tijdschrift voor bibliotheek & archief
2012 | 6
Themanummer
BeNcHmArKINg
OK!PI: Overzicht Kwantitatieve Performantie-Indicatoren Het Publieksonderzoek Archieven 2011 Bios2: gewikt en gewogen Benchmarking in bibliotheken hoger onderwijs in Nederland
Contact Swets Information Services NV Europark-Oost 34 C 9100 Sint-Niklaas T : 03/780.62.62 E :
[email protected] I : www.swets.be
EANDIS getuigt over administratieve vereenvoudiging dankzij Swets De Eandis-vestiging in Melle doet al geruime tijd beroep op de diensten van Swets. Bart Soens, verantwoordelijke P.R. & Externe relaties bij Eandis getuigt: “Tegenwoordig draait alles om imagobuilding en perceptie. In een tijd waarin magnumreclame of protserige publiciteit zelfs afgelegen, exotische locaties overwoekert, houdt Swets het liever wat serener en bescheidener. Toch kunnen veel bedrijven zich nog amper voorstellen hoe ze het ooit gered hebben zonder de administratieve bemiddeling van deze competente firma.”
kranten, magazines en elektronische naslagwerken en de polyvalente diensten van Swets. Het is een verademing en voelt comfortabel aan dat alle gegevens door één enkele instantie bewaard en ‘bewaakt’ worden. In deze context zijn coördinatie en onderlinge coöperatie geen loze begrippen.
Er is persoonlijke betrokkenheid dankzij één centraal aanspreekpunt, waarbij de permanentie verzekerd wordt tijdens ziekte of vakantie. Ik kan Swets dan ook aanbevelen aan alle bedrijven die het beheer van hun abonnementen willen vereenvoudigen en hierbij de nodige tijd “Administratie kan, in geval van wanbeheer, en uitgaven willen besparen. Samenwerken met een bedrijf van dit kaliber blijkt een een nachtmerrie worden. Elk bedrijf dat zichzelf of de belangen van de klant ernstig succesformule. Een investering die zichzelf op langere termijn terugbetaalt.” neemt, kan chaos missen als kiespijn.” “In de loop der jaren ontstond een ware symbiose tussen de nood bij Eandis aan een oordeelkundige overzichtelijke centralisatie van alle abonnementen op
Bart Soens Externe Relaties & Public Affairs Eandis
editoriaal
Evalueren om te innoveren
VERANTWOORDELUKE UITGEVER
Julie Hendrickx, hoofdredacteur
Julie Hendrickx, Statiestraat 179, 2600 Berchem HOOFDREDACTEUR Julie Hendrickx •
[email protected] REDACTIE Klaartje Brits, Jo Cooymans, Beatrice De Clippeleir, Gerd De Coster, Ingrid De Pourcq, Noël Geirnaert, Raf Guns,
Om elke vlucht vijf minuten sneller in de lucht te krijgen, bestudeerde vliegtuigmaatschappij United Airlines in 2006 de werkwijze van de pitcrews in de Amerikaanse NASCAR-autorace. Want vijf minuten minder betekent een vergroting van de capaciteit tot 100 extra vluchten per dag. Zonder de aankoop van nieuwe toestellen uiteraard. En of het nu om auto’s of vliegtuigen gaat, het concept blijft hetzelfde: auto of vliegtuig zo snel mogelijk controleren en buiten werken. Het idee hierachter: de eigen prestaties en kwaliteit verbeteren door andere methoden in kaart te brengen en te analyseren: benchmarking.
Myriam Lemmens, Kris Michielsen, Paul Nieuwenhuysen, Veronique Rega, Peter Rogiest, Saskia Scheltjens, Eva Simon, Patrick Vanhoucke, Bruno Vermeeren. VRIJWILLIGER Cindy Mergits
Het is jammer dat ‘benchmarking’ een beetje klinkt als de zoveelste managementtrend die werd overgenomen. Toegegeven: de methodiek komt uit de bedrijfswereld maar kent zeker zijn gelijke in de bibliotheek- en archiefsector. Er zijn genoeg instrumenten die de performantie van bib en archief registreren en waardoor men met behulp van benchmarking op zoek gaat naar de positie in het werkveld en mogelijke verbeteringen.
REDACTIESECRETARIS Tom Van Hoye •
[email protected] REDACTIEADRES VVBAD • META Statiestraat 179, 2600 Berchem Tel. 03 281 44 57
[email protected] http://www.vvbad.be/meta Reageer op Twitter: #overmeta ADVERTENTIES Marc Engels •
[email protected] LAY-OUT
Dat benchmarking zo vanzelfsprekend is geworden in de BAD-sector is op zijn zachtst gezegd opmerkelijk. Zeker omdat het zo’n langdurig proces van zelfevaluatie is dat een zeker engagement van een bib of archief vraagt. Deze editie van META is dan ook de perfecte weerspiegeling van de dynamiek in één sector. Het is dankzij de inspiratie van het team Meten en Kwaliteit – van de werkgroep Bibliotheken (BASSO) binnen de Associatie KU Leuven – dat dit (extra dikke) themanummer voor u ligt. De realisatie van OK!PI (Overzicht Kwantitatieve Performantie-Indicatoren) zou in META aangekondigd worden met een artikel, maar waarom niet een volledig nummer rond benchmarking? Ideeën genoeg: in 2009 verscheen in Bibliotheek- & archiefgids een artikel over Bios, tijd om de resultaten en de vooruitgang eens te bekijken. De KU Leuven legde in 2008 haar bibliotheekgebruikers een bevraging voor over de kwaliteit van de dienstverlening en in 2011 deed het Publieksonderzoek Archieven zijn ronde in de sector: wat waren de intenties, verwachtingen en uiteindelijke resultaten?
Marc Engels DRUK Enschedé-Van Muysewinkel META verschijnt 9x per jaar,
Dat dit themanummer min of meer samenvalt met het emeritaat van Prof. Mel Collier — hoofdbibliothecaris KU Leuven en voorzitter BASSO — is een bijzonder eerbetoon, vanwege de bibliotheeksector in het algemeen maar uit naam van BASSO in het bijzonder. Colliers idee dat een bibliotheekbeleid pas volwaardig kan zijn door correcte cijfers te hanteren, is voor velen een mantra.
niet in januari, juli en augustus. META is een uitgave van de VVBAD en is begrepen in het lidmaatschap, maar is ook verkrijgbaar als abonnement. Meer informatie
Gegevens verzamelen is dus slechts het begin in een bechmarkingsproces. De uitkomsten kunnen echter groots zijn: betere prestaties en best practices. Evalueren om te innoveren, moet dat niet vanzelfsprekend zijn?
op http://www.vvbad.be/lidmaatschap. ISSN 2033-639X
META 2012 | 6 |
1
inhoud
META 2012/6 Jaargang 88 - september 2012
1 Editoriaal Evalueren om te innoveren
4 Nieuws
8 Artikel OK!PI: Overzicht Kwantitatieve PerformantieIndicatoren
35
Johan Cauwenbergh, Paul Sijsmans en Dirk Smet
14 Interview Bios2: gewikt en gewogen
19 Artikel Het Publieksonderzoek Archieven 2011
Het plan
36 Essay Over de ondergang en het belang van de digitale bibliotheek Bibnet
Cindy Mergits en Tom Van Hoye
Het cijfer
40 Essay Mijmeringen over wetenschappelijke informatievoorziening in Vlaamse instellingen voor hoger onderwijs anno 2012 Patrick Vanouplines
Hendrik Ollivier
43 Column Verkiezingskoorts Paul Wouters
24 Essay Zin en onzin van bechmarking in bibliotheken Hilde Sels
28 Signalement Studiereis Zweden, 13-15 juni 2012 30 Etalage Het bedrijfsarchief van KBC
31 Inzet Inge Van Nieuwerburgh
32
Over de grens Benchmarking in bibliotheken hoger onderwijs in Nederland
34 Trend LibQUAL+ Paul Sijsmans en Frederic Vandoolaeghe
45 Duurzaam Rio +20 en Open Access Katrien Bergé
46 Kroniek
50 Personalia
52 Toepassing
53
54 Activiteiten
56 Uitzicht
Henk Voorbij
44 Trend Vlaamse bibliotheken en secundaire scholen Koen Vandendriessche
Het citaat
Zo gelezen Johan Mijs
META 2012 | 6 |
3
nieuws
Winnares ‘Beste Boekenjuf of Boekenmeester 2012’ De 47-jarige Marleen Coppens is dit jaar benoemd tot ‘Beste Boekenjuf 2012’. De vakjury koos Marleen als beste boekenjuf vanwege haar hartstocht voor boeken en de manier waarop ze deze geestdrift overbrengt op zowel haar leerlingen als op de andere leerkrachten.
maken of tekenen. Marleen werkt ook graag met kamishibai: een Japans verteltheater. De winnares kreeg voor haar nominatie 100 boeken voor de bibliotheek in haar school.
De andere laureaten zijn: Claire Deboutte, Heidi Van Eenoo, Sofie De Jonghe, Kristien De Schuyter, Nadine Provost en het team van school De Regenboog. Zij krijgen elk een mand met Winnares Marleen Coppens is boekenjuf op de school Regina Caeli in Dilbeek en probeert de kinderen te enthousiasmeren 35 boeken voor hun school. Bovendien ontvangen zij en Marleen voor boeken. Hiervoor organiseert ze activiteiten en auteursle- Coppens ook nog een gratis coaching van CANON Cultuurcel zingen. Zo verspreidt ze bijvoorbeeld allerlei feitjes over een zodat ze een literair project kunnen organiseren op hun scholen. auteur in de klas en geeft ze de kinderen diverse doe-, weet,- en ‘Beste boekenjuf of Boekenmeester’ is een initiatief van CANON boekvragen zodat ze deze auteur beter leren kennen. Haar visie: Cultuurcel en de Vlaamse Uitgevers Vereniging (VUV). De als kinderen de auteurs kennen, dan kunnen ze doelgericht naar redenering achter de wedstrijd: leerkrachten die zich elke dag boeken zoeken. Natuurlijk bespreekt ze buiten de auteurs ook opnieuw inzetten voor de leesbevordering door kinderen te de onderwerpen, betekenissen en achtergronden van verhalen. introduceren en leren werken met leuke kinderboeken, moeten De manier waarop ze spelenderwijs met boeken omgaat, maakt eens in de bloemetjes gezet worden. het voor kinderen heel boeiend. Ze laat hen niet enkel lezen, maar ook projecten doen rond boeken: zoals knutselen, muziek Cindy Mergits
Nieuwe kwaliteitslabels Vlaams minister van Cultuur Joke Schauvliege kent aan het Stedelijk Museum Hoogstraten, de Plantentuin Universiteit Gent, het STAM, het Nationaal Visserijmuseum Oostduinkerke, het MAS, het Museum van Oudenaarde en de Vlaamse Ardennen, het Archief OCMW Gent, het Stadsarchief Waregem en het Stadsarchief Ieper een kwaliteitslabel toe. Met het label erkent de Vlaamse overheid sinds 1996 de kwaliteitsvolle werking van erfgoedinstellingen. Naar het voorbeeld van andere Europese landen bestaan er basis voorwaarden waaraan een professioneel museum,
4 | META 2012 | 6
zowel klein als groot, moet voldoen. “Maar in Vlaanderen gaan we nog een stap verder en kunnen naast musea ook culturele archiefinstellingen en erfgoedbibliotheken een kwaliteitslabel aanvragen. Hiermee gaan we internationaal voorop”, zegt Vlaams minister van Cultuur Joke Schauvliege. Door het toekennen van kwaliteitslabels draagt de Vlaamse overheid bij tot een duurzame en kwaliteitsvolle cultureelerfgoedwerking, die kadert binnen een integraal en geïntegreerd cultureel-erfgoedbeleid. De organisaties tonen met dit label aan dat ze hun verantwoordelijkheid als beheerder van het cultureel erfgoed ernstig nemen. Ze oefenen de vier basisfuncties (verzamelen, behouden en beheren, onderzoeken en beschikbaar stellen aan het publiek) op een evenwichtige wijze uit en geven garanties op het vlak van het management. Het label creëert ook mogelijkheden voor (internationale) bruiklenen, collectiemobiliteit en informatie-uitwisseling.
