Van den Schrijver.
v
OVERGEDRUKT m UIT HET
TIJDSCHRIFT "VOOR STRAFRECHT.
DEEL
-
BIBLIOTHEEK KITLV
0093 3281
42
POLITIEKE VERBANNING EN STRAFRECHTELIJKE VERBANNING IN DE NEDERLANDSCH-INDISCHE WETGEVING.
Mr. C. A. WIENECKE, O.-I. Rechterlijk Ambtenaar met verlof'.
Verblijfsontzegging is in Nederlandsch-Indië mogelijk tegenover Wettelijke inlanders, Europeanen en met deze bevolkingsgroepen geliikge- o n d e r s c h e i d i n g stelden, door den Rechter en door de Begeering. ontzeggingen. Te weten: I - door den Rechter, krachtens de indische strafwetboeken, als straf, bij vonnis na de gewone strafprocedure, en wel: a. tegen Europeanen, als „verbanning uit Nederlandsch-Indië" voor den tijd van vijf tot tien jaren ') ; b. tegen Inlanders: (1) begrepen (als regel) in dwangarbeid in den ketting van vijf tot twintig (— tot vijftien, en — tot tien) jaren, en dwangarbeid buiten den ketting van ten hoogste vijf jaren 2) ; (2) als „icegzending naar een oord van ballingschap" ter vervanging voor aanzienlijke :l) en hooggeplaatste 4) inlanders van een straf van dwangarbeid als boven sub (1) genoemd; II - door de Indische Regeering krachtens het Regeeringsreglement, als maatregel van orde, bij besluit van den Gouverneur1) Strafwetboek voor Europeanen, art. 5 sub 5°. 2) Strafwetboek voor Inlanders, art. 5 sub 2° (sub 3°, sub 4°) en sub 5C alles j° art. 10. 3) Strafwetboek voor Inlanders, art. 8 j° Indisch Staatsblad 1867 N° 10. '0 Indisch Staatblad 1869 Nn 27 j° evengemelde bepalingen.
170
Mr. C. A. Wienecke.
generaal in overeenstemming met den Raad van Indië, nadat de betrokkene in zijne verdediging gehoord of daartoe behoorlijk opgeroepen is, wordende van dit verhoor proces-verbaal opgemaakt '), en wel : a. bij wijze van politieke uitzetting („ontzegging van het verblijf in geheel Nederlandsch-Indië") tegen personen, niet aldaar geboren, „die gevaarlijk geacht worden voor de openbare rust en orde" met dien verstande: dat de Gouverneur-generaal inhechtenisneming van den betrokkene kan gelasten in afwachting van eene gelegenheid tot verwijdering; — het besluit van uitzetting met de stukken onverwijld door den Gouverneur-generaal ter kennis van den Minister van Koloniën wordt gebracht; — dat dit besluit met redenen omkleed wordt als het Nederlanders geldt, en in dat geval door den Koning daarvan aan de Staten-generaal wordt kennis gegeven; b. — bij wijze van politieke verbanning-in-engeren-zin („ontzegging van het verblijf in bepaalde gedeelten van NederlandschIndië*') tegen personen aldaar of niet aldaar geboren, in het belang der openbare rust en orde 2) ; betreft het iemand niet tot de inlanders behoorend dan wordt het besluit met de stukken onverwijld ter kennis gebracht van den Minister van Koloniën ; geldt het een Nederlander, dan wordt door den Koning van den maatregel kennis gegeven aan de Staten-generaal; betreft het personen binnen Nederlandsch-Indië geboren, dan kan inhechtenisneming als bovenomschreven worden toegepast ; c. — bij wijze van politieke interneering (aanwijzing tot verblijf van een bepaalde plaats in Nederlandsch-Indië) tegen personen aldaar geboren „in het belang der openbare rust en orde"; inhechtenisneming als boven omschreven kan worden toegepast3); 1) Artt. 45—48 R. R. 2) Art. 45 R. R. 3) Artt. 46 j° 47 R. R. Wellicht abusievelijk is deze inhechtenisneming niet voorgeschreven als het niet-aldaar-geboreuen betreft.
171
Politieke Verbanning enz.
betreft het iemand niet tot de inlanders behoorend, dan wordt van den maatregel onverwijld aan den Minister van Koloniën kennis gegeven, en betreft het Nederlanders, dan geeft de Koning er kennis van aan de Staten-generaal. Deze ver blij fs-ontzeggingen sub I en II genoemd, kunnen, voor- Principiële zoover daardoor buiten-Nederlandsch-Indië-geboren-vreemdelingen ^"verbluf"-6 uit dat gebied of uit een deel daaraan verwijderd worden, niet ontzeggingen in principieel als verbanningen beschouwd worden, maar zijn van v e r b a n n m s en a
J
een geheel anderen n. 1. politioneelen aard ; zij komen overeen met de Nederlandsche, eveneens drieledige verblijfsontzegging van vreemdelingen (uitzetting), geregeld bij de wet van 13 Augustus 1849. Er is echter dit belangrijk verschil, dat personen buiten NederlandschIndië geboren, waaronder dus. behalve vele Nederlanders, ook de vreemdelingen meerendeels vallen, aldaar niet geïnterneerd kunnen worden, terwijl krachtens de Nederlandsche wet vreemdelingen door de Regeering wel „een bepaalde plaats binnen het Koninkrijk tot verblijf" kan worden aangewezen. Klaarblijkelijk zal het in zulk een geval (hoewel dit niet in de wet is vermeld) aan een vreemdeling vergund zijn ter keuze het grondgebied van het Rijk geheel te verlaten, anders zou die bepaling voor den betrokkene geen maatregel van politie maar een soort straf (deportatie) zijn. Indien gemelde, volle vreemdelingen bij rechterlijk vonnis, dus formeel bij wijze van straf, voor zekeren tijd uit NederlandschIndië gebannen worden, is dit, noch principieel beschouwd, noch in de meeste gevallen feitelijk, voor den beklaagde als straf te beschouwen, maar het draagt het karakter van uitzetting, niet van verbanning. Overigens, dus voorzoover zij gelden voor onderdanen (waartoe dan ook gerekend worden in den O. I. Archipel geboren vreemdelingen, ook al zijn hun ouders daar niet gevestigd ') ), dragen de verblijfsontzeggingen, boven sub I en II genoemd, echter wel in beginsel en feitelijk voor den betrokkene het karakter van de straf der verbanning en zullen zij dan ook in dit artikel onder laatstgemelden naam worden saamgevat. 1) Deze qualiiieatie is dus ruimer dan die van de personen, die in de uitleveringswet van 6 April 1875, „als Nederlanders beschouwd worden".
uitzetting.
172
Mr. C. A. Wienecke.
De grens tusschen straf (verbanning) en maatregel van politie (uitzetting) loopt dus, als men let op het wezen der zaak en de praktische werking voor den betrokkene, dwars door de formeelwettelijke onderscheiding van die twee gebiedsontzeggingen heen. Despotiek Het meest ingrijpend nu van die verbanningen is de driele(ll e — politieke ver§ > m d e artikelen 45 — 48 van het Regeeringsreglement banning. aangeduid, omdat de duur daarvan onbepaald is, dus levenslang kan zijn, omdat de vluchtige aanvangs-procedure daarbij door gemelde wet voorgeschreven, goed onderzoek der zaak niet waarborgt, omdat ze niet op bijzondere feiten gegrond behoeft te zijn, maar slechts verband behoeft te houden met toestanden of omstandigheden, zelfs als die buiten schuld van den betrokkene vallen, omdat het bewijs der verbanningsgronden vrij is, en omdat de beslissing berust bij de Indische Regeering en niet bij den onafhankelijken rechtsgeleerden Rechter, die geen partij is in het geding. Hoewel er nu zeer zeker in de Indische wetgeving dient uit te komen, dat er in het Oosten andere toestanden zijn dan in het Moederland, en er rekening mede moet gehouden worden dat in Indië de politieke en burgerlijke vrijheid in 't algemeen niet die ontwikkeling heeft als in Nederland, past de politieke verbanning toch niet in het Indische recht, omdat zij zulk een miskenning dier vrijheid in zich houdt, dat zij alleen thuis behoort in - , een despotischen of ultra-democratischen staat, maar niet in een rechtsgemeenschap, die toch door diep-antirevolutionnaire en waarlijk liberale beginselen wordt aangeraakt en meer en meer dooraderd. Bestrijding van Zij is dan ook in 1854 bij de behandeling in de volksvertegenw00rdi m ^ïitiekr^er§ S v a n n e t ontwerp-regeeringsreglement scherp en forsch banning (door bestreden '), hoewel destijds de rechtspraak bij lange na niet zoo Thorbecke en Van Hoëvell) in de Kamer.
