Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu, Natuur en Energiebeleid Dienst Veiligheidsrapportering Koning Albert II-laan 20 bus 8 - 1000 Brussel
Toegepast Wetenschappelijk Onderzoek Leefmilieu Tools ter optimalisatie van de procedure ruimtelijke veiligheidsrapportage
eindrapport januari 2009
Maastrichtersteenweg 210, 3500 Hasselt • Tel: 011/22.32.40 • Fax: 011/23.46.70 Industrieweg 118 bus 4, 9032 Gent • Tel: 09/216.80.00 • Fax: 09/375.36.17 Clovislaan 82, 1000 Brussel • Tel: 02/734.02.65 • Fax: 02/734.61.80
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 2
INHOUDSTAFEL Inhoudstafel.........................................................................................................................2 Terminologie en afkortingen..............................................................................................4 Tabellen- en figurenlijst......................................................................................................5 I.
Algemene inlichtingen .................................................................................................8 I.1.
Opdracht ...............................................................................................................8
I.2.
Opdrachtgever ......................................................................................................8
I.3.
Opdrachtnemer.....................................................................................................8
I.4.
Stuurgroep ............................................................................................................8
II. Situering ........................................................................................................................9 III. Doelstelling .................................................................................................................10 IV. Opmaak van een programma voor het berekenen van risicoafstanden...............12 IV.1. Conceptvorming en uitwerking van de opdracht ................................................12 IV.2. Analyse van de doelgroep: de lagedrempel inrichtingen....................................13 IV.2.1. Verzamelen van de noodzakelijke brongegevens.................................13 IV.2.2. Groeperen van de lagedrempel inrichtingen volgens sector.................14 IV.2.3. Detailanalyse volgens sector.................................................................15 IV.3. Definiëren van de nodige risicobouwstenen.......................................................30 IV.3.1. IV.3.2. IV.3.3. IV.3.4.
Inleiding .................................................................................................30 Installaties..............................................................................................30 Gevaarlijke producten............................................................................31 Overige karakteristieke installatieparameters .......................................35
IV.4. Berekenen van de risicobouwstenen..................................................................41 IV.4.1. IV.4.2. IV.4.3. IV.4.4. IV.4.5.
Vrijzettingsscenario’s .............................................................................41 Vervolgscenario’s ..................................................................................42 Vervolgkansen .......................................................................................48 Aangewende modellen en modelparameters........................................49 Specifieke aannames bij het berekenen van risicobouwstenen............50
IV.5. Ontwikkelen van het softwareprogramma ..........................................................51 IV.5.1. IV.5.2. IV.5.3. IV.5.4. IV.5.5. IV.5.6. IV.5.7.
Aanmaken van de risicobouwstenen.....................................................51 Hoofdscherm van de programma-interface...........................................54 Bouwstenen toevoegen en configureren ...............................................59 Hulpfuncties ...........................................................................................60 Weergave van het risicobeeld ...............................................................63 Locaties definiëren.................................................................................65 Beheer van kanscijfers ..........................................................................67
IV.6. Validatie van het softwareprogramma ................................................................70 IV.6.1. IV.6.2. IV.6.3. IV.6.4. IV.6.5.
Voorbeeldbedrijf 1: LPG-depot ..............................................................70 Voorbeeldbedrijf 2: opslagmagazijn ......................................................74 Voorbeeldbedrijf 3: brandstofdepot .......................................................78 Voorbeeldbedrijf 4: opslag en verlading toxische vloeistoffen ..............81 Conclusies betreffende de validatie van de softwaretool ......................84
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 3
V. Digitaliseren risicobeelden uit veiligheidsrapporten..............................................85 V.1. Verzamelen van de nodige informatie ................................................................85 V.2. Georefereren van de ingescande figuren ...........................................................85 V.3. Digitaliseren van bedrijfsgrenzen en risicobeelden ............................................86 V.4. Aanmaken van shape-files en kml-files ..............................................................86 V.4.1. Shape-formaat .......................................................................................86 V.4.2. KML-formaat ..........................................................................................88 V.5. Resultaten van de digitalisatie............................................................................88 VI. Referenties ..................................................................................................................89 VII. Bijlagen........................................................................................................................90 Bijlage 1
Overzicht van de doelgroep: de lagedrempel Seveso-inrichtingen.......91
Bijlage 2
Overzicht veiligheidsstudies lagedrempel Seveso-inrichtingen ............97
Bijlage 3
Verzamelde gegevens digitalisatie risicobeelden en terreingrenzen ....99
Bijlage 4
Niet limitatief overzicht gevaarlijke stoffen en klasse ......................... 108
Bijlage 5
Overzicht risicobouwstenen................................................................ 115
Bijlage 6
Gemiddelde brutoformule voor opslagmagazijnen............................. 119
Bijlage 7
Algemene aannames bij risicoberekeningen...................................... 120
Bijlage 8
Specifieke aannames bij risicoberekeningen ..................................... 126
Bijlage 9
Overzicht codering faalfrequenties ..................................................... 132
Bijlage 10
Overzicht geselecteerde bouwstenen ikv. validatie............................ 140
Bijlage 11
Parameters van de Lambert 1972-projectie ....................................... 141
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 4
TERMINOLOGIE EN AFKORTINGEN De in voorliggend rapport gebruikte terminologie en afkortingen met hun betekenis worden hieronder in alfabetische volgorde opgesomd. ADR
AMNE
ADR is de afkorting van de Franse titel van het Europees verdrag betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke goederen over de weg: "Accord européen relatif au transport international des marchandises Dangereuses par Route". Aqueous Film Forming Foam: Een stof die als het aan bluswater wordt toegevoegd een sterk schuim vormt. Naast schuim vormt het ook een dunne film op de brandende vloeistof die zichzelf snel weer sluit als hij onderbroken wordt Afdeling Milieu, Natuur en Energiebeleid
BARg
Bar gauge geeft een verschildruk aan t.o.v. de luchtdruk
BEVI
Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen
BLEVE
Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion
CCPS
Center for Chemical Process Safety
AFFF
Cryogeen
Een term die wordt gebruikt om aan te geven dat er gewerkt wordt bij extreem lage temperaturen
Departement LNE
Departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE) van de Vlaamse Overheid
Dienst VR
GIS
Dienst Veiligheidsrapportering Early Supression Fast Response: De ESFR-sprinklerinstallatie wordt m.n. toegepast in logistieke ruimten, zoals opslag- en distributiegebouwen De stoffen, mengsels of preparaten, genoemd in bijlage I, deel 1 van het SWA of beantwoordend aan de criteria in bijlage I, deel 2 van het SWA Geografische Informatie Systemen
IBC
Intermediate Bulk Container
ESFR Gevaarlijke stoffen
IPA
Isopropyl alcohol
IPDI
Isoferon Diisocyanaat
IRC
Isorisicocontour
LPG
Liquified Petroleum Gas
MEK
Methyl-Ethyl-Keton
MIBK
Methyl Iso-butyl keton
NGI
Nationaal Geografisch Instituut
OVR
Omgevingsveiligheidsrapport
P1-product
zeer licht en licht ontvlambare vloeistoffen, met name vloeistoffen met een vlampunt lager dan 21°C.
P2-product P3-product
ontvlambare vloeistoffen, met name vloeistoffen met een vlampunt gelijk aan of hoger dan 21°C en gelijk aan of lager dan 55°C brandbare vloeistoffen met een vlampunt hoger dan 55°C en gelijk aan of lager dan 100°C
PreFab
Prefabricated
PUR
Polyurethaan
QRA
Quantitative risk assessment / kwantitatieve risicoanalyse
RVR
SFPE
Ruimtelijke Veiligheidsrapportage Het Samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 tussen de Federale Staat, het Vlaamse Gewest, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de preventie van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. (BS 16 juni 2001, 3e uitgave & gewijzigd door BS 26/04/2007) Het Samenwerkingsakkoord is de omzetting van de Seveso II-richtlijn naar Belgisch recht. Het legt verplichtingen op aan Seveso inrichtingen met betrekking tot de beheersing van de gevaren verbonden aan de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen op het bedrijfsterrein. Deze verplichtingen verschillen naargelang de Seveso-inrichting een lagedrempelinrichting of een hogedrempelinrichting is. Society of Fire Protection Engineers
SWA-VR
Veiligheidsrapport i.h.k.v. het Samenwerkingsakkoord
TDI
Tolueendiisocyanaat
Vlarem
Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning
VR
Veiligheidsrapport
VS
Veiligheidsstudie
Samenwerkingsakkoord (SWA)
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 5
TABELLEN- EN FIGURENLIJST Tabellen Tabel IV.2.3.1.1 Overzicht v/d gegevens mbt. de opslag in magazijnen........................... 16 Tabel IV.2.3.2.1 Overzicht v/d gegevens mbt. de opslag van brandstoffen in bulk........... 18 Tabel IV.2.3.3.1 Overzicht v/d gegevens mbt. de opslag en distributie petroleumgassen 21 Tabel IV.2.3.4.1 Overzicht v/d gegevens mbt. productie van elektriciteit .......................... 23 Tabel IV.2.3.5.1 Overzicht v/d gegevens mbt. de opslag van tankcontainers................... 24 Tabel IV.2.3.6.1 Overzicht v/d gegevens mbt. de bedrijven uit de overige sectoren ........ 26 Tabel IV.3.3.2.1.1 Klassen van toxische vloeistoffen ........................................................ 32 Tabel IV.3.3.2.2.1 Klassen van toxische gassen ............................................................... 33 Tabel IV.3.3.2.3.1 Klassen van brandbare vloeistoffen ..................................................... 34 Tabel IV.3.3.2.4.1 Klassen van brandbare gassen............................................................ 35 Tabel IV.6.1.1 Overzicht max. afstanden tot IRC LPG-depot (bouwstenenset 1) ............. 73 Tabel IV.6.1.2 Overzicht max. afstanden tot IRC LPG-depot (bouwstenenset 2) ............. 74 Tabel IV.6.2.1 Overzicht max. afstanden tot IRC opslagmagazijn (bouwstenenset 1) ..... 76 Tabel IV.6.2.2 Overzicht max. afstanden tot IRC opslagmagazijn (bouwstenenset 2). .... 77 Tabel IV.6.3.1 Overzicht maximale afstanden tot IRC brandstofdepot.............................. 81 Tabel IV.6.4.1 Overzicht maximale afstanden tot IRC van tankenpark tox. vl. ................. 83 Tabel V.4.1.1.1 Toegekende attributen van de laag ‘bedrijfsgrens’ .................................. 87 Tabel V.4.1.2.1 Toegekende attributen van de laag IRC_xxx ........................................... 87 Tabel B.1.1 Overzicht v/d lagedrempel inrichtingen .......................................................... 91 Tabel B.2.1 Overzicht v/d verzamelde veiligheidsstudies v/d lagedrempel inrichtingen ... 97 Tabel B.3.1 Veiligheidsrapporten opgesteld door de opdrachtnemer ............................... 99 Tabel B.3.2 Veiligheidsrapporten digitaal beschikbaar bij dienst VR .............................. 101 Tabel B.3.3 Bedrifjsgrenzen en risicobeelden gekopieerd uit meest recente VR ........... 104 Tabel B.3.4 Nieuw of eerste omgevingsveiligheidsrapport in opstelling.......................... 106 Tabel B.3.5 Onvoldoende gegevens beschikbaar bij Dienst VR ..................................... 107 Tabel B.4.1 Producten in de categorie van de brandbare gassen .................................. 109 Tabel B.4.2 Producten in de categorie van de brandbare vloeistoffen............................ 110 Tabel B.4.3 Producten in de categorie van de toxische gassen...................................... 113 Tabel B.4.4 Producten in de categorie van de toxische vloeistoffen ............................... 114 Tabel B.5.1 Overzicht van de beschikbare risicobouwstenen voor vaste houders ......... 115 Tabel B.5.2 Overzicht van de beschikbare risicobouwstenen voor verpl. recipiënten .... 116
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 6
Tabel B.5.3 Overzicht van de beschikbare risicobouwstenen voor transportmiddelen ... 116 Tabel B.5.4 Overzicht van de beschikbare risicobouwstenen voor verlaadinstallaties ... 117 Tabel B.5.5 Overzicht van de beschikbare risicobouwstenen voor opslagmagazijnen... 118 Tabel B.6.1 Overzicht van de geïdentificeerde brutoformules voor opslagmagazijnen .. 119 Tabel B.7.1 Aannames mbt. de definitie v/d bronterm .................................................... 120 Tabel B.7.2.1 Representatieve stoffen voor de categorie van de ontvl. vloeistoffen....... 121 Tabel B.7.2.2 Representatieve stoffen voor de categorie van de toxische vloeistoffen .. 121 Tabel B.7.2.3 Representatieve stoffen voor de categorie van de ontvlambare gassen .. 121 Tabel B.7.2.4 Representatieve stoffen voor de categorie van de toxische gassen......... 122 Tabel B.7.2.5 Representatieve stoffen voor de categorie van de toxische rookgassen.. 122 Tabel B.7.2.6 Representatieve stoffen voor de categorie van de onverbrande fracties.. 122 Tabel B.7.3.1 Modellen voor het bepalen van mogelijke effecten ................................... 123 Tabel B.7.3.2 Modellen voor schademodellering............................................................. 123 Tabel B.7.4 Kanscijfers voor vervolggebeurtenissen....................................................... 123 Tabel B.7.5.1 Procentuele kans op voorkomen van de windrichtingen........................... 124 Tabel B.7.5.2 Weerparameters weerstation Deurne ....................................................... 124 Tabel B.7.5.3 Procentuele verdeling tussen weerklassen en windrichtingen.................. 125 Tabel B.7.5.4 Procentuele verdeling tussen windsnelheid en windrichtingen................. 125 Tabel B.8.1 Specifieke aannames voor vaste houders ................................................... 127 Tabel B.8.2 Specifieke aannames voor verplaatsbare recipiënten ................................. 128 Tabel B.8.3 Specifieke aannames voor transportmiddelen ............................................. 129 Tabel B.8.4 Specifieke aannames voor verladingsactviteiten ......................................... 130 Tabel B.8.5 Specifieke aannames voor opslagmagazijnen............................................. 131 Tabel B.9.1 Overzicht gehanteerde codering faalfrequenties ......................................... 133 Tabel B.11.1 Parameters van de Lambert 1972-projectie (bron: NGI)............................ 141 Figuren Figuur IV.1.1 Conceptuele voorstelling van het bouwstenen-model ................................. 12 Figuur IV.2.2.1 Overzicht sectoren binnen de groep van lagedrempel inrichtingen.......... 15 Figuur IV.3.3.1.1 Schematische voorstelling ongevalscenario’s ....................................... 31 Figuur IV.4.2.1.1 Feitenboom brandbare vloeistoffen........................................................ 43 Figuur IV.4.2.2.1 Feitenboom toxische vloeistoffen........................................................... 44 Figuur IV.4.2.3.1 Feitenboom tot vloeistof verdichte brandbare gassen ........................... 45 Figuur IV.4.2.3.2 Feitenboom brandbare gassen onder druk............................................ 46 Figuur IV.4.2.4.1 Feitenboom tot vloeistof verdichte toxische gassen .............................. 47
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 7
Figuur IV.5.1.1.1 Opbouw refrentiecode bouwsteenbestand ............................................ 51 Figuur IV.5.1.2.1 Opbouw van een bouwsteenbestand..................................................... 53 Figuur IV.5.2.1.1 Hoofdscherm van het programma.......................................................... 54 Figuur IV.5.2.2.1 Verschil tussen aanvinken en selecteren van een bouwsteen .............. 56 Figuur IV.5.2.2.2 Popup-menu hoofdvenster..................................................................... 56 Figuur IV.5.2.2.3 Popup-menu hoofdvenster..................................................................... 56 Figuur IV.5.2.3.1 Menu Project .......................................................................................... 57 Figuur IV.5.2.3.2 Menu Bouwstenen.................................................................................. 57 Figuur IV.5.2.3.3: Menu Extra ............................................................................................ 58 Figuur IV.5.2.3.4: Menu Risico........................................................................................... 58 Figuur IV.5.3.1 Schermafbeelding bouwsteen configureren.............................................. 59 Figuur IV.5.4.1.1 Functie ‘Bepaling klasse toxische vloeistof’ ........................................... 61 Figuur IV.5.4.2.1 Functie ‘Bepaling klasse brandbare vloeistof’........................................ 61 Figuur IV.5.4.3.1 Functie ‘Bepaling LC01,30,mens’ .......................................................... 62 Figuur IV.5.4.4.1 Functie ‘Bepaling minimale netto-oppervlakte inkuiping’ ....................... 63 Figuur IV.5.5 Weergave risicobeeld................................................................................... 63 Figuur IV.5.6.1 Beheren van locaties................................................................................. 65 Figuur IV.5.7.1 Beheren van kanscijfers............................................................................ 68 Figuur IV.5.7.2 Aanduiding aangepaste kanscijfers .......................................................... 69 Figuur IV.6.1.1 Plattegrond van het LPG-depot................................................................. 71 Figuur IV.6.1.2 IRC LPG-depot obv. gedetailleerde QRA ................................................. 71 Figuur IV.6.1.3 IRC LPG-depot obv. ontwikkelde softwareprogramma............................. 72 Figuur IV.6.1.4 IRC LPG-depot obv. ontwikkelde programma (bouwstenenset 2)............ 73 Figuur IV.6.2.1 Plattegrond compartimenten opslagmagazijn........................................... 74 Figuur IV.6.2.2 IRC opslagmagazijn obv. gedetailleerde QRA.......................................... 75 Figuur IV.6.2.3 IRC opslagmagazijn obv. ontwikkelde programma (bouwstenenset 1) .... 76 Figuur IV.6.2.4 IRC opslagmagazijn obv. ontwikkelde programma (bouwstenenset 2) .... 77 Figuur IV.6.3.1 Grondplan brandstofdepot ........................................................................ 79 Figuur IV.6.3.2 IRC brandstofdepot obv. gedetailleerde QRA........................................... 79 Figuur IV.6.3.3 IRC brandstofdepot obv. ontwikkelde programma.................................... 80 Figuur IV.6.4.1 Plattegrond bedrijf 4 (opslag en verlading van toxische vloeistoffen)....... 81 Figuur IV.6.4.2 IRC tankpark tox. vl. obv. gedetailleerde QRA ......................................... 82 Figuur IV.6.4.3 IRC tankenpark tox. vl. obv. ontwikkelde softwareprogramma................. 83 Figuur B.9.1 Opbouw codering faalfrequenties ............................................................... 132
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
I.
ALGEMENE INLICHTINGEN
I.1.
Opdracht Onderzoeksopdracht: “Tools ter optimalisatie van veiligheidrapportage”. Bestek nr. LNE/AMNE/VR/TWOL/2007/OL200600060
I.2.
pagina 8
de
procedure
ruimtelijke
Opdrachtgever Vlaamse Overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Veiligheidsrapportering Graaf de Ferraris gebouw Koning Albert II-laan 20 1000 Brussel
I.3.
Opdrachtnemer Protec Engineering cvba, divisie van M-tech nv Maastrichtersteenweg 210 3500 Hasselt
I.4.
Stuurgroep Het onderzoek wordt begeleid door een stuurgroep die door de opdrachtgever is samengesteld. De opdrachtgever heeft hiervoor vertegenwoordigers van de aanbestedende overheid, de opdrachtnemer en de erkende VR-deskundigen, actief op vlak van ruimtelijke veiligheidsrapportage, uitgenodigd. De stuurgroep telt volgende leden (alfabetisch):
Jan Berghmans (Protec Engineering) Wouter de Clerck (SGS Belgium) Michael Daenen (Protec Engineering) Melanie Franck (AMNE - Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planningsprocessen) Lina Grooten (AMNE - Dienst VR) Peter Joosten (Protec Engineering) Veronique Lavaert (AMNE) Frank Maesen (Sertius) Erwin Mariën (AMNE - Dienst VR) Leen Torfs (AMNE - Dienst VR) Luc Vandebroek (Protec Engineering)
Kim Versieren (AMNE - Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planningsprocessen)
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
II.
pagina 9
SITUERING RICHTLIJN 96/82/EG van de Raad van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, richt zich op de preventie van zware ongevallen en het beperken van de gevolgen ervan voor mens en leefmilieu met als bedoeling het verzekeren van een hoog beschermingsniveau doorheen de Europese Unie op een consistente en effectieve manier. Deze Europese richtlijn werd in België omgezet, op federaal niveau in het Samenwerkingsakkoord, op Vlaams niveau in het Decreet Algemene Bepalingen Milieubeleid(1). De Europese lidstaten dienen er zorg voor te dragen dat ‘de ten doel gestelde preventie van zware ongevallen en het beperken van de gevolgen ervan voor mens en milieu’ mee wordt genomen in hun beleid ruimtelijke ordening (artikel 12 van de Seveso II-richtlijn). Het Vlaamse Gewest heeft geopteerd voor de invoering van de procedure van de ruimtelijke veiligheidsrapportage om aan deze eis te voldoen. Op basis van het Besluit van de Vlaamse Regering van 26/01/2007 houdende nadere regels inzake ruimtelijke veiligheidsrapportage (besluit RVR) (B.S. 19/06/2007), dienen onder meer gemeenten en provincies bij het opmaken van ruimtelijke uitvoeringsplannen waarbij Seveso-inrichtingen gelegen zijn in het plangebied of in de omgeving ervan, rekening te houden met het aspect externe veiligheid. Dit kan in sommige gevallen via gepaste stedenbouwkundige voorschriften en in andere gevallen via de opmaak van een ruimtelijk veiligheidsrapport. De ruimtelijke veiligheidsrapportage is een vrij complex proces en vele gemeenten en provincies beschikken niet over de nodige middelen om dit adequaat uit te voeren. Onderhavig onderzoek beoogt daarom de opmaak van een aantal hulpmiddelen ter optimalisatie van de procedure van de ruimtelijke veiligheidsrapportage, zonder toegeving op de effectiviteit ervan.
(1)
Decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
III.
pagina 10
DOELSTELLING Bij de opmaak van ruimtelijke uitvoeringsplannen dient nagegaan of er voldoende afstand is tussen de bestaande en gewenste toestand van enerzijds Seveso-inrichtingen (lagedrempel en hogedrempel) en anderzijds de aandachtsgebieden zoals gedefinieerd in het besluit ruimtelijke veiligheidsrapportage (RVR). Om te vermijden dat er bij de opmaak van een ruimtelijk uitvoeringsplan voor een plangebied waarbinnen Seveso-inrichtingen gelegen zijn, steeds een ruimtelijk veiligheidsrapport moet worden opgesteld, zal door de overheidsinstantie bevoegd voor het aspect van externe veiligheid (dienst VR) een initiële screening worden uitgevoerd. Uit dergelijke screening moet blijken of het externe risicobeeld van de betrokken Seveso-inrichtingen compatibel is met geplande ontwikkelingen in de buurt van deze inrichtingen. Om dergelijke screening te kunnen uitvoeren, dient de dienst VR te beschikken over het risicobeeld van alle betrokken Seveso-inrichtingen binnen het plangebied. Voor hogedrempel Seveso-inrichtingen is het externe risicobeeld al berekend in het kader van een OVR- of SWA VR-procedure. Het berekende risicobeeld kan, eenmaal gedigitaliseerd, rechtstreeks via een GIS-systeem worden weergegeven op een gewestplan of een ruimtelijk uitvoeringsplan in opmaak (cf. risicokaart Nederland). De evaluatie van het externe risico aangaande nieuwe ontwikkelingen in de omgeving van bestaande hogedrempel Seveso-inrichtingen kan bijgevolg op eenvoudige wijze geschieden. Voor lagedrempel Seveso-inrichtingen ligt dit iets moeilijker. Het externe risicobeeld van dergelijke inrichtingen is immers niet steeds gekend. Voor sommige inrichtingen werd het bepaald in een veiligheidsstudie die bij de milieuvergunningsaanvraag werd gevoegd. Voor vele andere lagedrempel inrichtingen is dit echter niet het geval. Om toch een initiële screening te kunnen uitvoeren naar de compatibiliteit van het externe risico van de betrokken inrichting met geplande ontwikkelingen in de buurt van deze inrichting, dient de dienst VR te beschikken over een softwareprogramma dat snel en op eenvoudige wijze het externe risico van een lagedrempel Seveso-inrichting kan inschatten. Voor het uitvoeren van dergelijke berekening beschikt de gebruiker van het softwareprogramma meestal enkel over de gegevens die vermeld worden in de kennisgeving van de betreffende inrichting. Bij de bepaling van het externe risico kan daarom geen gebruik worden gemaakt van gedetailleerde informatie aangaande de technische uitvoering van de installaties of de procesvoering(2). Aangezien het een initiële screening betreft dient het risicobeeld verder conservatief te worden ingeschat. Het resultaat mag echter niet zo conservatief zijn dat het onbruikbaar wordt.
(2)
Dergelijke informatie is wel vereist voor het uitvoeren van een gedetailleerde kwantitatieve risicoanalyse (QRA).
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 11
Concreet beoogt het onderzoek de opmaak van een aantal hulpmiddelen ter optimalisatie van de procedure van de ruimtelijke veiligheidsrapportage. De aanbestede opdracht bestaat uit:
OPMAAK VAN EEN SOFTWAREPROGRAMMA VOOR HET BEREKENEN VAN RISICOAFSTANDEN Een softwareprogramma dient ontwikkeld dat risicoafstanden voor mensveiligheid kan berekenen op basis van de aard en hoeveelheid gevaarlijke stoffen die binnen een lagedrempel Seveso-inrichting aanwezig kunnen zijn. Met dit programma kan nagegaan worden of de geplande ontwikkeling in de buurt van een bestaande lagedrempel Seveso-inrichting compatibel is met het risicobeeld van deze inrichting, met andere woorden, of er op lange termijn voldoende afstand bestaat tussen beide, zoals vereist door artikel 12 van de Seveso II-richtlijn.
DIGITALISEREN VAN DE RISICOBEELDEN UIT BESTAANDE VEILIGHEIDSRAPPORTEN Van de hogedrempel Seveso-inrichtingen dienen de isorisicocontouren en de terreinsgrens zoals beschikbaar in de veiligheidsrapporten van de betroffen inrichtingen gedigitaliseerd en gegeorefereerd.
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
IV.
pagina 12
OPMAAK VAN EEN PROGRAMMA VOOR HET BEREKENEN VAN RISICOAFSTANDEN In onderhavig deel wordt de uitwerking van de eerste deelopdracht (Opmaak van een softwareprogramma voor het berekenen van risicoafstanden) besproken. Eerst wordt een algemene beschrijving gegeven van het toegepaste concept. Vervolgens wordt de uitwerking van de verschillende deeltaken waaruit de opdracht bestaat meer in detail beschreven.
IV.1.
Conceptvorming en uitwerking van de opdracht CONCEPT – Het externe risicobeeld van een inrichting wordt meestal gedomineerd door een beperkt aantal installaties en/of activiteiten. Bovendien zijn de installaties en/of activiteiten die bepalend zijn voor het externe risico van een bedrijf meestal dezelfde voor bedrijven uit eenzelfde sector (cfr. aardoliedepots, procesindustrie, magazijnen met milieugevaarlijke goederen). Wanneer de risico’s van de afzonderlijke installaties en/of activiteiten van een inrichting bekend zijn, kan het totale risico van deze inrichting eenvoudig worden bepaald door sommatie van de afzonderlijke risico’s. De overwegingen uit bovenstaande alinea hebben geleid tot het concept van risicobepaling op basis van prefab risicobouwstenen. Een risicobouwsteen bevat de resultaten van vooraf uitgevoerde gedetailleerde kwantitatieve risicoberekeningen voor een duidelijk afgelijnde configuratie die o.a. wordt bepaald door het type installatie, de karakteristieke grootte van de installatie en de aard van de betrokken gevaarlijke stof.
Figuur IV.1.1 Conceptuele voorstelling van het bouwstenen-model
afzonderlijke risico-bouwstenen
risicobeeld installatie X risicobeeld activiteit Y risicobeeld installatie Z
totaal risicobeeld inrichting
Zoals eerder vermeld wordt het totale risico van een inrichting bepaald door de sommatie van de risico’s van de afzonderlijke installaties en activiteiten. Door combinatie van
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 13
risicobouwstenen uit een voldoende ruim en gevarieerd doch zorgvuldig uitgekiend assortiment kan de specifieke configuratie van een lagedrempel Seveso-inrichting nagebootst worden. Het eenvoudig sommeren van de risico’s opgenomen in de gekozen bouwstenen leidt vervolgens tot een totaal risicobeeld van de inrichting. Een ontwikkelde software-applicatie begeleidt de gebruiker bij het kiezen van de meest geschikte risicobouwstenen en bij het positioneren van de geselecteerde bouwstenen op vooraf gedefinieerde locaties. Het resultaat wordt op het scherm weergegeven in de vorm van een 2D-risicobeeld (risiconiveau: 1.10-5/j, 1.10-6/j en 1.10-7/j) UITWERKING – De uitwerking van deze deelopdracht kan worden opgedeeld in vijf verschillende deeltaken m.n.:
analyse van de doelgroep – de lagedrempel Seveso-inrichtingen;
definiëren van de nodige risicobouwstenen;
berekenen van de risicobouwstenen;
ontwikkelen van het softwareprogramma;
validatie van de softwaretool.
In onderstaande paragrafen wordt dieper ingegaan op de verschillende deeltaken en de bekomen resultaten.
IV.2.
Analyse van de doelgroep: de lagedrempel inrichtingen De analyse van de lagedrempel Seveso-inrichtingen werd aangevat met het verzamelen van de noodzakelijke brongegevens (zie § IV.2.1). Op basis van de bekomen informatie werden de bedrijven vervolgens ingedeeld in verschillende sectoren naar gelang de activiteiten die op de betrokken inrichtingen worden uitgevoerd (zie § IV.2.2). Tenslotte wordt voor alle sectoren nagegaan welke gegevens noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van een risicoanalyse en welke van deze gegevens terug te vinden zijn in de verzamelde informatie (zie § IV.2.3).
IV.2.1.
Verzamelen van de noodzakelijke brongegevens ALGEMEEN – De analyse van de doelgroep gebeurt op basis van de informatie die beschikbaar is enerzijds uit de kennisgevingen van de lagedrempel Seveso-inrichtingen en anderzijds uit veiligheidsstudies die voor lagedrempel Seveso-inrichtingen bij een milieu-vergunningsaanvraag zijn gevoegd. KENNISGEVINGEN – De kennisgevingen van lagedrempel Seveso-inrichtingen zijn beschikbaar bij de Dienst VR. Alle kennisgevingen die in het archief van de Dienst VR aanwezig waren (d.d. januari ‘08) werden gedupliceerd en in digitaal formaat gearchiveerd. Van de 145 lagedrempel Seveso-inrichtingen (zie bijlage 1) die op 18 december 2007 bij de Dienst VR gekend waren werd van 144 inrichtingen een kennisgeving teruggevonden. VEILIGHEIDSSTUDIES – Een tweede bron van informatie over lagedrempel Sevesoinrichtingen zijn de veiligheidsstudies die in sommige gevallen meestal op vraag van de adviserende of vergunningsverlenende overheden wordt toegevoegd aan een milieuvergunningsaanvraag. Om inzage te krijgen in de beschikbare veiligheidsstudies
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 14
werd een schrijven (d.d. 10 januari 2008) gericht aan alle buitendiensten van de Afdeling Milieuvergunningen van het Departement LNE. Dit schrijven werd voorzien van een overzicht van de lagedrempel Seveso-inrichtingen die in de betroffen provincie gelegen zijn en een begeleidende brief van de Dienst VR. Via de Afdeling Milieuvergunningen buitendiensten Limburg, Oost- en West-Vlaanderen werden na telefonisch contact en een plaatsbezoek de beschikbare veiligheidsstudies overgemaakt. Via de Afdeling Milieuvergunningen buitendienst Antwerpen werd medegedeeld dat zij op dit moment niet bij machte zijn het aan hen gerichte verzoek in te willigen. De reden hiervoor is de recente verhuis van hun administratie waardoor hun archief tijdelijk ontoegankelijk is. Een tijdskader voor de eventuele toegang tot het archief kon niet ter beschikking worden gesteld. Aangezien in de Provincie Antwerpen een groot aantal lagedrempel Seveso-inrichtingen gelegen zijn werd een tweede kanaal aangesproken om alsnog aan de veiligheidsstudies van lagedrempel Seveso-inrichtingen gelegen in de Provincie Antwerpen te komen. Hiertoe werd de Dienst Milieuvergunningen van de Provincie Antwerpen aangeschreven met daarbij een begeleidend schrijven van de Dienst VR en een overzicht van de lagedrempel Seveso-inrichtingen uit hun provincie. Verder werd telefonisch contact opgenomen met het diensthoofd om bijkomende verduidelijkingen te geven. Vervolgens werden de beschikbare gegevens ter beschikking gesteld. Via de Afdeling Milieuvergunningen buitendienst Vlaams-Brabant werd geen respons ontvangen. Na telefonisch contact met het diensthoofd werden de eerder toegezonden brief en bijlagen ter zijner attentie gefaxt (d.d. 19 maart 2008), zonder verdere resultaten. Een overzicht van de beschikbare veiligheidsstudies is opgenomen in bijlage 2.
IV.2.2.
Groeperen van de lagedrempel inrichtingen volgens sector Op basis van de kennisgevingen werden de betroffen lagedrempel Seveso-inrichtingen gegroepeerd volgens de (hoofd)activiteit die op de inrichting plaatsvindt. De resultaten van de uitgevoerde analyse wordt getoond aan de hand van figuur IV.2.2.1. 53% van de gekende lagedrempel Seveso-inrichtingen zijn bedrijven die actief zijn in de distributie en opslag van goederen (stukgoederen, brandstoffen, LPG en industriële gassen). 35% van de lagedrempel Seveso-inrichtingen zijn actief in de productie van goederen (PUR, harsen, verven, chemicaliën, kunststoffen, etc.). Voor bepaalde sectoren, waaronder de opslagmagazijnen, de brandstofdepots en de LPG-depots is de beschikbare informatie in de kennisgevingen en de veiligheidsstudies van de betrokken inrichtingen relatief uitgebreid. De activiteiten die uitgevoerd worden en de installaties die aanwezig zijn op de bedrijven uit deze sectoren komen bovendien frequent voor op hogedrempel Seveso-inrichtingen zodat van deze installaties en activiteiten sowieso meer informatie ter beschikking is aan de hand van de veiligheidsrapporten. Voor deze sectoren is het derhalve mogelijk om een gedetailleerde analyse te maken van de relevante gevaarlijke installaties en activiteiten. Voor andere sectoren (o.a. productiebedrijven) is de beschikbare informatie eerder beperkt, zodat hier geopteerd wordt voor een eerder algemene aanpak (niet sector specifiek).
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 15
Figuur IV.2.2.1 Overzicht sectoren binnen de groep van lagedrempel inrichtingen opslag en distributie van LPG, 6%
afvalophaling en behandeling, 6%
productie elektriciteit, 3%
opslag tankcontainers (+cleaning),1%
behandelen en naverwerken van metalen, 6% distributie (en productie) industriële gassen, 8%
polyurethaan-schuim, 8% harsen, verven en coatings, 7% productie, 32%
opslag en distributie van brandstoffen, 17%
fijnchemie en special chemicals, 6% halfgeleiders, 2% kunststoffen, 2% geneesmiddelen, 1% reinigingsmiddelen, 1%
opslagmagazijnen, 22%
andere, 3%
In onderstaande paragrafen wordt een overzicht gegeven van de beschikbare gegevens inzake installaties en activiteiten met gevaarlijke stoffen in de lagedrempel Sevesoinrichtingen van de verschillende sectoren.
IV.2.3.
Detailanalyse volgens sector
IV.2.3.1.
Opslagmagazijnen Op basis van de ervaringen van de erkende VR-deskundigen met het uitvoeren van kwantitatieve risicoanalyses voor hogedrempel Seveso-inrichtingen en de resultaten van de kwantitatieve risicoanalyse uit veiligheidsrapporten van andere erkende deskundigen wordt besloten dat het scenario van een magazijnbrand het risicobeeld (IRC’s van 10-6/j en 10-7/j) in de omgeving van een opslagmagazijn bepaalt. Als gevolg van de beperkte inhoud van de aanwezige recipiënten (typisch tot 1 m³) en de invloed van zoggebieden bij de dispersie in de omgeving van vrijgekomen dampen of poeders geeft het begeven van een eenheidsverpakking in een magazijn of ter hoogte van de laad- en loskade doorgaans geen aanleiding tot relevante externe effecten. Dergelijk scenario heeft daarom doorgaans geen relevante bijdrage tot het externe risicobeeld.
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 16
De risico’s die uitgaan van een magazijnbrand worden hoofdzakelijk bepaald door volgende parameters:
het aantal compartimenten in het magazijn Het aantal compartimenten in het magazijn bepaalt mee de frequentie waarmee het optreden van een magazijnbrand moet ingeschat worden.
de dimensies van de compartimenten of van het magazijn De dimensies van de compartimenten bepalen de initiële hoeveelheid zuurstof die beschikbaar is voor de brand, de maximale brandoppervlakte en de omvang van het zoggebied.
de aard van de opgeslagen stoffen De opgeslagen stoffen zijn bepalend voor de aard en de samenstelling van de toxische rookgassen die bij brand gevormd kunnen worden. Verder heeft de ontvlambaarheid van de opgeslagen producten een invloed op de snelheid waarmee de brand uitbreidt (de zgn. ‘branduitbreidingssnelheid’). De aanwezigheid van oxiderende producten heeft mogelijk een invloed op het tijdstip waarop de brand zuurstofbeperkt wordt.
de toegepaste stapelwijze en verpakking De manier waarop in het magazijn wordt gestapeld (blokstapeling, rekstapeling…) en de wijze waarop de goederen verpakt zijn (vaten, IBC’s, kartonnen dozen…) hebben een impact op de branduitbreidingssnelheid.
het aanwezige brandblussysteem De aanwezigheid van een brandblussysteem heeft een invloed op de frequentie waarmee het voorkomen van een magazijnbrand moet worden ingeschat.
In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de informatie die beschikbaar is in de kennisgevingen en de veiligheidsstudies van de Seveso-inrichtingen waar voornamelijk opslag in magazijnen plaatsvindt. Tabel IV.2.3.1.1 Overzicht v/d gegevens mbt. de opslag in magazijnen Parameters
Teruggevonden informatie in kennisgevingen en veiligheidsstudies
Aantal compartimenten
2, 4, 5, 6, 9, 10
Oppervlakte v/e compartiment [m²]
20, 30, 115, 160, 325, 500, 750, 800, 950, 1.050, 1.200, 1.225, 1.250, 1.500, 2.000, 2.080, 2.450, 2.700, 4.680, 6.050, 6.800, 7.000, 7.125, 8.900, 10.000, 10.600, 11.000
Hoogte v/e compartiment [m]
8, 10, 11,12
Aard v/d opgeslagen stoffen
(Zeer) giftige, oxiderende, (zeer) (licht) ontvlambare, milieugevaarlijke producten, Fijnchemicaliën (specifieke stoffen waaronder met naam genoemde stoffen), typisch havengebonden gevarengoed (algemeen), chemicaliën voor grondontsmetting en reinigingswerken (specifieke stoffen o.a. methylbromide, waterstoffluoride), vaste gevaarlijke producten met uitzondering van zeer giftige, oxiderende of (licht) ontvlambare producten, plantenbeschermingsmiddelen (MeBr), cosmetica, ontvlambare aërosolen, solventen, spuitbussen, gewasbeschermingsmiddelen, meststoffen (ammonium- kaliumnitraat), Chemicaliën uit de food en non-food industrie, gechloreerde solventen, labo-afval, detergenten, kunststoffen, medisch materiaal e.a.
Toegepaste stapelwijze / verpakking
Grondstapeling, hoogstapelrekken, rekstapeling Metalen vaten, IBC’s, STC’s, zakken, big-bags, plastic vaten, glazen flessen, kartonnen dozen, plastic dozen e.a.
Aanwezigheid brandblussystemen
Sprinklers (AFFF), sprinklers op rekniveau, lichtschuimblussysteem, droge sprinkler, CO2gasblussysteem, ESFR-sprinklerinstallatie, Hi-Ex lichtschuimblusinstallatie
Het aantal compartimenten waarin een magazijn van een inrichting is onderverdeeld wordt in de meeste gevallen vermeld in de kennisgeving van de inrichting. Ook de oppervlakte wordt meestal aangegeven of kan worden afgeleid op basis van de opgenomen
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 17
grondplannen. De hoogte van de magazijnen is in de meeste gevallen niet vermeld. De spreiding op deze parameter is echter beperkt. De toegepaste stapelwijze wordt in ongeveer een derde van de documenten vermeld. Er werden echter slechts twee alternatieven teruggevonden nl. stapeling op de grond of in rekken. De maximale hoogte waarop gestapeld wordt, is slechts in enkele uitzonderlijke gevallen opgenomen in de kennisgevingen. Van het al dan niet aanwezig zijn van een brandblusinstallatie wordt in de meeste gevallen melding gemaakt, al wordt zelden vermeld of het een manueel te bedienen of een automatische blusinstallatie betreft. De informatie die in quasi alle kennisgevingen wordt teruggevonden betreft de hoeveelheden gevaarlijke stoffen en dit meestal in de vorm van een tabel met de maximaal mogelijk aanwezige hoeveelheden producten uit delen 1 en 2 van bijlage I aan het SWA. Het bijkomende detail van de aanwezige producten verschilt sterk van kennisgeving tot kennisgeving. In sommige gevallen wordt een uitgebreide stocklijst opgenomen, in andere gevallen worden enkele voorbeeldstoffen opgenomen of worden alleen de Seveso-categorieën vermeld.
