsgraad onder het kritische herstelpad ligt, moet het bestuur maatregelen nemen. Het bestuur gaat dan in gesprek met cao-partijen. Samen wordt eerst gekeken of er andere maatregelen (dan het verlagen van de pensioenen) mogelijk zijn om de vereiste dekkingsgraad op tijd te bereiken. BpfBOUW moet de pensioenen verlagen als: • het fonds zich aan het eind van het jaar onder het kritische herstelpad bevindt; én • na een wachttijd van één jaar de dekkingsgraad niet voldoende hersteld is; én • alle overige (herstel)maatregelen zijn toegepast.
Figuur 2 D e ontwikkeling van het beschikbaar vermogen van het fonds ten opzichte van de pensioenverplichtingen (in miljarden euro’s)
33,0 32,0 31,0 30,0 29,0 28,0 27,0 26,0 25,0 24,0 23,0
Beschikbaar vermogen
18
Pensioenverplichtingen
1 c-1 de
-1 1 no v
1 t-1 ok
1 p1 se
g11 au
1 ju l-1
n11 ju
1 -1 ei m
1 ap r-1
11 rtm
11 bfe
ja
n1
1
22,0
Uniforme, procentuele korting BpfBOUW gebruikt in beginsel een uniforme, procentuele korting. Dit betekent dat alle opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten van alle (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden met hetzelfde percentage verlaagd worden. Bij het nemen van een besluit houdt het bestuur rekening met de belangen van alle (gewezen) deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, pensioengerechtigden en werkgevers. Hierbij onderzoekt bpfBOUW welke gevolgen het verlagen van de pensioenen heeft voor de verschillende groepen.
adempauze van één jaar te bieden waarin de kostendekkende premie niet berekend hoeft te worden. Dit betekent dat voor het jaar 2012 een pensioenpremie vastgesteld kan worden die niet bijdraagt aan het herstel van het pensioenfonds.
Is herstel mogelijk? Als bpfBOUW in de toekomst de pensioenen moet verlagen, probeert het fonds dit achteraf te herstellen. Dit kan alleen als de financiële positie van het fonds het toelaat. BpfBOUW is niet wettelijk verplicht de verlaging van de pensioenen te herstellen.
Het bestuur heeft besloten gebruik te maken van deze ‘adempauze’. Het fonds heeft daarvoor toestemming gekregen van DNB.
DNB stelt daarbij de volgende voorwaarden: • Het fonds heeft in 2011 geen gebruik gemaakt van de ‘adempauze’. • Het fonds verlaagt in 2012 de pensioenen niet. • Het fonds zorgt volgend jaar voor een financieel sluitende opzet.
Themaonderzoeken In 2011 zijn er drie themaonderzoeken uitgevoerd door DNB. Deze staan hieronder toegelicht.
Oprichting bestuursbureau Na een zorgvuldig voorbereidingstraject is per 1 september 2011 het bestuur gestart met een eigen bestuursbureau. In het bestuurs bureau ondersteunen onafhankelijke deskundige functionarissen het bestuur, de bestuurlijke commissies en de organen van het fonds. De aangestelde directeur fungeert als sparringpartner voor het bestuur en ondersteunt het bestuur bij de strategische beleidsbesluiten. In 2011 zijn, met hulp van ervaren externe adviseurs, belangrijke stappen gezet in de professionele ondersteuning van het bestuur om te komen tot een onafhankelijk, integraal risicomanagement. Op deze manier kan het fonds onder andere beter tegenwicht bieden aan de uitvoeringsorganisaties. Het bestuursbureau staat het bestuur bij zodat het kan blijven voldoen aan de toegenomen wettelijke eisen van deskundig bestuur. De verdere opbouw van het bestuursbureau vindt volgens plan gefaseerd plaats. In 2012 zullen de prioriteiten liggen bij het aantrekken van een functionaris op het gebied van vermogensbeheer en de versterking van het regievoerend vermogen van het bestuur. Het bestuursbureau is verantwoordelijk voor de voorbereiding van de bestuursvergaderingen en de bestuurscommissies die de diverse beleidsterreinen tot hun aandachtsgebied rekenen. In 2011 is hier een voortvarende start mee gemaakt.
Berekening kostendekkende premie Het fonds is verplicht ieder jaar een kostendekkende premie te berekenen. De jaarlijkse, totale kostendekkende premie is gelijk aan de kosten die gemaakt moeten worden om de pensioenaanspraken die in dat jaar zijn opgebouwd te financieren. Als op een pensioenfonds een kortetermijnherstelplan van toepassing is, dan moet het pensioenfondsbestuur een kosten dekkende premie vaststellen die bijdraagt aan het herstel van het pensioenfonds. DNB heeft in overleg met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid besloten om pensioenfondsen een
Geen premie, wel recht In 2010 is DNB het themaonderzoek ‘geen premie, wel recht’ gestart. Uit het pensioenreglement en het uitvoeringsreglement van bpfBOUW maakte DNB op dat bpfBOUW het bijboeken van pensioenaanspraken afhankelijk stelde van premiebetaling. DNB is van mening dat pensioenaanspraken ook moeten worden bijgeboekt als de premie niet is afgedragen. Kanttekeningen van bpfBOUW Een van de kanttekeningen die bpfBOUW plaatst bij het op voorhand bijboeken van pensioenaanspraken, is dat het fonds op dat moment niet zeker weet of de aanspraken die worden bijgeboekt overeenkomen met de omvang van het dienstverband van de werknemer. In de bedrijfstak is het namelijk niet ongebruikelijk dat (de omvang van) het dienstverband maandelijks verandert. Daarom boekt bpfBOUW pensioenaanspraken alleen bij als er zekerheid bestaat over de omvang van het dienstverband. DNB heeft begrip voor het standpunt van bpfBOUW en kan zich vinden in deze systematiek. BpfBOUW past bijboekbeleid aan BpfBOUW heeft de zienswijze van DNB overgenomen en heeft zijn bijboekbeleid daarop aangepast. Dit betekent dat het fonds pensioenopbouw niet langer afhankelijk stelt van premiebetaling. Het uitgangspunt blijft echter dat pensioenaanspraken enkel worden bijgeboekt als bpfBOUW zekerheid heeft over (de omvang van) het dienstverband. Het komt voor dat bpfBOUW deze zekerheid niet kan verkrijgen. In deze gevallen vraagt bpfBOUW werknemers om bewijsmiddelen aan te leveren waaruit (de omvang van) hun dienstverband blijkt. BpfBOUW dient ook zekerheid te verkrijgen over de (omvang van de) dienstverbanden uit het verleden (vanaf 1 januari 2007) waarbij sprake is van premieachterstanden. Het fonds zal uiteindelijk ook ten aanzien van deze dienstverbanden overgaan tot bijboeking van pensioenaanspraken. Het fonds houdt hier bij de bepaling van de voorziening pensioenverplichtingen al rekening mee.
19
Onderzoek pensioenadministratie BpfBOUW is in het verslagjaar gekozen door DNB om met tien andere pensioenfondsen deel te nemen aan een onderzoek naar de pensioenadministratie (naam onderzoek: Quinto-P). Het onderzoek was gericht op de juiste berekening van het pensioen van een aantal deelnemers van het fonds. Het pensioen van de deelnemers is handmatig berekend op basis van de aanwezige brongegevens en het reglement. De uitkomst is vergeleken met het pensioen dat op het UPO van de deelnemer vermeld staat. Uit het onderzoek is gebleken dat er verbeteringen mogelijk zijn wat betreft de pensioenadministratie. Een deel van de brongegevens om het pensioen te berekenen was namelijk niet beschikbaar. Dit betrof de pensioenzegels die vanaf de oprichting van het pensioenfonds tot 1987 werden aangeleverd aan het fonds voor de opbouw van het pensioen. Dat deze zegels inderdaad zijn ingeleverd en geleid hebben tot het pensioenrecht op het UPO, kan niet worden aangetoond. BpfBOUW overweegt het handmatig berekenen van het pensioen van een aantal deelnemers op basis van brongegevens, op te nemen in zijn controle- en beheersingssysteem. Op deze manier kan de controle op juistheid van de pensioenen van deelnemers en pensioengerechtigden verder worden vergroot. Innovatieve beleggingen DNB heeft in 2011 onderzoek gedaan naar de beheersing van innovatieve beleggingen in de pensioensector. Ook bij bpfBOUW heeft in het verslagjaar een dergelijk onderzoek plaatsgevonden. Het onderzoek was gericht op de beleggingen in private equity, (funds of) hedge funds en infrastructuur. Daarnaast zijn het internationaal indirect onroerend goed en de beleggingen in microkredieten onderzocht. Resultaten onderzoek BpfBOUW heeft de rapportage met bevindingen van het onderzoek begin 2012 ontvangen. Hieruit zijn verbeterpunten geconstateerd in de totstandkoming van het beleid, de selectie van beleggingen en de monitoring in de vorm van rapportages en waarderingen. Het bestuur neemt de de kernbevindingen van DNB serieus en streeft naar verbetering. Het bestuur vindt het namelijk belangrijk om aan alle eisen te voldoen op het gebied van uitbesteding, beleggingsbeleid en een beheerste en integere bedrijfsvoering. Doorvoeren verbeterpunten BpfBOUW zal de verbeterpunten implementeren aan de hand van een door het bestuur ingediend en door DNB goedgekeurd plan van aanpak. Een belangrijke stap in het plan van aanpak is het versterken van de vereiste bestuurlijke kennis van innovatieve beleggingen. Door middel van gerichte opleidingen gaan het bestuur en de commissie vermogensbeheer hieraan werken. Het bestuur laat zich op het gebied van vermogensbeheer ondersteunen door deskundigen in de beleggingsadviescommissie en het bestuursbureau.
20
VolkerWessels sluit zich aan bij bpfBOUW Het bouwconcern VolkerWessels heeft zich in mei 2011 aangesloten bij bpfBOUW. Het bedrijf heeft hiervoor gekozen om zijn werknemers een goed pensioen te kunnen blijven bieden. Voordat het bedrijf zich aansloot bij bpfBOUW, bouwden de werknemers pensioen op bij Stichting Pensioenfonds Koninklijke VolkerWessels Stevin (KVWS). Collectieve waardeoverdracht De opgebouwde rechten van gepensioneerden en de voormalige deelnemers van KVWS zijn overgedragen naar bpfBOUW. Ook de deelnemers van KVWS die werkzaam zijn onder de CAO Bouwnijverheid zijn in 2011 overgegaan naar bpfBOUW. Dit betreft in hoofdzaak UTA-personeel; het bouwplaatspersoneel van de bedrijven van VolkerWessels was al deelnemer van bpfBOUW. De betrokken actieve deelnemers ontvangen een (aangepaste) startbrief van bpfBOUW en bouwen met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2011 pensioen op onder de pensioenregeling van bpfBOUW. De lopende uitkeringen worden met ingang van 1 januari 2012 door bpfBOUW uitbetaald. Wat betekent dit voor bpfBOUW? Met de aansluiting van VolkerWessels is het vermogen van bpfBOUW met ongeveer een miljard euro gegroeid. De waardeoverdracht leidt tot een groter draagvlak voor bpfBOUW, per saldo een daling van de uitvoeringskosten en minder toekomstige individuele waardeoverdrachten binnen de bedrijfstak.
Vrijwillige voortzetting Als de arbeidsovereenkomst van een deelnemer eindigt, heeft die deelnemer de mogelijkheid om de pensioenregelingen van bpfBOUW op vrijwillige basis voort te zetten. Dit noemen we vrijwillige voortzetting. Hier zijn voorwaarden aan verbonden. Door gebruik te maken van vrijwillige voorzetting, voorkomt de deelnemer dat hij een pensioentekort oploopt. Het bestuur heeft dit jaar twee besluiten genomen op het gebied van vrijwillige voortzetting: • De aanvraagtermijn voor het indienen van een verzoek tot vrij willige voortzetting is verruimd van drie naar negen maanden. Dat heeft het bestuur van bpfBOUW besloten naar aanleiding van een wijziging van artikel 54 van de Pensioenwet. Deze verruiming geldt voor deelnemers van wie de verplichte deelneming eindigt op of na 1 januari 2011. Als de verplichte deelneming voor 1 januari 2011 is geëindigd, blijft een aanvraagtermijn van drie maanden gelden. • Met ingang van 15 september 2011 staat bpfBOUW ook vrijwillige voortzetting toe tijdens de periode dat de deelnemer een ziektewetuitkering van het UWV ontvangt. Voorwaarde is dat de verplichte deelname op of na 15 september 2011 moet zijn geëindigd.
Aanlevering arbeidsongeschiktheidsgegevens Bij de invoering van het invaliditeitspensioen in de jaren negentig is ervoor gekozen om de administratie van bpfBOUW te koppelen aan het systeem van het toenmalige SFB UOSV (nu: UWV). Die koppeling hield in dat bpfBOUW, zonder tussenkomst van de deelnemer, kon beschikken over herzieningen betreffende arbeidsongeschiktheid. Hiermee kon (geautomatiseerd) beoordeeld worden of het invaliditeitspensioen moest worden herzien. In 2008 werd bpfBOUW aangesloten op het systeem dat het UWV ook ten aanzien van andere pensioenfondsen hanteert wat betreft arbeidsongeschiktheidsgegevens. De kwaliteit van de door het UWV geleverde arbeidsongeschiktheidsmutaties laat echter te wensen over. Hierdoor kan bpfBOUW de hoogte van en het recht op invaliditeits- en arbeidsongeschiktheidspensioen niet goed bepalen.4 Het bestuur heeft daarom besloten dat deelnemers voortaan zelf de UWV-gegevens betreffende hun arbeidsongeschiktheid moeten aanleveren. Deelnemers dienen van elke UWV-beschikking een afschrift aan bpfBOUW te sturen. Deze beschikkingen worden door bpfBOUW beoordeeld en indien nodig verwerkt tot een herziening van het invaliditeitsof arbeidsongeschiktheidspensioen. Wel wordt jaarlijks een vergelijking uitgevoerd tussen de bestanden van het UWV en de door de deelnemers aangeleverde gegevens.
Wederkerigheid met Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw In 2011 is de wederkerigheidsregeling tussen bpfBOUW en het Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw (BPL) tot stand gekomen. BpfBOUW geeft uitvoering aan deze regeling. De wederkerigheidsregeling geldt alleen voor werknemers die wegens een verplichte overgang van hun werkgever van BPL naar bpfBOUW, hun voorwaardelijke aanvullingsrechten dreigen te verliezen. De weder kerigheidsregeling geldt bovendien alleen voor werknemers die geboren zijn in de periode van 1 januari 1950 tot en met 31 december 1965.
Verlenging tijdelijke vergoeding pensioenpremie bij ontslag voor de sectoren Bouw en UTA In november 2011 hebben cao-partijen in de bouwnijverheid besloten de vergoedingsregeling voor de sectoren Bouw en UTA (voluit: regeling tijdelijke vergoeding pensioenpremie bij ontslag op economische gronden) te verlengen tot 1 januari 2013. Deze regeling heeft betrekking op werknemers in de sectoren Bouw en UTA die in de periode 1 juli 2009 tot 1 januari 2013 worden ontslagen. Als zij aan de voorwaarden voldoen, kunnen zij op grond van deze regeling in aanmerking komen voor vergoeding
4
van de pensioenpremie voor de aanvullingsregelingen 55- en 55+. De maximale duur dat deze vergoeding wordt verstrekt, is drie jaar. De regeling wordt uitgevoerd door de Stichting Aanvullingsfonds voor de Bouwnijverheid.
Verlenging Overbruggingsregeling pensioen bij ontslag voor de sector Afbouw In 2011 hebben cao-partijen in de sector Afbouw besloten de Overbruggingsregeling pensioen bij ontslag te verlengen tot 1 januari 2012. De regeling liep oorspronkelijk tot 1 juli 2011. BpfBOUW voert deze tijdelijke regeling uit ten aanzien van werknemers geboren op of na 1 januari 1950. Dit betekent dat werknemers in de sector Afbouw die in de periode 1 juli 2011 tot 1 januari 2012 zijn ontslagen en aan de voorwaarden voldoen, op grond van deze regeling in aanmerking kunnen komen voor vergoeding van de pensioenpremie voor de aanvullingsregeling 55-. Daarnaast hebben cao-partijen in de sector Afbouw besloten de aanvraagtermijn voor het aanvragen van de vergoeding op grond van de Overbruggingsregeling pensioen bij ontslag te verlengen naar negen maanden.
Aanvulling pensioenopbouw ouderen bij ontslag voor de sector Natuursteenbedrijf blijft voorlopig bestaan Cao-partijen in de sector Natuursteenbedrijf hebben afgesproken dat de regeling Aanvulling pensioenopbouw ouderen bij ontslag blijft bestaan, zolang het daarvoor bestemde budget dit toelaat. Op grond van deze regeling kunnen oudere werknemers in de sector Natuursteenbedrijf die bij ontslag het uitzicht op pensioen uit de aanvullingsregeling verliezen, in aanmerking komen voor een vergoeding. BpfBOUW voert deze tijdelijke regeling uit voor werknemers die zijn geboren op of na 1 januari 1950.
Fiscale regels betreffende bereiken vroegpensioenleeftijd Volgens fiscale wet- en regelgeving mag de ingangsdatum van het vroegpensioen niet worden uitgesteld als na het bereiken van de standaardvroegpensioenleeftijd5 niet in dienstverband gewerkt wordt. BpfBOUW heeft in 2011 maatregelen genomen ten aanzien van het opgebouwde vroegpensioen van (gewezen) deelnemers die geboren zijn voor 1 januari 1950 en voor (gewezen) deelnemers die geboren zijn op of na 1 januari 1950. Deze maatregelen worden hieronder beschreven. Collectieve omzetting vroegpensioen in ouderdomspensioen In 2011 is het tot 1 januari 2006 opgebouwde vroegpensioen voor (gewezen) deelnemers geboren op of na 1 januari 1950
De gegevensaanlevering door het UWV heeft geen gevolgen voor het toekennen van premievrije bijboeking en het korten van vroegpensioenuitkeringen wegens samenloop met een WAO- of WIA-uitkering.
5
60 of 62 jaar, afhankelijk van de sector.
21
omgezet in ouderdomspensioen en partnerpensioen. Dit totale ouderdomspensioen kent een standaardpensioenleeftijd van 65 jaar. De betrokken (gewezen) deelnemers zijn hierover individueel per brief geïnformeerd. Doorwerkverklaringen Voor (gewezen) deelnemers geboren voor 1 januari 1950 geldt dat het opgebouwde vroegpensioen op de standaard vroegpensioenleeftijd moet ingaan als niet in dienstverband gewerkt wordt op die datum. In 2011 zijn zogeheten doorwerkverklaringen verzonden aan (gewezen) deelnemers geboren voor 1 januari 1950. Via deze in te vullen verklaringen kan vastgesteld worden of (gewezen) deelnemers nog werkzaam zijn in dienstverband en of het vroegpensioen al dan niet zou moeten ingaan. Als op een later moment dan de standaardvroegpensioenleeftijd gestopt wordt met werken, dient het vroegpensioen op dat moment in te gaan.
deelnemer. Voorwaarde is dat de werknemer voorafgaand aan de periode van onbetaald verlof deelnemer moet zijn geweest aan de pensioenregeling van bpfBOUW. De Pensioenwet is hier van toepassing op het partnerpensioen zoals dat geldt vanaf 1 januari 2008 gedurende perioden van onbetaald verlof die vallen na 1 januari 2008. In 2011 heeft bpfBOUW deze verplichting reglementair vastgelegd. Het fonds heeft onderzocht of in het verleden al overlijdensgevallen zijn geweest tijdens de periode van onbetaald verlof. Dit bleek niet het geval te zijn. Achteraf kan de partner van een overleden werknemer alsnog aangeven dat de werknemer tijdens onbetaald verlof is overleden en het partnerpensioen niet toegekend is als ware de overleden werknemer actieve deelnemer aan de pensioenregeling van bpfBOUW. In een dergelijk geval wordt dit met terugwerkende kracht hersteld.
Partnertoeslag AOW verdwijnt in 2015 Vervroegen ouderdomspensioen en intentieverklaringen Bij het vervroegen van het ouderdomspensioen tot een leeftijd van 60 jaar of ouder, hoeven een tweetal zaken niet meer getoetst te worden, namelijk: • of de deelnemer stopt met werken voor het deel dat het pensioen ingaat; • of de deelnemer op de pensioendatum niet de intentie heeft na pensionering weer aan het werk te gaan. Dit heeft de staatssecretaris van Financiën op 30 augustus 2011 goedgekeurd. Als gevolg van deze wijzigingen heeft het bestuur besloten geen intentieverklaring meer mee te sturen bij het aanvraagformulier ouderdomspensioen als de deelnemer het ouderdomspensioen laat ingaan op of na de leeftijd van 60 jaar. De intentieverklaring was daarvoor noodzakelijk omdat de deelnemer daarmee moest verklaren dat hij stopte met werken voor het deel dat hij het pensioen vervroegd liet ingaan. BpfBOUW handhaaft de intentieverklaring vooralsnog alleen als de deelnemer het ouderdomspensioen eerder dan 60 jaar laat ingaan. BpfBOUW is voor deze groep deelnemers namelijk verplicht om een dergelijke verklaring op te vragen. BpfBOUW onderzoekt momenteel de mogelijkheden om het vervroegen van het ouderdomspensioen tot een leeftijd eerder dan 60 jaar niet meer toe te staan.
Dekking partnerpensioen tijdens onbetaald verlof Op grond van de Pensioenwet is bpfBOUW verplicht om de dekking van het partnerpensioen gedurende een periode van onbetaald verlof, tot maximaal 18 maanden, in stand te houden. Dit heeft tot gevolg dat bij het overlijden van een werknemer tijdens onbetaald verlof, de overledene als deelnemer wordt beschouwd in plaats van als gewezen
22
Per 1 januari 2015 schaft de overheid de partnertoeslag AOW af. Dat is een toeslag voor AOW’ers met een partner die nog geen 65 jaar is en die weinig of geen eigen inkomsten heeft. Deze maatregel geldt alleen voor AOW’ers die zijn geboren na 1949. Voor de periode dat de jongere partner van de deelnemer nog geen 65 jaar is, ontstaat een AOW-gat. Opvullen AOW-gat BpfBOUW komt met een nieuwe uitkeringsvariant om deze periode makkelijker te overbruggen. BpfBOUW zet dan een deel van het pensioen van de deelnemer apart. Dat deel wordt gebruikt om zijn pensioenuitkering tijdelijk te verhogen in de periode waarin de deelnemer had gerekend op de partnertoeslag AOW. Voor en na deze periode wordt een lager pensioen uitgekeerd. Het bestuur heeft in de vergadering van 3 februari 2011 ingestemd met deze nieuwe uitkeringsvariant van bpfBOUW. Een dergelijke mogelijkheid wordt civiel en fiscaal rechtelijk aangeduid als een ‘in hoogte variërend ouderdomspensioen’ (hoog/laag-constructie). Deze juridische aanduiding zal in het Pensioenreglement Bouwnijverheid worden gebruikt.
Melding als bedoeld in artikel 96 van de Pensioenwet Op basis van artikel 96 van de Pensioenwet is het fonds verplicht de volgende melding te doen. In het verslagjaar is bij het fonds geen sprake geweest van: • het opleggen van dwangsommen en boetes door de toezichthouder; • de instelling van een bewindvoerder als bedoeld in artikel 173 van de Pensioenwet door de toezichthouder; • de beëindiging van de situatie, bedoeld in artikel 172 van de Pensioenwet, waarin de bevoegdheidsuitoefening van alle of bepaalde organen van een pensioenfonds is gebonden aan toestemming van de toezichthouder.
In 2008 is voor het fonds de verplichting ontstaan om zowel een lange- als een kortetermijnherstelplan op te stellen. Het fonds was hiertoe verplicht door zijn reserve- en dekkingstekort in het vierde kwartaal van 2008. De herstelplannen zijn opgesteld in het eerste kwartaal van 2009 en goedgekeurd door de toezichthouder. Artikel 171 van de Pensioenwet bepaalt dat de toezichthouder een pensioenfonds dat niet voldoet aan hetgeen bij of krachtens de wet is bepaald, door middel van het geven van een aanwijzing kan verplichten om een bepaalde gedragslijn te volgen. Dit moet gebeuren binnen een door de toezichthouder gestelde redelijke termijn, ten aanzien van de in de aanwijzingsbeschikking aangegeven punten. DNB heeft bpfBOUW in 2011 zijn zienswijze gedeeld ten aanzien van het onderwerp geen premie, wel recht. DNB was van mening dat bpfBOUW in strijd met de Pensioenwet handelde door pensioenopbouw afhankelijk te stellen van premiebetaling. DNB droeg bpfBOUW op om de werkwijze/het beleid aan te passen (binnen drie maanden). BpfBOUW heeft uiteindelijk het beleid aangepast. DNB is akkoord gegaan met de doorgevoerde aanpassingen (zie pagina 19 van dit jaarverslag).
23
Soorten ontdekte Romeinse bouwwerken in Nederland
15 v.Chr. - 200
3250 vC
Steden
Forten
Wachttorens
Mijlpalen
Villa’s
Amfitheater
Badhuizen
Bruggen
2750 vC Tempels
De Romeinen veroveren Europa. In de eerste eeuw werden er voornamelijk houten bouwwerken vervaardigd. Deze bleken niet voldoende stevig te zijn. Dankzij de duurzamere manier van bouwen met steen kunnen we nu nog steeds fragmenten terugvinden van bijvoorbeeld stadsmuren, badhuizen en wachttorens.
2250 vC
1750 vC
1250 vC
750 vC
250 vC
250
750
1250
1750
2250
2750
3250
24
Overige (externe) ontwikkelingen 3500 vC
3000 vC
Het Nederlandse pensioenstelsel was in 2011 onderwerp van gesprek. Er is dan ook een aantal belangrijke besluiten genomen om de betaalbaarheid en houdbaarheid van ons stelsel veilig te stellen. In dit hoofdstuk worden ontwikkelingen beschreven die betrekking hebben op politiek, economisch en juridisch gebied. Deze ontwikkelingen hebben nog niet direct geleid tot fondsbeleid of een bestuursbesluit, maar leiden daar (waarschijnlijk) in de toekomst wel toe.
2500 vC
Totstandkoming pensioenakkoord 2000 vC
1500 vC
1000 vC
500 vC
0
500
1000
1500
2000
2500
3000
3500
Het jaar 2011 heeft in het teken gestaan van de totstandkoming van het pensioenakkoord. Al vanaf het begin van het verslagjaar werd er onderhandeld tussen werkgeversorganisaties, vakbonden en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). Op 10 juni 2011 presenteerden zij de resultaten van de onderhandelingen. Eind september gaven de achterban van de vakbonden en de Tweede Kamer echter pas hun instemming. Vanaf dat moment was er werkelijk sprake van een pensioenakkoord. De inhoud van het pensioenakkoord raakt de AOW, het aanvullend pensioen, de pensioenfondsen (met name het financieel toetsingskader) en de arbeidsparticipatie van oudere werknemers. Een aantal van deze onderwerpen is na de val van het kabinet Rutte opnieuw ter discussie komen te staan. VVD, CDA, D66, GroenLinks en de ChristenUnie hebben namelijk afspraken gemaakt over de rijksbegroting voor het jaar 2013. Die afspraken betreffen onder meer een snellere verhoging van de AOW-leeftijd en een grotere beperking van het fiscale kader voor aanvullende pensioenen. Gevolgen voor de AOW In het akkoord is afgesproken dat de AOW-leeftijd per 1 januari 2020 naar 66 jaar gaat en naar verwachting per 2025 naar 67 jaar. Bovendien wordt de AOW-leeftijd afhankelijk van de stijging van de levensverwachting. Als compensatie voor de hogere AOWleeftijd is door sociale partners bepaald dat het niveau van de AOW-uitkering de komende jaren (tot 2028) elk jaar met 0,6 procent extra zal stijgen. In afwijking van het pensioenakkoord is door de eerder genoemde politieke partijen afgesproken dat in het kader van verdere bezuinigingen al in 2013 de AOW-leeftijd met een maand wordt verhoogd. In de jaren daarna wordt de AOW-leeftijd - in stappen - verder verhoogd. Dit leidt ertoe dat uiterlijk in 2019 de pensioengerechtigde leeftijd van 66 jaar wordt bereikt, en uiterlijk in 2024 de leeftijd van 67 jaar. Onderdeel van de afspraken is ook dat er een overgangsregeling komt waarmee de inkomensgevolgen worden beperkt voor mensen die weinig mogelijkheden hebben om het verlies te compenseren.
Gevolgen voor het aanvullend pensioen Aan het nieuwe pensioenstelsel voor aanvullende pensioenen worden hoge eisen gesteld. Het stelsel moet: • een robuust pensioenstelsel worden dat is opgewassen tegen schokken op de financiële markten; • in staat zijn om de stijgende levensverwachting van deelnemers en gepensioneerden op te vangen; • transparant zijn zodat voor iedereen duidelijk is wat zijn rechten zijn; • zowel voor jongeren als voor ouderen acceptabel zijn; en • betaalbaar zijn. In principe wordt het huidige systeem gehandhaafd. Belangrijke kenmerken blijven bestaan, zoals kapitaaldekking, verplichte deelneming aan de pensioenregelingen en onderlinge solidariteit tussen generaties. Wel is het nodig de balans tussen ambitie, zekerheid, solidariteit en kosten opnieuw te bepalen. Over deze aspecten hebben werkgevers en werknemers onderling afspraken gemaakt die zijn vastgelegd in het Uitwerkingsmemorandum van de Stichting van de Arbeid (STAR). Een belangrijk onderdeel van het Uitwerkingsmemorandum is de premiestabilisatie. Premiestabilisatie houdt in dat de premie die beschikbaar is voor de pensioenregelingen in principe wordt vastgezet op het huidige niveau. Fiscale regels Ook voor het aanvullend pensioen wordt de pensioenleeftijd gekoppeld aan de stijging van de levensverwachting. Hiervoor moeten de fiscale regels voor pensioenen worden aangepast. De regels voor de fiscale aftrekbaarheid van pensioenpremies zijn vastgelegd in het zogenaamde Witteveenkader. Aanvankelijk zou de fiscale pensioenrichtleeftijd voor aanvullende pensioenen per 1 januari 2013 naar 66 jaar gaan, en per 1 januari 2015 naar 67 jaar. Minister Kamp heeft later, in reactie op het verzoek van pensioenuitvoerders, besloten de wijzigingsdatum van het Witteveenkader uit te stellen tot 1 januari 2014. Dan wordt in één keer de pensioenrichtleeftijd met twee jaar verhoogd van 65 naar 67 jaar. Na de val van het kabinet Rutte is door de eerder genoemde politieke partijen afgesproken het Witteveenkader nog verder te beperken. In het pensioenakkoord was afgesproken de jaarlijks maximaal toegestane opbouwpercentages op het bestaande niveau te houden. De politieke partijen willen vanaf 1 januari 2014 de toegestane opbouwpercentages verlagen. Financieel toetsingskader In het pensioenakkoord is een nieuw financieel toetsingskader (FTK2) vastgelegd waardoor er voor pensioenfondsen betere mogelijkheden zijn om risicodragend te beleggen. Dat geeft sociale partners de ruimte om een betaalbare pensioenregeling vast te stellen met een reële ambitie: een jaarlijks geïndexeerd pensioen. Essentieel daarbij is dat de deelnemers goed worden geïnformeerd over de risico’s die ze lopen en over de pensioenuitkering die ze kunnen verwachten. In het pensioenakkoord is overigens
25
afgesproken dat naast het nieuwe FTK2 ook het oude FTK, met een aantal bijstellingen, blijft bestaan. Sociale partners mogen kiezen van welk kader ze gebruik maken.
de behandeling van het wetsvoorstel voorlopig aan te houden. Als gevolg van de nieuwe afspraken moet de inhoud van het wetsvoorstel op een aantal onderdelen worden aangepast.
Invaren van oude aanspraken Pensioenfondsen kunnen op basis van het pensioenakkoord overstappen naar het nieuw financieel toetsingskader, FTK2. Dit financieel kader biedt minder zekerheid, maar wel een hoger verwacht rendement. De overstap vindt plaats door voor de huidige deelnemers een nieuwe pensioenregeling op te stellen waarin de wijzigingen zijn opgenomen. Maar kan een pensioenfonds ook wat betreft de aanspraken die zijn opgebouwd vóór de wijziging van de pensioenregeling overstappen op het nieuwe systeem? In het Uitwerkingsmemorandum geven sociale partners er de voorkeur aan dat ook op de oude aanspraken het FTK2 van toepassing wordt. De oude aanspraken worden als het ware ingevaren in het nieuwe systeem. Het kabinet heeft daarbij nog wel een voorbehoud gemaakt. Als blijkt dat het invaren zonder toestemming van de gerechtigden juridisch niet mogelijk is, dan wordt onderzocht of het op individuele basis kan.
Uitwerking overige elementen pensioenakkoord Een aantal elementen van het pensioenakkoord moet nog worden uitgewerkt. Dat betreft bijvoorbeeld het nieuwe financieel toetsingskader voor pensioenfondsen en de discussie over het al dan niet invaren van oude aanspraken in het nieuwe pensioencontract, met speciale aandacht voor de intergenerationele effecten daarvan. Deze elementen worden uitgewerkt door werkgroepen van SZW met daarin een brede vertegenwoordiging van werkgevers, vakbonden, overheid, toezichthouders, wetenschappers, pensioenkoepels, pensioenfondsen en uitvoeringsorganisaties. De resultaten van de werkgroepen worden het eerste halfjaar van 2012 verwacht. De uitwerkingen moeten leiden tot een majeure aanpassing van de Pensioenwet die op 1 januari 2014 in werking zal treden.
Versterking bestuur pensioenfondsen Verbetering arbeidsparticipatie van ouderen Een onderdeel van het pensioenakkoord zijn de afspraken over verbetering van de arbeidsparticipatie van ouderen en de duurzame inzetbaarheid van werknemers. De afspraken tussen sociale partners zijn vastgelegd in een beleidsagenda van de STAR. Daarin staan aanbevelingen voor nieuw af te sluiten cao’s. De STAR wil een sterke verbetering bereiken van de arbeidsmarktpositie van mensen boven de 55 jaar. De plannen van het kabinet op dit gebied zijn gebundeld in het zogenaamde ‘vitaliteitspakket’. Het kabinet wil bereiken dat: • oudere werknemers langer blijven doorwerken; • werkgevers sneller oudere werknemers aannemen; • er nieuwe loopbaanfaciliteiten komen voor de ouder wordende werknemer. Een ander element van het vitaliteitspakket is dat de spaarloonregeling per 31 december 2011 is afgeschaft. In plaats daarvan wordt per 1 januari 2013 de mogelijkheid tot vitaliteitssparen ingevoerd. Deel pensioenakkoord al vastgelegd in wetsvoorstel Een gedeelte van de afspraken in het pensioenakkoord is al vastgelegd in een wetsvoorstel. Dit wetsvoorstel is op 7 februari 2012 aangenomen door de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel bevat: • de verhoging van de AOW-leeftijd per 1 januari 2020 naar 66 jaar; • de flexibilisering van de ingangsdatum (vervroeging en uitstel wordt mogelijk); en • de jaarlijkse extra stijging van de AOW-uitkering met 0,6 procent tot 1 januari 2028. In het wetsvoorstel wordt ook het mechanisme omschreven waarmee de AOW-leeftijd na 2020 wordt verhoogd, afhankelijk van de stijging van de levensverwachting. Daarnaast is ook de aanpassing van het Witteveenkader opgenomen. Na de val van het kabinet Rutte heeft minister Kamp de Eerste Kamer verzocht
26
In 2011 is veel gediscussieerd over wenselijke verbeteringen in het bestuur van pensioenfondsen. Het ministerie van SZW heeft een wetsvoorstel opgesteld onder de naam: ‘wet versterking bestuur pensioenfondsen’. Doel van het wetsvoorstel is een betere deskundigheid van het bestuur, een versteviging van het intern toezicht, een betere vertegenwoordiging van deelnemers en pensioengerechtigden en een stroomlijning van taken en organen binnen een fonds. In de zomer van 2011 heeft een internetconsultatie plaatsgevonden over een voorontwerp van het wetsvoorstel. Veel partijen hebben op de consultatie gereageerd waaronder ook de Pensioenfederatie en DNB. Zowel de Pensioenfederatie als DNB onderschrijven de uitgangspunten maar plaatsen beide ook hun kanttekeningen. Zo dringt DNB aan op een verdergaande versterking van het intern toezicht. In reactie op de internetconsultatie heeft SZW het wetsvoorstel op een aantal punten aangepast. Minister Kamp heeft het wetsvoorstel op 24 februari 2012 aangeboden aan de Tweede Kamer.