__ 1) Vooral door van Hoëvell. Thorbecke gaf eenige pittige, rake opmerkingen ertegen (vgl. Keuchenius I I I 407). Onder de stemmers tegen het hoofdartikel der verbanningen (toen art. 48, thans art. 45 &. E,.) was, behalve de laatstgemelde staatslieden, ook Sloet tot Oldhuis. Mackay werkte mee om het artikel te verzachten, maar schijnt evenmin als Groen van Prinsterer een juist denkbeeld van de vlak tegen de antirevolutionnaire beginsels ingaande strekking gehad te hebbeft, daar hij en Groen vóór gestemd hebben,
Politieke Verbanning enz.
173
uit het bestuur geschakeld was als ze thans is, en eerstdaags nog verder zal gedaan worden ; hoewel er toen én wettelijk, én feitelijk in Indië meer was, zelfs in het gebied onder rechtstreeksch bestuur, dat deed denken aan toestanden in een despotischen staat, en hoewel door de geringe doorwerking van ons gezag en invloed, en de gedrukte ontplooiing van onze macht „de openbare rust en orde" eer gevaar liepen dan thans. De verdediging der verbanningsartikelen werd door de conservatieven destijds niet op algemeene rechtsbeginselen, maar slechts op overwegingen van speciaal Nederlandsen-Indisch belang, in 't bijzonder het staatsbelang, gebaseerd. Steeds echter, zoowel destijds in de Kamer, als later, is men D« Nederiandin het bewijs te kort geschoten dat de Nederlandsche positie in s ^ ^TcnT T den Archipel inderdaad zulke scherpe despotieke bepalingen noodig maakt politieke ZOU m a k e n ')•
verbanning niet noodig.
Dit bewijs is dan ook niet te leveren. Immers twee dingen zijn er, die niet door verschil van landstreek en positie uit hun voegen gerukt worden, — die evenzeer gelden voor een koud als voor een warm klimaat, voor een westersch, als voor een oostersch volk, voor burgers als voor onderdanen; het zijn: de gerechtigheid, en het nuchtere verstand. De door het Regeeringsreglement toegelaten verbanningen van Nederlandsche onderdanen kunnen den toets van geen van beide doorstaan 2). Immers als inderdaad de bijzondere positie van het Nederlandsch gezag in Indië die diep ingrijpende verbanningen tot handhaving der openbare rust en orde noodig maakte, rijst de vraag : waarom 1) „Het recht van uitzetting, met betrekking tot Indië, heb ik in vroeger eu later tijd dikwijls, ook in hooge Regeringscollegién, hooren behandelen Ik erken dat de gronden, die ik hoorde bijbrengen, thans gelijk vroeger, ten gunste van dat recht, op mij niet den indruk hebben gemaakt, dat het volstrekt noodzakelijk is" (Thorbecke in de Tweede Kamer vgl. Keuchenius, I I I blz. 407). 2) „Ik kan niet aannemen, dat hij, die veel koffieboonen gezien heeft, daarom de beste wetgever is voor Indië. Maar ik heb, desniettemin, ontzag voor hem, die belooft mij de mysteriën te ontdekken van een maatschappij, die ik niet ken. Ik zal zoo iemand met erkentelijke leergierigheid hooren. Evenwel, Mijnheer de Voorzitter, ik mag niet vergeten, dat, welk ook het individueel karakter eener maatschappij moge wezen, er algemeene maatschappelijke voorwaarden zijn, die altoos behooren te worden geëerbiedigd. De kennis van den individueeleu toestand beschouw ik dus niet als de eenige bron, maar als één nuttig, noodzakelijk element voor den wetgever" (Thorbecke in de Tweede Kamer. Zie Keuchenius III 407).
174
Mr. C. A. Wienecke.
is dan de verbanning in de Wetboeken van Strafrecht, als straf bedreigd tegen zeer ernstige verstoringen van de openbare rust en orde, zoo veel minder ingrijpend '), en aan een reeks van voorwaarden en beperkingen onderworpen? Waarom is van die laatste ver^ banningen de duur bij de wet bepaald door een maximum en door een minimum, dat bij aanneming van verzachtende omstandigheden zeer laag daalt; waarom is daarbij een procedure voorgeschreven, even volledig als het Nederlandsche strafproces? Waarom is daarbij goed onderzoek der zaak wel gewaarborgd, en waarom kunnen die verbanningen alleen opgelegd worden voor welomschreven feiten, waaraan de schuld des beklaagden door wettelijke bewijsmiddelen voor 's Rechters overtuiging vaststaat, indien die feiten althans het uitdrukkelijk in de wet omschreven delict opleveren ? En, in 't algemeen, waarom leven in Indië Europeaan en Oosterling dan onder strafwetten, die in hoofdzaak gelijk zijn aan de JSfederlandsche, waarbij de rechten der verdediging zelfs in sommige opzichten beter zijn gewaarborgd dan in het Moederland -), en sommige strafmaxima3) lager zijn, waarbij door een netwerk van wetsvoorschriften de Rechter, zelfs tot in het overdrevene, in procedure en vonnis gebonden en gecontroleerd wordt? De wet laat Men heeft gezegd : de politieke verbanning komt alleen te pas bànnta o°r" i n d i e 8 e v a l l e n ' waarbij geen strafbare feiten zijn gepleegd. Dit is grond van be- evenwel niet juist. Volgens de bepalingen der wet zouden alle P
dreven strafbare feiten toe. 1) Vgl. b. v. art. 54 (57) van het Wetboek van Strafrecht voor Europeanen (Inlanders), betreifende één der gevaarlijke misdrijven tegen de inwendige veiligheid van Nederlandsch-Indië, waar verbanning uit dat gebied als straf is bedreigd (voor een duur van 5—10 jaren) (terwijl de straf op dat misdrijf tegen inlanders bedreigd, is 2—5 jaar dwangarbeid buiten den ketting). Neemt de rechter verzachtende omstandigheden aan, dan is het minimum der straf drie maanden gevangenisstraf (voor inlanders één dag, of minder, dwangarbeid). 2) O. a. bij de landraadprocedure, waar een gerechtelijke bekentenis van schuld slechts ter openbare terechtzitting kan worden afgelegd (doordat er in het vooronderzoek geen rechter optreedt). 3) Tegen den veel voorkomenden diefstal van een voorwerp (behalve groot vee) dat niet meer waarde heeft dan ƒ 25.—, wordt, als het inlanders betreft, als straf bedreigd: tenarbeidstelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon tot een maximum van drie maanden (betreft liet Europeanen, dan blijft het voor gewonen diefstal geldend maximum van vijf jaar gevangenisstraf).
Politieke Verbanning enz
175
delicten (waardoor, of door de daders waarvan, de rust en orde eenigszins gevaar loopt) ter keuze van het bestuur öf ter verwijzing voor den Rechter (c. q. bij het openbaar Ministerie) ter vervolginggebracht - , öf met de vluchtige procedure der politieke verbanning zelf als het ware berecht kunnen worden. Deze laatste procedure . is dan geen bij art. 81 Reg.-Regl. verboden tusschenkomst der Regeering in zaken van Justitie \ omdat zij door de wet niet als een strafprocedure, noch de politieke verbanning als een straf wordt beschouwd2). De wet ziet er slechts een politieken „maatregel" in. Dit neemt niet weg, dat, principieel beschouwd — en in de praktijk —, door de artikelen 45 — 48 R. R. het beginsel van art. 81 voormeld gebroken wordt. Immers voor den betrokkene zal de politieke verbanning in den regel het karakter van een zeer zware straf dragen 3). Het zal echter bezwaarlijk kunnen blijken, of een politieke verbanning ter zake van strafbare feiten geschied is, omdat geen qualificatie van de feiten tot een strafbaar feit in het verbanningsbesluit behoeft te worden gegeven, maar gesteld moet worden, in geval van de gebiedsontzegging uit Nederlandsch-Indië, dat de betrokkene „gevaarlijk wordt geacht voor de openbare rust en orde", en bij de twee andere politieke verbanningen: „dat zij zijn in het belang der openbare orde en rust" (vgl. artt. 45, 46 en 47 R. R.). Zou dit echter toch blijken, dan zou dit geen beletsel zijn voor een latere strafvervolging ter zake van dezelfde feiten, terwijl omgekeerd een vrijspraak of een veroordeeling na strafvervolging geen politieke verbannings-procedure tegen den beklaagde formeel uitsluiten kan. Het ne bis in idem geldt hier niet. De politieke verbanning wordt ook wel beschouwd als een Politieke vernoodrecht dat der Regeering toe zou komen, in het bijzonder als b a n n i n s a l s „noodrecht" bij gisting der be1) Zooals Prof. Kleintjes leert in zijn Staatsrecht van N.-I. I 135 (l«te druk), -volking. zie ook blz. 133 van dat deel. 2) Het drukpersreglement van '56 beperkt dan ook in geenen deele liet recht der politieke verbanning. 3) „De politieke interneering is een buitengewoon harde maatregel die daadwerkelijk een belemmering der gewone vrijheid medebrengt en in de praktijk wel degelijk neerkomt op een straf, de z. g. deportatie" (blz. 132 van gemeld deel).