IV.2.3.2.
Opslag en distributie van brandstoffen De belangrijkste activiteiten die worden uitgeoefend bij lagedrempel Seveso-inrichtingen die actief zijn in de handel en distributie van brandstoffen (o.a. gasolie, diesel, kerosine) zijn de opslag van brandstoffen in bovengrondse tanks en de overslag van brandstoffen tussen schepen en opslagtanks enerzijds en tussen opslagtanks en tankwagens anderzijds. De externe risico’s die uitgaan van de op- en overslag van brandstoffen in bulk worden hoofdzakelijk bepaald door volgende parameters:
het aantal tanks een groter aantal tanks impliceert een grotere kans op een ongeval en een grotere bijdrage tot het externe risico.
het type tanks de effecten en faalfrequenties zijn afhankelijk van het type tank vb. bovengrondse enkelwandige tanks, ondergrondse dubbelwandige tanks…
de hoogte van de tanks de hoogte van een tank bepaalt het emissiedebiet bij het optreden van een lek aan een bovengrondse atmosferische tank.
het aantal en de dimensies van de inkuipingen (tankenparken) De grootte van de inkuiping heeft een invloed op de effecten van mogelijke ongevallen. Het aantal inkuipingen bij een gegeven aantal tanks heeft een invloed op de ruimtelijke spreiding van het externe risico.
de ontvlambaarheid van de opgeslagen stoffen het vlampunt van de aanwezige stoffen bepaalt voornamelijk de kans dat bij een emissie (directe of vertraagde) ontsteking optreedt.
de aard van de verlaadinstallatie de kans op een emissie ter hoogte van een verlaadinstallatie wordt bij een gelijke doorzet grotendeels bepaald door het gebruik van ofwel vaste laad- en losarmen ofwel flexibele laad- en losslangen.
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 18
de toegepaste pompdebieten de hoeveelheid product die vrijkomt bij een ongeval aan een verlaadinstallatie is evenredig met het gehanteerde pompdebiet.
de doorzet de jaarlijkse doorzet bepaalt de intensiteit waarmee de verlaadinstallatie gebruikt wordt. De kans op het falen van de installatie is evenredig met het aantal gebruiksuren per jaar.
In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de informatie die beschikbaar is in de kennisgevingen en de veiligheidsstudies van de inrichtingen die actief zijn in de handel en distributie van brandstoffen. Tabel IV.2.3.2.1 Overzicht v/d gegevens mbt. de opslag van brandstoffen in bulk Parameters
Teruggevonden informatie in kennisgevingen en veiligheidsstudies
Aantal tanks binnen de inrichting
3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 14
Type van aanwezige tanks
Bovengrondse enkelwandige atmosferische houders
Hoogte(*)v/d tanks [m] en (volume) v/d tanks [m³]
4,8 (2x105); 6 (230 ); 6,7 (2x315 ); 7,9 (500 ); 9 (250 ); 9,6 (2x770 ); 10,2 (1.000 ); 10,8 (1.000 ); 11.8 (3.000 ); 12 (4.856 ); 12,5 (1.500; 3.600; 6.135; 4.000 ); 13,4 (1.500 ); 14 (5.000 ); 15 (3.000 )
Inkuiping
Aantal
1, 2 of 3
Oppervlakte [m²]
670, 860, 1.155, 1.375 (2x), 1.540, 1.550, 1.620, 1.830, 2.410, 2.510, 2.520, 2.550, 2.565, 2.730, 3.130, 3200 (2x), 3.810, 4.435, 4.500, 5.700, 5.930, 6.555
Ontvlambaarheid van de stoffen
P3-producten: P2-producten: P1-producten:
Aard van de verlaadinstallatie
In verschillende kennisgevingen wordt melding gemaakt van een laadstation met laadarmen voor het beladen tankwagens (o.a. Belgian Shell, Cotanco, Total Brugge, Van Raak, Van der Sluijs) . Op basis van de veiligheidsstudies wordt afgeleid dat het lossen van schepen voornamelijk met flexibels gebeurt (o.a. Van Raak, Cotanco, Van der Sluijs)
Toegepaste pompdebieten(*) [m³/h]
Scheepslossing: 400 tot 500 Tankwagenbelading: 108 tot 132 Tankwagenlossing: 48
Doorzet(*)
P3-producten: 10 tot 30 P1/P2-producten: 10
(*)
gasolie, diesel, kerosine, zware stookolie, lampetroleum white-spirit benzine
Deze gegevens werden voornamelijk betrokken uit veiligheidsstudies
OPSLAGTANKS – Brandbare vloeistoffen worden opgeslagen in bovengrondse atmosferische tanks met een inhoudsvermogen tussen 50 en 10.000 m³. Het betreffen verticale cilindrische tanks met een hoogte tussen vijf en tien meter voor de kleinere tanks (inhoudsvermogen kleiner dan 1.000 m³) en tussen tien en vijftien meter voor de grotere tanks (inhoudsvermogen groter dan 1.000 m³). Voor de opslag van petroleumadditieven worden meestal horizontale cilindrische tanks met een beperkt inhoudsvermogen (tussen één en vijf kubieke meter) aangewend. INKUIPING – Houders voor de opslag van gevaarlijke producten moeten conform de Vlarem wetgeving geplaatst worden in een vloeistofdichte inkuiping (tankenpark) waarvan de opvangcapaciteit in overeenstemming moet zijn met de hoeveelheid gevaarlijke producten die in de inkuiping wordt opgeslagen. Uit de studie van lagedrempel Seveso-inrichtingen volgt dat 90% van de bestudeerde inrichtingen beschikt over één inkuiping. In enkele gevallen wordt aangegeven dat twee of drie inkuipingen met gevaarlijke producten aanwezig zijn. De oppervlakte van de
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 19
inkuipingen is gelegen tussen 670 en 6.555 vierkante meter. De hoogte van de kuipmuren ligt tussen één en drie meter. Kuipmuren met een hoogte van 1,8 tot 2,1 meter komen het meest frequent voor. ONTVLAMBAARHEID – De opgeslagen producten zijn meestal P3-producten (zware stookolie, gasolie, diesel, kerosine en lamppetroleum). In slechts 10% van de brandstofdepots worden ook P1/P2-producten (benzine, white spirit) opgeslagen. VERLADING – De aanvoer van brandstoffen gebeurt hoofdzakelijk met lichters (typische inhoud 1.500 m³) en in uitzonderlijke gevallen met tankwagens (typische inhoud 30 à 50 m³). Voor de distributie (afvoer) van brandstoffen worden uitsluitend tankwagens aangewend. LOSSEN – Het lossen van schepen gebeurt quasi uitsluitend met flexibele losslangen. De flexibels hebben typisch een diameter van 6” (150 mm). Het verladingsdebiet dat wordt toegepast ligt tussen 350 en 500 m³/h. Het lossen van tankwagens gebeurt eveneens met flexibele losslangen met een diameter van 3” (75 mm) aan een verladingsdebiet van typisch 48 m³/h (800 l/min). LADEN – Het laden van tankwagens gebeurt hoofdzakelijk met laadarmen (topbelading voor ontvlambare producten en bodembelading voor producten met een lager vlampunt). De meeste inrichtingen beschikken over laadarmen met een diameter van 3” (75 mm) of 4” (100 mm). Het typische verladingsdebiet bedraagt 108 tot 132 m³/h (1.800 en 2.200 l/min). DOORZET – De depots hebben een opslagcapaciteit die gelegen is tussen 5.000 en 20.000 m³. Meestal bedraagt de opslagcapaciteit 10.000 à 12.000 m³. De doorzet van de depots varieert tussen acht en dertig. Dit betekent dat de jaarlijks verladen hoeveelheid (aan- en afvoer) 16 tot 60 maal de opslagcapaciteit bedraagt. De meeste depots hebben een doorzet van 10 tot 12. NEVENACTIVITEITEN – Naast bovenstaande activiteiten vinden er binnen de beschouwde groep van lagedrempel Seveso-inrichtingen soms ook bepaalde nevenactiviteiten plaats. Onder deze noemer vallen onder meer:
verdeling van brandstoffen waaronder diesel en benzine (klassiek verdeelstation);
opslag en distributie van LPG (opslagcapaciteit ≤ 25 m³);
distributie van gasflessen met propaan en butaan.
De externe risico’s die uitgaan van een verdeelstation (voor personenvoertuigen) worden ondergeschikt geacht aan de risico’s van het opslagdepot gelet op het beperkte inhoudsvermogen en de uitvoering van de opslagtanks (dubbelwandige ondergrondse tanks met een inhoud van 10 à 40 m³), de beperkte doorzet van een verdeelstation ten opzichte van het depot (typisch een factor 15 lager) en de beperkte verdeel- en verlaaddebieten ter hoogte van een verdeelstation. De externe risico’s verbonden aan de opslag en distributie van vloeibare petroleumgassen in bulk of in flessen worden wel weerhouden en besproken in § IV.2.3.3 van onderhavig rapport.
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
IV.2.3.3.
pagina 20
Opslag en distributie van vloeibare petroleumgassen (LPG) De belangrijkste activiteiten die plaatsvinden op lagedrempel Seveso-inrichtingen die actief zijn in de handel en distributie van vloeibare petroleumgassen (LPG, propaan, butaan) zijn:
de opslag van vloeibare petroleumgassen in vaste houders en gasflessen;
de overslag van vloeibare petroleumgassen tussen vaste houders en tankwagens;
het afvullen van vloeibare petroleumgassen in flessen.
De externe risico’s die uitgaan van de opslag, het afvullen en het verdelen van brandbare gassen worden hoofdzakelijk bepaald door volgende parameters:
het aantal tanks een groter aantal tanks impliceert een grotere kans op een ongeval en een grotere bijdrage tot het externe risico.
het type tanks (opstelling) de effecten en faalfrequenties zijn afhankelijk van de opstelling van de tank: bovengrondse, ondergrondse of ingeterpte houders.
het volume van de tanks Het volume van de tank bepaalt de grootte van de effecten bij het falen of lekken van de tank.
de aard van het gas de druk die heerst in de installaties bepaalt bijvoorbeeld het uitstroomdebiet bij lek en de effecten van overdruk bij het instantaan falen en is functie van de aard van het gas. De overdruk waarvoor de installaties ontworpen zijn en de insteldruk van veiligheidsventielen wordt logischerwijze ook bepaald door de aard van het gas.
de aard van de verlaadinstallatie de kans op een emissie ter hoogte van een verlaadinstallatie wordt bij een gelijke doorzet grotendeels bepaald door het gebruik van ofwel vaste laad- en losarmen ofwel flexibele laad- en losslangen.
het volume van het transportmiddel de inhoud van de transportmedia bepaalt in belangrijke mate de grootte van de mogelijke effecten bij een ongeval met een transportmiddel.
het aantal en volume van de gasflessen de inhoud van de aanwezige gasflessen bepaalt de omvang van de effecten bij een ongeval. Het aantal flessen dat gemiddeld aanwezig is bepaalt de kans waarmee een ongeval kan verwacht worden en tevens de effecten van scherfwerking bij een brand op de inrichting.
de doorzet de jaarlijkse doorzet bepaalt de intensiteit waarmee de verlaadinstallatie gebruikt wordt. De kans op het falen van de installatie is evenredig met het aantal gebruiksuren per jaar. Ook de aanwezigheid van transportmedia op de inrichting wordt door de doorzet bepaald.
In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de informatie die beschikbaar is in de kennisgevingen en de veiligheidsstudies van de inrichtingen die actief zijn in de handel en distributie van vloeibare petroleumgassen (LPG, propaan, butaan).
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 21
Tabel IV.2.3.3.1 Overzicht v/d gegevens mbt. de opslag en distributie petroleumgassen Parameters
Teruggevonden informatie in kennisgevingen en veiligheidsstudies Propaan: 1, 2, 3, 4
Aantal tanks binnen de inrichting
Butaan: 1, 2
Type van aanwezige tanks
Bovengronds, ingeterpt of ondergronds (uitsluitend voor kleine LPG-tanks)
LPG:
1, 2
Propaan: 1, 1.6, 2.7, 3, 16, 24 (2x), 60 (2x), 71, 100 (2x), 120 (3x), 146, 150 (3x), 156, 280 Volume van de tanks [m³]
De aard van het gas
Butaan: 11, 48, 60 (2x), 80 (2x), 100, 150 LPG:
8, 20, 52,
Tanks
propaan, butaan, LPG
Flessen: propaan, butaan, acetyleen, waterstof, ammoniak
Aard van de verlaadinstallatie
Flexibele laad- losslangen of vaste laad- losarmen met een diameter van 2, 3 of 4”
Volume van de transportmedia [m³]
12, 19, 46, 54
Gasflessen
Volume [liter] Aantal
Doorzet
Propaan: 12, 26, 44, 79 en 112 Butaan: 26, 44 200, 300, 580, 1.100, 1.250, 1.650, 4.800, 5.800 10, 20, 30
VASTE OPSLAGHOUDERS - Petroleumgassen worden als vloeistof onder druk opgeslagen in één tot vier bovengrondse, ondergrondse of ingeterpte drukhouders met een inhoudsvermogen tussen 8 en 280 m³(3). Het merendeel van de drukhouders bevindt zich bovengronds. AARD VAN HET GAS – De petroleumgassen die voorkomen zijn beperkt tot een drietal: propaan, butaan en een mengsel van deze beide (LPG). Verder komen ook acetyleen, waterstof en ammoniak in gasflessen voor. Risicobouwstenen van flessen met deze gassen komen in een later stadium eveneens aan bod bij bedrijven die actief zijn in de sector van de productie en distributie van industriële gassen. De meeste opslaghouders zijn ontworpen voor een maximale werkingsdruk van 15 barg (proefdruk: 21 barg) en een werkingstemperatuur tussen -20 en +40°C(4). De maximale vullingsgraad van de opslaghouders is vastgelegd in het VLAREM en bedraagt ca. 90% voor houders met een inhoud groter dan 4.500 liter. De overdrukventielen die zijn geïnstalleerd op de drukhouders worden typisch afgesteld op een druk van 15,7 barg voor LPG, 16 barg voor propaan en 11 barg voor butaan. VERLADING – De aanvoer van petroleumgassen in bulk gebeurt met grote tankwagens (inhoud: 40-50 m³). Voor de verdere distributie van petroleumgassen in bulk worden zowel kleine (inhoud: 10-20 m³) als grote tankwagens (inhoud: ca. 40-50 m³) ingezet. Er dient vermeld dat de afvoer van butaan in bulk slechts sporadisch gebeurt. Het aangevoerd butaan wordt quasi volledig afgevuld in flessen. De faaldruk van de tankwagens wordt berekend op basis van de insteldruk van het veiligheidsventiel (typisch 19,25 barg) en bedraagt 23,5 barg. Voor de maximale vullingsgraad van de tankwagens wordt een waarde van 90% gehanteerd.
(3)
De opslaghouders met propaan voor de verwarming van gebouwen (typisch met een inhoud van enkele kubieke meter) zijn hierin niet inbegrepen.
(4)
De houders die bestemd zijn voor de opslag van butaan zijn meestal ontworpen en dus ook geschikt voor de opslag van propaan.
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 22
Het lossen van tankwagens gebeurt meestal via verlaadarmen met een diameter van 3” (75 mm). Flexibele losslangen worden ook gebruikt, doch eerder uitzonderlijk. Het losdebiet bedraagt typisch ca. 40 m³/h (22 ton/h). Het laden van tankwagens verloopt analoog aan het lossen van tankwagens. Er worden meestal laadarmen (3”) gebruikt, doch flexibele losslangen (3”) worden ook aangewend. Het laaddebiet wordt bepaald door de vast opgestelde pompen binnen de inrichting en ligt hoofdzakelijk tussen 23 en 67 m³/h (12,5 - 36 ton/h). OPSLAG GASFLESSEN – Onder gasflessen worden naadloze verplaatsbare drukhouders verstaan met een waterinhoud van minder dan 150 liter. De hoeveelheid opgeslagen gassen en het volume van verschillende flessen wordt meestal vermeld in de kennisgeving. Een verdeling van de aantallen flessen per volume werd bekomen op basis van de veiligheidsstudies. Op basis hiervan werden de aantallen aanwezige gasflessen op een inrichting afgeleid. DOORZET – De doorzet van de depots werd afgeleid uit de gegevens die opgenomen zijn in de veiligheidsstudies. Voor depots met een grote opslagcapaciteit ligt de doorzet (10 à 20) typisch lager dan voor depots met een kleine opslagcapaciteit (20 à 30). AFVULINSTALLATIE – Een afvulinstallatie voor gasflessen wordt niet weerhouden in de risicoanalyse gelet op de beperkte omvang van mogelijke vrijzettingen(5) in combinatie met het beperkte aantal flessen dat gelijktijdig in een afvulinstallatie aanwezig is. De aanvoerleidingen vanuit de opslaghouders worden ook niet verder weerhouden gelet op de geringe lengte van deze leidingen.
IV.2.3.4.
Productie van elektriciteit De lagedrempel Seveso-inrichtingen die actief zijn in de productie van elektriciteit zijn alle Seveso-plichtig omwille van de aanwezigheid van grote hoeveelheden gasolie (lichte stookolie). Gasolie wordt binnen de inrichtingen hoofdzakelijk gebruikt als noodbrandstof en wordt er opgeslagen in grote atmosferische houders(6). De houders zijn ofwel bovengronds (dubbelwandig of ingekuipt), ondergronds of in een gebouw (kelder) geplaatst. In het kader van de externe veiligheid zijn enkel de bovengrondse houders relevant. De externe risico’s die uitgaan van de op- en overslag van gasolie wordt hoofdzakelijk bepaald door volgende parameters:
het type tank de effecten en faalfrequenties zijn afhankelijk van het type tank: een ingekuipte enkelwandige tank of een dubbelwandige tank
de hoogte van de tank de hoogte van een tank bepaalt het emissiedebiet bij het optreden van een lek aan een bovengrondse atmosferische tank.
(5)
Bij een vrijzetting in een slecht geventileerde ruimte kan mogelijk een explosie optreden. Dergelijke explosie veroorzaakt echter nagenoeg geen effecten buiten de terreingrens van de inrichting.
(6)
Lichte stookolie of dieselolie kan tevens binnen de inrichting worden aangewend voor de verwarming van gebouwen of als brandstof voor de bedrijfsvoertuigen. In dat geval betreft het echter een beperkte opslag (< 10.000 liter) in een dubbelwandige en/of ondergrondse tank. Deze opslagtanks leveren doorgaans geen relevante bijdrage tot het externe risicobeeld en worden derhalve niet weerhouden in de analyse.
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 23
de dimensie van de inkuiping of het volume van de dubbelwandige tank De grootte van de inkuiping of het volume van de dubbelwandige tank heeft een invloed op de effecten van mogelijke ongevallen.
de aard van de verlaadinstallatie de kans op een emissie ter hoogte van een verlaadinstallatie wordt bij een gelijke doorzet grotendeels bepaald door het gebruik van ofwel vaste laad- en losarmen ofwel flexibele laad- en losslangen.
de toegepaste pompdebieten de hoeveelheid product die vrijkomt bij een ongeval aan een verlaadinstallatie is evenredig met het gehanteerde pompdebiet.
de doorzet de jaarlijkse doorzet bepaalt de intensiteit waarmee de verlaadinstallatie gebruikt wordt. De kans op het falen van de installatie is evenredig met het aantal gebruiksuren per jaar.
In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de informatie die beschikbaar is in de kennisgevingen en de veiligheidsstudies van de inrichtingen die actief zijn in de productie van elektriciteit. Tabel IV.2.3.4.1 Overzicht v/d gegevens mbt. productie van elektriciteit Parameters
Teruggevonden informatie in kennisgevingen en veiligheidsstudies
Type van aanwezige tanks
Ingekuipte enkelwandige atmosferische opslagtanks (ringmantel) Dubbelwandige opslagtanks
Volume (hoogte) van de tanks
1.200 m³ (H = 9 m), 2x15.00 m³ (H = 20,5 m), 20.000 m³
Oppervlakte inkuiping
575 m², 1160 m²,
OPSLAGTANKS – Gasolie wordt opgeslagen in bovengrondse atmosferische tanks met een inhoudsvermogen tussen 1.200 en 20.000 m³. Het betreffen ingekuipte enkelwandige of dubbelwandige verticale cilindrische tanks met een hoogte tussen 9 en 16 meter. INKUIPING – De enkelwandige houders zijn geplaatst in een individuele inkuiping met een oppervlakte die gelegen is tussen 575 en 1160 m². Het betreffen zowel klassieke inkuipingen met een kuipmuurhoogte van 2 meter als ringmanteltanks waarvan de tweede mantel is opgetrokken tot een hoogte van 10 à 15 meter. VERLADING – De aanvoer van gasolie gebeurt hoofdzakelijk met schepen en in uitzonderlijke gevallen met tankwagens. Specifieke informatie aangaande het lossen van gasolie wordt niet gegeven in de kennisgevingen van de betreffende inrichtingen. Doch, er wordt aangenomen dat de verladingsdebieten en –parameters gelijkaardig zijn aan deze die worden toegepast binnen de inrichtingen die actief zijn in de handel en distributie van brandstoffen (gasolie). DOORZET – Specifieke gegevens aangaande de doorzet van gasolie worden niet gegeven in de kennisgevingen en de veiligheidsstudies van de inrichtingen. Bovendien is de doorzet moeilijk af te leiden op basis van andere gegevens, aangezien gasolie in de meeste gevallen wordt aangewend als noodbrandstof.
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
IV.2.3.5.
pagina 24
Opslag van tankcontainers (+cleaning) Een aantal inrichtingen worden ingedeeld als lagedrempel Seveso-inrichtingen als gevolg van de mogelijke aanwezigheid van een groot aantal tankcontainers op hun terrein. Het betreft meestal inrichtingen met een hoofdactiviteit waarbij slechts beperkte hoeveelheden gevaarlijke stoffen aanwezig zijn maar die als bijkomende dienst aan hun klanten opslagplaatsen voor tankcontainers voorzien en (mede) daardoor onder de bepalingen van het Samenwerkingsakkoord vallen. Voorbeelden hiervan zijn ondernemingen die actief zijn in de logistiek, tankreiniging of opslagbedrijven voor eenheidsverpakkingen. Het aantal lagedrempel Seveso-inrichtingen waar de opslag van tankcontainers aanleiding geeft tot de VR-plicht is relatief beperkt. De opslag van tankcontainers komt echter ook voor bij andere lagedrempel Seveso-inrichtingen zij het in beperktere mate. De bouwstenen die voor de opslag van tankcontainers worden aangemaakt, zijn mogelijk ook nuttig voor andere bedrijven dan deze die in deze sector zijn ondergebracht. De externe risico’s die uitgaan van de op- en overslag tankcontainers worden hoofdzakelijk bepaald door volgende parameters:
het aantal gestationeerde containers een groter aantal containers impliceert een grotere kans op een ongeval en een grotere bijdrage tot het externe risico.
het volume van de aanwezige containers Het volume van de tankcontainer heeft een invloed op de grootte van de effecten bij het falen of lekken van de container.
het type van aanwezige containers De ontwerpdruk van de tankcontainer bepaald of een container moet beschouwd worden als een drukhouder of atmosferische houder waarvoor verschillende faalcijfers van toepassing zijn. Verder zijn de vervolggebeurtenissen en effecten mogelijk ook verschillend.
de aard van de opgeslagen producten De aard van de producten die aanwezig zijn, hebben een invloed op de mogelijke ongevalscenario’s die zich kunnen voordoen bij een emissie uit een container.
de aanwezige opvangvoorzieningen De grootte van de aanwezige opvangvoorzieningen heeft een invloed op de effecten van mogelijke ongevallen.
In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de informatie die beschikbaar is in de kennisgevingen (en veiligheidsstudies) van de inrichtingen die worden ingedeeld als lagedrempel Seveso-inrichtingen als gevolg van de mogelijke aanwezigheid van een groot aantal tankcontainers op hun terrein. Tabel IV.2.3.5.1 Overzicht v/d gegevens mbt. de opslag van tankcontainers Parameters
Teruggevonden informatie in kennisgevingen en veiligheidsstudies
Maximaal aantal aanwezige containers
366 gegroepeerd in zeven zones met 40 tot 60 containers (vnl. 20 ft. containers) 432 gegroepeerd in zes zones van 72 containers (vnl. 20 ft. containers)
Volume v/d containers [m³]
24, 25, 26
Type containers
atmosferisch bedreven houders met een ontwerpdruk groter dan of gelijk aan 4 bar
Aard van de opgeslagen producten
vloeistoffen uit Seveso cat. 2, 3, 6, 7b, 8, 9i en 9ii, methanol, aardoliefracties of propyleenoxide
Aanwezige opvangvoorzieningen
afhellend vloeistofdichte bodem of opstaande rand. opvangcapaciteit conform VLAREM De individuele opslagzones hebben een netto-oppervlakte die gelegen is tussen 545 en 972 m². (545 (2), 735, 792 (2), 858, 872, 972)
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 25
AANTAL TANKCONTAINERS – Het aantal tankcontainers dat op een site aanwezig is kan relatief groot zijn aangezien tankcontainers in de hoogte gestapeld kunnen worden typisch tot drie à vier hoog. Het aantal tankcontainers met bepaalde gevaarlijke producten wordt evenwel beperkt door de drempelwaarden uit kolom 3 van bijlage I van het SWA. Aangezien het lagedrempel Seveso-inrichtingen betreft is het aantal containers met toxische producten beperkt tot hooguit een tiental. VOLUME TANKCONTAINERS – De inhoud van de tankcontainers bedraagt typisch 24 tot 26 kubieke meter. TYPE CONTAINERS – De containers die aanwezig zijn in de geïdentificeerde inrichtingen zijn ontworpen voor vloeistoffen. Aangezien deze recipiënten ook op de openbare weg komen, worden door normen en codes (vb. ADR) bepaalde eisen aan het ontwerp van dergelijke houders gesteld. Daardoor zijn containers die gebruikt worden onder atmosferische condities echter bestand tegen relatief hoge overdrukken (> 1 barg) zodat ze volgens de gangbare definities van opslaghouders als drukhouders moeten beschouwd worden. AARD PRODUCTEN – Zoals in tabel IV.2.3.5.1 wordt aangegeven worden toxische, oxiderende, (zeer) (licht) ontvlambare of milieugevaarlijke producten opgeslagen alsook enkele typische met naam genoemde stoffen. De externe mensrisico’s worden echter voornamelijk bepaald door de ongevalscenario’s met brandbare en/of toxische stoffen. AANWEZIGE OPVANGVOORZIENINGEN – In overeenstemming met het Vlarem moet een opvangcapaciteit van 10 tot 25% van de in de opvang geplaatste recipiënten voorzien worden afhankelijk van de opslag van producten met een vlampunt beneden respectievelijk boven 55°C. Opgemerkt wordt dat de opvang gerealiseerd wordt door een opstaande rand van enkele centimeter en/of een afhelling naar een afvoer van enkele percent. Er wordt geen kuipmuur gebouwd aangezien de containers met een hefvoertuig moeten kunnen verplaatst worden.
IV.2.3.6.
Overige sectoren De lagedrempel Seveso-inrichtingen die geen deel uitmaakt van één van de bovenstaande sectoren d.i. circa 45% van de lagedrempel inrichtingen is de beschikbare informatie aangaande de doorgevoerde activiteiten en installaties zeer summier tot onbestaande. Een overzicht van de relevante gegevens die uit de beschikbare informatie kon gehaald worden, wordt in onderstaande tabel voor de verschillende sectoren weergegeven.
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 26
Tabel IV.2.3.6.1 Overzicht v/d gegevens mbt. de bedrijven uit de overige sectoren Sector
Installaties
drukhouders
Productie & distributie industriële gassen
atmosferische houders
Aard van de producten brandbare gassen (tot vloeistof verdicht) (vnl. propaan, butaan, propyleen, buteen)
/
brandbare gassen (cryogeen) (vnl.methaan en waterstof)
5 – 50 m³
toxische vloeistoffen waterstof toxische gassen
verplaatsbare recipiënten
atmosferische houders
behandelen en naverwerken metalen
verplaatsbare recipiënten
5 – 50 m³
toxische gassen (onder druk)
ammoniumnitraat oplossing druktankwagen (trailer)
Inhoud per installatie
/ 35 ton 30 m³ 50 – 1.000 l
brandbare gassen
50 – 1.000 l
toxische vloeistoffen
200 – 1.000 l
(licht) ontvlambare vloeistoffen (vnl. P1/P2-solventen) toxische vloeistoffen (vnl. HF-oplossingen) (licht) ontvlambare vloeistoffen (vnl. P1/P2-solventen) toxische vloeistoffen (vnl. HF-oplossingen) toxsiche poeders (vnl. cyanides, polyesterpoeders, chroom)
10 – 500 m³ / 50 – 1.000 l 50 – 1.000 l 50 – 200 kg
(licht) ontvlambare vloeistoffen opslagmagazijnen
atmosferische opslagtanks
afvalophaling en behandeling
verplaatsbare recipiënten
toxische vloeistoffen toxsiche poeders (licht) ontvlambare vloeistoffen (vnl. gechloreerde en niet-gechloreerde solventen) toxische vloeistoffen (afvalstoffen) (licht) ontvlambare vloeistoffen (vnl. gechloreerde en niet-gechloreerde solventen) toxische vloeistoffen (afvalstoffen) (vnl. pesticiden en biociden, labo-afval, fosfide-preparaten)
/
30 – 100 m³ 40 ton 50 – 1.000 l 50 – 1.000 l
ammoniumnitraat
50 – 1.000 l
hydrazine
50 – 1.000 l
(licht) ontvlambare vloeistoffen opslagmagazijnen
toxische vloeistoffen
/
atmosferische opslagtanks
(zeer) (licht) ontvlambare vloeistoffen (vnl. n-pentaan en P1/P2 solventen)
10 – 50 m³
tolueendiisocyanaat
10 – 35 m³
toxsiche poeders
Productie van polyurethaanschuim
atmosferische tankwagens
verplaatsbare recipiënten
(zeer) (licht) ontvlambare vloeistoffen (vnl. n-pentaan en P1/P2 solventen)
30 m³
tolueendiisocyanaat
30 m³
(licht) ontvlambare vloeistoffen (vnl. P1/P2 solventen)
50 – 1.000 l
tolueendiisocyanaat
50 – 1.000 l
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
Sector
Installaties
atmosferische opslagtanks
atmosferische tankwagens Productie harsen, verven en coatings
verplaatsbare recipiënten
pagina 27
Aard van de producten (licht) ontvlambare vloeistoffen (vnl. P1/P2 solventen zoals aceton, MEK, methylacrylaat, isopropanol) toxische vloeistoffen (vnl. formaldehyde, fenol) methanol (licht) ontvlambare vloeistoffen (vnl. P1/P2 solventen zoals aceton, MEK, methylacrylaat, isopropanol) toxische vloeistoffen (vnl. formaldehyde, fenol)
Inhoud per installatie 5 – 100 m³ 25 – 140 m³ / 30 m³ 30 m³
methanol (licht) ontvlambare vloeistoffen (vnl. P1/P2 solventen zoals aceton, MEK, methylacrylaat, isopropanol) toxische vloeistoffen (vnl. formaldehyde, fenol, IPDI)
/ 50 – 200 l
tolueendiisocyanaat
50 – 200 l
50 – 200 l
(licht) ontvlambare vloeistoffen opslagmagazijnen
atmosferische opslagtanks
Productie en opslag van fotochemicaliën
Productie van geneesmiddelen(1)
verplaatsbare recipiënten
10 – 40 m³ 20 – 200 l
20 – 200 l
/
60 – 4.000 l
atmosferische opslaghouders
?
/
?
/
?
/
?
/
eenheidsverpakkingen (magazijnopslag) verplaatsbare recipiënten (vaten, IBC’s) reactoren en destillatiekolommen
/ Productie van alkoxylaten / / verdamper opslagmagazijnen verplaatsbare recipiënten
Productie zwavelhoudende zuren en zouten
tolueendiisocyanaat (licht) ontvlambare vloeistoffen (vnl. solventen zoals aceton, acrylaten, methanol, ethanol) (licht) ontvlambare vloeistoffen (vnl. solventen zoals aceton, acrylaten, methanol, ethanol) (zeer) toxische vloeistoffen (vnl. methylsulfonylchloride, glutaraldehyde, ethyleenchloorhydrine, 2chloroethanol)
/
reactoren
reactor (aanvoer via pijpleiding)
Productie van katalysatoren
toxische vloeistoffen
ethyleenoxide / propyleenoxide toxische vloeistoffen (vnl. fenol en cresol) (licht) ontvlambare vloeistoffen (vnl. MIBK, triethylamine) peroxiden
< 1 ton / / /
toxisch gas (ammoniak)
1,2 ton
toxische producten
7,5 ton
oxiderende producten Inhaleerbare poedervormige nikkelverbindingen (4% NiO)
17 ton 40 – 600 kg
reactoren
toxische gassen (vnl. HCl, SO2 en SO3)
/
reactoren
vloeistoffen die hevig reageren met water (vnl. chlorosulfonzuur, oleum)
/
opslag
vloeistoffen die hevig reageren met water (vnl. chlorosulfonzuur, oleum)
/
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
Sector Productie ammoniumfosfaten en fosforzuur
Productie van surfactants
Installaties
toxische gassen (ammoniak)
250 m³
toxische gassen (ammoniak)
/
/
methanol
opslag
waterstof toxische producten (vnl. natriumsilicofluoride, monochloorazijnzuur) (licht) ontvlambare producten (vnl. aceton, ethanol, natriummethylaat)
/
(licht) ontvlambare vloeistoffen (vnl. solventen) (zeer) toxische vloeistoffen (vnl. HF-oplossingen ) (licht) ontvlambare vloeistoffen (vnl. solventen)
Productie tbv. halfgeleiderindustrie verplaatsbare recipiënten
atmosferische opslagtanks
(zeer) toxische vloeistoffen (vnl. HF-oplossingen ) toxische gassen (vnl. ammoniak, arsine, fosfine, chloor, waterstofchloride)
Productie van kunststoffen atmosferische opslagtanks
brandbare gassen (vnl. 1,3-butadieen) brandbare vloeistoffen (vnl. koolstofdisulfide, styreen, butylacrylaat, acrylzuur, vinylacetaat) toxische producten (vnl. acrylonitril, koolstofdisulfide) oxiderende producten brandbare gassen (onder druk) (vnl. ethyleen) brandbare gassen (tot vloeistof verdicht) (vnl. propyleen) toxische gassen (ammoniak in koelmachine) (licht) ontvlambare vloeistoffen (vnl. methanol, azijnzuur, IPA)
verplaatsbare recipiënten
peroxiden
Ondergrondse atmosferische opslagtanks
(licht) ontvlambare vloeistoffen (vnl. solventen) (licht) ontvlambare vloeistoffen in IBC’s (vnl. solventen)
eenheidsverpakkingen
zink in poedervorm (fijn en grofkorrelig) Gasflessen
0,4 – 3,2 m³ 5 m³ 200 – 1.000 l 5 – 1.000 l /
/
(zeer) toxische vloeistoffen (vnl. HF-oplossingen )
drukhouders
/
acetyleen (licht) ontvlambare vloeistoffen (vnl. solventen zoals ethanol, isopropanol) (zeer) toxische vloeistoffen (vnl. ammoniumbifluoride, formol 37%, glutaaraldehyde)
Productie: roerkuipen
/
/
/
(zeer) toxische vloeistoffen (vnl. HF-oplossingen, ammoniumbifluoride, formol 37%, glutaaraldehyde)
/
/ 11.760 l
waterstof
verplaatsbare recipiënten
/
Productie van batterijen
Inhoud per installatie
druktankwagen / -ketelwagen
atmosferische opslagtanks
Productie van latex
Aard van de producten
drukhouder
/
Productie van reinigingsmiddelen
pagina 28
acetyleen, zuurstof
10 – 30 m³ 10 – 30 m³
5 – 1.000 liter / / / / / 8,5 ton 38,5 ton / / / / / / 30 à 50 flessen
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
Sector
Installaties Silo (dagverbruik)
Productie van kunstmeststoffen
Eenheidsverpakkingen (bigbags)
Atmosferische opslagtanks
Productie van veevoederadditieven
Eenheidsverpakkingen (vaten, bigbags, …)
Cryogene houder Recyclage van zink
Eenheidsverpakkingen (IBC’s, vaten, bigbags …)
Bovengrondse druktank Recyclage van houtpulp tot cellulose
Atmosferische houder (in een inkuiping gevuld met water) Eenheidsverpakkingen (vaten < 220 liter) Gasflessen
(1)
pagina 29
Aard van de producten
Inhoud per installatie
ammoniumnitraat
/
ammoniumnitraat
/
toxische poeders (vnl. kaliumnitraat) milieugevaarlijke poeders (vnl. koper-, zink- en mangaansulfaat) (licht) ontvlambare vloeistoffen (vnl. zuren zoals azzijnzuur) (licht) ontvlambare vloeistoffen in vaten (vnl. ethylacetaat) toxische poeders (vnl. natriumseleniet) milieugevaarlijke poeders (vnl. zink-, cobalt-, koper-, mangaansulfaat) vloeibare zuurstof
/ / / 200 liter / / 30 m³
(licht) ontvlambare vloeistoffen in vaten van 200 liter
/
milieugevaarlijke producten (vnl. zinkoxide in bigbags, zinkchlorideoplossing in IBC’s)
/
ammoniak
/
zwavelkoolstof
/
(licht) ontvlambare vloeistoffen (vnl. solventen) Propaan (44, 112 l), waterstof (10 l), zuurstof (50 l), acetyleen (43 l)
/ /
De bedrijven die actief zijn in de productie van geneesmiddelen hebben een zeer uitgebreid gamma aan gevaarlijke producten (broom, waterstof, zoutzuur, acetyleen, methanol, aardolieproducten, zuurstof, (zeer) giftige producten, oxiderende producten, (zeer) licht ontvlambare vloeistoffen, milieugevaarlijke producten). Op basis van de beschikbare kennisgevingen is het echter onmogelijk te besluiten welke producten in welke installaties voorkomen.
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
IV.3.
pagina 30
Definiëren van de nodige risicobouwstenen De nauwkeurigheid van het rekenprogramma wordt bepaald door de mate waarin de werkelijke configuratie van installaties en producten binnen een inrichting gemodelleerd kan worden aan de hand van de risicobouwstenen die voorzien zijn in het programma. Daarom moet een voldoende groot aantal bouwstenen worden voorzien die het risico bevatten van één specifieke installatie of activiteit in een welbepaalde configuratie (grootte, product, werkingsparameters).
IV.3.1.
Inleiding Op basis van de gegevens uit de analyse van de lagedrempel Seveso-inrichtingen worden de nodige risicobouwstenen afgeleid. Bij aanvang van het project werd aangenomen dat het mogelijk zou zijn om voor alle sectoren een specifieke set van risicobouwstenen af te leiden. Uit de analyse van de lagedrempel inrichtingen is echter gebleken dat voor ongeveer de helft van de inrichtingen onvoldoende gegevens ter beschikking zijn om specifieke risicobouwstenen aan te maken ttz. risicobouwstenen met de specifieke installaties, activiteiten en gevaarlijke producten die op de betroffen inrichtingen kunnen voorkomen. Daarom wordt geopteerd voor een algemene aanpak waarbij generieke risicobouwstenen worden gedefinieerd voor de installaties, activiteiten en categorieën van gevaarlijke stoffen die binnen deze groep van lagedrempel Seveso-inrichtingen voorkomen. Het bereik van de karakteristieke installatieparameters en de representatieve stoffen worden uiteraard gekozen rekening houdend met de resultaten van de analyse van de lagedrempel inrichtingen. Indien bij gebruik van de softwaretool een tekort aan risicobouwstenen wordt vastgesteld zullen deze in een later stadium worden aangemaakt(7).
IV.3.2.
Installaties Bij de definitie van de bouwstenen worden volgende types van installaties weerhouden: vaste houders, verplaatsbare recipiënten, transportmiddelen, verlaadinstallaties en opslagmagazijnen. Afhankelijk van de aard van het product zijn voor elk installatietype meerdere technische uitvoeringen mogelijk. Naargelang de technische uitvoering van een installatie zijn de externe risico’s mogelijk verschillend zodat voor elk installatietype met een aantal specifieke installaties rekening wordt gehouden. Een overzicht van de installaties die per installatietype en aard van product weerhouden worden, wordt getoond in bijlage 5. Naast hoger vermelde installaties wordt in de beschikbare informatie van lagedrempel Seveso-inrichtingen eveneens melding gemaakt van leidingen, pompen en procesinstallaties zoals reactoren, destillatiekolommen, buffertanks e.d. die gevaarlijke stoffen kunnen bevatten. De informatie (o.a. ligging en technische gegevens) die noodzakelijk is
(7)
Protec Engineering heeft de opdrachtgever bij aanvang van het project een waarborg gegeven op onderhoud van de softwaretool (i.e. het up-to-date houden van de risico-bouwstenen).
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 31
voor het definiëren en het berekenen van bouwstenen voor dergelijke installaties is niet beschikbaar op basis van de geanalyseerde kennisgevingen. De procesinstallaties die bij de lagedrempel inrichtingen aanwezig zijn, staan doorgaans opgesteld in een gebouw, centraal op het bedrijfsterrein zodat de impact op de omgeving eerder beperkt wordt geacht. Een groot aantal procesinstallaties betreffen bovendien ‘open-installaties’ zoals etsbaden of roerkuipen met een beperkt volume waaraan geen relevante externe risico’s verbonden zijn. Wanneer in de toekomst bijkomende gegevens aangaande pompen, leidingen of procesinstallaties consistent in kennisgevingen zou worden opgenomen, kunnen voor deze installaties eveneens bouwstenen worden gedefinieerd.