Wetsvoorstel gepensioneerden in bestuur Op grond van het wetsvoorstel Kos, er Kaya-Blok krijgen gepensioneerden recht op een zetel in de besturen van bedrijfstakpensioenfondsen. Minister Kamp heeft gevraagd de behandeling van het wetsvoorstel stop te zetten en het mee te nemen in het wetsvoorstel ‘versterking bestuur pensioenfondsen’. De initiatiefnemers, Fatma Kos, er Kaya en Stef Blok, hebben de Eerste Kamer echter gevraagd hun wetsvoorstel wel te behandelen. Ze willen de parlementaire behandeling van het nieuwe wetsvoorstel niet afwachten. De Eerste Kamer heeft op 31 januari 2012 ingestemd met het wetsvoorstel Kos, er Kaya-Blok. Met minister Kamp is afgesproken
dat het wetsvoorstel op 1 januari 2013 in werking treedt, tegelijkertijd met het nieuwe wetsvoorstel ‘versterking bestuur pensioenfondsen’. Het gevolg voor een bedrijfstakpensioenfonds is in ieder geval dat pensioengerechtigden eigen zetels in het bestuur krijgen. Dat moet waarschijnlijk per 1 januari 2014 gerealiseerd zijn. Vanaf 1 januari 2013 is daar een jaar de tijd voor.
Bevordering diversiteit pensioenfondsbesturen Op 13 januari 2011 heeft de STAR het Convenant Bevordering Diversiteit Pensioenfondsen gepubliceerd. Het doel van het convenant is de diversiteit binnen de organen van pensioenfondsen (bestuur, deelnemersraad en verantwoordingsorgaan) te vergroten. Het convenant is ondertekend door verschillende maatschappelijke organisaties, waaronder vakbonden, werkgeversorganisaties, pensioenkoepels en koepels van ouderen. Deze partijen gaan zich inzetten om te bevorderen dat de organen van pensioenfondsen een betere afspiegeling vormen van de populatie van het fonds, naar leeftijd, geslacht en (migranten)achtergrond. Het is de bedoeling dat dit streven deel gaat uitmaken van de Principes voor goed pensioenfondsbestuur. De STAR beveelt onder meer aan om in geval van vacatures een profiel voor het te benoemen bestuurslid op te stellen, waarin naast eisen aan de deskundigheid ook rekening is gehouden met de gewenste verbetering van de diversiteit van het bestuur.
Wetsvoorstel bestuur en toezicht De Eerste Kamer heeft op 28 mei 2011 het wetsvoorstel ‘bestuur en toezicht’ aangenomen. Het wetsvoorstel heeft vooral betrekking op de governance van bv’s en nv’s maar het bevat ook een bepaling die voor pensioenfondsen van belang kan zijn. De betreffende bepaling houdt in dat een nieuw te benoemen bestuurslid van een grote bv, nv of stichting daarnaast nog maar een beperkt aantal commissariaten bij andere grote ondernemingen mag hebben (maximaal twee). De wet heeft alleen betrekking op nieuwe benoemingen die na de invoeringsdatum worden doorgevoerd. BpfBOUW is een grote stichting en valt daarom onder het wetsvoorstel. Na inwerkingtreding van de wet zal bpfBOUW bij het benoemen van een nieuwe bestuurder moeten nagaan hoeveel commissariaten de kandidaat heeft. Het was de bedoeling het wetsvoorstel per 1 januari 2012 door te voeren. Dat is niet gelukt omdat er nog een reparatiewet in behandeling is in de Tweede Kamer. Bij de behandeling van de reparatiewet is door de Pensioenfederatie gelobbyd voor een uitzonderingspositie voor pensioenfondsen. Naar de mening van de Pensioenfederatie zou het beter zijn als in de nieuw in te voeren Wet versterking bestuur pensioenfondsen specifiek wordt geregeld in hoeverre er bij pensioenfondsbestuurders sprake mag zijn van samenlopende functies als bestuurder en toezichthouder. Het is de verwachting dat de wetswijziging halverwege 2012 in werking treedt. Dan zal ook duidelijk worden welke gevolgen er zijn voor pensioenfondsen.
AOW-toeslag voor jongere partners per 1 augustus 2011 gekort De Eerste Kamer heeft op 28 juni 2011 een wetsvoorstel aangenomen waardoor per 1 augustus 2011 de AOW-partnertoeslag voor een jongere partner gekort wordt met 10 procent. Het betreft zowel de nieuwe als de lopende gevallen. De korting wordt niet toegepast als het inkomen van een huishouden minder bedraagt dan circa 30.000 euro per jaar. Door deze relatief hoge ondergrens blijven de gepensioneerden met lagere aanvullende pensioenen buiten schot. Pas wanneer het aanvullend pensioen meer dan ongeveer 12.000 euro bedraagt, zal een korting worden toegepast.
Ingangsdatum AOW naar de verjaardag Vanaf 1 april 2012 gaat de AOW niet meer in op de eerste dag van de maand waarin iemand de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, maar met ingang van de feitelijke dag waarop die leeftijd wordt bereikt. Het is een bezuinigingsmaatregel die deel uitmaakt van het regeerakkoord van het kabinet Rutte. Omdat door de maatregel de ingangsdatum van de AOW gemiddeld een halve maand wordt uitgesteld, bespaart het kabinet ongeveer 65 miljoen euro in 2012. Gevolgen vroeggepensioneerden De maatregel heeft tot gevolg dat er voor vroeggepensioneerden een inkomensgat ontstaat in de maand dat de AOW ingaat. Dit betreft vooral diegenen die later in de maand jarig zijn. Een vutuitkering, een uitkering uit een overgangsregeling en een vroegpensioen worden doorgaans voor het laatst uitgekeerd in de maand voordat de 65-jarige leeftijd is bereikt.
Aanpassingen in de Wet Bpf 2000 In de Tweede Kamer lag in het verslagjaar een wetsvoorstel ter behandeling tot wijziging van de artikelen 5, 6 en 7 Wet Bpf 2000. Het wetsvoorstel betreft de zogenaamde markt- en overheidbepalingen. Dit zijn bepalingen die voorschrijven hoe een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds moet omgaan met deelnemersgegevens, werkgeversgegevens en het gebruik van de naam van het bedrijfstakpensioenfonds voor commerciële doeleinden. In het verslagjaar is er nauwelijks voortgang geweest in de behandeling. Pas in april 2012 heeft de afronding plaatsgevonden. De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel op 15 april 2012 aangenomen. Daarin zijn door middel van een amendement van Pieter Omtzigt (CDA) een paar belangrijke wijzigingen aangebracht. Het wetsvoorstel bevat bepalingen om te bevorderen dat in de communicatie met de deelnemers en de werkgevers van de bedrijfstakpensioenfondsen in eerste instantie alleen de naam van het bedrijfstakpensioenfonds zelf wordt gebruikt. Door het amendement blijft het echter mogelijk om ook de naam van de pensioenuitvoeringsorganisatie te vermelden (maar niet een logo). Ook blijft het mogelijk om een gezamenlijke premienota te versturen waarin naast de premie voor het
27
bedrijfstakpensioenfonds ook de premies en bijdragen voor andere (sociale) fondsen in de bedrijfstak zijn opgenomen.
Tien jaar vrijwillige voortzetting voor zelfstandigen
Mijnpensioenoverzicht.nl
Per 1 januari 2012 krijgen zelfstandigen de fiscale mogelijkheid om na beëindiging van het dienstverband de deelname aan een pensioenregeling nog tien jaar vrijwillig voort te zetten. Dat heeft het kabinet op 4 maart 2011 besloten. De aanleiding was een SERadvies inzake zzp’ers waarin onder meer werd geconcludeerd dat de pensioenopbouw onder zelfstandige ondernemers vaak niet goed geregeld is. BpfBOUW besluit in 2012 of het fonds de mogelijkheid tot langere vrijwillige voortzetting gaat aanbieden aan deelnemers die als zelfstandige aan de slag gaan in de sectoren Bouwbedrijf of Timmerindustrie. De gewijzigde regelgeving is niet van belang voor zelfstandigen in de sectoren Afbouw of Natuursteenbedrijf. Zij vallen onder de verplichtstelling van het pensioenfonds.
Op 6 januari 2011 is de website www.mijnpensioenoverzicht.nl live gegaan. Op deze site kan iedereen voortaan de hoogte van al zijn pensioenaanspraken en AOW-rechten inzien. Dat betreft ook de pensioenaanspraken die zijn opgebouwd bij bpfBOUW. De website is een initiatief van Stichting Pensioenregister. Deze stichting is opgericht door de Nederlandse pensioenfondsen, de pensioenverzekeraars en de Sociale Verzekeringsbank.
Standaardomruil ouderdomspensioen niet nodig
Het toeslagenlabel is een kwalitatieve en beeldende maatstaf waarin informatie over toeslagverlening wordt uitgedrukt. Het doel van het toeslagenlabel is om (gewezen) deelnemers en gepensioneerden inzicht te geven in de zekerheid waarmee hun pensioenregeling meegroeit met de inflatie. Het bestuur van bpfBOUW heeft besloten om het toeslagenlabel voorlopig te blijven gebruiken in de communicatie-uitingen aan (gewezen) deelnemers en gepensioneerden. Het bestuur wacht de evaluatie van de informatiebepalingen in de Pensioenwet af.
Door een wetswijziging wordt het per 1 januari 2012 mogelijk om in een pensioenregeling te regelen dat bij beëindiging van de deelname automatisch een deel van het ouderdomspensioen wordt omgeruild in partnerpensioen. De aanleiding voor deze wetswijziging is een aanbeveling van de STAR. De STAR geeft aan dat wisseling van baan negatieve gevolgen kan hebben voor partnerpensioen dat verzekerd is op risicobasis. Meestal kan dat gerepareerd worden door waardeoverdracht, maar de afgelopen jaren zijn er meerdere periodes geweest waarin waardeoverdracht niet mogelijk was vanwege dekkingstekorten. Niet alle pensioenregelingen gaan de standaardomruil-methode toepassen; het wetsvoorstel schept alleen de mogelijkheid. BpfBOUW heeft er voor gekozen de standaardomruil niet in te voeren. De reden daarvoor is dat het partnerpensioen sinds 2006 op opbouwbasis is verzekerd. Standaardomruil is niet nodig omdat bij beëindiging van de deelneming de opgebouwde aanspraken op partnerpensioen gewoon in stand blijven.
DNB presenteert beleidsregel crisisplan DNB heeft op 9 december 2011 de Beleidsregel financieel crisisplan pensioenfondsen geïntroduceerd. In deze beleidsregel is bepaald dat pensioenfondsen een crisisplan moeten opstellen. Het crisisplan moet uiterlijk 1 mei 2012 gereed zijn. In een crisisplan zijn de volgende zaken opgenomen: • Een beschrijving van maatregelen die op korte termijn kunnen worden ingezet bij een kritische daling van de dekkingsgraad. • Een indicatie van de kritische dekkingsgraad die aangeeft wanneer het toepassen van een korting noodzakelijk wordt. • Een omschrijving van de manier waarop het pensioenfonds een evenwichtige afweging van belangen realiseert en op welke
28
manier het pensioenfonds de belanghebbenden informeert over het crisisplan.
Toeslagenlabel Minister Kamp heeft begin 2011 bepaald dat pensioenfondsen voorlopig, in ieder geval tot de informatiebepalingen in de Pensioenwet zijn geëvalueerd, niet meer verplicht zijn om het toeslagenlabel op te nemen in hun communicatie.
In de stad Amsterdam bevinden zich 7.324 rijksmonumenten. Hiervan liggen er 837 in de buurtcombinatie “Burgwallen-Oude Zijde”.
3500 vC
3250 vC
3000 vC
2750 vC
2500 vC
Binnenstad Amsterdam Burgwallen-Oude Zijde
2250 vC
2000 vC
1750 vC
1500 vC
1250 vC
1000 vC
750 vC
500 vC
250 vC
0
250
500
750
1000
1250
1500
1750
2000
2250
2500
2750
3000
3250
3500
29
1680 In de gouden eeuw begon men met het bouwen van grachtenpanden. Meestal zijn de huizen smal, diep en hoog. Vanwege het gevaar van overstromingen zit de voordeur soms op de bel-etage en is het pand toegankelijk via een bordes. Grachtenpanden hadden meestal een kelder en een pakzolder, waar handelsvoorraad kon worden opgeslagen. Op de zolder was een hijsinstallatie of een speciale balk bevestigd om de waardevolle goederen op te takelen.
3250 vC
2750 vC
2250 vC
1750 vC
1250 vC
750 vC
250 vC
250
750
1250
1750
2250
2750
3250
30
Uitvoering van de regeling 3500 vC
3000 vC
2500 vC
Samenstelling en aantallen (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden Het aantal (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden aan het fonds is ultimo 2011 806.458. Dit is een daling ten opzichte van 2010 met 9.171. De gevolgen van de financiële crisis zijn zichtbaar in de daling van het aantal actieve deelnemers.
Vrijgestelde werkgevers Een aantal werkgevers in de bouwnijverheid is in het verleden vrijgesteld van verplichte deelname aan de pensioenregeling van bpfBOUW. Vrijstelling is alleen mogelijk onder strikte voorwaarden. In 2011 waren 397 werkgevers vrijgesteld van deelname aan de pensioenregeling van bpfBOUW. In 2010 waren dat er nog 424.
Samenstelling naar leeftijd en aard van aanspraken De hiernavolgende figuur geeft een overzicht van de samen stelling van de totale groep. De (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden zijn gespecificeerd naar leeftijd en de aard van hun aanspraken bij bpfBOUW.
Vrijwillige aansluiting Ondernemingen kunnen zich op vrijwillige basis aansluiten bij bpfBOUW. De voorwaarden voor vrijwillige aansluiting zijn vastgelegd in een beleidsplan. In het beleidsplan staat in welke gevallen het bestuur vrijwillige aansluiting mag toestaan.
2000 vC
Figuur 3
1500 vC
(Gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden gespecificeerd naar leeftijd en aard van aanspraken
25.000
20.000 1000 vC
15.000 500 vC
Aantallen 10.000 0
5.000
500
0 5 1000
1500
2000
10
15
20
25
30
35
40
45
3000
3500
55
60
65
70
75
80
85
90
95
100
105
110
Leeftijd Deelnemers
Arbeidsongeschikten
Gewezen deelnemers
Ouderdomspensioen
Nabestaandenpensioen
Toelichting op samenstelling De grote afname in de aantallen vanaf 65-jarige leeftijd wordt veroorzaakt door de afkoop van kleine pensioenen. De grafiek vertoont bij leeftijd 60 en leeftijd 61 een groep gepensioneerden die op deze leeftijden gebruik maakt van hun ouderdomspensioen. Dit betreft de lichting gepensioneerden die op of na 1 januari 1950 geboren is en gebruik maakt van de aanvullings regeling 55-.
Aantal werkgevers 2500
50
Ultimo 2011 zijn 13.527 werkgevers aangesloten bij bpfBOUW. Ten opzichte van het jaar ervoor is het aantal werkgevers afgenomen met ruim 2 procent. Eind 2010 waren 13.840 werkgevers aangesloten bij bpfBOUW. De werkgevers spelen een belangrijke rol bij de opbouw van pensioen. In beginsel zijn alle werkgevers in de bouwnijverheid verplicht zich aan te sluiten bij het fonds. Hier zijn wel uitzonderingen op.
Het bestuur gaat hierbij uit van de wettelijke kaders die zijn opgenomen in de Pensioenwet. In 2011 waren 85 ondernemingen vrijwillig aangesloten bij het fonds. Zij hebben voldaan aan de voorwaarden die het bestuur heeft vastgesteld in zijn beleidsplan. In 2010 waren 82 ondernemingen vrijwillig aangesloten bij bpfBOUW.
31
Werkingssfeeronderzoeken Deelname aan de pensioenregeling van bpfBOUW is verplicht voor werknemers in de bouwnijverheid. Ondernemingen die vallen onder de werkingssfeer van de cao’s in de bedrijfstak moeten zich daarom aansluiten bij het fonds. Door middel van werkingssfeeronderzoeken waarborgt bpfBOUW dat ondernemingen dat ook doen. Besluit door commissie na onderzoek In opdracht van bpfBOUW worden werkingssfeeronderzoeken uitgevoerd. Een werkingssfeeronderzoek bestaat uit een bureauonderzoek en, als er dan nog onvoldoende gegevens zijn, uit een veldonderzoek. De resultaten van het werkingssfeeronderzoek worden ter besluitvorming voorgelegd aan een daarvoor aangewezen commissie. Vertegenwoordigers van bpfBOUW in deze commissie zien toe op de handhaving van de verplichtstelling van het fonds. Aantal werkingssfeeronderzoeken toegenomen In 2011 werden 300 werkingssfeeronderzoeken ingesteld. Het aantal werkingssfeeronderzoeken is daarmee toegenomen ten opzichte van 2010 (288). Het aantal nieuw aangesloten werkgevers van 150 is aanzienlijk gestegen ten opzichte van 2010 (32). De stijging van het aantal nieuw ingeschreven werkgevers is het gevolg van de bezwaren van werkgevers in 2010 tegen de resultaten van een werkingssfeeronderzoek. Deze werkgevers (en hun werknemers) hebben zich in 2011 alsnog moeten aansluiten bij de pensioenregeling van bpfBOUW.
Uitkomsten CEM-benchmark voor pensioenadministraties In 2011 presenteerde bpfBOUW de resultaten van het benchmark voor pensioenadministraties over het boekjaar 2010. Het benchmark is uitgevoerd door het bedrijf Cost Effectiveness Measurement Inc. (CEM). Benchmarking is een onderzoekstechniek om de prestaties van verschillende organisaties in dezelfde sector te kunnen vergelijken. In het benchmark voor pensioenadministraties heeft CEM de uitvoering van de pensioenadministraties van een groot aantal Nederlandse en buitenlandse pensioenfondsen met elkaar vergeleken. Het benchmark vormt hierdoor een instrument dat bijdraagt aan het lokaliseren van ontwikkel- en verbeterpunten voor een pensioenfonds. Gemiddelde kosten per deelnemer Volgens het CEM-benchmark zijn de gemiddelde kosten over 2010 per deelnemer van bpfBOUW 87 euro. Dit is gelijk aan 2009. De gemiddelde kosten per deelnemer van bpfBOUW liggen onder het gemiddelde van de normgroep (153 euro). De normgroep is een groep van gelijksoortige pensioenfondsen in Nederland waarmee de prestaties van bpfBOUW worden vergeleken.
32
De gemiddelde kosten per deelnemer in 2011 zijn volgens de CEMmethodiek 98 euro. De kosten per deelnemer zijn ten opzichte van 2010 gestegen door hogere projectkosten en algemene kosten, en door een dalend aantal deelnemers. Servicescore gelijk gebleven De kwaliteit van de dienstverlening komt tot uitdrukking in een servicescore. De servicescore van bpfBOUW bedraagt 73. Dit is gelijk aan 2009. De gemiddelde servicescore van de normgroep bedraagt 74. De belangrijkste servicemaatstaven zijn: • aantal deelnemerscontacten; • de website van het fonds en dan vooral de mogelijkheden van de pensioencalculator; • de kwaliteit van de pensioenoverzichten; • de tijdigheid van pensioentoekenningen. BpfBOUW scoorde op verschillende gebieden hoger dan de normgroep, namelijk op tijdigheid van de pensioentoekenningen, de telefonische dienstverlening en bij service aan werkgevers. Het fonds scoorde slechter dan de normgroep op de website en de kwaliteit van pensioenoverzichten. Door deze punten haalde bpfBOUW de gemiddelde servicescore van de normgroep net niet.
Communicatie naar deelnemers, pensioengerechtigden en werkgevers Pensioenbewustzijn = Leefmomenten kennen Het bestuur heeft in 2009 een communicatiebeleidsplan opgesteld. Kern van de strategie van bpfBOUW is om de deelnemers bewust te maken van hun eigen persoonlijke pensioensituatie en van het feit dat zij daar zelf (soms) bepaalde dingen voor moeten doen en regelen, en bij welke gebeurtenissen in hun leven dat dan het geval is. In 2011 is dit plan verder gerealiseerd. Pensioenonderhoudsboekje Het Pensioenonderhoudsboekje wijst deelnemers op het belang van de leefmomenten. Een leefmoment is een gebeurtenis die van invloed kan zijn op het pensioen van de deelnemer. Voorbeelden zijn van baan veranderen en gaan samenwonen. Het Pensioenonderhoudsboekje biedt informatie zodat de deelnemer weet wat hij moet regelen als een dergelijk leefmoment zich voordoet. Op deze manier wil bpfBOUW het pensioenbewustzijn bij de deelnemer bevorderen. Deelnemers ontvangen vanaf 2011 het Pensioenonderhoudsboekje in de startersmap die met de startbrief wordt meegezonden. Het Pensioenonderhoudsboekje bestaat ‘naast’ de brochurelijn Leefmomenten. Daarmee realiseert bpfBOUW ook een ander beleidsuitgangspunt, namelijk de wens om informatie zowel ‘kort’ (samenvattingen, checklists) als ‘lang’ (uitleg, rekenvoorbeelden) aan te bieden. Lancering Pensioendashboard.nl Sinds 2009 zet bpfBOUW in op het ontwikkelen van internet tot belangrijk communicatiekanaal. In juni 2011 is het Pensioendashboard live gegaan (www.pensioendashboard. nl). Het Pensioendashboard is de digitale variant van het Pensioenonderhoudsboekje.
Toepassing van communicatiemiddelen in 2011 BpfBOUW hecht veel waarde aan duidelijke en begrijpelijke communicatie. Dit is extra belangrijk in moeilijke financiële tijden. Het bestuur wil de prestaties van het fonds zo inzichtelijk mogelijk maken. Zo wordt iedere maand de dekkingsgraad op de website gepubliceerd en elk kwartaal verschijnt er een persbericht met de laatste financiële resultaten. Onder meer met behulp van het magazine Bouwpensioen houdt bpfBOUW de deelnemers zo goed mogelijk op de hoogte van hun rechten en plichten. Herziening bladformule van het magazine Bouwpensioen Een onafhankelijk onderzoeksbureau heeft in 2011 een kwalitatief onderzoek gedaan onder lezers van het magazine Bouwpensioen. De resultaten zijn leidend geweest bij het voorstel voor het moderniseren van de bladformule. Om tot de nieuwe bladformule te komen is een werkgroep samengesteld. Onder meer de redactieraad van het magazine maakte deel uit van deze werkgroep. Het vernieuwde magazine Bouwpensioen is erop gericht de informatie toegankelijker te presenteren. Cijfers worden
bijvoorbeeld in de vorm van illustraties getoond. De vorm blijft afgeleid van het huidige magazine, zodat het herkenbaar blijft. Een nieuwe rubriek is Trots. Hierin wordt een werk toegelicht van een werknemer uit de bouwnijverheid die met recht trots mag zijn op zijn prestatie. Ten slotte heeft bpfBOUW gekozen voor een biologisch afbreekbare verpakking. De herziening van de bladformule viel samen met de verlenging van het contract met de producent van het blad. Een belangrijke randvoorwaarde was dat de kosten van het magazine gelijk zouden blijven. In maart 2012 ligt het eerste nummer van het vernieuwde magazine op de mat. Uniform Pensioenoverzicht digitaal beschikbaar BpfBOUW is in 2011 begonnen met het inrichten van een Persoonlijk Digitaal Archief op Mijn Bouwpensioen. Het (wettelijk verplichte, papieren) Uniform Pensioenoverzicht is het eerste document dat (ook) digitaal beschikbaar is. Iedereen die deelneemt aan de pensioenregeling van bpfBOUW kan zijn/haar eigen UPO’s vanaf 2011 bekijken via de beveiligde website Mijn Bouwpensioen. Deelnemers die meedoen aan de BeterExcedentregeling, kunnen ook dat overzicht digitaal bekijken. BpfBOUW wil met het digitale pensioenoverzicht een extra service aan zijn deelnemers bieden. Beurzen Met de beursdeelname geeft het fonds invulling aan de communicatiedoelstelling om het pensioenvertrouwen bij deelnemers en werkgevers te vergroten. Dit wil het fonds onder andere bewerkstelligen door ‘zichtbaar’ en ‘toegankelijk’ te zijn, bijvoorbeeld op beurzen en evenementen. Tijdens de beurzen zijn veel vragen van deelnemers beantwoord. Deze gesprekken zijn een goede mogelijkheid om van deelnemers en werkgevers te horen wat hen op het gebied van (bouw)pensioen bezig houdt. BpfBOUW heeft in 2011 deelgenomen aan de volgende beurzen: • Internationale Bouwbeurs in Utrecht (7 tot en met 12 februari) • Bouw Relatiedagen in Gorinchem (6,7 en 8 september) • Afbouwdag in Nijkerk (23 september) • Bouw Relatiedagen in Hardenberg (11, 12 en 13 november)
Professionaliseren Pensioen Informatielijn BpfBOUW heeft er in zijn beleidsplan voor gekozen om de klanttevredenheid gericht te onderzoeken. Dat wil zeggen dat met betrekking tot een bepaalde uiting van bpfBOUW alleen die deelnemers worden bevraagd die daadwerkelijk op die manier (waardeoverdracht, startbrief, etc.) contact hebben gehad met de uitvoeringsorganisatie. BpfBOUW heeft een onderzoek laten uitvoeren onder deelnemers naar de tevredenheid over de Pensioen Informatielijn. Het doel in dit geval was de telefonische dienstverlening van bpfBOUW zo goed mogelijk af te stemmen op de deelnemers.
33
Uit het onderzoek blijkt dat de Pensioen Informatielijn gemiddeld wordt gewaardeerd met een 7,8. Aan de hand van de resultaten is een drietal punten opgesteld waar mogelijkheden liggen om de dienstverlening van de Pensioen Informatielijn verder te verbeteren: • De schriftelijke opvolging versnellen van verzoeken die zich minder lenen voor een telefonische afdoening. Om dit te verbeteren komt de regie hierover bij de Pensioen Informatielijn te liggen. • Het verlagen van het aantal bellers dat vindt dat ze van de Pensioen Informatielijn geen (volledig) antwoord hebben gekregen. Om dit te verbeteren, zal de kennisopbouw van de medewerkers meer gericht worden op veelgestelde vragen van deelnemers. • Het verlagen van het aantal bellers dat vindt dat ze in de opvolging geen (volledig) antwoord hebben gekregen. Om inzicht te krijgen in de oorzaken hiervan, zal er steekproefsgewijs feedback gevraagd worden bij de ontvangers. Deze verbeterpunten worden in de loop van 2012 doorgevoerd.
Zet werkgevers in hun kracht De werkgever wordt een steeds belangrijkere pensioeninformatiebron voor zijn werknemers. Met name jonge(re) werknemers doen in dit kader in toenemende mate een beroep op hun werkgever. Onder het motto ‘Zet werkgevers in hun kracht’ wil bpfBOUW het voor werkgevers makkelijker maken deze ‘P&O-rol’ te vervullen. BpfBOUW wil de werkgever ondersteunende middelen bieden zodat hij zijn werknemers op een adequate manier kan informeren over hun pensioen. BpfBOUW heeft onderzocht aan welke ondersteunende middelen de werkgevers belang hechten en behoefte hebben. Circa 400 werkgevers zijn geïnterviewd. Uit dit onderzoek is een top drie samengesteld van de middelen waarvoor de behoefte het grootst is. In 2011 heeft het bestuur onderzocht hoe uitvoering gegeven kan worden aan deze top drie. Meegeeffolder Het onderzoek bevestigt dat werkgevers het tot hun verantwoordelijkheid rekenen om informatie over pensioen aan hun werknemers te bieden. De grootste behoefte bestaat aan een beknopte pensioenbrochure (‘meegeeffolder’) die de werkgever aan nieuwe werknemers kan verstrekken tijdens het sollicitatiegesprek en/of de eerste werkdag. Het doel van de meegeeffolder is de werknemer bewust maken van het belang en de aard van zijn pensioen. Ook wordt geprobeerd om de (jongere) lezer met smartphone te bewegen een bezoek te brengen aan de website www.pensioendashboard.nl. Om te benadrukken dat de pensioenregeling ook van de werkgever is, is het mogelijk het logo en/of bedrijfsnaam op de meegeeffolder te laten plaatsen.
34
De meegeeffolder is in 2011 ontwikkeld en zal in de loop van 2012 worden verspreid onder werkgevers, samenwerkingsverbanden, en dergelijke.
Toezicht op communicatie door de AFM De AFM heeft in het verslagjaar onderzocht hoe bpfBOUW invulling geeft aan de wettelijk verplichte informatieverstrekking. BpfBOUW behaalde daarbij een score van 90 van de 100 punten. De gemiddelde score in de financiële sector is 88 punten. Uit de resultaten blijkt dat er voor bpfBOUW nog winst te behalen is door brieven, brochures en andere uitingen voor te leggen aan deelnemers. In 2012 wil bpfBOUW de startbrief laten beoordelen.
Deponeren van het merk ‘bpfBOUW’ Het bestuur heeft besloten om het (beeld)merk van bpfBOUW te deponeren bij het merkenbureau. Door inschrijving bij het merkenbureau mogen derden geen gebruik maken van het (beeld) merk ‘bpfBOUW’ zonder toestemming van het fonds.
Inspraak en klachten Betrokkenen kunnen op verschillende manieren in contact komen met bpfBOUW met betrekking tot de besluitvorming van het fonds.
Commissie Pensioenzaken: individuele gevalsbehandeling
Deelnemersraad
De commissie Pensioenzaken: individuele gevalsbehandeling is, in tegenstelling tot de klachtencommissie, een bestuurscommissie. De commissie bestaat uit vier bestuursleden. Twee leden zijn van werkgeverszijde en twee leden zijn van werknemerszijde. In 2011 kwam de commissie zeven keer bijeen.
De deelnemersraad is actief betrokken bij de besluitvorming van bpfBOUW. De twaalf leden van de deelnemersraad vertegenwoordigen de deelnemers en gepensioneerden van het fonds. In 2011 is de deelnemersraad viermaal bijeengekomen. De deelnemersraad adviseert het bestuur over besluiten die het bestuur wil nemen. De adviezen kunnen betrekking hebben op uiteenlopende zaken. De deelnemersraad gaf in 2011 advies aan het bestuur over: • het jaarverslag en de jaarrekening; • de premie- en toeslagnota; • de reglementen en statuten van het fonds.
Klachtencommissie De klachtencommissie van bpfBOUW geeft belanghebbenden bij het fonds een laagdrempelige manier om hun ontevredenheid te uiten. Daarnaast draagt de klachtencommissie bij aan het voortdurende proces van kwaliteitsverbetering van de administratieve dienstverlening van het fonds. Aantal klachten In 2011 ontving de klachtencommissie 53 klachten. In totaal heeft de klachtencommissie in het verslagjaar 57 klachten behandeld. Het verschil wordt veroorzaakt door de doorlooptijd rond de jaarwisseling. Over de 57 behandelde klachten heeft de klachtencommissie de volgende formele besluiten genomen: • 6 klachten zijn toegewezen; • 3 klachten zijn gedeeltelijk toegewezen; • 46 klachten zijn afgewezen; • bij 2 klachten heeft bemiddeling plaatsgevonden. Onderwerpen van de klachten De behandelde klachten in 2011 gingen vooral over de volgende onderwerpen: • de juistheid van berekeningen van (vroeg)pensioenen; • het recht op en de hoogte van premievrije bijboeking bij arbeidsongeschiktheid; • vrijwillige voorzetting; • het recht op verkregen aanspraken vanuit waardeoverdracht; • het recht op en de hoogte van (bijzonder) partnerpensioen. Bemiddeling door de klachtencommissie Bij twee klachten heeft bemiddeling van de klachtencommissie tot een oplossing geleid. Bemiddeling door de klachtencommissie houdt in dat de pensioenadministratie op eenvoudige wijze aan het verzoek van de betrokkene tegemoet kan komen. De klachtencommissie fungeert dan slechts als tussenpersoon.
Taken en bevoegdheden van de commissie De commissie individuele gevalsbehandeling neemt besluiten over: • beroepschriften van deelnemers tegen besluiten van de klachtencommissie; • verzoeken van deelnemers om toepassing van de hardheidsclausule; • verzoeken om vrijwillige voorzetting die op basis van het beleid niet toegekend kunnen worden; • hoger beroepen en (sprong)cassaties die betrekking hebben op rechtszaken van deelnemers. De commissie individuele gevalsbehandeling heeft ook een adviserende rol. De commissie geeft advies over verzoeken van deelnemers met beleidsmatige gevolgen, over het jaarverslag van de klachtencommissie en over het reglement van de klachtencommissie. Onderwerpen van de verzoeken en beroepschriften In 2011 heeft de commissie individuele gevalsbehandeling 148 verzoeken behandeld, inclusief beroepschriften. Over de 148 behandelde verzoeken nam de commissie de volgende formele besluiten: • 103 verzoeken zijn toegewezen; • 5 verzoeken zijn gedeeltelijk afgewezen; • 40 verzoeken zijn afgewezen. Van de 103 toegewezen verzoeken hadden 88 verzoeken betrekking op afstand bijzonder partnerpensioen. Dit houdt in dat op grond van het pensioenreglement de ex-partner het recht heeft om af te zien van het bijzonder partnerpensioen. Het fonds moet hier mee instemmen. Daarom worden deze verzoeken voorgelegd aan de commissie individuele gevalsbehandeling. Van de 148 verzoeken hadden er 54 betrekking op een beroep op de hardheidsclausule. De hardheidsclausule is een bepaling die het mogelijk maakt om in bijzondere gevallen af te wijken van vastgestelde regels. In het verslagjaar boog de commissie zich vooral over gevallen met de volgende onderwerpen: • gevallen op het gebied van ‘geen premie, wel pensioenverwerving’; • vrijwillige voortzetting; • premievrije bijboeking bij arbeidsongeschiktheid; • de toepassing van de voorwaarden van de aanvullingsregelingen; • het afstand doen van bijzonder partnerpensioen.
35
Evaluatie toepassing hardheidsclausule De commissie individuele gevalsbehandeling beoordeelt onder andere zaken waarin een beroep op de zogeheten hardheidsclausule wordt gedaan. Het kan voorkomen dat een belanghebbende van het fonds van mening is dat de toepassing van een bepaald artikel of beleid voor hen onbedoeld nadelig uitpakt. In dergelijke gevallen biedt artikel 32 van het Pensioenreglement Bouwnijverheid de mogelijkheid om de situatie van de belanghebbende ter besluitvorming aan (een delegatie van) het bestuur voor te leggen. Deze mogelijkheid van voorlegging wordt ook wel een ‘beroep op de hardheidsclausule’ genoemd. In 2011 heeft de commissie de zaken geëvalueerd waarover zij in het verleden heeft geoordeeld en waarin een beroep op de hardheidsclausule werd gedaan. De commissie heeft haar besluiten ten aanzien van alle categorieën van verzoeken tot toepassing van de hardheidsclausule besproken. De conclusie is dat de commissie geen aanleiding ziet haar beleid ten aanzien van het toepassen van de hardheidsclausule aan te passen.
Adviescommissie Awb Het komt voor dat een werkgever niet wil deelnemen aan de pensioenregeling van bpfBOUW. In dat geval kan de werkgever een verzoek indienen om vrijstelling van deelname aan de pensioenregeling te krijgen. Als dit verzoek tot vrijstelling wordt afgewezen, kan de werkgever hier bezwaar tegen maken. Het beoordelen van de bezwaren wordt gedaan door de adviescommissie Algemene wet bestuursrecht (Awb). De adviescommissie Awb is ingesteld door het bestuur en adviseert het bestuur over de ingediende bezwaarschriften. Het bestuur van bpfBOUW neemt uiteindelijk een besluit.
Behandeling bezwaarschriften landbouwondernemingen In het verslagjaar 2011 heeft de adviescommissie Awb bezwaarschriften behandeld ten aanzien van een aantal landbouwondernemingen dat in 2008 is ingeschreven onder de verplichtstelling van bpfBOUW. In 2008 zijn 42 ondernemingen ingeschreven bij bpfBOUW, die aanvankelijk onder de verplichtstelling van het Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw vielen. De betreffende werkgevers hebben een verzoek ingediend om vrijstelling van deelname aan de pensioenregeling van bpfBOUW. Na het uitvoeren van de werkingssfeeronderzoeken is vastgesteld dat 16 ondernemingen onder de bouwnijverheid vallen en niet onder de landbouw. Het verzoek om vrijstelling van deze 16 werkgevers is afgewezen. De werkgevers hebben vervolgens bezwaarschriften ingediend tegen deze afwijzende beslissing van bpfBOUW. Van de overige ondernemingen is de aansluiting beëindigd omdat: • de onderneming is gestaakt; • de onderneming failliet is gegaan; • de onderneming geen werknemers meer in dienst heeft; • de onderneming volgens het uitgevoerde werkingssfeer onderzoek niet onder de werkingssfeer van bpfBOUW valt. Ten aanzien van de 16 ondernemingen heeft de adviescommissie Awb in januari 2012 advies uitgebracht. De commissie Awb adviseert om in alle gevallen het bezwaarschrift gedeeltelijk in te willigen door: • op onverplichte grond afloopvrijstelling te verlenen tot 1 januari 2011; • het bezwaarschrift voor het overige af te wijzen; en • het verzoek om een vergoeding van proceskosten af te wijzen.