176
Mr. C. A. Wienecke.
er in eenige streek van Nederlandsch-Indië gevaar dreigt voor de openbare rust en orde wijl de bevolking in gisting is, zooda,t om erger te voorkomen snel en sterk ingrijpen der Overheid noodig is. Bij de toelichting en verdediging van het ontwerp Regeeringsreglement in de Tweede Kamer gaf de Regeering ook dezen grond aan als ratio der politieke verbanning. Zelfs al zou nu de Gouverneur-generaal alleen in zulke bijzondere gevallen (waartoe laatstgemeld recht echter geenszins bij de wet beperkt is) het verbanningsrecht toepassen, dan zou toch door deze praktijk dit recht slechts een deel van zijn despotiek karakter verliezen en ook niet met een beroep op noodweer van den staat gebillijkt kunnen worden. Waar toch een bevolking in een toestand van gisting, als een vóörtoestand van opstand, verkeert, zal die gisting in den regel juist een duidelijker en gevaarlijker karakter aannemen, wanneer feiten tegen de ambtenaren, tegen het openbaar gezag, of tegen de gevestigde orde gepleegd worden, wanneer in het openbaar wordt opgeruid en haat tegen standen en rassen wordt verwekt. Dan ook is het in werking brengen van het noodrecht van den staat: het strafrecht, dat in de eerste plaats tegen dergelijke feiten gericht is, door het uitlokken van strafvervolging tegen de overtreders geboden. De wetgever dient vooral in een gouvernement als NederlandschIndië dat door groote verschillen van ras, rechts-positie, en sociale ontwikkeling zijner ingezetenen niet in vast politiek evenwicht is, de mogelijkheid van dergelijke, onder bijzondere omstandigheden dubbel gevaarlijke feiten te voorzien door ze in de strafwet te omschrijven en daartegen tot een zeer hoog maximum stijgende straffen van gevangenis, dwangarbeid, verbanning, zelfs in zeer zware gevallen doodstraf te bedreigen, terwijl door preventieve hechtenis vlug voorloopig onschadelijk maken bereikbaar zij; hij dient door een goede politie en justitie en door een lenige strafprocedure het zijne te doen, opdat dergelijke feiten aan den dag komen en de schuldigen gestraft worden, met waarborg, dat de beklaagden bij zulke zware strafbedreigingen hun verweer voor een onpartijdig, onafhankelijk, rechtsgeleerd rechter kunnen voeren.
Politieke Verbanning enz.
177
Dit is dan ook in Nederlandsch-Indië gedaan, behalve dat de Versterking politie niet sterk genoeg is voor haar taak en de strafprocedure d e r P°litieVervorming van
m lenigheid te kort schiet. h e t strafproces. Dit behoeft dan ook dringend verbetering, en zeer zeker zouden van Verscherping het strafrecht. tegen delicten als het opwekken van rassenhaat, het beleedigen van ambtenaren, met verruiming van sommige delicts-normen zwaarder strafmaxima gesteld moeten worden dan thans. Ook sommige strafminima zouden verhoogd dienen te worden, zoodat de Regeering zekerheid had, dat bij schuldigverklaring aan delicten tegen het openbaar gezag en tegen de openbare orde niet ééndagsstraffen, als gold het overtredinkjes, konden worden opgelegd '). Breekt er oorlog of opstand uit, dan staat het bestuur nog Het verweer der een ander noodrecht dan — zijdelings - het strafrecht ten dienste. Re § eerin s i n r\
i
T /-N
, ,.
geval van oor-
Dan kan de Gouverneur-generaal die maatregelen nemen, „die hij iog, opstand en in het belang van het Rijk en van Nederlandsch-Indië noodzakelijk s istin ë o n d e r de acht", en „heeft hij de macht om dat gebied geheel of gedeeltelijk bevolking in staat van oorlog of beleg te verklaren, wetten en bepalingen van het Reg.-Regl. te schorsen, en autoriteiten tijdelijk op te heffen, met machtiging aan de burgerlijke of militaire gezaghebbers tot het nemen van voorloopige maatregelen van bovenbedoelden aard" (art. 43 Reg.-Regl.). Is het nu noodig om tusschen het strafrecht en laatstgemelden noodmaatregel der Regeering nog een derde stel noodmaatregelen te laten bestaan voor den toestand van gisting, die soms door troebelen kan gevolgd worden? Dit is niet te verdedigen. Immers een toestand van oorlog of opstand is duidelijk, juist omdat dan de vijandige gezindheid hevig en massaal aan den dag komt. 1) Ook op andere gronden dienen m. i. speciale minima in de Indische strafwetboeken behouden te blijven. Waar toch daar te lande ook inlanders rechters zijn, dient hun een sterker steun gegeven te worden bij de straftoemeting dan in het Moederland, waar onder de leden van één rechtscollege uit ras, godsdienst en zeden voortspruitende meeniugsverschillen niet in die mate als in Indië kunnen gelden, en waar het onmogelijk is, dat als rechter iemand optreedt die onder een geheel andere rechtsovertuiging is opgevoed dan in de wet is vastgelegd. In het ontwerp wetboek van strafrecht voor Indië had m. i. niet het algemeen minimum uit de Nederlandsche strafwet moeten overgenomen zijn. Dit neemt echter met weg, dat sommige strafminima in den code te hoog zijn gesteld en andere te hma
178
Mr. C. A. Wienecke.
Daarvoor kunnen dus bijzondere voorschriften als de evengemelde gelden. Met echter voor zulk een toestand van gisting, die in veel gevallen, behoudens het sporadisch plegen van duidelijk vijandige daden door de personen, vaag en onduidelijk waar te nemen is. Tegen die daadwerkelijke vijandelijkheden der personen dient in het strafrecht tegen weer te zijn. De algemeene toestand van gisting, waarvan het duidelijk ageeren van enkele personen de manifestatie kan zijn, zal echter gewoonlijk in zijn bestaan en omvang te vaag zijn om daaruit een noodrecht als de (wellicht levenslange) politieke verbanning te motiveeren, dat scherper dan in den regel het strafrecht, ingrijpt in de vrijheid der personen. Door preventieve maatregelen, door politie en des noods door de militaire macht zal de Regeering den toestand in tijden van gisting rechtstreeks dienen te beheerschen. Daarenboven is den Gouverneur-generaal (bij art. 23 Reg.-Regl.) nog het recht verleend om in „dringende" omstandigheden voor geheel NederlandschIndië of voor bepaalde gedeelten daarvan onder nadere bekrachtiging door de wet, bij algemeene verordening wetten geheel of gedeeltelij k buiten werking te stellen. Ook uit dit recht zal de Regeering maatregelen kunnen putten om in gevallen van roerigheid krachtig te kunnen optreden. Zij is voorts bevoegd in het belang der openbare orde (bij gevaarlijken politieken toestand) streken voor het verkeer meer of minder af te sluiten. Er is dus in 't geheel geen noodzakelijkheid, dat de Regeering in zulke tijden van onrust door de verbanning van het Reg.-Regl. treedt in de taak des strafrechters, zonder dat den onderzoekenden en besluitenden ambtenaar wettelijke waarborgen van onpartijdigheid en zelfstandigheid gesteld zijn. Een des te bedenkelijker machtsverschuiving, wijl hier niet alleen een noodrechter en een „noodrecht", maar ook een nood-procedure en een nood-bewijs samenkomen, en wijl men in onrustige tijden weinig staat kan maken op de voor ingezetenen bezwarende berichten en geruchten, veelal voortgekomen uit de onrustige bevolking zelf. Een politieke verbanning enkel op grond van de gevaarlijkheid van een individu voor de openbare rust en orde, en enkel op grond van de verwachting dat die maatregel in 't belang daarvan zal zijn, draagt, als de betrokkene. geen feiten tegen rust en orde
Politieke Verbanning enz.