In 2012 dienden dertien organisaties een aanvraag in voor een kwaliteitslabel. Minister Schauvliege kent aan negen organisaties nu een label toe.
nieuws
Verlaging btw-tarief in Frankrijk en Luxemburg Wie dacht dat het eventjes rustig zou blijven rond btw op elektronische literatuur had het mis. In META 9 van 2011 rapporteerden we over de resolutie van het EU-parlement op 17 november 2011. We schreven toen nog letterlijk: “Het probleem is dat momenteel geen enkele EU-lidstaat op eigen houtje een verlaagd btw-tarief mag toepassen op elektronische literatuur, ook al is de inhoud gelijk aan de papieren tegenhanger.” Maar in Frankrijk en Luxemburg maakte men rond die btw-verlaging niet echt een probleem: vanaf 1 januari 2012 wordt in die beide landen een verlaagd btw-tarief geheven op elektronische boeken (in Frankrijk is dat 7 procent (nadat de laagste btw-voet recentelijk van 5,5 procent naar 7 procent ging (en op 1 januari 2013 terug naar 5,5 procent gaat), in Luxemburg 3 procent). Voorgeschiedenis Wisten Frankrijk en Luxemburg dan niet dat zoiets niet mag? Uiteraard wel. Het lijkt op een provocatie. Misschien wel om de processen te versnellen. Daar moet je Frankrijk en Luxemburg deels gelijk in geven. De tarieven voor elektronische literatuur naar beneden halen moet via logge, tergend langzame procedures. Het kan ook zijn dat Frankrijk en Luxemburg zwichtten onder druk van hun nationale uitgevers. Of zijn er rechtlijniger denkers in Frankrijk en Luxemburg dan in de andere EU-lidstaten? In 2009 rapporteerden we over de door Europa toegelaten verlaging van het btw-tarief van boeken op fysieke drager. Nederland en Frankrijk gingen daar snel op in (en verlaagden het btwtarief waar ze mochten). Waarom alleen op fysieke drager, en niet meteen ook de boeken die gedownload worden? En wat moet België doen? tik op de vingers De reactie vanwege de EU kon niet uitblijven. De Europese Commissie tikt Frankrijk en Luxemburg op de vingers, maar formuleert dat in eerste instantie zacht: “… VAT rates they are applying to digital books are potentially incompatible with EU law.” Maar vervolgens komt er heel duidelijk: “Downloading of digital books is regarded as a service supplied electronically, which is not included in this list and cannot therefore be taxed at the reduced rate.” En dan zegt de Europese Commissie in die persmededeling “jullie zijn te vlug”,
verwijzend naar de lancering van het debat (de resolutie van het EU-parlement), met de mededeling dat er convergentie verwacht wordt op basis van voorstellen. Een regelrechte actie, zoals de Frans-Luxemburgse, heeft de Europese Commissie niet graag. Inderdaad, “This situation is creating serious distortions of competition that are damaging to economic operators in the other 25 Member States …”, en dat is uiteraard spijtig, want niet evenwichtig (precies wat de EU nastreeft). het vervolg Nu zijn er drie stappen te doorlopen . Frankrijk en Luxemburg kregen hun boodschap en mogen daarop binnen de maand reageren. Als de uitleg niet volstaat, dan kan de Commissie de uitspraak doen dat er een inbreuk is, waarna de Europese Commissie naar beide landen een geargumenteerde vraag zendt om de wetgeving aan te passen. Ten slotte kan de Europese Commissie doorverwijzen naar het Europees Hof (voor juridische behandeling). Hoe het verdere verloop, en de uitkomst daarvan, zal zijn is moeilijk in te schatten. Maar ook dit alles gaat lang aanslepen, ook al omdat een land haar wetgeving niet snel kan veranderen. En dan valt nog te bezien of beide landen dat wensen (en kunnen, zonder gezichtsverlies). En dan komen we terug bij de vraag die we ons in het begin stelden: moet België meedoen met buurlanden Frankrijk en Luxemburg? Het antwoord is neen, want er is nu al genoeg ophef gemaakt en druk uitgeoefend – het vuurtje wordt nu echt wel brandend gehouden. Had België in 2009 moeten meedoen met Nederland en Frankrijk en de btw-verlaging ‘legaal’ naar beneden halen voor boeken op drager? Daarop is het antwoord ja. Maar spijtig genoeg was ons land op dat moment regeringloos. Nog een vraag: gaat België de boot missen? Daarop is het antwoord een optimistisch, maar toch genuanceerd neen: het grote werk moet nu eerst door de Europese Commissie gebeuren. En hopelijk komt de mogelijkheid om de btw te verlagen op alle literatuur met een goede timing zodat België die verlaging netjes kan toepassen, zonder al te veel in het financiële vel te moeten snijden. Patrick Vanouplines
Eblida lanceert e-bookscampagne Tijdens zijn jaarlijkse congres in Kopenhagen, lanceerde het European Bureau of Library Information and Documentation Associations (EBLIDA) een campagne rond het lenen van e-books. In een verklaring (die ook in het Nederlands beschikbaar is) wijst de Europese bibliotheekorganisatie op het verschil tussen het uitlenen van papieren boeken en dat van e-books. Het aanbieden van e-books is een dienst en uitlenen is alleen mogelijk mits toestemming van de uitgevers. “Het is opmerkelijk, en in onze visie onacceptabel, dat uitgevers over het aanschafbeleid van bibliotheken kunnen besluiten, en dat de vrije toegang voor Europese burgers door uitgevers bepaald wordt”, aldus EBLIDA. Daarom stelt de organisatie twee oplossingen voor: een Memorandum of Understanding met de Federatie van Europese Uitgevers voor ‘Fair Licensing Models’ en een actualisering van het auteursrecht voor e-books, e-lenen en e-content (digitale bronnen) opdat bibliotheken hun diensten kunnen uitvoeren voor alle Europese burgers. (bv) > http://www.eblida.org/index.php?page=e-bookscampaign (http://bit.ly/Mt4xKB)
Auteursrecht in het Europees Parlement Op woensdag 30 mei organiseerden bibliotheek- en consumentenorganisaties een meeting rond auteursrecht in het Europees Parlement. De initiatiefnemers waren IFLA, EBLIDA, Electronic Information For Libraries (eIFL), Informations Sans Frontières (ISF), Copyright for Creativity (C4C), de European Consumers’ Organisation (BEUC) en Consumers International (CI). Thema’s van de dag waren de rol van bibliotheken in het bieden van toegang tot culturele werken en een auteursrecht dat beter rekening houdt met de wensen van de gebruikers. In zijn keynote had Kai Ekholm van de Nationale Bibliotheek van Finland en van IFLA’s FAIFE Comité het over het uitlenen van e-books, monopolievorming
META 2012 | 6 |
5
nieuws
bij de uitgevers en de nood aan nieuwe financieringsvormen en marktoplossingen opdat bibliotheken hun functie in de digitale era kunnen uitoefenen. Een aanpassing van de uitzonderingen op het auteursrecht zou bibliotheken helpen om hun functie beter uit te oefenen in een digitale wereld, zo bleek tijdens de voormiddag. Niet alleen binnen Europa, maar ook binnen de World Intellectual Property Organisation (WIPO) ijveren bibliotheekorganisaties voor aangepaste uitzonderingen op het auteursrecht. De namiddagsessie ging in op het standpunt van de gebruikers, die niet begrijpen waarom bepaalde handelingen verboden zijn, al zijn ze ondertussen onderdeel geworden van ons virtuele leven. Tv-programma’s opnemen om ze later te bekijken, of een back-up maken van aangekochte digitale bestanden zijn daar voorbeelden van. Of ze wel of niet toegestaan zijn, verschilt van land tot land en ook de houding van beheersvennootschappen, zoals Sabam of Reprobel, kan verschillen. De verwachtingen van de consumenten en de regels van het auteursrecht zijn niet langer in evenwicht. Bij het gebruik van auteursrechtelijk beschermd werk bewegen zowel bibliotheken als individuele consumenten zich in een grijze zone. Het lijkt erop dat de Europese Unie het probleem begint te erkennen. Alleen evolueert de technologie veel sneller dan de wetgeving en vonden lobbygroepen van producenten, uitgevers en auteurs tot nu toe veel sneller gehoor bij de Europese instellingen dan bibliotheken of consumenten. In dat laatste lijkt nu stilaan verandering te komen. (bv) > http://www.ifla.org/en/news/ifla-participates-inmaking-copyright-work-for-libraries-and-consumers (http://bit.ly/lllr6d)
Na de hoorzitting van 30 mei voor de Commissie Cultuur werden op beide decreten nog amendementen ingediend. De parlementsleden probeerden zo tegemoet te komen aan bezorgdheden die onder meer de VVBAD had geuit. decreet lokaal Cultuurbeleid Bij het decreet Lokaal Cultuurbeleid benadrukten de parlementsleden het belang van deskundigheid in bibliotheken en cultuurcentra door in artikel 5 in ieder geval de aanwezigheid van de nodige deskundigheid te vragen.
SARC begint aan een tweede termijn
Ook de laagdrempeligheid van de bibliotheek werd door de parlementsleden beklemtoond door een toevoeging aan artikel 9, 4° “de raadpleging in de bibliotheek van alle informatiedragers en de uitlening van materialen en bestanden zo laagdrempelig mogelijk maken, in het bijzonder voor moeilijk bereikbare doelgroepen en voor mensen met een beperkt inkomen”.
Op 6 juli 2012 benoemde de Vlaamse regering de leden voor de tweede termijn van de Strategische AdviesRaad voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media (SARC). De voorzitter en de onafhankelijke deskundigen voor de Algemene Raad en de leden van de sectorraden werden benoemd. Later worden per sectorraad twee leden afgevaardigd naar de Algemene Raad.
Hoewel de aanpassingen aan het decreet beperkt blijven, geven ze duidelijk aan dat parlementsleden van meerderheid en oppositie, de bezorgdheden van de VVBAD rond de laagdrempeligheid en de deskundigheid van het personeel delen.
In de sectorraad Sociaal-Cultureel Werk zitten onder meer Geert Puype (OB Menen) en Miet Withofs (OB Hasselt). In de sectorraad Kunsten en Erfgoed vinden we onder meer Noël Geirnaert (Stadsarchief Brugge) en Leen van Dijck (Letterenhuis). De volledige samenstelling vind je op de website van de SARC (http://www.cjsm.vlaanderen.be/ raadcjsm/over-de-raad/samenstelling/).
Cultureel-erfgoeddecreet De aanpassingen aan het Cultureelerfgoeddecreet gingen verder. Op vraag van de sector stelden de commissieleden van sp.a, CD&V, N-VA, Groen en Open VLD een nieuwe afdeling voor in het decreet die de belangenbehartiging regelt. Concreet zou een belangenbehartiger van 1 januari 2016 gesubsidieerd kunnen worden. Ook in andere decreten, zoals het decreet Lokaal Cultuurbeleid en het Kunstendecreet, worden belangenbehartigers door de overheid ondersteund.
Vlaams Parlement keurt decreten goed
De overheid legt wel strikte voorwaarden op. Artikel 53 stipuleert onder meer: “de organisatie moet minstens de helft van alle op basis van dit decreet erkende en door de steden en gemeenten, intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, provincies, de Vlaamse Gemeenschapscommissie en de Vlaamse Gemeenschap gesubsidieerde cultureelerfgoedorganisaties tot lid hebben”.
Op woensdag 27 juni keurde het Vlaams Parlement een reeks ontwerpdecreten goed. Daaronder ook het decreet Lokaal Cultuurbeleid en het Cultureelerfgoeddecreet.