Ombudsman Pensioenen De adviescommissie Awb bestaat uit drie leden: Mr. R.A.A. Duk (voorzitter) Mr. E.S. Hoogendijk CPL (secretaris) Drs. H. Bruins (algemeen lid)
36
De Ombudsman Pensioenen is op 1 april 1995 ingesteld door de Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen (VB) en de Stichting voor Ondernemingspensioenfondsen (Opf). De Ombudsman Pensioenen behandelt klachten en geschillen over de uitvoering van de pensioenregelingen van een bedrijfstakof ondernemingspensioenfonds van (gewezen) deelnemers en gepensioneerden. De Ombudsman Pensioenen neemt pas een klacht in behandeling nadat de interne klachten- en/of geschillenregeling bij bpfBOUW is doorlopen.
Procedure De procedure van de Ombudsman Pensioenen is weergegeven in het volgende schema:
Procedure
Zaak afgesloten
A. O mbudsman Pensioenen vraagt reactie aan bpfBOUW
B. B pfBOUW geeft (inhoudelijke) reactie
C. Ombudsman Pensioenen informeert betrokkene over afwijzing klacht
C. Ombudsman Pensioenen verzoekt om aanvullende informatie
D. Ombudsman Pensioenen informeert betrokkene over afwijzing klacht
D. BpfBOUW geeft (inhoudelijke) reactie aan een formeel advies te overwegen
E. BpfBOUW neemt advies Ombudsman Pensioenen over
E. BpfBOUW neemt advies niet over
F. Ombudsman Pensioenen geeft formeel advies
Verzoeken in 2011 In het verslagjaar 2011 heeft bpfBOUW 18 verzoeken van de Ombudsman Pensioenen ontvangen. Hiervan zijn 14 verzoeken behandeld in 2011. De overige vier zaken worden behandeld in 2012. Van de 14 afgehandelde verzoeken zijn er 13 afgewezen door bpfBOUW. Voor één verzoek heeft de Ombudsman Pensioenen formeel advies uitgebracht. BpfBOUW heeft in deze zaak het formeel advies van de Ombudsman Pensioenen overgenomen.
F. Ombudsman Pensioenen informeert betrokkene over afwijzing klacht; er volgt geen formeel advies G. BpfBOUW neemt formeel advies Ombudsman Pensioenen over
H. BpfBOUW neemt formeel advies Ombudsman Pensioenen over na bemiddeling door voorzitter VB H. Formeel advies wordt definitief niet overgenomen door bpfBOUW
Het fonds wordt bijna in alle gevallen in het gelijk gesteld door de Ombudsman Pensioenen. Hiermee wordt de zaak afgesloten (stap C onder ‘zaak afgesloten’). Het is ook mogelijk dat de Ombudsman Pensioenen niet voldoende tevreden is met de motivering van de uitspraak van de klachtencommissie en/of de uitspraak van de commissie individuele gevalsbehandeling. De Ombudsman Pensioenen is bevoegd om in dergelijke gevallen een formeel advies uit te brengen aan het bestuur van bpfBOUW. Het formele advies van de Ombudsman Pensioenen wordt voorgelegd aan het bestuur van bpfBOUW (stap F onder ‘procedure’). Op basis van het Reglement klachtenprocedure moet bpfBOUW zich houden aan de aanwijzingen die de Ombudsman Pensioenen aan bpfBOUW oplegt, tenzij het bestuur van oordeel is dat zwaarwegende argumenten zich daartegen verzetten.
37
3250 vC
2750 vC
2250 vC
1750 vC
1250 vC
750 vC
250 vC
250
750
1250
1750
Meest voorkomende beroepen van plaggenhutbewoners n dagloners n arme boeren n turfstekers n mensen zonder werk
38
1890 Nog geen honderd jaar geleden woonden er in Europa nog duizenden mensen in een zelfgemaakt hut. Grote arme gezinnen met vier of vijf kinderen bouwden hutten van boomstammen en heideplaggen om in te wonen. Een stenen huis konden ze niet betalen.
2250
2750
3250
Fondsreserves en dekkingsgraad 3500 vC
3000 vC
2500 vC
2000 vC
1500 vC
De hoogte van de reserves van het fonds bepaalt voor een groot deel de jaarlijkse vaststelling van de premies en de mate van toeslagverlening. De reserves zijn bovendien nodig om de dekkingsgraad vast te stellen. De dekkingsgraad drukt de verhouding uit tussen het beschikbaar vermogen van het fonds en zijn pensioenverplichtingen.
Reserves Het fonds kent in totaal een drietal reserves. Het totaal van deze reserves is het totaal eigen vermogen van het fonds. De drie reserves zijn ondergebracht in ‘Algemene reserve’ en ‘overige reserves’. Algemene reserve De Algemene reserve is bedoeld om algemene risico’s te financieren. Dat betreft de risico’s zoals die zijn beschreven in het standaardmodel voor het vaststellen van het vereist eigen vermogen. Deze reserve vormt het beschikbaar eigen vermogen dat wordt meegenomen bij het vaststellen van de dekkingsgraad.
1000 vC
500 vC
Overige reserves De overige reserves dienen een specifiek doel. Het zijn bestemmingsreserves en worden daarom niet meegenomen bij het vaststellen van de dekkingsgraad. De overige reserves bestaan uit: • de Reserve aanvullingsregelingen; • de Reserve toeslagverlening actieven.
waarde van de pensioenverplichtingen. De beleggingsresultaten waren daarentegen positief. Hierdoor nam de waarde van de beleggingen toe. Per saldo zorgden deze factoren voor een daling van de dekkingsgraad over 2011. Berekening van de dekkingsgraad Het fonds bepaalt zijn dekkingsgraad door te berekenen in welke mate de voorziening pensioenverplichtingen wordt gedekt door het beschikbaar vermogen. Dat is het totaal van de technische voorzieningen voor risico van het pensioenfonds en de Algemene reserve. De overige reserves hebben beide een specifiek doel. Zij worden niet gerekend tot het beschikbaar vermogen. De overige reserves behoren overigens wel tot het totaal eigen vermogen van het fonds. Als één van de overige reserves negatief is, wordt deze wel in mindering gebracht op het beschikbaar vermogen. Dat doet het fonds om te voorkomen dat de dekkingsgraad te hoog wordt vastgesteld. De dekkingsgraad wordt dan berekend door de verhouding te nemen tussen: a) het beschikbaar vermogen; b) de voorzieningen (voor risico) van het pensioenfonds. De voorzieningen voor risico van het pensioenfonds worden toegelicht in het hoofdstuk Toereikendheid. De voorziening (voor risico van de deelnemer) die hoort bij de regeling BeterExcedent wordt niet meegenomen bij de berekening van de dekkingsgraad.
0
500
1000
1500
Reserve aanvullingsregelingen De Reserve aanvullingsregelingen is bestemd voor de financiering van aanspraken uit de voorwaardelijke aanvullingsregelingen die in de toekomst uitgekeerd worden. De Reserve aanvullingsregelingen is per sector in de bouwnijverheid onderverdeeld. Reserve toeslagverlening actieven Het fonds kent een Reserve toeslagverlening actieven. Deze reserve is bedoeld voor toekomstige aanvullingen op toeslagverlening aan de actieve deelnemers van het fonds als er geen volledige toeslag wordt verleend.
Eind 2011 bedroeg de Algemene reserve 125 miljoen euro. De voorzieningen voor risico van het pensioenfonds bedroegen toen samen 32.279 miljoen euro. De dekkingsgraad ultimo 2011 kwam daarmee op: 32.279 + 125 x 100 procent = 100,4 procent 32.279 Ontwikkeling van de dekkingsgraad In de onderstaande tabel is de ontwikkeling van de dekkingsgraad over de afgelopen vijf jaren weergegeven. Tabel 1 Verloop van de dekkingsgraad over de afgelopen vijf jaren (in procenten)
2000
2500
3000
3500
Dekkingsgraad De dekkingsgraad van bpfBOUW was ultimo 2011 100,4 procent. Dit is een daling van 5,8 procentpunt ten opzichte van de dekkingsgraad ultimo 2010. De daling is vooral het gevolg van het gedaalde renteniveau. Het renteniveau bereikte in het verslagjaar een historisch laag niveau. De negatieve gevolgen daarvan werden overigens beperkt door de renteafdekking van het fonds. BpfBOUW heeft het risico op een rentedaling namelijk voor een deel afgedekt. De daling van de rente zorgde voor een toename van de
Jaar
Dekkingsgraad ultimo jaar
2011
100,4
2010
106,2
2009
108,4
2008
102,2
2007
140,7
39
3250 vC
2750 vC
2250 vC
1750 vC
1250 vC
750 vC
250 vC
250
750
1250
1750
2250
1910 Een arbeiderswoning, ook wel volkswoning genoemd, is een type woning dat bedoeld is om te verhuren aan arbeiders en ambachtslieden. Deze (meestal) kleine woningen werden speciaal voor deze doelgroep gebouwd vanaf de tweede helft van de 19e eeuw.
Verbeteringen aan een arbeiderswoning rond 1900-1910 Een woning werd voorzien van een halletje waar verschillende vertrekken op uit kwamen, een keuken met afvoer op de riolering, een eigen slaapkamer voor de ouders en een kinderkamer met opklapbed
2750
3250
Toereikendheid 3500 vC
3000 vC
De Pensioenwet stelt financiële eisen aan pensioenfondsen. Het uitgangspunt hierbij is dat een pensioenfonds al zijn huidige én toekomstige financiële verplichtingen kan nakomen. De financiële positie van het pensioenfonds moet daarom toereikend zijn. Dat is het geval als de bezittingen van het pensioenfonds de aangegane pensioenverplichtingen op de langere termijn overtreffen. Ook in tijden van tegenspoed.
2500 vC
Voorziening pensioenverplichtingen 2000 vC
1500 vC
1000 vC
500 vC
0
500
1000
1500
2000
2500
3000
3500
De voorziening pensioenverplichtingen geeft de contante waarde weer van alle uitstaande pensioenverplichtingen van het fonds aan zijn (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden. Het is, met andere woorden, het volledige bedrag aan pensioenen dat het fonds nu en in de toekomst moet uitbetalen. De voorziening pensioenverplichtingen van bpfBOUW valt uiteen in de volgende voorzieningen voor: • het ouderdomspensioen, dat voorziet in pensioen aan (gewezen) deelnemers op grond van ouderdom en partner- en wezenpensioen dat bij overlijden van deelnemers voorziet in pensioen aan hun nabestaanden; • het vroegpensioen, dat voorziet in vroegpensioen aan (gewezen) deelnemers op grond van ouderdom; • de jaarlagen, die voorzien in aanvullend pensioen aan deelnemers op grond van ouderdom; • het arbeidsongeschiktheidspensioen, dat voorziet in pensioen aan deelnemers op grond van arbeidsongeschiktheid; • het spaarsaldo BeterExcedent, waarbij aanvullend pensioenkapitaal vrijwillig wordt opgebouwd om op de pensioendatum een aanvullend pensioen in te kopen. Dit spaarsaldo is voor risico deelnemers en is van belang bij de vaststelling van het minimaal vereist eigen vermogen. Hoogte van de voorziening pensioenverplichtingen De voorziening pensioenverplichtingen is ultimo 2011 32,3 miljard euro. Dit is de contante waarde van alle pensioenrechten van de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden. Bij de berekening van de contante waarde baseert het fonds zich op de rentetermijnstructuur van ultimo 2011 en de overige actuariële grondslagen en veronderstellingen. Het fonds toetst deze veronderstellingen periodiek.
(Minimaal) vereist eigen vermogen Pensioenfondsen moeten bovenop de voorziening pensioenverplichtingen ook vermogen hebben om (vooral) waardedalingen van beleggingen op te vangen. De financiële eisen die aan pensioenfondsen worden gesteld, zijn uitgedrukt in een vereist eigen vermogen en een minimaal vereist eigen vermogen.
Standaardmodel voor vaststellen van vereist eigen vermogen Voor het vaststellen van het vereist eigen vermogen hanteert bpfBOUW vanaf 2007 het standaardmodel, zoals beschreven in het Besluit financieel toetsingskader pensioenfondsen (Besluit FTK) uit 2006. Het standaardmodel gaat uit van een aantal risicocategorieën. Hiervan zijn de beleggingsrisico’s de voornaamste. In het standaardmodel worden negatieve, fictieve scenario’s toegepast, zoals een daling van de aandelenkoersen of een daling van de rente. Het standaardmodel toont hoe gevoelig het fonds is voor dergelijke scenario’s. De negatieve scenario’s in het standaardmodel corresponderen met een éénjaarsbetrouwbaarheid van 97,5 procent. De uitkomst van het standaardmodel is dus het vermogen dat het fonds moet hebben om het komend jaar met een kans van 97,5 procent de benoemde risico’s te kunnen opvangen. Toepassing van het standaardmodel Bij de toepassing van het standaardmodel worden de volgende solvabiliteitsreserves onderkend: S1: de solvabiliteitsreserve voor het renterisico (het effect van de meest ongunstige wijziging van de rentetermijnstructuur); S2: de solvabiliteitsreserve voor het marktrisico op zakelijke waarden (het effect van een daling van de zakelijke waarden aan de hand van een daling van de waarde van aandelen in ontwikkelde markten met 25 procent, aandelen in opkomende markten met 35 procent, private equity en hedge funds met 30 procent, direct vastgoed met 15 procent, indirect beursgenoteerd vastgoed met 25 procent en indirect niet-beursgenoteerd vastgoed met 35 procent); S3: de solvabiliteitsreserve voor het valutarisico (het effect van een daling van alle valutakoersen ten opzichte van de euro met 20 procent); S4: solvabiliteitsreserve voor het risico op grondstoffen (het effect van een daling van de waarde van grondstoffen met 30 procent); S5: solvabiliteitsreserve voor het kredietrisico (het effect van een toename van de actuele credit spread met 40 procent); S6: solvabiliteitsreserve voor het verzekeringstechnisch risico (door middel van een verzekeringsrisico-opslag wordt het verzekeringstechnisch risico gefinancierd). De som van de solvabiliteitsreserves vormt, na diversificatie tussen de risicotypen, het vereist eigen vermogen. Het vereist eigen vermogen is dan de maatstaf waartegen het feitelijke beschikbaar eigen vermogen van het fonds wordt afgezet. BpfBOUW heeft voldoende vermogen als het beschikbaar eigen vermogen van het fonds groter is dan het vereist eigen vermogen. De financiële positie is in dat geval toereikend. In tabel 2 is de uitkomst van het standaardmodel schematisch weergegeven.
41
Tabel 2 Vereist eigen vermogen ultimo 2011 (in miljoenen euro’s) Categorie
Buffer in euro’s
Buffer als percentage van de voorziening pensioen-
verplichtingen 2011
verplichtingen 2010
S1 Renterisico
1.276,9
4,0
4,8
S2 Zakelijkewaardenrisico
4.784,7
14,8
16,0
S3 Valutarisico
805,0
2,5
3,1
S4 Commodityrisico
330,5
1,0
0,7
S5 Kredietrisico
705,0
2,2
1,5
S6 Verzekeringstechnisch risico
948,9
2,9
3,1
8.851,0
27,4
29,2
Subtotaal voor diversificatie Diversificatie-effect Vereist eigen vermogen
./.
3.124,9 ./. 5.726,1
Toelichting op uitkomst van standaardmodel In tabel 2 is het vereist eigen vermogen bepaald op basis van de benodigde waarde van de beleggingen ultimo 2011 en niet op basis van de feitelijke waarde van de beleggingen. De benodigde waarde van de beleggingen is de waarde van de beleggingen waarbij het beschikbaar eigen vermogen van het fonds gelijk is aan het vereist eigen vermogen. Het vereist eigen vermogen is ultimo 2011 17,7 procent van de voorziening pensioenverplichtingen. Het vereist eigen vermogen is hoger dan het vereist eigen vermogen van 17,2 procent dat in het herstelplan is gehanteerd. Het vereist eigen vermogen is lager in het herstelplan. Dat komt omdat in het herstelplan wordt uitgegaan van de langetermijnbeleggingsmix van het fonds, inclusief 75 procent afdekking van het renterisico. Eind 2011 was het renterisico voor 59 procent afgedekt. Vanwege dit hogere risico is het vereist eigen vermogen aan het einde van het verslagjaar hoger dan op lange termijn verondersteld wordt. Minimaal vereist eigen vermogen Naast het vereist eigen vermogen bestaat er een tweede ondergrens: het minimaal vereist eigen vermogen. Het minimaal vereist eigen vermogen is ultimo 2011 4,1 procent van de voorziening pensioenverplichtingen. Dit is gelijk aan vorig jaar. Dekkings- of reservetekort Als het fonds minder beschikbaar eigen vermogen heeft dan het vereist eigen vermogen, is er sprake van een reservetekort. Als het beschikbaar eigen vermogen ook lager is dan het minimaal vereist eigen vermogen, is er ook sprake van een dekkingstekort. De feitelijke dekkingsgraad van bpfBOUW op basis van de rentetermijnstructuur ultimo 2011 is 100,4 procent. De minimaal vereiste dekkingsgraad van het fonds is 104,1 procent. Het fonds had eind 2011 daarom een dekkingstekort.
42
Buffer als percentage van de voorziening pensioen-
9,7 ./. 17,7
9,7 19,5
Herstelplan BpfBOUW had ultimo 2008 ook een dekkingstekort. Het bestuur heeft daarom begin 2009 een herstelplan moeten opstellen. Het herstelplan is in juli 2009 goedgekeurd door DNB. In het herstelplan spreekt het bestuur de verwachting uit dat het fonds in staat is om binnen de gestelde termijnen het beschikbaar eigen vermogen weer naar de wettelijk vereiste niveaus te tillen. Binnen vijf jaar (ultimo 2013) zou de dekkingsgraad van het fonds op het niveau van het minimaal vereist eigen vermogen van 104,1 procent moeten komen. Binnen vijftien jaar (ultimo 2023) moet de dekkingsgraad dan minimaal 117,2 procent zijn. Dat is het vereist eigen vermogen op basis van de strategische beleggingsmix op lange termijn. Ontwikkeling van de dekkingsgraad De dekkingsgraad van bpfBOUW is in 2011 gedaald ten opzichte van vorig jaar. Dat kwam vooral door de gedaalde rente. De lagere rente leidde tot een verhoging van de waarde van de pensioenverplichtingen en daarmee tot een daling van de dekkingsgraad. De beleggingsresultaten hadden wel een positief effect op de dekkingsgraad. Het rendement van het fonds in 2011 was goed en leidde tot een stijging van het belegd vermogen van het fonds. De hoogte van de dekkingsgraad wordt uiteindelijk beïnvloed door diverse factoren. In tabel 3 is schematisch weergegeven welke factoren dat zijn en welke invloed ze hebben gehad in 2011.
Tabel 3 I nvloed van factoren op de mutatie van de dekkingsgraad over 2011 (in procenten) Dekkingsgraad primo 2011 Premiebijdrage
106,2 ./.
0,2
Pensioenuitkeringen
0,3
Toeslagverlening Verandering rentetermijnstructuur
0,0 ./.
14,5
Overrendement
8,7
Wijziging sterftegrondslagen
0,1
Overig Dekkingsgraad ultimo 2011
./.
0,2 100,4
Als de pensioenen daadwerkelijk verlaagd moeten worden, streeft het bestuur ernaar de opgebouwde en ingegane pensioenen op eenzelfde manier te verlagen. Ook dan kijkt het bestuur uiteraard wel of een dergelijke verlaging op evenwichtige wijze kan worden uitgevoerd. Nadat de pensioenen verlaagd zijn, streeft het bestuur ernaar deze verlaging weer zo snel mogelijk ongedaan te maken. Dat zal het geval zijn als de financiële positie van het fonds dit toelaat. Op grond van de financiële positie van het fonds heeft het bestuur eind 2011 aan sociale partners gemeld dat het streefniveau van het indexeringsbeleid onder de huidige omstandigheden en met het huidige premieniveau niet realiseerbaar is.
In totaal leidden deze oorzaken tot een afname van de dekkings graad van 106,2 procent aan het begin van 2011 tot 100,4 procent ultimo 2011.
Verloop dekkingsgraad loopt achter op verwachte herstelpad Het fonds werkt vanaf begin 2009 met een herstelplan. Als gevolg van de lage dekkingsgraad was bpfBOUW hiertoe verplicht. In het herstelplan spreekt bpfBOUW de verwachting uit om zijn beschikbaar eigen vermogen binnen de gestelde termijnen weer naar de wettelijk vereiste niveaus te tillen. Eind 2011 ligt het verloop van de dekkingsgraad van bpfBOUW achter op het verwachte herstel zoals dat is beschreven in het herstelplan. Het herstelplan schrijft voor dat de verwachte dekkingsgraad eind 2011 110,5 procent zou bedragen. De werkelijke dekkingsgraad was op dat moment 10,1 procentpunt lager. Binnen vijftien jaar, gerekend vanaf het moment dat het herstelplan van kracht was, moet de dekkingsgraad minimaal 117,2 procent zijn. Crisisbeleid Begin 2011 heeft het bestuur het crisisbeleid geformuleerd. Het beleid beschrijft dat er zich financiële crises kunnen voordoen die dermate ernstig zijn dat herstel van het fonds niet meer haalbaar is binnen de wettelijke termijnen zonder aanvullende maatregelen. Als een dergelijke situatie zich voordoet, zal het bestuur zich beraden op de mogelijke middelen die dan ingezet kunnen worden om toch nog te kunnen herstellen. Het bestuur zal hierover dan in overleg treden met sociale partners. De uitkomst van dat overleg kan zijn dat het verlagen van pensioenaanspraken moet worden overwogen. Uiteraard gaat het bestuur dan, voordat het een besluit neemt, na of de belangen van alle deelnemers, pensioengerechtigden en werkgevers evenredig worden behartigd.
43
1952 Het Kraanspoor is de eerste herontwikkeling op het voormalig NDSM terrein. Het project is gerealiseerd op een in 1952 gerealiseerde en inmiddels niet meer in gebruik zijnde kraanbaan. Door de inzet van Slimbouwen technieken (procesmatige scheiding installaties) is de bouwsnelheid aanzienlijk opgevoerd en een hoge mate van flexibiliteit bereikt.
3250 vC
2750 vC
2250 vC
1750 vC
1250 vC
750 vC
250 vC
250
750
1250
1750
2250
2750
3250
44
Premie en toeslagverlening 3500 vC
3000 vC
2500 vC
Premie- en toeslagbeleid BpfBOUW voert een premiebeleid dat gebaseerd is op een aantal solidariteitsbeginselen. Het premiepercentage voor de middelloonregeling is bijvoorbeeld voor iedere deelnemer even hoog. Daarnaast heeft het fonds de ambitie om werknemers en gepensioneerden in de bouwnijverheid een welvaartvast pensioen te bieden. Daar is het toeslagbeleid van het fonds op gericht. Het bestuur wil elk jaar toeslag verlenen ter grootte van de loonontwikkeling van de sectoren binnen bpfBOUW. Er wordt alleen een toeslag verleend als daar genoeg financiële ruimte voor is.
Actieve deelnemers krijgen dan mogelijk toeslagverlening vanuit de Reserve toeslagverlening actieven. Reserve toeslagverlening actieven In de premie voor de middelloonregeling is een opslag van 0,4 procent gereserveerd voor de Reserve toeslagverlening actieven. Deze reserve kan aangesproken worden voor toeslagverlening voor actieve deelnemers als er geen volledige toeslag kan worden verleend.
Tabel 4 Staffel ten behoeve van de vaststelling van de premie en de toeslagverlening 2000 vC
1500 vC
1000 vC
500 vC
0
500
1000
1500
2000
2500
De financiële positie van het fonds
Toeslagbeleid
Premiebeleid
Het beschikbaar eigen vermogen/de reserves van het fonds is volgens het FTK:
Het bestuur besluit tot:
De premie daalt/stijgt naar6:
Lager dan het minimaal vereist eigen vermogen
Geen toeslagverlening Premie verhogen met 2 procent, doch minimaal naar 18,9 procent
Lager dan het vereist eigen vermogen, maar hoger dan het minimaal vereist eigen vermogen
Beperkte toeslagverlening (naar rato/lineair)7
Te laag om de toeslagambitie naar verwachting in de toekomst te kunnen realiseren, maar wel hoger dan het vereist eigen vermogen
Volledige toeslagverlening (naar loonontwikkeling van de sectoren binnen bpfBOUW)
Aanpassen premie naar basispremie van 18,9 procent, maar maximaal met 2 procent per jaar
Hoger dan de som van het vereist eigen vermogen en het naar verwachting benodigde vermogen om de toeslagambitie ook in de toekomst te kunnen realiseren
Volledige toeslagverlening en eventueel inhaaltoeslagverlening8
Premie verlagen naar basispremie of verlagen met 2 procent tot een minimum van 14,9 procent
Tabel 4 geeft schematisch weer hoe het premie- en toeslagbeleid van bpfBOUW er op hoofdlijnen uitziet. De tabel, en dus het beleid, gaat uit van het vereist eigen vermogen ná de effecten van het toeslagenbesluit. Toeslagverlening Het bestuur streeft ernaar de pensioenen welvaartsvast te houden. Het bestuur wil daarom elk jaar toeslag verlenen ter grootte van de loonontwikkeling van de sectoren binnen bpfBOUW. De toeslagverlening is echter wel voorwaardelijk. Er wordt alleen toeslag verleend als het fonds genoeg financiële ruimte heeft. Er wordt in beginsel geen onderscheid gemaakt tussen toeslagverlening voor actieve deelnemers enerzijds en voor pensioengerechtigden en gewezen deelnemers anderzijds. Alleen als er in een jaar geen volledige toeslag kan worden verleend, wordt er mogelijk onderscheid gemaakt tussen deze groepen.
Inhaaltoeslagverlening Een achterstand in toeslagverlening ontstaat als in één of meerdere jaren geen of slechts gedeeltelijk toeslag wordt verleend. Als er ná 1 januari 2006 geen of slechts gedeeltelijk toeslag is verleend, kan dat nadien worden ingehaald. Inhaaltoeslagverlening kan plaatsvinden als het beschikbaar eigen vermogen van het fonds boven de premiekortingsgrens uitkomt. De premiekortingsgrens is gelijk aan de som van het vereist eigen vermogen en het geschatte vermogen dat nodig is om de toeslagambitie van het fonds waar te maken. In tabel 5 is zijn de toeslagpercentages over 2011 en 2012 schematisch weergegeven. Ook staat de cumulatieve achterstand in toeslagverlening vermeld. Premie Het uitgangspunt van het fonds is een langetermijnbasispremie van 18,9 procent van de premiegrondslag.
De maximumpremie is in beginsel 21,9 procent. De minimumpremie is 14,9 procent.
6
Maximaal twee jaar achter elkaar. Als na die twee jaar het beschikbaar vermogen van het fonds voldoende is hersteld, kan daarna ook (gedeeltelijke) toeslag worden verleend.
7
3000
Aanvullende toeslagverlening voor actieve deelnemers is mogelijk vanuit de Reserve toeslagverlening actieven in geval van onvolledige toeslagverlening.
Voor de actieve deelnemers geldt dan verrekening met eerdere onttrekking uit de Reserve toeslagverlening actieven.
8
3500
45
Tabel 5 Toeslagverlening en cumulatieve achterstand in toeslagverlening, ontstaan vanaf 1 januari 2009 (in procenten) 2011
2012
Toeslag per 1 januari, actieve deelnemers
0,00
0,00
Toeslag per 1 januari, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden
0,00
0,00
Volledige toeslag in boekjaar
1,35
1,03
Achterstand in toeslag, ontstaan in boekjaar, actieve deelnemers
1,35
1,03
Achterstand in toeslag, ontstaan in boekjaar, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden
1,35
1,03
Cumulatieve achterstand in toeslagen tot en met boekjaar, actieve deelnemers
4,79
5,87
Cumulatieve achterstand in toeslagen tot en met boekjaar, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden
5,53
6,62
Ieder jaar stelt het fonds ook de (gedempte) kostendekkende premie vast. Elk pensioenfonds in Nederland is verplicht dat te doen. De jaarlijkse, totale kostendekkende premie is gelijk aan de kosten die gemaakt moeten worden om de pensioenaanspraken die in dat jaar zijn opgebouwd te financieren. De kostendekkende premie wijkt vaak af van de basispremie. Premiebeleid aanvullingsregelingen Wet- en regelgeving schrijven voor dat de aanvullingsregelingen uiterlijk in het jaar 2020 afgefinancierd moeten zijn. Dat geldt voor alle aanvullingsregelingen van de sectoren binnen de bouwnijverheid. BpfBOUW wil dat realiseren met de jaarlagenmethode. De jaarlagenmethode houdt in dat er tijdens de financieringsperiode rekening wordt gehouden met de verwachte toekomstige lasten en de al gevormde reserves. De premies worden op basis hiervan vastgesteld. Elke sector binnen de bouwnijverheid heeft zijn eigen aanvullingsregelingen. Premie- en toeslagbeleid arbeidsongeschiktheidspensioen De premies en de toeslagverlening voor het arbeidsongeschikt heidspensioen worden per sector van de bouwnijverheid vastgesteld. De uitgangspunten hiervoor zijn dezelfde als in tabel 4. Tot 2011 werden de premie en de toeslagen voor de arbeidsongeschiktheidpensioenen vastgesteld op basis van de stand van de Reserve arbeidsongeschiktheidspensioen. Door de verslechterde financiële situatie van het fonds is deze reserve er eind 2011 niet meer. Er is dan ook geen toeslag gegeven op de ingegane pensioenen. Bovendien zal vanaf 2013 bij ongewijzigde omstandigheden premie geheven moeten worden. Het bestuur heeft besloten om het premie- en toeslagbeleid voor het arbeidsongeschiktheidspensioen te wijzigen en aan te laten sluiten bij het reguliere premie- en toeslagbeleid van het fonds.
Vaststelling premies en toeslagen voor 2012 Aan het einde van elk jaar stelt het bestuur de premies en toeslagen voor het daaropvolgende jaar vast. Hierna volgen per regeling de premies en toeslagen die het bestuur voor 2012 heeft vastgesteld. Middelloonregeling Het bestuur besloot de premie voor 2012 vast te stellen op 21,9
46
procent van de premiegrondslag. De premie is daarmee gelijk gebleven aan die van 2011. Het bestuur besloot om per 1 januari 2012 geen toeslag te verlenen. Voor beide besluiten baseerde het bestuur zich op de financiële positie van het fonds ultimo 2011, zoals die in november 2011 werd geschat conform het fondsbeleid. Premie onder kostendekkend niveau De gedempte kostendekkende premie voor 2012 is vastgesteld op 22,9 procent van de premiegrondslag. De gevraagde premie van 21,9 procent is dus 1,0 procent lager dan de gedempte kostendekkende premie. Het bestuur heeft daarom besloten om 1,0 procent premie uit de Reserve premiekorting te onttrekken ter financiering van de gedempte kostendekkende premie. Bijdrage premie aan herstel financiële positie BpfBOUW hanteert bij het vaststellen van de kostendekkende premie een vaste rentevoet van 4 procent. Dat is op de lange termijn een goede inschatting van de gemiddelde renterealisatie. In een situatie van dekkingstekort moet de premie bijdragen aan het herstel van de financiële positie. Dat betekent dat de premie ten minste gelijk moet zijn aan de benodigde premie die berekend is op basis van de feitelijke rente. Bij de benodigde premie moet bovendien rekening gehouden worden met een solvabiliteitsopslag ter grootte van het minimaal vereist eigen vermogen. Op het moment dat de premie werd vastgesteld, was de feitelijke rente lager dan de vaste rentevoet van 4 procent. De benodigde premie op basis van de feitelijke rente was daardoor hoger. Deze was namelijk 24,1 procent. Het bestuur heeft besloten om voor de premie van 2012 gebruik te maken van de mogelijkheid die DNB heeft geboden om voor 2012 een premie te heffen die niet bijdraagt aan herstel in geval van een dekkingstekort (zogenaamde ‘adempauze’). De voorwaarden om gebruik te maken van deze ‘adempauze’ zijn dat het pensioenfonds geen korting doorvoert in 2012 en dat het pensioenfonds niet voor de premie van 2011 reeds gebruik heeft gemaakt van het uitstel. BpfBOUW voldoet aan deze twee voorwaarden. Daarnaast dient het fonds bij de premiestelling voor 2013 een sluitende financiële opzet te hebben. Hiermee wordt bedoeld dat in het geval van een dekkingstekort in 2013 een premie geheven moet worden die bijdraagt aan het herstel van het fonds.
Het bestuur van bpfBOUW heeft de cao-partijen in de bedrijfstak hierover geïnformeerd en gevraagd om een pensioenovereenkomst te overwegen die voorziet in een sluitende financiële opzet van de premie.
maximum van 82.971,59 euro. Boven deze grens bouwen zij geen pensioen meer op. Tabel 8 Premiepercentages aanvullingsregeling voor deelnemers
In tabel 6 is de opbouw van de middelloonpremie voor 2012 schematisch weergegeven.
geboren vóór 1950 per sector Sector
2011
2012
Bouw
2,0
2,0
UTA
1,2
1,2
UTA-excedent
0,5
0,0
Tabel 6 Vaststelling premie middelloon voor 2012
Onderdelen
Premie middelloonregeling 2012 op basis van rentevoet van 4 procent
Coming service
18,8
Toeslagverleningsopslag
0,4
Solvabiliteitsopslag
3,2
Kostenopslag
0,5
Kostendekkende premie
22,9
Af: Aanvulling uit Reserve premiekorting
Arbeidsongeschiktheidspensioen In tabel 9 staan de gevraagde premies en verleende toeslagen ten aanzien van het arbeidsongeschiktheidspensioen. De vast stelling ervan gebeurt per sector. De premie voor het arbeids ongeschiktheidspensioen is een percentage van de pensioengrondslag. Tabel 9 Premie- en toeslagpercentages arbeidsongeschiktheidspensioen
1,0
Vastgestelde premie 2012
21,9
per sector 2011
2012
Premie
0,00
0,00
Loonontwikkeling
1,51
1,00
Toeslagverlening
1,51
0,00
Achterstand in toeslagverlening
0,00
1,00
Cumulatieve achterstand in toeslagverlening
3,28
4,31
Premie
0,00
0,00
Loonontwikkeling
0,00
1,50
Toeslagverlening
0,00
0,00
Achterstand in toeslagverlening
0,00
1,50
Cumulatieve achterstand in toeslagverlening
2,77
4,31
Loonontwikkeling
0,50
1,00
Toeslagverlening
0,50
0,00
Achterstand in toeslagverlening
0,00
1,00
Cumulatieve achterstand in toeslagverlening
3,53
4,57
Sector Bouw/UTA
Aanvullingsregelingen Het bestuur bepaalt de premies voor de aanvullingsregelingen per sector. Daarvoor kijkt het bestuur naar de verwachte lasten en de al aanwezige reserves. De financiering van de aanvullingsregelingen vindt gelijkmatig plaats tot 2021.
Timmerindustrie
In tabel 7 staan per sector de premies voor de aanvullingsregelingen voor deelnemers die geboren zijn na 1949. De premie is een percentage van de premiegrondslag. Tabel 7 P remiepercentages aanvullingsregeling voor deelnemers geboren na 1949 per sector
Afbouw Sector
2011
2012
10,3
10,5
UTA
3,0
3,0
Timmerindustrie
2,7
2,7
Afbouw
9,2
8,7
Natuursteenbedrijf
Natuursteenbedrijf
7,8
7,8
Premie
0,00
0,00
Loonontwikkeling
1,00
1,00
Toeslagverlening
1,00
0,00
Achterstand in toeslagverlening
0,00
1,00
Cumulatieve achterstand in toeslagverlening
3,39
4,42
Bouw
In tabel 8 staan per sector de premies voor de aanvullings regelingen voor deelnemers die geboren zijn vóór 1950. De premie is een percentage van het pensioenloon. Voor de regeling UTA-excedent geldt dat de premie alleen wordt betaald door deelnemers die een loon hebben dat hoger is dan 54.051,28 euro. Zij betalen die premie tot het per 1 januari 2012 geldende
47
Het bestuur besloot de premie voor 2012 voor het arbeids ongeschiktheidspensioen voor alle sectoren vast te stellen op 0 procent. De gedempte kostendekkende premie is groter dan 0 procent (uitzondering is de sector Afbouw). Het bestuur besloot het verschil te financieren door een onttrekking uit de Reserve premiekorting. In tabel 10 is de opbouw van de premie van het arbeidsongeschiktheidspensioen voor 2012 schematisch weergegeven.