179
pleegde (en ook dan is die verbanning mogelijk volgens de wet), het karakter van een verweer dat te vroeg is gedaan om met toelaatbare noodweer vergeleken te kunnen worden. Er kan zich in concreto wel eens een geval voordoen waarin het recht der politieke verbanning voor het bestuur een uitkomst is, en levenslange verbanning door den betrokken onderdaan ten volle is verdiend, maar zoo kan dit verbanningsrecht in 't algemeen niet verdedigd worden ; immers zóo zou men evenzeer een onbeperkt recht van de Regeering om de ingezetenen zonder vorm van proces ter dood te doen brengen, kunnen goedpraten. Merkwaardig is, dat de z. g. politieke inhechtenisneming van Politieke inartikel 86 ') f 85 Reg.-Regl. (n. 1. buiten de gevallen van de artt. hechtenisneming 43 2) 45 en 47 R.R.), van welken voorzorgsmaatregel het bestuur iS 'Sftf 6 *' in tijden van gisting onder de bevolking („buitengewone omstandigheden") tegen gevaarlijke individuen zou gebruik kunnen maken (bij de wet van 31 December 1906) is afgeschaft. Die afschaffing betreur ik geenszins, omdat dit recht te absoluut was verleend, maar waar de politieke inhechtenisneming, mits gewaarborgd als voorloopige maatregel voor korten tijd, veel minder sterk zou ingrijpen dan politieke verbanning — wellicht voor het leven - van onderdanen, ware met meer grond deze laatste afgeschaft. Acht men nu buiten het geval van oorlog en opstand en buiten Gebiedsontzegstrafvervolging in tijden van gisting en onrust eene bevoegdheid ! i n g n a m a c h t i van het Bestuur tot het nemen van bijzondere maatregelen t e g e n g i n g d e s r e c h t e r s de personen noodig, dan zou overwogen kunnen worden, of een regeling daarvan bij afschaffing der politieke verbanning in de wet zou moeten worden opgenomen, zóo dat b. v. bij zulk een toestand het Bestuur gerechtigd ware om tot gebiedsontzegging voor bepaalden, betrekkelijk korten, tijd (b. v. voor één jàar) te ageeren. Deze gebiedsontzegging zou dan slechts na verkregen machtiging des Rechters en op grond van te bewijzen feiten tegen orde en rust kunnen volgen, na korte procedure waarbij de betrokkene 1) In dit artikel is niet uitdrukkelijk aan het „politiek gezag" het recht tot inhechtenisneming verleend, maar wordt dit als bestaand aangeduid. 2) (Tn geval van oorlog of opstand.)
180
Mr. C. A. Wienecke.
in kennis gesteld zou moeten worden met de tegen hem ingebrachte feiten en daarop zijn bezwaren zou kunnen te berde brengen. Desnoods zou voorloopige inhechtenisneming door het bestuur, te bekrachtigen (binnen eén maand) door den rechter, in die gevallen gelast kunnen worden. Zulke maatregelen zouden zeker ook hunne bezwaren meebrengen. Maar een despotiek karakter zouden ze niet dragen. Politieke ver-
Bij de verdediging van het ontwerp Reg. Regl. in de Staten-
banning bij
, , , . . ,
weigering van generaal is nog aangevoerd, dat politieke verbanning een gewenschte verlof tot straf- maatregel zou zijn in die gevallen, dat een hooggeplaatst inlander veivo gmg van ^ ^ Q a a r ^ meening van het Bestuur aan een strafbaar feit zou hooggeplaatste
°
inlanders,
schuldig gemaakt hebben, en de Regeering, hoewel geen termen vindend om het in zulk een geval tot strafvervolging vereischte verlof') te verleenen, toch den „schuldige" niet aan zijn „welverdiende straf" wil laten ontsnappen (vgl. rede van den voormaligen Gouverneur-Generaal Baud in de Tweede Kamer. Keuchenius III422). Het strafrechtelijk karakter van den maatregel en zijn despotieke regeling is in zulk een geval al zeer weinig verkapt. Terecht is zulk een optreden door van Hoëvell destijds scherp veroordeeld (blz. 417 van gemeld deel). Procedure ter Bij de totstandkoming van het Regeeringsreglement is wel gevoe bannine ^irT ^ ' ^at het recht van den Gouverneur-generaal tot verbanning haar aanvang, der onderdanen exorbitant was, en Regeering en Volksvertegenwoordiging hebben het zijn despotiek karakter pogen te ontnemen door er een procedure aan te verbinden, zonder daardoor echter meer te bereiken dan een omsluiering, die de scherpte van zijn dwars door straf- en staatsrecht heen gestreepte figuur slechts onduidelijk maakte, niet vervormde. Deze procedure gelijkt in haar aanvang veel op de procedure voor den JSfederlandschen Kantonrechter ter uitzetting van vreemdelingen (Ned. Stbl. 1849, N°. 39) op grond dat dezen „geen voldoende middelen van bestaan hebben, noch door werkzaamheid kunnen krijgen" (art. 1 der wet). Bij die twee procedures dient de betrokkene te worden gehoord 1) Thans geregeld in Ind. Stbl. 67 N°. 10.
Politieke Verbanning enz.
181
of daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, zonder dat een vorm voor dit verhoor bij de wet is gesteld, alleen met het vereischte dat er procesverbaal van worde opgemaakt. In beide gevallen is er vrije bewijsteer. Slechts als het Nederlanders geldt, moet het uitzettingsbesluit evenals het bevel tot uitzetting van den Kantonrechter met redenen omkleed zijn; geldt het echter anderen, dan schrijven de bepalingen van het Eegeeringsreglement dit niet voor. Verschillen der twee procedures evengemeld zijn in hoofdzaak, dat de Nederlandsche voor den Rechter, de Indische door en voor het Bestuur zelf wordt gevoerd. Volgens de uitzettingswet kan niet alleen geen uitzetting op bovengemelde gronden zonder rechterlijk bevel gedaan worden, maar is de Regeering na het bevel nog bevoegd om dit, of de uitvoering ervan, op te heffen. Beide procedures doen denken aan een civiele procedure zonder tegenspraak. Een dergelijke eenvoudige behandeling past nu wel voor de uitzetting van volle vreemdelingen, omdat zulk een uitzetting in principe geen ander karakter draagt dan intrekking van de toelating der Regeering aan den vreemdeling om op nieteigen grond te vertoeven. Het is dan ook rationneel dat de geheele of gedeeltelijke gebiedsontzegging van vreemdelingen, op grond dat zij „gevaarlijk zijn voor de publieke rust", krachtens meergemelde wet (artt. 12 en 13) ook in Nederland zonder rechterlijke tusschenkomst en zelfs zonder vorm van proces door de Regeering wordt gelast — gelijk trouwens ook mogelijk is in geval van hunne uitzetting op boven eerstbedoelde gronden (art. 1 van vermelde wet). Immers het is rationneel, dat dezelfde macht die verlof geeft tot verblijf, dit ook weer kan intrekken. Voor de gebiedsontzegging aan (niet in Nederlandsch-Indië geboren) vreemdelingen is de vluchtige procedure der politieke uitzetting dan ook overbodig; voor gebiedsontzegging aan de eigen onderdanen is zij echter onvoldoende. Immers voor onderdanen heeft die ontzegging het karakter van verbanning, van gedwongen scheiding van eigen land en volk, van ontneming van het recht op bescherming van persoon en goederen, dat den onderdanen in principe, den vreemdeling alleen volgens formeele wetsbepaling voorwaardelijk toekomt. Dit laatste recht is weliswaar voor den Oost-Indischen Tijdsein, v. Stnafr. Dl. XXV, Afl. 2.
13
182
Mr. C. A. Wienecke.