Van elke deelsector moet de helft van de organisaties lid zijn. Op dit moment bestaat een dergelijke organisatie niet. Het Cultureel-erfgoedoverleg, waarvan ook de VVBAD deel uitmaakt, werkt aan
6 | META 2012 | 6
een traject om tot een belangenbehartiger voor de cultureel-erfgoedsector te komen. (bv)
De Vlaamse regering is verplicht om de SARC advies te vragen over de voorontwerpen van decreet en de ontwerpen van besluit en moet ook duiding geven over haar beslissingen. De raad brengt voort uit eigen beweging of op verzoek advies uit over de hoofdlijnen van het beleid met betrekking tot Cultuur, Jeugd, Sport en Media. De raad draagt bij tot de vorming van een beleidsvisie over Cultuur, Jeugd, Sport en Media. Hij volgt en interpreteert de maatschappelijke ontwikkelingen op dit vlak van Cultuur, Jeugd, Sport en Media en reflecteert over beleidsnota’s en beleidsbrieven. Alle informatie over de werking is terug te vinden op de website van de SARC (http://www.cjsm.vlaanderen.be/raadcjsm/index.shtml). (BV)
nieuws
Nieuwe hoofdredacteur Archievenblad Hans Berende is niet langer hoofdredacteur van Archievenblad. Vier jaar had hij de leiding over het oudste archivarissenvakblad ter wereld. Inmiddels is René Spork benoemd tot de nieuwe hoofdredacteur. Een mooie opvolging! Het Nederlandse Archievenblad besteedt (sinds 1892!) aandacht aan ontwikkelingen in het archiefwezen, wetten en regelgeving archieven, methoden en technieken die in het archiefwezen worden gehanteerd en archiefopleidingen. Het Archievenblad verschijnt 10 keer per jaar. Leden van de KVAN krijgen het blad gratis toegezonden.
Nieuw duurzaam Rijksarchiefgebouw in Gent Servais Verherstraeten, staatssecretaris voor de Regie der Gebouwen, gaf op 27 juni 2012 het officiële startschot van de bouw van het nieuwe rijksarchiefgebouw (Bagattenstraat) in Gent. Het gebouw is een ontwerp van architecten Robbrecht en Daem. Het huidige Rijksarchief beschikt slechts over opslagruimte voor 7 km archieven. Hierdoor worden de archieven van de 19e en 20e eeuw in Beveren bewaard. Daarenboven is de leeszaal te klein, kan men er geen goede dienstverlening geven en voldoet het gebouw niet op het vlak van klimaatregeling,
DUUrZAAM BOUwEN De temperatuur in de nieuwe depots wordt zowel op passieve als actieve manier geregeld. De muren worden heel massief uitgevoerd, zodat de ruimten een grote thermische inertie krijgen. Zo worden kortstondige schommelingen in interne warmte- of vochtbelasting door de wanden gemakkelijk gebufferd en getemperd. Anderzijds wordt de
gebouwschil ook heel goed thermisch geïsoleerd. Om thermische redenen zijn er ook geen gevelramen voorzien in de depots. Deze passieve maatregelen worden aangevuld met een erg performante klimaatinstallatie om de vooropgestelde klimaateisen te garanderen. Het nieuwe gebouw zal eind 2013/ begin 2014 beschikbaar zijn.
Nieuw reglement ondersteuning reis- en verblijfskosten De internationale werking van de afdeling Volksontwikkeling en Lokaal Cultuurbeleid is gebaseerd op de uitgangspunten van de beleidsnota Cultuur. In deze beleidsnota formuleert minister Schauvliege de versterking van het internationaal cultuurbeleid als één van de zeven belangrijke strategische doelstellingen van het cultuurbeleid. Een eerste belangrijk uitgangspunt is de invloed van Europa op steeds meer culturele sectoren. Daarnaast wordt gewezen op het belang van de expertiseontwikkeling en netwerking met het doel de Vlaamse culturele actoren beter te stimuleren en te ondersteunen in hun zoektocht naar Europese subsidies. Ook internationale mobiliteit wordt aangemoedigd waarbij zowel het presenteren van artistieke producties als deskundigheid op diverse culturele domeinen aan bod kan komen.
ONDErSTEUNINg rEIS- EN VErBlIJfKOSTEN In het kader hiervan komt de Vlaamse overheid tegemoet in de reis- en verblijfkosten voor internationale initiatieven voor actoren binnen het beleid voor amateurkunsten, sociaal-cultureel volwassenenwerk, participatie, Vlaamse Gebarentaal, circus en het lokaal cultuurbeleid aan de hand van een reglement. Controleer vooraf de subsidievoorwaarden (http://tinyurl.com/d2fu5rl) en maak gebruik van het aanvraagformulier (http:// www.sociaalcultureel.be/volwassenen/ intsamenwerking_intedienen.aspx) indien het initiatief voldoet aan de voorwaarden.
heBt u ooK nieuws Voor deze ruBrieK? stuur het naar
[email protected]
META 2012 | 6 |
7
artiKel
OK!PI
Overzicht Kwantitatieve Performantie-Indicatoren Johan Cauwenbergh, Hogeschool-Universiteit Brussel Paul Sijsmans, KU leuven Dirk Smet, lessius-Mechelen
“Zonder cijfers kan je geen volwaardig bibliotheekbeleid voeren.” “En ook al zeggen ruwe statistieken op zichzelf iets, afgeleide statistieken in een bredere context vertellen meer.” Twee uitspraken van Mel Collier, hoofdbibliothecaris van KU Leuven en voorzitter van de werkgroep bibliotheken Associatie KU Leuven (BASSO), op een workshop in 2008 over het verzamelen van statistische gegevens met betrekking tot de werking van bibliotheken. Deze woorden vielen niet in dovemansoren en werden het richtsnoer om een waardige opvolger voor de LibEcon-vragenlijst te ontwikkelen. 8 | META 2012 | 6
AANlOOP Op 16 mei 2008 organ i s e e rd e d e we r kg ro e p Professionalisering, Benchmarking en Kwaliteitszorg (PBK) — een subgroep van BASSO — een workshop statistieken. Aanleiding was het beleidsplan 2008 van de Associatie KU Leuven dat bijzondere aandacht vroeg voor het verzamelen en analyseren van geïntegreerde bibliotheekstatistieken. 1 Die workshop is later het startpunt gebleken voor het project waarvan het relaas hier voorligt. Tevens was er nood aan een alternatief voor de
sterk verouderde LibEconvragenlijst die door het Vlaams Overlegorgaan inzake Wetenschappelijk Bibliotheekwerk (VOWB) sedert 1990 gebruikt werd om statistische gegevens van wetenschappelijke bibliotheken in kaart te brengen 2. De werkgroep kreeg van de Associatie KU Leuven de opdracht om op basis van internationaal aanvaarde indicatoren een nieuwe vragenset te ontwikkelen met het oog op interne (associatiebibliotheken onderling) en externe (vergelijken met gelijkaardige instellingen/bibliotheken in
artiKel
Buitenlandse voorbeelden op vlak van benchmarking va n ( wetens chapp e lijke) bibliotheken werden onderling met elkaar vergeleken om tot best practices te komen die de basis voor het nieuwe model zouden vormen. Tevens werd de door de International Federation of Library Associations and institutions (IFLA) in 2007 uitgegeven handleiding rond kwaliteitsmeting in bibliotheken 3 als leidraad gebruikt. Daarnaast werd een beroep gedaan op de ISO-standaarden 2789 (Informatie en documentatie - Internationale bibliotheekstatistiek), 11620 (Informatie en documentatie - Bibliotheek performantie indicatoren) en 5127 (Informatie en documentatie - Vocabularium). Het OK!PI-model (uit te spreken als ‘okapi’) was geboren.
STAP 1-2-3: DATAVErZAMElINg De werkgroep startte haar werkzaamheden met het opstellen van een tienstappenplan. De eerste doelstelling was de ingebruikname van een nieuw model vanaf 2010 (gegevens 2009). De eerste drie stappen waren op de concrete uitwerking van dit doel gericht. Na het selecteren van de ruwe data en het opstellen van een vragenlijst (stap 1), werden op basis hiervan indicatoren bepaald (stap 2). Dit alles moest ondersteund worden door een uitgebreide handleiding met duidelijke en vooral eenduidige definities bij elke vraag (stap 3). In de aanloopfase van dit project bleek al snel dat een loutere bewerking van de
LibEcon-vragenlijst geen optie was. Ondanks het bijsturen van de definities, bleef de kwaliteit van de ingeleverde cijfers onder de verwachtingen. Bovendien leefde meer en meer het gevoel dat deze set geen duidelijk zicht gaf op de werking van een hedendaagse bibliotheek. Zo werd het gebruik van de elektronische collectie nauwelijks of niet in kaart gebracht. De Associatie KU Leuven besliste dat er een eigen basisset met gegevens zou worden ontwikkeld. Daarbij werden van meet af aan een aantal principes naar voren geschoven: 1. continuïteit met het verleden door de link met LibEcon; 2. eenduidige definities om interpretaties uit te sluiten; 3. zoveel mogelijk centraal verzamelde gegevens. Het feit dat ondertussen de beslissing genomen was om alle associatiebibliotheken tegen uiterlijk 2013 te laten overstappen naar het bibliotheeksoftwarepakket Aleph, maakte de realisatie van dit laatste principe meteen meer haalbaar. Bijkomend kreeg de werkgroep PBK een mandaat van de Commissie Algemeen Beheer (CAB), een beleidsondersteunend en -adviserend orgaan binnen de universiteit, om andere diensten te contacteren en structurele medewerking te vragen. Dit mandaat is ondertussen van kapitaal belang gebleken voor de consolidatie van het project. Qua structuur leunt de OK!PIvragenlijst nog dicht aan bij de LibEcon-bevraging. Een eerste inleidend domein (organisatiegegevens) brengt de instelling zelf in kaart. Een tweede
domein (collectie) focust op wat door de bibliotheek aangeboden wordt, zowel fysiek als elektronisch. In een derde domein (dienstverlening en gebruik) worden verschillende aspecten van de output onder de loep genomen: openingstijden, IBL, leengegevens, fysieke en virtuele bezoekers, raadpleging van de e-collectie. In een laatste domein (middelen) wordt ten slotte stilgestaan bij de beschikbare ruimte voor mensen en boeken, het aantal personeelsleden, uitgaven voor collectie, personeel, recurrente werking, en investeringen en inkomsten. In totaal werden een 100-tal vragen weerhouden. Dat is ongeveer evenveel als er in de LibEcon-vragenlijst voorkwamen. De helft van die vragen werd trouwens onverkort behouden. Op basis van deze ruwe data kon werk worden gemaakt van zogenaamde afgeleiden of indicatoren. Er werd vertrokken vanuit de ervaring die door andere buitenlandse modellen was opgedaan. Vooral het Nederlandse UKBmodel en de Britse SCONUL Annual Library Statistics werkten inspirerend. In een eerste fase werden 38 afgeleiden geselecteerd. Die set werd vervolgens gereduceerd tot de helft. Zeven van de kernindicatoren worden gedeeld met het Nederlandse UKB-model: zoals de procentuele verhouding van de uitgaven voor de
“OK!PI WIL GEEN VERHAAL BLIJVEN VAN DE ASSOCIATIE KU LEUVEN ALLEEN. MEER PARTNERS LEIDT IMMERS TOT BETERE EN MEER RELEVANTE VERGELIJKINGEN.” BenChMar King
binnen- en buitenland) benchmarking. De continuïteit met het LibEcon-verleden diende daarbij zoveel mogelijk te worden bewaard.
META 2012 | 6 |
9
artiKel
e-collectie ten opzichte van het totaal van de uitgaven, de uitleen per capita en het aantal zoekacties in databanken per capita. Daardoor behoort alvast internationale benchmarking tot de mogelijkheden.
rechtstreeks betrokken medewerkers opnieuw warm te maken voor de problematiek van het verzamelen van statistische gegevens en hen uit te dagen mee het eindproduct vorm te geven. Sensibiliseren werd dus stap 4.