Tabel 11 Kostendekkende premies voor de middelloonregeling (in procenten van de premiegrondslag) Onderdelen
Coming service Tabel 10 Vaststelling premie arbeidsongeschiktheidspensioen voor 2012 Sector
2012
Bouw/UTA 0,15
Af: Aanvulling uit Reserve
0,15
Vastgestelde premie
0,00
Timmerindustrie Kostendekkende premie
0,10
Af: Aanvulling uit Reserve
0,10
Vastgestelde premie
0,00
Afbouw Kostendekkende premie
0,00
Af: Aanvulling uit Reserve
0,00
Vastgestelde premie
0,00
Natuursteenbedrijf Kostendekkende premie
0,10
Af: Aanvulling uit Reserve
0,10
Vastgestelde premie
0,00
Kostendekkende premie over 2011 Naast de feitelijke premie berekent het fonds ook elk jaar de kostendekkende premie. De kostendekkende premie wordt na het boekjaar achteraf vastgesteld voor elke regeling. De kostendekkende premie is nodig voor de financiering van: • de jaarlijkse pensioeninkoop (de coming service); • de opslag voor toeslagverlening; • de opslag voor solvabiliteit (om het vereist eigen vermogen in stand te houden); • de opslag voor de kosten van de uitvoering van de pensioenregeling. Middelloonregeling Het fonds hanteert voor de berekening van de kostendekkende premie voor de middelloonregeling een gedempte rentevoet van 4 procent. Ook berekent het fonds de kostendekkende premie op basis van de rentetermijnstructuur. In tabel 11 staan de kostendekkende premies voor 2011 voor de middelloonregeling op basis van beide rentestructuren.
48
Rentevoet van 4 procent
22,6
19,4
Toeslagverleningsopslag
0,4
0,4
Solvabiliteitsopslag
4,4
3,8
Kostenopslag
0,5
0,5
27,9
24,1
Kostendekkende premie
Kostendekkende premie
Rentetermijnstructuur primo 2011
De kostendekkende premie op basis van de rentetermijn structuur is hoger dan de premie tegen de gedempte rentevoet van 4 procent. Dat komt omdat het renteniveau van de rente termijnstructuur begin 2011 lager lag dan 4 procent. Hierdoor geldt voor de inkoop van pensioen (de coming service) een hoger tarief. De vooraf (eind 2010) berekende kostendekkende premie voor 2011 was gelijk aan 23 procent. De premie die achteraf kostendekkend zou zijn geweest is gelijk aan 24,1 procent. De verhoging van 1,1 procent wordt voornamelijk veroorzaakt doordat er een herziening is geweest van de gehanteerde sterftegrondslagen en in verband met benodigde premie voor het toekennen van aanspraken na faillissementen. Het totale bedrag aan feitelijk ontvangen premie in 2011 is 836 miljoen euro. Dit is exclusief de premies die ontvangen zijn voor de spaarpensioenrekening BeterExcedent (7,1 miljoen euro). De totale gedempte kostendekkende premie op basis van de rentevoet van 4 procent is 921 miljoen euro. De totale premie op basis van de rentetermijnstructuur is 1.067 miljoen euro. Aanvullingsregelingen De premies voor de aanvullingsregelingen worden berekend door de contante waarde van de verwachte lasten te verminderen met de reserve en te delen door de contante waarde van de premiegrondslag tot 2021. Dit houdt in dat de financiering van de aanvullingsregelingen gelijkmatig plaatsvindt tot 2021 terwijl de jaarlijkse lasten kunnen schommelen. Over de gehele looptijd wordt dus een kostendekkende premie gevraagd. In sommige jaren is de premie echter hoger dan voor dat jaar benodigd. In andere jaren is de premie juist lager. De verschillen komen ten goede of ten laste van de Reserves aanvullingsregelingen. Arbeidsongeschiktheidspensioen In tabel 12 staan de kostendekkende premies voor het arbeidsongeschiktheidspensioen op basis van de rente termijnstructuur en de gedempte rentevoet van 4 procent.
Tabel 12 K ostendekkende premies voor het arbeidsongeschiktheids pensioen (in procenten van de premiegrondslag) Onderdelen
Rentetermijnstructuur primo 2011
Rentevoet van 4 procent
Coming service
0,13
0,13
Toeslagverleningsopslag
0,00
0,00
Solvabiliteitsopslag
0,02
0,02
Kostenopslag
0,00
0,00
Kostendekkende premie
0,15
0,15
De feitelijk ontvangen premie in 2011 is 5 duizend euro. Dit betreft nabetaalde premies over 2009. Over 2011 is namelijk geen premie voor arbeidsongeschiktheidspensioen geheven. De totale kostendekkende premie op basis van de gedempte rentevoet van 4 procent is 5,6 miljoen euro. De premie op basis van de rentetermijnstructuur is eveneens 5,6 miljoen euro.
49
1975 Een kubuswoning is een woning in de vorm van een gekantelde kubus op een paal, ook wel paalwoning of boomwoning genoemd. In de jaren zeventig zijn er kubuswoningen gebouwd door de Nederlandse architect Piet Blom in Helmond en Rotterdam. Zijn basisidee, dat er gebouwd wordt op kolommen, zodat de ruimte onder de bebouwing openbaar kan blijven, was geïnspireerd door Le Corbusier.
3250 vC
2750 vC
2250 vC
1750 vC
In de kubuswoning van Blom zitten drie woonlagen: onderin het zogenoemde straathuis, tussenin het hemelhuis en bovenin de loofhut.
1250 vC
750 vC
250 vC
250
750
1250
1750
2250
2750
3250
50
Beheersing van de risico’s 3500 vC
3000 vC
2500 vC
2000 vC
1500 vC
1000 vC
500 vC
BpfBOUW dient snel in te spelen op externe ontwikkelingen en dient de implicaties van deze ontwikkelingen voor de deelnemers altijd duidelijk integraal in beeld te hebben. Hiervoor heeft bpfBOUW een risicomanagementsysteem ontwikkeld. Het systeem bestaat uit een risicoregister, een risico-implicatieprocedure die gebruikt wordt bij beleidsvoorstellen, een procedure voor het meten en waarderen van risico’s en een rapportagekader. In het risicoregister worden gegevens vastgelegd en bijgehouden van de relevante risico’s die zich voordoen bij bpfBOUW, zoals de beschrijving van het risico, de beheersmaatregelen, de kwantificering, het acceptatieniveau en de strategie per risico. In het register worden de volgende risicocategorieën onderscheiden: • Financieel • Strategisch en omgeving • Operationeel • Compliance • Governance Het rapportagekader voorziet erin dat risicorapportages worden opgesteld, volgens een vast format, zodat het bestuur en bestuursbureau deze kunnen monitoren en (eventueel) maatregelen kunnen nemen. In dit hoofdstuk worden de risicocategorieën afzonderlijk besproken. Over de werking van de beheersmaatregelen wordt periodiek gerapporteerd.
Asset Liability Management Het fonds houdt periodiek een ALM-studie. ALM staat voor Asset Liability Management. Een ALM-studie stemt de beleggingen en de pensioenverplichtingen op elkaar af. Het bestuur kan aan de hand van een ALM-studie keuzes maken ten aanzien van zijn beleggingen.
Op basis van de uitkomsten van deze analyses stelt het bestuur beleid vast ten aanzien van de beheersing van de matchingrisico’s. ALM-studie In 2010 liet het fonds een nieuwe ALM-studie uitvoeren en deze is in 2011 geactualiseerd ten behoeve van het beleggingsplan voor 2012. De gevolgen van de update voor het beleggingsbeleid van het fonds staan vermeld in het hoofdstuk Beleggingsbeleid. Hierna wordt uiteengezet hoe de ALM-studie heeft bijgedragen aan de beheersing van de matchingrisico’s. Afdekken van het renterisico In 2010 is, naar aanleiding van de uitkomsten van de ALM-studie, de afdekking van het renterisico uitgebreid naar 60 procent. Het strategisch beleid is onveranderd gericht op afdekking op 75 procent. In 2011 daalde het afdekkingspercentage van het renterisico. Het bestuur besloot daarom in het vierde kwartaal van 2011 de renteafdekking van het fonds weer op te hogen naar het niveau van 60 procent.
0
Financieel 500
1000
1500
2000
2500
3000
3500
Matchingrisico Er is sprake van nadelige mismatching (of ongelijkwaardigheid) als de waarde van de beleggingen niet evenredig meestijgt met de waarde van de pensioenverplichtingen. Het matchingrisico vloeit met name voort uit de verschillen die bestaan tussen de looptijd van de pensioenverplichtingen en van de beleggingen van het fonds. Analyseren van de matchingrisico’s Het matchingrisico betreft onder meer verschillen in inflatie- en rentegevoeligheid en het valutarisico van de beleggingen. Het fonds wil die risico’s daarom zoveel mogelijk afdekken. Daarmee moet het fonds wel rekening houden met uitkomsten voor het premie- en pensioenresultaat en de kans op onderdekking van de nominale pensioenverplichtingen. Het fonds gebruikt een drietal instrumenten om deze risico’s in te schatten: • een ALM-studie om de risico’s te analyseren; • een risicomodel om de risicogevoeligheid van de beleggingen ten opzichte van de pensioenverplichtingen inzichtelijk te maken; • een continuïteitsanalyse die de financiële risico’s op de langere termijn inschat en waarmee het premie- en toeslagbeleid wordt onderbouwd.
Ultimo 2011 was het renterisico voor 58,9 procent afgedekt. Over 2011 was het resultaat op de renteafdekking positief. Het positieve resultaat bedroeg 2,7 miljard euro. Dit resultaat komt hoofdzakelijk voort uit de stijging van de marktwaarde van de renteswaps. Voor het fonds heeft de feitelijke rente termijnstructuur zich gedurende 2011 negatief ontwikkeld waardoor de afdekkingsintrumenten in waarde zijn gestegen. Afdekken van het inflatierisico Het inflatierisico houdt in dat de beleggingen van het fonds onderhevig kunnen zijn aan negatieve waardeontwikkelingen door inflatie. Het bestuur wil de inflatiegevoeligheid van de beleggingen in lijn brengen met die van de pensioenverplichtingen. Het is immers de ambitie van het fonds om de ontwikkeling van de looninflatie te volgen. In de beleggingsportefeuille wordt dit nagestreefd door inflatiegerelateerde beleggingen toe te voegen aan de beleggingsportefeuille. Deze vermogenscategorieën bewegen, als wordt gemeten over een langere periode, in zekere mate mee met de inflatiebeweging. Dit zijn index-linked obligaties, aandelen, grondstoffen en vastgoed. Deze vermogenscategorieën bewegen dan, als wordt gemeten over een langere periode, in zekere mate mee met de inflatiebeweging.
51
Afdekken van het valutarisico Als gevolg van veranderende valutakoersen kunnen beleggingen in vreemde valuta na verloop van tijd in waarde dalen. Dat heeft een negatief gevolg voor de financiële positie van het fonds. BpfBOUW dekte daarom tot en met 2011 de valutarisico’s op beleggingen in Amerikaanse dollars, Britse ponden, Japanse yen voor 100 procent af. In 2011 heeft het bestuur besloten om dit vanaf 2012 te verlagen van 100 procent naar 80 procent. Daarnaast is besloten om het valutarisico op beleggingen in Zwitserse frank voor 80 procent af te dekken. De valuta-afdekking gebeurt met valutatermijncontracten. De valutatermijncontracten krijgen een negatieve waarde bij een verzwakking van de euro ten opzichte van vreemde valuta. En andersom stijgen zij in waarde als de euro zich versterkt. In 2011 was het negatieve resultaat op de valutatermijncontracten 326 miljoen euro. Liquiditeitsrisico De beleggingsportefeuille van bpfBOUW bevat liquide beleggingen in de vorm van staatsobligaties en aandelen. De beleggingsportefeuille bestaat echter ook uit minder liquide beleggingen. Tijdens de financiële crisis werd nog duidelijker dat het liquiditeitsrisico hierbij een rol speelt. Het liquiditeitsrisico houdt in dat bezittingen of beleggingen van het fonds niet gemakkelijk en slechts tegen hoge kosten geliquideerd kunnen worden. Het bestuur is zich hiervan bewust en heeft het risico opgenomen in zijn risicobeleid. Het liquiditeitsrisico speelt onder meer een rol bij de beheersing van het valutarisico en renterisico. De waarde van de valutatermijncontracten wordt aan het einde van hun looptijd (meestal drie maanden) afgerekend met de betreffende tegenpartijen (zogeheten investment banks). Als de positie van de euro gedurende die periode is verzwakt, is het resultaat op het valutatermijncontract negatief. Dan moeten er voldoende liquiditeiten aanwezig zijn om het negatieve resultaat op te vangen en voldoende liquide instrumenten voor collateraluitwisseling. Het bestuur heeft in 2012 besloten een grotere allocatie naar liquide beleggingscategorieën op te nemen in het beleggingsplan, zoals leningen van Europese landen die liquide staatsobligaties uitgeven. Tegenpartijrisico Om het kredietrisico te beheersen, wordt gebruik gemaakt van collateral management. Collateral management is het beheer van zekerheden die als onderpand dienen voor verstrekte kredieten. Voor verstrekte kredieten ontvangt het fonds zekerheden (zoals contanten of obligaties), waardoor de schade beperkt blijft als een tegenpartij zijn verplichting niet kan nakomen.
52
Marktrisico De waarde van de beleggingen fluctueert als gevolg van macroeconomische ontwikkelingen en de marktomstandigheden. Dit wordt het marktrisico genoemd. Beleggingen in aandelen, vastrentende waarden, vastgoed en grondstoffen zijn altijd onderhevig aan marktrisico. De waarde van deze beleggingen wordt namelijk continu beïnvloed door koersschommelingen. BpfBOUW beheerst het marktrisico door zijn belegd vermogen evenwichtig te spreiden. Strategische allocatie De verdeling naar verschillende beleggingscategorieën wordt strategische asset allocatie genoemd. Bij de strategische asset allocatie streeft bpfBOUW naar een optimale afweging tussen risico en rendement. De vaststelling van de strategische asset allocatie gebeurt aan de hand van de ALM-studie. Beheersing door spreiding Dit resulteert in een beleggingsportefeuille met een brede spreiding over diverse beleggingscategorieën. De samenstelling van de beleggingsportefeuille is sinds de jaren negentig fors veranderd. Beleggingen in vastrentende waarden hebben steeds meer plaatsgemaakt voor zakelijke waarden zoals aandelen en private equity. In recente jaren zijn hier ook beleggingen in andere beleggingscategorieën bijgekomen. Dat zijn bijvoorbeeld beleggingen in grondstoffen, infrastructuur en hedgefondsen. Figuur 4 geeft de ontwikkeling van de samenstelling van de beleggingsportefeuille over de periode 1970 tot en met 2011 weer. Naast een goede verdeling over beleggingscategorieën wordt ook gezorgd voor een evenwichtige verdeling binnen beleggingscategorieën. Bij de aandelen van het fonds komt dit tot uitdrukking in de verdeling over sectoren en regio’s. De sectorverdeling van de aandelenportefeuille ultimo 2011 is vermeld in tabel 13. Daarnaast worden de aandelen over verschillende regio’s verspreid. In tabel 14 is de regioverdeling van de aandelenportefeuille ultimo 2011 te zien.
Figuur 4 S amenstelling van de beleggingsportefeuille in de periode 1970 tot en met 2011
100%
80%
60%
40%
20%
0% 1970
1975
1980
Vastrentende waarden
1985
Aandelen
1990 Vastgoed
Tabel 13 Sectorverdeling van de aandelenportefeuille Percentage 2011
Percentage 2010
Consumptiegoederen
17,9
17,4
Financiële instellingen
16,5
21,7
Energie
13,8
12,3
Farmacie
8,7
7,0
Industrie en transport
8,5
9,4
ICT
8,5
8,9
Telecom
4,9
4,5
Basisindustrie
7,5
8,6
Overig
13,7
10,2
Totaal
100,0
100,0
Sector
Tabel 14 Regioverdeling van de aandelenportefeuille Percentage 2011
Percentage 2010
Europa
43,0
42,0
Verenigde Staten
37,5
37,7
Japan
3,6
2,8
Pacific (excl. Japan)
3,2
5,5
12,7
12,0
100,0
100,0
Regio
Opkomende markten Totaal
1995
2000
2005
2010
2011
Alternatieve beleggingen
Bij de vastrentende waarden van bpfBOUW vindt de spreiding vooral plaats over instrumenttypen, regio’s en kredietwaardigheid. In de hiernavolgende paragraaf Kredietrisico wordt hier uitvoeriger bij stilgestaan. Kredietrisico Het kredietrisico is het risico dat een debiteur van het fonds niet aan haar rente- en aflossingsverplichtingen kan voldoen. Het fonds spreidt zijn beleggingen in schuldpapier en verstrekte kredieten, de zogeheten vastrentende waarden, dan ook over verschillende tegenpartijen om het kredietrisico zoveel mogelijk te beperken. Hoge kredietwaardigheid Binnen de portefeuille van vastrentende waarden wordt bijna uitsluitend belegd in de investment grade categorie. Dit is de categorie van vastrentende waarden met een hoge kredietwaardigheid. De betaling van rente en aflossing door de uitgever van de lening heeft dan een hoge zekerheid. In de categorie non-investment grade wordt beperkt geïnvesteerd. In tabel 15 is te zien hoe de portefeuille met vastrentende waarden ultimo 2011 is opgebouwd. De classificaties AAA tot en met BBB behoren tot de investment grade categorie.
53
Tabel 15 Verdeling vastrentendewaardenportefeuille (in procenten)
Tabel 16 Marktwaarde beleggingen staatsobligaties en index-linked obligaties in eurolanden met een verlaagde kredietwaardigheid
Percentage 2011
Percentage 2010
AAA
47,6
48,2
AA
18,0
18,0
A
14,0
9,7
Classificatie
Classificatie
BBB Lager dan BBB Geen rating Totaal
12,5 5,8
Frankrijk
1.425
Italië
848
9,7
Spanje
299
0
België
275
14,4
2,1 100,0
Marktwaarde ultimo 2011 (in miljoenen euro’s)
100,0
Portugal
0
Ierland
46
Griekenland
22
Totaal
Staatsobligaties eurolanden De financiële markten werden in 2011 overschaduwd door de problemen in de eurozone. Griekenland en Ierland klopten in 2010 al voor steun aan bij de Europese Unie, de ECB en het IMF. In mei 2011 volgde Portugal en in juli opnieuw Griekenland. Beleggers raakten er gedurende 2011 steeds meer van overtuigd dat het gebrek aan fiscale discipline de euro zou opbreken. Gaandeweg 2011 viel de vraag weg naar staatsobligaties van de PIIGS-landen. Daar liepen de rentes flink op. Eind 2011 stegen ook de rentes van België en Frankrijk. Opvallend was dat eind november zelfs de Duitse rente begon te stijgen, doordat de Duitse overheid een deel van zijn leningen niet kon plaatsen. De euro, die zich gedurende het jaar lang tussen de 1,40 en 1,45 ten opzichte van de Amerikaanse dollar bewoog, zakte in het laatste kwartaal snel weg tot koersniveaus van rond de 1,30. Dit was in het begin van het jaar ook het geval.
2.915
(technische) aannames en grondslagen bij de ontwikkeling en premiestelling van de pensioenaanspraken. Prudente grondslagen BpfBOUW stelt de voorziening pensioenverplichtingen, de pensioenpremies en de benodigde reserves vast op basis van prudente grondslagen. Bij de vaststelling van de grondslagen worden voorzienbare trends en voorschriften uit de Pensioenwet meegenomen. Elk jaar worden de gebruikte grondslagen getoetst aan de werkelijke ontwikkelingen. De toetsing wordt uitgevoerd door een certificerend actuaris. Dit heeft in 2011 geleid tot een geringe daling van de voorziening pensioenverplichtingen van circa 0,1 procent.
Strategisch en omgeving In juli kwam er een nieuw steunpakket voor Griekenland en het Europese steunfonds voor probleemlanden (EFSF) werd verder uitgebreid. Ook konden banken ongelimiteerd bij de ECB blijven lenen. In augustus en september was de nood zo hoog dat de ECB op grote schaal Italiaanse en Spaanse staatsobligaties opkocht om het financiële systeem voor ineenstorten te behoeden. Dit had succes, al vielen de rentes niet terug naar hun voormalige niveaus. Om de crisis onder controle te krijgen, lanceerden de EU-lidstaten op 26 oktober een plan dat voorzag in een 51 procent afwaardering van de Griekse schuld, steun aan de bankensector en uitbreiding van het EFSF. In tabel 16 is de marktwaarde van de beleggingen in staatsobligaties en index-linked obligaties van overheden van de eurolanden met een verlaagde kredietwaardigheid opgenomen. Gedurende het jaar is de exposure naar deze landen afgebouwd. Verzekeringstechnisch risico Het verzekeringstechnisch risico is het risico dat (toekomstige) pensioenen niet gefinancierd kunnen worden uit premie- of beleggingsinkomsten. Het risico schuilt in onjuiste of onvolledige
54
Omgevingsrisico Externe ontwikkelingen op het gebied van concurrentie verhoudingen, belanghebbenden, reputatie en ondernemings klimaat hebben mogelijk negatieve gevolgen voor het fonds. Dit wordt het omgevingsrisico genoemd. Het fonds heeft uiteraard een grote verantwoordelijkheid tegenover de deelnemers aan de pensioenregeling en de pensioengerechtigden. Zij moeten kunnen vertrouwen op een inkomen tijdens ouderdom, bij arbeidsongeschiktheid en voor hun partners bij overlijden. Dit is de basis van de pensioenregeling. Dit verplicht bpfBOUW tot een transparant en constant toezicht om de belangen van de deelnemers te borgen. Het vraagt bovendien een hoog niveau van deskundigheid van het bestuur. Volgen van actuele ontwikkelingen Het fonds volgt nadrukkelijk de maatschappelijke ontwikkelingen in Nederland en omliggende landen. Zo nodig stelt het bestuur zijn beleid dan bij. In 2011 stonden tijdens elke bestuursvergadering actuele ontwikkelingen op het gebied van pensioenen, vermogensbeheer en vastgoed op de agenda.
Deskundigheid op peil houden De bestuursleden van het fonds moeten zorgen dat hun deskundigheid aan de vereisten voldoet. Het bestuur heeft een deskundigheidsplan opgesteld om de vereiste deskundigheid binnen het bestuur te waarborgen. De werking van het deskundigheidsplan wordt elk jaar geëvalueerd. Beleidsregel Deskundigheid 2011 Op 1 januari 2011 is de nieuwe beleidsregel deskundigheid van DNB en de AFM in werking getreden. In deze beleidsregel wordt verduidelijkt welke eisen DNB en de AFM stellen aan de deskundigheid van onder andere de bestuursleden van pensioenfondsen. Ook komt aan bod welke aspecten zij bij toetsing in aanmerking nemen. Deskundigheid omvat kennis, vaardigheden en professioneel gedrag en kan worden aangetoond door opleiding, ervaring en competenties. Aanbevelingen Pensioenfederatie De Pensioenfederatie heeft op basis van de nieuwe beleidsregel een aantal aanbevelingen geformuleerd wat betreft het deskun digheidsplan. Conform de aanbevelingen van de Pensioenfederatie bevat een deskundigheidsplan onder meer het profiel, de taken, de vereiste deskundigheid en competenties van bestuursleden. Voor bestuursleden van pensioenfondsen gelden twee vereiste deskundigheidsniveaus. Deskundigheidsniveau 1 is de kennis en het inzicht die een individueel bestuurslid moet hebben. Met deskundigheidsniveau 2 wordt de kennis van het bestuur als collectief aangeduid. Daarbij moeten minimaal twee bestuursleden individueel per aandachtsgebied beschikken over niveau 2. Een toetredend bestuurslid begint op deskundigheidsniveau 0. Maar de Pensioenfederatie geeft elk bestuur in overweging er naar te streven dat een bestuurslid al bij in functie treden beschikt over deskundigheidsniveau 1. Binnen een halfjaar na zijn benoeming moet het bestuurslid in ieder geval deskundigheidsniveau 1 hebben behaald. Aangepast deskundigheidsplan De nieuwe beleidsregel en de aanbevelingen van de Pensioenfederatie zorgen ervoor dat het deskundigheidsplan van bpfBOUW aanzienlijk moet worden uitgebreid. Het bestuur organiseert daarom in het voorjaar van 2012 een studiedag om het deskundigheidsplan te actualiseren op basis van de aanbevelingen van de Pensioenfederatie.
• De gekozen competenties van bestuursleden verwerken in het deskundigheidsplan. • Een zelfevaluatie organiseren met betrekking tot de gekozen competenties. • Een standpunt innemen over beloning, externe toetsing op deskundigheid en competenties. • Statuten aanpassen en/of vetorecht introduceren. Het bestuur is namelijk verantwoordelijk voor de benoeming van nieuwe leden, ondanks dat de werkgevers- en werknemersverenigingen de bestuursleden voordragen. Het deskundigheidsplan is geactualiseerd op de volgende punten: • De nevenfuncties van bestuursleden zijn toegevoegd. • Roosters van aftreden zijn opgesteld voor de leden van het bestuur. Studiedagen In 2011 heeft het volledige bestuur drie studiedagen georganiseerd in het kader van het structureel opleidingsplan. De onderwerpen van de studiedagen waren ‘risicomanagement’ en het ‘projectbezoek vastgoed’. Daarnaast is er een studiedag ‘innovatieve beleggingen’ georganiseerd voor vermogensbeheer. Deze initiatieven zorgen ervoor dat het bestuur beter in staat is duurzaam te kunnen voldoen aan de deskundigheidseisen.
Operationeel Operationeel risico Het operationeel risico is het risico dat samenhangt met ondoelmatige of ondoeltreffende procesinrichting, procesuitvoering of productontwikkeling. BpfBOUW zorgt daarom dat zijn processen aantoonbaar in control zijn. Nieuwe regelingen en wijzigingen op bestaande regelingen voldoen bovendien aan de wet- en regelgeving en worden getoetst op uitvoerbaarheid. Aantoonbaar in control Voor de beheersing van de procesinrichting en de procesvoering heeft het fonds met zijn opdrachtnemers voor het vermogensbeheer en de pensioenadministratie afgesproken dat deze via een ISAE-3402-verklaring aantoonbaar in control zijn.
ISAE-3402 Om het deskundigheidsplan aan te passen, heeft het bestuur in 2011 een plan van aanpak opgesteld. Uit dit plan van aanpak vloeien onder andere de volgende acties voort: • Het vaststellen van het (toekomstig) bestuurdersprofiel met competenties. • Het deskundigheidsplan actualiseren op basis van de opleidingsplannen van de individuele bestuurders. Vervolgens wordt een opleidingsplan opgesteld met opname competenties. Het doel van opleiding is de gewenste deskundigheid te bereiken en vast te houden.
ISAE-3402 is een certificering van de interne beheersing van de processen in dienstverlenende organisaties. Het bestaat uit twee onderdelen: • ISAE-3402 type I beschrijft de beheersmaatregelen op een bepaald moment; • ISAE-3402 type II verklaart dat de beheersmaatregelen ook daadwerkelijk werken. Een externe accountant certificeert de ISAE-3402 verklaringen.
55
Over 2011 heeft de pensioenuitvoeringsorganisatie van het fonds een ISAE-3402 type II-verklaring verkregen voor de uitvoering van de pensioenadministratie. Ook de vermogensbeheerder heeft over 2011 een ISAE-3402 type II-verklaring verkregen. Het fonds voert haar overlayactiviteiten uit via de vermogensbeheerder. APG Treasury Center BV (APG TC BV) is de exclusieve wederpartij in geval van OTC-derivatentransacties en liquiditeitenbeheer. APG TC BV gaat vervolgens als principal transacties aan met marktpartijen. APG TC BV is een service level agreement (SLA) overeengekomen met APG waarin is opgenomen dat operationele activiteiten zijn uitbesteed aan de vermogensbeheerder. De vermogensbeheerder heeft de beschikking over een ISAE-3402 type II-verklaring over 2011. Uitbestedingsrisico Het uitbestedingsrisico is het risico dat de continuïteit, integriteit en kwaliteit van het fonds in gevaar komen door aan derden uitbestede activiteiten. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om operationele processen, automatiseringsdiensten of ondersteunende diensten. Het fonds besteedt op basis van een risicoanalyse zijn werkzaamheden uit aan professionele partijen. Deze partijen moeten hun continuïteit, integriteit en kwaliteit kunnen aantonen. Langjarige overeenkomsten Met betrekking tot de continuïteit van de opdrachtnemers heeft het bestuur een langjarige overeenkomst gesloten met de uitvoerders van de pensioenadministratie en het vermogensbeheer. Het besluit hierover heeft plaatsgevonden na een analyse van de continuïteit van de uitvoerders en een beoordeling van de kwaliteit van hun bedrijfsvoering. Ook de prijsstelling in relatie tot de bijbehorende dienstverlening is beoordeeld. Rapporteren over afgesproken diensten De opdrachtnemers van het fonds rapporteren elk jaar over de door hen behaalde bedrijfsresultaten. Zij rapporteren bovendien elk jaar over de werking van hun integriteitsbeleid. Over de afgesproken kwaliteit van de werkzaamheden rapporteren de opdrachtnemers elk kwartaal. Bij de aan hen uitbestede processen geven de opdrachtnemers bovendien een verklaring af waarin zij aangeven in control te zijn. IT-risico Het IT-risico is het risico dat bedrijfsprocessen en informatievoorziening onvoldoende ondersteund of beveiligd worden op het gebied van automatisering. BpfBOUW wil uiteraard beschikken over geschikte IT-ondersteuning. IT-ondersteuning borgt de continuïteit van de bedrijfsprocessen en de beveiliging van de (pensioen)gegevens. Informatiebeveiliging Het IT-bedrijf van de opdrachtnemers beschikt over adequate beheersmaatregelen. Dit blijkt onder meer uit de toekenning van het certificaat van de Code voor informatiebeveiliging. Het
56
IT-bedrijf heeft voorts een change management proces. Dit houdt in dat elke wijziging in de IT-infrastructuur op gecontroleerde wijze wordt afgehandeld. Dit is in het verslagjaar getoetst door externe deskundigen. De uitkomsten waren positief. Bovendien beschikt het IT-bedrijf over een calamiteitenplan. Dat wordt ook periodiek getest. Verder worden de pensioengegevens van het fonds beschermd door middel van zogeheten system recovery en server backup systemen. Er is bovendien een mogelijkheid om alle systemen uit te laten wijken naar een secundaire locatie.
Compliance Integriteitsrisico Het integriteitsrisico is het risico dat de integriteit van het fonds negatief wordt beïnvloed door niet-integere, onethische gedragingen van de organisatie of zijn medewerkers. De norm die hierbij gehanteerd wordt, berust op bepalingen in de weten regelgeving én de door het fonds zelf opgestelde normen. BpfBOUW heeft een goede reputatie binnen het maatschappelijke verkeer waarin het fonds verkeert. Die reputatie wil het fonds handhaven. Toetsing van integriteit Nieuwe bestuurders worden door bpfBOUW getoetst op betrouwbaarheid en integriteit. DNB toetst nieuwe bestuurders op betrouwbaarheid en deskundigheid. Alle bestuurders van het fonds ondertekenen bovendien een gedragscode en verklaren daarmee zich aan die gedragscode te houden. Een externe compliance officer ziet toe op de naleving van de gedragscode. Jaarlijks rapporteert de compliance officer hierover aan het bestuur. In 2011 heeft zij geen onregelmatigheden waargenomen. Het bestuur heeft zijn opdrachtnemers opgedragen om frequenter te rapporteren over de compliance, om zo tijdig op de hoogte te zijn van eventuele onregelmatigheden. De opdrachtnemers hebben hun rapportages in 2011 ieder kwartaal geleverd. De compliancerapportages van de opdrachtnemers van het fonds gaven geen aanleiding tot het treffen van beleidsaanpassingen. Het bestuur heeft voorts concrete uitgangspunten geformuleerd voor de beheersing van risico’s op het gebied van witwassen en terrorismefinanciering. Deze gedragscode van het fonds is te raadplegen via de website van het fonds. Integriteit, transparantie en toezicht ten aanzien van vastgoed Integriteit en transparantie vormen een belangrijke basis voor vertrouwen in de bouwnijverheid. Het bestuur van bpfBOUW besteedt daarom blijvende aandacht aan integriteit, toezicht en transparantie bij vastgoed. De beheerder van de vastgoedbeleggingen van het fonds, Bouwinvest, heeft in 2011 diverse acties op dit gebied
ondernomen. Bouwinvest is in 2011 gecertificeerd met een ISAE 3402 Type I Standard Service Organization Control (SOC) rapportage. Verder is het project waarmee de Alternative Investment Fund Managers Directive (AIFMD) wordt geïmplementeerd, gestart in 2011. Bouwinvest is op basis van deze AIFMD wettelijk verplicht om in juni 2013 een vergunning aan te vragen bij de Autoriteit Financiële Markten (AFM). Het monitoring- en testprogramma met betrekking tot compliance is in 2011 conform plan uitgevoerd, waarbij alle medewerkers van Bouwinvest de gedragscode hebben ondertekend. In het kader van de procedure ‘toetsing zakenpartners’ werden 459 zakenpartners (midden- en hoog risico) getoetst. Juridisch risico Het juridisch risico heeft betrekking op de veranderingen in en de naleving van wet- en regelgeving en de mogelijkheid dat het fonds bedreigd wordt in zijn rechtspositie. Hierbij wordt rekening gehouden met de mogelijkheid dat contractuele bepalingen niet afdwingbaar of incorrect gedocumenteerd zijn. Vakkundige advisering op juridisch gebied Het bestuur van bpfBOUW laat zich periodiek informeren over voorgenomen wijzigingen in wet- en regelgeving en de consequenties daarvan voor het fonds. De opdrachtnemer aan wie de advisering over de wet- en regelgeving is uitbesteed, moet een professionele partij zijn met aantoonbare deskundigheid en ervaring. Bovendien worden opdrachtnemers verplicht externe deskundigen in te schakelen als er sprake is van zeer complexe wijzigingen op juridisch gebied. In 2011 heeft de advisering op juridisch gebied op het vereiste niveau plaatsgevonden.
bij het beleidsterrein van deze commissie. Ieder jaar wordt het functioneren van de commissies geëvalueerd. Hierbij wordt ook beoordeeld of er sprake is van onduidelijkheden over waar welk beleidsterrein behandeld wordt. In 2012 vindt de eerste evaluatie plaats. Mandatering Onduidelijkheid over bevoegdheden van bestuursleden en opdrachtnemers is een risico dat door middel van het vastleggen van mandaten wordt beheerst. De mandaten zijn thans in verschillende documenten opgenomen waardoor de volledigheid niet makkelijk is vast te stellen. Voor 2012 zullen de mandaten in kaart worden gebracht en daarna in een register opgenomen. Dit zal worden onderhouden en gemonitord. Documentatierisico Het documentatierisico is het risico dat cruciale gegevens niet beschikbaar zijn. Oorzaken hiervan kunnen zijn het onvoldoende notuleren, ordenen en archiveren van afspraken, protocollen en overeenkomsten. Het gevolg kan zijn dat activiteiten niet uitgevoerd worden of dat er niet effectief gereageerd wordt bij juridische kwesties. Bestuurdersportaal Het ordenen en archiveren van documentatie betreffende de besturing van het fonds, vindt plaats bij de opdrachtnemers en het bestuursbureau. Voor een goed overzicht van alle cruciale documentatie en het bevorderen van de onafhankelijkheid van de opdrachtnemers, wordt in 2012 een bestuurdersportaal ingericht. In dit portaal zal naast de archieffunctie ook een functie worden ingeregeld die zorgt voor de planning en bewaking van de uit te voeren activiteiten.
Contracten die het fonds aangaat, moeten voldoen aan juridische normen voor afdwingbaarheid. Het fonds laat daarom al zijn aangegane contractuele verplichtingen toetsen door externe deskundigen. De juridische aansprakelijkheid van het bestuur is bovendien afgedekt. De financiële gevolgen van de juridische aansprakelijkheid zijn afgedekt door middel van een verzekering.
Governance Verantwoordelijkheidsrisico Het verantwoordelijkheidsrisico is het risico dat door onduidelijkheid belangrijke beslissingen of activiteiten niet of te laat worden genomen, uitgevoerd of voorbereid. Deze onduidelijkheid wordt veroorzaakt door de complexiteit van de interne en externe omgeving en een niet volledige toedeling van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Bestuurlijke commissies De verantwoordelijkheden ten aanzien van de beleidsgebieden zijn toebedeeld aan vier bestuurscommissies. De bestuursleden hebben zitting in een commissie op basis van hun competenties die horen
57
1980 De omslag in het denken over hoogbouw in steden kwam vanaf de jaren tachtig. Een icoon van deze omslag is het Rotterdamse World Trade Center, dat boven het beursgebouw nabij de Coolsingel werd gebouwd. Vooral sinds de negentiger jaren lijkt het taboe op hoogbouw doorbroken en bouwen diverse steden hoge gebouwen.