IV.3.3.
Gevaarlijke producten
IV.3.3.1.
Algemeen Bij het optreden van een ongeval zullen de effecten van eventuele vervolgscenario’s afhankelijk zijn van de aard van het vrijgekomen product. De aard van het betroffen product is daarom van belang bij het definiëren van de nodige bouwstenen. Aan de hand van figuur IV.3.3.1.1 worden de mogelijke ongevalscenario’s naargelang de aard van het product schematisch weergegeven. Na overleg met de Dienst VR en de stuurgroep werd besloten om uitsluitend toxische en brandbare stoffen te weerhouden bij de definitie van de risicobouwstenen. Wanneer in de toekomst zou blijken dat ook risicobouwstenen van andere types van stoffen zoals peroxiden of ontplofbare stoffen nodig zijn, zullen deze worden voorzien. Verder wordt bij de definitie van de risicobouwstenen uitsluitend rekening gehouden met gassen en vloeistoffen. De externe risico’s die verbonden zijn aan de emissie van vaste producten zijn immers doorgaans te verwaarlozen. Bij het scenario magazijnbrand worden vaste producten bij de bepaling van de effecten van toxische rookgassen meegenomen bij de afleiding van de gemiddelde structuurformule. Figuur IV.3.3.1.1 Schematische voorstelling ongevalscenario’s
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
IV.3.3.2.
pagina 32
Representatieve stoffen Omdat gassen of vloeistoffen met gelijkaardige gevaarseigenschappen (toxisch en/of brandbaar) bij een emissie niet noodzakelijk aanleiding geven tot gelijkaardige effecten worden verschillende klassen van brandbare en toxische gassen en vloeistoffen gedefinieerd naar gelang de aard en/of de omvang van de te verwachten effecten. In onderstaande paragrafen wordt toegelicht welke categorieën beschouwd worden en hoe de klassen worden gedefinieerd per categorie.
IV.3.3.2.1
Toxische vloeistoffen Voor de toxische vloeistoffen worden vijf klassen (TV0 t/m TV4) gedefinieerd naargelang de potentiële impact die deze vloeistoffen hebben op de externe populatie. Het indelen van specifieke producten in één van de vijf klassen gebeurt op basis van een toxiciteitsindex die functie is van de dampspanning, het moleculair gewicht en de toxische werking (LC01,30min,mens) van het product:
toxiciteit sin dex = 8,8.10 - 2 ⋅
Mw ⋅ Ps Lc 01,30 min
waarbij Ps, de dampspanning (bij opslagtemperatuur), wordt uitgedrukt in [Pa], Mw, het moleculair gewicht, in [g/mol] en de LC01,30min,mens, de concentratie die aanleiding geeft tot een letaliteit van 1% bij een blootstelling gedurende 30 minuten, in [mg/m³]. De relatie tussen de toxiciteitsindex en de vijf klassen van toxische vloeistoffen wordt gegeven in onderstaande tabel tezamen met enkele voorbeeldproducten en de te verwachte effectafstand als functie van de bronterm. Een uitgebreide lijst met voorbeeldproducten wordt opgenomen in bijlage 4. Tabel IV.3.3.2.1.1 Klassen van toxische vloeistoffen Representatief product
Klasse
Criterium
Effectafstand
Voorbeeldproducten
TV4
index ≥100
Plas 100 m²: Plas 1.000 m²: Plas 10.000 m²:
> 100 m > 500 m > 2.000 m
Acroleïne
Broom, allylamine, fosforoxychloride
TV3
50 ≤ index < 100
Plas 100 m²: Plas 1.000 m²: Plas 10.000 m²:
≤ 100 m > 250 m > 1000 m
Acrylonitril
Allylalcohol
TV2
25 ≤ index < 50
Plas 100 m²: Plas 1.000 m²: Plas 10.000 m²:
geen effecten > 100 m > 500 m
Benzotrichloride
2-chloorethanol
TV1
10 ≤ index < 25
Plas 100 m²: Plas 1.000 m²: Plas 10.000 m²:
geen effecten ≤ 100 m > 100 m
Benzylchloride
Koolstoftetrachloride
TV0
index < 10
Plas 1.000 m²: Plas 10.000 m²:
geen effecten ≤ 100 m
Glutaaraldehyde
Benzenn, methanol, fenol (60°C)
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
IV.3.3.2.2
pagina 33
Toxische gassen
Voor de toxische gassen worden vier klassen (TG0 t/m TG3) gedefinieerd naargelang de potentiële impact die deze gassen hebben op de externe populatie. De indeling van specifieke producten in één van de vier klassen gebeurt op basis van de toxische werking (LC01,30min,mens) en het kookpunt van het gas volgens de criteria die zijn opgenomen in onderstaande tabel. Tabel IV.3.3.2.2.1 Klassen van toxische gassen
(1)
Klasse
Criterium
Effectafstand(1)
Representatief product
Voorbeeldproducten
TG3
LC01,30 ≤ 100 mg/m³
> 1.000 m
Arsine
Seleenwaterstof, fosfine, fosgeen, stikstofmonoxide
TG2
100 < LC01,30 ≤ 1.000 & Tkook ≤ 0°C
300 – 1.000 m
Chloor
Waterstofsulfide, zwaveldioxide, boortrifluoride
TG1
1.000 < LC01,30 ≤ 2.000 & Tkook ≤ 0°C of 100 < LC01,30 ≤ 1000 & Tkook > 0°C
50 – 300 m
Zoutzuur
Waterstofbromide, dichloorsilaan, methylamine
TG0
LC01,30 > 2.000 mg/m³ of 1.000 < LC01,30 ≤ 2.000 & Tkook > 0°C
< 50 m
Ammoniak
Methylbromide, koolstofmonoxide, methylmercaptaan
effectberekening voor catastrofale breuk van een cilinder van 1.000 liter
Een uitgebreide lijst met voorbeeldproducten wordt opgenomen in bijlage 4.
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
IV.3.3.2.3
pagina 34
Brandbare vloeistoffen
Voor de brandbare vloeistoffen worden vier klassen (BV0 t/m BV3) gedefinieerd naargelang de potentiële impact die deze vloeistoffen hebben op de externe populatie. Het indelen van specifieke producten in één van de vier klassen wordt gerealiseerd door middel van de bepaling van een brandindex die functie is van de dampspanning en de onderste explosiegrens: brandindex = 0,75 ⋅
Ps LEL
waarbij Ps, de dampspanning (bij opslagtemperatuur), wordt uitgedrukt in [Pa] en de LEL, de onderste explosiegrens, wordt uitgedrukt in [vol%]. Verder wordt bij de indeling van de producten ook rekening gehouden met het vlampunt en het kookpunt van het product. Een overzicht van de criteria voor de indeling van brandbare vloeistoffen in één van de gedefinieerde klassen, enkele voorbeeldproducten en de te verwachte effectafstand als functie van de bronterm wordt gegeven in onderstaande tabel. Tabel IV.3.3.2.3.1 Klassen van brandbare vloeistoffen Representatief product
Voorbeeldproducten
Plas 1.000 m²: ± 100 (1) Plas 10.000 m²: > 300 (1)
Isopentaan
1-penteen, dimethylacetyleen
Tflash < 21°C & index ≥ 100
Plas 1.000 m²: < 100 (1) Plas 10.000 m²: > 100 (1)
n-Pentaan
benzine, isopreen, isopropylamine
BV1
Tflash < 21°C & index < 100
Plas 1.000 m²: < 40 (2) Plas 10.000 m²: < 100 (1,2)
Aceton
methanol, MEK, methylacrylaat
BV0
Tflash ≥ 21 °C
Plas 1.000 m²: < 40 (2) Plas 10.000 m²: < 100 (2)
n-Decaan
n-butanol, diesel, xyleen, butylacetaat
Klasse
Criterium
BV3
Tflash < 0°C en Tkook ≤ 35°C & index ≥ 300
BV2
(1) (2)
IV.3.3.2.4
Effectafstand [m]
effectafstand voor wolkbrand effectafstand voor plasbrand
Brandbare gassen
Voor de brandbare gassen worden vier klassen (BV0 t/m BV3) gedefinieerd naargelang de wijze van opslag en de daaraan verbonden risico’s. De indeling is overgenomen uit de Nederlandse S3b-methodiek [1]. Het indelen van specifieke producten in één van de vier klassen gebeurt louter op basis van het kookpunt (vluchtigheid) van het betrokken product zoals aangegeven in tabel IV.3.3.2.4.1. Aangezien voor de aanvoer van waterstof speciale druktrailers worden gebruikt en dergelijke installatie relatief frequent geïdentificeerd werd in de kennisgevingen en veiligheidsstudies van lagedrempel inrichtingen wordt dit product afzonderlijk weerhouden.
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 35
Tabel IV.3.3.2.4.1 Klassen van brandbare gassen
IV.3.3.2.5
Klasse
Criterium
Effectafstand
BG3
-93°C ≤ Tkook < -20°C
BG2
-20°C ≤ Tkook < 0°C
BG1
Tkook ≥ 0°C
BG0
Tkook < -93°C
Te beschouwen ongevalscenario’s zijn verschillend voor de verschillende productcategorieën. Effectafstanden kunnen derhalve moeilijk vergeleken worden.
Representatief product
Voorbeeldproducten
Propeen
Propaan, propyleen, ethaan, (acetyleen)
Iso-butaan
Butaan, buteen, butadieen, vinylchloride
2-buteen
Ethyleenoxide, ethylamine, methylmercaptaan
etheen
Methaan, waterstof, ethyleen, koolstofmonoxide
Toxische rookgassen OPSLAGBEDRIJVEN – Voor het modelleren van de effecten van toxische rookgassen bij een magazijnbrand in lagedrempel Seveso-inrichtingen gespecialiseerd in de opslag van gevarengoed wordt één gemiddelde brutoformule afgeleid. De bepaling van de gemiddelde brutoformule wordt doorgevoerd op basis van de gegevens die opgenomen zijn in enkele recent goedgekeurde omgevingsveiligheidsrapporten en veiligheidsstudies van opslagbedrijven die onder de bepalingen van het Samenwerkingsakkoord vallen. Er wordt aangenomen dat deze gemiddelde structuurformule representatief, waarschijnlijk eerder aan de conservatieve kant, is om de externe risico’s van lagedrempel opslagbedrijven in te schatten.
De afleiding van de brutoformule voor lagedrempel Seveso-inrichtingen gespecialiseerd in de opslag van gevarengoed worden opgenomen in bijlage 6. PRODUCTIEBEDRIJVEN – Tijdens de uitwerking van het onderzoek werd vooropgesteld om ook gemiddelde brutoformules af te leiden voor magazijnen die mogelijk aanwezig zijn binnen productiebedrijven uit verschillende industriële sectoren. Op basis van de uitgevoerde analyse van de beschikbare informatie van lagedrempel Seveso-inrichtingen werd vastgesteld dat er onvoldoende gegevens ter beschikking zijn om brutoformules af te leiden voor de productiebedrijven. Er werd geoordeeld dat de beschikbare informatie te summier en te beperkt was om nauwkeurige specifieke brutoformules af te leiden.
Voor de productiebedrijven die beschikken over een opslagmagazijn wordt daarom voorgesteld om de modellering door te voeren met bouwstenen voor opslagmagazijnen.
IV.3.4.
Overige karakteristieke installatieparameters Het externe risicobeeld van een installatie of activiteit wordt bepaald door één of meerdere technische kenmerken (bv. een karakteristieke dimensie) van de beschouwde installatie of activiteit. Om dit in rekening te kunnen brengen in het softwareprogramma worden voor de verschillende installaties en activiteiten één of meerdere parameters weerhouden die een belangrijke invloed hebben op het externe risico dat uitgaat van de betroffen installatie of activiteit. Voor de gekozen parameters wordt vervolgens een relevant bereik gedefinieerd dat gesteund is op de analyse van de doelgroep. Een overzicht van de parameters die voor de verschillende installaties weerhouden worden, wordt gegeven in bijlage 5. In onderstaande paragrafen wordt per type van installatie een motivatie gegeven voor de keuze van de karakteristieke parameters die voor de verschillende installaties weerhouden worden.
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
IV.3.4.1.
pagina 36
Vaste houders Voor het installatietype vaste houders worden vijf verschillende technische uitvoeringen weerhouden:
bovengrondse enkelwandige atmosferische houder;
bovengrondse dubbelwandige atmosferische houder;
bovengrondse drukhouder;
ondergrondse drukhouder;
cryogene houder.
Voor deze technische uitvoeringen wordt één of meerdere karakteristieke parameters voorgesteld die een belangrijke invloed hebben op het externe risico dat uitgaat van de installaties. BOVENGRONDS ENKELWANDIG ATMOSFERISCH – Bij de opslag van gevaarlijke producten onder atmosferische omstandigheden in bovengronds opgestelde enkelwandige tanks worden deze houders meestal voorzien van een betonnen inkuiping of aarden wal. Dergelijke retentie heeft de bedoeling om eventuele lekvloeistoffen op te vangen en de oppervlakte van de gevormde plas te beperken. De omvang van de effecten bij het vrijkomen van een vloeistof wordt hoofdzakelijk bepaald door de omvang van de vloeistofplas. Een grotere vloeistofplas geeft immers aanleiding tot een groter verdampingsdebiet of een grotere brandhaard bij ontsteking. Daarom wordt de oppervlakte van de inkuiping als parameter weerhouden bij de uitwerking van de risicobouwstenen van de bovengrondse enkelwandige atmosferische houders. Hierbij wordt opgemerkt dat het de vrije oppervlakte betreft ttz. de totale oppervlakte van de inkuiping eventueel vermindert met de oppervlakte van andere tanks in de inkuiping. BOVENGRONDS DUBBELWANDIG ATMOSFERISCH – Voor bovengronds opgestelde dubbelwandige atmosferische houders wordt de dubbele wand van de houder gezien als een individuele inkuiping. Dergelijke houders worden dan ook doorgaans niet in een inkuiping geplaatst. Bij het falen van de primaire houder komt de lekvloeistof in de secundaire houder terecht en worden relevante effecten op de omgeving doorgaans vermeden. Voor dit type van installatie dient evenwel conform de richtlijnen van de Dienst VR eveneens rekening gehouden te worden met het falen van zowel de primaire als de secundaire container. Dergelijk scenario impliceert aldus het vrijkomen van de lekvloeistof rechtstreeks in de omgeving. Gelet op het feit dat deze installaties zelden voorzien zijn van een bijkomende retentie wordt de omvang van de vloeistofplas die gevormd wordt hoofdzakelijk bepaald door het volume van de houder, het lekdebiet en eventueel aanwezige structuren of objecten die de vrijgekomen vloeistof kunnen indijken. Van dit laatste gegeven wordt in het kader van onderhavige studie conservatief abstractie gemaakt. Daarom wordt het volume van de bovengrondse dubbelwandige atmosferische houder als karakteristieke parameter weerhouden(8). BOVEN- / ONDERGRONDSE DRUKHOUDER – De omvang van de effecten bij het vrijkomen van een gas uit een drukhouder worden, wanneer abstractie wordt gemaakt van de eigenschappen van het gas, bepaald door de hoeveelheid gas en de druk in de houder. Aangezien de werkingsdruk bij de opslag van tot vloeistof verdichte gassen gekoppeld is
(8)
De effecten van een lekkage in de secundaire container van een dubbelwandige houder worden in onderhavige studie verder weerhouden. Voor het bepalen van het emissiedebiet is de hoogte van de vloeistofkolom van belang. Deze parameter wordt afgeleid obv. het volume van de houder (zie tabel B.8.1).
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 37
aan het product en bij de opslag van gassen onder druk een typische werkdruk van 15 bar (zie tabel B.8.1) wordt gehanteerd wordt enkel het volume van de drukhouder als karakteristieke parameter weerhouden. – Een cryogene houder bevat een tot vloeistof gekoeld gas bij nagenoeg atmosferische druk. Dergelijke houder wordt typisch uitgevoerd als een dubbelwandige of volledig omsloten tank. Daarom wordt net zoals hoger vermeld bij de bovengrondse dubbelwandige atmosferische houder het volume van de tank als karakteristieke parameter weerhouden.
CRYOGENE HOUDER
IV.3.4.2.
Verplaatsbare recipiënten Bij de keuze van de karakteristieke parameters voor verplaatsbare recipiënten wordt een onderscheid gemaakt naar gelang de aard van de opgeslagen producten:
toxische vloeistoffen
brandbare vloeistoffen
toxische en brandbare gassen
TOXISCHE VLOEISTOFFEN – Bij het vrijkomen van een toxische vloeistof uit een eenheidsverpakking wordt de omvang van de effecten in de omgeving bepaald door de oppervlakte van de gevormde plas. Aangezien met lokale objecten die de plasoppervlakte kunnen beïnvloeden geen rekening wordt gehouden en voor de plasdikte bij verplaatsbare recipiënten standaard vijf millimeter wordt aangenomen (zie tabel B.7.1) is uitsluitend het volume van de eenheidsverpakking relevant voor het bepalen van de effecten van een bepaalde gevaarlijke stof. Het volume wordt als karakteristieke parameter weerhouden voor de eenheidsverpakkingen met een toxische vloeistof. BRANDBARE VLOEISTOFFEN – Bij de opslag van eenheidsverpakkingen met brandbare vloeistoffen zijn hoofdzakelijk de effecten van een plasbrand relevant. Aangezien de brandhaard kan uitbreiden als gevolg van het falen van meerdere eenheidsverpakkingen is het volume van één eenheidsverpakking niet relevant om de omvang van de effecten te definiëren. Daarom wordt de oppervlakte van de opslagplaats weerhouden als karakteristieke parameter voor het modelleren van de opslag van eenheidsverpakkingen met brandbare vloeistoffen. TOXISCHE EN BRANDBARE GASSEN – Voor gasflessen en drukcilinders wordt zoals hoger bij de vaste drukhouders het volume van de cilinder als karakteristieke parameter weerhouden. Bij het bepalen van de externe risico’s van verplaatsbare recipiënten met gassen wordt eveneens rekening gehouden met het scenario van fragmentvorming. Dit scenario is echter pas relevant wanneer een groot aantal verpakkingen (≥ 1.000) op dezelfde locatie worden opgeslagen en bij een grote brand een groot aantal fragmenten wordt weggeslingerd. De effecten van fragmentvorming d.i. de kans op doding als gevolg van de impact van een weggeslingerd fragment worden bij de berekening van een bouwsteen bepaald voor één eenheidsverpakking waarbij de effecten (kans op doding) niet wordt afgeblokt op 1% zoals dat klassiek bij een effectenstudie wordt doorgevoerd. De kans op doding is immers evenredig met het totaal aantal weggeslingerde fragmenten en dus ook met het totaal aantal recipiënten dat wordt opgeslagen. Het aantal recipiënten hoeft daarom niet als een karakteristieke parameter weerhouden te worden.
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
IV.3.4.3.
pagina 38
Transportmiddelen (tankwagen) Bij de selectie van de karakteristieke parameters voor transportmiddelen wordt een onderscheid gemaakt naar gelang de aard van de opgeslagen producten:
toxische en brandbare vloeistoffen
toxische en brandbare tot vloeistof verdichte gassen
brandbare cryogene gassen
brandbare gassen onder druk (waterstof)
TOXISCHE EN BRANDBARE VLOEISTOFFEN – Zoals reeds in voorgaande paragrafen aangegeven worden de effecten bij een emissie van een vloeistof hoofdzakelijk bepaald door de oppervlakte van de vloeistofplas die gevormd wordt. Aangezien verlaadplaatsen voor transportmiddelen meestal voorzien zijn van lekopvang wordt de oppervlakte in geval van een lekkage beperkt tot de oppervlakte van de verlaadplaats. Deze aanname is evenwel uitsluitend geldig wanneer de opvangcapaciteit van de verlaadplaats voldoende groot gedimensioneerd is of voorzien is van een afvoer naar een opvangput met afdoende capaciteit. De vrije oppervlakte van de verlaadplaats wordt als karakteristieke parameter weerhouden. Wanneer een verlaadplaats onvoldoende opvangcapaciteit heeft om de volledige inhoud van een transportmiddel (tankwagen) op te kunnen vangen, wordt uitgegaan van een maximale plasoppervlakte van 2.000 m². TOXISCHE EN BRANDBARE TOT VLOEISTOF VERDICHTE GASSEN – Zoals voor de vaste houders met tot vloeistof verdichte gassen wordt het volume weerhouden als karakteristieke parameter voor de transportmiddelen die met dergelijke producten gevuld zijn. BRANDBARE CRYOGENE GASSEN – Aangezien ter hoogte van de verlaadplaatsen met vloeistoffen geen verplichting bestaat om lekopvang te voorzien wordt zoals voor de vaste cryogene houders enkel het volume als karakteristieke parameter weerhouden.
– De transportmiddelen voor brandbare gassen onder druk zijn beperkt tot trailers voor het transport van waterstof onder hoge druk. Dergelijke trailer bestaat typisch uit een drietal groepen van drie tot zes onderling verbonden drukcilinders. Deze drukcilinders hebben een volume van typisch één kubieke meter. De configuratie van de trailer wordt opgenomen als een specifieke aanname (zie tabel B.8.1). De druk waarbij het waterstof in de trailer wordt opgeslagen bepaald mede de effecten die bij een ongeval kunnen optreden. De werkingsdruk voor een volle waterstof trailer bedraagt typisch 200 bar hetgeen eveneens als een specifieke parameter wordt opgenomen (zie tabel B.8.3). Aangezien de betroffen installatie zeer concreet is, worden hiervoor geen bijkomende karakteristieke parameters weerhouden.
BRANDBARE GASSEN ONDER DRUK
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
IV.3.4.4.
pagina 39
Verlaadinstallatie De onderdelen die belangrijk zijn bij de modellering van een verlaadinstallatie zijn de flexibele slang(en) of verlaadarm(en). Hierbij wordt een onderscheid gemaakt naargelang de aard van de verladen stof:
toxische en brandbare vloeistoffen;
toxische en brandbare gassen (excl. gassen onder druk);
brandbare gassen onder druk (waterstof).
TOXISCHE EN BRANDBARE VLOEISTOFFEN – Zoals voor de transportmiddelen met vloeistoffen is de oppervlakte waarover een vrijgekomen vloeistof zich kan verspreiden bepalend voor de effecten van vervolggebeurtenissen bij het falen van de verlaadinstallatie. Wanneer een afdoende opvang gerealiseerd wordt ter hoogte van de verlaadplaats kan aldus uitgegaan worden van de oppervlakte van de verlaadplaats als karakteristieke parameter.
Wanneer de verlaadplaats over onvoldoende opvang beschikt, zal de oppervlakte van de gevormde plas groter worden dan de verlaadplaats. In dit geval wordt de vrijgezette hoeveelheid belangrijk. De hoeveelheid product die vrijkomt, wordt bepaald door het verlaaddebiet en het al dan niet aanwezig zijn van een noodstop. Bij de aanwezigheid van een noodstop wordt de emissieduur beperkt tot twee minuten met een kans van 90%. In de overige 10% van de gevallen of bij de afwezigheid van een noodstop wordt aangenomen dat de uistroming gedurende 30 minuten aanhoudt. Opgemerkt wordt dat bij de verlading van schepen uitsluitend de aanwezigheid van een noodstop als karakteristieke parameter wordt weerhouden. De verlading van schepen komt slechts in een zeer beperkt aantal inrichtingen voor (typisch brandstofdepots) waarbij het verlaaddebiet weinig varieert en dus als specifieke parameter weerhouden wordt (zie tabel B.8.4). De vrije oppervlakte wordt aangenomen onbeperkt te zijn gelet op de mogelijke vorming van een drijflaag op het betroffen oppervlaktewater. Tenslotte wordt opgemerkt dat de verlaaddruk en de diameter van de flexibele slang of verlaadarm, die noodzakelijk zijn voor de bepaling van het uitstroomdebiet bij lek als specifieke parameters worden meegenomen (zie tabel B.8.4). TOXISCHE EN BRANDBARE GASSEN – Aangezien ter hoogte van verlaadplaatsen voor gassen typisch geen opvangvoorzieningen aanwezig zijn, is de vrije oppervlakte van de verlaadplaats zoals hierboven bij de vloeistoffen besproken weinig relevant. De aanwezigheid van een noodstop en het verlaaddebiet daarentegen zijn ook voor de verlaadinstallaties van toxische en brandbare gassen relevante karakteristieke parameters.
– Bij de verlading van brandbare gassen onder druk wordt uitsluitend de verlading van een trailer met waterstof beschouwd. Zoals hierboven bij de bespreking van het transportmiddel is ook de verlaadinstallatie voldoende specifiek en zijn bijkomende karakteristieke parameters niet noodzakelijk. BRANDBARE GASSEN ONDER DRUK
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
IV.3.4.5.
pagina 40
Opslagmagazijnen Het enige scenario dat voor opslagmagazijnen in beschouwing genomen wordt betreft het optreden van een brand in een compartiment met de vorming van toxische rookgassen. Een belangrijkste parameter bij het modelleren van een magazijnbrand, naast de aard van de opgeslagen stoffen, betreft de oppervlakte van het compartiment dat bij de brand betrokken is. Deze parameter is bovendien vaak beschikbaar in kennisgevingen van lagedrempel inrichtingen in tegenstelling tot andere relevante parameters (bv. branduitbreidingssnelheid, hoogte van het compartiment, ventilatievoud, brandweerstand). De oppervlakte van een compartiment wordt daarom als karakteristieke parameter weerhouden. Voor de andere parameters worden specifieke constante waarden voorgesteld (zie tabel B.8.5).
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
IV.4.
pagina 41
Berekenen van de risicobouwstenen Bij de berekeningen van de risicobouwstenen wordt uitgegaan van de richtlijnen en modellen die in de veiligheidsrapportages worden voorgeschreven. In onderstaande paragrafen worden de weerhouden vrijzettingsscenario’s, de weerhouden vervolgscenario’s en -kansen, de toegepaste modellen en de algemene en specifieke aannames voor de in paragraaf IV.3 gedefinieerde risicobouwstenen beschreven.
IV.4.1.
Vrijzettingsscenario’s De eerste stap in de berekening van de risicobouwstenen is het vastleggen van de faal- of vrijzettingsscenario’s voor de weerhouden installaties. Hierbij wordt maximaal uitgegaan van de vrijzettingsscenario’s die beschouwd worden in het Handboek Kanscijfers 2004 van het departement LNE [2]. OPSLAGHOUDERS - Voor de opslaghouders (atmosferische of drukhouders) wordt rekening gehouden met volgende vrijzettingsscenario’s: catastrofale breuk, uitstroming van de gehele inhoud in een tijdspanne van 10 minuten, groot lek (∅lek = 100 mm), middelgroot lek (∅lek = 35 mm) en klein lek (∅lek = 10 mm).
Indien het scenario groot lek aanleiding geeft tot een uitstroming van de volledige inhoud in 10 minuten of minder, wordt het scenario volledige uitstroming in een tijdspanne van 10 minuten niet meegenomen in de risicoanalyse, maar wordt de faalfrequentie van dit scenario opgeteld bij de faalfrequentie van het scenario catastrofale breuk. VERPLAATSBARE RECIPIËNTEN – In geval van verplaatsbare recipiënten wordt er met betrekking tot de weerhouden faalscenario’s een onderscheid gemaakt tussen de recipiënten die een vloeistof of een poeder bevatten (vaten, flessen, dozen) en de recipiënten die een (vloeistof verdicht) gas onder druk bevatten.
Voor verplaatsbare recipiënten die geschikt zijn voor de opslag van vloeistoffen of vaste stoffen, wordt in de risicoanalyse uitgegaan van het vrijkomen van de gehele inhoud van het recipiënt. Voor verplaatsbare drukhouders en gasflessen wordt uitgegaan van twee faalscenario’s: een explosie van de drukhouder en een lek aan de drukhouder. De equivalente lekdiameter wordt bepaald op basis van het scenario breuk van de grootste aansluiting. Voor een gasfles wordt uitgegaan van een equivalente lekdiameter van 3,3 mm, voor een verplaatsbare drukhouder (>150 liter) wordt afhankelijk van het product uitgegaan van een equivalente diameter van 10 à 20 mm. TRANSPORTMIDDELEN - De vrijzettingsscenario’s die voor tankwagens (met uitzondering van de waterstoftrailers) worden beschouwd zijn dezelfde als deze voor opslaghouders worden weerhouden: catastrofale breuk, uitstroming van de gehele inhoud in een tijdspanne van 10 minuten, groot lek (∅lek = 100 mm), middelgroot lek (∅lek = 35 mm) en klein lek (∅lek = 10 mm).
Een waterstoftrailer bestaat uit meerdere cilindervormige drukhouders die in verbinding staan via een collector. Voor het berekenen van de risicobouwstenen wordt uitgegaan van één typische trailer die bestaat uit vijftien cilinders of zgn. tubes van circa 1,3 m³. Het waterstof in de tankwagen staat op een druk van 200 bar. De vrijzettingsscenario’s die voor een waterstoftrailer worden beschouwd zijn een breuk van een drukcilinder op de
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 42
trailer en een lek aan de drukcilinder of de collectorleiding met een equivalente diameter van 5 mm (i.e. diameter van de collectorleiding). VERLAADMEDIA - De vrijzettingsscenario’s die worden beschouwd voor de verlaadmedia (flexibele laad/losslangen en laad/losarmen) zijn: een catastrofale breuk en een lek met een equivalente diameter gelijk aan 10% van de diameter van het verlaadmedium (max. 50 mm).
IV.4.2.
Vervolgscenario’s De vervolgscenario’s die zich kunnen voordoen bij de vrijzetting van een gevaarlijk product zijn afhankelijk van de gevaarseigenschappen, de fysico-chemische kenmerken en de aggregatietoestand van het product. Welke ongevalscenario’s zich precies voordoen wordt verder bepaald door enerzijds de wijze waarop de vrijzetting zich voordoet (instantane of continue vrijzetting) en anderzijds de specifieke kenmerken van de omgeving in de onmiddellijke nabijheid van de vrijzetting (o.a. aanwezigheid van ontstekingsbronnen, obstakeldichtheid in de omgeving).
IV.4.2.1.
Brandbare vloeistoffen ALGEMEEN – Het uitgangspunt bij de vervolgscenario’s voor de categorie brandbare vloeistoffen vormt het vrijkomen van een vloeibare brandstof die zich beneden haar atmosferisch kookpunt bevindt. Wanneer de gevormde vloeistofplas direct ontstoken wordt treedt een plasbrand of kuipbrand, eventueel een tankbrand(9) op. Wanneer ontsteking uitblijft wordt een gaswolk gevormd die na dispersie in de omgeving mogelijk nog brandbaar is. Wanneer deze gaswolk op afstand ontstoken wordt, treedt afhankelijk van de locatie van de wolk een wolkbrand of een gaswolkexplosie op. Een overzicht van de mogelijke vervolgscenario’s wordt gegeven op figuur IV.4.2.1.1 aan de hand van een feitenboom. WOLKBRAND/GASWOLKEXPLOSIE – Een gaswolkexplosie zal enkel optreden indien de brandbare wolk op moment van ontsteking voldoende brandbare massa bevat (≥ 1 ton) (10) en indien de wolk een zekere graad van inklemming vertoont. Aangezien onderhavig softwareprogramma wordt gebruikt voor de gehele groep van lagedrempel Sevesoinrichtingen wordt bij de berekening van de risicobouwstenen conservatief aangenomen dat aan deze laatste voorwaarde voldaan wordt. INTERNE EXPLOSIE – Een vervolgscenario dat eveneens kan optreden bij de opslag van (zeer) licht ontvlambare vloeistoffen, is het optreden van een interne explosie in de opslagtank. Voor dit scenario hoeft zich in principe geen vrijzetting voor te doen. Het scenario gaat uit van de vorming van een brandbare atmosfeer boven het vloeistofniveau in de tank. Bij ontsteking van het mengsel treedt mogelijk een explosie op. Gelet op de lage ontwerpoverdruk (20 mbar) van de meeste atmosferische opslagtanks moet er bij het optreden van een interne explosie geen relevante overdruk verwacht worden in de omgeving. Verder valt het niet uit te sluiten dat projectielen weggeslingerd worden bij het optreden van een interne explosie. Echter rekening houdende met de lage ontwerpdruk
(9)
Het scenario tankbrand wordt niet weerhouden in de berekening van de risicobouwstenen aangezien dit scenario zelden of nooit aanleiding geeft tot externe effecten.
(10)
Conservatief werd het scenario gaswolkexplosie weerhouden voor brandbare wolken met een brandbare massa van minimaal 100 kg.
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 43
zal het dak reeds bij een lage verschildruk loskomen en ductiel plooien of scheuren zonder dat hierbij delen afgerukt worden zodat het wegslingeren van fragmenten over een grote afstand weinig waarschijnlijk is. Tevens is de kans om getroffen te worden door een weggeslingerd projectiel zeer klein. Het scenario van een interne explosie wordt dan ook niet weerhouden bij het berekenen van de risicobouwstenen. BOIL-OVER - Een boil-over is een fenomeen dat kan optreden bij een brand in een opslagtank met aardolieproducten (zware stookolie, gasolie, destillaten) indien er een hoeveelheid water aanwezig is in de brandende tank (bv. als gevolg van blusactiviteiten). Het water zal als gevolg van het dichtheidsverschil tussen het aardolieproduct en het water naar de bodem van de tank zakken en naargelang de brand aanhoudt zal het product in de tank langzaam opwarmen in de vorm van een warmtefront dat zich van boven naar beneden verplaatst in de tank. Op het moment dat het warmtefront het water bereikt op de bodem van de tank, heeft dit front een zodanige temperatuur dat het water op de bodem in een zeer korte tijd zal verdampen en expanderen met het krachtig uitstoten van de volledige brandende inhoud van de tank (vuurbal) als gevolg. Aangezien dit scenario zich echter ontwikkelt over een tijdspanne van meerdere uren (afhankelijk van de hoeveelheid product in de tank) wordt dit scenario niet weerhouden bij de bepaling van het externe mensrisico. Figuur IV.4.2.1.1 Feitenboom brandbare vloeistoffen aard v/d vrijzetting
vrijzettingswijze
directe ontsteking
uitgestelde ontsteking
ingeklemde gaswolk
ja
gevolg
plasbrand
instantaan
ja
gaswolkexplosie / plasbrand
nee
wolkbrand / plasbrand
ja nee nee
geen effecten
brandbare vloeistof
ja
plasbrand
continu
ja
gaswolkexplosie / (plasbrand)
nee
wolkbrand / (plasbrand)
ja nee nee
IV.4.2.2.
geen effecten
Toxische vloeistoffen ALGEMEEN - Bij het vrijkomen van een toxische vloeistof zal door verdamping een gaswolk gevormd worden die in de omgeving dispergeert. Door inhalatie van de dampen treden effecten van intoxicatie op die mogelijk letaal zijn.
Bij de vorming van een vloeistofplas in openlucht wordt de verdampingssnelheid bepaald door de heersende meteocondities waarbij voornamelijk de windsnelheid van belang is. Wat de dispersie van de gevormde dampen betreft, dient mogelijk ook rekening gehouden
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 44
met de aanwezigheid van zones waar mogelijk recirculatie of een zogeffect optreedt. Hierbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan de zone die windafwaarts gelegen is achter een gebouw, kuipmuur of container. In het zoggebied zal het vrijgekomen product opmengen met de omgevingslucht en vervolgens verdund verder dispergeren. Conservatief werd in onderhavige risicoanalyse geen rekening gehouden met effecten van lagere windsnelheden en recirculatie achter kuipmuren of andere objecten en constructies. Figuur IV.4.2.2.1 Feitenboom toxische vloeistoffen aard v/d vrijzetting
vrijzettingswijze
gevolg
instantaan
intoxicatie
continu
intoxicatie
toxische vloeistof
IV.4.2.3.
Brandbare gassen Met betrekking tot de brandbare gassen dient in eerste instantie een onderscheid worden gemaakt tussen de gassen die als een vloeistof verdicht gas (BG2-3) worden opgeslagen, de gassen die als gas onder druk (BG0) worden opgeslagen en de gassen die als gekoelde of cryogene vloeistof (BG0-1) worden opgeslagen.
IV.4.2.3.1
Tot vloeistof verdichte gassen ALGEMEEN - De opslag van een tot vloeistof verdicht gas gebeurt bij een druk die groter is dan de atmosferisch druk (zijnde de dampspanning van het product bij omgevingstemperatuur). Wanneer de druk door het begeven van een installatieonderdeel plots zakt tot onder deze dampspanning bevindt het product zich in een oververhitte toestand ttz. op een temperatuur boven zijn kookpunt. Door middel van de beschikbare warmte-inhoud zal de vloeistof geheel of deels in de gasfase overgaan (koken) en bij uitstroming een gaswolk vormen. Dit is de zogenaamde flashfractie. Een deel van de kokende vloeistof zal onder de vorm van een vloeistofnevel (zgn. sprayfractie) in de gaswolk meegesleurd worden en daar verder verdampen. Het is eveneens mogelijk dat bij een lage oververhittingsgraad een deel van het product als vloeistof op de grond terecht komt (zgn. rainout) en gedreven door warmtewisseling met de ondergrond verder verdampt.
Wanneer een tot vloeistof verdicht gas instantaan vrijkomt, zal dit door de expansie van het verdichte gas mogelijk gepaard gaan met een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion). Wanneer de expanderende gaswolk brandbaar is en direct ontstoken wordt, ontstaat een vuurbal. Wanneer een brandbare gaswolk niet direct ontstoken wordt, zal deze in de omgeving dispergeren en eventueel op afstand tot ontsteking worden gebracht. Wanneer de gaswolk bij ontsteking in een zone met hoge installatiedichtheid hangt, zal de verbranding van het gas explosief geschieden en treedt een gaswolkexplosie op. Wanneer de gaswolk op het moment van de ontsteking in een gebied met een lage installatiedichtheid hangt, blijven de vlamsnelheden beperkt en komt geen
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 45
relevante drukopbouw (> 40 mbar) voor. Dit fenomeen is gekend als een vuurzee of wolkbrand (flashfire). Bij ontsteking (direct of op afstand) ontstaat in het geval van een belangrijke rainoutfractie tevens een plasbrand (enkel bij BG2). Bij een continue uitstroming van een tot vloeistof verdicht zeer licht ontvlambaar gas zal door directe ontsteking van de expanderende jet een fakkelbrand (zgn. jetfire) optreden. Wanneer de jet niet direct wordt ontstoken zal het uitgestroomde gas in de omgeving dispergeren. Zoals bij een instantane vrijzetting kan de gaswolk op afstand tot ontsteking worden gebracht waarbij afhankelijk van de omgeving waarin de gaswolk zich bevindt een gaswolkexplosie of wolkbrand optreedt. Tevens kan aan het lozingspunt nog een fakkelbrand of plasbrand (enkel bij BG2) ontstaan. De vervolgscenario’s die mogelijk optreden na een instantane en een continue vrijzetting uit de drukhouder worden weergegeven in onderstaande figuur. Figuur IV.4.2.3.1 Feitenboom tot vloeistof verdichte brandbare gassen aard v/d vrijzetting
vrijzettingswijze
directe ontsteking
uitgestelde ontsteking
ingeklemde gaswolk
bleve / vuurbal (plasbrand)
ja instantaan
ja ja nee
nee nee
tot vloeistof verdicht brandbaar gas
gevolg
bleve / gaswolkexplosie / (plasbrand) bleve / wolkbrand / (plasbrand) bleve
ja
fakkelbrand
continu
ja
gaswolkexplosie/ (plasbrand)
nee
wolkbrand/ (plasbrand)
ja nee nee
geen effecten
BLEVE – Een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) is een fysische explosie als gevolg van de plotse drukval in een houder waarin zich een product in een vloeibare toestand bevindt op een temperatuur sterk boven de atmosferische kooktemperatuur met een explosieve instantane verdamping tot gevolg. De kracht van de explosie wordt bepaald door de toestand (oververhitting) van het product in de houder juist voor de catastrofale breuk van de houder.
In geval van een bovengrondse houder wordt aangenomen dat het falen van de houder te wijten is aan de aanstraling van de houder bij een externe brand. De condities waarbij de BLEVE optreedt, zijn in dat geval anders dan de opslagcondities. Voor bovengrondse opslaghouders wordt de faaldruk bij BLEVE gelijk gesteld aan 1,21 × de openingsdruk (absoluut) van de veiligheidsklep. Voor tankwagens wordt uitgegaan van een faaldruk van 24,5 bar absoluut.
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 46
In geval van een ondergrondse of ingeterpte houder wordt aangenomen dat het falen van de houder veroorzaakt wordt door een andere oorzaak (o.a. constructie fout, corrosie, overvulling). De condities waarbij de BLEVE optreedt, zijn in dat geval gelijk aan de opslagcondities. WOLKBRAND/GASWOLKEXPLOSIE – Zoals in paragraaf IV.4.2.1 reeds aangegeven, treedt een gaswolkexplosie enkel op indien de brandbare wolk op moment van ontsteking voldoende brandbare massa bevat en indien de wolk een zekere graad van inklemming vertoont. In onderhavige studie wordt bij de berekening van de risicobouwstenen conservatief aangenomen dat aan deze laatste voorwaarde voldaan wordt. IV.4.2.3.2
Gassen onder druk ALGEMEEN - De mogelijke vervolgscenario’s die optreden na een catastrofale breuk van een houder waarin een brandbaar gas onder druk wordt opgeslagen zijn: een fysische explosie, een vuurbal na de directe ontsteking van het instantaan vrijgezette gas en een wolkbrand en/of gaswolkexplosie na een vertraagde ontsteking van het vrijgezette gas.