Het merendeel zijn zogenaamde input-indicatoren. De workshop in 2008 had voor Deze afgeleiden geven zicht de eerste maal de geïnteresop de aangewende middelen, seerde collega’s uit de eigen zijn relatief gemakkelijk te associatie samengebracht. Op meten en te controleren, en zich was dat al een grote verhebben een hoge mate van dienste. Dries Berings, docent betrouwbaarheid. Voor het aan Hogeschool-Universiteit luik dienstverlening en gebruik Brussel, sprak de keynote kunnen een aantal output- uit. Daarin had hij het over indicatoren berekend worden. de mogelijkheden en valkuiDie zijn moeilijker meetbaar. len van kwantitatief beleidsDe mate van betrouwbaarheid ondersteunend onderzoek. staat of valt met de gebruikte Want is meten inderdaad meetmethode. Throughput- altijd ook weten? 4 Verrast indicatoren, die meer vertel- door dit eerste succes werd len over de organisatie van vrij snel beslist om jaarlijks de dienstverlening en de duur een vervolg te organiseren. van bepaalde processen, wer- Dat werden de zogenaamde den in dit stadium niet weer- ‘Terugkomdagen’. houden. Ook outcome-indicatoren, die zicht geven op het Waar de eerste Terugkomdag effect van de dienstverlening (maart 2009) in het teken op de doelgroep, komen niet stond van de nieuwe vragenvoor. Omdat het verzamelen lijst en bijhorende handleivan data voor dit laatste type ding lag de focus tijdens de indicatoren een andere aan- tweede Terugkomdag (april pak vereist, werd naar samen- 2010) op het verrassend posiwerking gezocht met de stuur- tieve resultaat van de eerste groep Kwaliteitszorg van de OK!PI-bevraging en de uitgeAssociatie KU Leuven, die in breide feedback die gebruihet kader van hun KONDOR- kers bezorgden. Tevens werd project momenteel een kwa- een mogelijke set indicatolitatieve bevraging, een zoge- ren voorgesteld. Die werden naamde kwaliteitsbarometer, tijdens de keynote grondig op punt stellen. Bedoeling is tegen het licht gehouden om in hun vragenlijst een aan- door Henk Voorbij, gastspretal vragen over de bibliotheek- ker van de dag en bezieler werking te laten opnemen. Op van het Nederlandse UKBdie manier kunnen beide pro- model. In de marge van die jecten elkaars leemten aanvul- Terugkomdag werden met len en worden ze complemen- hem afspraken gemaakt over tair aan elkaar. een mogelijke toekomstige samenwerking. Als kers op de taart werd het OK!PI-logo offiSTAP 4: cieel voorgesteld. Nog een jaar SENSIBIlISErINg Van bij de start van het pro- later werd tijdens de derde ject was het de bedoeling Terugkomdag (mei 2011) de om de bibliotheken van de OK!PI-webapplicatie boven Associatie KU Leuven en hun de doopvont gehouden. Voor 10 | META 2012 | 6
de eerste maal werd de bijeenkomst opengesteld voor vertegenwoordigers van de andere associaties, dit met het oog op een mogelijke uitbreiding van het model over Vlaanderen via VOWB. Gastspreker die dag was Hilde Sels, hoofd Algemene Dienst Kwaliteit van de Katholieke Hogeschool Kempen, die het aspect benchmarking in een breder perspectief plaatste.
STAP 5-8: BEVrAgINg EN BESCHIKBAArSTEllINg Al het voorbereidende werk leidde begin 2010 uiteindelijk tot stap 5: de bevraging organiseren binnen de Associatie KU Leuven om zo een nieuwe start te maken met het verzamelen van statistische gegevens. Qua vorm werd de vragenlijst oorspronkelijk in Excelformaat aangeboden, net zoals dat het geval was met de LibEcon-vragenlijst. Er werd van bij de aanvang wel een opsplitsing gemaakt in drie niveaus. Op het laagste niveau, het deelniveau, worden alleen die vragen aangeboden die door elke bibliotheek of bibliotheekdienst van de betrokken instelling lokaal dienen te worden ingevuld. Op het tweede niveau, het instellingsniveau, moeten cijfers van de deelniveaus worden samengeteld en kunnen instellingsspecifieke gegevens worden toegevoegd.
“BENCHMARKING EN BEST PRACTICES ZIJN TERMEN DIE WEL EENS DOOR ELKAAR GEBRUIKT WORDEN.”
artiKel
Op het derde niveau, het associatieniveau, worden de systeemgegenereerde of centraal aangeleverde gegevens toegevoegd. Deze worden verstrekt door LIBIS (Bibliotheekinformatiedienst van KU Leuven - Aleph), door VOWB (werkgroep ELEKTRON - facturatie en gebruiksstatistieken), door de Vlaamse Hogescholenraad - VLHORA (procentuele verdeelsleutel kostprijs databanken), door de Werkgroep personeel Associatie KU Leuven (aantallen academisch en onderwijzend personeel), door de Technische Diensten KU Leuven (atlasplannen oppervlakte gebouwen) of worden gehaald uit het Statistisch Jaarboek Hoger Onderwijs (studentenaantallen). Op deze manier kunnen de bibliotheken voor iets minder dan de helft van de vragen vrijgesteld worden van het verzamelen en invullen van correcte gegevens. Eens de gegevens op niveau 1 en 2 verzameld, worden deze door de KU LeuvenUBD (Universiteitsbibliotheekdiensten) gecontroleerd op betrouwbaarheid en volledigheid en wordt indien nodig teruggekoppeld naar de instellingen teneinde de kwantiteit en de kwaliteit van het aangeleverde te verhogen. Tot slot worden de gegevens in overzichtstabellen samengebracht, ontsloten via het KU
Het OK!PI-team. Onderaan v.l.n.r.: Frederic Vandoolaeghe, Dirk Smet, Johan Cauwenbergh, Paul Sijsmans, Ann Dewulf. Bovenaan v.l.n.r.: Leen Grietens, Barbara De Mild, Martine Pieters. Niet op de foto: Mieke De Meester, Pieter De Veuster, Luc Lannoy.
Leuven intranet en de elektronische leeromgeving Toledo, en ter beschikking gesteld aan de respondenten en betrokken beleidsorganen (stap 6). Aangezien het verzamelen en verwerken van statistische gegevens via Excel-invullijsten omslachtig en tijdrovend is, werd van bij de start van dit project werk gemaakt van het ontwikkelen van een online applicatie (stap 7). Eind 2009 werd door de werkgroep een blauwdruk uitgewerkt waarin alle wensen en verlangens beschreven stonden waaraan de webapplicatie ‘OK!PI bibliotheekstatistieken en benchmarking’ minimaal diende te voldoen. Het Bios2-model (Bibliotheek Informatie en OpvolgingsSysteem - Vlaamse openbare bibliotheken), en
de Finse FinELib Research Library Statistics Database zorgden voor de nodige inspiratie. De applicatie moest initieel in een vijftal mogelijkheden voorzien. Statistische gegevens en indicatoren moesten, deels automatisch, ingevoerd, bewaard en voor alle gebruikers raadpleegbaar gemaakt worden. Het opvragen en afdrukken van statistische gegevens en indicatoren, ook in vergelijkende rapporten over verschillende jaren (voor één instelling) of verschillende instellingen (voor één jaar), moest mogelijk zijn. Toegang, gebruik en authorisatieniveau (op niveau bibliotheek, instelling, of associatie) moest geregeld worden via Shibboleth, de authenticatieen
authorisatiesoftware die door de Associatie KU Le u ve n g e b r u i kt wo rd t . Gegevensinvoer moest opgevolgd kunnen worden aan de hand van domeinstatussen (to do, done en closed). LIBIS zorgde voor de realisatie van de applicatie, die vanaf de bevraging 2012 (gegevens 2011) in gebruik werd genomen en voorzien werd van een specifieke gebruikershandleiding. Om vergelijkende rapporten mogelijk te maken voerde KU LeuvenUBD de 2009- en 2010-gegevens retroactief in. Momenteel wordt nog volop gewerkt aan het op punt stellen van de indicatorenmodule. Tijdens dit hele proces blijft het evalueren en bijstellen van
META 2012 | 6 |
11
artiKel
de vragenlijst, de definities en de handleidingen een voortdurend aandachtspunt (stap 8).
STAP 9-10: rAPPOrTErINg, ANAlySE EN INTErPrETATIE
de naaM en het logo Om het project een grotere herkenbaarheid te geven, besloot de deelgroep in 2008 om op zoek te gaan naar een naam met een bijbehorend logo. Uiteindelijk werd gekozen voor OK!PI (uit te spreken als ‘okapi’). Bij de keuze van deze naam was het mooi meegenomen dat het project zich op die manier kon plaatsen in een reeks van andere, bibliotheekgerelateerde projecten in Vlaanderen, zoals ANTILOPE en IMPALA. Het
a c ro n i e m
st a a t
vo o r
‘ O ve rz i c h t
KwAntitatieve Performantie-Indicatoren’. Deze omschrijving dekt voldoende de lading. De OK!PI-vragen- en indicatorenlijst is immers in de eerste plaats een kwantitatief, en geen kwalitatief product. Bovendien is het einddoel om via het berekenen van indicatoren de performantie in kaart te brengen en vervolgens om door benchmarking op zoek te gaan naar mogelijke verbeterpunten. Er werd contact opgenomen met een docent plastische opvoeding (Hogeschool-Universiteit Brussel) om het logo te ontwerpen. De okapi stapt vooruit, maar kijkt achterom. Zo wordt het streven naar een moderne aanpak uitgedrukt, zonder evenwel de link met het verleden
Tot 2011 (gegevens 2010) bleef de rapportering aan het bestuur en de bibliothecarissen beperkt tot een overzichtstabel in Excel. Hoewel deze naakte cijfers al een eerste ruwe vergelijking toelieten op instellingsniveau, was dit nog niet het beleidsinstrument dat men bij het begin van het project voor ogen had. Bedoeling was immers om te komen tot een gemeenschappelijk associatierapport dat als basis kon dienen om een gezamenlijk beleid uit te stippelen, de interne kwaliteitszorg van de individuele associatiebibliotheken te sturen, de werking van de associatiebibliotheken op elkaar af te stemmen en de gemeenschappelijke strategie verder te bepalen. Hiervoor was een uitgebreidere rapportering met de bovenvermelde indicatoren, benchmarking en best practices aangewezen. Op die manier biedt een rapport niet alleen een zicht op het verleden, maar laat het ook toe trends te detecteren en te documenteren, bijvoorbeeld de evolutie van een klassieke naar een digitale bibliotheek. Hierdoor wordt het ook een toekomstgericht beleidsinstrument.
los te laten. Het uitroepteken vervangt de letter ‘A’ in het logo en wil zo het jeugdige imago, maar vooral ook het belang van statistieken benadrukken. De Okapi is een dier dat stevig op zijn poten staat. Een onuitgesproken ambitie van deze werkgroep? De toevoeging van het associatielogo bepaalde ten slotte het kleurgebruik. Het logo werd voorgesteld in 2009 tijdens de tweede Terugkomdag.
12 | META 2012 | 6
Benchmarking en best practices zijn termen die wel eens door elkaar gebruikt worden. Benchmarking gaat na in hoeverre vooraf bepaalde standaarden of ijkpunten worden gehaald, al dan niet in vergelijking met andere, vergelijkbare bibliotheken (‘peer libraries’). Bij best practices gaat men na hoe anderen het doen,
of ze het daarbij beter doen, en hoe dit in de eigen instelling overgenomen kan worden. De combinatie van interne en competitieve benchmarking laat toe dat instellingen hun relatieve sterktes en zwaktes kunnen achterhalen en de kwaliteit van hun werking kunnen evalueren en verbeteren. Voorwaarde is wel dat er een set van standaarden beschikbaar is waartegen de eigen cijfers kunnen afgezet worden. De werkgroep Management en Beleid, een andere subgroep van BASSO, is in 2012 begonnen met het uitwerken van kwaliteitsstandaarden voor de Associatie KU Leuven, onder andere op basis van het document van de ACRL 5. De gegevens vanuit OK!PI zijn hiervoor een belangrijke insteek, maar dit heeft tevens tot gevolg dat de echte benchmarking met ijkpunten nog niet beschikbaar zal zijn in 2012. Het streefdoel van OK!PI is te komen tot een volwaardige rapportering, zowel op associatieniveau als op niveau van de individuele instelling. Het eerste echte rapport wordt uitgewerkt in 2012 en is bedoeld voor de Associatie KU Leuven. Het toont een vergelijking op het niveau van de afzonderlijke instellingen. Cijfers en indicatoren worden gevisualiseerd in een combinatie van grafieken en tabellen. Een goede visualisatie laat toe om een complexe dataset beter te doorgronden en patronen te ontdekken. De gegevens worden ook gegroepeerd binnen vooraf bepaalde themata om bepaalde trends beter te kunnen duiden. Dit vergelijkend overzicht laat toe de eigen instelling te positioneren binnen de bibliotheekwerking van de Associatie KU Leuven. Belangrijk is dat
artiKel
dit op een niet-bedreigende wijze gebeurt. Om geen appelen met citroenen te vergelijken, worden hierbij de universiteit en de hogescholen apart behandeld. Daarnaast wordt voor iedere instelling ook een aparte identificatiefiche met enkele kerncijfers mee opgenomen. Hierdoor kan de lezer zich een idee vormen over welk soort instelling het gaat wanneer hij aan het vergelijken gaat. De neerslag van deze soort rapportering zal de vorm aannemen van een publicatie en heeft een eerder statisch karakter. De frequentie is jaarlijks. Een tweede soort rapport zal bedoeld zijn voor de individuele instelling. Op dit moment is het al mogelijk om vanuit de webapplicatie rapporten te genereren met de antwoorden en indicatoren voor één of meerdere instellingen (tot op het niveau van de campusbibliotheek), voor één of meerdere jaren. Deze rapportering geeft de data in een Exceltabel, zonder visualisering of benchmarking. Bedoeling is om op termijn interne en competitieve benchmarking mogelijk te maken, zowel op instellingsniveau als op het niveau van de individuele campusbibliotheken. Deze rapportering zal waarschijnlijk gebeuren op basis van een online database met daaraan gekoppeld een dashboard, per instelling personaliseerbaar. Dit moet toelaten op een dynamische manier ‘on the fly’ de gegevens te selecteren en te visualiseren.