Top 5 hoogste gebouwen in Nederland Maastoren Rotterdam 165 M / bouwjaar: 2009 / 44 verdiepingen New Orleans Rotterdam 158 Mm / bouwjaar: 2010 / 45 verdiepingen Delftse Poort Rotterdam 151 m / bouwjaar: 1991 / 41 verdiepingen Ministerie van Justitie Den Haag 147 m / bouwjaar: 2011 / 36 verdiepingen Ministerie van Binnenlandse Zaken Den Haag 147 m / bouwjaar: 2011 / 36 verdiepingen
3250 vC
2750 vC
2250 vC
1750 vC
1250 vC
750 vC
250 vC
250
750
1250
1750
2250
2750
3250
58
Beleggingsbeleid 3500 vC
3000 vC
2500 vC
BpfBOUW heeft de ambitie om zijn deelnemers solide, welvaartsvaste pensioenen te bieden. Het beleggingsbeleid is een middel om die ambitie te kunnen realiseren. BpfBOUW voert een solide beleggingsbeleid, waarin de belangen van de deelnemers centraal staan. Op korte én lange termijn. Het is belangrijk dat de beleggingen van het fonds een goed rendement opleveren. Maar het is ook belangrijk dat er niet teveel risico genomen wordt. Het bestuur van bpfBOUW geeft daarom de grenzen van het beleggingsbeleid aan.
Strategisch beleggingsbeleid 2000 vC
1500 vC
1000 vC
500 vC
0
500
1000
1500
Het strategische beleggingsbeleid van bpfBOUW wordt elke twee of drie jaar opnieuw vastgelegd. De uitgangspunten van het beleid zijn gebaseerd op de uitgangspunten van een ALM-studie. ALM staat voor Asset Liability Management. Een ALM-studie stemt de beleggingen en de pensioenverplichtingen op elkaar af.
Marktbewegingen of tactische overwegingen kunnen leiden tot een afwijking van de (strategische) norm. Het fonds blijft echter tussen de vastgestelde bandbreedtes voor de verschillende beleggingscategorieën.
Pensioenfonds VolkerWessels Zoals eerder aangegeven zijn de opgebouwde rechten van de gepensioneerden en slapers van Pensioenfonds VolkerWessels overgedragen aan bpfBOUW. De overdracht van het belegd vermogen (circa 1 miljard euro) van Pensioenfonds VolkerWessels heeft in mei 2011 plaatsgevonden. Het vermogen is voor zover mogelijk ondergebracht in de beleggingsfondsen van APG. Een aantal beleggingen is opgenomen in de zogenaamde heritageportefeuille; de vastgoedportefeuille wordt beheerd door Bouwinvest.
In 2010 heeft bpfBOUW een ALM-studie uit laten voeren door een onafhankelijke deskundige partij. Deze is in 2011 geactualiseerd ten behoeve van het beleggingsplan 2012. Naar aanleiding van deze ALM-update is de langetermijnnorm voor vastgoed verlaagd van 25 procent naar 20 procent. De verlaging van de allocatie naar vastgoed is ten gunste gegaan van de beleggingscategorie vastrentende waarden.
Overgang naar vermogensbeheerder APG
Het beleggingsplan bevat de strategische norm (inclusief de te hanteren benchmarks) voor het komende jaar. Het beleggingsplan is onder meer gebaseerd op de verwachtingen ten aanzien van economische en financiële ontwikkelingen. Ook wordt rekening gehouden met de eis die toezichthouders stellen aan een fonds in herstel: binnen het fonds mag het risicoprofiel niet toenemen.
Beleid op het gebied van vastgoedbeleggingen
De uitbreiding van de strategische norm van 8,5 procent in 2011 naar 12 procent in 2012, genoemd in de rubriek overige beleggingen, zal niet zonder meer plaatsvinden. De control- en beheersingsaspecten, die passen bij deze complexe beleggingen, dienen te worden uitgebreid en ingeregeld te zijn, alvorens het aandeel te vergroten.
Als gevolg van de overgang naar vermogensbeheerder APG zijn in 2010 een groot aantal beleggingen van bpfBOUW overgebracht naar de beleggingsfondsen van APG. Gedurende 2011 zijn ook de beleggingen in opkomende markten en grondstoffen overgeheveld naar de beleggingsfondsen van APG.
Het beleid met betrekking tot de vastgoedportefeuille van bpfBOUW is al gedurende meerdere jaren gericht op het verder diversificeren naar landen en sectoren. Daarnaast is het beleid gericht op het verlagen van het risicoprofiel van de vastgoedportefeuille. De diversificatie heeft vorm gekregen door een betere spreiding over sectoren (woningen, winkels, kantoren, logistiek en hotels) en over landen. Het Beleggingsplan Vastgoed 2012 voorziet in een verdeling Nederland/buitenland van 68 procent/32 procent. Het verlagen van het risicoprofiel van de vastgoedportefeuille is geconcretiseerd door: • stabiele landen (volwassen en transparant); • economisch kansrijke regio’s voor de betreffende sector;
Tabel 17 Strategische beleggingsmix van het fonds
2000
2500
Beleggingscategorie
Langetermijnnorm (in procenten)
Norm in 2012 (in procenten)
Norm in 2011 (in procenten)
Vastgoed
20,0
20,0
22,0
Aandelen
26,0
25,0
29,0
Vastrentende waarden
42,0
43,0
40,5
Overige beleggingen
12,0
12,0
8,5
100,0
100,0
100,0
Totaal 3000
3500
59
• kwaliteitsobjecten (goede locaties en duurzame gebouwen); • beperkte projectontwikkeling; • beperkte leverage; • beperkt beursgenoteerd vastgoed. Waarderingsrisico In het verslagjaar is de aandacht voor de waarderingen van vastgoed sterk toegenomen. Dit naar aanleiding van berichten over de leegstand in de kantorenmarkt en de prijsdalingen in de koopwoningenmarkt. Het waarderingsrisico is het risico van een rendementsverandering door een onverwachte waarderingsuitkomst. Dit risico is in 2010 door het fonds reeds onderkend. Hiervoor zijn beheersmaatregelen opgesteld. De beheersmaatregelen voor de Nederlandse portefeuille zijn: • onafhankelijke externe taxateurs; • taxateurswissel om de drie jaar; • kwartaaltaxaties; • afwijkingen van meer dan 5 procent worden nader geanalyseerd; • toets aan marktconforme yields als norm. Voor de buitenlandse portefeuille zijn de beheersmaatregelen ook gedefinieerd. In 2012 wordt onderzocht welke norm geschikt is voor de periodieke toets op validiteit.
Verantwoord beleggen BpfBOUW draagt een maatschappelijke verantwoordelijkheid. Het bestuur van het fonds is zich hiervan bewust en handelt hiernaar. Het bestuur heeft daarom beleid vastgesteld op het gebied van maatschappelijk verantwoord beleggen. De uitgangspunten van het beleid zijn gebaseerd op de Principles for Responsible Investment, de beleggingsprincipes van de Verenigde Naties. Deze principes richten zich op de ESG-factoren. ESG staat voor Environment (milieu), Social (sociaal) en Governance (goed ondernemingsbestuur). Het fonds is ervan overtuigd dat de ESG-factoren de financiële prestaties van ondernemingen waarin het fonds belegt, kunnen beïnvloeden. Door in de beleggingsprocessen en beslissingen rekening te houden met ecologische factoren, maatschappelijke kwesties en goed ondernemingsbestuur, kan het fonds een betere afweging maken tussen het verwachte rendement en de bijbehorende risico’s.
60
Samen wordt voortdurend gezocht naar de relaties tussen duurzaamheidsaspecten, rendement en de langetermijnrisico’s. Om het belang van verantwoord beleggen te benadrukken, heeft bpfBOUW in 2012 een apart Verslag Verantwoord Beleggen over 2011 uitgebracht. Financieel én maatschappelijk rendement Voor bpfBOUW staat het financiële belang van zijn deelnemers voorop. BpfBOUW vindt echter ook dat financieel en maatschappelijk rendement uitstekend samen kunnen gaan. Het fonds kijkt daarom niet alleen naar financiële informatie bij het kiezen van zijn beleggingen. Het fonds kijkt ook naar de wijze waarop een onderneming omgaat met het milieu en haar sociale leefomgeving en naar de wijze waarop zij bestuurd wordt. BpfBOUW is ervan overtuigd dat ondernemingen die maatschappelijk verantwoord ondernemen serieus nemen, op de lange termijn beter presteren. Geïntegreerde aanpak verantwoord beleggen BpfBOUW past zijn beleid op het gebied van verantwoord beleggen integraal toe. Dat betekent dat bij de beleggingen van het fonds rekening wordt gehouden met de factoren milieu, maatschappij en goed ondernemingsbestuur. Dat doet bpfBOUW op verschillende manieren. BpfBOUW in top vijf verantwoord beleggen BpfBOUW is in 2011 binnengekomen in de top vijf van verantwoord beleggende pensioenfondsen. In 2010 stond bpfBOUW nog op nummer negen. Dat meldde de Vereniging voor Duurzame Ontwikkelingen (VBDO) op basis van haar jaarlijkse onderzoek. Daarin kijkt VBDO hoe pensioenfondsen in hun beleggingen rekening houden met sociale- en milieucriteria en criteria voor goed ondernemingsbestuur. VBDO hield het onderzoek onder vijftig pensioenfondsen, waaronder bpfBOUW, met samen 13 miljoen deelnemers. Duurzaamheid steeds prominenter In 2011 heeft bpfBOUW zich gericht op een verdere verdieping van ESG in de verschillende beleggingsstrategieën. Zo is onder andere in de aandelenportfolio’s een nieuwe strategie ontwikkeld om het belang explicieter naar voren te laten komen.
In zijn beleid beschrijft bpfBOUW hoe het fonds omgaat met zaken als het milieu, de maatschappij en goed ondernemingsbestuur. Het fonds heeft hierbij drie doelstellingen geformuleerd: • verbeteren van het financiële rendement, rekening houdend met de risico’s; • blijk geven van maatschappelijke verantwoordelijkheid; • bijdragen aan de waarborging van de integriteit van de financiële markten.
Ook in de niet-beursgenoteerde beleggingen is de rol van duurzaamheid (ESG) prominenter geworden. Er is in verschillende nieuwe groene beleggingen geïnvesteerd. Daarnaast is er door de vermogensbeheerder gesproken met beleidmakers over wetgeving die het investeren in deze groene beleggingen makkelijker zou moeten maken. Het bestuur heeft in het verslagjaar besloten een investeringsvoorstel af te wijzen, omdat mogelijke sociale consequenties en de gevolgen voor het milieu te groot werden geacht.
Om zijn doelstellingen te realiseren, werkt bpfBOUW nauw samen met de uitvoerders van zijn beleggingsbeleid, APG en Bouwinvest.
Goed ondernemingsbestuur BpfBOUW vindt het belangrijk dat de ondernemingen waarin
het fonds investeert goed bestuurd worden. Het beleid van bpfBOUW schrijft dan ook voor dat directies worden aangesproken op de manier waarop zij hun ondernemingen besturen. Als zij tekort schieten in de ogen van het fonds, zal bpfBOUW zijn invloed als aandeelhouder uitoefenen om verbeteringen aan te brengen. Dit kan door middel van een directe dialoog, maar ook door te stemmen tijdens aandeelhoudersvergaderingen. Om zijn boodschap kracht bij te zetten, zoekt het fonds hierin vaak de samenwerking met andere (institutionele) beleggers. Stembeleid BpfBOUW beschouwt stemmen op aandeelhoudersvergaderingen een belangrijk onderdeel van zijn taak als verantwoord vermogensbeheerder. Het stemrecht is een uitstekend middel om op financieel en ethisch gebied verantwoordelijkheid te nemen. BpfBOUW oefent zijn stemrecht uit op de jaarlijkse en bijzondere aandeelhoudersvergaderingen van de ondernemingen waarin het fonds belegt. BpfBOUW oefent zo invloed uit op het ondernemingsbeleid van die ondernemingen. Hierbij kan gedacht worden aan benoemingen van bestuurders, het beloningsbeleid en de uitgifte van nieuwe aandelen. Als bpfBOUW het met bepaalde voorstellen van een onderneming oneens is, wordt zo veel mogelijk het gesprek aangegaan om de standpunten van het fonds toe te lichten. Op de website van het fonds staat hoe bpfBOUW heeft gestemd. Per bedrijf wordt transparant gemaakt over welke onderwerpen bpfBOUW heeft gestemd en of het fonds voor of tegen heeft gestemd.
tot concrete positieve resultaten. In twee gevallen heeft het fonds echter moeten concluderen dat de intensieve en langdurende dialoog niet de gewenste verandering in gedrag heeft opgeleverd. Het gaat hier om de Amerikaanse supermarktketen Walmart en het Chinese oliebedrijf PetroChina. Deze beleggingen zijn om deze reden verwijderd uit de portefeuille. Daarnaast heeft bpfBOUW besloten met ingang van 2012 beleggingen uit te sluiten in overheidsobligaties van landen waar een wapenembargo van kracht is, opgelegd door de VN-Veiligheidsraad. Deze embargo’s worden opgelegd als handhavingmaatregel met als doel schendingen van het internationaal recht of mensenrechten te veroordelen. Themabeleggingen BpfBOUW investeert in geschikte themabeleggingen die financieel en maatschappelijk rendement opleveren. Dit zijn bijvoorbeeld beleggingen in alternatieve energie, schone technologieën, duurzame infrastructuur en duurzame houtproductie. Het fonds belegt ook in microkredieten. Microkredieten zijn leningen tegen gunstige voorwaarden aan kleine ondernemers in ontwikkelingslanden. Zij worden door de leningen in staat gesteld een kleine investering te doen en daardoor hun financiële positie te verbeteren. Microkredieten zorgen voor een rendement dat vergelijkbaar is met onderhandse leningen. Maar bovenal zorgen microkredieten voor een positieve maatschappelijke ontwikkeling.
Vooruitzichten ten aanzien van het beleggingsbeleid Uitsluitingen BpfBOUW sluit bepaalde beleggingen in ondernemingen per definitie uit. Het fonds sluit beleggingen uit in ondernemingen die: • direct betrokken zijn bij de fabricage van producten die bij Nederlandse en internationale wetgeving verboden zijn; • handelen in strijd met de uitgangspunten van het VN Global Compact en geen blijk geven hun praktijken te willen veranderen naar aanleiding van de dialoog met bpfBOUW. Op basis van deze principes belegt bpfBOUW niet in ondernemingen die direct betrokken zijn bij de fabricage van antipersoonslandmijnen, clustermunitie en chemische, biologische en nucleaire wapens die strijdig zijn met het nonproliferatieverdrag. Ook sluit bpfBOUW beleggingen uit in ondernemingen die betrokken zijn bij de fabricage van producten of levering van diensten die in Nederland in brede kring als verwerpelijk worden beschouwd. De vermogensbeheerder heeft in het verslagjaar met vele ondernemingen over de hele wereld gesproken over hun bedrijfsstrategie, de integratie van duurzaamheid hierin en de manier waarop het bestuur van een onderneming erop is gericht om dit te verwezenlijken. BpfBOUW verwacht dat de ondernemingen in lijn handelen met de uitgangspunten van de VN Global Compact. De dialoog heeft in diverse gevallen geleid
In 2012 wil het fonds verder invulling geven aan zijn alternatieve beleggingen. Alternatieve beleggingen zijn beleggingsproducten waarbij het rendement in mindere mate samenhangt met de koersontwikkelingen op traditionele obligatie- en aandelenmarkten. Voorbeelden van alternatieve beleggingen zijn hedgefondsen, private equity, opportunities en beleggingen in grondstoffen en infrastructuur. Opportunities zijn beleggingen die niet te classificeren zijn binnen één van de traditionele beleggingscategorieën. Beleggingen binnen deze categorie kunnen onder meer investeringen omvatten in intellectueel eigendom zoals muziekrechten, innovatieve projecten of verzekeringsgerelateerde obligaties. Staatsobligaties De bestaande portefeuille met staatsobligaties is door de recente ontwikkelingen in de periferie van Europa risicovoller en minder liquide geworden. Het is echter van groot belang dat er binnen de totale beleggingsportefeuille een aanmerkelijke beschikbaarheid is van risicoarme en liquide staatsobligaties. De liquiditeit is van belang om aan de leveringsplicht van onderpand te kunnen voldoen die (mogelijk) voortvloeit uit de derivatentransacties die het fonds is aangegaan. Tegenpartijen van deze derivatentransacties eisen een minimale kredietwaardigheid van het te leveren onderpand, waaraan delen van de bestaande portefeuille met staatsobligaties niet langer voldoen. Met ingang
61
van 2012 heeft bpfBOUW een deel van haar portefeuille met staatsobligaties ondergebracht in een beleggingsfonds met enkel zeer kredietwaardige staatsobligaties van de kernlanden van de eurozone die gekenmerkt worden door een betere liquiditeit. Bedrijfsobligaties In 2012 wordt het normgewicht van bedrijfsobligaties 4,5 procentpunt lager dan de langetermijnnorm, en 7 procentpunt lager dan de norm voor 2011. Hiervoor zijn twee redenen: het verhogen van de liquiditeit van de portefeuille en het verlagen van het concentratierisico op portefeuilleniveau. De liquiditeit van bedrijfsobligaties neemt sterk af in situaties van stress, juist op het moment dat liquiditeit waarschijnlijk het meest nodig is. De liquiditeitsbehoefte in stressscenario’s kan fors oplopen doordat de waarde van derivaten ter afdekking van het rente- en valutarisico sterk daalt onder invloed van schommelingen in rentes en valutakoersen. Als gevolg hiervan dienen voldoende liquide beleggingen aanwezig te zijn die als onderpand worden geaccepteerd door tegenpartijen van bpfBOUW. Bedrijfsobligaties worden over het algemeen niet geaccepteerd als onderpand. Ook is het van belang dat beleggingen tegen acceptabele kosten verkocht kunnen worden om aan de betalingsverplichtingen van derivatentransacties te voldoen. Omwille van de liquiditeit van de beleggingsportefeuille worden bedrijfsobligaties gedeeltelijk afgebouwd ten gunste van meer liquide vastrentende waarden. Aandelen Binnen de portefeuille aandelen ontwikkelde markten zal gedurende 2012 een begin worden gemaakt met het beleggen in een strategie (Minimum Volatility) die gericht is op het minimaliseren van het portefeuillerisico. Bij de samenstelling van deze portefeuille wordt geen rekening gehouden met rendementsverwachtingen voor individuele aandelen. De verhoudingen tussen de aandelen in de portefeuille worden bepaald aan de hand van de beweeglijkheid (volatiliteit) van de individuele aandelen en de onderlinge relatie tussen de aandelen (diversificatie). Het lagere risico is voornamelijk het gevolg van het vermijden van de risicovollere aandelen en het opzoeken van beleggingen in stabielere aandelen. Vastgoed BpfBOUW heeft een weloverwogen investeringsbeleid en een sterke en omvangrijke vastgoedportefeuille. De vastgoedportefeuille zal naar verwachting in 2012 opnieuw een stabiele bijdrage leveren aan het rendement van de totale beleggingsportefeuille van bpfBOUW. De strategische focus op diversificatie en het verlagen van het risicoprofiel worden in 2012 gecontinueerd. Beleid valuta-afdekking Gedurende 2011 heeft bpfBOUW het beleid van valuta-afdekking geanalyseerd. Op basis van deze analyse heeft het bestuur
62
besloten om de afdekking van het valutarisico op beleggingen in Amerikaanse dollars, Britse ponden en Japanse yen vanaf 2012 te verlagen van 100 procent naar 80 procent. Daarnaast is besloten om het valutarisico op beleggingen in Zwitserse frank voor 80 procent af te dekken.
Beleggingsresultaten Beleggingsresultaten van het fonds
Voor bpfBOUW was 2011 een lastig beleggingsjaar. Over het gehele jaar behaalde bpfBOUW een rendement van 9,7 procent (inclusief het resultaat op derivaten).
BpfBOUW boekte over heel 2011 een positief beleggingsresultaat. De gehele beleggingportefeuille liet over 2011 een rendement van 9,7 procent zien (inclusief het resultaat op derivaten). In tabel 18 is de beleggingsportefeuille schematisch weergegeven.
Macro-economische omstandigheden In 2011 hield vooral de euro de gemoederen van de financiële markten bezig. Nadat Griekenland en Ierland al in 2010 steun zochten bij de Europese Unie, de ECB en het IMF, volgden in mei de Portugezen en in juli opnieuw de Grieken. In de tweede helft van het jaar liepen ook in Italië en Spanje de rentes flink op en eind 2011 volgden België en Frankrijk, waarmee de kredietcrisis het hart van de eurozone binnensloop.
De gegevens in tabel 18 zijn op een andere manier gepresenteerd dan de beleggingen in de jaarrekening om de vergelijking met de normportefeuille juist weer te geven. Een aantal beleggingen is in tabel 18 aan andere beleggingscategorieën toegewezen. Het gaat hierbij onder andere om beleggingen in private equity en infrastructuur. De derivaten zijn geen onderdeel van de norm. Z-score en performancetoets van het fonds De Z-score van het fonds wordt ieder jaar vastgesteld. Het geeft de afwijking van het feitelijke beleggingsrendement van het fonds ten opzichte van een benchmarkrendement. Het benchmark wordt gebruikt om de resultaten van het fonds te vergelijken met een bepaalde objectieve meetstaf. De voorlopige Z-score van bpfBOUW in 2011 is 0,55 negatief. In 2010 was de voorlopige Z-score 0,46 negatief.
Markten staan onder druk De europerikelen lieten de wereldwijde aandelenmarkten niet onberoerd. De koersen volgden het patroon van de Duitse en Amerikaanse staatsrente. Als de groeivooruitzichten verbeterden, zoals in het begin van het jaar, dan stegen zowel de aandelenkoersen als de rente. Bij tegenvallend nieuws was het juist andersom. Vooral in de zomerperiode sloeg de stemming om en daalden de aandelenkoersen scherp.
Ook wordt elk jaar de cumulatieve performancetoets van het fonds vastgesteld. De cumulatieve performancetoets wordt over vijf kalenderjaren gemeten. Het fonds heeft onvoldoende gepresteerd als een performancetoets gemeten over vijf kalenderjaren lager is dan 0. Als dat het geval is, zijn werkgevers niet meer gebonden aan de verplichtstelling van het fonds. Zij mogen dan, onder voorwaarden, ervoor kiezen hun pensioenregeling bij een andere pensioenuitvoerder onder te brengen. De voorlopige cumulatieve performancetoets van bpfBOUW over de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2011 is 1,43.
Hetzelfde gold in deze periode voor onroerend goed. Grondstoffen kenden een grillig patroon en verloren flink gedurende de tweede helft van het jaar onder invloed van de afzwakkende groeiverwachting. Ondanks de stijgende rentes in de periferie en uitlopende credit spreads deden staatsleningen en bedrijfsobligaties het juist goed vanwege de dalende renteniveaus. Indexleningen werden daarentegen zwaar getroffen door de staatsschuldencrisis, doordat deze leningen voor een aanzienlijk deel zijn uitgegeven door Zuid-Europese landen.
Tabel 18 Portefeuilleoverzicht naar beleggingscategorie 2011 Beleggingscategorie
Bedrag (in miljoenen euro’s)
Als percentage van de portefeuille
2010 Nettomutatie (in miljoenen euro’s)
Norm voor 2011 (in procenten)
Bedrag (in miljoenen euro’s)
Als percentage van de portefeuille
Vastgoed
5.630
19,3
222
22,0
5.408
19,4
Aandelen
8.934
30,6
./. 614
29,0
9.548
34,3
12.286
42,0
1.038
40,5
11.248
40,4
Overige beleggingen
Vastrentende waarden
2.360
8,1
722
8,5
1.638
5,9
Totaal beleggingen
29.210
100,0
1.368
100,0
27.842
100,0
Derivaten Totaal beleggingen volgens jaarrekening
3.577
2.056
1.521
32.787
3.424
29.363
63
Resultaten per beleggingscategorie Hierna worden de resultaten per beleggingscategorie uiteengezet. De rendementen van bpfBOUW worden vergeleken met de rendementen van de benchmarks per beleggingscategorie. Vastgoed De staatsschuldencrisis en de economische neergang in heel Europa leidden tot grote onzekerheid, ook binnen de vastgoedsector. Ondanks deze negatieve factoren verbeterden de resultaten van de vastgoedportefeuille van bpfBOUW ten opzichte van 2010. Het nettorendement van de totale portefeuille kwam ultimo 2011 uit op 4,9 procent (na aftrek van managementfees). Hiermee werd de in oktober 2010 gestelde doelstelling van 5,0 procent net niet gehaald. De resultaten van de Nederlandse vastgoedfondsen waren zonder uitzondering positief. Alle fondsen lieten zowel een waardegroei als een betere performance dan de IPD/ROZ benchmark zien. Met een totaal vastgoedrendement van 4,1 procent versloeg het Residential Fund het benchmark met 2,2 procent. Het Office Fund behaalde een rendement van 6,6 procent tegenover een benchmarkrendement van 2,2 procent. Het Retail Fund behaalde het hoogste vastgoedrendement, namelijk 8,1 procent. Dit betreft een outperformance van 0,5 procent ten opzichte van het benchmark. Het rendement van de buitenlandse vastgoedportefeuille kwam in 2011 uit op 5,8 procent (na aftrek van managementfees). De afwaardering van de portefeuille met projectontwikkelingsactiviteiten liet een negatief rendement zien van 2 procent. Dit was aanzienlijk minder dan in 2010. Aandelen Het rendement van het fonds op aandelen uit ontwikkelde landen was in 2011 3,8 procent negatief. Het fonds presteerde daarmee beter dan het benchmarkrendement van 3,9 procent negatief. De aandelen uit opkomende landen lieten in 2011 een negatief rendement zien van 16,5 procent. Het fonds presteerde daarmee minder dan het benchmark met een rendement van 15,7 procent negatief. Het totale fondsrendement op beleggingen in aandelen kwam uit op 6,0 procent negatief. Private equity Beleggingen in private equity lieten een positief rendement zien van 7,0 procent. De waarderingen van private equity volgen normaliter de waardering van aandelen met ongeveer zes maanden vertraging. Vastrentende waarden In 2011 bedroeg het rendement van bpfBOUW op de portefeuille met vastrentende waarden 4,8 procent. De portefeuille bestaat vooral uit staatsobligaties, inflatiegerelateerde obligaties en bedrijfsobligaties. De bedrijfsobligaties behaalden in 2011 een
64
rendement van 7,1 procent tegenover een rendement van het benchmark van 7,0 procent. Staatsobligaties realiseerden in dezelfde periode een rendement van 3,2 procent. Dat was 0,1 procentpunt lager dan het benchmark. De inflatiegerelateerde obligaties van het fonds lieten in 2011 een negatief rendement zien van 0,8 procent. Het rendement van het benchmark voor deze beleggingscategorie bedroeg 0,9 procent positief. BpfBOUW had eind 2011 een belang van 56 miljoen euro in microkredieten. Er werd door het fonds in deze beleggingscategorie een rendement behaald van 2,6 procent. Hedgefondsen BpfBOUW belegt in hedgefondsen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen twee categorieën. Dat zijn allereerst beleggingen in traditionele hedgefondsen. Dat zijn beleggingsfondsen met ruime mogelijkheden om rendement te genereren. Het rendement op de beleggingen in deze hedgefondsen was in 2011 6,2 procent tegenover een rendement van het benchmark van 3,7 procent. Daarnaast heeft bpfBOUW hedgefondsbeleggingen die worden beheerd volgens een zogeheten Global Tactical Asset Allocation (GTAA)-strategie. De GTAA-strategie is een manier van beleggen die zowel binnen als tussen beleggingscategorieën beleggingsmogelijkheden benut. Zo wordt binnen deze strategie niet alleen belegd in aandelen en vastrentende waarden maar wordt ook belegd in landen en sectoren. Daarbij wordt gestreefd naar het genereren van een rendement onafhankelijk van de marktomstandigheden. Over 2011 realiseerde het fonds met de GTAA-strategie een negatief rendement van 6,9 procent. Commodities De beleggingen in commodities (of grondstoffen) behaalden in 2011 een rendement van 3,6 procent. Het resultaat van het benchmark bedroeg 2,1 procent. BpfBOUW belegt in commodities omdat deze beleggingen een gedeeltelijke afdekking bieden tegen inflatierisico. Infrastructuur De beleggingen in infrastructuur noteerden een rendement van 10,6 procent. Het rendement van het benchmark bedroeg in 2011 7,6 procent. Met deze beleggingen in infrastructuur investeert bpfBOUW in ondernemingen die relatief weinig worden beïnvloed door de economische conjunctuur en een stabiele omzet hebben.
Kosten vermogensbeheer In het verslagjaar is veel aandacht besteed aan de kosten van het vermogensbeheer bij pensioenfondsen. Dit kwam mede door een rapport dat de AFM uitbracht in april 2011. Hier stond onder andere in dat veel pensioenfondsen niet alle gemaakte kosten van het vermogensbeheer voldoende inzichtelijk maken en dat deze kosten van grote invloed kunnen zijn op de hoogte van het ouderdomspensioen.
Als antwoord op het AFM-rapport heeft de Pensioenfederatie in november 2011 de brochure ‘Aanbevelingen Uitvoeringskosten’ gepresenteerd. Hierin wordt beschreven hoe de kosten van vermogensbeheer kunnen worden gerapporteerd. In de aanbevelingen van de Pensioenfederatie worden de volgende kostensoorten onderscheiden: • vaste beheerskosten van beleggingen; • bewaarloon; • overige kosten (kosten van toezicht, administratiekosten, accountantskosten, taxatiekosten etc.); • prestatieafhankelijke vergoedingen. Cijfers moeilijk vergelijkbaar BpfBOUW rapporteert de kosten conform het voorstel van de Pensioenfederatie. Dit betekent dat ten opzichte van voorgaande jaren meer kosten gerapporteerd worden. Dat hangt voornamelijk samen met onderliggende vergoedingen voor derde vermogensbeheerders, anders dan vergoedingen aan APG en Bouwinvest zelf. In dit jaarverslag worden de integrale kosten gepresenteerd. Tot voorgaand jaar werden uitsluitend de direct aan APG en Bouwinvest betaalde kosten opgenomen. Het gevolg hiervan is dat de cijfers van 2011 moeilijk te vergelijken zijn met die van voorgaande jaren en met die van pensioenfondsen die deze standaard (nog) niet hanteren. BpfBOUW registreert momenteel alle kostensoorten op een wijze die de Pensioenfederatie aanbeveelt. BpfBOUW zet in het voorliggende jaarverslag 2011 een belangrijke stap naar het diepgaander presenteren van de kosten vermogensbeheer. In de weergave van de kosten vermogensbeheer zijn een aantal aannames gedaan voor de omvang van kostensoorten die pas gaandeweg 2012 definitief opgenomen zullen worden. Het gevolg hiervan zou kunnen zijn dat de opbouw en/of de hoogte van de kosten in volgende jaren afwijkt van hetgeen hier is opgenomen. In de jaarrekening zelf worden vooralsnog, conform de aanbeveling van de Pensioenfederatie, net als in voorgaande jaren uitsluitend de directe kosten van APG en Bouwinvest opgenomen. In het totale kostenvolume zijn onder andere ook de prestatievergoedingen van private equity opgenomen. Deze zijn op basis van de betaalde prestatievergoedingen verwerkt. Rapportage van bpfBOUW Tabel 19 bevat de integrale kosten van het vermogensbeheer. Het totaal van de integrale kosten over 2011 is 137,3 miljoen euro. De kosten van het vermogensbeheer zijn in de tabel opgedeeld in de volgende categorieën: 1. De beheerfee van APG. 2. De beheerfee van Bouwinvest. 3. De beheerfee van externe vermogensbeheerders (APG en Bouwinvest uitgesloten). Een groot deel van de kosten voor externe managers zijn al opgenomen in de beheerfee aan APG en worden door APG voldaan aan de externe manager. De kosten opgenomen onder ‘beheerfee externe managers’
betreffen kosten die naast de fee aan de APG nog ten laste worden gebracht van het belegd vermogen. 4. Het bewaarloon betreft de vergoeding voor het in bewaring geven van beleggingstitels bij een bewaarbedrijf. 5. De overige kosten betreffen onder andere de aan de beleggingen gerelateerde bank- en accountantskosten. 6. De prestatievergoedingen zijn vergoedingen aan externe managers voor (meerjarige) performance boven een bepaalde drempelwaarde. Tabel 19 Ontwikkeling totale kosten vermogensbeheer (in miljoenen euro’s)
2011
Beheerfee APG
41,5
Beheerfee Bouwinvest
26,7
Beheerfee externe managers
39,9
Bewaarloon
2,6
Overige kosten
8,6
Totaal Prestatievergoedingen Totale kosten
Basispunten ten opzichte van het gemiddelde belegd vermogen
119,3
40
18,0
6
137,3
46
Naast deze kostencategorieën onderscheidt de Pensioenfederatie ook nog een categorie transactiekosten. De transactiekosten bestaan uit in- en uitstapkosten bij beleggingsfondsen, aanen verkoopkosten bij directe belegging in beleggingstitels en acquisitiekosten. Deze categorie is complex van aard. Gegevens zijn niet altijd beschikbaar, waardoor schattingen noodzakelijk zijn en benchmarks ontbreken. De geïdentificeerde transactiekosten over 2011 bedragen 26 miljoen euro (9 basispunten). Voor de nieuw te presenteren kostensoorten, waaronder de nog niet geïdentificeerde transactiekosten, geeft de Pensioenfederatie in 2012 een nadere invulling van de berekening. Bij de evaluatie van de kosten van vermogensbeheer moet niet alleen de absolute hoogte van de gerapporteerde kosten in beschouwing worden genomen. De kosten hangen onder meer samen met de beleggingscategorieën waarin wordt geïnvesteerd, de verhouding tussen liquide dan wel illiquide beleggingen, het gekozen risicoprofiel van het fonds, de wijze waarop wordt geïnvesteerd, de tijdshorizon die gekozen wordt en de behaalde performance. Uitsluitend een integrale afweging van al deze items tezamen maken een evaluatie van de kosten van het vermogensbeheer mogelijk.
65
3250 vC
2750 vC
2250 vC
1750 vC
1250 vC
750 vC
250 vC
250
750
1250
> 2000 Moderne ‘historische’ architectuur. Vinexlocatie in Groningen; Reitdiep, genoemd naar de rivier die de stad verbindt met de Waddenzee: het Reitdiep. Hieraan wordt in directe verbinding een nieuwe haven gemaakt die plaats biedt voor passanten die de stad willen bezoeken en naderhand voor bewoners met boten.
1750
2250
2750
3250
66
Wijziging van statuten en reglementen 3500 vC
3000 vC
2500 vC
2000 vC
Statuten In 2011 zijn de statuten van het fonds gewijzigd. De volgende wijzigingen zijn doorgevoerd: • De werkingssfeer van bpfBOUW is toegevoegd in artikel 2. • Het verbod op nevenactiviteiten. Dit houdt in dat bpfBOUW alleen activiteiten mag verrichten die verband houden met de uitvoering van de pensioenregeling. Dit is opgenomen in artikel 3. BpfBOUW leefde deze bepaling al na op grond van de Pensioenwet, maar nu is het ook vastgelegd in de statuten. • De procedure die gevolgd dient te worden als sprake is van een bestuurslid dat, naar oordeel van het bestuur, onvoldoende functioneert, is opgenomen in artikel 6. • De voorwaarde dat gewijzigde reglementen bij het handelsregister van de Kamer van Koophandel moeten worden gedeponeerd, is uit artikel 9 verwijderd. • Er is een tweetal naamswijzigingen doorgevoerd in artikel 6.
Vrijwillige voortzetting BpfBOUW heeft besloten, naar aanleiding van een wijziging van artikel 54 van de Pensioenwet, om de termijn voor het aanvragen van vrijwillige voortzetting te verruimen van drie naar negen maanden. Deze verruiming geldt voor deelnemers bij wie de verplichte deelname op of na 1 januari 2011 is geëindigd. Dit bestuursbesluit is verwerkt in artikel 27 van het pensioenreglement. Dekking partnerpensioen tijdens onbetaald verlof Op grond van de Pensioenwet is bpfBOUW verplicht om de dekking van het partnerpensioen gedurende een periode van onbetaald verlof, maar maximaal 18 maanden, in stand te houden. BpfBOUW heeft besloten om deze pensioenwetbepaling ook reglementair vast te leggen. In dit kader is artikel 7 van het pensioenreglement aangepast.
1500 vC
In het verslagjaar zijn de volgende reglementen gewijzigd: • het Pensioenreglement Bouwnijverheid; • het Uitvoeringsreglement Bouwnijverheid; • het Reglement BeterExcedent.
Geen premie, wel recht In 2011 heeft bpfBOUW het beleid gewijzigd naar aanleiding van het onderzoek van DNB ‘geen premie, wel recht’. Deze beleidswijziging heeft geleid tot wijziging van het pensioenreglement. Bepalingen die pensioenopbouw afhankelijk stelden van premiebetaling zijn uit de reglementen verwijderd.
Hierna wordt afzonderlijk ingegaan op de gewijzigde reglementen.