Een continue vrijzetting uit de houder resulteert bij directe of vertraagde ontsteking in een fakkelbrand en bij vertraagde ontsteking mogelijk ook in een wolkbrand en/of een gaswolkexplosie. WOLKBRAND/GASWOLKEXPLOSIE – Met betrekking tot het al dan niet optreden van een gaswolkexplosie wordt verwezen naar hetgeen in paragraaf IV.4.2.1 wordt vermeld. Figuur IV.4.2.3.2 Feitenboom brandbare gassen onder druk aard v/d vrijzetting
vrijzettingswijze
directe ontsteking
uitgestelde ontsteking
ingeklemde gaswolk
gevolg drukgolf / vuurbal
ja instantaan
ja
drukgolf / gaswolkexplosie
nee
drukgolf / wolkbrand
ja nee nee
brandbaar gas onder druk
drukgolf
ja
fakkelbrand
continu
ja
gaswolkexplosie
nee
wolkbrand
ja nee nee
geen effecten
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
IV.4.2.3.3
pagina 47
Gassen die als gekoelde of cryogene vloeistof worden opgeslagen ALGEMEEN - De mogelijke vervolgscenario’s die optreden na een catastrofale breuk van een atmosferische houder waarin een brandbaar gas als cryogene of gekoelde vloeistof wordt opgeslagen zijn gelijkaardig aan deze die mogelijk optreden bij de vrijzetting van een brandbare vloeistof (zie § IV.4.2.1).
Een vrijzetting van de zeer licht ontvlambaar gas dat als gekoelde of cryogene vloeistof wordt opgeslagen geeft aanleiding tot de vorming van een vloeistofplas van waaruit het product verdampt. In geval van een directe ontsteking ontstaat er een plasbrand. Indien de ontsteking vertraagd gebeurt waardoor zich eerst een brandbare wolk heeft kunnen vormen, moet men rekening houden met het optreden van een wolkbrand en/of een gaswolkexplosie. Een wolkbrand zal uiteindelijk ook leiden tot een plasbrand ter hoogte van de gevormde vloeistofplas (zie figuur IV.4.2.1). WOLKBRAND/GASWOLKEXPLOSIE – Met betrekking tot het al dan niet optreden van een gaswolkexplosie wordt verwezen naar hetgeen in paragraaf IV.4.2.1 wordt vermeld.
IV.4.2.4.
Toxische gassen (tot vloeistof verdicht) ALGEMEEN – Zoals beschreven in paragraaf IV.4.2.3.1 zal een tot vloeistof verdicht gas bij vrijzetting geheel of deels overgaan in de gasfase (flashfractie), deels vrijkomen in de vorm een vloeistofnevel (sprayfractie) en deels op de grond terecht komen (rainout) en gedreven door warmtewisseling met de ondergrond verder verdampt.
Verder zal een instantaan falen van de houder door de plotse expansie van het verdichte gas mogelijk gepaard gaan met een BLEVE (Boiling Liquid Expanding Vapour Explosion) en zal het vrijgezette gas bij dispersie in de omgeving aldaar aanleiding kunnen geven tot effecten van intoxicatie. BLEVE – Het betrekking tot het vervolgscenario BLEVE wordt verwezen naar hetgeen dat wordt vermeld in paragraaf IV.4.2.3.1. Figuur IV.4.2.4.1 Feitenboom tot vloeistof verdichte toxische gassen aard v/d vrijzetting
vrijzettingswijze
gevolg
instantaan
drukgolf / intoxicatie
continu
intoxicatie
toxisch gas
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
IV.4.3.
pagina 48
Vervolgkansen Zoals vermeld in paragraaf IV.4.2 dient voor het optreden van een bepaald vervolgscenario aan een of meerdere voorwaarden te zijn voldaan. De kans op het optreden van een vervolgscenario na vrijzetting van een gevaarlijk product is derhalve samengesteld uit de respectievelijke kansen dat deze voorwaarden vervuld zijn.
IV.4.3.1.
Toxische producten TOXISCHE VLOEISTOFFEN – De mogelijke vervolgscenario’s bij vrijzetting van een toxische (niet brandbare) vloeistof is beperkt tot intoxicatie van personen bij dispersie van de gevormde dampen in de omgeving. Het optreden van intoxicatie van personen wordt verondersteld steeds plaats te vinden zodat de kans op ‘1’ wordt gesteld. TOXISCHE GASSEN – Voor toxische (niet brandbare) gassen is een mogelijk vervolgscenario naast intoxicatie van personen het optreden van een drukgolf door plotse expansie van het gas uit de betrokken houder. De kans dat deze vervolgscenario’s zich manifesteren bij vrijzetting van een toxisch gas wordt gelijk aan ‘1’ verondersteld.
IV.4.3.2.
Brandbare producten Voor brandbare gassen of vloeistoffen is het optreden van een bepaald vervolgscenario afhankelijk van het al dan niet ontsteken van de gevormde gaswolk, het tijdstip van ontsteking en de mate van inklemming van de wolk. Bij het berekenen van de risicobouwstenen werd wat betreft de kans op vervolggebeurtenissen uitgegaan van de gegevens in het Handboek Kanscijfers [2]. De gehanteerde kanscijfers worden samengevat weergegeven in bijlage 7 tabel B.7.4. BRANDBARE VLOEISTOFFEN – Voor de kans op ontsteking van producten uit klasse BV3 en BV2 wordt conservatief steeds uitgegaan van de gegevens voor benzine zoals vermeld in [2]. Deze referentie geeft zowel voor directe ontsteking als voor vertraagde ontsteking een kans op voorkomen van 6,5%. Verder wordt bij vertraagde ontsteking van de gaswolk uitgegaan van een kans op explosie van 70%. Indien geen explosie optreedt worden personen blootgesteld aan de effecten van de optredende wolkbrand of flashfire.
Voor brandbare vloeistoffen uit klasse BV1 en BV0 wordt conservatief steeds uitgegaan van een kans op directe ontsteking van 1% zoals vermeld in Bevi [3] voor P2-vloeistoffen. Gelet op de lage dampspanning van producten uit klasse BV1 en BV0 zijn brandbare concentraties op grotere afstand van de gevormde vloeistofplas niet te verwachten. De kans op vertraagde ontsteking wordt bij deze klasse brandbare producten dan ook nihil verondersteld. BRANDBARE GASSEN – Wat betreft de ontstekingskans van brandbare gassen wordt conservatief uitgegaan van de kanscijfers voor gemiddeld en hoog reactieve gassen zoals vermeld in het Handboek Kanscijfers [2]. De kansen op directe en vertraagde ontsteking zijn afhankelijk van de grootte van de bronterm. De kansen op optreden van een explosie of een wolkbrand worden respectievelijk 70% en 30% verondersteld, ongeacht de hoeveelheid brandbaar gas die wordt vrijgezet.
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
IV.4.4.
pagina 49
Aangewende modellen en modelparameters De modellen en aannames die worden gebruikt ter bepaling van de mogelijke effecten en gevolgen van de weerhouden ongevallen op personen worden hieronder besproken. EFFECTMODELLEN - Voor het modelleren van de effecten van een zwaar ongeval wordt gebruik gemaakt van de modellen en methodieken die zijn beschreven in het Gele Boek [4], Leung [5], SFPE [6], CCPS [7] en Mills [8]. Verder wordt prioritair rekening gehouden met alle richtlijnen van het Departement LNE Dienst Veiligheidsrapportering(bv. ter bepaling van de flash- en sprayfractie).
De dispersie van neutrale en zware gassen (brandbaar of toxisch) wordt respectievelijk berekend met een gaussiaans dispersiemodel en een zwaargasmodel. De overige modellen die werden aangewend voor de bepaling van de effecten van brand en explosie worden beknopt beschreven in tabel B.7.3.1 van bijlage 7. SCHADEMODELLEN – De bepaling van de gevolgen van bepaalde effecten op personen in de omgeving (letale respons) gebeurt aan de hand van zogenaamde schadefuncties.
Men kan hierbij vijf belangrijke schadetypes aan personen onderscheiden, m.n. schade of gevolgen door:
blootstelling aan toxische stoffen
blootstelling aan warmtestraling
blootstelling aan de overdruk van een invallende drukgolf
blootstelling aan primaire of secundaire fragmenten, die ontstaan agv. een invallende drukgolf
directe blootstelling aan een vuurhaard of vuurzee
De gehanteerde schadefunctie voor elk van bovenstaande schadetypes wordt weergegeven in tabel B.7.3.2. van bijlage 7. ALGEMENE MODELPARAMETERS – Bij het uitvoeren van de effectberekeningen dienen een aantal algemene aannames te worden gemaakt. Deze algemene aannames hebben o.a. betrekking op:
Omstandigheidsfactoren zoals de ruwheidslengte van het terrein, de luchttemperatuur, de luchtvochtigheid, de bodemtemperatuur, de windsnelheid, de atmosferische stabiliteit;
Karakteristieken van de bronterm zoals locatie van het lek, richting van de uitstroming, duur van de emissie, aard van de emissie (gas, tweefazig, vloeistof), dikte van de gevormde vloeistofplas, ladingsverliezen bij uitstroming (contractie, wrijving, …);
Karakteristieken van de blootstelling zoals blootstellingsduur en receptorhoogte.
Voor een overzicht van de algemene aannames die bij de berekening van de risicobouwstenen worden aangewend wordt verwezen naar tabel B.7.1. in bijlage 7 aan onderhavig rapport.
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
IV.4.5.
pagina 50
Specifieke aannames bij het berekenen van risicobouwstenen Bij de berekening van de risicobouwstenen worden eveneens aannames gemaakt die specifiek zijn voor een bepaald installatietype, een bepaalde installatie of de aard van het product. Voorbeelden hiervan zijn:
de max. vloeistofkolom in de installatie boven het lek: deze parameter bepaald in belangrijke mate het emissiedebiet bij een vloeistofuitstroming uit een tank;
de vullingsgraad van een installatie: de vullingsgraad van een drukhouder bepaald tezamen met het volume de hoeveelheid gevaarlijk product in een drukhouder en derhalve de bronterm bij een instantane vrijzetting;
de pompdruk bij verlading van vloeistoffen: de pompdruk die wordt gehanteerd bij de verlading van vloeistoffen bepaald mede het emissiedebiet bij een lekkage aan de flexibele losleiding of losarm;
het ventilatievoud van een magazijn bepaald de snelheid waarmee verse lucht (zuurstof) wordt toegevoerd in geval van brand en speelt derhalve een belangrijke rol bij de ontwikkeling van de brand in een magazijn.
In bijlage 8 van onderhavig rapport worden de specifieke aannames gegroepeerd per installatietype weergegeven.
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 51
IV.5.
Ontwikkelen van het softwareprogramma
IV.5.1.
Aanmaken van de risicobouwstenen
IV.5.1.1.
Naamgeving bouwstenen Elk van de risicobouwstenen is voorzien van een unieke referentiecode die door de software wordt gebruikt om de bouwsteen te identificeren. Deze referentiecode is tevens de naam van het bestand waarin de gegevens van de risicobouwsteen worden opgeslagen. Iedere bouwsteen is ondergebracht in een apart bestand met de extensie “.bws”. De naam van het bestand en dus de referentiecode van de risicobouwsteen is opgebouwd uit verschillende deelcodes die gescheiden zijn door een laag streepje. Elk van deze deelcodes stelt de waarde voor van een parameter die door de gebruiker kan worden ingesteld om de bouwsteen te configureren (zie §IV.5.3). Elke waarde die de gebruiker in het programma voor een bepaalde parameter kiest, wordt voorgesteld door een vastgelegde code. Door de codes van de verschillende keuzes van de gebruiker achter elkaar te plaatsen, wordt een unieke naam samengesteld die de referentiecode van de bouwsteen vormt. Onderstaand voorbeeld verduidelijkt de manier waarop de naam van een bouwsteen wordt samengesteld aan de hand van de beslissingen van de gebruiker. In het voorbeeld komt men door het kiezen van waarden voor de verschillende parameters tot de bouwsteen VREC_TOXV_BEATM_TV3_0300. De bestandsnaam voor deze bouwsteen is dan VREC_TOXV_BEATM_TV3_0300.bws. Figuur IV.5.1.1.1 Opbouw refrentiecode bouwsteenbestand
Vaste houders (VREC)
Verplaatsbare Recipiënten (LREC)
Transportmiddelen (TRSP)
Tox.vloeistoffen (TOXV) Brandb. vloeistoffen (BRAV) Tox. gassen(TOXG)
Bovengrondse enkelwandige atm. tank (BEATM)
TV0 (TV0)
Bovengrondse dubbelwandige atm. tank (BDATM)
TV1 (TV1)
…
TV3 (TV3)
TV2 (TV2)
… …
50 m² (0050) 100 m² (0100) 150 m² (0150) 225 m² (0225) 300 m² (0300) 400 m² (0400) 500 m² (0500)
Verladingen (VERL) …
1000 m² (1000) 2000 m² (2000) …
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
IV.5.1.2.
pagina 52
Opbouw bouwstenen In vorige paragraaf werd vermeld dat elke bouwsteen is ondergebracht in een apart bestand (.bws-bestand). Het bestand bevat alle informatie m.b.t. een specifieke bouwsteen die door de software benodigd is om een risicobeeld samen te stellen. De bijdrage van elk vrijzettingsscenario aan het totale plaatsgebonden mensrisico wordt apart opgeslagen in het bouwsteenbestand. Voor elk vrijzettingsscenario worden naast de risicomatrix eveneens een identificatiecode, de dimensies van de risicomatrix en een aanduiding van de gridfijnheid van de matrix opgeslagen in het bestand. Om het programma in staat te stellen de verschillende gegevens te onderscheiden van elkaar is voor elk gegevenstype een vast aantal bytes in het bestand toegekend. Enkel de grootte van de IR-matrices in het bestand is variabel aangezien deze afhankelijk is van het betrokken vrijzettingsscenario. De begin- en eindpositie van de IR-matrices in het bestand kunnen echter door het programma worden afgeleid a.d.h.v. de opgegeven dimensies van de matrices. Een overzicht van de informatie die is ondergebracht in een bouwsteenbestand wordt hierna gegeven. Algemene gegevens REFERENTIECODE BOUWSTEEN – Het bestand wordt ingeleid door de referentiecode van de bouwsteen. Deze code wordt door de software niet gebruikt maar heeft als doel de gebruiker in staat te stellen de naam van de bouwsteen te achterhalen wanneer de bestandsnaam accidenteel werd veranderd of gewist. De toegewezen lengte in het bouwsteenbestand bedraagt 60 bytes. Gegevens per vrijzettingsscenario De verschillende gegevens die hierna worden besproken, zijn in het bouwsteenbestand opgenomen voor elk vrijzettingsscenario dat deel uitmaakt van de bouwsteen. Indien een bouwsteen n vrijzettingsscenario’s bevat, zijn deze gegevens dus achtereenvolgens nmaal opgenomen in het bestand. KANSCIJFERCODE – In het programma wordt aan de gebruiker de mogelijkheid geboden om het faalkanscijfer behorende bij een bepaald vrijzettingsscenario aan te passen. Dit is nuttig bij een eventuele wijziging van de faalkanscijfers uit het Handboek Kanscijfers [2] of indien de gebruiker een kanscijferreductie wil toepassen voor een vrijzettingsscenario. Om te vermijden dat een bouwsteen opnieuw moet worden berekend en samengesteld voor het wijzigen van een faalkanscijfer, is deze laatste niet als dusdanig opgenomen in de bouwsteen. In plaats daarvan is voor elk vrijzettingsscenario in de bouwsteen een unieke kanscijfercode opgenomen. Aan de hand van deze code kan het programma in een tabel het bijhorende kanscijfer opzoeken. De matrix in de bouwsteen wordt hier vervolgens mee vermenigvuldigd om het totale risico uit te rekenen. In het bouwsteenbestand zijn voor de kanscijfercode van een vrijzettingsscenario telkens twee bytes voorzien. Een overzicht van de gehanteerde kanscijfercodes is opgenomen in bijlage 9. MATRIXDIMENSIES – Na de kanscijfercode zijn de dimensies (aantal rijen en kolommen) van de in te lezen risicomatrix opgenomen. In tegenstelling tot de overige gegevens in het bestand nemen de matrices geen vastgelegd aantal bytes in beslag. De opgegeven dimensies worden daarom door het programma gebruikt om de begin- en eindposities van de matrices in het bestand te kunnen bepalen. Zowel voor de matrixbreedte als voor de matrixhoogte zijn in het bestand telkens 2 bytes voorzien.
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 53
GRIDFIJNHEID – De gridfijnheid geeft de afstand tussen twee opeenvolgende gridpunten van de risicomatrix aan. Het programma verwacht risicomatrices met een gridfijnheid van vijf meter. De gridfijnheid wordt in het bestand weergegeven d.m.v. 1 byte. RISICOMATRIX – De elementen van de risicomatrix zijn rij per rij achtereenvolgens in het bouwsteenbestand opgenomen. Elk element van de matrix wordt voorgesteld door 4 bytes. Onderstaande figuur geeft de opbouw van een bouwsteenbestand weer.
Figuur IV.5.1.2.1 Opbouw van een bouwsteenbestand
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
IV.5.2.
pagina 54
Hoofdscherm van de programma-interface Het hoofdscherm van het programma wordt weergegeven in figuur IV.5.2.1.1. Vanuit dit scherm kan de gebruiker alle functies van het programma bereiken. De verschillende elementen die deel uitmaken van het hoofdscherm worden hierna toegelicht.
IV.5.2.1.
Functionaliteit op het hoofdscherm Figuur IV.5.2.1.1 Hoofdscherm van het programma
OVERZICHTSLIJST (1) – In de overzichtslijst worden de bouwstenen weergegeven die reeds werden toegevoegd door de gebruiker. De bouwstenen worden in de lijst voorgesteld door hun referentiecode (zie §IV.5.1) in de eerste kolom. De drie volgende kolommen in de overzichtslijst bevatten editeerbare velden. In de tweede kolom kan de gebruiker het aantal gewenste bouwstenen opgeven. Het veld in de derde kolom biedt de mogelijkheid om een factor op te geven waarmee de totale risicomatrix van de bouwsteen dient te worden vermenigvuldigd. Op die manier kan bv. een relatieve kans op aanwezigheid of de gebruiksduur voor bv. flexibels in rekening gebracht worden. In de vierde kolom kan aan de betreffende bouwsteen een door de gebruiker gedefinieerde locatie toegewezen worden (zie ook §IV.5.6). De laatste kolom tenslotte geeft de coördinaten van de gekozen locatie weer. BESCHRIJVING BOUWSTEEN (2) – Aan de rechterkant van het scherm wordt een beschrijving gegeven van de bouwsteen die de gebruiker in de overzichtslijst aanwijst met de muisaanwijzer. De beschrijving is een opsomming van de keuzes die de gebruiker gemaakt heeft bij het configureren van de bouwsteen (zie §IV.5.3). Zoals eerder
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 55
besproken is deze informatie ook in de naam van de bouwsteen vervat, zij het in gecodeerde vorm (§IV.5.1). KANSCIJFERS IN BOUWSTEEN (3) – In de rechterbenedenhoek van het scherm wordt overzicht gegeven van de kanscijfers die worden toegepast voor elk van vrijzettingsscenario’s in de bouwsteen die de gebruiker in de overzichtslijst aanwijst de muisaanwijzer. De kanscijfers zijn voorzien van de bijhorende kanscijfercode bijlage 9).
een de met (zie
PROJECTEN MANIPULEREN (4,5,6,7) – Via de meest linkse knoppen op de toolbar bovenaan het scherm kan de gebruiker een nieuw project aanmaken (4), een bestaand project openen (5) of het huidige project opslaan (6, 7). BOUWSTENEN TOEVOEGEN EN VERWIJDEREN (8,9) – De gebruiker heeft vanuit het hoofdvenster de mogelijkheid om bouwstenen toe te voegen (8) of te verwijderen uit de overzichtslijst (9). Het verwijderen van bouwstenen gebeurt door de selectievakjes van de te verwijderen bouwstenen aan te vinken en te klikken op de knop ‘Verwijderen’ (9). Het toevoegen van bouwstenen wordt meer in detail besproken in paragraaf § IV.5.3. LOCATIES BEHEREN (10) – Standaard plaatst het programma de toegevoegde bouwstenen op eenzelfde coördinaat (0,0). Indien gewenst kan de gebruiker rekening houden met de werkelijke afstand tussen installaties. Vooraleer een bouwsteen op een andere locatie kan worden geplaatst, dient deze locatie gedefinieerd te worden. Dit gebeurt in een aparte module die d.m.v. van de knop ‘Locaties’ (10) kan worden opgeroepen. Het definiëren van locaties wordt meer in detail besproken in §IV.5.6. KANSCIJFERS BEHEREN (11) – Via het hoofdscherm kan de module opgeroepen worden waarin de faalkanscijfers worden beheerd die door het programma worden gebruikt voor de berekening van het risicobeeld (11). De module voor beheer van de faalkanscijfers wordt besproken in paragraaf IV.5.7. REKENMACHINE (12) – Via de knop ‘Rekenmachine’ kan de standaard ingebouwde rekenmachine van Windows worden opgeroepen. RISICOBEELD WEERGEVEN (13) – Na het aanvinken van één of meerdere bouwstenen in de overzichtslijst kan het gesommeerde risicobeeld van de aangevinkte bouwstenen zichtbaar gemaakt worden (13). Voor de weergave van het risicobeeld wordt een nieuw venster geopend. Dit wordt meer in detail besproken in paragraaf IV.5.5.
IV.5.2.2.
Functies van het popup-menu Om op een snelle wijze bepaalde bewerkingen te doen op een bouwsteen of een reeks bouwstenen, kan in het programma een snelmenu worden opgeroepen dat voorziet in een aantal functies. Het verschil met de functies die via de toolbar of via de menu’s bovenaan het scherm beschikbaar zijn, is dat de functies in het snelmenu niet worden toegepast op aangevinkte bouwstenen maar op geselecteerde bouwstenen t.t.z. bouwstenen waarvan de volledige regel in het overzicht geselecteerd is. Het verschil tussen aanvinken en selecteren van bouwstenen wordt verduidelijkt in onderstaande figuur.
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 56
Figuur IV.5.2.2.1 Verschil tussen aanvinken en selecteren van een bouwsteen
Wanneer de gebruiker in het hoofdvenster met de rechtermuisknop klikt op een bouwsteen of een selectie van bouwstenen wordt het popup-menu in onderstaande figuur weergegeven. De functie die de gebruiker kiest uit dit menu wordt toegepast voor elk van de geselecteerde bouwstenen. Figuur IV.5.2.2.2 Popup-menu hoofdvenster
TOEVOEGEN AAN LOCATIE – Bij het kiezen van de optie ‘Voeg toe aan locatie…’ verschijnt een vervolgmenu als in onderstaande figuur. Hierin wordt een overzicht gegeven van de locaties die reeds door de gebruiker werden gedefinieerd (zie §IV.5.6). Figuur IV.5.2.2.3 Popup-menu hoofdvenster
De locatie die de gebruiker kiest in het menu wordt toegewezen aan alle geselecteerde bouwstenen. AANTAL AANPASSEN – Het aantal gewenste bouwstenen kan voor meerdere bouwstenen tegelijk aangepast worden via de optie ‘Aantal aanpassen’ in het popup-menu. Er verschijnt een dialoog waarin de gebruiker het gewenste aantal dient op te geven. Het opgegeven aantal wordt toegepast voor alle geselecteerde bouwstenen. RELATIEVE KANS/AANTAL UREN – Op analoge wijze als hiervoor besproken voor het aantal bouwstenen kan ook een relatieve kans op aanwezigheid of aantal gebruiksuren in rekening worden gebracht voor een selectie van bouwstenen. Hiervoor dient de optie ‘Relatieve kans/aantal uren’.
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 57
BOUWSTENEN KOPIËREN – Met de optie ‘Bouwstenen kopiëren’ wordt een kopie gemaakt van alle geselecteerde bouwstenen. Deze kopieën worden onderaan de overzichtslijst toegevoegd. De parameters Aantal en Rel. kans/uren worden voor deze kopieën terug ingesteld op ‘1’. De gekopieerde bouwstenen worden geplaatst op de locatie die zich op dat moment op de ‘referentiecoördinaat’ (0,0) bevindt (zie ook IV.5.6). De gekopieerde bouwstenen worden gemarkeerd met de locatienaam “---“ om aan te geven dat de locatie van deze bouwstenen nog toegewezen dient te worden door de gebruiker (zie ook §IV.5.3 - “Bouwsteen Toevoegen”). BOUWSTENEN VERWIJDEREN – Met de optie ‘Bouwstenen verwijderen’ worden de geselecteerde bouwstenen verwijderd na bevestiging van de gebruiker.
IV.5.2.3.
Functies van het hoofdmenu De verschillende functies die via de menubalk worden aangeboden zijn georganiseerd in de hoofdmenu’s Project, Bouwstenen, Extra en Risico’s en Info. Figuur IV.5.2.3.1 Menu Project
MENU PROJECT – Via het menu Project kan de gebruiker een nieuw project aanmaken, een bestaand project openen of het huidige project opslaan. Deze functies zijn identiek aan deze aangeboden door de toolbar (4,5,6,7 in figuur IV.5.2.1.1). Vanuit het menu Project kan het programma eveneens worden afgesloten. Bij afsluiten krijgt de gebruiker steeds de mogelijkheid om het project op te slaan. Figuur IV.5.2.3.2 Menu Bouwstenen
MENU BOUWSTENEN – Met de eerste twee functies van het menu Bouwstenen kunnen bouwstenen toegevoegd en verwijderd worden. Het betreft dezelfde functies als deze op de toolbar (8,9 in figuur IV.5.2.1.1). Extra functies die niet via de toolbar worden aangeboden zijn ‘Toevoegen uit lijst’ en ‘Bibliotheek updaten’.
TOEVOEGEN UIT LIJST – Wanneer de gebruiker ‘Toevoegen uit lijst’ kiest wordt een lijst weergegeven van alle beschikbare bouwstenen. De bouwstenen zijn alfabetisch geordend volgens hun referentiecode. Door deze functie kunnen bouwstenen sneller worden toegevoegd aangezien de stap van configureren van de toe te voegen bouwsteen wordt
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 58
overgeslagen. De functie is slechts nuttig indien de gebruiker vertrouwd is met de gebruikte codering van de bouwstenen. BIBLIOTHEEK UPDATEN – Wanneer nieuwe bouwstenen ter beschikking worden gesteld kunnen deze via de functie ‘Bibliotheek updaten’ geïmporteerd worden. Bij het aanklikken van de functie verschijnt een venster waarin de gebruiker de map met toe te voegen bouwstenen dient te selecteren. Alle bouwsteenbestanden in deze map worden vervolgens gekopieerd naar de bouwsteen-map van het programma. Eventueel bestaande bestanden worden overschreven. Figuur IV.5.2.3.3: Menu Extra
MENU EXTRA – Het menu Extra biedt de functies ‘Locaties beheer’, ‘Kanscijfers beheer’ en ‘Rekenmachine’ die eveneens via de toolbar bereikbaar zijn (respectievelijk 10,11,12 in figuur IV.5.2.1.1). Via de optie ‘Functies’ is het mogelijk om de hulpfuncties beschreven in §IV.5.4 op te roepen. Figuur IV.5.2.3.4: Menu Risico
MENU RISICO – Via het menu Risico is de functie ‘Plot Risico’ beschikbaar. De werking is dezelfde als deze van de gelijknamige functie op de toolbar. Dit betekent dat het plotten van een gesommeerd risicobeeld via deze weg gebeurt voor alle aangevinkte bouwstenen (zie §IV.5.2.1). INFO – De menubalk wordt afgesloten met een menufunctie waarmee informatie m.b.t. het programma kan worden opgevraagd.
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
IV.5.3.
pagina 59
Bouwstenen toevoegen en configureren Wanneer de gebruiker kiest voor het toevoegen van een nieuwe bouwsteen wordt een nieuw venster geopend waarin de bouwsteen kan worden geconfigureerd. Figuur IV.5.3.1 geeft de beschikbare functies in het geopende venster weer. Figuur IV.5.3.1 Schermafbeelding bouwsteen configureren
SPECIFICEREN VAN INSTALLATIE/ACTIVITEIT (1) – Het configureren van een bouwsteen begint met het specificeren van het type installatie of de soort activiteit die de gebruiker wenst toe te voegen. Dit gebeurt in de kolommen die in het bovenste gedeelte van het venster worden weergegeven. Afhankelijk van het type installatie of de activiteit die in de eerste kolom gekozen wordt, kan het programma verder keuzeopties hieromtrent laten zien in de tweede en derde kolom bovenaan het venster. Wanneer het type installatie of activiteit voldoende gespecificeerd is aan de hand van de keuzes van de gebruiker, worden de specifieke parameters voor de gekozen installatie of activiteit door het programma weergegeven (2) en kunnen deze door de gebruiker worden ingesteld. INSTELLEN PARAMETERS (2) – Nadat het type installatie of activiteit vastgelegd is, kan de gebruiker de bijhorende parameters instellen. De verschillende parameters worden weergegeven in het onderste gedeelte van het scherm (3). Het aantal parameters dat getoond wordt is afhankelijk van de installatie of activiteit die bovenaan het scherm gekozen wordt. OVERZICHT CONFIGURATIE (3) – Een overzicht van de huidige configuratie van de bouwsteen wordt weergegeven in (3). Parameters die nog niet gekozen zijn door de
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 60
gebruiker worden in het rood aangeduid met de melding “Selecteer [parameter]”. Wanneer de gewenste configuratie bereikt is, kan de bouwsteen worden toegevoegd d.m.v. de knop ‘Bouwsteen toevoegen’ (6). HELPFUNCTIES (4, 5) – Om de gebruiker te helpen bij het configureren van de bouwsteen, worden sommige in te stellen parameters voorzien van een helpfunctie. Wanneer een helpfunctie beschikbaar is voor een bepaalde parameter wordt rechtsboven de betrokken kolom een knop weergegeven (4, 5). De helpfunctie wordt getoond wanneer de gebruiker op deze knop drukt. Dit kan een tekstuele toelichting zijn (4) of een ingebouwde functie waarmee een berekening kan worden uitgevoerd (5). De beschikbare rekenfuncties worden toegelicht in paragraaf IV.5.4. BOUWSTEEN TOEVOEGEN – Wanneer een bouwsteen geconfigureerd is, kan deze toegevoegd worden met de knop ‘Bouwsteen toevoegen’ (6). Het configuratievenster sluit vervolgens en de bouwsteen wordt toegevoegd aan het overzicht in het hoofdscherm (zie § IV.1.4.2). De nieuwe bouwsteen wordt geplaatst op de locatie die zich op dat moment op de ‘referentiecoördinaat’ (0,0) bevindt (zie ook §IV.5.6). De gekopieerde bouwstenen worden gemarkeerd met de locatienaam “---“ om aan te geven dat de locatie van deze bouwstenen nog toegewezen dient te worden door de gebruiker.
Er wordt opgemerkt dat bouwstenen met de locatienaam “---“ door het programma intern verbonden worden aan de ‘referentiecoördinaat’. Dit impliceert dat indien de gebruiker een andere referentiecoördinaat kiest, de bouwstenen met locatienaam “---“ aan de nieuwe referentiecoördinaat worden toegewezen. Om zeker te zijn dat bouwstenen op de juiste locatie blijven staan, is het daarom aangewezen steeds een locatie toe te wijzen aan bouwstenen gemarkeerd met “---“.
IV.5.4.
Hulpfuncties Het programma biedt een aantal hulpfuncties die de gebruiker helpen bij het configureren van een bouwsteen. De functies zijn beschikbaar bij het configureren van een bouwsteen op de plaatsen waar deze functies van toepassing zijn. Daarnaast zijn de functies ook rechtstreeks op te roepen via de menubalk in het hoofdvenster (menu ‘Extra’ Æ ‘Functies’).
IV.5.4.1.
Bepaling klasse toxische vloeistof Bij het toevoegen van een bouwsteen m.b.t. de opslag of verlading van een toxische vloeistof dient de gebruiker bij de configuratie van de bouwsteen de toxiciteitsklasse op te geven van het betrokken product. Het functievenster in onderstaande figuur helpt de gebruiker bij het kiezen van de gepaste klasse van een toxische vloeistof. Hiertoe dient het moleculair gewicht, de dampspanning bij 20°C en de LC01,30min,mens van het betrokken product te worden opgegeven. Op basis van deze parameters bepaalt het programma de toxiciteitsindex en bijhorende klasse van het product. Wanneer de LC01,30min van het product voor de mens niet gekend is, kan de gebruiker deze bepalen a.d.h.v. diergegevens met de methode beschreven in het Groene Boek [9]. Deze functie is ingebouwd in het programma en kan worden geactiveerd met behulp van de knop “F” die wordt weergegeven achter de parameter LC01,30min (zie §IV.5.4.3).
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 61
Figuur IV.5.4.1.1 Functie ‘Bepaling klasse toxische vloeistof’
IV.5.4.2.
Bepaling klasse brandbare vloeistof Met behulp van het functievenster in onderstaande figuur krijgt de gebruiker hulp bij het bepalen van de ‘brandindex’ en de klasse van een brandbare vloeistof. Dit gebeurt op basis van een aantal door de gebruiker op te geven parameters. De parameter die in elk geval gekozen dient te worden, is het vlampunt. Afhankelijk van de gekozen optie m.b.t. het vlampunt dienen eventueel bijkomende parameters te worden opgegeven. Deze vakken worden door het programma weergegeven met een witte achtergrond en aangeduid met een pijl. Figuur IV.5.4.2.1 Functie ‘Bepaling klasse brandbare vloeistof’
IV.5.4.3.
Bepaling LC01,30min,mens op basis van diergegevens Wanneer de LC01,30min van een product voor de mens niet gekend is, kan de gebruiker deze bepalen a.d.h.v. diergegevens met de methode van het Groene Boek [9]. Onderstaande figuur toont de functie die het programma hiervoor aanbiedt. Met de ‘+’ en ‘-‘ knoppen kan een regel met diergegevens respectievelijk toegevoegd of verwijderd worden. De op te geven parameters zijn het proefdier, de blootstellingsduur in minuten en de bijhorende LC50-waarde in mg/m³.
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 62
De ‘factor 2’ die in [9] wordt gehanteerd bij het bepalen van de letale concentratie voor mens op basis van diergegevens kan door de gebruiker naar keuze aan- of uitgeschakeld worden. Figuur IV.5.4.3.1 Functie ‘Bepaling LC01,30,mens’
IV.5.4.4.
Bepaling minimale netto-oppervlakte inkuiping Bij het configureren van een bouwsteen m.b.t. een vaste opslaghouder dient de gebruiker de oppervlakte van de inkuiping op te geven waarin de betrokken houder zich bevindt. Wanneer hier geen gedetailleerde gegevens over beschikbaar zijn, dient de oppervlakte van de inkuiping ingeschat te worden. Hiervoor kan uitgegaan worden van art. 5.17.3.7 in Vlarem II ter bepaling van de minimale opvangcapaciteit van een inkuiping. Deze wordt bepaald op basis van de aanwezige productcategorieën en de waterinhouden van de houders in de inkuiping. Het programma biedt een hulpfunctie die de minimale nettooppervlakte van een inkuiping bepaald op basis van de bepalingen in art. 5.17.3.7 §2 in Vlarem II. Inkuipingen die vallen onder §1 van dit artikel kunnen hiermee niet worden berekend(11). Onderstaande figuur toont de betreffende functie. De gebruiker dient aan te vinken welke situatie van toepassing is voor de te beschouwen inkuiping. Afhankelijk van de gekozen optie(s) dienen bijkomende parameters te worden opgegeven. Deze vakken worden door het programma weergegeven met een witte achtergrond.
(11)
Voor deze inkuipingen is de berekening eenvoudig. De minimale opvangcapaciteit van de inkuiping is in dat geval gelijk aan de som van de waterinhouden van alle houders in de betrokken inkuiping.
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 63
Figuur IV.5.4.4.1 Functie ‘Bepaling minimale netto-oppervlakte inkuiping’
IV.5.5.
Weergave van het risicobeeld Wanneer de gebruiker één of meerdere bouwstenen in de overzichtslijst van het hoofdvenster (zie §IV.5.2.1) geselecteerd heeft, kan het gesommeerde risicobeeld van de geselecteerde bouwstenen berekend worden. Het berekende risicobeeld wordt weergegeven in een nieuw venster. Een voorbeeld hiervan wordt gegeven in onderstaande figuur. Figuur IV.5.5 Weergave risicobeeld
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 64
WEERGAVE RISICO’S (1,2) – In bovenstaand venster worden isorisicocontouren van drie niveaus (10-5/j, 10-6/j, 10-7/j) weergegeven (1). In de rechter zijbalk van het venster worden de maximale afstanden weergegeven waarop deze risiconiveaus teruggevonden worden (2). De maximale afstanden worden berekend en aangeduid t.o.v. een door de gebruiker op te geven locatie (3). De locaties waar de risiconiveaus op maximale afstand van deze locatie gelegen zijn, worden aangeduid door een zwarte cirkel op de betreffende isorisicocontour. MAXIMALE AFSTAND TOT LOCATIE (3) – De maximale afstanden waarop de beschouwde risiconiveaus worden teruggevonden, worden berekend t.o.v. een door de gebruiker op te geven locatie. Dit dient één van de locaties te zijn die door de gebruiker gedefinieerd werden (zie ook §IV.5.6) en kan gekozen worden in het dropdown-menu in de rechter zijbalk van het scherm (3). COÖRDINATEN (4) – In de rechter zijbalk van het venster worden de coördinaten weergegeven van de huidige positie van de muiscursor (4). Indien de gebruiker het coördinatenstelsel ingesteld heeft voor gebruik van absolute coördinaten (bv. Lambert 72, zie ook §IV.5.6), dan worden naast de relatieve coördinaten eveneens de absolute coördinaten van het aangewezen punt weergegeven. MEETTOOL (5,6) – De afstand tussen twee punten in het weergegeven assenstelsel kan gemeten worden. Door klikken met de linkermuisknop worden de punten vastgelegd waartussen de afstand gemeten dient te worden (5). De gemeten afstand wordt weergegeven aan de rechterzijde van het venster (6). AANDUIDING LOCATIES (7) – De locaties van de verschillende installaties of activiteiten die door de gebruiker werden gedefinieerd (zie §IV.5.6), worden aangeduid d.m.v. een ‘X’. Een zwarte kleur geeft aan dat het een locatie betreft waarvan één of meerdere bouwstenen in het weergegeven risicobeeld zijn opgenomen. Wordt de locatie grijs aangeduid, dan zijn er geen bouwstenen van deze locatie in het weergegeven risicobeeld opgenomen.
De locatie die als referentiepunt wordt gebruikt, wordt bijkomend aangeduid door een oranje gekleurd merkteken. INFORMATIE M.B.T. EEN LOCATIE (8) – Wanneer de gebruiker met de muisaanwijzer een locatie gemarkeerd door een ‘X’ aanwijst, wordt informatie m.b.t. deze locatie weergegeven in een popup-venster (8). Het venster geeft de naam en coördinaat (relatief of absoluut, afhankelijk van de instelling in §IV.5.6) van de locatie weer, alsook de bouwstenen die op deze locatie aanwezig zijn. Er wordt opgemerkt dat in het popupvenster alle bouwstenen op een bepaalde locatie worden weergegeven, ook wanneer deze niet in het weergegeven risicobeeld zijn opgenomen. RISICOBEELD AFDRUKKEN (9) – Met de knop ‘Afdrukken’ (9) kan op een printer naar keuze een afdruk worden gemaakt van het weergegeven risicobeeld. Bij deze afdruk wordt eveneens een overzicht gevoegd van de bouwstenen die in het risicobeeld vervat zijn. SLUITEN (10) – Met de knop ‘Sluiten’ wordt het huidige venster afgesloten en keert men terug naar het hoofdscherm.
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
IV.5.6.
pagina 65
Locaties definiëren INLEIDING – De bouwstenen die de gebruiker toevoegt, worden door het programma standaard op éénzelfde coördinaat (0,0) gepositioneerd. Indien gewenst kan echter rekening worden gehouden met de werkelijke afstand tussen bepaalde installaties. Dit kan het risicobeeld in belangrijke mate bepalen (cfr. een LPG-installatie waarbij het vulpunt zich op grote afstand bevindt van de drukhouder). In het venster ‘Beheer locaties’ kan de gebruiker locaties toevoegen. Bouwstenen kunnen later in het hoofdscherm aan één van de gedefinieerde locaties worden toegewezen. Een schermafdruk van het venster ‘Beheer locaties’ wordt weergegeven in onderstaande figuur. Figuur IV.5.6.1 Beheren van locaties
OVERZICHT LOCATIES (1) – Een overzicht van de locaties die reeds eerder door de gebruiker werden toegevoegd, wordt gegeven in de overzichtslijst aan de rechterzijde van het scherm (1). Deze punten worden eveneens aangeduid in het assenstelsel aan de linkerzijde. Om de punten makkelijker te kunnen identificeren wordt het punt dat in de overzichtslijst aangeduid is in het assenstelsel in groen en vergroot weergegeven. Omgekeerd zal een bestaand punt dat door de gebruiker in het assenstelsel wordt aangeklikt eveneens geselecteerd worden in de overzichtslijst. AANDUIDING LOCATIES (2) – De verschillende locaties die reeds door de gebruiker werden gedefinieerd, worden in het assenstelsel aangeduid d.m.v. een rode of groene cirkel. Een groene cirkel duidt de locatie aan die in de overzichtslijst (1) geselecteerd is. INFORMATIE M.B.T. EEN LOCATIE (3) – Wanneer de gebruiker met de muisaanwijzer een locatie gemarkeerd door een cirkel aanwijst, wordt informatie m.b.t. deze locatie weergegeven in een popup-venster (3). Het venster geeft de naam en coördinaat (relatief of absoluut, afhankelijk van de instelling in (6)) van de locatie weer, alsook de bouwstenen die op deze locatie aanwezig zijn.