TOEKOMST De toekomst van OK!PI wordt een verhaal van verdiepen en verbreden. Zoals hierboven aangehaald, is de dataset zoals die nu in OK!PI is vastgelegd eerder beperkt en een compromis tussen
het haalbare en het wenselijke. De grotendeels kwantitatieve gegevens worden idealiter aangevuld met resultaten uit kwalitatieve bevragingen, zoals LibQual+ en de KONDOR-kwaliteitsbarometer. Dit gebeurt bij voorkeur aan de hand van gemeenschappelijke en/of internationaal erkende methodes om vergelijkingen mogelijk te maken. De webapplicatie wordt verder verfijnd en waar nodig bijgestuurd. Het doel is om te komen tot een optimale koppeling met bestaande systemen die OK!PI kunnen voeden met data, waardoor de last van het invullen tot een minimum wordt herleid. Het op punt stellen van de rapportering is eveneens nog een grote uitdaging. OK!PI wil geen verhaal blijven van de Associatie KU Leuven alleen. Meer partners leidt immers tot betere en meer relevante vergelijkingen. De eerste aanzet om op Vlaams niveau benchmarking en best practices te realiseren is reeds gegeven door het OK!PImodel ter beschikking te stellen van de andere Vlaamse associaties via VOWB. Het is nu aan hen om die uitdaging aan te gaan en dit project mee verder uit werken. Samenwerking en het uitwisselen van informatie in een open sfeer zijn hierbij cruciaal. Op internationaal niveau zijn er al contacten met Nederland op het gebied van de universiteitsbibliotheken (UKB). Voor de hogescholen wordt nog samenwerking gezocht. OK!PI kan eveneens open staan voor andere soorten bibliotheken, bijvoorbeeld de erfgoedbibliotheken. Maar dan moet samen met hen wel op zoek gegaan worden naar vergelijkbare instellingen.
1 Meerjarenplan voor investeringen, infrastructuur en bibliotheek- en documentatievoorzieningen van de Associatie KU Leuven: actualisatie van het meerjarenplan 2008 (inclusief belangrijkste realisaties) - versie 2009, p. 35-36. 2 LibEcon was een EU-project dat kaderde in het Telematics for Libraries-project van DG XIII. Doel was het verzamelen per land van beschikbare bibliotheekstatistieken. Het VOWB hanteerde een eigen, op LibEcon geënte, Nederlandstalige vragenlijst. Het project op Europees niveau werd in 2004 stopgezet. 3 Measuring Quality: Performance Measurement in Libraries, 2nd revised edition / Roswitha Poll, Peter te Boekhorst; - KG Saur München 2007; - IFLA Publications 127 4 Meten is weten? Reflecties over de mogelijkheden en valkuilen van kwantitatief beleidsondersteunend onderzoek / Dries Berings; - HUB Research Paper 2008/36 (september 2008) 5 Standards for libraries in higher education / Association of College and Research Libraries; - Chicago, 2011; - http://www.ala.org/acrl/standards/ standardslibraries
SCANNEN - GEOREFEREREN EN DIGITALISEREN VAN OUDE KAARTEN
IJzerweglaan 48 I 9050 Gent Belgium
[email protected] I www.aquaterra.be T +32 (0)9 230 55 15 I F +32 (0)9 230 21 10
META 2012 | 6 |
13
“Als er vragen komen van beleidsmakers, is Bios hét instrument om een antwoord te geven.”
Bios2 gewikt en gewogen
BenChMar King
interView
Interview: Cindy Mergits en Tom Van Hoye foto’s: Benoit Vermeeren
Bios2 is een begrip in de Vlaamse bibliotheeksector. Sinds 2008 zijn de Vlaamse bibliotheekgegevens voor iedereen toegankelijk op internet. De website, www.bibliotheekstatistieken.be, is een uitstekend instrument om de werking van de bibliotheek te analyseren en waar nodig bij te sturen. Om te praten over deze benchmarkingstool zat META rond de tafel met Maarten Vandekerckhove, domeinverantwoordelijke openbare bibliotheken bij het Agentschap SociaalCultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen, voormalig bibliothecaris Ward Kerckhof, nu directeur vrije tijd in Halle, Nadine Christiaens bibliothecaris in Schaarbeek en Wim Verhulst, stafmedewerker streekgericht bibliotheekbeleid bij de provincie Antwerpen. In 2009 publiceerde Bibliotheek- & archiefgids een artikel over Bios2 dat het jaar voordien digitaal raadpleegbaar werd. welk traject heeft Bios2 ondertussen afgelegd? Maarten: Qua vorm en qua inhoud is Bios (Bibliotheek informatie- en opvolgingssysteem) sindsdien niet echt veel veranderd. Het is ook onze bedoeling geweest om een vrij stabiel systeem te maken en zeker niet te veel te gaan wijzigen. Natuurlijk zijn er hier en daar wel een aantal kleinigheden aangepast of wat wijzigen gebeurd op basis van feedback die we gekregen hebben, maar structureel gezien is er niet veel gewijzigd. Er zijn wel een aantal afgeleide producten ontstaan. Zo zijn we begonnen met het maken van themarapportjes waarbij we tweemaal per jaar een thema uitlichten en waarbij we een aantal trends en evoluties in kaart brengen, omdat we nu toch al over vijf jaar gegevens beschikken, binnenkort over zes jaar. We kunnen dus toch al over een soort van historische reeks spreken. Wij hebben ook heel recent de cijfergegevens van vijf jaar Bios laten onderzoeken door de VUB. Onderzoeksgroep TOR heeft voor ons op een wetenschappelijke manier geprobeerd naar de cijfers te kijken om een aantal zaken in een ander daglicht te plaatsen en een aantal verbanden proberen te zoeken. Dit onderzoek leverde een aantal verrassende resultaten op. Krijgen jullie veel positieve of negatieve feedback van de sector? Maarten: De meeste feedback die wij krijgen is meer rond problemen of zaken die op dat moment niet duidelijk zijn voor de gebruiker. De feedback die wij krijgen is meestal positief. De feedback die negatief is, komt misschien bij andere instanties terecht. Dat weet ik niet. Het enige dat we soms horen is:“we willen nog meer online zien, nog meer cijfers.” Peilen jullie zelf ook naar de ervaring met Bios bij de gebruikers? Maarten: We hebben binnen het agentschap een klantenbevraging georganiseerd van al onze systemen die lopende zijn, waaronder Bios. Hopelijk kunnen we daar genoeg informatie uithalen. Als het toch blijkt dat het niet op onze maat is, dan gaan we misschien wel kijken om zelf rond Bios een diepere, bredere evaluatie te maken. We wachten nog even af. wat zijn volgens de sector de sterke en zwakke kanten van Bios? wim: Een zeer sterk punt is dat het een goed instrument is om als organisatie snel een indicatie te hebben van waar je
staat. Alle kerncijfers die je nodig hebt, heb je eigenlijk snel bij de hand. Je kan vergelijken en je hebt een historiek. Dat is heel waardevol. Als er vragen komen van beleidsmakers , is Bios hét instrument om een antwoord te geven. Wat eventueel beter kan? We hadden onlangs, in het kader van een denkoefening over de toekomst van het Provinciaal Bibliotheeksysteem (PBS), een gesprek met Antwerpse bibliothecarissen rond het thema databeheer. Daaruit bleek dat men graag een koppeling wenst tussen de beide systemen. Een andere gehoorde opmerking is dat het misschien dynamischer mag. Nu loop je met de rapporten, een beetje zoals met de belastingen, telkens een jaar achter. ward: Ik had het idee dat er ergens toch al een koppeling is met bibliotheeksystemen? Maarten: Er is een koppeling in die zin dat de PBS’en wel hun data laten doorstromen, op jaarbasis, maar het is niet zo dat er al een constante doorstroom is van data. Ik kan volledig inkomen in wat Wim zegt. Dat zou inderdaad handig zijn. Bios is wel opgebouwd als grootste gemene deler voor de sector. We proberen ervoor te zorgen dat alle data die erin zitten, iedereen ook kan geven. Elk PBS zal wel een aantal verschillende parameters hebben. Om die op een uniforme manier in Bios te krijgen is op zich al vrij veel werk. Bios is eigenlijk eerder een soort van rapporteringstool, zonder die dynamiek daarvan te willen uitsluiten natuurlijk. nadine: In Schaarbeek werken wij altijd samen met de drie partners: de bibliotheek, de dienst Nederlandse cultuur en het gemeenschapscentrum. Het valt me wel op dat wij binnen die drie partners eigenlijk de best gemeten instelling zijn, mede dankzij Bios. Het feit dat je zoveel cijfermateriaal hebt, is goed. Zo zagen wij bijvoorbeeld dat er een aantal jaren een constante daling zat in de uitleen van cd’s. We hebben dan een beleidsbeslissing genomen om daar minder budget in te investeren. Wat betreft de zwakkere kant in mijn ogen: de vraagstelling binnen Bios gaat volgens mij te veel over controle op de naleving van de opdracht: “Hoe groot is de bibliotheek? Is jouw beheersorgaan van de juiste vorm? Wat is jullie budget? …” Het wordt bijna een technisch aftoetsen: check, check, check. Voor mij wordt er te weinig gepeild naar inhoud. Waar zijn jullie inhoudelijk mee bezig? Ik heb bijvoorbeeld een probleempje met de rubriek “publiek”. Voor mij is de vraagstelling veel te oppervlakkig. Er is geen verdeling mannen/vrouwen en ook geen leeftijdsaanduiding. Hoe
META 2012 | 6 |
15
interView
Maarten Vandekerckhove
Wim Verhulst
ziet het gemiddelde publiek van een bibliotheek in Vlaanderen eruit? Ook naar nationaliteit wordt er niet gepeild. Er wordt ook gevraagd naar de hoeveelheid activiteiten om het bibliotheekgebruik te promoten. Dat is voor mij veel te vaag. Wat is dat een activiteit om het bibliotheekgebruik te promoten? Is dat een affiche hangen aan het raam? Is dat een infostand in een school? Is dat een contact met een andere partner? Ik zie ook geen concrete meting van de samenwerkingsverbanden met de andere partners. Wij doen bijvoorbeeld elk jaar een aantal projecten in het kader van het lokaal cultuurbeleidsplan. Er wordt wel gevraagd: “is er samenwerking?” Het antwoord daar op is “ja” of “nee”, maar er wordt niet gemeten hoe intensief. Voor de standaardregistratie is het een kwestie om afspraken te maken, voor zover dat mogelijk is, tussen verschillende PBS’en. In het Brunonetwerk heeft normaal gezien elke lener één kaart, maar daar is al direct een uitzondering op: eenzelfde kind kan een kaart “jeugd” hebben en een kaart “leerling” en dat is voor mij een absurditeit dat een lener twee keer geteld wordt. Andere bibliotheken komen zo aan astronomische aantallen terwijl wij zeggen: “een kaart is een kaart, een kind is een kind”. Dus als het op zulke kleine dingen al verschilt is het misschien geen slecht idee om er op een hoger niveau gelijkvormigheid in te brengen.
bij om hun data en gegevens zo correct mogelijk aan ons door te geven. Het is natuurlijk volledig terecht wat Nadine zegt en wij waarschuwen daar ook voor, dat je het kwalitatieve nooit mag los zien van het kwantitatieve aspect. De Bios-gegevens en de cijfers op zich, die zijn er en die staan ook voor iets. Die hebben wel degelijk hun waarde maar het kwalitatieve verhaal dat er dikwijls aan vast hangt bijvoorbeeld: Zijn er scholen in de gemeente of net niet? Zijn er andere spelers in de gemeente? … Dat zijn allemaal randaspecten die de cijfers kunnen beïnvloeden.. Wij vragen ons altijd wel af of de sector daar wel zo gediend mee zou zijn als er naast al die kwantitatieve cijfers ook nog eens een kwalitatief verhaal moet ingediend worden. We weten ook niet of het nodig is om dat op Vlaamse schaal mee te integreren. Het is een piste die het onderzoeken waard is.