Uitvoeringsreglement Bouwnijverheid
Pensioenreglement Bouwnijverheid
Wijziging maximum pensioenloon Zoals hiervoor vermeld, heeft het bestuur besloten om het maximum pensioenloon voor berekening van de premiegrondslag van de aanvullingsregeling 55+, gelijk te trekken met het maximum pensioenloon dat geldt voor de premiegrondslag van de middelloonregeling en de aanvullingsregeling 55-. Dit bestuursbesluit is ook reglementair verwerkt in het uitvoeringsreglement.
Reglementen 1000 vC
500 vC
0
500
1000
1500
2000
2500
3000
3500
Aanpassing verwijzingen Gelijktijdig met de statutenwijziging heeft het bestuur een aantal foutieve verwijzingen in het pensioenreglement gecorrigeerd. Bovendien is een per ongeluk weggevallen bepaling weer opgenomen in het pensioenreglement. Wijziging maximum pensioenloon Het bestuur heeft besloten om het maximum pensioenloon voor berekening van de premiegrondslag van de aanvullingsregeling 55+, gelijk te trekken met het maximum pensioenloon dat geldt voor de premiegrondslag van de middelloonregeling en de aanvullingsregeling 55-. Dit bestuursbesluit is reglementair verwerkt. Rekenregels Als een werknemer overstapt naar een andere cao, kan hij een eventueel recht op de aanvullingsregeling verliezen. Om deelnemers in staat te stellen het recht op de aanvullingsregeling te behouden, zijn in de afgelopen jaren wederkerigheidsregelingen afgesproken tussen de verschillende sectoren/cao’s. De wederkerigheidsregelingen zijn vastgelegd in artikel 30. Het bestuur heeft in 2011 als aanvulling hierop een bijlage met de rekenregels vastgesteld. Met deze rekenregels kan de deelnemer berekenen hoe hoog de aanspraak op de aanvullingsregeling is, na het maken van een overstap naar een andere cao. De rekenregels zijn opgenomen in bijlage 7 van het pensioenreglement. In artikel 30 is een verwijzing naar deze rekenregels toegevoegd.
Geen premie, wel recht Naar aanleiding van de beleidswijziging betreffende ‘geen premie wel, recht’ is ook het uitvoeringsreglement gewijzigd. Ook hier zijn bepalingen die pensioenopbouw afhankelijk stelden van premiebetaling verwijderd. Reglement BeterExcedent Geen premie, wel recht De beleidswijziging betreffende ‘geen premie, wel recht’ is ook doorgevoerd in het Reglement BeterExcedent. Dit betekent dat ook hier de bepalingen die pensioenopbouw afhankelijk stelden van premiebetaling zijn verwijderd.
Deelnemersraad De gewijzigde reglementen en statuten zijn in het verslagjaar 2011 goedgekeurd door het bestuur van bpfBOUW na een positief advies van de deelnemersraad.
67
Rapportage van de Raad van Toezicht Taakstelling raad van toezicht De raad van toezicht heeft de verantwoordelijkheid toezicht te houden op het bestuur van bpfBOUW, op de besluitvormingsprocessen en op de wijze waarop het bestuur goed bestuur waarborgt, dit alles in termen van de Pensioenwet. Hiervoor adviseert de raad het bestuur desgevraagd of uit eigen beweging over de beoordeling van: • de beleid- en bestuursprocessen; • de checks & balances binnen het fonds; • de wijze waarop het fonds wordt aangestuurd; • de wijze waarop het bestuur omgaat met de risico’s. Activiteiten 2011 De raad heeft in 2011 vijfmaal vergaderd, waarvan tweemaal met de voorzitters. Middels de notulen van bestuurs- en commissievergaderingen en het bijwonen van deze vergaderingen heeft de raad kennis kunnen nemen van de aan de orde zijnde onderwerpen, de daaruit voortvloeiende besluitvorming en de beweegredenen om tot die besluitvorming te komen. De raad heeft contact gehad met de externe accountant en de certificerend actuaris. Jaarverslag 2011 De raad van toezicht heeft met instemming kennis genomen van het jaarverslag en de jaarrekening 2011. De raad komt tot de bevinding dat het jaarverslag een juist beeld geeft van de fondspositie en de gebeurtenissen in 2011 en dat door het bestuur verantwoording wordt afgelegd van het eigen handelen. De raad constateert dat in 2011 veel projecten zijn afgerond die in eerdere jaren zijn opgestart, zoals riskmanagement, professionalisering en de bestuursondersteuning. De raad constateert dat – hoewel door genoemde projecten de vereiste middelen aanwezig zijn – het bestuur deze nog ten volle moet leren benutten. De raad constateert dat het bestuur en commissies te wisselend functioneren en beveelt aan het leerproces voortvarend voort te zetten, waarbij ‘learning by doing’ en zelfevaluatie de rode draad dienen te zijn. Ten aanzien van het herstelplan constateert de raad van toezicht het uitblijven van een krachtig herstel, waardoor de financiële positie van het fonds zorgelijk en kwetsbaar blijft. De raad beveelt het bestuur aan niet alleen de ontwikkelingen op de financiële markten met aandacht te volgen, maar ook – mede in het kader van het pensioenakkoord – zelf te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn voor het bewerkstelligen van een meer financieel robuust fonds. De raad adviseert het bestuur om bij dat onderzoek kritisch te zijn tegenover haar eigen investment beliefs, uitgangspunten en risicohouding voor de korte en lange termijn en te werken met meerdere scenario’s en de bijbehorende actieplannen. Daarbij dienen zowel het vermogen als de verplichtingen in ogenschouw genomen te worden.
68
De fondsrisico’s zijn in kaart gebracht en het riskmanagementsysteem is operationeel, waardoor het bestuur over meer informatie beschikt dan voorheen. De uitdaging voor het bestuur in 2012 wordt het monitoren van en sturen op voor het fonds relevante risico’s en het verwerven van een meer onafhankelijke positie ten opzichte van de opdrachtnemers.
Harderwijk, 9 mei 2012 G. Goris E. R. Capitain C.C. van der Sluis
Oordeel van het verantwoordingsorgaan Algemeen Het verantwoordingsorgaan heeft totaal twaalf leden: • vier leden vanuit werkgeverszijde; • vier leden vanuit deelnemerszijde; • vier leden vanuit de zijde van de gepensioneerden. Het verantwoordingsorgaan functioneert aan de hand van een reglement. Verklaring bij de jaarstukken Wij hebben de jaarstukken van bpfBOUW over het boekjaar 2011 beoordeeld. Het betreft de geconsolideerde en enkelvoudige balans per 31 december 2011, de staat van baten en lasten over 2011, alsmede de toelichtingen daarbij en het jaarverslag van het bestuur. Beoordelingskader Het verantwoordingsorgaan toetst achteraf of het bestuur haar beleid op een evenwichtige en oprechte wijze heeft gevoerd met inachtneming van de statuten van de stichting. Gezien de taakstelling van het orgaan heeft de beoordeling een beperkt karakter. Het verantwoordingsorgaan beoordeelt naar eer en geweten, maar is geen accountant en zit niet aan de bestuurstafel. Het oordeel van het verantwoordingsorgaan dient in dit kader te worden bezien. Werkzaamheden In 2011 zijn drie bijeenkomsten georganiseerd met het verantwoordingsorgaan. Met name het communicatiebeleid en de actualiteiten rondom het pensioenakkoord zijn aan de orde geweest. Ook is een vergadering georganiseerd rondom het vermogensbeheer van het vastgoed (in Bouwinvest) en over de renteafdekking middels derivaten. In de meivergadering wordt door het bestuur verantwoording afgelegd over het afgelopen boekjaar. Deze vergadering wordt voorbereid door een afvaardiging van het verantwoordingsorgaan. In een plenaire zitting van het verantwoordingsorgaan (tezamen met de deelnemersraad) met een afvaardiging van het bestuur, de controlerende accountant, de certificerende actuaris en de adviserende actuaris wordt aan de hand van de conceptjaarstukken het afgelopen boekjaar besproken. Daar waar nodig worden de nodige toelichtingen verstrekt. Overige gegevens Het verantwoordingsorgaan heeft kennis genomen van de goedkeurende accountantsverklaring, alsmede van de actuariële verklaring bij de jaarstukken. Daarnaast zijn de rapportage van de Raad van Toezicht en het advies van de deelnemersraad bij de beoordeling betrokken. Overwegingen Het pensioenfonds is sinds enige jaren in roerige wateren beland. Dit vereist goede stuurmanskunst. Wij zien dat het bestuur alle zeilen heeft bijgezet teneinde op koers te blijven.
Er worden forse besluiten genomen. Besluiten die soms inbreken op het gewekte vertrouwen dat een deelnemer / gepensioneerde in het fonds heeft. Dit vraagt moed. Wij hebben geconstateerd dat het bestuur bij haar besluiten steeds alle (verschillende) belangen van alle betrokkenen meeweegt. Dit kan soms wel eens ten nadele van een groep betrokkenen uitvallen. Dit betekent echter nog niet dat de besluitvorming onevenwichtig is. Voor zover het verantwoordingsorgaan dit kan beoordelen, zijn onze bevindingen positief. Hierbij liggen de bevindingen van de controlerend accountant en de certificerend actuaris mede ten grondslag. Wij beseffen dat het fonds zeer afhankelijk is van de (economische) ontwikkelingen in de wereld. Ook bemerken we bij het externe toezicht een toenemende kritische houding. In deze omgeving zal het bestuur haar rug moeten rechten en alle steun moeten krijgen die mogelijk is. De recente uitbreiding van het bestuursbureau met professionele krachten past hier goed in. Oordeel Voor zover ons onderzoek reikte, heeft het verantwoordingsorgaan geconstateerd dat het bestuur op een evenwichtige wijze met de belangen van alle betrokkenen is omgegaan. Ook heeft het verantwoordingsorgaan geconstateerd dat de communicatie naar de deelnemers beter en beter wordt. Wij hebben daarom een positief oordeel bij de jaarstukken over het boekjaar 2011. Aanbeveling Ondanks dat het verantwoordingsorgaan doorgaans achteraf een oordeel geeft, willen wij toch een aanbeveling doen. Het verantwoordingsorgaan wil het bestuur wijzen op haar basisdoelstelling: “zorg dragen voor een zo goed mogelijk pensioen voor alle deelnemers”. Houdt koers op deze doelstelling en laat je niet afleiden door de waan van de dag. Wij vragen daarom het bestuur om een prudent beleid te handhaven ook al gaat dat ten koste van enig rendement. Zekerheid is een groot goed in woelige wateren. Wij willen daarom het bestuur vragen om extra aandacht te besteden aan het beheer van de innovatieve beleggingen en derivaten. Daarnaast heeft het verantwoordingsorgaan de nodige zorg over de financiering van de pensioenregeling. Wij vinden dat het bestuur hierin een actief beleid naar CAO-partijen moet voeren en zo nodig haar eigen verantwoordelijkheid moet nemen.
Drs. Ing. C.A.J. Bastiaansen H.L.Th. C. van Ekert voorzitter Plaatsvervangend voorzitter (w.g.) (w.g.)
69
Reactie van het bestuur op het oordeel van het verantwoordingsorgaan Het bestuur van bpfBOUW neemt met instemming kennis van het positief oordeel van het verantwoordingsorgaan over de jaarstukken 2011. Het bestuur is het verantwoordingsorgaan erkentelijk voor de steun in de rug ten aanzien van het gevoerde en te voeren beleid in deze woelige tijden, waarin de vele hectische ontwikkelingen, zowel op economisch als op juridisch gebied, af kunnen leiden van de langetermijndoelstelling van het fonds. In antwoord op de aanbevelingen van het verantwoordingsorgaan reageert het bestuur als volgt: Innovatieve beleggingen Het bestuur is zich bewust van het specifieke karakter van innovatieve beleggingen en derivaten. Het acht de bijdrage van deze beleggingsproducten aan de belangen van het fonds noodzakelijk. Wel worden de ontwikkelingen kritisch gevolgd. Dit niet alleen ten aanzien van het gewicht en de spreiding van deze producten in de beleggingsmix, maar ook ten aanzien van de ontwikkeling van countervailing power en rapportages om de balans tussen risico en rendement van genoemde producten kritisch te kunnen volgen en waar nodig bij te sturen. In dit kader is besloten tot uitvoering ALM-studie, begin 2012, en tot het vergroten van de countervailing power van het bestuur ten opzichte van de fiduciair door permanente educatie van het bestuur, uitbreiding van de bestuursondersteuning ten aanzien van het vermogensbeheer en het openen van een dialoog met de fiduciair betreffende de rapportages. Financiering van de pensioenregeling Het uitblijven van het benodigde stelsel van wet- en regelgeving, volgend op het door werkgevers en werknemers afgesloten pensioenakkoord, baart het bestuur grote zorg. De pensioensector heeft grote behoefte aan duidelijke en adequate regelgeving, zeker in een tijd dat de economische ontwikkelingen achterblijven en de rentestanden kunstmatig negatief worden beïnvloed. Via de geëigende kanalen blijft het bestuur druk uitoefenen om de benodigde wet- en regelgeving zo spoedig mogelijk tot stand te doen komen. Binnen de sector Bouwnijverheid is het bestuur ten nauwste betrokken bij het overleg tussen werkgevers en werknemers over de sectorale uitwerking van het pensioenakkoord. Dit om de belangen van het fonds en zijn deelnemers zo goed mogelijk te kunnen behartigen.
70
Gedurende 2011 is in de EU totaal 45 GW nieuwe opwekkingscapaciteit geïnstalleerd (bron: European Wind Energy Association)
21,6% WIND
21,4% GAS
46,7% ZON
> 2000 De vraag naar zonnepanelen op huizen neemt enorm toe. Stroom van zonnepanelen is goedkoper dan elektriciteit van energieleveranciers. In de afgelopen tien jaar is de prijs voor zonnestroom tachtig procent gedaald. De prijs voor de reguliere stroom steeg juist.
72
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid
3500 vC
3250 vC
3000 vC
2750 vC
2500 vC
2250 vC
2000 vC
JaarREKENING 2011
1750 vC
1500 vC
1250 vC
1000 vC
750 vC
500 vC
250 vC
0
250
500
750
1000
1250
1500
1750
2000
2250
2500
2750
3000
3250
3500
73
Geconsolideerde balans per 31 december 2011 (Na resultaatbestemming, bedragen in duizenden euro’s)
Activa
2011
2010
32.756.288
29.331.888
Beleggingen (1) Beleggingen voor risico van pensioenfonds Beleggingen voor risico van deelnemers Totaal beleggingen Materiële vaste activa (2)
31.333
32.787.240
29.363.221
5.046
5.563
Vorderingen en overlopende activa (3)
316.361
331.676
Liquide middelen (4)
150.492
22.432
Totaal van de activa
33.259.139
29.722.892
2011
2010
Passiva
Groepsvermogen (5) Technische voorzieningen (6) Voorziening voor risico van deelnemers (7) Langlopende schulden (8) Overige schulden en overlopende passiva (9) Totaal van de passiva
74
30.952
460.378
2.113.182
32.278.562
26.874.209
30.952
31.333
2.950
2.950
486.297
701.218
33.259.139
29.722.892
Geconsolideerde staat van baten en lasten over 2011 (Bedragen in duizenden euro’s)
2011
2010
1.200.003
1.192.308
BATEN
Premiebijdragen van werkgevers en werknemers (10) Premiebijdragen voor risico van deelnemers (11) Beleggingsresultaten voor risico van pensioenfonds (12)
7.068
5.961
2.835.109
2.545.771
Beleggingsresultaten voor risico van deelnemers (13)
1.027
2.381
960.984
11.006
1.654
1.124
5.005.845
3.758.551
2011
2010
Saldo overdracht van rechten (14) Overige baten (15) Totaal van de baten
LASTEN
1.182.052
1.109.656
Pensioenuitvoeringskosten (17)
Pensioenuitkeringen (16)
46.771
40.285
Personeelskosten (18)
16.010
14.333
2.038
1.899
Afschrijvingskosten (19) Mutatie technische voorzieningen uit hoofde van: - pensioenopbouw
1.163.706
1.041.959
- toeslagverlening
2.303
4.018
- rentetoevoeging
355.607
313.113
- onttrekking voor pensioenuitkeringen en pensioenuitvoeringskosten
./.
- wijziging marktrente - overdracht van rechten - overige
1.176.264
./.
4.273.430 ./.
2.207.984
876.576
29.907
91.005
343.210
Mutatie technische voorzieningen (20) Mutatie voorziening voor risico van deelnemers
./.
Overige lasten (21) Totaal van de lasten Saldo staat van baten en lasten
1.112.067
./.
5.404.353
2.828.124
381
7.448
7.806
9.180
6.658.649
4.010.925
1.652.804
./.
252.374
75
Geconsolideerd kasstroomoverzicht 2011 (Bedragen in duizenden euro’s)
2011
2010
Kasstroom uit pensioenuitvoeringsactiviteiten Saldo staat van baten en lasten
./. 1.652.804
Toename voorzieningen Afname/toename vorderingen en overlopende activa Afname/toename overige schulden en overlopende passiva
./.
5.403.972 15.315 ./.
./.
214.921
Kasstroom uit pensioenuitvoeringsactiviteiten
252.374
2.835.572 63.744 409.691 5.204.366
3.181.519
3.551.562
2.929.145
Kasstroom uit beleggingsactiviteiten Toename beleggingen en materiële vaste activa Kasstroom uit beleggingsactiviteiten Mutatie liquide middelen Liquide middelen primo periode
76
./. 3.423.502
./. 2.935.239 ./. 3.423.502 128.060
./. 2.935.239 ./.
22.432
Mutatie liquide middelen
128.060
Liquide middelen ultimo periode
150.492
6.094 28.526
./.
6.094 22.432
Grondslagen voor waardering en resultaatbepaling Algemeen De stichting heeft zowel de enkelvoudige jaarrekening als de geconsolideerde jaarrekening opgesteld volgens de wettelijke bepalingen van Titel 9 Boek 2 Burgerlijk Wetboek.
Grondslagen voor de consolidatie Groepsmaatschappijen zijn de vennootschappen die behoren tot de economische eenheid van bpfBOUW en de vennootschappen waarin beslissende zeggenschap bestaat. De groepsmaatschappijen worden niet meer in de consolidatie opgenomen vanaf de datum waarop geen sprake meer is van beslissende zeggenschap. BpfBOUW heeft ultimo 2011 direct dan wel indirect een belang van 100 procent in de volgende groepsmaatschappijen: Bouwinvest Real Estate Investment Management bv, Bouwinvest Projecten bv, Phui Energy bv, GIP Groningen 1 bv, GIP Beheer bv, DRI Beheer bv, DRI Property bv, Bouwinvest Dutch Institutional Residential Fund nv, Bouwinvest Dutch Institutional Office Fund nv, Bouwinvest Dutch Institutional Retail Fund nv, Bouwinvest Development bv, Bouwinvest Retail Development bv, Bouwinvest Dutch Institutional Hotel Fund nv en Bouwinvest Dutch Institutional Leisure Fund nv (alle statutair gevestigd in Amsterdam). Groepsmaatschappijen Bouwinvest Dutch Institutional Parking Fund nv en Bouwinvest Services bv zijn in juni 2011 geliquideerd.
Valutaomrekening Een transactie in vreemde valuta wordt bij de eerste verwerking gewaardeerd tegen de valutakoers op transactiedatum. Monetaire balansposten in vreemde valuta worden omgerekend tegen de valutakoers op de balansdatum. Niet-monetaire balansposten in vreemde valuta, die zijn gewaardeerd op actuele waarde, worden omgerekend tegen de valutakoers die geldt op het moment van waardering van de post. Koersverschillen die optreden bij de afwikkeling dan wel de omrekening van monetaire posten in vreemde valuta, worden verwerkt in de staat van baten en lasten.
Waardering van activa en passiva Vastgoed Vastgoedbeleggingen zijn onroerende zaken die worden aangehouden om huuropbrengsten en/of waardestijgingen te realiseren en die niet dienen voor eigen gebruik. Een vastgoedbelegging wordt in de balans opgenomen als: • het waarschijnlijk is dat de toekomstige economische voordelen die voortvloeien uit de vastgoedbelegging zullen toekomen aan het fonds; en
• de kosten van de vastgoedbelegging op betrouwbare wijze kunnen worden vastgesteld. De eerste waardering van een vastgoedbelegging geschiedt tegen de verkrijgingsprijs, inclusief de transactiekosten minus eventuele investeringssubsidies. Na de eerste verwerking worden de vastgoedbeleggingen gewaardeerd tegen de reële waarde. Winsten of verliezen die ontstaan door een wijziging in de reële waarde, worden verantwoord in de staat van baten en lasten. De post is opgebouwd uit de beleggingscategorieën vastgoed in exploitatie, vastgoed in ontwikkeling en vastgoed via participaties. Vastgoed in exploitatie Deze categorie wordt gewaardeerd op de rendementswaarde, conform de ROZ/IPD-methodiek. Zowel de ongerealiseerde als gerealiseerde waardeverschillen worden direct in de staat van baten en lasten verantwoord. Vastgoed in ontwikkeling Waardering vindt plaats tegen kostprijs of lagere actuele waarde. Tot de kostprijs worden gerekend de aanschafwaarde, de bouwrente (tot 2005) en de gemaakte ontwikkelingskosten. Vastgoed via participaties Deze post bestaat uit deelnemingen in instellingen die beleggen in vastgoed in binnen- en buitenland. De waardering vindt plaats tegen actuele waarde. Aandelen Deze post is samengesteld uit de beleggingscategorieën aandelen en overige kapitaalbelangen. De aandelen worden gewaardeerd tegen marktwaarde. De aandelen worden in belangrijke mate belegd in beleggingspools. De participaties in beleggingspools worden gewaardeerd tegen de nettovermogenswaarde per participatie. De overige kapitaalbelangen bestaan uit private equity en venture capital. Zij worden gewaardeerd tegen actuele waarde. De actuele waarde van de private equity en het venture capital is in beginsel bepaald op basis van de jaarrapportage 2011. Als deze nog niet beschikbaar is, is de actuele waarde bepaald op basis van de meest recente periodieke rapportage van het betreffende fonds, zo nodig gecorrigeerd voor gewijzigde (markt)omstandigheden. Zowel de ongerealiseerde als gerealiseerde waardeverschillen worden rechtstreeks in de staat van baten en lasten verantwoord. Vastrentende waarden Dit betreffen obligaties, hypotheken, leningen op schuldbekentenis en deposito’s en kasgeldleningen, die worden gewaardeerd tegen actuele waarde. Voor obligaties is dit de marktwaarde; voor hypotheken, leningen op schuldbekentenis, deposito’s en kasgeldleningen is dit de contante waarde van de toekomstige
77
kasstromen, contant gemaakt op basis van de geldende marktrente. De vastrentende waarden worden in belangrijke mate belegd in beleggingspools. De participaties in beleggingspools worden gewaardeerd tegen de nettovermogenswaarde per participatie. Zowel ongerealiseerde als gerealiseerde waardeverschillen worden rechtstreeks in de staat van baten en lasten verantwoord. Derivaten Valutatermijncontracten Het fonds maakt voor het afdekken van valutarisico’s gebruik van valutatermijncontracten. De valutatermijncontracten worden gewaardeerd tegen marktwaarde. Deze wordt bepaald door de waarde van de vreemde valuta tegen de termijnkoersen op het afsluitmoment af te zetten tegen de waarde van de vreemde valuta tegen de termijnkoersen op de balansdatum. Het verschil tussen deze twee waarden is de marktwaarde van de valutatermijncontracten. De termijnkoers op de balansdatum wordt berekend op basis van de 16:00 (GMT) WM Fixing ultimo boekjaar. De gerealiseerde en ongerealiseerde resultaten op valutatermijncontracten worden verantwoord onder de indirecte beleggingsopbrengsten. Renteswapcontracten Het fonds gebruikt renteswapcontracten voor het afdekken van het renterisico. De renteswapcontracten worden gewaardeerd tegen marktwaarde. De marktwaarde is de resultante van de contante waarde van de toekomstige kasstromen, contant gemaakt op basis van de geldende renteswapcurve. Zowel ongerealiseerde als gerealiseerde waardeverschillen worden rechtstreeks in de staat van baten en lasten verantwoord. Derivaten met een negatieve waarde ultimo boekjaar worden opgenomen onder de overige schulden en overlopende passiva. Overige beleggingen Deze post bestaat uit commodities en de participatie in hedgefondsen. Beide worden gewaardeerd tegen marktwaarde. Zowel de ongerealiseerde als gerealiseerde waardeverschillen worden rechtstreeks in de staat van baten en lasten verantwoord. Beleggingen voor risico van deelnemers Op de balans van het fonds bevindt zich een pensioenvoorziening voor risico van deelnemers. Voor deze deelnemers worden geen specifieke beleggingen aangehouden. Wel is indicatief een toerekening gemaakt op basis van enkele veronderstellingen. In de jaarrekening geschiedt dit met de volgende veronderstellingen: • De totale waarde van de beleggingen voor risico van deelnemers is gelijk aan de stand van de pensioenvoorziening voor risico van deelnemers; • De aankopen in beleggingen voor risico van deelnemers zijn gelijk aan de bijgeboekte premie op de voorziening pensioenverplichtingen voor risico van deelnemers;
78
• De verkopen van beleggingen voor risico van deelnemers zijn gelijk aan de onttrekkingen aan de voorziening pensioenverplichtingen voor risico van deelnemers; • De waardeverschillen van beleggingen voor risico van deelnemers zijn gelijk aan de beleggingsresultaten voor risico van deelnemers volgens de staat van baten en lasten; • De onderverdeling naar beleggingsrubrieken van de totale beleggingen voor risico van deelnemers einde boekjaar vindt plaats door verdeling van het spaarsaldo van elke deelnemer einde boekjaar op basis van het rendementsprofiel van de deelnemer einde boekjaar. Beleggingen voor risico van pensioenfonds De beleggingen voor risico van pensioenfonds zijn de resultante van de totale beleggingen minus de beleggingen voor risico van deelnemers. Materiële vaste activa De bedrijfsmiddelen worden gewaardeerd tegen verkrijgingsprijs, onder aftrek van lineaire afschrijvingen die gebaseerd zijn op de verwachte economische levensduur van de desbetreffende activa, rekening houdend met de restwaarde. Activering en afschrijving vinden plaats vanaf het moment van ingebruikname. Deelnemingen De deelnemingen worden gewaardeerd tegen de nettovermogenswaarde. Vorderingen en overlopende activa De waardering vindt plaats tegen nominale waarde, eventueel onder aftrek van een voorziening voor mogelijke oninbaarheid. Liquide middelen De liquide middelen worden gewaardeerd tegen nominale waarde. Technische voorzieningen De technische voorzieningen bestaan uit de volgende onderdelen: Voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds en Overige technische voorzieningen; beide onderdelen zijn voor risico pensioenfonds. Voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds De voorziening pensioenverplichtingen bestaat uit de volgende vier voorzieningen: 1) Voorziening ouderdomspensioen/nabestaandenpensioen Het bedrag dat nodig is om dekking te bieden voor door verzekerden verworven pensioenrechten uit hoofde van de Pensioenregeling Bouwnijverheid met betrekking tot het ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen. Ten behoeve van arbeidsongeschikte deelnemers wordt tevens een voorziening aangehouden, op basis van toekomstig op te bouwen aanspraken op ouderdomspensioen/ nabestaandenpensioen wegens premievrijstelling. Daarnaast
rentevergoeding verstrekt. De rentebijschrijving bedraagt 4 procent plus de in enig jaar verleende toeslag.
wordt een voorziening aangehouden ter afdekking van de verwachte instroom voor de premievrije bijboeking bij arbeidsongeschiktheid van zieke deelnemers.
Voorziening inleggarantie BeterExcedent De Voorziening inleggarantie BeterExcedent betreft een voorziening ten behoeve van de inleggarantie van de regeling BeterExcedent. De regeling BeterExcedent is een aanvullende regeling. De regeling geeft werkgevers de mogelijkheid om hun werknemers ook pensioen op te laten bouwen over het salaris dat boven het maximumsalaris van de basisregeling ligt. De regeling is een beschikbare premieregeling. Het spaarsaldo van de deelnemers is voor rekening en risico van de deelnemers zelf. De inleggarantie is voor een deelnemer die minimaal vijf volle kalenderjaren voor zijn pensioendatum aan deze regeling heeft deelgenomen gelijk aan de som van de totaal ingelegde spaarbedragen. Zodra de deelnemer gedurende die periode onafgebroken heeft deelgenomen, heeft hij minimaal recht op dat bedrag. De inleggarantie is voor risico van het pensioenfonds.
2) Voorziening arbeidsongeschiktheidspensioen De voorziening arbeidsongeschiktheidspensioen betreft naast een voorziening voor ingegane arbeidsongeschiktheidspensioenen ook een voorziening voor nog niet ingegane arbeidsongeschiktheidspensioenen. 3) Voorziening vroegpensioen Het bedrag dat nodig is om dekking te bieden voor door verzekerden verworven vroeg-pensioenrechten uit hoofde van de tot 2006 bestaande vroegpensioenregelingen en daarna ingegane aanspraken uit de aanvullingsregeling voor deelnemers geboren voor 1950. 4) Voorziening jaarlagen De voorziening jaarlagen bestaat uit de verwachte toekenningen uit hoofde van de aanvullingsregelingen voor deelnemers die naar verwachting het komende boekjaar als 60-jarige of 62-jarige gebruik zullen maken van de aanvullingsregeling, hetzij voor deelnemers die de 60-jarige of 62-jarige leeftijd al hebben bereikt, maar de aanvullingsuitkering uitstellen. De inhoud van de aanvullingsregelingen verschilt per cao.
Grondslagen voorziening pensioenverplichtingen voor risico pensioenfonds De voorziening pensioenverplichtingen is berekend met gebruikmaking van de volgende actuariële grondslagen en veronderstellingen. Rekenrente De gehanteerde rekenrente is de rentetermijnstructuur ultimo 2011.
Overige technische voorzieningen De Overige technische voorzieningen bestaan uit de volgende voorzieningen:
Overlevingstafels Voor mannen en vrouwen worden gehanteerd: • Ten behoeve van het ouderdomspensioen/nabestaandenpensioen, de jaarlagen en het vroegpensioen de AG Prognosetafel 2010-2060 met fondsspecifieke leeftijdsafhankelijke correctiefactoren op de sterftekansen;
Spaarfonds gemoedsbezwaarden Via dit spaarfonds worden de spaargelden van gemoedsbezwaarden beheerd. Aan het spaarfonds gemoedsbezwaarden wordt een
Rentetermijnstructuur 4,5 4,0 31 - 12 - 2010
3,5
31 - 12 - 2011
3,0 Rente
2,5 2,0 1,5 1,0 0,5 0,0 1
4
7
10
13
16
19
22
25
28
31
34
37
40
43
46
49
52
55
58
Looptijd in jaren
79
• Ten behoeve van het arbeidsongeschiktheidspensioen de AG Prognosetafel 2010-2060 (alleen kolom 2012 uit de AG Prognosetafel 2010-2060) met fondsspecifieke leeftijdsafhankelijke correctiefactoren op de sterftekansen, verhoogd met een sterftetrendopslag van 1 procent. • In de AG prognosetafel 2010-2060 zijn voor mannen en vrouwen aparte tabellen opgenomen. De fondsspecifieke leeftijdsafhankelijke correctiefactoren zijn voor mannen en vrouwen gelijk. Gehuwdheidsfrequentie Voor de pensioenrechten is de gehuwdheidsfrequentie voor mannen en vrouwen ontleend aan de voor de mannen opgenomen gegevens omtrent de leeftijdsopbouw van de Nederlandse bevolking, naar geslacht en burgerlijke staat, zoals gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek in 2001, verhoogd met een partneropslag van 10 procent tot 65 jaar. Voor rechten tot 1 januari 2000 gelden na 65 jaar eveneens deze frequenties, echter zonder opslag met 10 procent. Voor de rechten vanaf 1 januari 2000 is de huwelijksfrequentie op 65-jarige leeftijd 100 procent. Nadien neemt deze frequentie af met de sterftekans van de partner. Ontslagkansen Met ontslagkansen is geen rekening gehouden. Loonontwikkelingen Met toekomstige loonontwikkelingen wordt in de voorziening geen rekening gehouden. Leeftijdsverschil Voor de berekening van de voorziening van het nabestaanden pensioen is de man drie jaar ouder dan de vrouw verondersteld. Opslag wezenpensioen Voor de dekking van toekenningen van wezenpensioen is het deel van de Voorziening pensioenverplichtingen, dat betrekking heeft op het ouderdomspensioen van actieve en gewezen deelnemers, verhoogd met 0,5 procent. Administratiekosten Voor de dekking van de administratiekosten komen de volgende bedragen ter beschikking: • 1,5 procent van de uitkeringen, voor dekking van de kosten die aan de uitbetaling verbonden zijn; • 0,5 procentpunt van de middelloonpremie, respectievelijk 3 procent van de premie voor arbeidsongeschiktheidspensioen en aanvullingsregelingen voor de dekking van de kosten die aan de inning van de premies en de verdere administratie verbonden zijn; • 10 euro per (gewezen) deelnemer voor vroegpensioen Bouw, vroegpensioen UTA-Bouw, vroegpensioen Timmerindustrie, vroegpensioen Afbouw en vroegpensioen Natuursteenbedrijf tot de vroegpensioendatum, ter dekking van de kosten die aan de administratie verbonden zijn.
80
Revalidatiekansen arbeidsongeschiktheidspensioen De revalidatiekansen voor ingegane pensioenen betreffen éénjarige revalidatiekansen, gebaseerd op KAZO 2000 en hebben betrekking op de betrokken cao’s (Bouwbedrijf, UTA-Bouw, Timmerindustrie, Afbouw en Natuursteenbedrijf). Voorziening voor risico van deelnemers Dit betreft de voorziening van de regeling BeterExcedent met de bijdragen van deelnemers die toe- of afnemen door rendement. Deze voorziening is gelijk aan het opgebouwde spaarsaldo.
Resultaatbepaling Algemeen Baten en lasten, verbonden aan de werkzaamheden van het fonds, worden toegerekend aan de periode waarop zij betrekking hebben. Premiebijdragen (van werkgevers en werknemers) Het in de staat van baten en lasten opgenomen bedrag betreft: • voor premiejaar 2011 de tot ultimo februari 2012 aan werkgevers en werknemers in rekening gebrachte premie; • voor premiejaren vóór 2011 de van 1 maart 2011 tot ultimo februari 2012 aan werkgevers en werknemers in rekening gebrachte premie. Premiebijdragen voor risico van deelnemers Het in de staat van baten en lasten opgenomen bedrag betreft de van deelnemers ontvangen bijdragen voor de spaarmodule BeterExcedent. Beleggingsresultaten Het resultaat uit beleggingen bestaat uit directe beleggings opbrengsten en indirecte beleggingsopbrengsten. Onder de directe beleggingsopbrengsten worden de netto exploitatieopbrengsten uit vastgoed, dividenden, de interest van de beleggingen en renteswaps verantwoord. De indirecte beleggingsopbrengsten betreffen zowel de ongerealiseerde als gerealiseerde waardeverschillen. De kosten van vermogensbeheer zijn op de beleggingsopbrengsten in mindering gebracht. Beleggingsresultaten voor risico van deelnemers Evenals de beleggingen voor risico van deelnemers kunnen ook de beleggingsresultaten voor risico van deelnemers alleen toegerekend worden. De bij de toerekening gebruikte veronderstellingen zijn: • De totale beleggingsresultaten voor risico van deelnemers zijn gelijk aan het in het boekjaar bijgeschreven rendement op het pensioenkapitaal van de deelnemers; • Dit rendement wordt bepaald over het pensioenkapitaal van de deelnemer in overeenstemming met het rendementsprofiel
van de deelnemer; dit rendementsprofiel is afhankelijk van de leeftijd van de deelnemer; • De onderverdeling van de totale beleggingsresultaten voor risico van deelnemers naar beleggingsresultaten per beleggingsrubriek vindt plaats op basis van het behaalde rendement op het pensioenkapitaal volgens het rendementsprofiel per deelnemer; • De verdeling van de beleggingsresultaten voor risico van deelnemers per beleggingsrubriek naar directe en indirecte beleggingsresultaten geschiedt conform de verhouding tussen deze onderdelen in de totale beleggingsresultaten per beleggingsrubriek. Beleggingsresultaten voor risico van pensioenfonds De beleggingsresultaten voor risico van pensioenfonds zijn de resultante van de totale beleggingsresultaten minus de beleggingsresultaten voor risico van deelnemers.
Grondslagen voor het kasstroomoverzicht Het kasstroomoverzicht is opgesteld volgens de indirecte methode.
81
Toelichting op de geconsolideerde balans per 31 december 2011 (Bedragen in duizenden euro’s, tenzij anders vermeld)
Activa 1. Beleggingen Verloopoverzicht beleggingen De waardeverschillen betreffen onder andere valutaverschillen en waardemutaties. Boekwaarde begin van het jaar
Inbreng Collectieve Waardeoverdracht
Aankopen en investeringen
Verkopen en aflossingen
Vastgoed
5.210.823
54.823
380.386
Aandelen
10.049.254
318.023
2.738.838
./. 2.919.419
Vastrentende waarden
11.445.448
387.147
1.199.137
./.