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 66
Hetzelfde popup-venster wordt getoond wanneer de gebruiker met de muisaanwijzer een locatie aanwijst in de overzichtslijst aan de rechterzijde van het scherm. ASSENSTELSEL (4,5) – De positie van de muiscursor binnen het assenstelsel wordt weergegeven in de linker benedenhoek van het scherm (4). De schaaleenheid die van toepassing is voor de aanduidingen op het assenstelsel wordt aangegeven in de rechter benedenhoek (5). Bij het toevoegen en verwijderen van locaties wordt het assenstelsel opnieuw geschaald voor een optimale weergave van de punten.
Bij gebruik van een assenstelsel met relatieve coördinaten worden alle coördinaten relatief t.o.v. het referentiepunt weergegeven (d.i. de oorsprong (0,0) van het assenstelsel). Ook voor het toevoegen van een locatie dienen de coördinaten t.o.v. het middelpunt te worden opgegeven. SCHAKELEN TUSSEN RELATIEVE EN ABSOLUTE COÖRDINATEN (6) – De gebruiker kan kiezen tussen het gebruik van een relatief coördinatensysteem of een systeem dat gebruik maakt van absolute coördinaten (bv. Lambert 72). Hiertoe dient de optie ‘Gebruik relatieve coördinaten’ (6) aan- of uitgevinkt te worden.
Voor een nieuw project is de optie ‘Gebruik relatieve coördinaten’ standaard aangevinkt. Deze optie kan pas uitgevinkt worden voor gebruik van absolute coördinaten wanneer het assenstelsel door de gebruiker ingesteld is voor gebruik van absolute coördinaten (zie 7,8). ABSOLUTE COÖRDINATEN INSTELLEN (7,8) – Het assenstelsel kan ingesteld worden voor gebruik van absolute coördinaten. Hiertoe dient de gebruiker de absolute coördinaten op te geven van een locatie waarvan deze absolute coördinaten bekend zijn. Absolute coördinaten kunnen enkel worden toegewezen aan een locatie die reeds door de gebruiker werd toegevoegd (zie 9,10). Om de absolute coördinaten van een locatie vast te leggen, dient deze locatie eerst in de oorsprong van het assenstelsel te worden gelegd (zie verder “Referentiepunt wijzigen”). De absolute coördinaten van de locatie in de oorsprong kunnen worden ingevuld in de vakken (7). Door op de knop (8) te drukken worden de opgegeven coördinaten toegewezen aan de locatie die zich op dat moment in de oorsprong bevindt. NIEUWE LOCATIES TOEVOEGEN (9,10) – Een nieuwe locatie toevoegen kan op drie manieren gebeuren:
1) Manueel invullen van een coördinaat in de vakken X en Y (9). Door de knop (10) te drukken wordt een nieuwe locatie aangemaakt op de opgegeven coördinaat. 2) Door klikken in het assenstelsel met de linkermuisknop worden de coördinaten van het aangeklikte punt ingevuld in de vakken (9). Door de knop (10) te drukken wordt een nieuwe locatie aangemaakt op de aangeklikte coördinaat. 3) Bij klikken in het assenstelsel met de rechtermuisknop wordt een snelmenu weergegeven. Door de optie ‘Locatie Toevoegen’ te kiezen in het menu wordt een nieuwe locatie aangemaakt op de aangeklikte coördinaat. Na het toevoegen van een nieuwe locatie verschijnt een venster waarin de gebruiker wordt gevraagd een naam voor de nieuwe locatie op te geven. Door een naam op te geven en op ‘OK’ te klikken is de procedure voor het toevoegen van een locatie voltooid LOCATIES VERWIJDEREN – Een door de gebruiker toegevoegde locatie kan weer verwijderd worden door in het assenstelsel binnen de cirkel van de betreffende locatie te klikken met
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 67
de rechtermuisknop en in het snelmenu de optie ‘Locatie Verwijderen’ te kiezen. Na bevestiging van de gebruiker wordt de locatie definitief verwijderd. Een locatie kan enkel verwijderd worden indien er geen bouwstenen aan deze locatie zijn toegewezen. Indien dit toch het geval is, dienen deze bouwstenen eerst aan een andere locatie te worden toegewezen of dienen de bouwstenen te worden verwijderd. Een locatie die zich in de oorsprong van het assenstelsel bevindt en dus als referentiepunt wordt gebruikt, kan niet worden verwijderd. Desgevallend dient de gebruiker eerst een ander referentiepunt te kiezen (zie verder “Referentiepunt wijzigen”) vooraleer de locatie te verwijderen. LOCATIENAAM WIJZIGEN – De naam van een bestaande locatie kan worden gewijzigd door in het assenstelsel binnen de cirkel van een locatie te klikken met de rechtermuisknop en in het snelmenu de optie ‘Locatienaam Wijzigen’ te kiezen. Er verschijnt een venster waarin de gebruiker de nieuwe naam voor de geselecteerde locatie kan opgeven. REFERENTIEPUNT WIJZIGEN – De oorsprong van het assenstelsel wordt door het programma gebruikt als referentiepunt ten opzichte waarvan relatieve coördinaten worden weergegeven en ingevoerd. Indien er meerdere locaties gedefinieerd zijn, kan de gebruiker opteren om een andere locatie als referentiepunt te gebruiken. Dit kan door in het assenstelsel binnen de cirkel van een locatie te klikken met de rechtermuisknop en in het snelmenu de optie ‘Als referentiepunt gebruiken’ te kiezen. Hierdoor wordt de oorsprong van het assenstelsel op de gekozen locatie gelegd.
IV.5.7.
Beheer van kanscijfers In elke bouwsteen zijn de verschillende mogelijke vrijzettingsscenario’s opgenomen die horen bij een installatie of activiteit met een welbepaalde configuratie. Aan elk vrijzettingsscenario is een faalfrequentie gekoppeld. De gebruiker kan deze faalfrequenties raadplegen of naar wens aanpassen. Hiervoor biedt het programma een aparte beheermodule. Een schermafdruk van deze module is weergegeven in onderstaande figuur.
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 68
Figuur IV.5.7.1 Beheren van kanscijfers
ORGANISATIE VAN DE GEGEVENS – De kanscijfergegevens zijn zodanig georganiseerd dat de gebruiker deze makkelijk kan terugvinden. De tabbladen bovenaan het scherm organiseren de kanscijfers volgens de verschillende types installaties of activiteiten (1). Op elk tabblad worden de mogelijke uitvoeringen van het betreffende type installatie of activiteit gegroepeerd in vakken weergegeven (2). In deze vakken worden de mogelijke vrijzettingsscenario’s en de bijhorende faalfrequenties weergegeven (3). KANSCIJFERSET – De kanscijfers die standaard door het programma worden gebruikt zijn vastgelegd in de kanscijferset die bij het programma geleverd wordt. Deze kanscijferset bevat de kanscijfers uit het Handboek Kanscijfers. Bij toekomstige wijzigingen aan het Handboek Kanscijfers worden nieuwe kanscijfersets aangeleverd waarin de gewijzigde kanscijfers zijn geïmplementeerd. In figuur IV.5.7.1 zijn twee kanscijfersets weergegeven (4). Bij het aanmaken van een nieuw project gebruikt het programma standaard de meest recente set. De kanscijferset die in gebruik is voor het huidige project wordt vermeld in de rechterbovenhoek van het scherm (5). KANSCIJFERSET WIJZIGEN – De gebruiker kan de te hanteren kanscijferset wijzigen door de gewenste set te kiezen met behulp van de optieknoppen (4) en de knop ‘Reset naar de geselecteerde set’ (6) in te drukken. Het programma waarschuwt vervolgens dat alle wijzigingen aan de faalfrequenties ongedaan gemaakt zullen worden. Na bevestiging van de gebruiker wordt de gekozen kanscijferset toegepast voor het huidige project. Voor nieuwe projecten die de gebruiker aanmaakt zal het programma steeds de standaardwaarden van de meeste recente kanscijferset instellen. AANPASSEN KANSCIJFERS – De kanscijfers kunnen door de gebruiker aangepast worden in de voorziene tekstvelden (3). De aanpassingen worden pas opgeslagen wanneer de gebruiker op de knop ‘Wijzigingen opslaan’ (7) klikt. De gewijzigde velden worden aangeduid in gele kleur en de tabbladen met aangepaste kanscijfers aangeduid met een
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 69
rood uitroepteken zodat de gebruiker snel kan zien welke kanscijfers reeds werden aangepast. Ook de vermelding “Gewijzigd door gebruiker” duidt erop dat minstens één kanscijfer werd aangepast t.o.v. de standaard kanscijferset (zie figuur IV.5.7.2). Indien een foutieve waarde werd ingevoerd zal het programma hiervoor waarschuwen. Het vak met de foutieve waarde wordt in rode kleur aangeduid. De wijzigingen worden niet opgeslagen tot een correcte waarde wordt ingevoerd. Figuur IV.5.7.2 Aanduiding aangepaste kanscijfers
De aanpassingen die de gebruiker doet, zijn enkel geldig voor het huidige project. Voor elk nieuw project zal het programma de gebruikte kanscijfers opnieuw instellen naar de standaardwaarden van de meeste recente kanscijferset.
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
IV.6.
pagina 70
Validatie van het softwareprogramma Met de validatie van het softwareprogramma wordt bedoeld: het nagaan in welke mate het externe risico dat uitgaat van een reële bedrijfssituatie benaderd kan worden met de ter beschikking gestelde bouwstenen. De validatie heeft niet als doel de gebruikte aannames en modellen voor de berekening van de bouwstenen te toetsen. Deze aannames en modellen worden algemeen toegepast in de externe veiligheidsrapportage. Het valideren hiervan valt buiten het bestek van onderhavige onderzoeksopdracht. In onderhavige paragraaf wordt nagegaan in welke mate het externe risicobeeld van een reële bedrijfssituatie kan worden nagebootst met het ontwikkelde softwareprogramma. Hiertoe worden een aantal bedrijfssituaties berekend, enerzijds door een gedetailleerde kwantitatieve risicoanalyse en anderzijds met behulp van de ontwikkelde softwaretool. Hierna worden een viertal realistische bedrijfssituaties behandeld. Elke paragraaf bevat een beknopte beschrijving van de installaties en activiteiten van het onderzochte bedrijf. Vervolgens worden de risicobeelden getoond die bekomen worden met de kwantitatieve risicoanalyse enerzijds en het bouwstenenmodel anderzijds. Tenslotte worden de resultaten van de berekeningen besproken en geëvalueerd.
IV.6.1.
Voorbeeldbedrijf 1: LPG-depot BESCHRIJVING – Bedrijf 1 is een LPG-depot gelegen te Deurne met als belangrijkste activiteit de opslag en verlading van tot vloeistof verdicht propaan. De totale opslagcapaciteit van de druktanks op het terrein bedraagt 180 m³ (waterinhoud). Het gas wordt opgeslagen in een bovengrondse houder van 60 m³ en een ingeterpte houder met een inhoud van 120 m³. De vullingsgraad van de houders bedraagt maximaal 90%.
Het propaan wordt aan- en afgevoerd met behulp van tankwagens met een volume van ca. 50 m³. De jaarlijks verladen hoeveelheid bedraagt 900 ton (450 ton in en 450 ton uit). Het lossen van propaan in de opslaghouders gebeurt m.b.v. een flexibele losleiding (∅ = 2”) aan een debiet van 22 m³/h (365 liter/min). Per losbeurt wordt er gemiddeld 20 ton propaan gelost in de opslaghouders. Het beladen van tankwagens vanuit de opslaghouders gebeurt m.b.v. een laadarm (∅ = 3”) aan een debiet van 60 m³/h (1.000 liter/min). De gemiddelde hoeveelheid per laadbeurt bedraagt 5 ton. De verlaadplaatsen zijn uitgerust met een noodstop waarmee in geval van calamiteit de verlading onmiddellijk kan worden stilgelegd. Naast de tijd die nodig is voor de verladingen dient rekening gehouden te worden met een extra aanwezigheid van de (volle) tankwagen op het terrein van 30 minuten per verladingsbeurt.
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 71
Figuur IV.6.1.1 Plattegrond van het LPG-depot
y (0,25) ingeterpte propaantank 120 m³
(20,0) verlaadplaats
propaantank 80 m³
(0,0)
x
Het risicobeeld dat bekomen wordt bij de uitvoering van een gedetailleerde kwantitatieve risicoanalyse wordt getoond in figuur IV.6.1.2. Figuur IV.6.1.2 IRC LPG-depot obv. gedetailleerde QRA
400
10-4/j 10-5/j
300
10-6/j 10-7/j
200
100
0 -100
-200 -300
-400 -400
-300
-200
-100
0
100
200
300
400
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 72
Om het risicobeeld te bepalen door toepassing van het ontwikkelde softwareprogramma worden vijf bouwstenen geselecteerd: één voor elke opslaghouder, één voor de tankwagen, één voor de flexibele losleiding en één voor de laadarm. Voor een opslaghouder wordt in eerste instantie een bouwsteen geselecteerd met een inhoudsvermogen dat het volume van de reële houder zo goed mogelijk benadert, doch steeds groter is (conservatieve werkwijze). Voor de tankwagen en de verlaadmedia zijn de beschikbare bouwstenen eerder beperkt en worden de bouwstenen geselecteerd die het dichtst aanleunen bij de werkelijke configuratie. De geselecteerde bouwstenen worden conform figuur IV.6.1.1 gelokaliseerd. Een overzicht van de geselecteerde bouwstenen wordt getoond in bijlage 10. Het risicobeeld dat bekomen wordt met behulp van het ontwikkelde softwareprogramma wordt getoond op figuur IV.6.1.3. Wanneer de risicobeelden van figuren IV.6.1.2 en IV.6.1.3 worden vergeleken, wordt duidelijk dat de isorisicocontouren die berekend zijn met het ontwikkelde softwareprogramma beperkt groter zijn dan de contouren die volgen uit de gedetailleerde kwantitatieve risicoanalyse. Een overzicht van de berekende maximale risico-afstanden (risiconiveau 10-5/j, 10-6/j en 10-7/j) gemeten vanaf het centrum van de verlaadplaats, i.e. coördinaat (0,0), wordt voor beide risicobeelden gegeven in tabel IV.6.1.1. Figuur IV.6.1.3 IRC LPG-depot obv. ontwikkelde softwareprogramma
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 73
Tabel IV.6.1.1 Overzicht max. afstanden tot IRC LPG-depot (bouwstenenset 1) IRC
Gedetailleerde QRA [m]
Ontwikkelde software [m]
Afwijking [m]
10-5/j
42
45
+3
10 /j
285
305
+20
10-7/j
394
437
+43
-6
Het verschil tussen de berekende risico-afstanden is – in volgorde van belangrijkheid - te wijten aan:
afwijkend volume van de opslaghouders;
afwijkende product (representatief product is propyleen);
afwijkende verladingsdebieten en -duur;
afwijkende discretisatie bij de effect- en risicoberekeningen.
Om enig gevoel te krijgen met de sensitiviteit van het risicobeeld naar gelang de keuze van de bouwstenen wordt een tweede berekening doorgevoerd. Hierbij worden voor de opslaghouders de bouwstenen geselecteerd waarvan het inhoudsvermogen het dichtst aanleunt bij het reële volume van de houders. Concreet betekent dit dat voor de bovengrondse opslaghouder van 60 m³ een bouwsteen wordt geselecteerd met een inhoudsvermogen van 50 m³ i.p.v. 75 m³. De resultaten van de tweede berekening worden weergegeven op figuur IV.6.1.4 en in tabel IV.6.1.2. Figuur IV.6.1.4 IRC LPG-depot obv. ontwikkelde programma (bouwstenenset 2)
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 74
Tabel IV.6.1.2 Overzicht max. afstanden tot IRC LPG-depot (bouwstenenset 2) IRC
Gedetailleerde QRA [m]
IV.6.2.
Ontwikkelde software [m]
Afwijking [m]
10 /j
42
45
+3
10-6/j
285
270
-15
10-7/j
394
389
-5
-5
Voorbeeldbedrijf 2: opslagmagazijn Bedrijf 2 is gelegen te Middelkerke. De belangrijkste activiteit van bedrijf 2 betreft de opslag van gevarengoed. De opslag gebeurt in een magazijn bestaande uit vier compartimenten met een oppervlakte van 400 m², 800 m² en twee compartimenten van 1.200 m². De hoogte van het magazijn bedraagt gemiddeld 10 m. Een schets van de plattegrond van de compartimenten wordt gegeven in onderstaande figuur. De twee grootste compartimenten worden aangewend voor de opslag van (zeer) toxische en milieugevaarlijke producten, alsook brandbare producten met een vlampunt hoger dan 55°C (P3/P4). De gemiddelde gewogen structuurformule van de aanwezige producten in deze compartimenten is als volgt: C9,29H12,42O2;35N0,6S0,12Cl0,24P0,03F0,45. Gelet op de stocklijsten voor deze compartimenten wordt als representatief product voor de fractie aan onverbrande toxische producten gekozen voor tolueendiisocyanaat (TDI). In de kleinere compartimenten van 400 m² en 800 m² worden voornamelijk brandbare producten met een laag vlampunt (P1/P2) opgeslaan, alsook milieugevaarlijke producten. In deze compartimenten worden geen toxische producten gestockeerd. De gemiddelde gewogen structuurformule van de brandstofmix is C8,7H13,15O1,94N0,46S0,09Cl0,17P0,02F0,32. Alle compartimenten zijn voorzien van een automatisch geactiveerd sprinklersysteem. Figuur IV.6.2.1 Plattegrond compartimenten opslagmagazijn y
Compartiment 1 800 m² (32m x 25m)
Comp. 2 400 m²
Compartiment 4 1.200 m² (48m x 25m)
Compartiment 3 1.200 m² (48m x 25m)
(0,0)
X
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 75
RESULTATEN – Het risicobeeld dat bekomen wordt bij de uitvoering van een gedetailleerde kwantitatieve risicoanalyse wordt getoond aan de hand van figuur IV.6.2.2. Figuur IV.6.2.2 IRC opslagmagazijn obv. gedetailleerde QRA 60 -5
10 /j -6
10 /j -7
10 /j 40
20
0
-20
-40
-60
-80
-60
-40
-20
0
20
40
60
80
Om het risicobeeld te bepalen door toepassing van het ontwikkelde softwareprogramma worden vier bouwstenen geselecteerd, één voor elk compartiment. Voor de compartimenten van 1.200 m² wordt conservatief een bouwsteen genomen voor een compartiment met een oppervlakte van 2.000 m². Tevens wordt voor deze magazijnen rekening gehouden met een onverbrande fractie ‘OF1’. Voor het compartiment van 800 m² wordt een bouwsteen geselecteerd met een compartiment met een oppervlakte van 1.000 m² en worden geen onverbrande fracties weerhouden. Het compartiment met een oppervlakte van 400 m² wordt benaderd door een bouwsteen van een compartiment met een oppervlakte van 500 m² zonder onverbrande fracties. Alle geselecteerde bouwstenen houden bovendien rekening met de aanwezigheid van een automatische blusinstallatie. De verschillende bouwstenen worden conform figuur IV.6.2.1 gelokaliseerd. Een overzicht van de geselecteerde bouwstenen wordt getoond in bijlage 10. Het risicobeeld dat bekomen wordt met behulp van het ontwikkelde softwareprogramma wordt getoond op figuur IV.6.2.3. Wanneer de risicobeelden van figuren IV.6.2.2 en IV.6.2.3 worden vergeleken wordt duidelijk dat de isorisicocontouren die door het ontwikkelde softwareprogramma worden bepaald groter zijn dan de contouren die volgen uit de gedetailleerde kwantitatieve risicoanalyse. Een overzicht van de berekende maximale risico-afstanden (risiconiveau 10-5/j, 10-6/j en 10-7/j) gemeten vanaf het centrum van de figuur, i.e. ten opzichte van coördinaat (0,0), wordt voor beide risicobeelden gegeven in onderstaande tabel.
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 76
Figuur IV.6.2.3 IRC opslagmagazijn obv. ontwikkelde programma (bouwstenenset 1)
(0,0)
Tabel IV.6.2.1 Overzicht max. afstanden tot IRC opslagmagazijn (bouwstenenset 1) IRC
Gedetailleerde QRA [m]
10-5/j 10-6/j 10 /j -7
Ontwikkelde software [m]
Afwijking [m]
55
90
+35
65
106
+41
75
123
+52
Om enig gevoel te krijgen met de sensitiviteit van het risicobeeld naar gelang de keuze van de bouwstenen wordt een nieuwe analyse met het ontwikkelde softwareprogramma doorgevoerd. Hierbij worden voor de vier compartimenten bouwstenen gekozen waarvan de oppervlakte het dichtst bij de reële oppervlakte van de compartimenten is gelegen. Concreet betekent dit dat voor de twee grootste compartimenten bouwstenen geselecteerd worden met een oppervlakte van 1.000 m² in plaats van 2.000 m². De resultaten van de tweede analyse worden gevisualiseerd op figuur IV.6.2.4.
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 77
Figuur IV.6.2.4 IRC opslagmagazijn obv. ontwikkelde programma (bouwstenenset 2)
(0,0)
Zoals te verwachten was, is het bekomen risicobeeld op figuur IV.6.2.4 verkleind ten opzichte van het risicobeeld dat op figuur IV.6.2.3 wordt getoond. In onderstaande tabel wordt de afwijking tussen de resultaten van de gedetailleerde risicoanalyse en de tweede analyse met het ontwikkelde programma getoond. Tabel IV.6.2.2 Overzicht max. afstanden tot IRC opslagmagazijn (bouwstenenset 2). IRC
Gedetailleerde QRA [m]
Ontwikkelde software [m]
Afwijking [m]
10-5/j
55
65
+10
10-6/j
65
81
+16
10 /j
75
94
+19
-7
Uit bovenstaande tabel volgt dat de resultaten van de tweede analyse nog steeds conservatief zijn maar beter aansluiten bij deze van de gedetailleerde risicoanalyse.
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 78
De afwijking van het risicobeeld uit de tweede analyse in vergelijking met het risicobeeld dat bekomen wordt met de gedetailleerde kwantitatieve risicoanalyse vindt - gerangschikt in volgorde van belangrijkheid - zijn oorsprong in:
afwijkende bruto structuurformule v/d aanwezige producten;
afwijkende productkeuze voor het modelleren van de onverbrande fractie;
afwijkende oppervlakte van de compartimenten;
afwijkende meteogegevens;
afwijkende discretisatie bij de effect- en risicoberekeningen.
Het is evenwel mogelijk dat andere factoren een invloed hebben op de resultaten en een afwijkend beeld genereren. Hierbij wordt o.a. gedacht aan de ruwheidslengte, de hoogte van het magazijn en het tijdstip waarop een uitslaande brand optreedt. Voor deze parameters zijn in het kader van onderhavige studie geen verschillende aannames gemaakt bij het uitvoeren van de gedetailleerde kwantitatieve risicoanalyse en het ontwikkelde softwareprogramma.
IV.6.3.
Voorbeeldbedrijf 3: brandstofdepot BESCHRIJVING – Op het terrein van bedrijf 3 gelegen te Genk vindt de opslag en verlading plaats van brandbare vloeistoffen en meer bepaald benzine, lamppetroleum en gasolie.
Voor de opslag van gasolie beschikt het bedrijf over twee enkelwandige atmosferische houders met een inhoud van respectievelijk 1.500 m³ en 3.600 m³. Beide houders hebben een hoogte van 14 meter en zijn geplaats in een inkuiping met een bruto-oppervlakte van 2.116 m² (46 m x 46 m). De opslag van benzine en lamppetroleum vindt plaats in een aparte inkuiping met een bruto-oppervlakte van 1.408 m² (64 m x 22 m). In deze inkuiping zijn twee houders van 650 m³ aanwezig voor de opslag van benzine en twee houders met een inhoud van 770 m³ voor de opslag van lamppetroleum. De vier houders hebben een hoogte van 10 meter. Zowel benzine, lamppetroleum als gasolie worden toegevoerd per schip en afgevoerd in tankwagens. De doorzet bedraagt voor elk van de producten ca. 8 maal de opslagcapaciteit per jaar (8 maal in + 8 maal uit). De schepen worden gelost met flexibele leidingen. Het toegepaste debiet bedraagt 400 m³/h. Tankwagens met gasolie en petroleum worden beladen met laadarmen aan een debiet van 42 m³/h. Tankwagens met benzine worden beladen met behulp van flexibele slangen aan hetzelfde debiet als tankwagens met gasolie en petroleum. Ter hoogte van de verlaadplaats voor tankwagens is een opvangvoorziening aanwezig met een oppervlakte van ca. 600 m². De scheepsverlaadplaats is voorzien van een noodstop waarmee de verlading kan worden stilgelegd, de verlaadplaatsen voor tankwagens niet. Voor de tankwagens dient naast de benodigde verlaadtijd rekening gehouden te worden met een extra wachttijd van 60 minuten bij elke verlaadbeurt.
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 79
Figuur IV.6.3.1 Grondplan brandstofdepot y tankenpark gasolie
tankenpark benzine & petroleum
T-04
T-03
T-01
T-05
Verlaadplaats tankwagens benzine
T-02
T-06
Verlaadplaats tankwagens petrolelum
X
(0,0)
Administratief gebouw Technisch gebouw
RESULTATEN – Het risicobeeld dat bekomen wordt bij de uitvoering van een gedetailleerde kwantitatieve risicoanalyse wordt getoond aan de hand van figuur IV.6.3.2. Figuur IV.6.3.2 IRC brandstofdepot obv. gedetailleerde QRA 300 10-5/j 10-6/j 10-7/j
250
200
150
100
50
0
-50
-100
-150
-200 -150
-100
-50
0
50
100
150
200
250
300
350
400
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 80
Om het risicobeeld te bepalen door toepassing van het ontwikkelde softwareprogramma worden bouwstenen geselecteerd voor de opslaghouders, tankwagens en verlaadinstallaties voor tankwagens en schepen. De keuze van de bouwstenen is rekening houdende met de hoger gegeven beschrijving relatief eenvoudig. Een overzicht van de gemaakte selectie wordt getoond in bijlage 10. Het risicobeeld dat bekomen wordt met behulp van het ontwikkelde softwareprogramma wordt getoond op figuur IV.6.3.3. Figuur IV.6.3.3 IRC brandstofdepot obv. ontwikkelde programma
(0,0)
Wanneer de risicobeelden van figuren IV.6.1.2 en IV.6.1.3 worden vergeleken, wordt duidelijk dat de betroffen risicobeelden sterke gelijkenissen vertonen. Het voornaamste verschil is vast te stellen m.b.t. de 10-5/j-isorisicocontouren t.h.v. de opslagtanks. Dit verschil is hoofdzakelijk te wijten aan het scenario ‘tankbrand’ dat niet in de bouwstenen is opgenomen omdat de bijdrage van dit scenario aan het externe risico verwaarloosbaar is (zie §IV.4.2.1). Een overzicht van de berekende maximale risico-afstanden (risiconiveau 10-5/j, 10-6/j en 10-7/j) gemeten vanaf het centrum van het brandstofdepot, i.e. coördinaat (0,0), wordt voor beide risicobeelden gegeven in tabel IV.6.3.1.
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 81
Tabel IV.6.3.1 Overzicht maximale afstanden tot IRC brandstofdepot
IV.6.4.
IRC
Gedetailleerde QRA [m]
Ontwikkelde software [m]
Afwijking [m]
167
158
167
+9
239
239
239
0
372
356
372
+16
Voorbeeldbedrijf 4: opslag en verlading toxische vloeistoffen BESCHRIJVING – Bedrijf 4 betreft een inrichting te Kleine Brogel met een tankenpark voor toxische vloeistoffen. Op het terrein is een rechthoekige inkuiping aanwezig met een oppervlakte van 280 m² (28 m x 10 m). In de inkuiping staan twee houders met een inhoud van 50 m³ en twee houders met een inhoud van 20 m³. In de houders van 50 m³ (T-01 en T-02) wordt het toxisch product 2-chloorethanol opgeslagen. De houders van 20 m³ (T-03 en T-04) bevatten het toxisch product allylalcohol.
Voor 2-chloorethanol bedraagt de jaarlijkse aanvoer ca. 600 m³. Van allylalcohol wordt ca. 240 m³ per jaar aangevoerd. De producten worden geleverd m.b.v. tankwagens met een inhoud van typisch 30 m³. 2-Chloorethanol wordt aangevoerd in hoeveelheden van 30 m³ per keer, terwijl dit voor allylalcohol slechts 10 m³ per losbeurt bedraagt. De producten worden verbruikt in een proces zodat er geen afvoer van de producten gebeurt. Figuur IV.6.4.1 Plattegrond bedrijf 4 (opslag en verlading van toxische vloeistoffen)
Het lossen van de tankwagen gebeurt d.m.v. flexibele leidingen met een diameter van 2”. Het toegepaste verladingsdebiet bedraagt 20 m³/h. De verlading kan steeds worden stilgelegd door het activeren van een noodstop ter hoogte van de verlaadplaats (faalkans van de noodstop 10%). Om eventuele lekvloeistoffen op te vangen is er een opvangvoorziening die de oppervlakte van de vloeistofplas beperkt tot maximaal 200 m². Naast de tijd die nodig is voor de verladingen dient rekening gehouden te worden met een extra aanwezigheid van de (volle) tankwagen op het terrein van 30 minuten per verladingsbeurt.
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 82
Het risicobeeld dat bekomen wordt bij de uitvoering van een gedetailleerde kwantitatieve risicoanalyse wordt getoond in onderstaande figuur. Figuur IV.6.4.2 IRC tankpark tox. vl. obv. gedetailleerde QRA 100 10-6/j 10-7/j
80
60
40
20
0
-20
-40
-60 -80
-60
-40
-20
0
20
40
60
80
(volle lijn: weerstation Deurne, stippellijn: weerstation Kleine Brogel)
Om het risicobeeld te bepalen door toepassing van het ontwikkelde softwareprogramma worden zes bouwstenen geselecteerd: één voor de twee opslaghouders met 2chloorethanol, één voor de twee opslaghouders met allylalcohol, één voor een tankwagen met 2-chloorethanol, één voor een tankwagen met allylalcohol, één voor een flexibele losleiding met 2-chloorethanol en één voor een flexibele losleiding met allylalcohol. Het product 2-chloorethanol wordt ondergebracht in de toxiciteitsklasse TV2 (representatief product: benzotrichloride), allylalcohol wordt ondergebracht in de klasse TV3 (representatief product: acrylonitril). Voor de opslaghouders wordt een bouwsteen geselecteerd voor een enkelwandige atmosferische tank met een ingekuipte oppervlakte die de reële oppervlakte van de inkuiping zo goed mogelijk benadert, doch steeds groter is (conservatieve werkwijze). Voor de tankwagen en de verlaadmedia wordt met betrekking tot de ingekuipte oppervlakte dezelfde werkwijze gehanteerd. Met betrekking tot het verladingsdebiet wordt de bouwsteen geselecteerd die het dichtst aanleunen bij het werkelijke verladingsdebiet. De geselecteerde bouwstenen worden conform figuur IV.6.4.1 gelokaliseerd. Een overzicht van de geselecteerde bouwstenen wordt getoond in bijlage 10. Het risicobeeld dat bekomen wordt met behulp van het ontwikkelde softwareprogramma wordt getoond op figuur IV.6.4.3.
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 83
Figuur IV.6.4.3 IRC tankenpark tox. vl. obv. ontwikkelde softwareprogramma
(0,0)
Wanneer de risicobeelden van figuren IV.6.4.2 en IV.6.4.3 worden vergeleken, wordt duidelijk dat de isorisicocontouren die berekend zijn met het ontwikkelde softwareprogramma groter zijn dan de contouren die volgen uit de gedetailleerde kwantitatieve risicoanalyse. Een overzicht van de berekende maximale risico-afstanden (risiconiveau 10-5/j, 10-6/j en 10-7/j) gemeten vanaf het centrum van de verlaadplaats, i.e. coördinaat (0,0), wordt voor beide risicobeelden gegeven in tabel IV.6.4.1. Het verschil tussen de berekende risico-afstanden is – in volgorde van belangrijkheid - te wijten aan:
afwijkende product (representatief product is steeds het gevaarlijkste product in de overeenkomstige toxiciteitsklasse);
afwijkende oppervlakte van de inkuiping;
afwijkende meteocondities. Tabel IV.6.4.1 Overzicht maximale afstanden tot IRC van tankenpark tox. vl.
IRC
Gedetailleerde QRA [m] Kleine Brogel
Deurne
10-5/j
-
-
10 /j
41
10-7/j
84
-6
Ontwikkelde software [m]
Afwijking [m] Kleine Brogel
Deurne
-
-
-
36
52
+11
+15
80
113
+29
+33
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
IV.6.5.
pagina 84
Conclusies betreffende de validatie van de softwaretool Op basis van de hoger beschreven validatie van de softwaretool worden volgende conclusies getrokken:
Het risicobeeld dat bekomen wordt met de softwaretool is conservatief indien men risicobouwstenen selecteert waarvan de karakteristieke installatieparameters het dichtst aanleunen bij, doch groter zijn dan, de werkelijke installatieparameters. Het resultaat is echter niet overdreven conservatief (i.e. risicoafstanden zijn van dezelfde ordegrootte) zodat de softwaretool lijkt te voldoen aan de in het bestek vooropgestelde specificaties.
De gebruiker kan een idee krijgen van de foutmarge op de risicoafstanden als gevolg het beperkte aantal beschikbare bouwstenen en de daardoor afwijkende installatieparameters door het risicobeeld uit te rekenen voor verschillende configuraties (sets van bouwstenen) waarbij voor de belangrijkste bouwstenen afwisselend grotere en kleinere waarden van de installatieparameters worden gekozen.
De foutmarge blijkt het grootst te zijn voor de installaties waaruit toxische stoffen of toxische rookgassen kunnen worden vrijgezet. Dit is te verklaren door het feit dat het risicobeeld van deze installaties in zeer belangrijke mate wordt bepaald door de aard (toxische werking) van de aanwezige of vrijgezette producten en de softwaretool slechts een beperkte keuze toelaat met betrekking tot de aard van de aanwezige gevaarlijke stoffen (vijf klassen voor toxische vloeistoffen en slechts één representatieve structuurformule voor magazijnopslag).
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
V.
pagina 85
DIGITALISEREN RISICOBEELDEN UIT VEILIGHEIDSRAPPORTEN In de veiligheidsrapportage (OVR en SWA-VR) wordt het risicobeeld van een hogedrempel Seveso-inrichting weergegeven als het plaatsgebonden mensrisico en het groepsrisico. De voorliggende opdracht heeft tot doel om voor elk van de hogedrempel Seveso-inrichtingen in Vlaanderen de berekende risicobeelden in de veiligheidsrapportages te digitaliseren en te verwerken naar een formaat dat in GISapplicaties kan worden ingelezen. Daarnaast wordt ook de bedrijfsgrens van de inrichting opgenomen in ditzelfde digitale formaat. In onderstaande paragrafen worden de verschillende stappen besproken die bij de uitvoering van het deelproject worden doorlopen.
V.1.
Verzamelen van de nodige informatie De gegevens met betrekking tot de risico’s en bedrijfsgrenzen van hogedrempel Seveso-inrichtingen worden betrokken uit de meest recente OVR’s of SWA-VR’s van de inrichtingen. Alle veiligheidsrapporten van de hogedrempel Seveso-inrichtingen die in Vlaanderen gelegen zijn, zijn ter beschikking bij de Dienst VR. Recente veiligheidsrapporten zijn bovendien digitaal beschikbaar. De dossiers die door de opdrachtnemer zijn opgesteld, zijn eveneens in digitaal formaat voorhanden. Voor de inrichtingen waarvan het veiligheidsrapport niet digitaal ter beschikking is, werden de nodige gegevens ingescand. Het verzamelen van de nodige informatie ging van start met twee plaatsbezoeken bij de Dienst VR namelijk op 7 en 9 januari ’08. Tijdens deze bezoeken werd vastgesteld dat voor een reeks bestaande hogedrempel Seveso-inrichtingen een omgevingsveiligheidsrapport in opstelling was. Ook voor een aantal nieuwe hogedrempel inrichtingen was de opstelling van een omgevingsveiligheidsrapport lopende. Verder werd vastgesteld dat voor een reeks van bedrijven die als gevolg van de wijziging van het SWA (BS 26 april 2007) voor het eerst onder de VR-plicht vallen nog geen veiligheidsrapport ter beschikking was. Deze nieuwe inrichtingen hadden uiterlijk tot 6 mei 2008 om een veiligheidsrapport in het kader van het Samenwerkingsakkoord in te dienen. Via elektronische post werden door de Dienst VR op 16 mei, 26 mei en 6 november 2008 gegevens aangeleverd van bedrijven waarvoor eerder geen of verouderde gegevens werden bekomen. Een overzicht van de gegevens die tot eind november 2008 verzameld werden voor het uitvoeren van de digitalisatie van de risicobeelden en terreingrenzen van hogedrempel Sevesoinrichtingen wordt opgenomen als bijlage 3 aan dit rapport.
V.2.
Georefereren van de ingescande figuren Ter voorbereiding van de latere digitalisering van de bedrijfsgrenzen en risicobeelden worden de ingescande figuren ingeladen (in Matlab), gecontroleerd, indien nodig gemanipuleerd en tenslotte gegeorefereerd. Hiertoe worden de coördinaten van bepaalde herkenningspunten op de figuur (bv. kruispunt van wegen of waterwegen, hoekpunt van een bestemmingsgebied of een gebouw) opgezocht via overeenkomstige kaarten van het
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 86
NGI [10] en/of GIS-Vlaanderen [11]. De oriëntatie (noord-zuid) en de lengte/breedteverhouding van de ingescande figuren wordt gecontroleerd a.d.h.v. de werkelijke coördinaten van de referentiepunten en indien nodig gecorrigeerd. In een volgende stap wordt de figuur gegeorefereerd volgens het coördinatenstelsel Lambert-72(12). Hiervoor is een beperkte tool ontwikkeld in matlab die gebaseerd is op een bestaande softwaretool ten behoeve van de veiligheidsrapportering.
V.3.
Digitaliseren van bedrijfsgrenzen en risicobeelden Het digitaliseren van bedrijfsgrenzen en risicobeelden gebeurt eveneens in Matlab. De gegeorefereerde figuren worden opnieuw ingeladen in Matlab. Vervolgens worden de bedrijfsgrens en de risicocontouren (10-5/j, 10-6/j en 10-7/j) manueel overgetekend. De beweging van het invoerapparaat tijdens het overtekenen wordt geregistreerd door de software en opgeslagen in een binaire Matlab-file. Aangezien de figuur eerder in het Lambert-72 coördinatensysteem werd gegeorefereerd (zie §V.2), kunnen de gedigitaliseerde bedrijfsgrenzen en risicocontouren door de software worden gepositioneerd binnen dit coördinatensysteem. De coördinaten worden eveneens omgezet naar geografische coördinaten (bolcoördinaten) in het WGS84 referentiesysteem en opgeslagen in de binaire file.
V.4.
Aanmaken van shape-files en kml-files
V.4.1.
Shape-formaat Het aanmaken van bestanden die later in een GIS-omgeving kunnen worden ingelezen gebeurt met behulp van de Matlab Mapping Toolbox. De eerder gecreëerde binaire Matlab-files (zie §V.3) worden m.b.v. de toolbox geconverteerd naar het ESRI shapeformaat. De gedigitaliseerde bedrijfsgrens van de inrichting alsook de isorisicocontouren van 10-5/j, 10-6/j en 10-7/j worden in aparte shape-files ondergebracht zodat deze gegevens afzonderlijk kunnen worden opgevraagd in een GIS-systeem. Het ESRI shape-formaat is een veelgebruikt uitwisselingsformaat voor geografische informatie. Shapefiles zijn geschikt voor verschillende geometrietypes (punt, lijn en vlak) en zijn opgebouwd uit drie componenten:
een .shp-bestand met de ligging van objecten; een .dbf-bestand met attributen van die objecten in XBase-formaat; een .shx-bestand dat voor elk object de index in het shp-bestand bevat.
De drie bestanden hebben behalve de extensie (laatste drie letters) de rest van de naam gemeenschappelijk.
(12)
Voor alle praktische toepassingen is de ‘Belgian Datum 1972’ tot nu toe zowel op nationaal als op internationaal vlak het enige officiële referentiesysteem voor België. De parameters van de Lambert 1972projectie zijn vastgelegd door het Nationaal Geografisch Instituut (NGI). Een overzicht van deze parameters is opgenomen in tabel B.11.1 in bijlage 11.
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
V.4.1.1.
pagina 87
Bedrijfsgrens in shape-formaat De bedrijfsgrens van de inrichting wordt in de shape-file opgenomen als een vlak (polygon). Het bestand heeft steeds de naam ‘bedrijfsgrens’ zodat het in een GIS-systeem zichtbaar is als een laag met deze naam. De kenmerken van de attributen die worden toegekend aan de laag ‘bedrijfsgrens’, worden weergegeven in onderstaande tabel. Tabel V.4.1.1.1 Toegekende attributen van de laag ‘bedrijfsgrens’ Veldnaam
Type
Omschrijving
INRICHTING
String
Naam van de inrichting. Bij voorkeur de naam die wordt vermeld op de lijst van gekende hogedrempelinrichtingen die wordt gepubliceerd op de website van de dienst VR.
VRCODE
String
Het referentienummer van het bijhorende OVR of SWA-VR. Voorbeeld: OVR/xx/yy of SWA-VR/xx/yy waarbij xx verwijst naar het jaartal van indiening en yy een volgnummer is dat wordt toegekend door de dienst VR. Nummer dat aangeeft hoe de bedrijfsgrens werd gegeorefereerd in het Lambert 1972 – coördinatenstelsel.