“ER GEBEURT VEEL MEER IN DE BIBLIOTHEEK EN DAT ZIEN WE AAN DE CIJFERS”
Maarten: Dat is een terechte opmerking. Ik denk dat wij ook altijd de bedoeling hebben gehad om nauw samen te werken met de PBS’en om dat te gaan uitvlakken, die verschillende aanpak per bibliotheek. Hoe meer dat je met de PBS’en kan samenwerken, hoe meer we die data op een uniforme manier kunnen krijgen. Los daar van moeten we ook de grootste gemene deler hanteren om iedereen zijn data te kunnen laten invoeren. Voor de rest is het natuurlijk een band van vertrouwen. Dat beseffen wij ook wel. Bibliotheken hebben er zelf ook wel voordeel 16 | META 2012 | 6
nadine: Ik denk het wel want uiteindelijk word je er als bibliotheek ook op geëvalueerd: Zijn we alleen nog de instelling die boeken uitleent en mooie cijfers scoort in uitleningen en bezoekers of kan je projectmatig ook wat voorleggen. Dat wordt trouwens ook opgelegd door de overheid. ward: We moeten de praktijk ook niet ondergeschikt maken aan de statistieken. Het moet geen omgekeerde wereld worden. Hoe is die lijst van Bios-vragen eigenlijk opgesteld?
Maarten: Het is destijds een groep van bibliothecarissen geweest die de Bios-set heeft samengesteld. Zij hebben bepaald welke gegevens erin moesten komen. Het is altijd wel een vereiste geweest dat er meer dan alleen cijfergegevens over collectie en personeel, de evidente zaken, moesten in staan. Maar het is natuurlijk een kwantitatief systeem. Er is altijd een beetje die link geweest van iets moet in een cijfer uitgedrukt kunnen worden.
interView
Ward Kerckhof
Nadine Christiaens
Losstaand van het feit dat dat inderdaad misschien af en toe een kwalitatief verhaal zou moeten zijn. Voor ons is het ook altijd interessant geweest om over dergelijke data te beschikken om ook een evolutie en een trend te zien in het bibliotheekwerk. Trends die we bijvoorbeeld zien is dat de uitleenbibliotheek van vroeger wel stilaan aan het verdwijnen is. Het aantal leners daalt, het aantal uitleningen sinds kort ook maar wat we wel zien is dat, ook al is het misschien maar een kwantitatief gegeven, het aantal activiteiten immens is aan het toenemen, bijna een verdubbeling over vijf jaar, en het gaat niet enkel over echte bibliotheekactiviteiten maar ook randactiviteiten die in die bibliotheek plaatsvinden. En dat zijn beleidsmatig wel interessante data die ons een aantal dingen aantonen.
nadine: Op een zeker moment gaat het dan echt over veel geld. We zijn met de bibliotheek aan het overgeschakelen op RFID. We hadden een collectie van bijna 10.000 cd’s. We hebben al die cd’s stuk voor stuk bekeken en dan kom je tot verrassende vaststellingen. Het bleek dat een derde van die collectie nog nooit was uitgeleend. Gaan we dan op elk van die cd’s een dure tag kleven om daar verder te staan bestoffen?
Vinden de cijfers ook daadwerkelijk hun vertaling naar het bibliotheekbeleid? want aan de slag gaan met cijfers berust op vrijwilligheid en de interpretatie blijft moeilijk. nadine: Je kunt een trend pas zien na een jaar of twee, drie. Voor dingen die zeer goed scoren, maken we extra budget vrij. Meer dan de helft van onze leners is jonger dan 18 jaar. Het is een grote groep waarvoor we moeten werken en we doen er ook veel voor. Als je dan aan de andere kant ziet dat je geen leners hebt boven de 75, loont het dan om daar iets voor te doen? Maar wij gebruiken de cijfers dus wel. wim: Bios biedt troeven voor het bibliotheekbeleid, en zeker voor het starten van een collectiebeleid. Voor alle grote collectiesegmenten wordt bijvoorbeeld de gebruikscoëfficiënt gerapporteerd, ideale informatie om beleidsmatig verder mee aan de slag te gaan. Soms blijkt daaruit dat elk boek nauwelijks één keer ontleend wordt. Het is dan zeker nodig om verder te analyseren. Als je bovendien vergelijkt met andere bibliotheken hou je best rekening met bijvoorbeeld verschillende uitleenvoorwaarden die zo’n gebruikscoëfficiënt beïnvloeden. Cijfers zeggen dus niet alles en vragen een goede interpretatie. Maarten: Maar ze kunnen soms wel een alarmbel doen afgaan. Iets wat je gevoelsmatig misschien niet merkt.
ward: Ik vind niet dat je daar altijd Bios voor nodig hebt. Je hebt ook nog je eigen bibliotheeksysteem en het PBS. De sterkte van Bios, met het spijtige dat je pas later met de cijfers kan werken, is dat je kan vergelijken. Dat is voor mij nooit echt managementinformatie geweest maar je gebruikt het wel als je iets moet hebben. Er komt bijvoorbeeld een nieuw jeugd- en cultuurcentrum in Halle en de personeelsformatie moet aangepast worden. Dan zou je in CCinC (de tegenhanger van Bios voor de cultuurcentra) kunnen vergelijken met CC’s van vergelijkbare oppervlakte. In die zin gebruik je het wel als beleidsinformatie als je naar je bestuur stapt, zij het misschien alleen als de cijfers je betoog ondersteunen. Dat zijn gegevens waar je anders niet aan geraakt, of zeer moeilijk omdat er maar om de tien jaar een gebruikersonderzoek wordt gedaan en daar anders dan staat met je cijfers van 2001. Dat is wel de grote waarde van Bios, dat die rapporteringstool er is gekomen en dat je met een paar muisklikken een rapportje kan maken. Zijn lokale besturen gevoelig voor vergelijkend cijfermateriaal? ward: Ik weet dat niet, je kan niet in hun hoofd kijken maar ik vind dat zelf wel een sterk argument: vergelijkbare cultuurcentra of bibliotheken met dezelfde inwonersgrootte, dezelfde categorieën kunnen vergelijken. Bestuurders vergelijken zich ook gemakkelijk met de buurgemeenten. Daar zullen ze zeker gevoelig voor zijn. wim: Als we op provinciaal niveau met gemeentebesturen praten over provinciale projecten dan is men wel geïnteresseerd welke gemeenten ook deelnemen aan die projecten. Een schepen wil heel graag weten wat de buren doen. ward: Het staat volledig open en dat is ook het fijne van Bios.
META 2012 | 6 |
17
interView
“HET STAAT VOLLEDIG OPEN EN DAT IS OOK HET FIJNE VAN BIOS. IEDEREEN KAN GAAN KIJKEN.”
Iedereen kan gaan kijken. Het is niet dat de bibliothecaris enkel kan uittrekken wat in zijn kraam past. worden de cijfergegevens voldoende gekoppeld aan de doelstellingen van de bibliotheek? Maarten: Ik denk eigenlijk wel dat een bibliotheek dat zou moeten doen. Ik veronderstel dat als een bibliotheek voor een aantal zaken staat, dat ze daar ook extra op inzetten en dat dat cijfermatig zou moeten worden gereflecteerd, zeker in vergelijking met andere gemeenten die dan andere punten benadrukken. wim: De cijfers die Bios aanbiedt zijn zulke fundamentele cijfers dat ze strategisch gezien altijd wel ingezet kunnen worden. nadine: Wij nemen die ook wel op in het actieplan om zeker te zijn dat het wordt goedgekeurd door het college.
Bios registreert wel het aantal Daisy-uitleningen en Daisyboeken in de bibs, maar niet de Daisy-lezers. Is het mogelijk om daar een zicht op te krijgen? wim: We hebben niet meteen info over het aantal gebruikers, maar uit marktonderzoek bij vijftien Antwerpse bibliotheken blijkt dat vanuit de inwoners van gemeenten weinig vraag is naar Daisy-boeken, wat op zich begrijpelijk is vanwege de eerder kleine doelgroep. Ondanks deze beperkte vraag behoren de Daisy-boeken wel tot de best gebruikte collecties. nadine: Dat is misschien ook een kwestie van privacy. Mensen op die manier registreren kan niet, of is niet wenselijk. Wij hebben een vrij grote collectie van Daisy-boeken. De opmerking die wij krijgen is dat die alleen maar mag uitgeleend worden aan mensen die effectief slechtziend of blind zijn. Uiteraard controleren wij dat niet. Plannen jullie ook buitenlandse cijfers mee op te nemen? Of zijn dat vergelijkingen die niet op gaan? Maarten: Mee opnemen in Bios al zeker niet, het blijft een Vlaams product. We kijken uiteraard wel naar buitenlandse cijfers. Het grote verschil is wel dat die openheid en transparantie die wij in Vlaanderen hebben ten opzichte van onze bibliotheekcijfers, dat die eigenlijk vrij uniek is. Er zijn weinig andere landen die zomaar, zeker op individueel niveau, cijfers op het net smijten. Dat doen wij wel en dat is een heel bewuste keuze geweest. Vandaar dat het ook wel moeilijk is om goede data te vinden. Je vindt het wel eerder op landelijk niveau, algemene cijfers. We zien toch ook dat we, hetgeen wij met Bios krijgen veel gedetailleerder is dan in heel wat andere landen en dat we heel wat ruimere sets hebben. Bovendien zijn niet alle zaken zomaar te vergelijken. Om maar een aspect te noemen: uitleningen en verlengingen bijvoorbeeld. Bij ons is een verlenging 18 | META 2012 | 6
ook een uitlening en in heel wat andere landen is een uitlening gewoon een uitlening en dat stopt bij één keer. Dat zijn dan al meteen cijfers die niet te vergelijken zijn met andere landen. Wat niet wegneemt dat we wel hier en daar cijfers van andere landen proberen te pakken krijgen. wim: In Nederland is bijvoorbeeld het lidgeld zoveel procenten duurder dan bij ons. Dat kadert natuurlijk in een ander beleid en heeft z’n weerslag op het aantal leden of uitleningen. Het lijkt me zeker zinvol om te vergelijken, maar altijd de zaken te beoordelen in de juiste context. Maar zijn er wel buitenlandse modellen die inspireren? Maarten: Bios is geïnspireerd op een Fins en een Amerikaans model. Het is een mix van die twee. In Duitsland hebben ze ook een soort van online rapporteringstool maar daar gaan ze nog een stapje verder. Er wordt daar een schaal per thema gecreeerd. Die bibliotheek scoort het beste en dan die en die… Iets wat wij in Vlaanderen zeker niet willen. De cijfers zijn cijfers maar ze zijn maar wat ze zijn. En wij hebben altijd gekozen voor de optie: het is een in eerste instantie benchmarkingstool. Iedereen kan zich vergelijken met andere bibliotheken volgens zelfgekozen parameters, maar achter die parameters staan we nog steeds. Plannen jullie ook de verwachtingen en de evaluatie van gebruikers en niet-gebruikers mee op te nemen? Maarten: Dat is wat ik eerder ook al verteld heb. We hebben binnen ons agentschap een grotere klantenbevraging gehad, waaronder ook alle bibliotheken en het is een beetje afwachten wat daar uitkomt. wat is de relatie tussen de Bios-resultaten en de resultaten van de cultuurcentra? Zijn er gelijkaardige trends? Maarten: Met CCinC, gelijkaardig aan Bios maar dan voor de cultuurcentra, zijn we nu pas voor het eerste jaar aan het registreren in een online tool. Maar ze hebben wel al data vanaf 2006. Maar die hebben eerder hun eigen rapporteringsmethode en geen benchmarkingsysteem als de bibliotheken. Een voorbeeld dat we nu wel gevonden hebben dankzij dat onderzoek dat we laten doen hebben, is dat we toch parallellen zien tussen cultuurcentra en bibliotheken. Eén daarvan was ondermeer personeel. Op het moment dat er een kwalitatief hoog personeelbestand is, heeft dat toch blijkbaar een positieve effect op de werking van zowel bibliotheken als cultuurcentra. Bij bibliotheken werd dat dan vertaald in verhoudingsgewijs meer uitleningen en meer leners en bij cultuurcentra in meer activiteiten en meer deelnemers. Dat zijn wel evoluties die voor beide sectoren gelden, toch wel een interessant beleidsitem. Zeker nu met het nieuw decreet dat er aan komt waarbij er geen personeelsverplichtingen meer zijn, noch voor bibliotheek, noch voor cultuurcentra. welke trends ‘voorspelt’ Bios voor de toekomst? Maarten: Bibliotheken zijn niet enkel nog uitleencentra. Er gebeurt veel meer in de bibliotheek en dat zien we ook aan de cijfers. Leners dalen, het aantal bezoekers neemt toe, ondanks een lichte daling vorig jaar. Maar toch zien we dat er over de afgelopen zes jaar dat er heel wat meer bezoekers komen. De mensen komen nog wel naar de bibliotheek maar niet noodzakelijk om een boek of een cd uit te lenen. Maar echte toekomstvoorspellingen, daar wagen we ons niet aan. Oké, bedankt allen voor dit fijne gesprek.