Derivaten
1.520.813
31.090
-
Overige beleggingen
1.136.883
53.596
1.236.232
./.
Totaal beleggingen
29.363.221
844.679
5.554.593
31.333
-
7.068
29.331.888
844.679
5.547.525
Af: beleggingen voor risico van deelnemers
./.
Waardeverschillen
Boekwaarde eind van het jaar
53.409
5.531.195
168.246
476.988
9.709.708
921.783
274.636
12.384.585
-
2.024.910
3.576.813
882.785
41.013
1.584.939
./. 4.892.233
1.916.980
32.787.240
8.476
1.027
30.952
./. 4.883.757
1.915.953
32.756.288
./.
./.
Beleggingen voor risico van pensioenfonds
In de kolom Inbreng Collectieve Waardeoverdracht is de inbreng in beleggingen vanwege een grote collectieve waardeoverdracht verantwoord. In de hiernavolgende tabel zijn de derivaten opgenomen die ultimo 2011 een negatieve waarde hebben. Derhalve zijn deze opgenomen onder de ‘Overige schulden en overlopende passiva’. Derivaten met een negatieve waarde 2011
Valutatermijncontracten
./.
Renteswaps
./.
Totaal
./.
Op de balans van het fonds bevindt zich een voorziening voor risico van deelnemers. Voor deze deelnemers worden echter geen specifieke beleggingen aangehouden. De hiernavolgende toelichtingen hebben derhalve betrekking op de totale beleggingen van het fonds (niet onderverdeeld naar beleggingen voor risico van pensioenfonds en beleggingen voor risico van deelnemers).
82
381.091
./. 193.550
29.289
./. 415.889
-
Inflatieswaps
2010
410.380
./.
10.546
./. 619.985
Vastgoed 2011
2010
3.761.782
3.792.980
Vastgoed in exploitatie Vastgoed in ontwikkeling
209.484
237.045
Vastgoed via participaties
1.559.929
1.180.798
Totaal
5.531.195
5.210.823
Verloopoverzicht vastgoed Boekwaarde begin van het jaar
Investeringen
Woningen
2.683.622
-
Kantoren
480.342
-
Winkels
425.253
Overige
203.763
Vastgoed in exploitatie
Verkopen
Herwaarderingen
Opleveringen
Boekwaarde eind van het jaar
./.
68.482
12.331
26.071
2.653.542
./.
6.044
349
-
474.647
4.457
./.
5.963
5.710
-
429.457
300
./.
1.407
1.480
-
204.136
26.071
3.761.782
3.792.980
4.757
./.
81.896
Vastgoed in ontwikkeling
237.045
51.925
./.
36.607
Vastgoed via participaties
1.180.798
378.527
./.
49.743
Totaal
5.210.823
435.209
./.
168.246
19.870 ./.
26.071
209.484
50.347
-
1.559.929
53.409
-
5.531.195
16.808
./.
Vastgoed in exploitatie Vastgoed in exploitatie is extern getaxeerd. De taxaties binnen de exploitatie portefeuille vinden zowel gedurende het jaar als aan het einde van het jaar plaats. Het vastgoed dat in 2011 in exploitatie is genomen, ongeveer 0,69 procent van de portefeuille, is ingebracht tegen de verkrijgingsprijs. Vastgoed in ontwikkeling Met ingang van 2005 wordt geen rente meer toegerekend aan de ver schillende projecten. De rente is vervangen door een rendementseis over het geïnvesteerde vermogen van projecten in ontwikkeling. Aandelen
Aandelen Overige kapitaalbelangen Totaal
2011
2010
8.934.298
9.548.025
775.410
501.229
9.709.708
10.049.254
Onder de overige kapitaalbelangen zijn beleggingen in private equity en venture capital opgenomen. Ultimo 2011 is er geen uitleenpositie (2010: 0).
83
Vastrentende waarden
Obligaties Leningen op schuldbekentenis Hypotheken Deposito's en kasgeldleningen Totaal
2011
2010
11.942.571
10.980.967
101.370
112.404
38.778
39.925
301.866
312.152
12.384.585
11.445.448
2011
2010
Leningen op schuldbekentenis De leningen op schuldbekentenis hebben een looptijd van langer dan één jaar. Deposito’s en kasgeldleningen Deze categorie bestaat uit liquide middelen die voor korte termijn zijn uitgezet. Derivaten De derivaten betreffen valutatermijncontracten en renteswapcontracten.
Valutatermijncontracten
6.538
21.292
Renteswapcontracten
3.570.275
1.499.521
Totaal
3.576.813
1.520.813
2011
2010
Hedgefondsen
756.290
611.095
Commodities
828.649
525.788
1.584.939
1.136.883
Ultimo 2011 bedroeg een deel van de waarde van de valutatermijn contracten in Amerikaanse dollars, Britse ponden en Japanse yens 381,1 miljoen negatief en een deel van de waarde van de renteswaps 29,3 miljoen negatief en zijn daarom opgenomen onder de post ‘Overige schulden en overlopende passiva’. De resterende looptijden van de renteswapcontracten zijn 15-49 jaar. Overige beleggingen
Totaal
84
Beleggingen voor risico van deelnemers Op basis van de in het hoofdstuk ‘Grondslagen voor waardering en resultaatbepaling’ genoemde veronderstellingen is de volgende toerekening gemaakt van de beleggingen voor risico van deelnemers. 2011
2010
Vastgoed
4.158
4.229
Aandelen
6.284
6.420
Vastrentende waarden
20.510
20.684
Totaal
30.952
31.333
2011
2010
Boekwaarde begin van het jaar
5.563
6.498
Investeringen
1.521
2. Materiële vaste activa
Afschrijvingen
./.
Boekwaarde einde van het jaar
964 ./.
5.046
Aanschafwaarde Cumulatieve afschrijvingen
2.038
5.563
15.892 ./.
10.846
1.899
14.371 ./.
8.808
5.046
5.563
2011
2010
Nog te ontvangen opbrengst beleggingen
163.683
168.646
Nog te ontvangen bijdragen werkgevers
123.924
122.152
Boekwaarde einde van het jaar
De afschrijvingspercentages bedragen tussen 6,7 procent en 33,3 procent.
3. Vorderingen en overlopende activa
Nog te ontvangen waardeoverdrachten Overige debiteuren Totaal
Als gevolg van een herrubricering tussen de post ‘Nog te verwerken pensioenpremies’ uit de Overige schulden en overlopende passiva en de post ‘Nog te ontvangen bijdragen werkgevers’ uit de
3.413
2.551
25.341
38.327
316.361
331.676
Vorderingen en overlopende activa in 2011 zijn de vergelijkende cijfers over 2010 ook aangepast.
85
Nog te ontvangen opbrengst beleggingen Deze post heeft betrekking op: • nog te ontvangen interest beleggingen 2.573 (2010: 1.652); • nog te ontvangen huren 89 (2010: 111); • nog te ontvangen dividendbelasting 8.751 (2010: 15.801); • nog te ontvangen overige opbrengsten beleggingen 15.020 (2010: 15.268); • nog te ontvangen interest swapcontracten 137.250 (2010: 135.814). Nog te ontvangen bijdragen werkgevers De nog te ontvangen bijdragen werkgevers hebben betrekking op vorderingen op werkgevers inzake pensioenpremie 112.631 (2010: 110.861), arbeidsongeschiktheidspensioenpremie 1.188 (2010: 435) en vroegpensioenpremie 10.105 (2010: 10.856). De vordering is verlaagd met een voorziening voor mogelijke oninbaarheid van 28.242 (2010: 22.229). Overige debiteuren De overige debiteuren hebben betrekking op debiteuren vastgoed 5.215 (2010: 2.463), arbeidsongeschiktheidspensioen 675 (2010: 1.379), te vorderen omzetbelasting vaste eigendommen 1.243 (2010: 7.127), vorderingen inzake beleggingen 5.974 (2010: 15.003) en overlopende activa 12.234 (2010: 12.355).
4. Liquide middelen Liquide middelen betreffen de saldi van de bankrekeningen van het fonds. De middelen staan ter vrije beschikking. 2011
Liquide middelen aangehouden voor beleggingen Overige Totaal
86
116.918
2010
./.
10.945
33.574
33.377
150.492
22.432
Passiva
Van de volgende vier reserves is in 2011 de bestemming gewijzigd:
Het groepsvermogen bestaat uit de Algemene reserve en twee overige reserves. Van een viertal reserves is de bestemming gewijzigd. De genoemde reserves worden hieronder beschreven.
Reserve arbeidsongeschiktheidspensioen De Reserve arbeidsongeschiktheidspensioen is in boekjaar 2011 komen te vervallen. Resultaten op arbeidsongeschiktheid en premies en indexaties ten behoeve van arbeidsongeschiktheidspensioenen komen voortaan ten gunste of ten laste van de Algemene reserve.
Algemene reserve De Algemene reserve van bpfBOUW is bedoeld om algemene risico’s te financieren. Dat betreft onder andere de risico’s zoals die zijn beschreven in het standaardmodel voor het vaststellen van het vereist eigen vermogen. Deze reserve wordt meegenomen bij het vaststellen van de dekkingsgraad.
Reserve premiekorting De Reserve premiekorting is eind 2011 komen te vervallen, na onttrekking ter financiering van de premie van 2011. De Reserve premiekorting werd aangesproken als er premiesprongen vereist zijn die uitgaan boven de beleidsmatige premiestappen. Het resterend saldo van de reserve is ten gunste van de Algemene reserve gekomen.
Overige reserves De overige reserves dienen een specifiek doel. Het zijn bestemmingsreserves en worden daarom niet meegenomen bij het vaststellen van de dekkingsgraad. Eind 2011 bestaan de overige reserves uit: • de Reserve aanvullingsregelingen; • de Reserve toeslagverlening actieven.
Reserve inleggarantie BeterExcedent Het saldo van de Reserve inleggarantie BeterExcedent is herbestemd ten gunste van de Algemene reserve. Voor de verplichting van het fonds inzake de inleggarantie is de voorziening opgenomen onder de post ‘Overige technische voorzieningen’.
5. Groepsvermogen
Reserve premievrije bijboeking BeterExcedent Ook de Reserve premievrije bijboeking BeterExcedent is in 2011 herbestemd ten gunste van de Algemene reserve. Voor de verplichting inzake de premievrije bijboeking in geval van arbeidsongeschiktheid is een voorziening voor risico van pensioenfonds opgenomen onder de post ‘Voorziening ouderdomspensioen/nabestaandenpensioen’. Daarnaast is er onder dezelfde post een voorziening voor risico van pensioenfonds opgenomen voor zieke deelnemers die in de toekomst mogelijk arbeidsongeschikt worden.
Reserve aanvullingsregelingen De Reserve aanvullingsregelingen is bestemd voor de financiering van aanspraken uit de voorwaardelijke aanvullingsregelingen die in de toekomst uitgekeerd worden. De Reserve aanvullingsregelingen is per sector in de bouwnijverheid onderverdeeld. Reserve toeslagverlening actieven Het fonds kent een Reserve toeslagverlening actieven. De reserve is bedoeld voor toekomstige aanvullingen op toeslagverlening aan de actieve deelnemers van het fonds als er geen volledige toeslag wordt verleend.
Het verloop van de reserves gedurende het boekjaar vertoont het volgende beeld:
Stand per 1 januari 2011
Algemene reserve
1.458.908
Resultaatverdeling
./.
1.621.523
Reserve arbeidsongeschiktheidspensioen
218.049
-
Reserve aanvullingsregelingen
277.916
28.639
Reserve toeslagverlening actieven Reserve premiekorting Reserve inleggarantie BeterExcedent Reserve premievrije bijboeking BeterExcedent Totaal
./.
Herbestemming Reserves
Stand per 31 december 2011
288.102
125.487
218.049
-
-
306.555
-
28.336
76.956
./.
68.118
-
71
-
./.
71
-
1.864
-
./.
1.864
-
-
460.378
11.300 145.074
2.113.182
17.036 ./.
./.
1.652.804
87
De Reserve premiekorting is per eind 2011 komen te vervallen, na onttrekking van de benodigde financiering van de premie voor 2011. De voor 2011 gedempte kostendekkende premie voor de middelloonregeling is 24,1 procent, hetgeen hoger is dan de gevraagde premie van 21,9 procent. Het verschil is in 2011 onttrokken aan de Reserve premiekorting. Daarnaast is de financiering van de kostendekkende premie 2011 voor de arbeidsongeschiktheidspensioenregelingen aan de Reserve premiekorting onttrokken. Dekkingsgraad De dekkingsgraad waarop de toereikendheid van het fonds zal worden getoetst wordt als volgt vastgesteld: Technische voorzieningen + Algemene reserve Technische voorzieningen Indien één van de overige reserves negatief is, wordt deze in mindering gebracht op de Algemene reserve ten behoeve van de bepaling van de dekkingsgraad om te voorkomen dat de dekkingsgraad te hoog wordt vastgesteld. In 2010 en 2011 werden de volgende reserves meegenomen bij de bepaling van de dekkingsgraad: 2011
2010
125.487
1.458.908
-
218.049
125.487
1.676.957
2011
2010
Vereist eigen vermogen
117,7
119,5 procent
Minimaal vereist eigen vermogen
104,1
104,1 procent
Dekkingsgraad ultimo periode
100,4
106,2 procent
Algemene reserve Reserve arbeidsongeschiktheidspensioen Reserves ten behoeve van dekkingsgraad
Solvabiliteit
Voor de berekening van het vereist eigen vermogen wordt gebruikgemaakt van het standaardmodel met één met DNB afgestemde wijziging (zie jaarverslag pagina 42). De vermogenspositie van het fonds is niet voldoende, vanwege het dekkingstekort. Toelichting herstelplan BpfBOUW kende ultimo 2008 een dekkingstekort. Het bestuur heeft daarom een herstelplan opgesteld. Dit plan is in juli 2009 goedgekeurd door DNB. In het herstelplan wordt de verwachting
88
uitgesproken dat het fonds in staat moet zijn om binnen 15 jaar, gerekend vanaf 1 januari 2009, weer voldoende beschikbaar eigen vermogen te hebben. De dekkingsgraad van bpfBOUW is over 2011 afgenomen van 106,2 procent naar 100,4 procent. In het herstelplan was uitgegaan van een dekkingsgraad van 110,5 procent. Het vereist eigen vermogen van het fonds bedraagt ultimo 2011 117,7 procent en het minimaal vereist eigen vermogen 104,1 procent. Het fonds heeft daarmee eind 2011 wederom een dekkingstekort. In het jaarverslag wordt uitgebreider ingegaan op het herstelplan.
Analyse van het technisch resultaat Technisch resultaat
2011
2010
2.445.212
2.203.495
11.243
40.912
1.987
9.811
Winsten Interest Toekenningen Administratiekosten Arbeidsongeschiktheid
15.115
Waardeoverdracht
56.116
./.
7.476 4.168
Sterfte
5.423
./.
2.612
Diversen
1.652
858
Verliezen 4.154.949
2.593.800
Uitkeringen
Wijziging rentetermijnstructuur en bijzondere oorzaken
12.708
10.539
Premie
21.895 ./.
Toelichting Het technisch resultaat van het boekjaar is gelijk aan de afname van de reserves met 1.652.804 (2010: afname van 252.374). Het verlies over 2011 bestaat uit diverse deelresultaten, zoals winsten/verliezen op interest, administratiekosten, sterfte etc. Het totale resultaat wordt hierna nader toegelicht per deelresultaat. De hiernavolgende analyse is uitgevoerd op basis van de rentetermijnstructuur en de sterftegrondslagen van 31 december 2010. De verandering van de rentetermijnstructuur en de sterftegrondslagen ultimo 2010 naar ultimo 2011 is afzonderlijk verantwoord. Interest Het resultaat op interest is gelijk aan het verschil tussen de beschik bare beleggingsopbrengsten, inclusief het resultaat op deelnemingen, en de interest die benodigd is om aan de pensioenverplichtingen toe te voegen. Ook de toegekende toeslagen worden ten laste van dit resultaat gebracht. Voor de bepaling van de benodigde interest wordt uitgegaan van de 1-jaarsrente uit de rentetermijnstructuur van primo 2011. Deze 1-jaarsrente bedraagt 1,296%. Het resultaat is per saldo positief: 2.445.212. Deze winst wordt voornamelijk verklaard uit de waardestijging van de renteafdekkingsinstrumenten door de daling van de rentetermijnstructuur. Daarnaast is de benodigde interest, die gebaseerd is op de 1-jaarsrente van 1,296%, relatief laag. Toekenningen Het resultaat op toekenningen bestaat uit het verschil tussen de vrijvallende voorziening voor pensionerende (gewezen) deelnemers
1.652.804
./. ./.
96.193 252.374
enerzijds en de benodigde middelen voor de inkoop van pensioen voor deze gepensioneerden anderzijds. Het resultaat is 11.243 positief. Dit wordt vooral veroorzaakt doordat de lasten voor de inkoop van aanvullingsrechten lager zijn dan de beschikbare dekking hiervoor vanuit de jaarlaag. Dit komt doordat uiteindelijk minder mensen gebruik (kunnen) maken van een aanvullingsrecht dan waar bij het vaststellen van de voorziening jaarlagen vanuit wordt gegaan. De niet gebruikte middelen uit de jaarlaag blijven onderdeel van de reserves aanvullingsregeling per sector. Administratiekosten Het resultaat op administratiekosten wordt bepaald door het saldo van de beschikbare middelen voor kostendekking enerzijds en de werkelijke kosten anderzijds. Het resultaat is lager dan vorig jaar door incidenteel hogere kosten in het verslagjaar. Het resultaat op kosten is per saldo wel positief, namelijk 1.987. Arbeidsongeschiktheid Het totale resultaat is 15.115 positief. Hiervan bedroeg het resultaat op premievrijstelling (invalidering, revalidering) 10.703 positief. Het resultaat op toekenning van arbeidsongeschiktheidspensioenen toonde een winst van 4.412. Het resultaat op arbeidsongeschiktheidspensioen is mede beïnvloed door inhaalmutaties over 2010. Waardeoverdracht Het resultaat op waardeoverdracht wordt bepaald door de saldo’s van enerzijds de kosten voor uitgaande waardeoverdrachten en de daarbij behorende afboeking van de Voorziening
89
pensioenverplichtingen en anderzijds de baten voor inkomende waardeoverdrachten en de daarbij behorende opvoering van de Voorziening pensioenverplichtingen. Het resultaat op waardeoverdracht is 56.116 positief en is voornamelijk veroorzaakt door een collectieve waardeoverdracht. Sterfte Het fonds heeft met een aantal risico’s te maken waarvan aan de verzekeringskant het kortlevenrisico en het langlevenrisico de belangrijkste zijn. Het kortlevenrisico is van belang bij uitkeringen bij overlijden en het langlevenrisico bij ouderdomspensioenen/ nabestaandenpensioenen. De hoogte van de premie en de Voorziening pensioenverplichtingen zijn zodanig bepaald dat voor deze risico’s jaarlijks bedragen beschikbaar komen, waaruit het fonds de lasten kan dekken die uit deze risico’s voortvloeien. Per saldo is het resultaat een winst van 5.423.
Premie Het resultaat op premie wordt bepaald door het saldo van de premiebijdragen enerzijds en de benodigde middelen voor de opbouw van nieuwe pensioenaanspraken anderzijds. In 2011 werd een premie voor de middelloonregeling geheven die onder het kostendekkende niveau lag. Het verlies hierop was 48.114. Voor de aanvullingsregelingen worden daarentegen premies opgespaard (zonder dat daar nu al de volle last voor de inkoop tegenover staat), een winst van 31.826. Voor het arbeidsongeschiktheidspensioen was het verlies 5.607 omdat er geen premie werd geheven. Het resultaat op premie is per saldo 21.895 negatief. Dit leidt tot de volgende opstelling:
Verlies middelloonregeling
./.
Winst aanvullingsregelingen
Diversen Het resultaat op diversen wordt bepaald door het saldo van overige lasten en baten. Het saldo van de overige lasten en baten is 1.652 positief. Wijziging rentetermijnstructuur en bijzondere oorzaken Het resultaat op wijziging rentetermijnstructuur en bijzondere oorzaken bedraagt in totaal 4.154.949 negatief. Deze last wordt deels gecompenseerd door de stijging van de waarde van de renteafdekkingsinstrumenten (zie hiervoor onder Interest). Het gemiddelde niveau van de rentetermijnstructuur is over 2011 afgenomen, hetgeen zich vertaalt in een stijging van de waarde van de verplichtingen met 4.233.912. Daarnaast is er door de overgang naar nieuwe correctiefactoren op de overlevingstafel een afname van de voorziening met 37.827. Het resterende resultaat (41.136 positief) wordt voornamelijk veroorzaakt door de vrijval van de voorziening ten behoeve van de administratiekosten voor vroegpensioen als gevolg van de omzetting van vroegpensioen in ouderdomspensioen. Uitkeringen Het resultaat op uitkeringen wordt bepaald door het saldo van de verwachte uitkeringen enerzijds en de werkelijke uitkeringen anderzijds. Het resultaat is per saldo negatief, namelijk 12.708.
90
48.114 31.826
Verlies arbeidsongeschiktheidsregelingen
./.
Resultaat
./.
5.607 21.895
6. Technische voorzieningen
Voorziening pensioenverplichtingen voor risico van pensioenfonds Overige technische voorzieningen
2011
2010
32.268.208
26.864.956
10.354
9.253
32.278.562
26.874.209
2011
2010
26.874.209
24.046.085
1.163.706
1.041.959
Het verloop van de technische voorzieningen is als volgt:
Stand aan het begin van het jaar Mutatie voorziening pensioenverplichtingen voor risico van pensioenfonds uit hoofde van: - pensioenopbouw - toeslagverlening
2.303
4.018
- rentetoevoeging
355.607
313.113
- onttrekking voor pensioenuitkeringen en pensioenuitvoeringskosten
./.
1.176.264
- wijziging marktrente
4.273.430
- overdracht van rechten - overige
./.
Stand aan het einde van het jaar
./.
1.112.067 2.207.984
876.576
29.907
91.005
343.210
32.278.562
26.874.209
2011
2010
30.404.856
23.247.758
Voorziening pensioenverplichtingen voor risico van pensioenfonds
Ouderdomspensioen/nabestaandenpensioen Arbeidsongeschiktheidspensioen
349.497
358.185
Vroegpensioen
570.705
2.487.780
Jaarlagen
943.150
771.233
32.268.208
26.864.956
Totaal
91
Voorziening ouderdomspensioen/nabestaandenpensioen
2011
2010
Contante waarde van door verzekerden verworven pensioenrechten: 13.100.602
10.074.517
- gewezen deelnemers
- deelnemers
6.916.603
4.847.260
- pensioengerechtigden
10.387.651
8.325.981
30.404.856
23.247.758
23.247.758
20.300.504
7.157.098
2.947.254
30.404.856
23.247.758
2011
2010
Stand voorziening aan het eind van het jaar Het verloop van de voorziening is als volgt: Stand aan het begin van het jaar Toevoeging ten laste van de staat van baten en lasten inzake verhoging van de opgebouwde pensioenrechten Stand aan het einde van het jaar
Voorziening arbeidsongeschiktheidspensioen Contante waarde van het arbeidsongeschiktheidspensioen: - CAO Bouwnijverheid
302.980
310.999
- CAO Timmerindustrie
12.188
12.561
- CAO Afbouw
31.343
31.490
2.986
3.135
349.497
358.185
358.185
376.440
- CAO Natuursteenbedrijf Stand voorziening aan het eind van het jaar
Het verloop van de voorziening is als volgt: Stand aan het begin van het jaar Onttrekking ten bate van staat van baten en lasten inzake verlaging van de opgebouwde pensioenrechten Stand aan het einde van het jaar
92
./.
8.688 349.497
./.
18.255 358.185
Voorziening vroegpensioen 2011
2010
- deelnemers
51.725
1.095.946
- gewezen deelnemers
64.161
694.663
- pensioengerechtigden
454.819
697.171
Stand voorziening aan het eind van het jaar
570.705
2.487.780
2.487.780
2.656.125
Contante waarde van door verzekerden verworven pensioenrechten:
Het verloop van de voorziening is als volgt: Stand aan het begin van het jaar Onttrekking ten bate van de staat van baten en lasten inzake verlaging van de opgebouwde pensioenrechten
./.
Stand aan het einde van het jaar
1.917.075
./.
168.345
570.705
2.487.780
2011
2010
- deelnemers
943.150
771.233
Stand voorziening aan het eind van het jaar
943.150
771.233
Voorziening jaarlagen Contante waarde van door verzekerden verworven pensioenrechten:
Het verloop van de voorziening is als volgt: Stand aan het begin van het jaar
771.233
704.602
Toevoeging ten laste van de staat van baten en lasten inzake verhoging van de opgebouwde pensioenrechten
171.917
66.631
Stand aan het einde van het jaar
943.150
771.233
De verdeling over categorieën deelnemers is: 2011
Aantal
Bedrag
2010 Aantal
Bedrag
Deelnemers
196.725
14.444.974
208.884
12.299.880
Gewezen deelnemers
384.835
6.980.764
389.312
5.541.923
Pensioengerechtigden
224.898
10.842.470
217.433
9.023.153
Totaal
806.458
32.268.208
815.629
26.864.956
93
Overige technische voorzieningen Spaarfonds gemoedsbezwaarden Via dit spaarfonds worden de spaargelden van 369 erkende gemoedsbezwaarden beheerd. Aan het spaarfonds gemoedsbezwaarden werd een rentevergoeding verstrekt van 437. De rentebijschrijving bedraagt 4 procent plus de in enig jaar verleende toeslag (inactieven). Over 2011 bedraagt de bijschrijving 4 procent. De administratiekosten van 27 (2010: 27) worden voor ouderdomspensioen en vroegpensioen Bouw op basis van 4,5 procent van de premie berekend en hierop in mindering gebracht. Voorziening inleggarantie BeterExcedent 2011 Contante waarde van door verzekerden verworven pensioenrechten: - deelnemers
272
Stand voorziening aan het eind van het jaar
272
Het verloop van de voorziening is als volgt: Stand aan het begin van het jaar
0
Toevoeging ten laste van de staat van baten en lasten
272
Stand aan het einde van het jaar
272
7. Voorziening voor risico van deelnemers Dit betreft de spaarmodule BeterExcedent. 2011
2010
- deelnemers
30.952
31.333
Stand voorziening aan het eind van het jaar
30.952
31.333
Waarde van opgebouwde spaarsaldi:
Het verloop van de voorziening is als volgt: Stand aan het begin van het jaar
31.333
23.885
Premiestortingen
7.068
5.961
Rendement
1.027
Onttrekkingen Stand aan het einde van het jaar
94
./.
8.476 30.952
./.
2.381 894 31.333
8. Langlopende schulden De langlopende schulden betreft een lening van gemeente Amsterdam 2.950 (2010: 2.950). De lening heeft een variabele rentevoet met een resterende looptijd van 9 jaar. In 2011 bedroeg de rente over deze lening 0 procent. Over deze lening is rente verschuldigd zodra op het onderhavige project een cumulatief positief resultaat wordt gerealiseerd. Aflossing van de lening vindt ineens plaats aan het eind van de looptijd.
9. Overige schulden en overlopende passiva
Derivaten Nog te verwerken pensioenpremies Te betalen uitkeringen
2011
2010
410.380
619.985
3.513
7.186
223
957
14.925
13.393
Overige schulden
40.405
35.035
Overlopende passiva
16.851
24.662
486.297
701.218
2011
2010
Crediteuren beleggingen
Totaal
Als gevolg van een herrubricering tussen de post ‘Nog te verwerken pensioenpremies’ uit de Overige schulden en overlopende en de post ‘Nog te ontvangen bijdragen werkgevers’ uit de Vorderingen en overlopende activa in 2011 zijn de vergelijkende cijfers over 2010 ook aangepast. De derivaten bestaan uit valutatermijncontracten en renteswap contracten. De valutatermijncontracten hebben een looptijd korter dan één jaar en de renteswapcontracten 2-30 jaar. De crediteuren beleggingen hebben vooral betrekking op credi teuren inzake vastgoed en af te dragen omzetbelasting vastgoed. De posten ‘Overige schulden’ en ‘Overlopende passiva’ hebben een looptijd korter dan één jaar. Derivaten Het verloop van de post is als volgt:
Stand per 1 januari Herrubricering Waardeverschillen
619.985 ./.
Stand per 31 december
De valutatermijncontracten in Amerikaanse dollars, Britse ponden en Japanse yens met een negatieve waarde en de renteswaps met
./.
143.837 45.962
209.605
522.110
410.380
619.985
een negatieve waarde ultimo 2011 zijn opgenomen onder de post ‘Overige schulden en overlopende passiva’.
95
Overige schulden
Te betalen loonbelasting
2011
2010
25.757
22.813
Te betalen administratiekosten
3.812
2.261
Af te dragen premie Zorgverzekeringswet
4.744
4.019
Te betalen waardeoverdrachten Te betalen kosten Totaal
989
744
5.103
5.198
40.405
35.035
2011
2010
Overlopende passiva De overlopende passiva hebben betrekking op vooruitontvangen beleggingsopbrengsten. Deze bestaan uit vooruitontvangen huren 10.350 (2010: 11.782) en overlopende passiva vastgoed 6.501 (2010: 12.880).
Niet in de balans opgenomen verplichtingen
Aangegane contracten inzake ontwikkeling vastgoed Aangegane contracten vastgoed via participaties Aangegane verplichtingen private equity Aangegane verplichtingen inzake direct vastgoed Totaal
Het fonds heeft zich garant gesteld voor de verrichting van uitkeringen van Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden voor het Natuursteenbedrijf. Langlopende contractuele verplichtingen Inzake de uitvoering van pensioen- en vermogensbeheeractiviteiten is het fonds meerjarige verplichtingen aangegaan met derden tot uiterlijk 2019. De hieraan verbonden kosten zijn afhankelijk van diverse variabelen, zoals omvang van het aantal deelnemers en het belegd vermogen. Voor 2012 bedragen de verwachte kosten uit deze overeenkomsten tezamen circa 81 miljoen euro.
96
21.312
39.509
318.074
415.311
1.120.749
923.567
1.919
-
1.462.054
1.378.387
Toelichting op de geconsolideerde staat van baten en lasten over 2011 (Bedragen in duizenden euro’s, tenzij anders vermeld)
Omdat de financiële gegevens van bpfBOUW in de geconsolideerde jaarrekening zijn verwerkt, is conform artikel 2: 402 BW in de enkelvoudige staat van baten en lasten volstaan met het als afzonderlijke post vermelden van het resultaat uit deelnemingen na aftrek van belastingen.
Baten 10. Premiebijdragen (van werkgevers en werknemers) Deze bijdragen betreffen de premieontvangsten van werkgevers voor loontrekkenden, van zelfstandigen, van overige deel nemers en premieontvangsten inzake de aanvulling op arbeids ongeschiktheid en ouderdomspensioen en vroegpensioenpremie. De overige deelnemers zijn die deelnemers die een uitkering ontvangen wegens werkloosheid (inclusief de sectorale aanvullingsfondsen). De pensioenpremie voor deze groep wordt betaald door het UWV en de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering. 2011
2010
Totale feitelijke premie middelloonregeling
835.958
816.487
Totale gedempte kostendekkende premie middelloonregeling
920.751
907.186
1.066.715
942.693
366.726
381.262
Totale kostendekkende premie middelloonregeling Totale feitelijke premie aanvullingsregeling Totale feitelijke premie arbeidsongeschiktheidspensioen Totale gedempte kostendekkende premie arbeidsongeschiktheidspensioen
5
6
5.612
3.169
Voor een toelichting op deze premies wordt verwezen naar het jaarverslag.
11. Premiebijdragen voor risico van deelnemers Dit betreft de door deelnemers afgedragen premie voor de spaarmodule BeterExcedent. De premie bedraagt 7.068 (2010: 5.961). Beleggingsresultaten Op de balans van het fonds bevindt zich een voorziening voor risico van deelnemers. Voor deze deelnemers worden geen specifieke beleggingen aangehouden. Dientengevolge zijn de beleggingsresultaten alleen toe te rekenen aan de beleggingsresultaten voor risico van pensioenfonds en de beleggingsresultaten voor risico van deelnemers. Tenzij anders vermeld hebben de hiernavolgende toelichtingen betrekking op de totale beleggingsresultaten van het fonds (niet onderverdeeld naar beleggingsresultaten voor risico van pensioenfonds en beleggingsresultaten voor risico van deelnemers).
97
De totale beleggingsresultaten zijn als volgt te specificeren: 2011
Directe beleggingsopbrengsten Indirecte beleggingsopbrengsten
2010
927.908
690.912
2.010.477
1.948.807
2.938.385
2.639.719
Af: exploitatiekosten vastgoed
60.738
58.236
Af: kosten vermogensbeheer
41.511
33.331
2.836.136
2.548.152
Totaal
De kosten vermogensbeheer betreffen de door de vermogens beheerder gefactureerde kosten. Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar pagina 64 van het jaarverslag.
12. Beleggingsresultaten voor risico van pensioenfonds Nettobeleggingsresultaten per beleggingscategorie
Directe beleggingsresultaten
Indirecte beleggingsresultaten
Vastgoed
210.222
55.137
Aandelen
36.784
./. 476.762
./.
2011
2010
Totaal
Totaal
265.359
199.586
439.978
1.597.800
Vastrentende waarden
303.500
297.113
600.613
779.140
Derivaten
272.795
2.093.932
2.366.727
./. 161.458
2.358
41.057
43.415
133.084
825.659
2.010.477
2.836.136
2.548.152
228
1.027
2.381
2.010.705
2.835.109
2.545.771
Overige beleggingen
1.027 Af: beleggingsresultaten voor risico van deelnemers
1.255
./.
Beleggingsresultaten voor risico van pensioenfonds
98
824.404
13. Beleggingsresultaten voor risico van deelnemers Nettobeleggingsresultaten voor risico van deelnemers per beleggingscategorie Op basis van de in het hoofdstuk ‘Grondslagen voor waardering en resultaatbepaling’ genoemde veronderstellingen is de volgende toerekening gemaakt naar nettobeleggingsresultaten voor risico van deelnemers per beleggingscategorie.
Directe beleggingsresultaten
Vastgoed
336
Aandelen
87
Indirecte beleggingsresultaten
88 ./.
Beleggingsresultaten voor risico van deelnemers
1.255
./.
2010
Totaal
Totaal
424
125
1.044
1.320
815
1.647
936
228
1.027
2.381
1.131
832
Vastrentende waarden
2011
./.
14. Saldo overdracht van rechten 2011
Overgenomen pensioenverplichtingen Overgedragen pensioenverplichtingen
2010
996.638 ./.
Totaal
35.654 960.984
35.105 ./.
24.099 11.006
In de post ‘Overgenomen pensioenverplichtingen’ heeft 968 miljoen euro betrekking op een grote collectieve waardeoverdracht.
15. Overige baten Onder de overige baten zijn onder meer baten verantwoord uit de bijdragen voor het spaarfonds gemoedsbezwaarden en de afboeking van premieverschillen.
99
Lasten 16. Pensioenuitkeringen 2011
2010
Ouderdomspensioenen
499.672
430.308
Weduwe-, weduwnaars- en partnerpensioenen
183.256
171.913
2.940
2.792
Vakantiegeld
Wezenpensioenen
49.421
46.783
Afkoop van pensioenen
18.312
7.459
Overlijdensuitkeringen
120
124
32.244
32.784
396.087
417.493
1.182.052
1.109.656
Arbeidsongeschiktheidspensioenen Vroegpensioenen Totaal
De afkoop van pensioenen betrof voor 10.915 (2010: 2.207) afkoop van gewezen deelnemers.
17. Pensioenuitvoeringskosten Een deel van de administratiekosten kan direct worden toegewezen aan de beleggingscategorieën. De administratiekosten voor vastgoed in aanbouw worden geactiveerd en opgenomen in de kostprijs. De administratiekosten in verband met exploitatie van het vastgoed en de overige beleggings-activiteiten komen direct ten laste van de opbrengst van de betreffende beleggingscategorieën. Hieronder volgt een overzicht van de administratiekosten:
Totaal in rekening gebracht
2011
2010
89.216
74.092
Hiervan geactiveerd: Vastgoed in aanbouw
934
476
41.511
33.331
Hiervan direct ten laste van de opbrengsten inzake: Resultaten uit beleggingen Subtotaal
42.445
33.807
46.771
40.285
Resteert: Administratiekosten cf. rekening van baten en lasten
100
18. Personeelskosten De personeelskosten zijn als volgt te specificeren: 2011
2010
Lonen en salarissen
9.574
9.400
Sociale lasten
1.034
1.063
Pensioenlasten
1.833
1.050
Overige personeelskosten
3.569
2.820
16.010
14.333
2011
2010
1.163.706
1.041.959
Totaal
Aantal werknemers Bouwinvest Real Estate Investment Management bv heeft werknemers in dienst. Het aantal werknemers ultimo 2011 bedroeg 125,6 fulltime eenheden (2010: 141,7 fulltime eenheden).