REFCODE
Integer
0 = niet gespecifieerd 1 = Lambert-coördinaten bekomen van de inrichting 2 = gegeorefereerd op basis van een kadastraal plan 3 = gegeorefereerd op basis van een orthofoto
V.4.1.2.
IR-contouren in shape-formaat De isorisicocontouren van de inrichting (enkel risiconiveau: 1.10-5/j, 1.10-6/j en 1.10-7/j) worden eveneens opgenomen in een vlakkenbestand (polygons). De shapefiles dragen steeds de naam IRC_xxx, waarbij xxx vervangen wordt door het risiconiveau van de betreffende isorisicocontour (xxx = 1E-5, 1E-6 of 1E-7). De kenmerken van de attributen die worden toegekend aan elke IRC-laag, worden weergegeven in onderstaande tabel. Tabel V.4.1.2.1 Toegekende attributen van de laag IRC_xxx Veldnaam
Type
Omschrijving
INRICHTING
String
Naam van de inrichting. Bij voorkeur de naam die wordt vermeld op de lijst van gekende hogedrempel inrichtingen die wordt gepubliceerd op de website van de dienst VR.
VRCODE
String
Het referentienummer van het bijhorende OVR of SWA-VR. Voorbeeld: OVR/xx/yy of SWA-VR/xx/yy waarbij xx verwijst naar het jaartal van indiening en yy een volgnummer is dat wordt toegekend door de dienst VR.
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
V.4.2.
pagina 88
KML-formaat De IRC’s en de bedrijfsgrenzen van de hogedrempel Seveso-inrichtingen worden tevens aangeleverd in de vorm van het KML-formaat (Keyhole Markup Language). Het KMLformaat is ontwikkeld voor gebruik in Google Earth en specificeert een set objecten (plaatsmarkering, polygonen, figuren, 3D-modellen, tekst). Als referentiesysteem gebruikt het KML-formaat 3D geografische bolcoördinaten (lengtegraad, breedtegraad en hoogte) volgens het WGS84 (World Geodetic System 1984). De gedigitaliseerde contouren van een hogedrempel Seveso-inrichting (bedrijfsgrens en de IRC’s van 10-5/j, 10-6/j en 10-7/j) worden als gesloten lijnen (polyline) in één kmlbestand opgeslagen dat de naam draagt van de betreffende inrichting. De verschillende objecten in het bestand krijgen respectievelijk de naam ‘bedrijfsgrens’, ‘IRC_1E-5’, ‘IRC_1E-6’, en ‘IRC_1E-7’. In een laatste stap wordt de VR-code van het bijhorende veiligheidsrapport als omschrijving toegevoegd aan het bestand.
V.5.
Resultaten van de digitalisatie In de periode januari ’08 tot december ‘08 werden door de opdrachtnemer de bedrijfsgrenzen en risicobeelden van 120 hogedrempel Seveso-inrichtingen gedigitaliseerd(13). De gegevens van de betreffende inrichtingen alsook referenties en opmerkingen met betrekking tot de digitalisatie zijn te vinden in tabellen B.3.1 t.e.m. B.3.3 van bijlage 3. Van de overige 17 hogedrempel Seveso-inrichtingen zijn momenteel nieuwe omgevingsveiligheidsrapporten in opstellen (9 bedrijven), zijn geen gegevens beschikbaar bij de dienst VR (6 bedrijven) of zijn de gegevens uit het bestaande veiligheidsrapport te onduidelijk om te worden gedigitaliseerd. Een overzicht van de bedrijven die zich in deze situatie bevinden wordt gegeven in tabellen B.3.4 en B.3.5 van bijlage 3.
(13)
De bedrijfsgrenzen en isorisicocontouren van Lanxess-Lillo en Solvin zijn niet apart beschikbaar, maar zitten vervat in de bedrijfsgrenzen en isorisicocontouren van respectievelijk Bayer Antwerpen en BASF Antwerpen.
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
VI.
pagina 89
REFERENTIES [1]
Systematiek voor indeling van stoffen tbv. risico-berekeningen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen, Adviseurs voor externe veiligheid, AVIV, 1999.
[2]
Handboek Kanscijfers voor het opstellen van een veiligheidsrapport gecoördineerde versie 2.0, Departement LNE, Dienst Gevaarlijke Stoffen en Risicobeheer, 2004.
[3]
Handleiding Risicoberekeningen Bevi versie 3.0, RIVM, 1 januari 2008
[4]
PGS2 (Yellow Book), Methods for the Calculations of Physical Effects, Committee for the Prevention of Disasters, 2005.
[5]
Two-phase flashing flow methods and comparisons, Leung, J.C. et al., J. Loss Prev. Process Ind., 3, 1990.
[6]
The SFPE handbook of fire protection engineering, Society of Fire Protection Engineers (SFPE), National Fire Protection Association (NFPA), Third Edition, 2002.
[7]
Guidelines for process equipment reliability data, CCPS, AIChE, NY, 1989.
[8]
Modelling the release and dispersion of toxic combustion products, Mills, M., Proc. Int’l Conf. Vapor Cloud Modelling, AIChE, NY, VS, 1988.
[9]
PGS1 (Green book), Methods for determining possible damage, Committee for the Prevention of Disasters, 2005.
[10]
Topografische Kaarten Vlaanderen & Brussel, Nationaal Geografisch Instituut.
[11]
Geografische beleidsinformatie, Agentschap Geografische Informatie Vlaanderen (www.agiv.be).
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
VII.
BIJLAGEN 1.
Overzicht van de doelgroep: de lagedrempel Seveso-inrichtingen
2.
Overzicht veiligheidsstudies lagedrempel Seveso-inrichtingen
3.
Verzamelde gegevens digitalisatie risicobeelden en terreingrenzen
4.
Niet limitatief overzicht gevaarlijke stoffen en klasse
5.
Overzicht risicobouwstenen
6.
Gemiddelde brutoformule voor opslagmagazijnen
7.
Algemene aannames bij risicoberekeningen
8.
Specifieke aannames bij risicoberekeningen
9.
Overzicht codering faalfrequenties
10. Overzicht geselecteerde bouwstenen ikv. validatie 11. Parameters van de Lambert 1972-projectie
pagina 90
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 91
Bijlage 1 Overzicht van de doelgroep: de lagedrempel Seveso-inrichtingen In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de lagedrempel inrichtingen waarvoor een veiligheidsstudie werd opgesteld en bekomen. Tabel B.1.1 Overzicht v/d lagedrempel inrichtingen Naam inrichting
Adres
Sector
Veiligheidsstudie
Acros Organics
Janssen Pharmaceuticalaan 3a 2440 Geel
Opslagmagazijnen
Ja
Aerotrim
Nolimpark 1412 - Industrielaan 24 3900 Overpelt
Opslagmagazijnen
Ja
Agfa Gevaert
A. Cannaertstraat 125 2260 Westerlo
Productie diverse chemicaliën (fijnchemie/special chemicals)
Neen
Agfa Gevaert
Terbekehofdreef 19 2610 Wilrijk
Productie diverse chemicaliën (fijnchemie/special chemicals)
Neen
Agglorex
Nijverheidsweg 84 3920 Lommel-Kerkhoven
Productie diverse chemicaliën (polyurethaanschuim)
Neen
Air Liquide Large Industry
Scheldelaan 600 - Haven 725 2040 Antwerpen
Productie en distributie industriële gassen
Ja
Air Liquide Medical
Beaulieustraat 4 1830 Machelen
Productie en distributie industriële gassen
Neen
Air Products
Arbedkaai 1 - Haven 4980 9042 Gent
Productie en distributie industriële gassen
Neen
Aleris Aluminium Duffel
A. Stocletlaan 87 2570 Duffel
Behandelen en naverwerken metalen
Neen
Alural Belgium
Jozef De Blockstraat 69 2930 Willebroek
Behandelen en naverwerken metalen
Neen
AMI Semiconductor Belgium
Westerring 15 9700 Oudenaarde
Productie diverse chemicaliën (halfgeleiders)
Bekaert
L. Bekaertlaan 5 9880 Aalter
Behandelen en naverwerken metalen
Neen
Belcroom
Kachtemsestraat 163 8800 Roeselare
Behandelen en naverwerken metalen
Ja
Belgian Shell
Herdersstraat 8 3500 Hasselt
Brandstofdepot
Neen
Belgian Tank Storage Company (Beltanco)
Henri Farmanstraat 45 9000 Gent
Brandstofdepot
Neen
Belgische Bunkeroliemaatschappij
Leopold II-dam 8380 Zeebrugge
Brandstofdepot
Neen
Belstor
Henri Esserslaan 3600 Genk
Opslagmagazijnen
Neen
Belstor
Transportlaan 4 3600 Genk
Opslagmagazijnen
Neen
Bouts
Scheepvaartkaai 3500 Hasselt
Brandstofdepot
Neen
Brandstoffen De Jans & Co
Industriezone 28 9770 Kruishoutem
Gasdepot
Ja
Ja
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 92
Naam inrichting
Adres
Sector
Veiligheidsstudie
Caldic Belgium
Industriezone 5 – Heemsdaalstraat 2620 Hemiksem
Opslagmagazijnen
Neen
Caldic Belgium
Terlochtweg 1 2620 Hemiksem
Opslagmagazijnen
Ja
Cambrex profarmaco Landen
Industriepark Roosveld 2 B6 3400 Landen
Productie diverse chemicaliën (pharmaproducten)
Neen
Capelle Pigments
Kortrijkstraat 153 8930 Menen
Productie diverse chemicaliën (harsen, verven en coatings)
Neen
Carens
Acaciastraat 11 2440 Geel
Brandstofdepot
Neen
CID - Lines
Waterpoortstraat 2 8900 Ieper
Productie diverse chemicaliën (reinigingsmiddelen)
Ja
Colombus - HTC
Zwarte Weg 60 - Kaai 373 2030 Antwerpen
Opslag in tankcontainers (+ cleaning)
Ja
Colors
Zwaarveld 46 9220 Hamme
Behandelen en naverwerken metalen
Neen
Comfort Energie
Slachthuiskaai 28 3500 Hasselt
Brandstofdepot
Neen
Continental Tanking Company (Cotanco)
Wondelgemkaai 142 9000 Gent
Brandstofdepot
Ja
Corn. Van Loocke
Pathoekweg 37 8000 Brugge
Productie diverse chemicaliën (harsen, verven en coatings)
Ja
Corus Aluminium
A. Stocletlaan 87 2570 Duffel
Behandelen en naverwerken metalen
CRI Catalyst Company Belgium
Ringvaartweg Wondelgem 4 9032 Wondelgem
Productie diverse chemicaliën (fijnchemie/special chemicals)
Ja
Dacral Manufacturing
Bouwelven 1 2280 Grobbendonk
Productie diverse chemicaliën (harsen, verven en coatings)
Neen
De Ceuster
Senthout 22 A 2570 Duffel
Opslagmagazijnen
Ja
De Ceuster
Fortsesteenweg 30 2860 St-Katelijne-Waver
Opslagmagazijnen
Neen
De Craene
Industriezone 12 9770 Kruishoutem
Productie diverse chemicaliën (andere)
De Neef Chemical Processing
Molenweg 1 - Haven 1948 9130 Kallo (Beveren)
Afvalophaling en behandeling
Neen
De Vos Brandstoffen
Sluis 2 9810 Eke-Nazareth
Brandstofdepot
Neen
Deceuninck
Cardijnlaan 15 8600 Diksmuide
Productie diverse chemicaliën (kunststoffen)
Demarol
Kanaalstraat 9 3560 Lummen
Brandstofdepot
Neen
Desbro Brandstoffen
Briel 16 Bus 2 9200 Baasrode
Brandstofdepot
Neen
Deva-Fyto
Albert I laan 72 8630 Veurne
Opslagmagazijnen
Neen
Dumo
Wijnendalestraat 171 8800 Roeselare
Productie diverse chemicaliën (polyurethaanschuim)
DuPont de Nemours
Antoon Spinoystraat 6 2800 Mechelen
Productie diverse chemicaliën (harsen, verven en coatings)
Neen
Ja
Ja
Ja Neen
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 93
Naam inrichting
Adres
Sector
Veiligheidsstudie
Duracell Batteries
Nijverheidslaan 7 3200 Aarschot
Productie diverse chemicaliën (andere)
Neen
DVH Logistics
Industrielaan 7B 8810 Lichtervelde
Productie en distributie industriële gassen
Neen
Dynea
Moervaartkaai 7 9042 Gent
Productie diverse chemicaliën (harsen, verven en coatings)
Neen
Electrabel
De Bruyckerweg 1620 Drogenbos
Productie elektriciteit
Neen
Electrabel
Pathoekweg 300 8000 Brugge
Productie elektriciteit
Neen
Electrabel
Kapeldijk 40 - Haven 1071 9120 Beveren
Productie elektriciteit
Ja
Electrabel Kerncentrale Doel
Scheldemolenstraat - Haven 1800 9130 Doel (Beveren)
Productie elektriciteit
Neen
Entaco
Industriezone E17/3 - Brandstraat 15 a 9160 Lokeren
Productie diverse chemicaliën (reinigingsmiddelen)
Neen
EOC Belgium + EOC Surfactants
Industriezone De Bruwaan - Industrieweg 24 9700 Oudenaarde
Productie diverse chemicaliën (fijnchemie/special chemicals)
Neen
EOC Polymers I + EOC Tailor Made Polymers
Industriezone De Bruwaan - Industrieweg 24 9700 Oudenaarde
Productie diverse chemicaliën (fijnchemie/special chemicals)
Neen
EOC Surfactants II
Durmakker 35 9940 Evergem
Productie diverse chemicaliën (fijnchemie/special chemicals)
Neen
Eurostock & Services
Van Doornelaan 3 2260 Westerlo
Opslagmagazijnen
Neen
Eval Europe
Nieuwe Weg 1 bus 10 - Haven 1053 2070 Zwijndrecht
Productie diverse chemicaliën (kunststoffen)
Neen
Fehrer Benelux
Industriezone Ravenshout nr. 5319 - Transportstraat 73980 Tessenderlo
Productie diverse chemicaliën (polyurethaanschuim)
Neen
Fenzi Belgium
G. Levisstraat 25 1800 Vilvoorde
Productie diverse chemicaliën (harsen, verven en coatings)
Neen
G. Snel Logistics Belgium
Karreweg 13 9810 Nazareth
Opslagmagazijnen
Neen
Gabriëls & Co
Hekkestraat 18A 9308 Hofstade (Aalst)
Brandstofdepot
Neen
Geelse Stockage Maatschappij
Winkelomseheide 249 2440 Geel
Brandstofdepot
Ja
Ghekiere Trans Shipment
Harelbekestraat 120 8520 Kuurne
Brandstofdepot
Ja
H.K.V. - Oil
Hoge Keer 1 2160 Wommelgem
Brandstofdepot
Ja
Hargo Logistics
Zwarte Weg 60 - Kaai 371-373 2030 Antwerpen
Opslagmagazijnen
Neen
Henkel Belgium
Mechelsesteenweg 54 1910 Kampenhout
Opslagmagazijnen
Neen
Hermoo Belgium
Lichtenberglaan 2045 3800 St.-Truiden
Opslagmagazijnen
Neen
Hessenatie Logistics Kortrijk
Wittestraat 10 8501 Kortrijk-Heule
Opslagmagazijnen
Ja
Ijsfabriek Strombeek
Broekstraat 70 1860 Meise
Productie en distributie industriële gassen
Neen
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 94
Naam inrichting
Adres
Sector
Veiligheidsstudie
Immo Kerfs
Industrieweg 17 3550 Heusden-zolder
Brandstofdepot
Neen
Impextraco
Wiekevorstsesteenweg 38 2220 Heist-op-den-Berg
Productie diverse chemicaliën (andere)
Neen
Intergrow
Industriepark Venecolaan 7 9880 Aalter
Opslagmagazijnen
Ja
Internationaal Transport Gilbert De Clercq
Kapelanielaan 8 9140 Temse
Opslagmagazijnen
Neen
International Logistic Services
Grotenhoutlaan 12 2300 Turnhout
Opslagmagazijnen
Ja
Janssen Pharmaceutica
Turnhoutseweg 30 2340 Beerse
Productie diverse chemicaliën (pharmaproducten)
Joris Ide
Kortrijksestraat 505 8020 Ruddervoorde
Productie diverse chemicaliën (polyurethaanschuim)
Ja
Joris Ide
Hille 174 8750 (Zwevezele) Wingene
Productie diverse chemicaliën (polyurethaanschuim)
Ja
JSR Micro
Technologielaan 8 3001 Leuven
Productie diverse chemicaliën (halfgeleiders)
Neen
L' Air liquide Belge
Atealaan 29 2270 Herenthout
Productie en distributie industriële gassen
Neen
L' Air liquide Belge
Tolhuisstraat 46 2627 Schelle
Productie en distributie industriële gassen
Neen
L' Air liquide Belge
Nijverheidslaan 5-7-9 9880 Aalter
Productie en distributie industriële gassen
Neen
Lucien Mathijs
Stokstraat 30 9970 Kruishoutem
Gasdepot
Neen
Lucien Mathijs
Trompestraat 10 9970 Kruishoutem
Gasdepot
Neen
Marpobel
Blauwe weg 7 - Haven 261 2030 Antwerpen
Afvalophaling en behandeling
Neen
Maxibel
Waaslandlaan 20 b 9160 Lokeren
Behandelen en naverwerken metalen
Neen
Mebrom
Assenedestraat 4 9940 Rieme (Evergem)
Productie en distributie industriële gassen
Neen
Mepa
Industriepark De Bruwaan 25 9700 Oudenaarde
Productie diverse chemicaliën (harsen, verven en coatings)
Messer Belgium
Woluwelaan 3 1830 Machelen
Productie en distributie industriële gassen
Neen
Multigas
Industriepark 35A 3300 Tienen
Gasdepot
Neen
Nilefos Chemie
Kuhlmannkaai 1 - Haven 6780A 9042 Gent
Productie diverse chemicaliën (fijnchemie/special chemicals)
Neen
Nu3
Industrieweg 20 2280 Grobbendonk
Productie diverse chemicaliën (andere)
Neen
Opslag & Distributie Ter Haeghe
Doelhaagstraat 72 2840 Rumst
Opslagmagazijnen
Photovoltech
Grijpenlaan 18 3300 Tienen
Productie diverse chemicaliën (halfgeleiders)
Polymer Processing
Haandorpweg 1 9130 Kallo (Beveren)
Opslagmagazijnen
Neen
Ja
Ja Neen Ja
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 95
Naam inrichting
Adres
Sector
Veiligheidsstudie
Polymer Processing
Ketenislaan 1 - Haven 1548 9130 Kallo (Beveren)
Opslagmagazijnen
Polypreen België
Kerkhovensesteenweg 88 3920 Lommel
Productie diverse chemicaliën (polyurethaanschuim)
Praxair
Scheldedijk 58 - Haven 1013 2070 Zwijndrecht
Productie en distributie industriële gassen
Ja
Praxair (indugas)
Metropoolstraat 17 2900 Schoten
Productie en distributie industriële gassen
Ja
Progalys
Gentseweg 493-495 8793 Waregem
Gasdepot
Ja
Proseat
Industriepark 35 2235 Hulshout
Productie diverse chemicaliën (polyurethaanschuim)
Neen
Proviron Industries
G.Gilliotstraat 60 2620 Hemiksem
Productie diverse chemicaliën (polyurethaanschuim)
Ja
PVS Chemicals Belgium
Pantserschipstraat 80 9000 Gent
Productie diverse chemicaliën (fijnchemie/special chemicals)
Recticel Belgium
Tramstraat 6 8560 Wevelgem
Productie diverse chemicaliën (polyurethaanschuim)
Ja
Recticel Belgium
Zuidstraat 1 8560 Wevelgem
Productie diverse chemicaliën (polyurethaanschuim)
Ja
Rheinbraun Benelux, divisie Fauconnier
Industrieweg 14 9032 Gent
Brandstofdepot
Riga Natie - Magazijn Parsifal
Nieuwelandenweg 24 2030 Antwerpen
Opslagmagazijnen
Ja
Sanac
Menensesteenweg 305 8940 Wervik
Opslagmagazijnen
Ja
Seppic Belgium
Nieuwe weg 1 - Haven 1053 2070 Zwijndrecht
Productie diverse chemicaliën (fijnchemie/special chemicals)
Neen
SGS Belgium
Polderdijkweg 16 - Haven 407 2030 Antwerpen
Opslagmagazijnen
Neen
SGS Ewacs
Keetberglaan 4 - Haven 1091 9120 Melsele (Beveren)
Afvalophaling en behandeling
Ja
SigmaKalon Belgium
Tweemontstraat 104 2100 Deurne
Productie diverse chemicaliën (harsen, verven en coatings)
Ja
Sita Recycling Services
Steenbakkersdam 16-18 2340 Beerse
Afvalophaling en behandeling
Neen
Sita Recycling Services
Hulsdonk 10 9042 Desteldonk (Gent)
Afvalophaling en behandeling
Neen
Sita Recycling Services
Industriepark West 54 9100 Sint-Niklaas
Afvalophaling en behandeling
Neen
Smet Jet
Nijverheidsstraat 3 2260 Oevel
Afvalophaling en behandeling
Neen
Soudal
Veedijk 28 2300 Turnhout
Productie diverse chemicaliën (polyurethaanschuim)
Neen
Speciality Polymers Antwerp
Nieuwe weg 1 Bus 3 - Haven 1053 2070 Zwijndrecht
Productie diverse chemicaliën (kunststoffen)
Neen
Steragas
Brusselsesteenweg 125 1980 Zemst
Gasdepot
Neen
Sumitomo Warehouse (Europe)
Fotografielaan 41-43 2610 Wilrijk
Opslagmagazijnen
Ja Neen
Neen
Neen
Ja
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 96
Naam inrichting
Adres
Sector
Veiligheidsstudie
Teepak
Maatheide 81 3920 Lommel
Productie diverse chemicaliën (andere)
Neen
Tenneco Automotive Europe
Schurhovenveld 1037 3800 Sint-Truiden
Behandelen en naverwerken metalen
Neen
Tigro Industries
Europalaan 37 3900 Overpelt
Opslagmagazijnen
Ja
Tigro Industries
Kristalpark - Ondernemersstraat 33 3920 Lommel
Opslagmagazijnen
Neen
Total Belgium
Scheldelaan 14 2030 Antwerpen
Brandstofdepot
Neen
Total Belgium
Krakeleweg 18 8000 Brugge
Brandstofdepot
Ja
Total Belgium
H. Baelskaai 10a 8400 Oostende
Brandstofdepot
Neen
Trabelint
Brucargo gebouw 759 1830 Machelen
Opslagmagazijnen
Neen
Unilin Flooring
Ooigemstraat 3 8710 Wielsbeke
Productie diverse chemicaliën (harsen, verven en coatings)
Ja
Unilin Systems
Waregemstraat 112 8792 Desselgem
Productie diverse chemicaliën (polyurethaanschuim)
Ja
Van Aert Distri
Luxemburgstraat 3 2321 Meer (Hoogstraten)
Opslagmagazijnen
Ja
Van Den Anker
Vantegemstraat 29 9230 Wetteren
Opslagmagazijnen
Neen
Van der Sluijs Groep
Schaarbeeklei 600 1800 Vilvoorde
Brandstofdepot
Neen
Van der Sluijs Groep
Pathoekeweg 76 8000 Brugge
Brandstofdepot
Ja
Van Moer Cleaning & Repair
Keetberglaan, naast Naviga-building 2070 Zwijndrecht
Opslag in tankcontainers (+ cleaning)
Ja
Van Raak Trading
Industriezone Ravenshout 3325 3980 Tessenderlo
Brandstofdepot
Ja
Vecom Metal Treatment
Ter Stratenweg 7 B 2520 Ranst
Behandelen en naverwerken metalen
Neen
Veolia Environmental Services
Moerstraat 26 - Haven 550 2030 Antwerpen
Afvalophaling en behandeling
Neen
Verboven Petroleumproducten
Kanaalstraat 8 3560 Lummen
Brandstofdepot
Neen
Verstichel Brandstoffen
L. Coiseaukaai 45 8380 Zeebrugge
Brandstofdepot
Neen
Vopak Logistic Services Belgium
Moerstraat 17 - Haven 550 2040 Antwerpen
Opslagmagazijnen
Neen
VWR International
Geldenaaksebaan 464 3001 Leuven
Opslagmagazijnen
Neen
Vyncolit
Nieuwevaart 51 9000 Gent
Productie diverse chemicaliën (harsen, verven en coatings)
Ja
Westgas
Nijverheidsstraat 7 8650 Houthulst
Gasdepot
Ja
Westgas Ieper
Zwaanhofweg 4 8900 Ieper
Gasdepot
Neen
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 97
Bijlage 2 Overzicht veiligheidsstudies lagedrempel Seveso-inrichtingen De veiligheidsstudies die voor lagedrempel Seveso-inrichtingen werden opgesteld bevatten niet noodzakelijk een kwantitatieve risicoanalyse of een voorstelling van de isorisicocontouren. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van het al dan niet aanwezig zijn van een QRA of IRC in de verzamelde veiligheidsstudies. Tabel B.2.1 Overzicht v/d verzamelde veiligheidsstudies v/d lagedrempel inrichtingen Naam inrichting
Adresgegevens
Titel veiligheidsstudie
QRA
IRC
Acros Organics
Janssen Pharmaceuticalaan
2440
Geel
Aerotrim
Industrielaan 24
3900
Alfred Talke Logistic Services
Keetberglaan
AMI Semiconductor Belgium
Datum
Veiligheidsstudie Acros Organics BVBA
Ja
Ja
11
2005
Overpelt
Veiligheidsstudie Aerotrim NV
Ja
Ja
5
1999
9120
Zwijndrecht
Veiligheidsstudie Vergunning van een lagedrempel Seveso-inrichting
Ja
Ja
12
2007
Westerring 15
9700
Oudenaarde
Omgevingsrapport
Nee
Nee
11
1989
Belcroom
Kachtemsestraat 163
8800
Roeselare
Veiligheidsstudie (incl. addendum)
Ja
Nee
8
2007
Brandstoffen De Jans & Co
Industriezone 28
9770
Kruishoutem
Veiligheidsstudie Brandstoffen De Jans
Ja
Nee
8
2003
CID - Lines
Waterpoortstraat 2
8900
Ieper
Veiligheidsstudie i.v.m. uitbreiding van de installaties bij CID LINES nv
Ja
Nee
12
2005
Colombus - HTC
Zwarte Weg 60
2030
Antwerpen
Veiligheidsstudie project Accoord (+nota's)
Continental Tanking Company
Wondelgemkaai 142
9000
Gent
Identificeren v/d ongeval risico's tijdens de atm.opslag of transport van pertroleum producten
Corn. Van Loocke
Pathoekweg 37
8000
Brugge
Veiligheidsstudie Corn. Van Loocke N.V. (incl. addendum)
CRI Catalyst Company Belgium
Ringvaartweg 4
9032
Wondelgem
De Craene
Industriezone 12
9770
Deceuninck
Cardijnlaan 15
Dumo
11
Ja
Ja
6
2004
Nee
Nee
3
2005
Ja
Ja
5
2005
Veiligheidsstudie
Nee
Nee
Kruishoutem
Veiligheidsstudie De Craene
Nee
Nee
11
2006
8600
Diksmuide
Veiligheidsstudie Deceuninck compound N.V.
Ja
Nee
12
2002
Wijnendalestraat 171
8800
Roeselare
Bijkomende inlichtingen ogevingsrapport vormschuimafdeling dumo
Ja
Nee
8
1991
Ghekiere Trans Shipment
Harelbekestraat 120
8520
Kuurne
Studie van de risico's van een tankpark voor diesel en stookolie (incl. uitbr.)
Ja
Ja
8
2005
Hessenatie Logistics Kortrijk
Wittestraat 10
8501
Kortrijk-Heule
Veiligheidsstudie Hessenatie Logistics Kortrijk NV
Ja
Ja
5
2005
Intergrow
Venecolaan 7
9880
Aalter
Veiligheidsstudie Intergrow nv
Ja
Nee
6
2006
Joris Ide
Kortrijksestraat 505
8020
Ruddervoorde Veiligheidsstudie Joris Ide n.v. Afdeling Ruddervoorde
JA
Nee
1
2007
/
26
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
Naam inrichting
Adresgegevens
Joris Ide
Hille 174
8750
Wingene
Mepa
De Bruwaan 25
9700
Polymer Processing
Haandorpweg 1
Polymer Processing
pagina 98
Titel veiligheidsstudie
QRA
IRC
Veiligheidsstudie ivm. n-pentaanopslag bij Joris Ide nv (onvolledig)
?
?
Oudenaarde
Veiligheidsstudie MEPA
Ja
Ja
9130
Kallo
Veiligheidsstudie
Nee
Ketenislaan 1
9130
Kallo
Veiligheidsstudie
Praxair Production
Scheldedijk 58
2070
Zwijndrecht
Progalys
Gentseweg 493-495
8793
Recticel Belgium
Tramstraat 6
Recticel Belgium
Datum 10
2004
6
2006
Nee
1
2006
Nee
Nee
1
2006
Veiligheidsstudie Praxair Production NV
Ja
Nee
6
2002
Waregem
Veiligheidsstudie Uitbreiding flessenopslag (IRC's ontbreken)
Ja
Nee
11
2003
8560
Wevelgem
Veiligheidsstudie Recticel NV, Tramstraat 6
Ja
Nee
10
2004
Zuidstraat 1
8560
Wevelgem
Veiligheidsstudie Recticel NV, Zuidstraat 1
Ja
Ja
10
2004
Riga Natie - Magazijn Parsifal
Nieuwelandenweg 24
2030
Antwerpen
Veiligheidsnota magazijnen Saeftinghe
Nee
Nee
10
2002
Sanac
Menensesteenweg 305
8940
Wervik
Veiligheidsonderzoek opslagplaats biociden en kunstmeststoffen
Ja
Ja
5
1999
SGS Ewacs
Keetberglaan 4
9120
Melsele
Veiligheidsstudie SGS Milieucentrum te Melsele
Ja
Nee
4
2002
Tigro Industries
Europalaan 37
3900
Overpelt
Onderzoek inplanting opslagmagazijn gelegen industrieterrein Kristalpark
Ja
Ja
26
1
2005
Total Belgium
Krakeleweg 18
8000
Brugge
Veiligheidsstudie van de bijkomende tankopslag Depot Brugge
Ja
Nee
25
1
2007
Unilin Flooring
Ooigemstraat 3
8710
Wielsbeke
Veiligheidsstudie i.v.m. de harsproductie-installatie bij UNILIN Flooring
Ja
Nee
2
2005
Unilin Systems
Waregemstraat 112
8792
Desselgem
Unilin Systems NV veiligheidsstudie pentaan
Ja
Nee
10
1992
Van der Sluijs Groep
Pathoekeweg 76
8000
Brugge
Veiligheidsstudie
Ja
Ja
7
2004
Van Moer Cleaning & Repair
Keetberglaan
2070
Zwijndrecht
Veiligheidsstudie Vergunning van een lagedrempel Seveso-inrichting
Ja
Ja
8
2007
Van Raak Trading
Industriezone Ravenshout
3980
Tessenderlo
Veiligheidsstudie (+ nota's) Opslag en verhandeling van aardolieproducten
Ja
Ja
7
2006
Vyncolit
Nieuwevaart 51
9000
Gent
Veiligheidsstudie Vyncolit
Ja
Ja
12
2005
Westgas
Nijverheidsstraat 7
8650
Houthulst
Veiligheidsstudie Westgas Ieper bvba
Ja
Ja
6
2005
1
13
17
26
19
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 99
Bijlage 3 Verzamelde gegevens digitalisatie risicobeelden en terreingrenzen Een overzicht van de verzamelde gegevens voor het digitaliseren van de risicobeelden en de terreingrenzen van de hogedrempel inrichtingen wordt gegeven in onderstaande tabellen. → → → → →
Tabel B.3.1 Tabel B.3.2 Tabel B.3.3 Tabel B.3.4 Tabel B.3.5
Veiligheidsrapport opgesteld door opdrachtnemer Veiligheidsrapporten digitaal beschikbaar bij dienst VR (medio december 2008) Bedrijfsgrenzen en risicobeelden gekopieerd uit meest recente veiligheidsrapport Nieuw of eerste omgevingsveiligheidsrapport in opstelling Onvoldoende gegevens beschikbaar bij Dienst VR
Tabel B.3.1 Veiligheidsrapporten opgesteld door de opdrachtnemer Inrichting
Adres
A4S
Digitalisatie Bedrijfsgrens
Contouren
Opmerkingen
Blauwe Weg – Haven 245-247 2030 Antwerpen
Digitaal beschikbaar
Digitaal beschikbaar
Digitalisatie obv.OVR/08/19
AGC Flat Glass Europe Mol Plant
Colburnlaan 1 2400 Mol
Digitaal beschikbaar
Digitaal beschikbaar
Digitalisatie obv.OVR/06/15
Bayer Antwerpen Comm.V
Scheldelaan 420 - Haven 507 2040 Antwerpen
Digitaal beschikbaar
Digitaal beschikbaar
Digitalisatie obv. OVR/08/05
Borealis Polymers
Industrieweg 148 PB 13 3583 Beringen
Digitaal beschikbaar
Digitaal beschikbaar
Digitalisatie obv. VR/04/08
Campine + Campine Recycling
Nijverheidsstraat 2 2340 Beerse
Digitaal beschikbaar
Digitaal beschikbaar
Digitalisatie obv. meest recentie versie v/h SWA-VR/08/17
Fina Antwerp Olefins - Site A
Scheldelaan 10 (Site A) - Haven 447 2030 Antwerpen
Digitaal beschikbaar
Digitaal beschikbaar
Digitalisatie obv. OVR/06/21
Fluxys LNG Terminal
Henri-Victor Wolvensstraat 3 - Kaai 615 8380 Zeebrugge
Digitaal beschikbaar
Digitaal beschikbaar
Digitalisatie obv. VR/04/03 (VN: contouren quasi idem)
Fluxys Loenhout
Vorssingerweg 1 2990 Loenhout (Wuustwezel)
Digitaal beschikbaar
Digitaal beschikbaar
Digitalisatie obv. OVR/06/17
Fluxys Piekbesnoeiing
Barlenhuisstraat 5 8380 Dudzele
Digitaal beschikbaar
Digitaal beschikbaar
Digitalisatie obv. VR/00/10 Geen informatie over recenter rapport (OVR of SWA-VR)
FN Herstal
Heiwijkerweg 62 3690 Zutendaal
Digitaal beschikbaar
Digitaal beschikbaar
Digitalisatie obv.OVR/08/22
Hercules Beringen
Industrieweg 150 3583 Beringen
Digitaal beschikbaar
Digitaal beschikbaar
Digitalisatie obv. OVR/05/21
H. Essers Logistic Company – Belstor
Henri Esserslaan 3600 Genk
Digitaal beschikbaar
Digitaal beschikbaar
Digitalisatie obv.OVR/08/09
ITC Rubis Terminal Antwerp
Doeldok 1662 9120 Beveren
Digitaal beschikbaar
Digitaal beschikbaar
Digitalisatie obv. OVR/06/19 (nieuwe berekeningen in uitvoer)
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
Inrichting
Adres
Lanxess – Kallo
pagina 100
Digitalisatie Bedrijfsgrens
Contouren
Opmerkingen
Ketenislaan 2 9130 Kallo
Digitaal beschikbaar
Digitaal beschikbaar
Digitalisatie obv. SWA-VR/02/33
Lanxess – Lillo
Scheldelaan 420 - Haven 507 2040 Antwerpen
Digitaal beschikbaar
Digitaal beschikbaar
Zie Bayer Antwerpen Comm.V (OVR/08/05)
Lanxess Rubber
Canadastraat 21 2070 Zwijndrecht
Digitaal beschikbaar
Digitaal beschikbaar
Digitalisatie obv. VR/02/05
LBC Antwerpen
Leon Bonnetweg 28 - Haven 275 2030 Antwerpen
Digitaal beschikbaar
Digitaal beschikbaar
Digitalisatie obv. OVR/08/26
LBC Ertisa Tankterminal Antwerpen
Scheldelaan 420 - Haven 507 2040 Antwerpen
Digitaal beschikbaar
Digitaal beschikbaar
Digitalisatie obv. OVR/07/09 Bedrijfsgrens aangepast tov. deze in OVR
Lubrizol Advanced Materials Europe
Ketenislaan 2 - Haven 1992 9130 Kallo (Beveren)
Digitaal beschikbaar
Digitaal beschikbaar
Digitalisatie obv. OVR/08/18
Mexico Natie
Transcontinentaalweg 8 2030 Antwerpen
Digitaal beschikbaar
Digitaal beschikbaar
Digitalisatie obv. OVR/04/09
Neste Oil
Industrieweg 154 PB 4 3583 Beringen
Digitaal beschikbaar
Digitaal beschikbaar
Digitalisatie obv. meest recentie versie v/h SWA-VR
Noord Natie Terminals
Blauwe Weg 44 - Haven 227-243 2030 Antwerpen
Digitaal beschikbaar
Digitaal beschikbaar
Digitalisatie obv. meest recentie versie v/h SWA-VR
Oiltanking Ghent
Moervaartkaai 12 9042 Gent
Digitaal beschikbaar
Digitaal beschikbaar
Digitalisatie obv. OVR/07/07
Oiltanking Stolthaven Antwerp
Scheldelaan 450 - Haven 623 2040 Antwerpen
Digitaal beschikbaar
Digitaal beschikbaar
Digitalisatie obv. OVR/07/14
Primagaz Belgium
Industriepark Ravenshout 3310 3980 Tessenderlo
Digitaal beschikbaar
Digitaal beschikbaar
Digitalisatie obv. nieuwe berekeningen ikv SWA-VR/07/09
Umicore Precious Metals Refining
Adolf Greinerstraat 14 2660 Hoboken
Digitaal beschikbaar
Digitaal beschikbaar
Digitalisatie obv. VR/04/04
VLSB Magazijn Ecowell
Kruisweg 9 - Haven 650 2040 Antwerpen
Digitaal beschikbaar
Digitaal beschikbaar
Digitalisatie obv. OVR/06/07
VLSB Magazijn Logiwell
Kruisweg 6 2040 Antwerpen
Digitaal beschikbaar
Digitaal beschikbaar
Digitalisatie obv. OVR/05/09
VLSB Magazijn Servaes
Kruisweg 2 - Haven 650 2040 Antwerpen
Digitaal beschikbaar
Digitaal beschikbaar
Digitalisatie obv. OVR/03/10
Wijngaardnatie Magazijn Eco Center
Hazopweg 3 - Haven 1165 9120 Kallo (Beveren)
Digitaal beschikbaar
Digitaal beschikbaar
Digitalisatie obv. OVR/06/14
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 101
Tabel B.3.2 Veiligheidsrapporten digitaal beschikbaar bij dienst VR Inrichting
Adres
3M Belgium
Digitalisatie Bedrijfsgrens
Contouren
Opmerkingen
Canadastraat 11 - Haven 1005 2070 Zwijndrecht
OVR/07/06 - gewestplan
OVR/07/06
-
ADPO Ghent
Belgicastraat 3 - Haven 2270 9042 Gent
OVR/07/11 - topografische kaart
OVR/07/11
-
Affilips
Biezenstraat 26-31 3300 Tienen
OVR/06/01 - gewestplan
OVR/06/01
Ahlers Belgium
Noorwegenstraat 11 9940 Evergem
bedrijventerrein GIS vlaanderen
OVR/07/02
-
Ajinomoto Omnichem - Wetteren
Cooppallaan 91 9230 Wetteren
bedrijventerrein GIS vlaanderen
OVR/06/10
-
Alca Petroleum Company
D'Herbouvillekaai 100 2020 Antwerpen
SWA-VR/08/04
SWA-VR/08/04
-
Antwerp Gas Terminal (AGT)
Land Van Waaslaan 3 – Haven 1183 9130 Kallo (Beveren)
OVR/08/25
OVR/08/25
-
Arcelor Steel Belgium
John Kennedylaan 51 9042 Gent
OVR/08/13
OVR/08/13
-
BASF Antwerpen
Scheldelaan 600 - Haven 725 2040 Antwerpen
OVR/06/09 - gewestplan
OVR/06/09
-
Brenntag
Nijverheidslaan 38 8540 Deerlijk
SWA-VR03/05 - gewestplan
SWA-VR/03/05
Buckman Laboratories
Wondelgemkaai 159 9000 Gent
OVR/06/20 - gewestplan
OVR/06/20
Borealis Kallo
Sint Jansweg 2 – Haven 1568 9130 Kallo (Beveren)
OVR/08/10
OVR/08/10
Christeyns
Afrikalaan 182 9000 Gent
OVR/06/12 - orthofoto
OVR/06/12
-
Cytec Surface Specialties - Drogenbos
Anderlechtstraat 33 1620 Drogenbos
SWA-VR/03/11 - gewestplan
SWA-VR/03/11 - gewestplan
-
Deny
L.A.R. Transportcentrum C1 8930 Menen
OVR/04/07 - gewestplan
OVR/04/07
Du Pont de Nemours
Antoon Spinoystraat 6 2800 Mechelen
OVR/08/28
OVR/08/28
EOC Belgium - Evergem
Industrieterrein Durmakker 41 9940 Evergem
OVR/05/12 - topografische kaart
VR/05/04
-
EOC Surfactants
Durmakker 35 9940 Evergem
OVR/08/15
OVR/08/15
-
Exxonmobil Petroleum & Chemical - Meerhout
Biezenhoed 2 2450 Meerhout
SWA-VR02/02 - gewestplan
SWA-VR02/02
-
Gasflessen Service
Diebeke 21 9500 Geraardsbergen
OVR/08/12
OVR/08/12
-
Hercules Doel
Geslecht 2 - Haven 1920 9130 Doel (Beveren)
OVR05/16 - gewestplan
OVR/05/16
-
Indaver
Poldervlietweg 5 - Haven 550 2030 Antwerpen
OVR/08/29 - gewestplan
OVR/08/29
Bedrijfsgrens in OVR ≠ bedrijventerrein GIS-vlaanderen
10-7 contour niet gedigitaliseerd wegens onduidelijk 10-5 contour niet aanwezig
Digitalitsatie contouren rekening houdend met automatisch blussysteem (twee sets contouren) Meerdere sets contouren beschikbaar Digitalisatie adhv de meest conservatieve set (situatie 3)
Bedrijfsgrens in OVR komt niet overeen met orthofo
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
Inrichting
Adres
Ineos Phenol Belgium
pagina 102
Digitalisatie Bedrijfsgrens
Contouren
Opmerkingen
Geslecht 1 - Haven 1930 9130 Kallo (Beveren)
OVR/05/03 - gewestplan
OVR/05/03
Digitalisatie contouren fase 2 (verschillende fasen in OVR)
Ineos Manufacturing Belgium - Geel
Amocolaan 2 2440 Geel
OVR/08/11
OVR/08/11
10-5 contour niet aanwezig
Kronos Europe
Langerbruggekaai 10 9000 Gent
SWA-VR/06/08
SWA-VR/06/08
-
Limburgse Vinyl Maatschappij (LVM)
Industrieterrein Schoonhees 2030 3980 Tessenderlo
OVR/07/05 - gewestplan
OVR/07/05 - gewestplan
-
Luiknatie Opslagbedrijf Magazijn Beverland
Kruipin - Haven 1145 9130 Kallo
OVR/07/15 - gewestplan
OVR/07/15
-
Northern Manuport
Vosseschijnstraat 59 2030 Antwerpen
OVR/05/14 - gewestplan
OVR/05/14 - gewestplan
-
Nyrstar – Balen
Zinkstraat 1 2490 Balen
OVR/05/18 bedrijventerrein GIS-Vlaanderen
OVR/05/18
Nystrar – Overpelt
Fabrieksstraat 144 3900 Overpelt
OVR/08/31
OVR/08/31
-
Oleon
Assenedestraat 2 9940 Ertvelde
OVR/08/08
OVR/08/08
-
Oostvogels Logistics (vroegere Van Aert Distri)
Luxemburgstraat 3 2321 Meer
OVR/08/16
OVR/08/16
-
Petroplus Refining Antwerp
Beliweg 20 - Haven 279 2030 Antwerpen
OVR/06/03 – gewestplan topografische kaart
OVR/06/03 - topografische kaart
Polymer Processing
Ketenislaan 1, Haven 1548 9130 Kallo
OVR/08/20
OVR/08/20
Prayon
Gansbroekstraat 31 2870 Ruisbroek
VR/05/04 - gewestplan
VR/05/04
Bedrijfsgrens in OVR ≠ bedrijventerrein GIS-vlaanderen
Bedrijfsgrens in OVR onduidelijk Contouren op gewestplan ≠ contouren op topografische kaart -
Proviron Fine Chemicals
Stationstraat 123 Bus 2 8400 Oostende
Bedrijventerrein GIS-Vlaanderen
OVR/08/24
Bedrijfsgrens in OVR is onduidelijk en ≠ bedrijventerreinenGis Vlaanderen, gedigitaliseerd adhv loket voor bedrijfsterreinen
Sabena Technics BRU
Brussels Airport Building 40/123 1930 Zaventem
OVR/07/08 - orthofoto
OVR/07/08
Verschillende niveau's contouren op elkaar gelegen
Sadepan Chimica
Henry Fordlaan 68 3600 Genk
OVR/05/13
OVR/05/13
Bedrijfsgrens in OVR ≠ bedrijventerrein GIS-vlaanderen
Sea Tank Terminal
Hansadok-Polderdijkweg 24 2030 Antwerpen
OVR/07/10
OVR/07/10
Bedrijfsgrens in OVR ≠ bedrijventerrein GIS-vlaanderen
Solvic
Scheldelaan 480 - Haven 647 2040 Antwerpen
Nota lv\071002.2 (maart ’08) bij OVR/03/01
Nota lv\071002.2 (maart ’08) bij OVR/03/01
Solvin
Scheldelaan 600 - Haven 725 2040 Antwerpen
Zie BASF (OVR/06/09)
Zie BASF (OVR/06/09)
Contouren zitten vervat in deze van BASF
Sumitomo Chemical Europe
Woluwelaan 57 1830 Machelen
OVR/04/06
OVR/04/06
Bedrijfsgrens in OVR ≠ bedrijventerrein GIS-vlaanderen
Taminco
Pantserschipstraat 207 9000 Gent
OVR/07/01 - gewestplan
OVR/07/01
-
Tessenderlo Chemie
Stationsstraat Z/N 3980 Tessenderlo
OVR/07/04 - gewestplan
OVR/07/04
-
Total Raffinaderij Antwerpen Tankpark Kallo
Kwarikweg - Haven 1075 9120 Kallo (Beveren)
OVR/07/13 - gewestplan
OVR/07/13
-
-
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
Inrichting
Adres
Transmarcom
pagina 103
Digitalisatie Bedrijfsgrens
Contouren
Kruipin - Kaai 1143 9130 Kallo (Beveren)
OVR/08/14
OVR/08/14
-
Umicore - Cumerio Belgium
Watertorenstraat 35 2250 Olen
OVR/08/17
OVR/08/17
-
Umicore Olen
Watertorenstraat 33 2250 Olen
OVR/08/17
OVR/08/17
Umicore Overpelt
Fabrieksstraat 144 3900 Overpelt
OVR/08/30
OVR/08/30
-
Unitank G&V Tankstorage Belgium
Harelbeeksestraat 120 8520 Kuurne
OVR/07/17 - gewestplan
OVR/07/17 - gewestplan
-
Van Den Anker
Vantegemstraat 29 9230 Wetteren
OVR/08/23
OVR/08/23
-
VFT Belgium
Vredekaai 18 9060 Zelzate
OVR/07/16
OVR/07/16
Bedrijfsgrens in OVR ≠ bedrijventerrein GIS-Vlaanderen
VLSB Magazijn Blauwhoef
Moerstraat 9 - Haven 550 2040 Antwerpen
VR/05/02 - gewestplan
VR/05/02
Bedrijfsgrens in OVR ≠ orthofoto's
VLSB Magazijn Hazop
Land Van Waaslaan - Haven 1165 9130 Kallo
OVR/05/11 - gewestplan
OVR/05/11
Bedrijfsgrens in OVR ≠ orthofoto's
Vopak Terminal Hemiksem
Terlochtweg 60-64 2620 Hemiksem
OVR/05/17
OVR/05/17
Contouren rekening houdend met reducerende maatregelen
(medio december 2008)
Opmerkingen
Er werd uitgegaan van het risicobeeld na kanscijferreductie
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 104
Tabel B.3.3 Bedrifjsgrenzen en risicobeelden gekopieerd uit meest recente VR Inrichting
Adres
ADPO
Digitalisatie Bedrijfsgrens
Contouren
Opmerkingen
Steenlandlaan 3 - Haven 1111 9130 Kallo
0VR/07/03 (nota 03/08)
0VR/07/03 (nota 03/08)
Ajinomoto Omnichem - Balen
Japanse Kerselarenlaan 1 2490 Balen
OVR/06/06 - gewestplan
OVR/06/06
Arcelor Mittal (vroegere Ugine & ALZ Belgium)
Swinnenwijerweg 5 3600 Genk
SWA-VR/07/24
SWA-VR/07/24
-
Belgian Refining Corporation (BRC)
Scheldelaan 490 - Haven 663 2040 Antwerpen
SWA-VR/04/08
SWA-VR/04/08
-
BP Chembel
Amocolaan 2 2440 Geel
SWA-VR/01/07 - gewestplan
SWA-VR/01/07
Chemogas
West Vaartdijk 85 1850 Grimbergen
VR/05/01 - gewestplan
VR/05/01
Dow Belgium
Havenlaan 7 3980 Tessenderlo
bedrijventerrein GIS-Vlaanderen
SWA-VR/02/08
Bedrijfsgrens in SWA-VR minder gedetailleerd dan bedrijfventerrein GIS-Vlaanderen
EOC Belgium - Oudenaarde
Industrieweg 24 9700 Oudenaarde
SWA-VR/06/20
SWA-VR/06/20
Bedrijfsgrens in VR ≠ orthofoto’s en loket bedrijventerreinen
Exxonmobil Petroleum & Chemical Zwijndrecht
Canadastraat 20 - Haven 1007 2070 Zwijndrecht
SWA-VR/02/48
SWA-VR/02/48
Fina Antwerp Olefins - Site B
Scheldelaan 4 - Haven 343 2030 Antwerpen
SWA-VR/04/03 - gewestplan
SWA-VR/04/03
Bedrijfsgrens in SWA-VR ≠ orthofoto's
Fina Antwerp Olefins - Site C
Scheldedijk 40 (Site C) - Haven 1023 2070 Zwijndrecht
VR/03/07
VR/03/07
Contouren gedigitaliseerd obv. VR/03/07 (SWA-VR: zelfde contouren)
Gasbottling
Singel 33 9000 Gent
SWA-VR/03/16
SWA-VR/03/16
GE Water & Process Technologies
Toekomstlaan 54 2200 Herentals
SWA-VR/06/10
SWA-VR/06/10
Haltermann
Ketenislaan 3 - Haven 1972 9130 Kallo (Beveren)
OVR/08/06
OVR/08/06
-
Herrmoo
Lichtenberglaan 2045 3800 Sint-Truiden
OVR/08/07
OVR/08/07
-
Ineos
Nieuwe Weg 1 - Haven 1053 2070 Zwijndrecht
OVR/08/01
OVR/08/01
-
Ineos Manufacturing Belgium - Geel
Amocolaan 2 2440 Geel
OVR/08/11
OVR/08/11
Ineos Manufacturing Belgium - Lillo
Scheldelaan 482 - Haven 647 2040 Lillo (Antwerpen)
OVR/08/03
OVR/08/03
Janssen Pharmaceutica
Janssen Pharmaceuticalaan 3 2440 Geel
SWA-VR/06/07
SWA-VR/06/07
Kallo Storage
Ketenislaan 1 - Haven 1548 9130 Kallo
VR/00/03 - gewestplan
VR/00/03 - gewestplan
Kaneka Belgium
Nijverheidsstraat 16 2260 Oevel
bedrijventerrein GIS-Vlaanderen
SWA-VR/01/15
Geen duidelijke bedrijfsgrens in SWA-VR
Kuwait Petroleum Belgium
Imsakkerlaan 4 9000 Gent
SWA-VR/08/06
SWA-VR/08/06
Contouren niet gedigitaliseerd wegens onduidelijke contouren
Bedrijfsgrens op figuur met contouren komt niet overeen met grondplan/orthofoto
Plannen in SWA-VR geven verschillende bedrijfsgrenzen weer -
-
Bedrijfsgrens in SWA-VR ≠loket bedrijventerrein
10-5 contour niet aanwezig Bedrijfsgrens zonder Acros -
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
Inrichting
Adres
Misa Eco
pagina 105
Digitalisatie Bedrijfsgrens
Contouren
Opmerkingen
Kuhlmannkaai 1 9042 Gent
SWA-VR/02/45
SWA-VR/02/45
Bedrijfsgrens in VR ≠ orthofoto's
Nafta (B)
Scheldelaan 470 - Haven 643 2040 Antwerpen
SWA-VR/02/46
SWA-VR/02/46
-
Nippon Shokubai Europe
Nieuwe Weg 1 - Haven 1053 2070 Zwijndrecht
SWA-VR/02/14
SWA-VR/02/14
Bedrijfsgrens in VR ≠ orthofoto's Geen aanduiding v/d orde v/d contouren (aangenomen dat het 10-6 en 10-7/j IRC betreft)
Pemco Brugge
Pathoekeweg 116 8000 Brugge
/
/
Andere dan 10-5, 10-6, 10-7-contouren op figuur, nl. 2,5.10-7 en 2.10-9 (VR/93/5). Isorisicocontouren konden daardoor niet worden gedigitaliseerd.