Het Publieksonderzoek Archieven 2011
BenChMar King
artiKel
Hendrik Ollivier, Amsab-Instituut voor Sociale geschiedenis
“U maakt geschiedenis, wij bewaren ze” is het motto van Amsab-ISG. Het drukt kernachtig uit waar het instituut voor sociale geschiedenis voor staat. Amsab-ISG speelt een bijrol, de hoofdrol wordt gespeeld door een zeer uiteenlopend gamma van actoren. Samen met een publiek dat dit erfgoed verkent, beleeft en bestudeert — onze ‘klanten’ — vormen zij een brede erfgoedgemeenschap. Dienstverlening is onze voornaamste bestaansreden. Dit vertaalt zich in een dagelijkse praktijk, die we niet alleen zien in Amsab-ISG, maar in vrijwel elke archiefinstelling. De tijd dat instellingen er alleen waren voor zichzelf, of althans toch die indruk wekten, ligt gelukkig achter ons. Het zou in elk geval zeer pretentieus zijn deze dienstverlenende ingesteldheid alleen voor Amsab-ISG te claimen. Gesprekken met collega’s, veelvuldige research in andere instellingen, leerde ons dat archiefmedewerkers zich vrijwel overal uitsloven om bezoekers zo goed en zo snel mogelijk te helpen. Met grote zekerheid kan ik stellen dat, zonder de spontane hulp van oprecht geïnteresseerde collega’s, veel van de projecten waar ik zelf ooit aan werkte maar half zo geslaagd zouden zijn. Waarschijnlijk zijn we er allemaal van overtuigd dat we altijd ons stinkende best doen. Toch is het nuttig deze
dienstverlening van tijd tot tijd aan een kritische toets te onderwerpen. Als ik om me heen kijk, zie ik dikwijls medewerkers die al jaren meedraaien, onze alertheid kan verzwakken, zelfgenoegzaamheid loert altijd om de hoek. Uiteraard knopen we wel eens een gesprek aan met een bezoeker, polsen we naar zijn of haar tevredenheid. In de leeszaal staat een ‘klachtenbox’, in sommige instellingen ligt een boek waar bezoekers opmerkingen in kunnen noteren, en nog andere nemen de moeite om een vragenlijst op te stellen om op die manier te peilen naar de tevredenheid van de bezoekers. Erg wetenschappelijk kunnen we deze aanpak echter niet noemen. Een goed onderbouwde enquête, afgenomen bij een representatieve
steekproef, geeft ongetwijfeld een veel accurater beeld. Dergelijke enquête maakt ook vergelijkingen mogelijk. Vergelijkingen doorheen de tijd en vergelijkingen met andere instellingen, voor zover de enquête uiteraard bij meerdere instellingen wordt afgenomen. Niet dat er meteen een keiharde competitie tussen archiefinstellingen in het leven moet worden geroepen, benchmarking is onontbeerlijk om een goed zicht te krijgen op de eigen sterktes en zwaktes. Een beter zicht krijgen op de eigen sterktes en zwaktes, daarmee de mogelijkheid creëren om te remediëren, om eventuele vooruitgang te meten bij opeenvolgende bevragingen, vergelijkingen te maken met andere instellingen, dat waren in elk geval de motieven voor Amsab-ISG om te participeren aan publieksbevragingen.
EEN BEKNOPTE VOOrgESCHIEDENIS In 2007 en in 2009 participeerde Amsab-ISG aan de Kwaliteitsmonitor Dienstverlening Archieven. De Kwaliteitsmonitor werd opgestart in Nederland in 2002 en vanaf 2003 participeerden ook Belgische instellingen. De enquête gebeurde eerst jaarlijks en vanaf 2005 tweejaarlijks. In 2007 namen 27 Belgische archiefinstellingen deel, het merendeel daarvan rijksarchieven. In 2009 besloot FARO, Vlaams steunpunt voor cultureel erfgoed, vooral wegens de relatief hoge kostprijs (in 2002 bedroeg die 490 euro) de kwaliteitsmonitor niet meer te ondersteunen. Nog slechts twee Belgische archieven participeerden. Een van de redenen om te participeren aan de Kwaliteitsmonitor, met name de benchmarking, werd
META 2012 | 6 |
19
artiKel
daardoor flink uitgehold: we konden ons alleen nog vergelijken met Nederlandse instellingen of met die ene andere Belgische instelling.
EEN NIEUw INITIATIEf Bij Amsab-ISG waren we dan ook zeer tevreden met het plan van FARO om zelf een publieksbevraging op te zetten. Op die manier wilde FARO de kosten drukken en meteen ook meer archieven aansporen om te participeren. Er werd een werkgroep opgestart waaraan verschillende archiefinstellingen deelnamen. Bart De Nil en Alexander Vanderstichele van FARO coördineerden de activiteiten en prof. Henk Roose van de faculteit sociologie van de Universiteit Gent waakte over het wetenschappelijk karakter van de bevraging. Samen met Bart Van Ransbeeck maakte hij een handleiding ‘publieksonderzoek bij erfgoedinstellingen’. Deze uiterst bruikbare handleiding telt 25 pagina’s, met onder meer een stappenplan en criteria voor een gedegen publieksonderzoek, en handelt verder over de afbakening van het onderwerp, het opstellen van een vragenlijst, het trekken van een steekproef en het verzamelen van de data, met als toemaatje een voorbeeld van een kort, wervend introductietekstje. De werkgroep kwam in de loop van 2009 en 2010 verschillende malen bijeen. Het concept van de bevraging werd besproken: hoe zou de bevraging gebeuren? In welke periode? De inhoud werd vastgelegd, mogelijke vragen overlopen. Aan de hand van de bedenkingen in de werkgroep, steunend op de handleiding van prof. Roose, stelden Bart De Nil en Alexander Vanderstichele de definitieve enquête op. Dat een aantal vragen uit de vroegere kwaliteitsmonitor opnieuw aan de orde waren is evident, toch werd er zorg gedragen om de gebreken van de kwaliteitsmonitor te verhelpen. De vragenlijst werd uitgebreider en er 20 | META 2012 | 6
werden zowel verplichte vragen als facultatieve vragen in opgenomen. In het nieuwe concept probeerde men ook enkele zwakke plekken van de kwaliteitsmonitor te remediëren, met name het gebrekkige steekproefkader (de enquêtes werden verspreid via de leeszaal en de website) en het ongelukkige bevragingsmoment (de zomermaanden). Hierdoor was de respons beperkt gebleven en kon men zich ook vragen stellen naar de representativiteit van de steekproef en bijgevolg naar de veralgemeenbaarheid van de resultaten. Vandaar dat een nieuw concept voor de bevraging werd voorgesteld. In plaats van de bevraging via de bezoekers van de leeszaal en via de website te doen, werd besloten de bevraging via e-mail te laten verlopen, op basis van de e-mailbestanden van de individuele
voorzag FARO een algemeen rapport op basis van de volledige dataset en individuele rapporten per instelling. Archieven konden eventueel ook bijkomende facultatieve vragen laten opnemen.
DE ENqUêTE De enquête peilde enerzijds naar de tevredenheid van de bezoekers en probeerde anderzijds ook een profiel van de bezoekers op te stellen. In een eerste setje vragen werden gegevens verzameld over de bezoekfrequentie en het bezoekverloop (Bezocht u de laatste zes maanden het archief? Hoeveel keer? Wanneer bezocht u het archief voor het eerst? Enz.) Vervolgens werd ook gevraagd of er nog andere archieven bezocht werden en zo ja welke? Er werd gepeild naar de motivatie of het doel van het bezoek (doctoraat,
“WAARSCHIJNLIJK ZIJN WE ER ALLEMAAL VAN OVERTUIGD DAT WE ALTIJD ONS STINKENDE BEST DOEN. TOCH IS HET NUTTIG DEZE DIENSTVERLENING VAN TIJD TOT TIJD AAN EEN KRITISCHE TOETS TE ONDERWERPEN.”
archieven. De enquête zou per e-mail gebeuren, maar de steekproef zou echter alleen de bezoekers van de laatste zes maanden omvatten. Door deze manier van bevragen hoopte men op een hogere respons en bijgevolg op een grotere representativiteit. De kostprijs zou afhangen van het aantal participerende archieven (hoe meer participanten, hoe goedkoper), van het aantal te versturen e-mails (per instelling, hoe meer, hoe duurder) en van de respons op de vragenlijst (per instelling, idem), en bijgevolg ook varieren. Wat de output betreft
masterscriptie, publicatie, lesvoorbereiding, verbouwing enz.). Ook werd gepeild naar de informatiekanalen waarlangs men het archief leerde kennen, met een opsomming van mogelijke kanalen (nieuwsbrief, al dan niet digitaal, website, enz.) en een open antwoordmogelijkheid. In het tweede, meest uitgebreide deel van de enquête, werd gepeild naar de tevredenheid van de bezoekers. Op elke vraag kon geantwoord worden op een schaal van 1 tot 7, gaande van zeer ontevreden (1) over neutraal (4) tot zeer
tevreden (7), met een mogelijkheid om ‘niet van toepassing’ te antwoorden. Een eerste luik betrof de tevredenheid over het personeel, met vragen over de herkenbaarheid, de vriendelijkheid, de snelheid waarmee de bezoeker geholpen wordt, de kwaliteit en de relevantie van de antwoorden op de gestelde vragen, de mate waarin aan een vraag, opmerking of klacht gevolg wordt gegeven, de hulp die men krijgt wanneer men problemen ondervindt bij het aanvragen van documenten en de informatie die men krijgt over de verwachte duurtijd of procedure voor het aanvragen van documenten. Interessant was ook de vraag naar de appreciatie van ongevraagde, spontane hulp: werd die geapprecieerd of eerder als storend ervaren? In een tweede luik werd gepeild naar de tevredenheid over de leeszaal, met vragen over het werkcomfort, de rust, de plaatsaanduidingen, de beschikbare handbibliotheek, de hulpmiddelen of werkinstrumenten (inventarissen, plaatsingslijsten, catalogi), de beschikbare computers en de kwaliteit ervan, het gebruiksgemak van de software, de beschikbaarheid en de kwaliteit van de microfilmleestoestellen, de procedures voor het aanvragen van documenten, de duurtijd tussen aanvraag en ontvangen van de documenten, de mogelijkheid om zelf digitale foto’s te nemen, de wachttijden aan de balie/kassa. Een derde luik ging over de contacten met het archief, met opnieuw vragen over de snelheid en de kwaliteit van het antwoord bij zowel vragen per e-mail of telefoon als schriftelijke vragen, al blijken deze laatste echt wel uitzonderlijk te worden. Een vierde luik betrof vragen over de website, met zowel vragen over vormelijke en functionele aspecten, als vragen over de inhoud. Wat de vormelijke aspecten betreft werden vragen gesteld over
artiKel
de structuur en de opbouw van de site (navigatie, logische plaatsing van de teksten), over de begrijpbaarheid (zinsconstructies, vakjargon), de leesbaarheid, de lay-out of vormgeving, de snelheid van de site, de werking van de zoekfunctie, de interactieve mogelijkheden, de online catalogus en de gebruiksvriendelijkheid. Inhoudelijk werd gepeild naar de tevredenheid over de informatie over de historiek, doelstellingen en missie van de organisatie, over de organisatiestructuur en de medewerkers, over de collecties, over de publicaties uitgegeven door het archief, over het onderzoek dat er verricht wordt, over de procedures voor het aanvragen van documenten, over de regels en reglementen, over de prijzen van kopieën of reproducties, over de contactgegevens, over de bereikbaarheid en over de openingstijden. Ten slotte ook vragen over de geschiedkundige informatie die aangeboden wordt, over de FAQ’s, over de digitale bronnen en over het doorverwijzen naar andere themawebsites die al dan niet door het archief (mee) beheerd worden en over de mate waarin de website up to date is. Hierna volgde nog een luik met vragen over het aanvragen van (digitale) kopieën of reproducties via e-mail, brief, telefoon, website, vragen over de procedure, de duurtijd tussen aanvragen en ontvangen, de kwaliteit, de kostprijs, dit zowel voor documenten als beeldmateriaal. In een laatste luik ten slotte werden enkele socio-demografische gegevens opgevraagd: geslacht, geboortejaar, woonplaats (postcode), beroep, opleiding/diploma, al dan niet lid van een erfgoedvereniging. In het voorjaar van 2011 werden informatiesessies georganiseerd in verschillende provincies. De publieksbevraging werd er beknopt
Wat het personeel betreft liggen de scores aan de hoge tot zeer hoge kant.