Archipel niet in de geschreven grondwet vastgelegd, maar wel in het Regeeringsreglement (art. 108) en, wat meer zegt: in de ongeschreven reëele grondwet, waarop de formeel geldende constitutie rust, en waarop, afgezien van de door art. 105 Reg.-Regl. vereischte vergunning, de Nederlandsche onderdaan - niet de vreemdeling — het natuurlijk recht grondt zich in het gebied onder de Nederlandsche vlag te vestigen waar hij wil, en daar te blijven. De uitzetting van den buiten Nederlandsch-Indië geboren vreemdeling is te vergelijken met het ontzeggen van de woning aan een gast. De verbanning van den onderdaan echter is als het verwijderen van den rechthebbende uit zijn eigen erf. VerdedigingsIn nog één opzicht wijkt de procedure der politieke verbanning af van de Nederlandscne bltrokkene^n procedure tot uitzetting van vreemdelingen motiveering van voor den Kantonrechter n.1. hierin, dat in eerstgemelde is vastgehetverbannings-]egd d a t d e betrokkene „in zijne verdediging moet gehoord worden", terwijl in de andere de wet alleen „het hooren van den vreemdeling" heeft voorgeschreven, zonder het woord „verdediging" dat aan een strafprocedure doet denken, en daardoor in het licht stelt dat bij de procedure der politieke verbanning minder formaliteiten en minder waarborgen voor behoorlijk onderzoek bestaan dan de wet in Nederland zoowel als in de Koloniën vaststelt bij strafvervolgingen voor zeer lichte vergrijpen. Schijnbaar is dit verdedigingsrecht gewichtig, maar inderdaad heeft het slechts een zeer geringe waarde, omdat behoorlijke uitoefening er van niet is verzekerd en zelfs in 't algemeen niet mogelijk zal zijn. Immers de tegen den betrokkene in een procedure tot politieke verbanning gerezen bezwaren behoeven hem niet te worden medegedeeld. Alleen het besluit tot verwijdering en het bevel tot inhechtenisneming moeten hem beteekend worden (bij gerechtelijke acte), maar een vonnis van rechtsingang, een dagvaarding, een acte van verwijzing, een mededeeling van den onderzoekenden ambtenaar der bezwaren aan den persoon die wellicht levenslang zal verbannen worden op grond van die bezwaren — niets van dit alles kent het proces dier verbanning. De betrokkene behoeft dus in dat proces niet te weten waarop hij zich moet verdedigen.
Politieke Verbanning enz.
183
De Regeering kan wel aanvullende algemeene en bijzondere instructies omtrent die verdediging aan hare ambtenaren geven, doch de wet bindt haar niet daartoe, en wij stellen ons hier tot taak : niet. de in veel gevallen milde en lankmoedige houding bij de toepassing van de politieke verbanning te beschrijven, maar om die verbanning, zóó als zij in het wettelijk systeem is, aan recht en wet te toetsen met aanwijzing der gevolgen die zij in de praktijk kan hebben. Evenmin legt de wet, zooals in het strafproces, in de verbanningsprocedure, vast in welke phase van het onderzoek de betrokkene in zijne verdediging moet gehoord worden, en allerminst verplicht zij den onderzoekenden ambtenaar om getuigen in diens tegenwoordigheid te hooren, noch zelfs om hem met de verkregen getuigenissen of met bezwarende schriftelijke bescheiden in kennis te stellen, noch om ooit getuigen, waarvan de betrokkene het hooren gewenscht acht voor zijn zaak, op te roepen en te ondervragen, noch om ooit door hem opgegeven vragen aan de getuigen te stellen. De wet laat dus een verdediging toe waarvan de grenzen ontbreken, zoodat het bestuur vrij is tegenover den betrokkene die grenzen, die er toch moeten zijn, zoo eng of zoo ruim te stellen als het wil. Het algemeen karakter der uitzettingsprocedure dekt geenszins de vaagheid van het verdedigingsrecht, dan, dat zij er toe leidt dit zeer enge grenzen te stellen. Zóó zal het in het algemeen, wijl de gronden waarop verbannen kan worden, zóó ruim zijn gesteld in de wet dat er zeer veel feiten, toestanden, en omstandigheden binnen kunnen vallen, zeer lastig zijn die vage bezwaren tot een soort acte van beschuldiging samen te vatten en daarop den betrokkene te hooren. Dit zou daarenboven afbreuk doen aan de kortheid der procedure, en in veel gevallen een onmogelijkheid zijn, n.1. als de onderzoekende ambtenaar zelf niet met alle omstandigheden bekend is, die het plan tot uitzetting bij de Indische Regeering deden rijpen, en ook, als, nadat de betrokkene in zijn verdediging is gehoord, nog nieuwe omstandigheden als verbanningsgronden worden aangevoerd. Zelfs is het formeel karakter van de uitzettingsbepalingen in
184
Mr. C. A. Wienecke.
tegenspraak met een „verdediging" door den betrokkene. Deze is formeel geen beklaagde. Men legt hem niets ten laste, er kon dus van verdediging in eigenlijken zin geen sprake zijn. Toen men het woord „verdediging" in de bepalingen zette, paste daarbij ook een telastelegging van feiten, paste daarbij een strafproces voor den rechter, paste daarbij opneming van „den maatregel" als strafbedreiging bij speciale delicten. Maar deze ideeën-associatie is wel eens in de gedachte gevolgd bij de totstandkoming van het Regeerings-reglement, door den „betrokkene" „beklaagde" te noemen en door te spreken van „bedreven feiten", die hem worden „te laste gelegd" '), maar niet in wettelijke bepalingen beklijfd, en zóó is de „verdediging" in de niet op tegenspraak ingerichte despotieke procedure een vlakke enclave van recht gebleven, niet bij machte het algemeen karakter der regeling te wijzigen, maar integendeel daardoor overstelpt. Evenmin is de toevoeging aan artikel 45, dat het (verbannings-) besluit, voor zoover het Nederlanders betreft, met redenen moet omkleed zijn, van veel gewicht, omdat de redenen tot verbanning zoo weinig door de wet begrensd zijn. „Gevaarlijkheid", „openbare orde en r u s t " . . . het zijn alle zulke wijde vage begrippen ! De procedure Zóó is dan de procedure der politieke verbanning in haren aaner politieke ver- v a n g yiughüg^ maar in haar voortgang is zij breed. lanning in haar
verderen loop.
Immers tot verbanning kan niet door een hoofd van Gewestelijk Bestuur, maar moet door den Gouverneur-generaal besloten worden. Overeenstemming van den Landvoogd met den Raad van Indië is daartoe in alle gevallen vereischt. De Landvoogd is gehouden het besluit onverwijld aan den Minister van Koloniën mede te deelen (tenzij het in de gevallen van artt. 46 en 47 R.R. inlanders betreft), en de Koning geeft daarvan kennis aan de Staten-generaal als het Nederlanders geldt. Door al deze gestelde waarborgen verandert het vluchtige der beginprocedure echter niet. Dit zou nog eenigszins gedekt kunnen worden als voorgeschreven en geregeld ware dat de betrokkene en de getuigen wederom (of voor het eerst) door den Landvoogd of door een zijner 1) Memorie van toelichting (Keuohenius II hlz. 2151) van 15 December 18.r)!ï.
Politieke Verbanning enz.
185
adviseurs (den Procureur-generaal, den Directeur van Justitie), dooiden Raad van Indië, door den Minister van Koloniën, of door de Statengeneraal zouden moeten gehoord worden, of wanneer den betrokkene gelegenheid moest gegeven worden een schriftelijke of mondelinge verdediging ter bestrijding van de dreigende of reeds formeel besloten verbanning bij een der gemelde autoriteiten in te dienen. De wet gaat echter niet zoover '), en het zou dan ook door den grooten, telkens zich vergrootenden afstand tusschen den betrokkene en het quasi corpus delicti aan den eenen kant en de besluitende en contrôleerende autoriteiten aan den anderen kant telkens moeilijker worden de in den aanvang zoo vluchtige procedure door nieuwe verhooren en door een nieuw onderzoek van feiten en omstandigheden te sterken 2). Zoo geeft de procedure der politieke verbanning in haar verder verloop een steeds in breeder kring uitdeinende, dus steeds verzwakte controle — afgezien van bijzondere, geruchtmakende gevallen, waarbij door bijzondere omstandigheden (als b. v. overkomst der betrokkenen naar Nederland) meer bewijsmateriaal door den betrokkene en door de Regeering voor elks standpunt wordt aangevoerd. Zulke gevallen, en eveneens een uiterst milde toepassing der exorbitante rechten door de Regeering, en een bijzonder rechtvaardig en verstandig optreden der bestuursambtenaren veranderen echter de exorbitante rechten en de vluchtigheid der wettelijke procedure niet, Deze laatste doet met haar primitieven aanvang en haar breed verloop denken aan den reus met leemen voeten.