Perstorp Oxo Belgium
Durmakker 33 9940 Evergem
/
/
Bedrijfsgrens en contouren niet duidelijk genoeg om te digitaliseren (SWA/VR/02/39)
Praxair
Nijverheidsstraat 4 2260 Oevel (Westerlo)
OVR/08/04 (nota PR/0801)
OVR/08/04 (nota PR/08/01)
-
Procter & Gamble Manufacturing Belgium
Hombeeksesteenweg 323 2800 Mechelen
SWA-VR/07/07
SWA-VR/07/07
-
Recticel - Wetteren
Damstraat 2 9230 Wetteren
SWA-VR/05/05
SWA-VR/05/05
-
Riga Logistics
Land van Waaslaan - Haven 1168 9130 Kallo
OVR/07/12
OVR/07/12
-
Sumitomo Bakelite Europe – Durez Division
Henry Fordlaan 80 3600 Genk
SWA-VR/02/29 – gewestplan
SWA-VR/02/29 – gewestplan
-
Total Raffinaderij Antwerpen
Scheldelaan 16 – Haven 447 2030 Antwerpen
SWA-VR/02/41
SWA-VR/02/41
-
Transfurans Chemicals
Industriepark Leukaard 2 2440 Geel
SWA-VR/07/25
SWA-VR/07/25
-
Umicore Oxyde Belgium
Industrieweg 16 3550 Heusden-Zolder
SWA-VR/06/16
SWA-VR/06/16
-
Vopak Terminal ACS
Scheldelaan Kaai 410 – Haven 503 2040 Antwerpen
SWA-VR/03/10
SWA-VR/03/10
-
Vopak Terminal Eurotank
Industrieweg 16 – Haven 387-399 2030 Antwerpen
SWA-VR/03/04
SWA-VR/03/04
-
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 106
Tabel B.3.4 Nieuw of eerste omgevingsveiligheidsrapport in opstelling Inrichting
Digitalisatie
Adres Bedrijfsgrens
Contouren
Opmerkingen
Chevron Phillips Chemicals International
Schoonhees Oost – Fabrieksstraat 5 3980 Tessenderlo
/
/
geen gegevens ter beschikking
Degussa Antwerpen
Tijsmanstunnel West 2040 Antwerpen
/
/
geen gegevens ter beschikking
Exxonmobil Petroleum & Chemical - Antwerpen Polderdijkweg 3b - Haven 447 2030 Antwerpen
/
/
geen gegevens ter beschikking
Hexion Specialty Chemicals
Ketenislaan 1c - Haven 1520 9130 Kallo (Beveren)
/
/
geen gegevens ter beschikking
Metallo-Chimique
Nieuwe Dreef 33 2340 Beerse
/
/
geen gegevens ter beschikking
Monsanto Europe - Antwerp Plant
Scheldelaan 460 - Haven 627 2040 Antwerpen
/
/
geen gegevens ter beschikking
Rezinal
Dellestraat 17 3550 Heusden-Zolder
/
/
geen gegevens ter beschikking
Transports Dandoy
Industriezone 5 Mollem 190 1730 Mollem (Asse)
/
/
geen gegevens ter beschikking
Vopak Terminal Linkeroever - VTL
Haandorpweg 9120 Beveren
/
/
geen gegevens ter beschikking
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 107
Tabel B.3.5 Onvoldoende gegevens beschikbaar bij Dienst VR Inrichting
Adres
Belgian Shell Ghent
Digitalisatie Bedrijfsgrens
Contouren
Pantserschipstraat 108 9000 Gent
/
/
Cytec Surface Specialties - Dendermonde
Steenweg naar Wetteren 20 9200 Dendermonde
/
/
Ecolab
Havenlaan 4 3980 Tessenderlo
/
/
Hydrant Refuelling System
Brussels National Airport 1930 Zaventem
/
/
Van der Sluijs Groep - Gent
Wiedauwkaai 75 9000 Gent
/
/
Van der Sluijs Groep - Herentals
Aarschotseweg 26 2200 Herentals
/
/
Opmerkingen
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
Bijlage 4 Niet limitatief overzicht gevaarlijke stoffen en klasse Om de impact van een gevaarlijk product op de omgeving in te schatten maar niet voor elk mogelijk product berekeningen te moeten uitvoeren wordt in het ontwikkelde softwareprogramma gebruik gemaakt van categoriën van gevaarlijke stoffen waarbij elke categorie is onderverdeeld in verschillende klasse naar gelang de impact op de omgeving. Een niet-limitatief overzicht van de gevaarlijke stoffen en de corresponderende klasse wordt voor de verschillende categorieën gegeven in onderstaande tabellen: → → → →
Tabel B.4.1 Producten in de categorie van de brandbare gassen Tabel B.4.2 Producten in de categorie van de brandbare vloeistoffen Tabel B.4.3 Producten in de categorie van de toxische gassen Tabel B.4.4 Producten in de categorie van de toxische vloeistoffen
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 109
Tabel B.4.1 Producten in de categorie van de brandbare gassen Product
Tkook [°C]
Ps [bar]
Klasse
1,3-butadieen
-4,41
2,4
BG2
1-buteen
-6,24
2,6
BG2
cis-2-buteen
3,72
1,8
BG1
trans-2-buteen
0,88
2
BG1
cyclopropaan
-32,78
6,3
BG3
dimethylamine
6,88
1,7
BG1
dimethylether
-24,84
5,1
BG3
ethylamine
16,58
1,2
BG1
ethylchloride
12,27
1,3
BG1
ethyleen
-103,74
-
BG0
ethyleenoxide
10,45
1,5
BG1
ethylmethylether
7,35
1,6
BG1
-11,72
3
BG2
isobutaan isobuteen
-6,9
2,6
BG2
koolstofmonoxide
-191,45
-
BG0
methaan
-161,49
-
BG0
methylamine
-6,33
3
BG2
methylchloride
-24,22
5
BG3
methylmercaptaan
5,96
1,7
BG1
n-butaan
-0,5
2,1
BG2
neopentaan
9,5
1,5
BG1
propaan
-42,04
8,4
BG3
propeen
-47,7
10,3
BG3
trimethylamine
2,87
1,8
BG1
vinylbromide
15,8
1,2
BG1
vinylchloride
-13,9
3,4
BG2
5,5
1,7
BG1
-252,76
-
BG0
vinylmethylether waterstof
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 110
Tabel B.4.2 Producten in de categorie van de brandbare vloeistoffen LEL [vol%]
Ps [mbar]
Tkook [°C]
FP [°C]
Brandindex
Klasse
1,2-propyleenoxide
1,9
585,3
34,5
-37,2
231,1
BV2
1,3-propyleenoxide
2,8
351,0
47,9
-28,2
94,0
BV1
2
39,4
101,3
11,9
14,8
BV1
1,4-pentadieen
1,6
817,6
26,0
-55,2
383,2
BV3
1-broompropaan
2,7
147,3
71,0
25,0
40,9
BV0
1-butanol
1,4
6,2
118,8
32,9
3,3
BV0
1-nitropropaan
2,2
10,0
131,2
33,0
3,4
BV0
1-penteen
1,4
704,9
30,1
-54,2
377,6
BV3
1-propanol
2
20,2
97,2
17,9
7,6
BV1
2-heptanon
1,1
3,8
151,0
39,0
2,6
BV0
2-hexanon
1,2
11,5
127,6
23,0
7,2
BV0
2-nitropropaan
2,6
17,2
120,3
24,0
5,0
BV0
3-methyl-1-buteen
1,4
674,6
31,2
-52,2
361,4
BV3
Product
1,4-dioxaan
5-methyl-2-hexanon
1
5,0
144,8
36,0
3,8
BV0
acetal
1,6
34,8
103,5
-21,0
16,3
BV1
aceton
2,6
247,1
56,3
-18,2
71,3
BV1
acrylzuur
2,4
4,1
141,0
50,9
1,3
BV0
azijnzuur
5,4
15,6
117,9
42,9
2,2
BV0
azijnzuuranhydride
2,9
4,7
139,6
53,9
1,2
BV0
benzeen
1,2
99,9
80,1
-11,2
62,4
BV1
butanal
2,5
118,1
74,8
-11,0
35,4
BV1
sec-butylacetaat
1,3
22,4
112,0
-18,0
12,9
BV1
n-butylacetaat
1,7
11,0
126,1
21,9
4,8
BV0
n-butylacrylaat
1,5
5,4
147,4
38,9
2,7
BV0
2
2,0
163,0
48,9
0,7
BV0
chloropreen
1,9
242,0
59,4
-28,6
95,5
BV1
cumeen
0,88
4,4
152,4
31,0
3,8
BV0
cyclohexaan
1,3
103,8
80,7
-20,0
59,9
BV1
n-butylmethacrylaat
cyclohexanon
1,1
4,0
155,4
43,9
2,8
BV0
cyclohexylamine
0,66
10,0
134,5
31,0
11,4
BV0
cyclopentaan
1,4
346,4
49,3
-40,2
185,6
BV2
cyclopentanon
1,5
11,3
130,7
25,9
5,7
BV0
diethylamine
1,7
252,8
55,5
-39,0
111,5
BV2
diethylether
1,7
590,4
34,4
-45,0
260,5
BV2
diisobutylketon
0,8
1,6
168,3
49,0
1,5
BV0
diisopropylamine
0,8
81,6
83,9
-7,0
76,5
BV1
diisopropylether
1,4
158,8
68,3
-28,2
85,1
BV1
diketeen
2,5
10,6
126,1
33,9
3,2
BV0
dimethylacetyleen
1,6
778,1
27,0
-49,2
364,7
BV3
dimethylcarbonaat
3,1
57,0
90,3
16,7
13,8
BV1
dimethyldichloorsilaan
3,4
150,3
70,2
-16,0
33,2
BV1
di-n-butylamine
0,63
2,6
158,9
39,0
3,1
BV0
di-n-butylether
1,5
6,1
141,0
25,0
3,1
BV0
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
Product di-n-propylether
pagina 111
LEL [vol%]
Ps [mbar]
Tkook [°C]
FP [°C]
Brandindex
Klasse
1,2
64,7
90,1
21,0
40,5
BV0
ethanol
4,3
59,0
78,3
12,9
10,3
BV1
ethylacetaat
2,2
96,9
77,1
-4,2
33,0
BV1
ethylacrylaat
1,7
38,4
99,5
9,0
16,9
BV1
ethylbenzeen
1
9,5
136,2
15,0
7,2
BV1
ethyleendiamine
4,2
12,2
117,3
33,0
2,2
BV0
ethylformiaat
2,7
261,8
54,3
-20,0
72,7
BV1
ethyllacetaat
1,5
3,7
154,5
46,0
1,9
BV0
ethylmercaptaan
2,8
579,6
35,0
-48,2
155,3
BV2
ethylpropionaat
1,9
37,2
99,1
11,9
14,7
BV1
furaan
2,3
658,1
31,4
-36,2
214,6
BV2
n-heptaan
1
47,0
98,4
-4,2
35,3
BV1
n-hexaan
1,05
162,3
68,7
-21,7
115,9
BV2 BV0
hydrazine
4,7
14,1
113,5
37,9
2,3
isobutylacetaat
1,3
17,9
116,7
17,9
10,3
BV1
isobutylacrylaat
1,97
6,9
136,9
31,1
2,6
BV0
1
3,5
155,0
41,0
2,6
BV0
isobutylmethacrylaat isopentaan
1,3
766,1
27,8
-56,0
442,0
BV3
isopreen
2
608,2
34,1
-53,9
228,1
BV2
isopropanol
2
43,9
82,2
12,0
16,5
BV1
isopropylacetaat
1,76
62,6
88,5
1,9
26,7
BV1
isopropylamine
2
635,8
31,8
-37,0
238,4
BV2
isopropylchloride
2,8
566,5
35,7
-35,0
151,7
BV2
koolstofdisulfide
1,3
393,9
46,2
-30,0
227,3
BV2
mesityloxide
1,3
10,9
129,8
27,9
6,3
BV0
methanol
7,3
128,8
64,7
10,9
13,2
BV1
methylacetaat
3,1
227,8
56,9
-10,0
55,1
BV1
methylacrylaat
2,8
91,2
80,2
-3,2
24,4
BV1
methylcyclohexaan
1,1
47,9
100,9
-6,0
32,7
BV1
methylethylketon
1,8
96,9
79,6
-6,2
40,4
BV1
methylisobutylketon
1,2
20,0
116,0
13,0
12,5
BV1
methyllactaat
2,2
3,4
144,8
49,0
1,1
BV0
methylmethacrylaat
2,1
37,8
100,3
11,0
13,5
BV1
methylpropionaat
2,5
88,3
79,5
-2,2
26,5
BV1
methyl-t.butylether
1,47
269,6
55,1
-33,0
137,6
BV2
monochloorbenzeen
1,3
12,0
131,7
31,9
6,9
BV0
morfoline
1,8
9,9
128,0
35,0
4,1
BV0
nitroethaan
3,4
20,8
114,1
27,9
4,6
BV0
nitromethaan
7,3
36,9
101,2
35,0
3,8
BV0
n-octaan
0,8
14,0
125,7
12,9
13,2
BV1
n-pentaan
1,3
566,1
36,1
-40,0
326,6
BV2
n-propylbenzeen
0,88
3,4
159,2
30,0
2,9
BV0
pyridine
1,8
21,0
115,3
20,0
8,7
BV1
styreen
1,1
6,0
145,2
31,9
4,1
BV0
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
Product tetrahydrofuran
pagina 112
LEL [vol%]
Ps [mbar]
Tkook [°C]
FP [°C]
Brandindex
Klasse
2
172,2
66,0
-14,2
64,6
BV1
tolueen
1,2
29,3
110,6
4,0
18,3
BV1
triethylamine
1,2
71,7
88,8
-15,0
44,8
BV1
vinylacetaat
2,6
118,7
72,5
-8,2
34,2
BV1
m-xyleen
1,1
8,3
139,1
25,0
5,7
BV0
o-xyleen
0,9
6,6
144,4
16,9
5,5
BV1
p-xyleen
1,1
8,7
138,4
25,0
5,9
BV0
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 113
Tabel B.4.3 Producten in de categorie van de toxische gassen Product
LC01,30 [mg/m³]
Tkook [°C]
Klasse
ammoniak
4449
-33,4
TG0
arsine
67
-62,5
TG3
boortrifluoride
955
-99,8
TG2
chloor
212
-34,0
TG2
chloorcyaan
115
12,9
TG1
chloortrifluoride
183
12,0
TG1
diboraan
11
-92,5
TG3
ethyleenoxide
1388
10,5
TG0
fluor
67
-188,2
TG3
formaldehyde
63
-19,1
TG3
fosfine
22
-87,7
TG3
fosgeen
40
7,6
TG3
germaanhydride
47
46,8
TG3
koolstofmonoxide
2558
-191,5
TG0
methylbromide
11272
3,6
TG0
829
6,0
TG1
stikstofmonoxide
53
-151,8
TG3
tetrafluorsilaan
422
-95,2
TG2
waterstofchloride
1039
-85,0
TG1
waterstoffluoride
167
19,5
TG1
waterstofselenide
20
-42,0
TG3
waterstofsulfide
362
-60,4
TG2
zwaveldioxide
561
-10,0
TG2
methylmercaptaan
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 114
Tabel B.4.4 Producten in de categorie van de toxische vloeistoffen Mw [g/mol]
Ps [mbar]
LC01,30 [mg/m³]
Referentie (*)
Toxiciteitsindex
Klasse
1,1,2,2-tetrachloorethaan
168
5,65
553
B
15,1
TV1
1,6-hexamethyleendiisocyanaat
168
0,01
27
A
0,54
TV0
2,4-tolueendiisocyanaat
174
0,01
84
A
0,18
TV0
2,6-tolueendiisocyanaat
174
0,02
84
A
0,36
TV0 TV2
Product
2-chloorethanol
81
6,99
157
B
31,6
acroleïne
56
296,9
44
A
3.324
TV4
acrylnitril
53
115,2
532
A
101
TV3
allylalcohol
58
24,71
241
A
52,4
TV3
allylamine
57
257,0
132
B
981
TV4
aniline (30°C)
93
1,29
593
A
1,78
TV0
benzalchloride
161
0,49
64
A
10,8
TV1
benzeen
78
99,85
13293
A
5,16
TV0
benzotrichloride
195
0,44
21
A
35,6
TV2
benzylchloride
127
1,24
66
B
20,9
TV1
bis(chloormethyl)ether
115
29,8
7
B
4.457
TV4
broom
160
228,7
336
A
958
TV4
crotonaldehyde
70
33,7
126
A
165
TV4
cumeenhydroperoxide
152
0,002
884
C
0,00
TV0
di(2-chloorethyl)ether
143
1,01
73
C
17,4
TV1
dimethylsulfaat
126
0,70
98
C
7,91
TV0
epichloorhydrine
93
16,94
1690
A
8,16
TV0
ethylchloorformiaat
109
21,21
597
B
34,0
TV2
ethyleendibromide
188
13,57
680
A
33,0
TV2
ethyleenimine
43
221,8
62
A
1.357
TV4
fenol (60°C)
34
6,58
1389
A
1,42
TV0
fosforoxychloride
153
32,7
63
A
706
TV4
furfural
96
2,15
3282
A
0,55
TV0
glutaaraldehyde
100
0,33
34
A
8,55
TV0
hexachloorcyclopentadieen
273
0,08
4
B
47,8
TV3
hydrazine
32
14,11
735
A
5,41
TV0
koolstofdisulfide
76
393,9
8753
A
30,2
TV2
koolstoftetrachloride
154
121,4
8148
A
20,2
TV1
methacrylnitril
67
75,4
252
C
177
TV4
methanol
32
128,8
18885
B
1,92
TV0
methylchlooracetaat
109
7,31
633
C
11,0
TV1
methylisocyanaat
57
475,9
2
B
121.888
TV4
N,N-diethylaniline
149
0,13
424
C
0,40
TV0
N,N-dimethylaniline
121
0,69
5603
C
0,13
TV0
nitrobenzeen
123
0,23
1809
A
0,14
TV0
o-toluidine
107
0,23
1149
B
0,19
TV0
propyleenimine
57
146,6
42
B
1.754
TV4
thioglycolzuur
92
0,07
46
C
1,22
TV0
waterstofcyanide
27
816,3
98
A
1.989
TV4
(*)
De LC01,30 werd afgeleid op basis van: A: richtlijn AMINAL B: SERIDA-database C: diergegevens
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 115
Bijlage 5 Overzicht risicobouwstenen Een overzicht van de beschikbare risicobouwstenen worden per installatype in tabelvorm weergegeven in onderhavige bijlage: → → → → →
tabel B.5.1 Overzicht van de beschikbare risicobouwstenen voor vaste houders tabel B.5.2 Overzicht van de beschikbare risicobouwstenen voor verplaatsbare recipiënten tabel B.5.3 Overzicht van de beschikbare risicobouwstenen voor transportmiddelen tabel B.5.4 Overzicht van de beschikbare risicobouwstenen voor verlaadinstallaties tabel B.5.5 Overzicht van de beschikbare risicobouwstenen voor opslagmagazijnen
Tabel B.5.1 Overzicht van de beschikbare risicobouwstenen voor vaste houders Installatietype Aard v/h product
Installatie
Representatieve stoffen
Overige parameters
Keuzemogelijkheden voor de overige parameters
Bovengronds enkelwandig atmosferisch
TV0, TV1, TV2, TV3
Vrije oppervlakte [m²]
50, 100, 150, 225, 300, 400, 500, 1000, 2000
Bovengronds dubbelwandig atmosferisch
TV0, TV1, TV2, TV3
Volume houder
5, 10, 25, 50, 75, 100
Bovengronds enkelwandig atmosferisch
BV0, BV1, BV2, BV3
Vrije oppervlakte [m²]
50, 100, 200, 300, 400, 500, 750, 1250, 1750, 2500, 3250, 4000, 5000, 6500
Bovengronds dubbelwandig atmosferisch
BV0, BV1, BV2, BV3
Volume houder
[m³]
5, 10, 25, 50, 75, 100
Bovengrondse drukhouder (tot vloeistof verdicht gas)
TG0
Volume houder
[m³]
5, 10, 25, 50, 75, 100, 250
Ondergrondse drukhouder (tot vloeistof verdicht gas)
TG0
Volume houder
[m³]
5, 10, 25, 50
Bovengrondse drukhouder (tot vloeistof verdicht gas)
BG2, BG3
Volume houder
[m³]
5, 10, 25, 50, 75, 100, 125, 150, 200, 300
Volume houder
[m³]
5, 10, 25, 50
Bovengrondse drukhouder (gas onder druk)
BG0 Druk
[bar]
15, 30, 60, 100
Toxische vloeistoffen [m³]
Brandbare vloeistoffen
Toxische gassen
Vaste houders
Brandbare gassen
Ondergrondse drukhouder (tot vloeistof verdicht gas)
BG2, BG3
Volume houder
[m³]
5, 10, 25, 50, 75, 100, 125, 150, 200, 300
Bovengrondse cryogene houder
BG0
Volume houder
[m³]
5, 10, 25, 50, 75
Bovengrondse drkuhouder (< 5 ton LPG)
BG2, BG3
Volume houder
[m³]
5, 10
Ondergrondse drkuhouder (< 5 ton LPG)
BG2, BG3
Volume houder
[m³]
5, 10
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 116
Tabel B.5.2 Overzicht van de beschikbare risicobouwstenen voor verpl. recipiënten Installatietype
Verplaatsbare recipiënten
Aard v/h product
Installatie
Representatieve stoffen Overige parameters
Keuzemogelijkheden voor de overige parameters
Toxische vloeistoffen
Vaten, STC's, IBC's etc.
TV0, TV1, TV2, TV3, TV4
Volume houder [liter]
200, 500, 1000
Brandbare vloeistoffen
Vaten, STC's, IBC's etc.
BV0, BV1, BV2, BV3
Vrije oppervlakte [m²]
50, 100, 250, 500, 1000, 1500
Flessen, cilinders etc. (tot vloeistof verdicht)
TG0, TG1, TG2
Volume houder [liter]
50, 150, 300, 600, 800, 1000
Flessen, cilinders etc. (tot vloeistof verdicht)
TG3
Volume houder [liter]
50, 150, 300
Flessen, cilinders etc. (tot vloeistof verdicht gas)
BG2, BG3
Volume houder [liter]
50, 150, 300, 600, 800, 1000
Flessen, cilinders etc. (gas onder druk)
BG0
Volume houder [liter]
50
Toxische gassen
Brandbare gassen
Tabel B.5.3 Overzicht van de beschikbare risicobouwstenen voor transportmiddelen Installatietype
Aard v/h product
Installatie
Representatieve stoffen
Overige parameters
Keuzemogelijkheden voor de overige parameters
Toxische vloeistoffen
Tankwagen of -container (atmosferisch)
TV0, TV1, TV2, TV3
Vrije oppervlakte [m²]
200, 400, 600, 1200, 2000
Brandbare vloeistoffen
Tankwagen of –container (atmosferisch)
BV0, BV1, BV2, BV3
Vrije oppervlakte [m²]
200, 400, 600, 1200, 2000
Toxische gassen
Tankwagen (tot vloeistof verdicht gas)
TG0
Volume houder
[m³]
20, 50
Tankwagen (tot vloeistof verdicht gas)
BG2, BG3
Volume houder
[m³]
20, 50
Tankwagen (cryogene vloeistof)
BG0
Volume houder
[m³]
20, 50
Tankwagen (gas onder druk)
H2
Druk
[bar]
200
Transportmiddelen
Brandbare gassen
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 117
Tabel B.5.4 Overzicht van de beschikbare risicobouwstenen voor verlaadinstallaties Installatietype
Aard v/h product
Installatie
Representatieve stoffen
Overige parameters
Vaten, STC’s, IBC’s etc
TV0, TV1, TV2, TV3, TV4
Volume Debiet
Flexibele slang
TV0, TV1, TV2, TV3
Toxische vloeistoffen
Noodstop Vrije oppervlakte Debiet
Vaste arm
TV0, TV1, TV2, TV3
Noodstop Vrije oppervlakte
Vaten, STC’s, IBC’s etc
BV0, BV1, BV2, BV3
Volume Debiet
Flexibele slang (vrachtwagen)
BV0, BV1, BV2, BV3
Noodstop Vrije oppervlakte
Brandbare vloeistoffen
Debiet
[-] [m²] [m³/h] [-] [m²] [L] [m³/h] [-] [m²] [m³/h]
200, 500, 1000 20, 60 JA, NEE 200, 400, 600, ∞ 20, 60 JA, NEE 200, 400, 600, ∞ 50, 100, 250, 500, 1000, 1500 20, 40, 60, 120 JA, NEE 200, 400, 600, ∞ 20, 40, 60, 120
BV0, BV1, BV2, BV3
Noodstop
Flexibele slang (schip)
BV0, BV1, BV2, BV3
Noodstop
[-]
JA, NEE
Vaste arm (schip)
BV0, BV1, BV2, BV3
Noodstop
[-]
JA, NEE
Flexibele slang (tot vloeistof verdicht gas)
TG0
Vaste arm (tot vloeistof verdicht gas)
TG0
Flexibele slang (tot vloeistof verdicht gas)
BG2, BG3
Vaste arm (tot vloeistof verdicht gas)
BG2, BG3
Flexibele slang (cryogeen gas)
BG0, BG1
Toxische gassen
Brandbare gassen
[L] [m³/h]
Vaste arm (vrachtwagen)
Vrije oppervlakte Verlaadinstallatie
Keuzemogelijkheden voor de overige parameters
Vaste arm (cryogeen gas)
BG0
Flexibele slang (gas onder druk)
H2
Debiet Noodstop Debiet Noodstop Debiet Noodstop Debiet Noodstop Debiet Noodstop Debiet Noodstop Druk
[-] [m²]
[m³/h] [-] [m³/h] [-] [m³/h] [-] [m³/h] [-] [m³/h] [-] [m³/h] [-] [b ar]
JA, NEE 200, 400, 600, ∞
20, 50 JA, NEE 20, 50 JA, NEE 20, 50 JA, NEE 20, 50 JA, NEE 40, 100 JA, NEE 40, 100 JA, NEE 200
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 118
Tabel B.5.5 Overzicht van de beschikbare risicobouwstenen voor opslagmagazijnen Installatietype
Aard v/h product
Installatie
Representatieve stoffen
Compartiment met automatische blusinstallatie
TR0
Overige parameters Oppervlakte
Opslagmagazijnen
Onverbrande fractie
Producten met heteroatomen / toxische producten
Oppervlakte Compartiment zonder of manuele blusinstallatie
Keuzemogelijkheden voor de overige parameters [m²] [-] [m²]
100, 500, 1000, 2000, 3000, 4000, 6000, 8000, 12000 GEEN, OF1, OF2 100, 500, 1000, 2000, 3000, 4000, 6000, 8000, 12000
TR0 Onverbrande fractie
[-]
GEEN, OF1, OF2
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 119
Bijlage 6 Gemiddelde brutoformule voor opslagmagazijnen De gemiddelde brutoformule die gehanteerd wordt bij de bepaling van de effecten van toxische rookgassen bij het scenario magazijnbrand wordt afgeleid op basis van de gegevens die vermeld wordt in een aantal goedgekeurde omgevingsveiligheidsrapporten en veiligheidsstudies voor lagedrempel opslagmagazijnen. Een overzicht van de geïdentificeerde brutoformules worden met hun referentie in onderstaande tabel weergegeven. Tabel B.6.1 Overzicht van de geïdentificeerde brutoformules voor opslagmagazijnen Inrichting
referentie
Wijngaard Natie Magazijn Eco Center
OVR/06/14
VLSB Logiwell
OVR/05/09
VLSB Blauwhoef
VR/05/02
Gemiddelde brutoformule C
H
O
N
S
P
Cl
F
Br
I
Mn
Zn
Sn
5,02
6,60
0,79
0,79
0,67
0,05
0,86
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
14,9
15,5
0,13
2,13
2,75
0,00
1,13
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
6,33
7,44
1,44
1,11
0,67
0,00
0,44
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
4,18
3,43
1,02
0,50
0,22
0,01
1,04
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
4,04
3,15
1,01
0,50
0,23
0,01
1,05
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
9,75
14,3
1,42
1,00
0,17
0,00
0,42
0,00
0,67
0,00
0,00
0,00
0,00
6,41
9,25
1,38
0,69
0,06
0,00
0,28
0,06
0,81
0,00
0,00
0,00
0,00
VLSB Ecowell
OVR/06/07
VLSB Hazop
OVR/05/11
5,58
6,80
1,71
0,64
0,45
0,46
2,07
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
ADPO Kallo
OVR/07/03
9,00
6,00
2,00
2,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
3,11
7,36
0,64
0,11
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
Luiknatie Vestiging Beverland
OVR/07/15
9,53
20,9
1,04
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,62
1,81
0,36
0,39
0,04
0,00
0,62
0,47
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
12,1
26,8
0,80
1,40
0,00
0,00
0,20
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
5,80
11,8
2,70
1,20
0,40
0,00
0,10
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
6,10
11,9
1,80
0,90
0,10
0,00
0,20
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
6,10
11,9
1,80
0,90
0,10
0,00
0,20
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
Buckman Laboratories
Ajinomoto OmniChem
OVR/06/20
OVR/06/10
9,00
10,7
2,70
1,60
0,10
0,00
0,25
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
Acros Organics
VS(1)
2,33
3,27
0,82
0,81
0,22
0,00
1,29
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
Tigro Industries
VS
2,09
4,60
0,51
0,18
0,02
0,00
0,57
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
(1) (2)
(2)
Veiligheidsstudie Acros Organics BVBA, Jansen Pharmaceuticalaan 3A B-2440 Geel, projectnummer 05.0047, SGS november 2005. Onderzoek Inplanting opslagmagazijnen gelegen industrieterrein Kristalpark te Lommel, Sertius, draft 26 januari 2005.