19. Afschrijvingskosten De afschrijvingskosten betreft de afschrijving van de materiële vaste activa.
20. Mutatie technische voorzieningen
Mutatie uit hoofde van: - pensioenopbouw - indexering en overige toeslagen - rentetoevoeging
2.303
4.018
355.607
313.113
- onttrekking voor pensioenuitkeringen en pensioenuitvoeringskosten
./.
- wijziging marktrente - overdracht van rechten - overige
1.176.264 4.273.430
./.
./.
1.112.067 2.207.984
876.576
29.907
91.005
343.210
5.404.353
2.828.124
21. Overige lasten De post ‘Overige lasten’ bestaat uit overige bedrijfslasten, rente banksaldo’s, uitbetaald spaarsaldo gemoedsbezwaarden, en afboeking van uitkeringsverschillen.
Risicoparagraaf Voor de kwantificering van de risico’s zoals opgenomen in de risicoparagraaf wordt verwezen naar het hoofdstuk Beheersing van de risico’s in het jaarverslag, tabellen 13 tot en met 16.
101
Enkelvoudige balans per 31 december 2011 (Na resultaatbestemming, bedragen in duizenden euro’s)
Activa
2011
2010
28.733.587
25.359.319
30.952
31.333
28.764.539
25.390.652
4.100.969
4.088.846
291.967
307.330
68.129
-
33.225.604
29.786.828
2011
2010
Beleggingen (a) Beleggingen voor risico van pensioenfonds Beleggingen voor risico van deelnemers Totaal beleggingen Deelnemingen (b) Vorderingen en overlopende activa Liquide middelen Totaal van de activa
Passiva
Stichtingskapitaal en reserves (c) Technische voorzieningen Voorziening voor risico van deelnemers Langlopende schulden Overige schulden en overlopende passiva Totaal van de passiva
102
460.378
2.113.182
32.278.562
26.874.209
30.952
31.333
2.950
2.950
452.762
765.154
33.225.604
29.786.828
Enkelvoudige staat van baten en lasten over 2011 (Bedragen in duizenden euro’s)
2011
Resultaat deelnemingen
2010
168.660
95.105
Overige bedrijfsresultaten
./.
1.821.464
./.
347.479
Saldo staat van baten en lasten
./.
1.652.804
./.
252.374
103
Toelichting op de enkelvoudige balans per 31 december 2011 (Bedragen in duizenden euro’s, tenzij anders vermeld)
De in de enkelvoudige financiële overzichten gehanteerde grondslagen voor de financiële verslaggeving zijn dezelfde als die toegepast in de geconsolideerde jaarrekening. Behoudens de posten ‘Vastgoed’ en ‘Deelnemingen’ wijken de enkelvoudige cijfers niet materieel af van de geconsolideerde cijfers. Voor een toelichting op de enkelvoudige balans en de enkelvoudige staat van baten en lasten wordt grotendeels verwezen naar de toelichting op de geconsolideerde balans en de geconsolideerde staat van baten en lasten. De van de geconsolideerde balans en geconsolideerde staat van baten en lasten afwijkende posten worden hieronder toegelicht.
a. Beleggingen Vastgoed De waardering van het vastgoed is conform de geconsolideerde jaarrekening. Verloopoverzicht vastgoed Boekwaarde begin van het jaar
Reclassificatie
Investeringen
Verkopen
Herwaarderingen
Boekwaarde eind van het jaar
Vastgoed in ontwikkeling
70.457
-
6.074
./.
28.046
920
47.565
Vastgoed via participaties
1.180.798
-
378.527
./.
49.743
50.347
1.559.929
Totaal
1.251.255
-
384.601
./.
77.789
49.427
1.607.494
./.
b. Deelnemingen Het verloop van de deelnemingen gedurende het boekjaar vertoont het volgende beeld:
Stand begin van het jaar Storting Agio Uitgekeerd dividend
2010
4.088.846
61.689
-
123
16.000
24.311
172.537
./. 104.133
Overdracht vastgoed
-
Liquidatie
-
Resultaat Stand eind van het jaar
104
./.
2011
4.016.580 ./.
4.829
168.660
95.105
4.100.969
4.088.846
c. Stichtingskapitaal en reserves Het verloop van de reserves gedurende het boekjaar vertoont het volgende beeld: Stand per 1 januari 2011
Algemene reserve
1.458.908
Resultaatverdeling
./.
218.049
-
Reserve aanvullingsregelingen
277.916
28.639
11.300
Reserve premiekorting
145.074
Reserve inleggarantie BeterExcedent Reserve premievrije bijboeking BeterExcedent Totaal
288.102
125.487
./.
17.036 ./.
76.956
./.
71
-
./.
1.864
-
./.
2.113.182
Stand per 31 december 2011
1.621.523
Reserve arbeidsongeschiktheidspensioen Reserve toeslagverlening actieven
Herbestemming Reserves
./.
1.652.804
218.049
-
-
306.555
-
28.336
68.118
-
71
-
1.864
-
-
460.378
Niet in de balans opgenomen verplichtingen 2011
Aangegane contracten inzake ontwikkeling vastgoed
2010
1.383
2.013
318.074
413.344
Aangegane verplichtingen private equity
1.120.749
923.567
Totaal
1.440.206
1.338.924
Aangegane contracten vastgoed via participaties
Het fonds heeft zich garant gesteld voor de verrichting van uitkeringen van Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden voor het Natuursteenbedrijf. Langlopende contractuele verplichtingen Inzake de uitvoering van pensioen- en vermogensbeheeractiviteiten is het fonds meerjarige verplichtingen aangegaan met derden tot uiterlijk 2019. De hieraan verbonden kosten zijn afhankelijk van diverse variabelen, zoals omvang van het aantal deelnemers en het belegd vermogen. Voor 2012 bedragen de verwachte kosten uit deze overeenkomsten tezamen circa 81 miljoen euro.
105
Toelichting op de enkelvoudige staat van baten en lasten over 2011 (Bedragen in duizenden euro’s, tenzij anders vermeld)
Pensioenuitvoeringskosten De externe accountant van het fonds, Ernst & Young Accountants LLP, heeft over het boekjaar de volgende kosten in rekening gebracht: 2011
2010
Onderzoek jaarrekening
280
314
Andere controleopdrachten
133
131
12
8
425
453
192
177
Overige dienstverlening Totaal Kosten ten laste gebracht van deelnemingen Onderzoek jaarrekening Andere controleopdrachten
18
96
Overige dienstverlening
206
401
Totaal
416
674
Ondertekening van de jaarrekening Amsterdam, 24 mei 2012 Namens het bestuur, J. Kerstens H. de Pagter L.C.A. Scheepens L. Elzinga
106
> 2000 Casa Confetti; studentenunits, Uithof, Utrecht. De gevel bestaat uit een grid van veelkleurige aluminium panelen waarin de ramen ‘wegvallen’. Van een afstand gezien vloeien de kleuren samen tot een grijze schubbenhuid. Een acht meter uitkragende betonnen ‘poot’ van vier verdiepingen hoog herbergt verschillende gemeenschappelijke en commerciële ruimtes.
Er wonen 377 mensen in de toren 60 in 20 driepersoonshuizen
60 in 20 vierpersoonshuizen
108
257 in éénpersoonshuizen
3500 vC
3250 vC
3000 vC
2750 vC
2500 vC
2250 vC
2000 vC
1750 vC
1500 vC
1250 vC
Overige gegevens
1000 vC
750 vC
500 vC
250 vC
0
250
500
750
1000
1250
1500
1750
2000
2250
2500
2750
3000
3250
3500
109
Statutaire bestemming van het saldo van baten en lasten De statuten bevatten geen regeling omtrent de bestemming van het saldo van baten en lasten.
Bestemming van het saldo van baten en lasten Krachtens het besluit van het bestuur van Stichting Bedrijfs takpensioenfonds voor de Bouwnijverheid, genomen op 24 mei 2012, is het saldo van baten en lasten over 2011 verwerkt in de reserves.
110
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant Aan: h et bestuur van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid
van de door het bestuur van de stichting gemaakte schattingen, alsmede een evaluatie van het algehele beeld van de jaarrekening.
Verklaring betreffende de jaarrekening
Wij zijn van mening dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is om een onderbouwing voor ons oordeel te bieden.
Wij hebben de jaarrekening 2011 van de Stichting Bedrijfstak pensioenfonds voor de Bouwnijverheid te Amsterdam gecontroleerd. Deze jaarrekening bestaat uit de geconsolideerde en enkelvoudige balans per 31 december 2011 en de geconsolideerde en enkelvoudige staat van baten en lasten over 2011 met de toelichting, waarin een overzicht van de gehanteerde grondslagen voor financiële verslaggeving is opgenomen. Verantwoordelijkheid van het bestuur Het bestuur van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid is verantwoordelijk voor het opmaken van de jaarrekening die het vermogen en het resultaat getrouw dient weer te geven, alsmede voor het opstellen van het jaarverslag, beide in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW van het in Nederland geldende Burgerlijk Wetboek (BW), met inachtneming van het bepaalde in artikel 146 Pensioenwet. Het bestuur is tevens verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing als het noodzakelijk acht om het opmaken van de jaarrekening mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fraude of fouten. Verantwoordelijkheid van de accountant Onze verantwoordelijkheid is het geven van een oordeel over de jaarrekening op basis van onze controle. Wij hebben onze controle verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder de Nederlandse controlestandaarden. Dit vereist dat wij voldoen aan de voor ons geldende ethische voorschriften en dat wij onze controle zodanig plannen en uitvoeren dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat.
Oordeel Naar ons oordeel geeft de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en de samenstelling van het vermogen van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid per 31 december 2011 en van het saldo van baten en lasten over 2011 in overeenstemming met Titel 9 Boek 2 BW, met inachtneming van het bepaalde in artikel 146 Pensioenwet.
Verklaring betreffende overige bij of krachtens de wet gestelde eisen Ingevolge artikel 2:393 lid 5 onder e en f BW vermelden wij dat ons geen tekortkomingen zijn gebleken naar aanleiding van het onderzoek of het jaarverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, overeenkomstig Titel 9 Boek 2 BW is opgesteld, en dat de in artikel 2:392 lid 1 onder b tot en met h BW vereiste gegevens zijn toegevoegd. Tevens vermelden wij dat het jaarverslag, voor zover wij dat kunnen beoordelen, verenigbaar is met de jaarrekening zoals vereist in artikel 2:391 lid 4 BW.
Amsterdam, 24 mei 2012
Ernst & Young Accountants LLP w.g. mr.drs. G.H.C. de Méris RA
Een controle omvat het uitvoeren van werkzaamheden ter verkrijging van controle-informatie over de bedragen en de toelichtingen in de jaarrekening. De geselecteerde werkzaamheden zijn afhankelijk van de door de accountant toegepaste oordeelsvorming, met inbegrip van het inschatten van de risico’s dat de jaarrekening een afwijking van materieel belang bevat als gevolg van fraude of fouten. Bij het maken van deze risico-inschattingen neemt de accountant de interne beheersing in aanmerking die relevant is voor het opmaken van de jaarrekening en voor het getrouwe beeld daarvan, gericht op het opzetten van controlewerkzaamheden die passend zijn in de omstandigheden. Deze risico-inschattingen hebben echter niet tot doel een oordeel tot uitdrukking te brengen over de effectiviteit van de interne beheersing van de entiteit. Een controle omvat tevens het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en van de redelijkheid
111
Actuariële verklaring Opdracht
Oordeel
Door Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid te Amsterdam is aan Aon Hewitt de opdracht verleend tot het afgeven van een actuariële verklaring als bedoeld in de Pensioenwet over het boekjaar 2011.
De technische voorzieningen zijn, overeenkomstig de beschreven berekeningsregels en uitgangspunten, als geheel bezien, toereikend vastgesteld.
Gegevens De gegevens waarop mijn onderzoek is gebaseerd, zijn verstrekt door en tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van het pensioenfonds. Voor de toetsing van de fondsmiddelen en voor de beoordeling van de vermogenspositie heb ik mij gebaseerd op de financiële gegevens die ten grondslag liggen aan de jaarrekening. In overeenstemming met de richtlijn “Samenwerking tussen accountant en actuaris terzake van de controle van verantwoordingen van verzekeringsinstellingen” heeft de accountant van het pensioenfonds mij geïnformeerd over zijn bevindingen ten aanzien van de betrouwbaarheid en de volledigheid van de administratieve basisgegevens en de overige uitgangspunten die voor mijn oordeelsvorming van belang zijn.
Werkzaamheden Ter uitvoering van de opdracht heb ik onderzocht of is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet. De door het pensioenfonds verstrekte administratieve basisgegevens zijn zodanig dat ik die gegevens als uitgangspunt van de door mij beoordeelde berekeningen heb aanvaard. Als onderdeel van de werkzaamheden voor de opdracht: • heb ik ondermeer onderzocht of de technische voorzieningen, het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen toereikend zijn vastgesteld, en • heb ik mij een oordeel gevormd over de vermogenspositie van het pensioenfonds. Mijn onderzoek heb ik zodanig uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de resultaten geen onjuistheden van materieel belang bevatten. Ik heb mij een oordeel gevormd over de waarschijnlijkheid waarmee het pensioenfonds de tot balansdatum aangegane verplichtingen kan nakomen, mede in aanmerking nemend het financieel beleid van het pensioenfonds. De beschreven werkzaamheden en de uitvoering daarvan zijn in overeenstemming met de binnen het Actuarieel Genootschap geldende normen en gebruiken, en vormen naar mijn mening een deugdelijke grondslag voor mijn oordeel.
112
Het eigen vermogen van het pensioenfonds is op de balansdatum lager dan het wettelijk minimaal vereist eigen vermogen. Gemeten naar de wettelijke maatstaf is ten aanzien van de verplichtingen, aangegaan tot balansdatum, sprake van een dekkingstekort. Met inachtneming van het voorafgaande heb ik mij ervan overtuigd dat is voldaan aan de artikelen 126 tot en met 140 van de Pensioenwet, met uitzondering van de artikelen 131 en 132. De vermogenspositie van Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor de Bouwnijverheid is naar mijn mening slecht, vanwege het dekkingstekort.
Rotterdam, 24 mei 2012
Drs. A.G.M. Den Hartogh, AAG verbonden aan Aon Consulting Nederland cv
Doelstelling van de rijksoverheid: 50% energie-reductie voor nieuwbouw in 2015
50% >2000 Detail van de gevel van het Research Laboratorium van het UMCG in Groningen. Dit onderzoekslaboratorium van de universiteit heeft vier verdiepingen, een kelder en enkele lagen voor installatievoorzieningen. De ruimten zijn georganiseerd rond twee kegelvormige vides. De bijna volledig gesloten gevel is op de hoek aan de straatzijde gevouwen en kleurrijk.
114
3500 vC
3250 vC
3000 vC
2750 vC
2500 vC
2250 vC
2000 vC
1750 vC
1500 vC
1250 vC
1000 vC
750 vC
500 vC
BIJLAGEN
250 vC
0
Bijlage 1 Bestuursleden
250
500
Bijlage 2 Bestuurlijke commissies Bijlage 3 Begrippen en afkortingen
750
1000
1250
1500
1750
2000
2250
2500
2750
3000
3250
3500
115
Bijlage 1 Bestuursleden Bestuur Het bestuur van bpfBOUW bestaat uit vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemersorganisaties. Zij zijn belast met het besturen van de zaken van het fonds en het beheer van het fondsvermogen. Ook zijn zij verantwoordelijk voor het innen van de gelden en het doen van (pensioen)uitbetalingen. In 2011 vergaderde het bestuur acht keer. De bestuursleden ontvangen vacatiegeld en een reis- en verblijfkostenvergoeding. De vergoeding is vastgesteld op basis van de vergoedingsregeling bestuurs-, deelnemersraad- en commissieleden van de Sociaal-Economische Raad (SER). Over het jaar 2011 is voor vergoedingen aan bestuursleden een totaalbedrag van 340.018 euro uitgekeerd. Werkgeversbestuursleden (Stand per 31 december 2011) H. de Pagter Functie in bestuur: voorzitter Geboortejaar: 1948 Nationaliteit: Nederlandse Voordragende organisatie: Bouwend Nederland, de vereniging van bouw- en infrabedrijven Aftreden volgens rooster: 1 januari 2012 9 Andere functie(s) relevant voor bestuursfunctie: • Directeur DPB Consult B.V. te Barendrecht • Commissaris Woningborg Holding B.V. te Gouda • Voorzitter werkgeversdelegatie CAO voor de Bouwnijverheid L.C.A. Scheepens Functie in bestuur: fungerend secretaris Geboortejaar: 1965 Nationaliteit: Nederlandse Voordragende organisatie: Bouwend Nederland, de vereniging van bouw- en infrabedrijven Aftreden volgens rooster: 1 januari 2013 Andere functie(s) relevant voor bestuursfunctie: • Senior beleidsmedewerker sociale zaken Bouwend Nederland • Penningmeester Stichting Technisch Bureau Bouwnijverheid • Bestuurslid Stichting SFB (werkgevers) • Lid Commissie pensioenbeleid VNO-NCW
9
116
De heer De Pagter is inmiddels herbenoemd.
10
De heer Douma is teruggetreden per 31 december 2011.
11
De heer Klein Poelhuis is inmiddels herbenoemd.
G.J.P. Bot Functie in bestuur: bestuurslid Geboortejaar: 1945 Nationaliteit: Nederlandse Voordragende organisatie: Bouwend Nederland, de vereniging van bouw- en infrabedrijven Aftreden volgens rooster: 1 januari 2014 Andere functie(s) relevant voor bestuursfunctie: • Directeur/grootaandeelhouder Bot Bouwgroep • Bestuurslid Bouwend Nederland • Bestuurslid Woningborg • Voorzitter Stichting Bouw Belangen • Lid Regionale Regieraad J.M. Douma Functie in bestuur: bestuurslid Geboortejaar: 1950 Nationaliteit: Nederlandse Voordragende organisatie: Nederlandse Bond van Timmerfabrikanten Aftreden volgens rooster: 1 januari 2013 10 Andere functie(s) relevant voor bestuursfunctie: • Directeur Nederlandse Bond van Timmerfabrikanten (NBvT) • Secretaris/Penningmeester Stichting fondsen Administratie (STIFA) • Secretaris /Penningmeester Stichting VUTIM • Secretaris /Penningmeester Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Timmerindustrie • Secretaris/Penningmeester Stichting Scholing en Werkgelelgenheid Timmerindustrie • Voorzitter Stichting Vakraad Timmerindustrie H. Klein Poelhuis Functie in bestuur: bestuurslid Geboortejaar: 1946 Nationaliteit: Nederlandse Voordragende organisatie: Bouwend Nederland, de vereniging van bouw- en infrabedrijven op voordracht van CONGA Aftreden volgens rooster: 1 januari 2012 11 Andere functie(s) relevant voor bestuursfunctie: • Directeur/grootaandeelhouder Kapee Bouwgroep bv • Voorzitter Aannemersvereniging van Metselwerken (AVM) • Waarnemend voorzitter/Bestuurslid CONGA • Penningmeester CONGA • Penningmeester Ondernemers Organisatie MKB-Bouw • Bestuurslid Fundeon • Lid van het sectorplatform GA Fundeon • BpfBOUW-vertegenwoordiger in Ledenraad Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen • Voorzitter Aannemersfederatie Nederland; Bouw & Infra
G.F.M.B. Raessens Functie in bestuur: bestuurslid Geboortejaar: 1958 Nationaliteit: Nederlandse Voordragende organisatie: Bouwend Nederland, de vereniging van bouw- en infrabedrijven Aftreden volgens rooster: 1 januari 2012 12 Andere functie(s) relevant voor bestuursfunctie: • Directeur Concerndienst HRM Heijmans nv • Bestuurslid Stichting pensioenfonds Heijmans nv • Bestuurslid Stichting pensioenfonds I.B.C. bv
• • • •
F.Th.M. Rohof Functie in bestuur: bestuurslid Geboortejaar: 1961 Nationaliteit: Nederlandse Voordragende organisatie: FOSAG-NOA Aftreden volgens rooster: 1 januari 2013 Andere functie(s) relevant voor bestuursfunctie: • Directeur/secretaris en lid van het dagelijks bestuur en hoofdbestuur Nederlandse Ondernemersvereniging voor Afbouwbedrijven NOA • Bestuurslid Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Afbouw • Bestuurslid Bedrijfschap Afbouw • Bestuurslid Stichting Savantis, Landelijk Kenniscentrum Beroepsonderwijs voor Afbouw en Onderhoudsbedrijfstakken • Bestuurslid Stichting Loopbaan Ontwikkelingsfonds (LOF) • Bestuurslid Stichting Administratiekantoor A&O Services • Algemeen secretaris Federatie van Ondernemersorganisaties Afbouw • Bestuurslid Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen • Bestuurslid Pensioenfederatie
L. Elzinga Functie in bestuur: secretaris Geboortejaar: 1961 Nationaliteit: Nederlandse Voordragende organisatie: FNV Bouw Aftreden volgens rooster: 1 januari 2012 14 Andere functie(s) relevant voor bestuursfunctie: • Sectorbestuurder FNV Afbouw en Onderhoud • Werknemersvoorzitter Bedrijfstakpensioenfonds Schilders • Werknemersvoorzitter Savantis KBB (Kennis- en vakcentrum) • Werknemersvoorzitter Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Schilders • Werknemersvoorzitter Vakantiefonds voor het Schildersbedrijf • Werknemersvoorzitter Vakantiefonds Stucadoors • Werknemersvoorzitter Risicofonds Stucadoors • Werknemersvoorzitter Vervroegd Uittreden Stucadoors-, Afbouwen Terrazzobedrijf • Werknemersvoorzitter Aanvullingsfonds Stucadoors-, Afbouw- en Terrazzobedrijf • Werknemersvoorzitter Sociaal Fonds Natuursteenbedrijf • Werknemersvoorzitter Aanvullingsfonds Werknemersverzekeringen Natuursteenbedrijf • Bestuurslid Bedrijfschap Afbouw • Bestuurslid HBA commissie Natuursteen • Bestuurslid Stichting Bevordering Platform VMBO Bouwtechniek • Bestuurslid Stichting Administratiekantoor Afbouw • Bestuurslid Garantiefonds loondoorbetaling bij vorst • Bestuurslid Hoofd Bedrijfschap Ambachten
Werknemersbestuursleden (Stand per 31 december 2011) J.W.M. Kerstens Functie in bestuur: fungerend voorzitter Geboortejaar: 1965 Nationaliteit: Nederlandse Voordragende organisatie: FNV Bouw Aftreden volgens rooster: 1 januari 2012 13 Andere functie(s) relevant voor bestuursfunctie: • Voorzitter FNV Bouw • Voorzitter Federatie FNV Bouw/FNV Zelfstandigen in de bouw • Voorzitter Permanent Comité Bouw Europese Federatie Bouw- en Houtarbeiders • Lid World Council Building and Woodworkers International • Lid federatieraad vakcentrale FNV 12
De heer Raessens is inmiddels herbenoemd.
13
De heer Kerstens is inmiddels herbenoemd.
14
De heer Elzinga is inmiddels herbenoemd.
15
De heer Van Houwelingen is inmiddels herbenoemd.
• • • • •
(Reserve)lid Sociaal-Economische Raad Voorzitter Stichting Garantiefonds voor de Bouwnijverheid Lid Raad van Commissarissen Loyalis nv Bestuurslid Stichtingen Arbouw, Childlearn Nederland, Fundeon, Savantis en SFB Bestuurslid Stichting Aanvullingsfonds voor de Bouwnijverheid Bestuurslid Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Bouwnijverheid Bestuurslid Stichting Risicofonds voor de Bouwnijverheid Bestuurslid Stichting Scholingsfonds voor de Bouwnijverheid Bestuurslid Stichting Tijdspaarfonds voor de Bouwnijverheid
W.J. van Houwelingen Functie in bestuur: bestuurslid Geboortejaar: 1960 Nationaliteit: Nederlandse Voordragende organisatie: FNV Bouw Aftreden volgens rooster: 1 januari 2012 15 Andere functie(s) relevant voor bestuursfunctie: • Controller FNV Bouw
117
G. Lokhorst Functie in bestuur: bestuurslid Geboortejaar: 1963 Nationaliteit: Nederlandse Voordragende organisatie: CNV Vakmensen Aftreden volgens rooster: 1 januari 2014 Andere functie(s) relevant voor bestuursfunctie: • Senior Bestuurder Bouw CNV Vakmensen • Bestuurslid Stichting Aanvullingsfonds voor de Bouwnijverheid • Bestuurslid Fundeon • Bestuurslid Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Bouwnijverheid • Bestuurslid Stichting Risicofonds voor de Bouwnijverheid • Bestuurslid Stichting Scholingsfonds voor de Bouwnijverheid • Bestuurslid Stichting Tijdspaarfonds voor de Bouwnijverheid • Bestuurslid Technisch Bureau Bouwnijverheid • Penningmeester Stichting Arbouw • Penningmeester/secretaris Stichting Garantiefonds Vorst in de Bouw C. van der Veer Functie in bestuur: bestuurslid Geboortejaar: 1967 Nationaliteit: Nederlandse Voordragende organisatie: FNV Bouw Aftreden volgens rooster: 1 januari 2013 Andere functie(s) relevant voor bestuursfunctie: • Sectorbestuurder FNV Meubel & Hout • Cao-onderhandelaar en werknemers vertegenwoordiger in diverse paritaire organen in de meubel en houtsectoren • Lid van het bestuur van BPF Houthandel • Lid/penningmeester van het afdelingsbestuur van de SP in Vught Mevrouw M.B. van Veldhuizen Functie in bestuur: bestuurslid Geboortejaar: 1955 Nationaliteit: Nederlandse Voordragende organisatie: FNV Bouw Aftreden volgens rooster: 1 januari 2014 Andere functie(s) relevant voor bestuursfunctie: • Sectorbestuurder FNV Bouwnijverheid • Werknemersvoorzitter Stichting Aanvullingsfonds voor de Bouwnijverheid • Werknemersvoorzitter Stichting Risicofonds voor de Bouwnijverheid • Werknemersvoorzitter Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Bouwnijverheid • Werknemersvoorzitter Stichting Scholingsfonds voor de Bouwnijverheid • Werknemersvoorzitter Stichting Tijdspaarfonds voor de Bouwnijverheid • Voorzitter Technisch Bureau Bouwnijverheid • Werknemersvoorzitter Fundeon • Bestuurslid Stichting Arbouw
118
A.A. van Wijngaarden Functie in bestuur: bestuurslid Geboortejaar: 1953 Nationaliteit: Nederlandse Voordragende organisatie: CNV Vakmensen Aftreden volgens rooster: 1 januari 2013 Andere functie(s) relevant voor bestuursfunctie: • Vicevoorzitter CNV Vakmensen • Bestuurslid Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen • Bestuurslid Stichting SFB • Vicevoorzitter Raad van Toezicht van het Economisch Instituut voor de Bouwnijverheid • Lid Raad van commissarissen van het Slotemaker de Bruine Instituut • Bestuurslid Europese Federatie van Bouw- en Houtarbeiders • Bestuurslid Bedrijfschap Afbouw • President-commissaris Stichting Administratiekantoor A&O Services • Bestuurslid Savantis • Bestuurslid Stichting Aanvullingsfonds voor de Bouwnijverheid • Bestuurslid Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds voor de Bouwnijverheid • Bestuurslid Stichting Risicofonds voor de Bouwnijverheid • Bestuurslid Stichting Scholingsfonds voor de Bouwnijverheid • Bestuurslid Stichting Tijdspaarfonds voor de Bouwnijverheid • Bestuurslid Fundeon • Bestuurslid COLO, vereniging van samenwerkende kenniscentra • Bestuurslid Bpf Schilders • Plaatsvervangend bestuurslid Stichting Pensioenfonds voor de Woningcorporaties
Bijlage 2 Bestuurlijke commissies Vanuit het bestuur zijn vier commissies gevormd die bestaan uit bestuursleden. Bestuursleden hebben zitting in de commissies op basis van hun deskundigheid op de betreffende vakgebieden. De commissies ondersteunen het bestuur. Hieronder staan de verschillende commissies omschreven. Algemene zaken Deze commissie buigt zich over voorzittersoverleg met opdrachtnemers, public affairs en public relations, spoedeisende zaken en overleg met de diverse organen van het fonds. Pensioenzaken Deze commissie gaat over reglementen, communicatie, het beleid over werkingssfeer, individuele gevallen en het jaarverslag. Vermogensbeheer Deze commissie houdt zich bezig met het beleggingsbeleid, de beleggingsplannen, ALM en het risicobeheer op het gebied van beleggingen. Finance, Control & Riskmanagement Deze commissie buigt zich over risicomanagement, audits, rapportages over de dienstverlening door opdrachtnemers, contractvorming, de jaarrekening en de samenhang tussen de jaarrekening en het jaarverslag.
119
Bijlage 3 Begrippen en afkortingen 16:00 (GMT) WM-fixing De door WM/Thomson Reuters uitgegeven valutakoersen om 16:00 uur “Greenwich Mean Time” (de tijdzone in Groot-Brittannië). Aanvullingsregeling Een regeling voor werknemers die al voor 2006 in de bouwnijverheid werkten, aan bepaalde voorwaarden voldoen en vanwege hun leeftijd geen volledig pensioen kunnen opbouwen. Afkoop Afkoop is het ineens uitbetalen van een bedrag ter vervanging van een verplichting om in de toekomst een serie betalingen te doen. Pensioenaanspraken of pensioenrechten verliezen door afkoop hun pensioenbestemming. AFM De Autoriteit Financiële Markten, de toezichthouder op ondernemingen die actief zijn in sparen, lenen, beleggen, pensioenen en verzekeren. De AFM let op het gedrag van deze ondernemingen bij de bedrijfsuitoefening. ALM Asset Liability Management. Een methode waarbij de strategische beleggingsmix afgestemd wordt met de verplichtingenstructuur. Hierbij wordt rekening gehouden met het premie- en toeslagenrisico en het risico van onderdekking. Belegd vermogen Dit is de totale waarde van de beleggingen van het fonds. Beschikbaar eigen vermogen Dit betreft de Algemene Reserves van het fonds. Het beschikbaar eigen vermogen is een onderdeel van het beschikbaar vermogen dat gebruikt wordt om de dekkingsgraad te berekenen. Beschikbaar vermogen Dit betreft de som van het totaal van de technische voorzieningen voor risico van het fonds en het beschikbaar eigen vermogen. Dit beschikbaar vermogen wordt gebruikt als teller in de breuk om de dekkingsgraad te berekenen. CEM CEM staat voor Cost Effectiveness Measurement Inc., een Canadese organisatie die zich toelegt op het meten van kosteneffectiviteit door vergelijkingen te maken van de gegevens van organisaties met normgroepen. Coming service Het gedeelte van het totale pensioen dat in toekomstige jaren moet worden opgebouwd op basis van het geldende pensioengevende jaarsalaris. Commodities Beleggingen in bulkgoederen of grondstoffen, zoals olie, gas en graan.
120
Contante waarde van alle pensioenrechten Het bedrag dat op dit moment nodig is om in de toekomst één of meer betalingen te kunnen verrichten, waarbij rekening is gehouden met rente en actuariële grondslagen. Corporate governance Goed ondernemingsbestuur. Beheer van en toezicht en controle op een onderneming, waarbij bestuurders verantwoording moeten afleggen aan de aandeelhouders en andere belanghebbenden. Deelnemers Deelnemers zijn werknemers en zelfstandigen die onder de verplichtstelling vallen. Tot de deelnemers behoren ook de werknemers die van een vroegpensioen- dan wel vut-regeling gebruik maken en de werklozen voor wie of de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering (FVP) of één van de sectorale aanvullingsregelingen pensioenpremie betaalt. Een deelnemer is ook die persoon die op grond van het pensioen reglement vrijwillig mag voortzetten of voor wie zonder premiebetaling pensioenaanspraken worden bijgeboekt op grond van het pensioenreglement. Dekkingsgraad De procentuele verhouding tussen het beschikbaar vermogen en de contante waarde van alle opgebouwde pensioenaanspraken voor risico van het fonds. DNB De Nederlandsche Bank, de toezichthouder die verantwoordelijk is voor het bewaken van de financiële stabiliteit in Nederland. Financieel Toetsingskader (FTK) Het financieel toetsingskader geeft regels over de wettelijke financiële verplichtingen van pensioenfondsen en is opgenomen in de Pensioenwet. Hedgefondsen Beleggingsfondsen die een zeer actief beleid voeren op hun portefeuille, weinig beperkingen kennen in instrumenten en strategieën die ze ter beschikking staan en daardoor bepaalde risico’s in hun portefeuille kunnen afdekken (‘hedgen’). Deze fondsen staan vaak niet onder toezicht.
Heritage-portefeuille Dit betreft de beleggingen van bpfBOUW die niet ondergebracht zijn in beleggingspools. Jaarlaag Inkoop van de rechten uit de aanvullingsregelingen. Minimaal vereist eigen vermogen Dit betreft het minimaal vereist eigen vermogen conform de definitie hiervan in de Pensioenwet.
Pensioengrondslag Het gedeelte van het loon dat de grondslag vormt voor de pensioenopbouw. Pensioenverplichtingen Zie ‘voorziening pensioenverplichtingen’. Premiegrondslag Het gedeelte van het loon dat de grondslag vormt voor de premieberekening. Pension Fund Governance Goed pensioenfondsbestuur. Hieronder vallen onder meer integer en transparant handelen door het bestuur, goed toezicht hierop en het afleggen van verantwoording over het uitgeoefende beleid en het toezicht daarop. Private equity Investeringen in niet-beursgenoteerde ondernemingen. Rekenrente Fictief rendementspercentage dat het belegde pensioenvermogen in de toekomst wordt geacht op te brengen. Rentetermijnstructuur (RTS) De rentermijnstructuur geeft het verband weer tussen de looptijd van een vastrentende belegging enerzijds en de daarop te ontvangen marktrente anderzijds. De dekkingsgraad en de pensioenverplichtingen van het fonds worden berekend op basis van de rentetermijnstructuur. ISAE-3402-verklaring Een rapport voor de certificering van de interne beheersing van de processen in dienstverlenende organisaties. ROZ/IPD Rendement van de gangbare institutionele vastgoedindex. Service Level Agreements (SLA) Afspraken over het niveau van de te leveren dienstverlening. Solvabiliteit Verhouding tussen totale bezittingen en schulden. Statuten De grondregels van een instelling. In de statuten van het fonds is de interne structuur omschreven. Er zijn onder andere bepalingen inzake de bevoegdheden en verplichtingen van het bestuur opgenomen. Ook de wijze van benoeming van de bestuursleden is opgenomen.
Toeslagenlabel Een afbeelding die op een beeldende en kwalitatieve manier duidelijk maakt wat de mate van zekerheid is dat pensioenaanspraken worden verhoogd. Totaal eigen vermogen Dit betreft alle reserves van het fonds bij elkaar. In de jaarrekening worden hiervoor de termen groepsvermogen en Stichtingskapitaal en reserves gehanteerd. UTA-personeel Uitvoerend, Technisch en Administratief personeel. Valutatermijncontract Een termijncontract waarin twee partijen een verbintenis aangaan tot aankoop of verkoop van deviezen op een latere datum en tegen een koers die wordt vastgelegd bij het sluiten van het contract. Vastrentende waarden Beleggingen waarvoor in beginsel een vaste rentevergoeding en een vaste looptijd geldt, zoals obligaties, onderhandse leningen en hypotheken. Vereist eigen vermogen Dit betreft het Vereist eigen vermogen conform de definitie hiervan in de Pensioenwet. Voorwaardelijkheidsverklaring Als deze wordt gehanteerd is toeslagverlening aan voorwaarden gebonden. De toeslagenmatrix schrijft voor welke voorwaardelijkheidsverklaring gebruikt moet worden en op welke wijze over de voorwaardelijke toeslagverlening moet worden gecommuniceerd. Voorziening pensioenverplichtingen De voorziening pensioenverplichtingen (ook wel de pensioenverplichtingen) geeft de contante waarde weer van alle uitstaande pensioenverplichtingen van het fonds aan zijn (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden. Het is, met andere woorden, het volledige bedrag aan pensioenen dat het fonds nu en in de toekomst moet uitbetalen. Waardeoverdracht Het naar een andere pensioenregeling overdragen van de waarde van opgebouwde pensioenaanspraken of pensioenrechten. Zo bestaat bij het veranderen van werkgever een wettelijk recht op waardeoverdracht. Z-score Mate waarin het werkelijke rendement van een pensioenfonds afwijkt van het rendement van de door het bestuur vastgestelde normportefeuille.
121
Colofon
Uitgave Cordares Basisweg 10 1043 AP Amsterdam Postbus 637 1000 EE Amsterdam Vormgeving | Illustraties | Productie Dadomoto | communicatie + design, dadomoto.nl
122