1) Ten tijde der O. I. C. was van een uitzetting „recht van beklag" op deu Stadhouder en op den Rechter in het Moederland (vgl. de Louter, Handleiding 5e druk blz. 142). 2) Abusievelijk wordt in de Memorie van Toelichting ontwerp R. R. van 15 Dec. 1853 gesproken van „hooger beroep" (Keuchenius II 232), immers de betrokkene is geen partij, noch het Opperbestuur in Nederland te vergelijken met een appèlrechter, die de zaak waarin een beslissing is genomen, opnieuw onderzoekt eu een nieuw oordeel uitspreekt. De taak van het Opperbestuur is toch alleen : contróleering van liet reeds in werking getreden uitzettingsbesluit van den Gouverneur-generaal, zooals ook in 't algemeen diens daden door het Opperbestuur worden gecontroleerd, zonder dat dit besluit door den Koning of de Statengeneraal formeel kan vernietigd worden.
186
Mr. C. A. Wienecke.
De politieke
Een bezwaar van geheel anderen aard tegen de politieke verbanning is, dat zij om de breedheid der procedure (in het geval geering lastig, van artikel 45) voor de Regeering lastig is, Een tot de Staten-generaal doorgaande politieke-uitzettingsprocedure doorloopt een paar honderd adviseerende en besluitende ambtenaren en kan door een nieuw optredend Minister zijdelings of een opvolgend Gouverneur-generaal rechtstreeks weer ongedaan gemaakt worden. De verantwoordelijkheid voor den maatregel komt op de Indische Regeering neer, en werkt door op den Minister. Werd politieke verbanning afgeschaft en de macht der Regeering op den Rechter overgebracht, dan zou zij voor een verbanningsvonnis geen verantwoordelijkheid dragen, en zouden niet alleen de rechten van den betrokkene gewaarborgd zijn, maar met veel minder krachtsontwikkeling hetzelfde, door onaantastbaar rechterlijk gewijsde bereikt worden ')• Dan zou ook Diet meer mogelijk zijn, dat een verbannen Thersites als tegenstander van de Indische Regeering poseerde; noch dat een ander banneling, hoewel door sarren en tarten zijne uitzetting uitgelokt hebbend, toch met schijn van billijkheid en zelfs niet zonder grond van recht, daartegen later als een wreed verongelijkte protesteert; noch dat een derde, hoewel de bedoeling der Regeering geenszins is hem voor het leven verbannen, toch zijne verbanning als uiterst despotiek voorstelt, weer, niet zonder recht, omdat de wet geen besluiten tot tijdelijke verbanning kent, maar slechts: verbanning, zonder meer, zoodat een later toegestane terugkeer van den betrokkene soms nog den indruk van veranderde houding der Regeering zal maken. Dan zouden dergelijke bannelingen hun bijzonder waas v e n n m ls v ^ d e |e
1) „Ik geef toe, dat er bevoegdheid behoort te bestaan, om iemand, die verdacht mocht worden, eene daad gepleegd te hebben, gevaarlijk voor de rust, onmiddellijk in verzekerde bewaring te nemen, maar dan moet het beoordeelen van die daad, of zij gepleegd is, of zij inderdaad een gevaarlijke strekking heeft, door den rechter geschieden, door den onpartijdigen rechter. Dit is zoowel in het belang der ingezetenen als van het Gouvernement. Wordt de beschuldigde op grond van die daad door den rechter veroordeeld en uit de kolonie gezet, al het odieuse van de zaak is van het Gouvernement weggenomen. Bleek later, dat de toepassing van de wet onbillijk en onjuist was geweest, dat de daad eigenlijk niet onder de termen der uitzetting viel, het Gouvernement zou geheel buiten de gevolgtrekkingen zijn, die daaruit mochten worden afgeleid; terwijl het thans bij elke uitzetting, juist door die beoordeeling zich hatelijk maakt en in zijn gezag ondermijnd wordt" (van Hoëvell in de Tweede Kamer. Keuohenius III 402).
Politieke Verbanning enz.
'187
verliezen, want waren zij bij strafvonnis, op grond van strafbare feiten, volgens de wettelijke bewijsleer, na gewaarborgde verdediging door den onafhankelijken Rechter veroordeeld, dan zouden zij ook wel kunnen klagen, maar niet met meer recht dan andere veroordeelden. Weliswaar is door de controle van Raad van Indië, Minister en Volksvertegenwoordiging bereikt dat de Indische Regeering bij geruchtmakende gevallen en bij moeilijke politieke omstandigheden eerst bij duidelijk aanwijsbare noodzakelijkheid tot den maatregel der verbanning zal overgaan. Het is echter ondoeltreffend den despotieken maatregel aldus te temperen, immers daardoor wordt er het karakter niet van veranderd, maar slechts de toepassing ongelijkmatig tegengehouden — immers niet voor de gewone gevallen. Voor den Rechter is evenwel ieder geval gelijk en zijn vonnissen trotseeren politieke invloeden. Niet alleen is verbanning in de strafwetboeken als straf gesteld, Het karakter en geldt zij, tenzij voor werkelijke vreemdelingen, in absoluten v a n ^in^andzin als een leed, maar voor sommige groepen der inlandsche be- sehe bevolking, volking — en de met deze groepen saamlevende vreemde oosterlingen — is zij — als formeele „straf" of als formeele „maatregel" — zelfs in haar minst ingrijpenden vorm van verwijdering uit het gewest, een even zwaar of zwaarder leed dan voor den Europeaan verbanning uit zijn land. In het Minangkabausche gebied b. v. is verbanning, en dan alleen nog maar uit de negeri (dorpsgebied), een der zwaarste adatstraffen. Wordt een Minangkabauer tot dwangarbeid veroordeeld, dan zal hij dan ook de daarmede in den regel ') verbonden verwijdering uit zijn gebied en gewest als de hoofdstraf beschouwen' Mij is een geval bekend waarbij een dief uit de Padangsche bovenlanden, die al meermalen was veroordeeld, toen hem door den griffier van den landraad werd aangezegd dat hij nu, volgens de nieuwe bepalingen zijn straf, een paar jaar dwangarbeid, buiten het gewest moest ondergaan, zich daarover zeer verdrietig en verbolgen toonde, terwijl hij toen hij deze nieuwe regeling nog niet wist, de mededeeling van de straf, met kalmte had aangehoord. 1) N. 1. als de straf langer dan één jaar is.
\ 88
Mr. C. A. Wienecke.
In Bangkalan (West-Madoera) werd zelden door veroordeelden of hunne betrekkingen om vermindering van straf bij den Gouverneurgeneraal gerequesteerd, maar zeer veel kwam het voor dat verzocht werd tot het ondergaan der straf niet te worden weggevoerd. De werking
De strafwet zelf beschouwt verbanning ook als een zeer zware Straf
verbarfnfng ter' d a a r ^ i n h e t w e t b o e k v o o r Europeanen in zwaarte tusschen geleken met die tuchthuisstraf en gevangenisstraf is gesteld en daar bij aanzienlijke der strafrechte- 0f hooggeplaatste misdadigers de straffen van dwangarbeid in en lyke verbanning.
buiten den ketting (welke straffen met tuchthuisstraf en gevangenisstraf voor Europeanen overeenkomen) door verbanning worden vervangen. Ook in de jurisprudentie is men met het toemeten van verbanning voorzichtig. Zoo herinner ik mij, dat ter Sumatra's Westkust een inlandsen Officier van Justitie die als schuldig aan een reeks van zeer zware geraffineerde knevelarijen ') was veroordeeld tot drie jaar dwangarbeid buiten den ketting, ter vervanging van die straf, voor dien tijd naar een plaats op [Java in ballingschap werd weggezonden . . . Een aanzienlijk moordenaar op Madoera had de twintig jaar dwangarbeid in den ketting waartoe hij veroordeeld was, als verbanning op een eiland in de Molukken te ondergaan. Stelt men nu tegenover deze tijdelijke verbanning krachtens strafvonnis, dat op grond van feiten of omstandigheden buiten alle schuld liggende, bij vluchtige procedure ieder Europeaan en ieder inlander levenslang door het politiek gezag verbannen kan worden, welke verbanning dezelfde werking heeft als de andere en evenzeer door den betrokkene als straf gevoeld wordt, dan blijkt de schrille, onhoudbare tegenstelling van twee regelingen die hetzelfde instituut in dezelfde rechtsbedeeling betreffen. De eene regeling past in een constitutionneelen staat, de andere is despotiek. Voor een republikein sehe bevolking, als in de Padangsche bovenlanden, is de verbanning van het Regeerings-reglement een terugstooten op den weg der ontwikkeling. 1) Zoo had die beklaagde zelf verzonnen, dat een 'n korten tijd tevoren overleden maleier was vermoord, daarop drie maleiers, quasi verdacht dien „moord" bedreven te hebben, laten gevangen nemen, on eerst weer losgelaten na van hen, door tugschenkomst van een handlanger, zestig gulden als losprijs te hebben ontvangen.