Op basis van de gemiddelde brutoformules in tabel B.6.1 wordt nieuw gemiddelde bepaald. Hierbij worden de eerste twee brutoformules van Luiknatie Vestiging Beverland niet weerhouden gelet op de lage fractie aan heteroatomen. De brutoformule die wordt afgeleid voor ten behoeve van het modelleren van het scenario magazijnbrand bij opslagmagazijnen heeft de volgende samenstelling: C6,43 H9,13 O1,32 N0,98 S0,36 P0,03 Cl0,63 F0,03 Br0,09
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 120
Bijlage 7 Algemene aannames bij risicoberekeningen In bijlage 7 worden de algemene aannames die bij het uitvoeren van de risicoberekeningen worden gehanteerd opgenomen. De betrokken aannames worden in tabelvorm weergegeven: → → → → → → → → → → → → → →
tabel B.7.1 tabel B.7.2.1 tabel B.7.2.2 tabel B.7.2.3 tabel B.7.2.4 tabel B.7.2.5 tabel B.7.2.6 tabel B.7.3.1 tabel B.7.3.2 tabel B.7.4 tabel B.7.5.1 tabel B.7.5.2 tabel B.7.5.3 tabel B.7.5.4
Aannames mbt. de definitie v/d bronterm Representatieve stoffen voor de categorie van de ontvlambare vloeistoffen Representatieve stoffen voor de categorie van de toxische vloeistoffen Representatieve stoffen voor de categorie van de ontvlambare gassen Representatieve stoffen voor de categorie van de toxische gassen Representatieve stoffen voor de categorie van de toxische rookgassen Representatieve stoffen voor de categorie van de onverbrande fracties Modellen voor het bepalen van mogelijke effecten Modellen voor schademodellering Kanscijfers voor vervolggebeurtenissen Procentuele kans op voorkomen van de windrichtingen Weerparameters weerstation Deurne Procentuele verdeling tussen weerklassen en windrichtingen Procentuele verdeling tussen windsnelheid en windrichtingen
Tabel B.7.1 Aannames mbt. de definitie v/d bronterm Criteria Uitstroom- en blootstellingsduur
Positie van de uitstroming
Richting van de uitstroming
Omstandigheidsfactoren
Receptorhoogte
Kwaliteit van de uitstroming Contractiefactor bij uitstroming
Plasdikte
Middellingstijd
Aanname Uitstroming
Max. 1800 seconden
Blootstelling
Duur van de wolk (intoxicatie) 20 seconden (warmtestraling)
Locatie
Centrum van de installatie
Hoogte
1 m (bovengrondse installatie) 0 m (ondergrondse installatie)
Bovengrondse installatie
Horizontaal (uitgez. fakkelbrand: verticaal)
Ondergrondse installatie
Verticale uitstroming
Ruwheidslengte
0,1 m
Luchttemperatuur
20 °C
Bodemtemperatuur
15 °C
Relatieve vochtigheid
70 %
Weercondities
Weerstation Deurne (zie tabellen B.7.5.1 tem. B.7.5.4)
Toxische dosis
1,5 m
Brandbare wolk
0,5 m
Warmtestraling
1m
Tot vloeistof verdicht gas
Richtlijn Dienst VR (bov.: 20 °C , ond.: 15 °C)
Cryogene of gekoelde vloeistof
1
Vloeistofuitstroming bij lekopening
0,62
Gasuitstroming bij lekopening
0,72
Lozing op water
5 mm
Lozing op land
Standaard: ≥ 10 mm Eénheidsverpakkingen: ≥ 5 mm (afh. van vrije opp.)
Toxische gasdispersie
600 seconden
Brandbare gasdispersie
18,75 seconden
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 121
Tabel B.7.2.1 Representatieve stoffen voor de categorie van de ontvl. vloeistoffen Categorie representatieve stoffen
Ontvlambare vloeistoffen
Code
Representatief product
Type
LEL [%]
Ps bij 20 °C [mbar]
BV0
n-Decaan
Neutraal gas
0,6
1,6
BV1
Aceton
Zwaar gas
2,6
245,5
BV2
n-pentaan
Zwaar gas
1,3
566,1
BV3
Isopentaan
Zwaar gas
1,3
766,1
Tabel B.7.2.2 Representatieve stoffen voor de categorie van de toxische vloeistoffen Categorie representatieve stoffen
Toxische vloeistoffen
Representatief product
Type
Probitfunctie ('C' in mg/m³ en 't' in minuten)
TV0
Glutaaraldehyde
Neutraal gas
Pr = -7,78 + ln(C t)
TV1
Benzylchloride
Neutraal gas
Pr = -9,105 + ln(C² t)
65,94
1,25
126,6
TV2
Benzotrichloride
Neutraal gas
Pr = -6,84 + ln(C² t)
21,25
0,44
195,5
TV3
Acrylonitrile
Zwaar gas
Pr = -7,27 + 0,86 ln (C1,3 t)
532,64
115,3
53,1
TV4
Acroleïne
Zwaar gas
Pr = -11,7 + 2 ln (C t)
44,06
296,9
56,1
Code
Tabel B.7.2.3 Representatieve stoffen voor de categorie van de ontvlambare gassen Categorie representatieve stoffen
Code
Representatief product
Type
Waterstof
Licht gas
-252,8
BG0
Etheen
Neutraal gas
-103,7
BG1
2-Buteen
Zwaar gas
BG2
Isobutaan
Zwaar gas
-11,7
BG3
Propeen
Zwaar gas
-47,7
H2 Ontvlambare gassen
Tkook [°C]
1
LC01,30min [mg/m³]
Ps bij 20°C [mbar]
Mw [kg/kmol]
34
0,33
100,11
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 122
Tabel B.7.2.4 Representatieve stoffen voor de categorie van de toxische gassen Categorie representatieve stoffen
Toxische vloeistoffen
Code
Probitfunctie ('C' in mg/m³ en 't' in minuten)
LC01,30min [mg/m³]
Tkritisch [°C]
4449
132,5
1038,6
51,5
Representatief product
Type
TG0
Ammoniak
Licht gas
Pr = -34,7 + 1,85 ln (C² t)
TG1
Waterstofchloride
Zwaar gas
Pr = -18,02 + 2 ln (C t)
TG2
Chloor
Zwaar gas
Pr = -10,31 + ln 0,92 (C² t)
211,82
144
TG3
Arsine
Zwaar gas
Pr = -11,2 + 1,61 ln C
t)
67,12
99,85
1,24
Tabel B.7.2.5 Representatieve stoffen voor de categorie van de toxische rookgassen Categorie representatieve stoffen Toxische rookgassen
Code TR0
Representatief product
Opmerking
C6,43H9,13O1,32N0,98S0,36P0,03Cl0,63F0,03Br0,09
Gemiddelde brutoformule afgeleid op basis van informatie uit recente OVR’s en VS
Tabel B.7.2.6 Representatieve stoffen voor de categorie van de onverbrande fracties Categorie representatieve stoffen Onverbrande fracties (T+)
Code
Representatief product
Vlampunt [°C]
Probitfunctie ('C' in mg/m³ en 't' in minuten)
OF1
Tetrabroomethaan (onverbrande fractie: 2 %)
160
Pr = -10,32 + ln (C² t)
OF2
Chloorethanol (onverbrande fractie: 10 %)
41
Pr = -10,84 + ln (C² t)
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 123
Tabel B.7.3.1 Modellen voor het bepalen van mogelijke effecten Vervolggebeurtenis
Modellering v/d effecten Type
Plasbrand
Fakkelbrand
Vuurbal
Gaswolkexplosie
Fysische explosie
Solid flame model
Geometrie
Correlaties van Thomas
Stralingsinstensiteit roetvormende vlammen
Correlaties van Mudan
Stralingsinstensiteit heldere vlammen
Specifieke waarde in fucntie van product en plasdiameter
Type
Solid flame model
Geometrie
Correlaties van Chamberlain (Shell)
Stralingsintensiteit
Correlaties van Chamberlain (Shell)
Type
Spherical Fireball Model (SFPE)
Geometrie
Correlaties uit CCPS
Stralingsintensiteit
Correlatie van Roberts
Type
TNT-equivalentie model
Explosie-efficiëntie
10%
Type
Methode van Baker
Energieinhoud drukgolf
80% (BLEVE) 40% (fysische expansie)
Magazijnbrand
Type
dynamisch model met gaussiaanse dispersie en beperkte pluimstijging
Branduitbreidingsnelheid
kwadratisch met α = 0,188 kW/s² (zeer snelle uitbreiding)
Ventilatievoud
4 per uur
Omzettingsgraden
N (25%), S (100%), Cl (100%)
Warmteinhoud rookgassen bij dispersie
10% van de vrijgezetten warmte
Tabel B.7.3.2 Modellen voor schademodellering Effect
Modellering v/d kans op doding
Intoxicatie (zuivere stof)
Probit functie representatief toxische product
Intoxicatie (mengsel stof)
obv. net letal dose fraction
Warmtestraling
Pr = -36,38+ 2,56 ln (I4/3 t)
zie tabellen B.5.2.1 t/m B.5.2.6 ‘I’ invallende warmtestralingsintensiteit uit-gedrukt in W/m² ‘t’ blootstellingdsduur in seconden
100% kans op doding in de brandbare wolk
Verbranding
0% kans op doding buiten de brandbare wolk
Overdruk
Pr = -8,23 + ln (P)
‘P’ overdruk uitgeddrukt in pascal
Tabel B.7.4 Kanscijfers voor vervolggebeurtenissen Product
Ontvlambare vloeistof
Brandbaar gas (1)
Code
Bronterm
Directe ontsteking
Uitgestelde ontsteking
Geen ontsteking
Explosie
Wolkbrand(1)
BV0
alle
0,01
0
0,99
0
0
BV1
alle
0,01
0
0,99
0
0
BV2
alle
0,065
0,065
0,87
0,7
0,3
BV3
alle
0,065
0,065
0,87
0,7
0,3
alle
< 10 kg/s | < 1 ton
0,2
0,05
0,75
0,7
0,3
alle
10 - 100 kg/s | 1 - 10 ton
0,5
0,1
0,4
0,7
0,3
alle
> 100 kg/s | > 10 ton
0,7
0,2
0,1
0,7
0,3
Bij de ontsteking van een gaswolk met een brandbare massa van 100 kg of minder wordt aangenomen dat geen explosie optreedt maar steeds een wolkbrand.
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 124
Tabel B.7.5.1 Procentuele kans op voorkomen van de windrichtingen Hoek v/d windrichting [°]
Kans op voorkomen [%]
345-15
5,58
Grafische voorstelling (windroos) 345-15 22%
15-45
7,89
20%
315-345
15-45
18%
45-75
8,13
75-105
6,68
105-75
6,08
135-165
5,38
16% 14% 12%
285-315
45-75
10% 8% 6% 4% 2%
255-285
Bron:
165-196
6,79
195-225
16,83
225-255
17,12
255-285
8,77
285-315
5,29
315-345
5,47
75-105
0%
225-255
105-75
195-225
135-165
165-196
Statistics of Pasquill Stability Classes, L. Van Der Auwera, KMI van België, Miscellanea Serie B-nr 65 bis, 1991.
Tabel B.7.5.2 Weerparameters weerstation Deurne Code B30
Windsnelheid [m/s]
Tijdstip (overdag/nacht)
Voorkomingsfrequentie [% van een jaar]
Onstabiel
3
overdag
13,21
Weerklasse (Pasquill) B
D15 (dag)
Dd
Neutraal-dag
1,5
overdag
5,49
D50 (dag)
Dd
Neutraal-dag
5
overdag
22,20
D90 (dag)
Dd
Neutraal-dag
9
overdag
3,10
D15 (nacht)
Dn
Neutraal-nacht
1,5
nacht
4,10
D50 (nacht)
Dn
Neutraal-nacht
5
nacht
17,19
D90 (nacht)
Dn
Neutraal-nacht
9
nacht
2,99
E30
E
Stabiel
3
nacht
14,09
F15
F
Zeer stabiel
1,5
nacht
17,63
Bron: Statistics of Pasquill Stability Classes, L. Van Der Auwera, KMI van België, Miscellanea Serie B-nr 65 bis, 1991.
Totaal [%]
44,00
56,00
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 125
Tabel B.7.5.3 Procentuele verdeling tussen weerklassen en windrichtingen Weerklasse B30
D15-d
D50-d
D90-d
D15-n
D50-n
D90-n
E30
F15
Som
Windrichting N
0,79%
0,41%
0,81%
0,01%
0,34%
0,37%
0,01%
0,91%
1,88%
5,52%
NNO
1,33%
0,60%
1,26%
0,03%
0,35%
0,69%
0,02%
1,41%
2,16%
7,86%
ONO
1,48%
0,51%
1,32%
0,04%
0,32%
0,80%
0,01%
1,26%
2,35%
8,09%
O
1,51%
0,50%
0,96%
0,02%
0,34%
0,54%
0,00%
0,90%
1,91%
6,68%
OZO
1,36%
0,53%
0,55%
0,00%
0,43%
0,34%
0,00%
0,75%
2,07%
6,04%
ZZO
0,99%
0,43%
0,82%
0,04%
0,43%
0,60%
0,03%
0,75%
1,28%
5,37%
Z
0,75%
0,43%
1,43%
0,18%
0,41%
1,26%
0,19%
0,93%
1,18%
6,76%
ZZW
1,22%
0,58%
4,74%
1,00%
0,49%
4,33%
0,96%
2,24%
1,28%
16,85%
WZW
1,29%
0,48%
4,78%
1,00%
0,33%
4,93%
1,06%
2,14%
1,13%
17,12%
W
0,85%
0,38%
2,36%
0,49%
0,30%
1,80%
0,45%
1,28%
0,89%
8,80%
WNW
0,78%
0,27%
1,67%
0,25%
0,15%
0,87%
0,21%
0,64%
0,54%
5,38%
NNW
0,85%
0,38%
1,50%
0,04%
0,21%
0,66%
0,03%
0,88%
0,96%
5,52%
13,21%
5,49%
22,20%
3,10%
4,10%
17,19%
2,99%
14,09%
17,63%
Totaal
44,00%
56,00%
Tabel B.7.5.4 Procentuele verdeling tussen windsnelheid en windrichtingen Windsnelheid
1,5 m/s
3 m/s
5 m/s
9 m/s
1,5 m/s
3 m/s
5 m/s
9 m/s
Som
N
0,75%
0,78%
0,46%
0,03%
2,33%
0,90%
0,26%
0,03%
5,52%
NNO
1,07%
1,18%
0,87%
0,09%
2,54%
1,43%
0,61%
0,05%
7,86%
ONO
1,02%
1,10%
1,09%
0,15%
2,64%
1,32%
0,72%
0,07%
8,09%
O
1,11%
0,92%
0,85%
0,12%
2,29%
0,90%
0,46%
0,04%
6,68%
OZO
1,22%
0,78%
0,40%
0,04%
2,64%
0,72%
0,22%
0,02%
6,04%
ZZO
0,92%
0,72%
0,55%
0,09%
1,81%
0,78%
0,43%
0,06%
5,37%
Z
0,77%
0,69%
1,00%
0,32%
1,70%
1,00%
0,96%
0,31%
6,76%
ZZW
0,93%
1,47%
3,56%
1,58%
1,98%
2,31%
3,54%
1,47%
16,85%
WZW
0,85%
1,54%
3,58%
1,56%
1,62%
2,21%
4,08%
1,67%
17,12%
Windrichting
W
0,65%
0,93%
1,73%
0,77%
1,38%
1,23%
1,47%
0,64%
8,80%
WNW
0,43%
0,76%
1,34%
0,45%
0,78%
0,66%
0,66%
0,30%
5,38%
NNW
0,60%
0,86%
1,15%
0,17%
1,33%
0,88%
0,46%
0,07%
5,52%
10,33%
11,72%
16,59%
5,36%
23,04%
14,35%
13,87%
4,74%
Totaal
44,00%
56,00%
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 126
Bijlage 8 Specifieke aannames bij risicoberekeningen In bijlage 8 worden de specifieke aannames die bij het uitvoeren van de risicoberekeningen worden gehanteerd opgenomen. De betrokken aannames worden in tabelvorm weergegeven: → → → → →
tabel B.8.1 tabel B.8.2 tabel B.8.3 tabel B.8.4 tabel B.8.5
Specifieke aannames voor vaste houders Specifieke aannames voor verplaatsbare recipiënten Specifieke aannames voor transportmiddelen Specifieke aannames voor verladingsactviteiten Specifieke aannames voor opslagmagazijnen...
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 127
Tabel B.8.1 Specifieke aannames voor vaste houders Type installatie
Bovengrondse atmosferische houder met toxische of brandbare vloeistof
Drukhouder met toxisch tot vloeistof verdicht gas
Drukhouder met brandbaar tot vloeistof verdicht gas
Bovengrondse houder met brandbaar gas onder druk
Bovengrondse houder met gekoeld of cryogeen brandbaar gas
Parameters
Aannames
Vrijzettingsscenario’s
Breuk, uitstroming in 10 minuten (UTM), groot lek, middelgroot lek, klein lek
Vervolgscenario’s
Toxische vloeistof: plasverdamping en toxische gasdispersie Ontvlambare vloeistof: plasbrand, wolkbrand (BV2 & BV3), gaswolkexplosie (BV2 & BV3)
Vloeistofkolom
Enkelwandige houders: 10 m Dubbelwandige houders: hoogte van de houder (H/D = 2)
Vrijzettingsscenario’s
Breuk, uitstroming in 10 minuten, groot lek, middelgroot lek, klein lek
Vervolgscenario’s
Toxische gasdispersie en BLEVE (breuk, bovengronds)
Type emissie
2-fazige emissie (UTM & groot lek), vloeistofuitstroming (middelgroot & klein lek)
Faaldruk BLEVE
20 bar (bovengronds)
Vullingsgraad
90 %
Vrijzettingsscenario’s
Breuk, uitstroming in 10 minuten, groot lek, middelgroot lek, klein lek
Vervolgscenario’s
BLEVE (bovengronds, breuk), vuurbal (breuk), fakkelbrand (continue emissies), plasbrand (breuk, BG2), gaswolkexplosie, wolkbrand
Type emissie
2-fazige emissie (UTM & groot lek), vloeistofuitstroming (middelgroot & klein lek)
Faaldruk BLEVE
20 bar (bovengronds, BG3), 10 bar (bovengronds, BG2)
Vullingsgraad
90 %
Vrijzettingsscenario’s
Breuk, uitstroming in 10 minuten (UTM), groot lek, middelgroot lek, klein lek
Vervolgscenario’s
Fys. explosie (breuk) fakkelbrand (continue emissies), gaswolkexplosie, wolkbrand
Werkingsdruk
15 bar
Vrijzettingsscenario’s
Breuk, uitstroming in 10 minuten (UTM), groot lek, middelgroot lek, klein lek
Vervolgscenario’s
Plasbrand, gaswolkexplosie, wolkbrand
Vloeistofkolom
Hoogte van de houder (verticale cilinder met H/D = 2)
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 128
Tabel B.8.2 Specifieke aannames voor verplaatsbare recipiënten Type installatie Verplaatsbare recipiënten met toxische vloeistoffen
Verplaatsbare recipiënten met ontvlambare vloeistoffen
Verplaatsbare recipiënten met tot vloeistof verdichte gassen
Verplaatsbare recipiënten met gassen onder druk
Parameters
Aannames
Vrijzettingsscenario’s
Vrijkomen van de volledige inhoud van de verpakking
Vervolgscenario’s
Toxische gasdispersie uitgaande v/e plas van max. 200 m²
Vrijzettingsscenario’s
Vrijkomen van de volledige inhoud van de verpakking
Vervolgscenario’s
Plasbrand over de volledige oppervlakte van de opslagplaats, Wolkbrand (BV2 & BV3) en gaswolkexplosie (BV2 & BV3) uitgaande v/e plas van maximaal 200 m²
Vrijzettingsscenario’s
Breuk en lek
Vervolgscenario’s
Toxisch gas: Brandbaar gas: (lek)
toxische gasdispersie, BLEVE (breuk) BLEVE (breuk), vuurbal (breuk), gaswolkexplosie (breuk), wolkbrand (breuk),
Faaldruk BLEVE
30 bar
Lekdiameter
3,3 mm voor gasflessen (volume ≤ 150 liter)10 à 20 mm voor drukcilinders (volume > 150 liter)
Vrijzettingsscenario’s
Breuk en lek
Vervolgscenario’s
Fysische explosie (breuk), gaswolkexplosie, wolkbrand, fakkelbrand (lek)
Werkingsdruk
200 bar
Faaldruk explosie
300 bar
Lekdiameter
3,3 mm
fakkelbrand
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 129
Tabel B.8.3 Specifieke aannames voor transportmiddelen Type installatie
Atmosferische tankwagen of –container
Parameters
Aannames
Vrijzettingsscenario’s
Breuk, uitstroming in 10 minuten (UTM), groot lek, middelgroot lek, klein lek
Vervolgscenario’s
Toxische vloeistof: toxische gasdispersie Ontvlambare vloeistof: plasbrand, wolkbrand (BV2 & BV3) en gaswolkexplosie (BV2 & BV3)
Vloeistofkolom
2m
Vrijzettingsscenario’s
Breuk, uitstroming in 10 minuten (UTM), groot lek, middelgroot lek, klein lek
Vervolgscenario’s
Toxisch gas: Brandbaar gas:
Tankwagen of –container met tot vloeistof verdicht gas
Tankwagen of –container met gekoeld of cryogeen brandbaar gas
Trailer met waterstof onder druk
toxische gasdispersie, BLEVE (breuk) BLEVE (breuk), vuurbal (breuk), plasbrand (breuk, BG2), gaswolkexplosie, wolkbrand, (continue emissie)
Type emissie
2-fazige emissie (UTM & groot lek), vloeistofuitstroming (middelgroot & klein lek)
Faaldruk BLEVE
24,5 bar
Vullingsgraad
85 %
Vrijzettingsscenario’s
Breuk, uitstroming in 10 minuten (UTM), groot lek, middelgroot lek, klein lek
Vervolgscenario’s
BLEVE (breuk), vuurbal (breuk), plasbrand, wolkbrand en gaswolkexplosie
Type emissie
2m
Faaldruk BLEVE
10 bar
Vullingsgraad
85 %
Vrijzettingsscenario’s
catastrofale breuk van één cilinder en een lek aan de trailer
Vervolgscenario’s
Fysische explosie (breuk), gaswolkexplosie, fakkelbrand (lek)
Configuratie trailer
15 cilinders van 1,3 m³ (verbonden in drie groepen van vijf cilinders)
Lekdiameter
Diameter van collectorleiding tussen de cilinders nl. 5 mm (tweezijdige uitstroming)
Werkingsdruk
200 bar
Faaldruk bij fysische explosie
300 bar
fakkelbrand
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 130
Tabel B.8.4 Specifieke aannames voor verladingsactviteiten Type installatie
Flexibele slang of vaste arm tbv. de verlading v/e vloeistof
Flexibele slang of vaste arm tbv. de verlading v/e tot vloeistof verdicht gas
Flexibele slang of vaste arm tbv. de verlading v/e cyrogeen brandbaar gas
Flexibele slang tbv. de verlading van waterstof
Parameters
Aannames
Vrijzettingsscenario’s
breuk & lek (Ølek = 0,1 x Øleiding)
Vervolgscenario’s
Toxische vloeistof: Ontvlambare vloeistof:
Diameter
75 mm (tankwagen, -container) / 150 mm (schip)
Pompdruk
6 bar
Nominaal pompdebiet (schip)
450 m³/h
toxische gasdispersie plasbrand, wolkbrand (BV2 & BV3), gaswolkexplosie (BV2 & BV3)
Uitstroomdebiet
1,5 x nominaal pompdebiet (breuk), obv. pompdruk en lekdiameter (lek)
Plasdikte
25 mm (breuk, tankwagen & -container), 10 mm (lek, tankwagen & -container)
Noodstop
Uitstroomduur beperkt tot 2 minuten / faalkans 10%
Vrijzettingsscenario’s
Breuk & lek (Ølek = 0,1 x Øleiding)
Vervolgscenario’s
Toxisch gas: Brandbaar gas:
Diameter
75 mm
toxische gasdispersie fakkelbrand, wolkbrand, gaswolkexplosie
Uitstroomdebiet
1,5 x nominaal pompdebiet (breuk)
Noodstop
Uitstroomduur beperkt tot 2 minuten / faalkans 10%
Type emissie
2-fazige emissie (breuk), vloeistofuitstroming (lek)
Vrijzettingsscenario’s
Breuk & lek (Ølek = 0,1 x Øleiding)
Vervolgscenario’s
Plasbrand, wolkbrand, gaswolkexplosie
Uitstroomdebiet
Leegdrukken bij drukverschil van 6 bar
Diameter
75 mm
Noodstop
Uitstroomduur beperkt tot 2 minuten / faalkans 10%
Vrijzettingsscenario’s
Breuk & lek (Ølek = 0,1 x Øleiding)
Vervolgscenario’s
Fakkelbrand, gaswolkexplosie
Diameter
10 mm
Werkingsdruk
200 bar
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 131
Tabel B.8.5 Specifieke aannames voor opslagmagazijnen Type installatie
Opslagmagazijnen (met of zonder automatische blusinstallatie)
Parameters
Aannames
Hoogte van het compartiment
10 m (opslagbedrijven)
Geometrie van het compartiment
Breedte/lengte verhouding = 1, L = B = (A)1/2
Branduitbreidingssnelheid
0,188 kW/s²
Branddebiet
0,025 kg/m²/s
Debiet onverbrande fracties
2% v/h branddebiet voor een product met vlampunt > 100°C 10% v/h branddebiet voor een product met vlampunt ≤ 100°C
Ventilatievoud
4 per uur
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 132
Bijlage 9 Overzicht codering faalfrequenties De unieke code die aan de faalfrequenties bij de vrijzettingsscenario’s van elke installatie of activiteit wordt toegekend, bestaat uit vier cijfers en is opgebouwd zoals weergegeven in onderstaande figuur. Figuur B.9.1 Opbouw codering faalfrequenties
In de hierna volgende tabellen is een overzicht opgenomen van alle gebruikte codes, met vermelding van de betekenis van elke code en de bijhorende faalfrequentie.
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 133
Tabel B.9.1 Overzicht gehanteerde codering faalfrequenties Code
Type installatie/activiteit
0
atmosferische tanks
Subcategorie
Vrijzettingsscenario
HBK 2004
HBK 2008
5,00E-08
0
0
enkel omsloten atmosferische tank (opslag)
0
0
00
breuk
5,00E-06
0
0
01
uitstroming 10 min
5,00E-06
9,50E-07
0
0
03
groot lek
1,20E-05
2,20E-06
0
0
04
middelgroot lek
1,80E-05
5,60E-06
0
0
05
klein lek
5,10E-05
4,80E-05
0
1
0
1
00
breuk
5,00E-07
5,00E-09
0
1
01
uitstroming 10 min
5,00E-07
9,50E-08
0
1
03
groot lek
1,00E-06
2,20E-07
0
1
04
middelgroot lek
2,00E-06
5,60E-07
0
1
05
klein lek
5,00E-06
4,80E-06
0
2
0
2
00
breuk
1,25E-08
1,30E-10
0
2
01
uitstroming 10 min
1,25E-08
2,40E-09
0
2
03
groot lek
2,50E-08
5,50E-09
0
2
04
middelgroot lek
5,00E-08
1,40E-08
0
2
05
klein lek
1,25E-07
1,20E-07
0
3
0
3
00
breuk
1,00E-08
1,00E-10
0
3
01
uitstroming 10 min
1,00E-08
1,90E-09
0
3
03
groot lek
2,00E-08
4,40E-09
0
3
04
middelgroot lek
4,00E-08
1,10E-08
0
3
05
klein lek
1,00E-07
9,60E-08
0
4
0
4
00
breuk
5,00E-06
5,00E-07
0
4
01
uitstroming 10 min
5,00E-06
9,50E-06
0
4
03
groot lek
1,20E-05
2,20E-05
0
4
04
middelgroot lek
1,80E-05
5,60E-05
0
4
05
klein lek
5,10E-05
4,80E-04
tank met beschermend omhulsel (opslag)
dubbel omsloten tank (opslag)
volledig omsloten, ingegraven of ingeterpte tank (opslag)
enkel omsloten atmosferische tank (proces)
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
Code
Type installatie/activiteit
1
drukhouders en gasflessen
Subcategorie
pagina 134
Vrijzettingsscenario
HBK 2004
HBK 2008
1
0
1
0
00
bovengrondse druktank (opslag) breuk
3,00E-07
3,00E-08
1
0
01
uitstroming 10 min
6,20E-06
6,20E-07
1
0
03
groot lek
3,00E-06
5,70E-07
1
0
04
middelgroot lek
4,40E-06
1,40E-06
1
0
05
klein lek
1,30E-05
1,20E-05
1
1
1
1
00
breuk
1,00E-07
1,00E-08
1
1
01
uitstroming 10 min
2,00E-06
1,90E-07
ingegraven of ingeterpte druktank (opslag)
1
1
03
groot lek
3,00E-06
5,70E-07
1
1
04
middelgroot lek
4,40E-06
1,40E-06
1
1
05
klein lek
1,30E-05
1,20E-05
1
2
1
2
00
breuk
1,00E-08
1,00E-08
1
2
01
uitstroming 10 min
2,00E-07
2,00E-07
bovengrondse druktank < 5 ton LPG (opslag)
1
2
03
groot lek
1,00E-06
1,00E-06
1
2
04
middelgroot lek
1,00E-06
1,00E-06
1
2
05
klein lek
4,00E-06
4,00E-06
1
3
1
3
00
ingegraven of ingeterpte druktank < 5 ton LPG (opslag) breuk
1,00E-08
3,00E-09
1
3
01
uitstroming 10 min
2,00E-07
6,00E-08
1
3
03
groot lek
1,00E-06
1,00E-06
1
3
04
middelgroot lek
1,00E-06
1,00E-06
1
3
05
klein lek
4,00E-06
4,00E-06
1
4
1
4
00
breuk
3,00E-07
3,00E-07
1
4
01
uitstroming 10 min
6,20E-06
6,20E-06
bovengrondse druktank (proces)
1
4
03
groot lek
5,70E-06
5,70E-06
1
4
04
middelgroot lek
1,40E-05
1,40E-05
1
4
05
klein lek
1,20E-04
1,20E-04
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
Code
Type installatie/activiteit
Subcategorie
pagina 135
Vrijzettingsscenario
HBK 2004
HBK 2008 9,00E-07
1
5
gasfles
1
5
00
breuk
9,00E-07
1
5
02
lek
1,10E-06
1,10E-06
1
5
13
brand flessenopslag
1,00E-05
1,00E-05
breuk
1,30E-05
1,00E-05
2
reactoren
2
0
2
0
atmosferische bacth reactor 00
2
0
03
groot lek
2,30E-05
2,20E-05
2
0
04
middelgroot lek
1,50E-04
5,60E-05
2
0
05
klein lek
2,40E-04
4,80E-04
2
1
2
1
00
atmosferische continue reactor breuk
1,30E-05
1,00E-05
2
1
03
groot lek
1,60E-05
2,20E-05
2
1
04
middelgroot lek
8,10E-05
5,60E-05
2
1
05
klein lek
1,10E-04
4,80E-04
2
2
2
2
00
breuk
1,30E-05
1,00E-05
2
2
03
groot lek
1,60E-05
2,20E-05
2
2
04
middelgroot lek
8,10E-05
5,60E-05
2
2
05
klein lek
1,10E-04
4,80E-04
atmosferische distillatiekolom
3
warmtewisselaars
3
0
3
0
00
pijpenwarmtewisselaar breuk
1,30E-05
1,30E-05
3
0
03
groot lek
1,60E-05
1,60E-05
3
0
04
middelgroot lek
3,90E-03
3,90E-03
3
0
05
klein lek
6,00E-03
6,00E-03
3
1
3
1
00
breuk
5,40E-06
5,40E-06
3
1
03
groot lek
1,70E-03
1,70E-03
3
1
05
klein lek
4,80E-03
4,80E-03
platenwarmtewisselaar (< 5 bar)
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
Code
Type installatie/activiteit
Subcategorie
pagina 136
Vrijzettingsscenario
HBK 2004
HBK 2008
3
2
platenwarmtewisselaar (< 8 bar)
3
2
00
breuk
8,30E-06
8,30E-06
3
2
03
groot lek
3,00E-03
3,00E-03
3
2
05
klein lek
6,90E-03
6,90E-03
3
3
3
3
00
breuk
2,00E-05
2,00E-05
3
3
03
groot lek
6,90E-03
6,90E-03
3
3
05
klein lek
1,70E-02
1,70E-02
platenwarmtewisselaar (> 8 bar)
4
leidingsystemen
4
0
bovengrondse leiding
4
0
00
breuk
2,20E-08
2,20E-08
4
0
03
groot lek
5,00E-08
5,00E-08
4
0
04
middelgroot lek
1,20E-07
1,20E-07
4
0
05
klein lek
2,80E-07
2,80E-07
4
1
ondergrondse leiding (gas)
4
1
00
breuk
3,00E-09
3,00E-09
4
1
06
gat
2,30E-08
2,30E-08
4
1
07
barst
5,40E-08
5,40E-08
4
2
4
2
00
breuk
3,00E-09
3,00E-09
4
2
06
gat
2,30E-08
2,30E-08
4
2
07
barst
5,40E-08
5,40E-08
ondergrondse leiding (vloeistof)
5
pompen & compressoren
5
0
5
0
00
centrifugaalpomp (enkelvoudige pakking) breuk
1,00E-04
1,00E-04
5
0
03
groot lek
4,40E-03
0,00E+00
5
0
05
klein lek
5,20E-02
0,00E+00
5
1
5
1
breuk
1,00E-04
1,00E-04
centrifugaalpomp (dubbele pakking) 00
5
1
03
groot lek
4,40E-03
0,00E+00
5
1
05
klein lek
7,50E-03
0,00E+00
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
Code
Type installatie/activiteit
Subcategorie
pagina 137
Vrijzettingsscenario
HBK 2004
HBK 2008
5
2
zuigerpomp (enkelvoudige pakking)
5
2
00
breuk
1,00E-03
1,00E-04
5
2
03
groot lek
4,40E-02
0,00E+00
5
2
05
klein lek
5,20E-01
0,00E+00
5
3
5
3
00
breuk
1,00E-03
1,00E-04
5
3
03
groot lek
4,40E-02
0,00E+00
5
3
05
klein lek
7,50E-02
0,00E+00
5
4
5
4
03
groot lek
8,60E-05
1,00E-04
5
4
05
klein lek
8,60E-04
0,00E+00
5
5
zuigerpomp (dubbele pakking)
centrifugaalcompressor
zuigercompressor
5
5
03
groot lek
1,90E-03
1,00E-04
5
5
05
klein lek
1,90E-02
0,00E+00
6
transportmiddelen
6
0
6
0
00
atmosferische tankwagen breuk
5,00E-06
5,00E-06
6
0
01
uitstroming 10 min
5,00E-06
5,00E-06
6
0
03
groot lek
1,20E-05
1,20E-05
6
0
04
middelgroot lek
1,80E-05
1,80E-05
6
0
05
klein lek
5,10E-05
5,10E-05
6
1
6
1
00
breuk
3,00E-07
3,00E-07
6
1
01
uitstroming 10 min
6,20E-06
6,20E-06
6
1
03
groot lek
3,00E-06
3,00E-06
6
1
04
middelgroot lek
4,40E-06
4,40E-06
6
1
05
klein lek
1,30E-05
1,30E-05
6
2
6
2
00
breuk
5,00E-06
5,00E-06
6
2
01
uitstroming 10 min
5,00E-06
5,00E-06
6
2
03
groot lek
1,20E-05
1,20E-05
6
2
04
middelgroot lek
1,80E-05
1,80E-05
druktankwagen
atmosferische spoorwagon
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
Code
Type installatie/activiteit
Subcategorie
05
pagina 138
Vrijzettingsscenario
HBK 2004
HBK 2008
klein lek
5,10E-05
5,10E-05
6
2
6
3
6
3
00
breuk
3,00E-07
3,00E-07
6
3
01
uitstroming 10 min
6,20E-06
6,20E-06
drukspoorwagon
6
3
03
groot lek
3,00E-06
3,00E-06
6
3
04
middelgroot lek
4,40E-06
4,40E-06
6
3
05
klein lek
1,30E-05
1,30E-05
breuk met noodstop
2,70E-08
2,70E-08
7
verlaadmedia
7
0
7
0
09
laadarm met noodstop
7
0
10
breuk zonder noodstop
3,00E-09
3,00E-09
7
0
11
lek met noodstop
2,70E-07
2,70E-07
7
0
12
lek zonder noodstop
3,00E-08
3,00E-08
7
1
7
1
00
breuk
3,00E-08
3,00E-08
7
1
02
lek
3,00E-07
3,00E-07
7
2
7
2
09
breuk met noodstop
3,60E-06
3,60E-06
7
2
10
breuk zonder noodstop
4,00E-07
4,00E-07
7
2
11
lek met noodstop
3,60E-05
3,60E-05
7
2
12
lek zonder noodstop
4,00E-06
4,00E-06
laadarm zonder noodstop
flexibele losleiding met noodstop (vloeistoffen)
7
3
7
3
00
flexibele losleiding zonder noodstop (vloeistoffen) breuk
4,00E-06
4,00E-06
7
3
02
lek
4,00E-05
4,00E-05
7
4
7
4
09
breuk met noodstop
3,60E-06
4,86E-07
7
4
10
breuk zonder noodstop
4,00E-07
5,40E-08
7
4
11
lek met noodstop
3,60E-05
4,86E-06
7
4
12
lek zonder noodstop
4,00E-06
5,40E-07
flexibele losleiding met noodstop (vloeibare gassen)
7
5
7
5
00
flexibele losleiding zonder noodstop (vloeibare gassen) breuk
4,00E-06
5,40E-07
7
5
02
lek
4,00E-05
5,40E-06
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
Code
Type installatie/activiteit
8
opslag stukgoederen
8
0
8
0
8
1
8
1
8
2
8
2
8
3
8
3
Subcategorie
pagina 139
Vrijzettingsscenario
HBK 2004
HBK 2008
ernstige brand
2,50E-03
2,50E-03
ernstige brand
6,90E-04
6,90E-04
breuk
2,70E-05
2,70E-05
breuk
2,60E-05
2,60E-05
opslagloods zonder automatische sprinklers 08 opslagloods met automatische sprinklers 08 falen stukgoederen (opslag) 00 falen stukgoederen (in behandeling) 00
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 140
Bijlage 10 Overzicht geselecteerde bouwstenen ikv. validatie 1. Voorbeeldbedrijf 1 LPG-depot (bouwsteneset 1) 2. Voorbeeldbedrijf 1 LPG-depot (bouwstenenset 2) 3. Voorbeeldbedrijf 2 opslagmagazijn (bouwstenenset 1) 4. Voorbeeldbedrijf 2 opslagmagazijn (bouwstenenset 2) 5. Voorbeeldbedrijf 3 brandstofdepot 6. Voorbeeldbedrijf 4 opslag en verlading van toxische vloeistoffen
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
pagina 141
Bijlage 11 Parameters van de Lambert 1972-projectie In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de parameters van de Lambert 1972-projectie zoals vastgelegd door het Nationaal Geografisch Instituut. Tabel B.11.1 Parameters van de Lambert 1972-projectie (bron: NGI) Parameter
Waarde
Reference system identifier
BE_BD72/LAMB72
Reference system alias
Belgium Datum 72/Lambert 72
Datum identifier
BD72
Datum alias
Belgium Datum 72
Datum type
Geodetic
Datum Anchor point
Koninklijke sterrewacht van België, Ukkel Lat=50º 47’ 57”.704 N Lon=04º 21’ 24".983 E
Ellipsoid identifier
Hayford 1909
Ellipsoid alias
International 1924
Ellipsoid semimajor axis
6 378 388 m
Ellipsoid inverse flattening
297
Coordinate system identifier
LAMB72
Coordinate system alias
Lambert 72
Coordinate system type
Projected
Coordinate system dimension
2
Coordinate system axis name
Northing
Coordinate system axis direction
North
Coordinate system axis unit identifier
Metre
Coordinate system axis name
Easting
Coordinate system axis direction
East
Coordinate system axis unit identifier
Metre
Operation identifier
LAMB72
Operation method name
Lambert Conformal Conic Projection with 2 standard parallels
Operation method parameters number
6
Operation parameter 1 name
Lower parallel
Operation parameter 1 value (DMS)
49º 50’ 00”.00204 N
Operation parameter 1 value (DD)
49.833334 N
Operation parameter 2 name
Upper parallel
Operation parameter 2 value (DMS)
51º 10’ 00”.00204 N
Operation parameter 2 value (DD)
51.166667 N
Operation parameter 3 name
Latitude grid origin
EINDRAPPORT TWOL – Tools ter optimalisatie van de procedure RVR
Parameter
Waarde
Operation parameter 3 value (DMS)
90º 00’ 00” N
Operation parameter 3 value (DD)
90.000000 N
Operation parameter 4 name
Longitude grid origin
Operation parameter 4 value (DMS)
4º 22’02”.952 E
Operation parameter 4 value (DD)
4.367487 E
Operation parameter 5 name
False northing
Operation parameter 5 value
5 400 088.437800 m
Operation parameter 6 name
False easting
Operation parameter 6 value
150 000.012560 m
pagina 142