Politieke Verbanning enz.
189
Zonderlinge tegenstellingen kunnen uit die tweeërlei procedure, dat tweeërlei recht in de praktijk volgen. Stel, twee maleiers complot teeren beiden tot aanslagen tegen het openbaar gezag; ze plegen vrijwel dezelfde feiten op vrijwel dezelfde plaats en tijd en zijn, wat hun gedrag en denkwijze betreft, even gevaarlijk voor de openbare rust en orde. Tegen den een (A) zijn echter voldoende bezwarende getuigenissen om een strafvervolging te beginnen. Aldus geschiedt. Rechtsingang wordt verleend — de zaak komt voor den Raad van Justitie omdat A een belangrijk ambt bekleedt — en verwijzing naar de openbare terechtzitting — na uitvoerig vooronderzoek, volgt. Tenslotte wordt A veroordeeld, na behandeling zijner zaak ter openbare terechtzitting, tot vijf jaar dwangarbeid in den ketting, te ondergaan als verbanning. Door het Hooggerechtshof wordt dit vonnis bekrachtigd. Tegen den anderen maleier (B) is evenwel het bewijs te zwak om een strafvervolging uit te lokken. Het bestuur is echter overtuigd, dat hij aan een aanslag tegen het openbaar gezag heeft deelgenomen en zijne verbanning in het belang der openbare rust en orde is. Daarom wordt hij op voorstel van het Hoofd van Gewestelijk bestuur, na de korte procedure, door de Regeering verbannen. Hoe lang? Niemand kan precies weten hoelang die verbanning in 't belang der openbare rust en orde zal zijn en niets verplicht de Regeering den banneling als zijn verwijdering niet meer in 't belang der openbare orde en rust is, naar zijn land te laten terugkeeren ... 't kan één, vijf, tien jaren duren, 't kan langer zijn. Zoo is het zeer goed mogelijk dat B levenslang verbannen blijft. Welk een verschil in berechting en straf van die twee personen voor dezelfde feiten ! Maar het verschil kan nog veel grooter zijn. Ook als het bewijsmateriaal tegen den maleier A in de oogen van het bestuur en den Officier van Justitie sterk genoeg is, om zijne veroordeeling door den Rechter waarschijnlijk te achten, is het zeer goed mogelijk dat ter openbare terechtzitting (evenals dit in Europa ook wel geschiedt) de zaak zulk een loop neemt dat A wordt vrijgesproken. In zulke gevallen laat dan de wet nog wel de politieke verbanning
190
Mr. C'. A. Wienecke.
toe, zooals we betoogden, maar, heeft het bestuur een milde opvatting van zijn taak, dan zal thans, vooral als de onrust in het gewest van A intusschen geluwd is, niet meer tot diens politieke verbanning worden overgegaan. De maleier B is echter, juist doordat het bewijsmateriaal tegen hem zwakker is, verbannen door het bestuur, en niemand weet wanneer hij zal terugkeeren. Nög sterker spreekt het verschil tusschen de behandeling van de twee personen bovengemeld, wanneer de door den een (B) gepleegde feiten van lichteren aard zijn dan die, bedreven door den ander (Â), en wellicht niet als strafbare feiten kunnen worden gequalificeerd, zoodat zulks een der redenen, of de eenige reden is geweest, waarom tegen hem geen strafvervolging is uitgelokt. Wijl het juist de taak der strafwetten is, om zware inbreuken op de openbare rust en orde strafbaar te stellen, en wijl het strafrecht uitzonderingsrecht is, moet verkeerde wetgeving heeten : dat het verbanningsrecht der Regeering, wat schuld, bewijs en procedure betreft, van geheel andere beginselen uitgaande dan de strafwetten, toch daarnaast en daartusschen met zijn zware feitelijke strafmiddelen ingrijpt. Zoo iets verstoort in de wetgeving rust en orde. Thans rest de beantwoording der vraag, hoe de wettelijke toestand gewijzigd zou dienen te worden. Niemand denkt er over het strafrecht en het strafproces in Indië zóó te wijzigen dat het even arbitrair zou worden als het recht der politieke verbanning van onderdanen. Integendeel men streeft er naar, den kring waarbinnen de beginselen eener westersche monarchie gelden, in die overzeesche gewesten telkens te verruimen: Zoo werken in Indië al gemeenteraden en gewestelijke raden; zoo zal er een algemeene landsvertegenwoording tot stand komen ; zoo zal er eerstdaags zelfs een uit het bestuur geschakelde rechtspraak, ter berechting van de politiezaken der geheele bevolking door rechterlijke ambtenaren, ingesteld worden; zóó zal er zelfs een modern strafwetboek, niet alleen van dezelfde beginselen uitgaande als het Nederlandsche, maar bijna geheel gelijkluidend, ingevoerd worden.
Politieke Verbanning en/,.
191
Hoe zou dan bij deze doortrekking — somwijlen zelfs te zeer in bijzonderheden — van modern-westersche instellingen-de despotieke verbanning van onderdanen in de wet kunnen blijven? Voor buiten ÎSTederlandsch-Indië geboren vreemdelingen kan de uitzetting van regeling van de politieke gebiedsontzegging onder den juisten vreemdeimgen te behouden in
naam van uitzetting bij afschaffing der politieke gebiedsontzegging de wet. van onderdanen echter in hoofdzaak gelaten worden zooals zij is ; slechts zou noodzakelijk zijn dat het Hooggerechtshof bij de wet werd aangewezen om, indien de betrokkene zou beweren dat hij niet tot laatstgemelde categorie behoort, dit Hooge College ') over die zuivere rechtsvraag te laten beslissen 2) (vgl. de Nederlandsche uitzettingswet). Wellicht zou het scherper onderscheiding zijn de grenslijn niet te trekken tusschen vreemdelingen buiten NederlandschIndië geboren, en de overige bevolkingsgroepen, maar zóó, dat alleen uitzetting van vreemdelingen, niet geboren uit in NederlandschIndië gevestigde ouders, toegelaten is. Zoo zou er overeenkomst zijn met de in de uitleveringswet gemaakte onderscheiding tusschen degenen die wel, en die niet uitgeleverd kunnen worden. — Analogie in deze met de Nederlandsche uitzettingswet komt, waar het (Mohammedaansch) huwelijk in Indië veelal niet dien vasten band geeft als het Nederlandsche huwelijk, niet gewenscht voor (vgl. art. 19 van laatstgemelde wet). Wel dient het instituut der verbanning in de Nederlandsch-Indische verbanning wetgeving te blijven, maar dan alleen als verbanning waarvan s l e c n t s bi J formeele straf in
het eigen karakter in de wet blijft gehandhaafd; dus alleen als formeele straf, uit te spreken door den rechter, nadat deze uit ter terechtzitting voorgebrachte wettelijke bewijsmiddelen de overtuiging heeft verkregen dat een beklaagde schuldig is aan de hem 1) In verband met deze taak en in 't algemeen met de groote uitbreiding der rechterlijke macht en ter versterking van haar positie zouden de leden van het Hof door den Koning, niet als thans door den Gouverneur-generaal, moeten worden benoemd. 2) Zulk een aanwijzing had ook in het systeem van de tegenwoordige regeling der verbanning in het Heg. Regl. gepast ter verkrijging van een forum bij bewering van den betrokkene dat hij niet behoort tot de categorie, waartoe de Uegeering hem rekent, indien deze bewering bij gegrondbevinding zijne voorgenomen uitzetting, verbanning in engeren zin of iuterneering, zou verhinderen, hetzij op de procedure van invloed zou zijn.
de wet.
192
Mr. C. A. Wienecko.
te laste gelegde feiten, en deze feiten een strafbaar feit opleveren, waartegen in de strafwetboeken die straf is bedreigd. Bij het vervallen der politieke verbanning van onderdanen zou zelfs de straf der verbanning meer dan thans is gedaan, bedreigd dienen te worden als hoofdstraf en ook als bijkomende straf tijdelijk en zelfs levenslang bij recidive en bij zeer zware misdrijven. Dit zou dan in 't bijzonder dienen te geschieden bij die delicten die de openbare rust en orde en het openbaar gezag en de veiligheid van den staat in gevaar brengen. Met name bij een delict als het (opzettelijk) opwekken van haat en verachting „tusschen verschillende klassen der bevolking" waartegen nu in het drukpersreglement (Ind. Stbl. 1856 N°. 74) slechts de straf van gevangenis van eén maand tot eén jaar en geldboete van f 10,— tot f500,— is bedreigd. De regelmatige in het strafrecht opgenomen verbanning J) acht ik toch een onmisbare straf, die past in de gevallen waarin doodstraf, tuchthuisstraf en dwangarbeid als vergelding voor het bedreven onrecht en als sociale zelfverdediging te zwaar zouden zijn, en waarbij het toch noodig is den overtreder zijn inbreuk op de rechtsorde door een bijzonder leed gestrengelijk te vergelden, zoó dat hij tevens voor korteren of längeren tijd aan de streek die hij in onrust heeft gebracht, wordt onttrokken en aldus verdere verstoring door hem der orde aldaar is uitgesloten gedurende dien tijd, terwijl de straf tevens andere rustverstoorders zal afschrikken. Daarenboven zal in veel gevallen de verbanning als bijkomende straf een geschikten overgangstoestand vormen tusschen een hoofdstraf van dwangarbeid, tuchthuisstraf of gevangenisstraf met de daaraan verbonden zware vrijheidsbeperking, en de normale vrijheid bij terugkeer in het eigen land. De straf der verbanning zal dienen uiteen te vallen in gebiedsontzegging van geheel Nederlandsch-Indië, van een deel daarvan, en in interneering. Wijl nu verbanning voor niet^onderdanen (tenzij als interneering zonder verlof ter keuze Indië te verlaten) feitelijk noch principieel 1) Die het ontwerp strafwetboek voor Nederlandsch-Indië niet kent.
Politieke Verbanning enz
193
een straf is, zooals we reeds betoogden, zal in de gevallen, dat verbanning als straf is bedreigd, daarnaast een andere straf — gevangenis, dwangarbeid — gesteld moeten zijn, opdat de Rechter naar omstandigheden zal kunnen kiezen. Dit is geen bezwaar; veelsoortigheid van straf, mits gemakkelijk te overzien, noem ik een voordeel der wet. Met ons pleidooi voor oplossing der politieke verbanning en haar procedure in strafrecht en strafvordering wordt geenszins bepleit, dat deze laatste naar Nederlandsch model gesneden, blij ve zooals zij is. Integendeel veel dient daarin verhelderd en vereenvoudigd te worden. Vooral in Indië, waar de rechterlijke macht zich over een telkens wijder gebied in grooten groei dient te ontplooien, waar de rechters, wier aantal te gering is, thans reeds overladen zijn met werk, en waar hun aanvulling in grooten getale bezwaarlijk zal zijn, dient die vereenvoudiging niet alleen als rechtsontwikkeling in 't belang van recht en rechtspraak in iedere zaak te geschieden, maar is zij nu, en te meer in de naaste toekomst, dringend noodig om een vlotte behandeling van het groot aantal zaken in 't algemeen mogelijk te maken en om tijd te winnen voor den onder een pak van schrijfwerk en formaliteiten gedrukten rechter tot goed onderzoek der feiten. Zulk een vereenvoudiging dient niet in abstracto bedacht te worden, maar de wetgever dient daarbij zooveel mogelijk de richting te volgen die de praktijk reeds aanwijst; dan ontgaat men, dat de voorgestelde vereenvoudiging zelf gecompliceerd wordt en volgt men de beproefde oeroude en steeds weer nieuwe methode. Zoo werd ook de vereenvoudiging, dat, wanneer een beklaagde zich aan een reeks strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, slechts de meest saillante vervolgd worden '), reeds in de praktijk toegepast. Zoo wijst de praktijk reeds aan, dat het in strafzaken voor den landraad door de wet vereischte uitvoerig procesverbaal van 1) Vgl. het artikel van Mr. Nederburgh in Deel XXII afl. 5 en 6 van dit tijdschrift over die vereenvoudiging.
194
Mr. C. A. Wieneeke.
al wat op de openbare terechtzitting voorvalt, hetgeen dicteeren gedurende die zitting veelal noodzakelijk maakt, onvereenigbaar is met een goed verhoor, en wordt derhalve reeds in de praktijk dit proces-verbaal zeer bekort door niet-letterlijke weergave deigetuigenverklaringen. Hieruit volgt dan dat de wet dezen eisen van uitvoerig procesverbaal in die strafzaken kan laten vallen en dat het voldoende zal zijn den zakelyken inhoud der getuigenissen (en opgaven van den beklaagde) in het proces-verbaal op te nemen, terwijl veroorloofd zal worden, als twee getuigen ter openbare terechtzitting zakelijk hetzelfde zeggen, die verklaring slechts eens te verbaliseeren, met aanteekening dat die door die twee personen is gedaan. Bij de revisie (hooger beroep op de stukken) van landraadzaken worden door den hoogeren rechter in 't algemeen nooit de feitelijke overwegingen der landraadvonnissen gelezen. Men leest het proces-verbaal van de openbare terechtzitting en het laatste gedeelte van het vonnis (rechtsoverwegingen en dictum), alsof er niets anders was. Daarop richt de landraadvoorzitter als hij geroutineerd is, ook het proces-verbaal in, en bekort het feitelijk gedeelte van het vonnis zeer. In die richting is dus een nieuwe vereenvoudiging te verkrijgen, door n. 1. opneming van het materiaal der feiten, voorzoover dit reeds in het procesverbaal vastgelegd is, niet meer in het vonnis bij de wet verplichtend te stellen, maar daarin verwijzing naar het procesverbaal toe te laten zoodat dit met de rechtsoverwegingen één geheel uitmaakt. Zoo wordt de hoeveelheid schrijf- en redactiewerk tot één vierde teruggebracht in die strafzaken, en stelt men de mogelijkheid tot goed onderzoek ter openbare terechtzitting dubbel zóó groot: want het procesverbaal kan dan tijdig na de zitting uit aanteekeningen van griffier en voorzitter worden opgemaakt met het vonnis; terwijl de controle van den hoogeren rechter vrijwel hetzelfde blijft. Ook in civilibus, en bij de procedure voor de europeesche rechtbanken zou een dergelijke vereenvoudiging gewenscht zijn. Bij laatstgemelde procedure in strafzaken zou gebroken dienen te worden met het voorschrift dat de dienst van een tolk verplicht is, als beklaagde en getuigen de Nederlandsche taal niet
Politieke Verbanning enz.
195
machtig zijn ; immers het komt zeer dikwijls voor, dat de beklaagde en het meerendeel der getuigen niet de Nederlandsche taal, maar zeer zelden dat zij geen maleisch verstaan, welke taal ook de rechter kent. Voor het maleisen diende dus geen tolk verplicht te zijn ; dit is in Indië geen vreemde taal en het verplicht optreden van een tolk kan het onderzoek dubbel zoo lang maken. Door nog meer vereenvoudigingen o. a. in de acte van verwijzing (dagvaarding), en in het hooren der getuigen, zou, gelet op de eischen der praktijk, de strafvordering (en de civiele procedure) dienen te worden verkort en verhelderd, maar het doel van dit artikel brengt niet mee daarop uitvoerig in te gaan. In 't algemeen dient men echter door onbekrompen uitlegging van artikel 75 sub a Reg.-Regl. niet alleen van de Nederlandsche rechtswetten af te wijken als slechts een „bijzondere toestand" in Indië dit vereischt, maar a fortiori als die wetten èn voor Indië èn voor Nederland, en zelfs op zich zelf beschouwd verkeerd worden geacht. Wanneer aldus de wettelijke bepalingen een vlotte, scherpe, niet al te „humane" rechtspraak zouden in werking helpen, zou geen ambtenaar van het Openbaar Ministerie en geen Hoofd van Bestuur het bejammeren als de exorbitante politieke verbanning met haar leem-voetige procedure den Rechter het werk niet langer uit de handen nam.
.•••••^:-.-:-v.
•
te
•
*
*
^