voorgesteld en gemotiveerd, er werd een kostenraming gegeven, een timing vooropgesteld en vooral een warme oproep gedaan om te participeren. Uiteindelijk namen dertien archieven deel aan de publieksbevraging, waarvan zeven stadsarchieven (Aalst, Felixarchief Antwerpen, Geel, Gent, Halle, Mechelen en Leuven), drie culturele (Amsab-ISG, Letterenhuis, Liberaal Archief ) en verder het Provinciaal Archief van West-Vlaanderen, het Aartsbisschoppelijk Archief in Mechelen en het OCMWarchief van Gent. Naar onze mening een toch vrij geringe participatie, al dient opgemerkt dat het rijksarchief in 2011 een eigen bevraging organiseerde en bijgevolg niet deelnam.
ZEEr gOEDE rESPONS De bevraging gebeurde van 1 juni tot 15 juli 2011. Zoals hoger vermeld, gebeurde de enquête niet meer via de leeszaal, maar via e-mail, gebruik makend van de e-mailbestanden van de instellingen. Wie niet reageerde op de eerste
mail kreeg nog een tweede mail toegestuurd. Het versturen en opvolgen van de e-mails gebeurde met een online bevragingstool van http://www.checkmarket.com. De respons was bijzonder groot, voor de dertien archieven samen werden 1700 enquêtes ingevuld, het hoogste aantal antwoorden per instelling was 272, het laagste 30. Ter vergelijking: bij de bevraging voor de kwaliteitsmonitor in 2007 werden 1320 enquêtes ingevuld voor 27 archieven, met een maximum van 91 en een minimum van 8. De follow-up met herhalingen voor wie niet meteen antwoordde, heeft hierbij ongetwijfeld een rol gespeeld. De respons van 47,9 procent was in elk geval een onverhoopt positief resultaat. Indien enkel rekening gehouden wordt met respondenten die de e-mail effectief bekeken, stijgt het antwoordpercentage zelfs tot 72,8 procent. Op de mogelijkheid om via een weblink de enquête in te vullen werd dan weer nauwelijks gereageerd, slechts 5
procent antwoordde via de weblink. Van de bevraagden bezocht 62 procent gedurende de laatste zes maanden het archief. Alleen deze groep kwam in aanmerking voor het invullen van de volledige enquête. De gemiddelde invulduur bedroeg 8 minuten en 54 seconden, al bij al werd dus slechts een geringe inspanning gevraagd.
HET OOrDEEl VAN DE KlANT Opvallende algemene vaststelling: de bezoekers zijn zeer tevreden. Dit geldt voor alle aspecten die bevraagd werden. Het loont echter toch de moeite om de verschillende bevraagde aspecten van naderbij te bekijken. Wat het personeel van de archieven betreft liggen de scores aan de hoge tot zeer hoge kant, met een gemiddelde voor alle archieven van 5,95 (schaal 1 tot 7). De culturele archieven scoren iets hoger dan de stadsarchieven. De herkenbaarheid van het personeel haalt de laagste score, toch nog 5,44. Blijkbaar werken in de archieven alleen
META 2012 | 6 |
21
artiKel
via e-mail, 19 procent via telefoon en nog slechts 1 procent via brief. Wat het websitebezoek betreft zijn er vooreerst enkele gegevens over de wijze waarop men voor het eerst op de website terecht kwam. Voor 36 procent is dat via een zoekmachine, voor 22 procent rechtstreeks ingetikt, voor 18 procent via de site van de gemeente of de provincie, voor slechts 4 procent gebeurde dit via een link op een andere website. Zowel voor de vormelijke als de inhoudelijke aspecten van de website liggen de scores aan de hoge kant, met gemiddelden tussen 5 en 6. Wat de vormelijke kant van de websites betreft scoren de culturele archieven iets beter dan de stadsarchieven. Ook over het aanvragen van kopieën of reproducties ten slotte is de tevredenheid groot. Het minst scoort de kostprijs voor het reproduceren van beeldmateriaal. Stadsarchieven scoren op het vlak van aanvragen van kopieën of reproducties op alle vragen iets lager dan culturele archieven.
PrOfIEl VAN DE BEZOEKErS
Het klantenbestand van archieven bestaat grotendeels uit mannen op leeftijd. Foto: Katrijn Gonnissen.
zeer vriendelijke mensen, de score op vriendelijkheid is in elk geval het hoogst. Ook over de snelheid en de kwaliteit van de antwoorden is de tevredenheid zeer groot. Belangrijk om weten is dat de bezoekers ook ongevraagde hulp van het personeel op prijs stellen. 22 | META 2012 | 6
Ook over de leeszaal zijn de bezoekers zeer tevreden. De stadsarchieven scoren hier iets beter dan de culturele archieven, al zijn de verschillen ook hier miniem. De beschikbare instrumenten worden het minst op prijs gesteld, met een slechtste score (toch nog
4,77) voor de kwaliteit van de microfilmleestoestellen. Het wordt inderdaad eentonig, maar ook de communicatie met de archieven wordt over het algemeen sterk gewaardeerd. 44 procent van de respondenten nam contact op
Het profiel van de bezoekers biedt niet echt grote verrassingen. Archiefbezoekers zijn voor bijna 70 procent mannen (iets meer dan 70 procent voor de stadsarchieven, iets minder dan 70 procent voor de culturele archieven), de gemiddelde leeftijd is 52 jaar (54 voor de stadsarchieven, 49 voor de culturele), de meeste bezoekers zijn hoog opgeleid (voor de culturele archieven meestal universitair niveau, voor de stadsarchieven universitair/hoger middelbaar). Ca. 50 procent is professioneel actief, in de stadsarchieven is ca. 40 procent gepensioneerd, in de culturele archieven is dit ca. 33 procent, in de culturele archieven zijn ca. 15 procent van de bezoekers studenten, in de
artiKel
stadsarchieven een kleine 7 procent. Samengevat: het klantenbestand van archieven bestaat grotendeels uit mannen op leeftijd, waarvan een aanzienlijk deel gepensioneerd is. De studenten in de culturele archieven sturen de cijfers enigszins bij.
wAT MET DE rESUlTATEN? Dat de resultaten van de bevraging zeer goed zijn, stemt natuurlijk tot tevredenheid. Tegelijk hebben we het er wat moeilijk mee. Wat moeten we met dit zeer goed rapport? Wat kunnen we ermee aanvangen? Zelfgenoegzaam terugblikken en verder doen zoals we bezig zijn? Was het niet juist de bedoeling een kritische blik te werpen op onze dienstverlening, te kijken waar we zaken kunnen verbeteren? Met de resultaten in absolute cijfers kunnen we met andere woorden weinig aanvangen. Toch valt er uit de enquête een en ander te leren. We gaan de resultaten van Amsab-ISG niet in detail overlopen, die lopen overigens in grote lijnen parallel met de algemene resultaten, we proberen wel een analyse te maken. Opvallende vaststelling: op vrijwel alle vragen antwoordde een klein percentage zeer negatief. Het zou kunnen dat een paar mensen zich systematisch vergist hebben en ‘zeer ontevreden’ geantwoord hebben in plaats van ‘zeer tevreden’. Dit bleek bijvoorbeeld het geval te zijn in een van de participerende stadsarchieven, waar een beduusde leeszaalbezoeker kwam melden dat hij zich systematisch had vergist. Maar het heeft weinig zin hiervan uit te gaan. Een meer diepgaande analyse van de resultaten, met een koppeling aan het profiel van de bezoeker (uiteraard wel anoniem), zou in dit geval nuttig kunnen zijn. In AmsabISG merkten we via andere kanalen dat sommige vragen (telefonisch, via e-mail) in het intern verkeer verdwalen.
“ELKE INSTELLING MOET UITMAKEN IN WELKE MATE ZE WIL OF KAN WERKEN AAN DE VERBETERING VAN HAAR DIENSTEN. ALLICHT ZULLEN DAARBIJ KEUZES GEMAAKT MOETEN WORDEN EN PRIORITEITEN GELEGD.”
Iemand die helemaal geen antwoord krijgt op een vraag, om het even om welke reden, is natuurlijk ontevreden. Het ontvangen en registreren van binnenkomende vragen, zowel per telefoon als per e-mail of brief, en het zonder al te veel omwegen doorsluizen van die vragen naar de meest geschikte persoon, is alvast een van onze aandachtspunten. Kunnen we met de absolute cijfers weinig aanvangen, we kunnen wel vergelijken. Vooreerst kunnen we intern de scores op de verschillende vragen vergelijken: wat zijn sterke punten, wat zijn zwakke punten? De matrix die destijds gegeven werd bij de resultaten van de kwaliteitsmonitor, was hierbij een uitstekend instrument. De resultaten werden geprojecteerd op twee assen (zwak — goed, minder belangrijk — belangrijk) en gaven meteen een beeld van de zwakke en sterke punten, en het relatieve belang ervan. Dergelijke matrix werd bij de huidige publieksbevraging niet gegeven, maar met een kleine inspanning kunnen die gegevens uit de enquête gehaald worden. Wat AmsabISG betreft, bevestigen die gegevens voor een stuk wat we zelf al aanvoelden, voor een stuk zijn het ook eyeopeners.
instellingen, ook dit geeft een zicht op sterke en zwakke punten. Met deze vergelijking moeten we voorlopig voorzichtig zijn, omdat uiteindelijk toch relatief weinig instellingen deelnamen en de cijfers bovendien meestal zeer dicht bij elkaar liggen. Ten slotte kunnen we ook vergelijkingen maken in de tijd: hebben we vooruitgang geboekt ten opzichte van een vorige bevraging? Dit soort vergelijkingen zal pas mogelijk zijn wanneer de enquêtes op regelmatige tijdstippen blijven gebeuren en onderling vergelijkbaar zijn. Voorlopig dus nog niet aan de orde.
Een analyse maken van de resultaten is één zaak, er vervolgens iets mee doen is een andere. Uiteraard is dit voor een groot deel de verantwoordelijkheid van elke instelling afzonderlijk. Elke instelling moet uitmaken in welke mate ze wil of kan werken aan de verbetering van haar diensten. Allicht zullen daarbij keuzes gemaakt moeten worden en prioriteiten gelegd. Veel gebruikers zijn bijvoorbeeld ontevreden over de kwaliteit van de leestoestellen voor microfilm. Investeren we nog in dure leestoestellen of investeren we eerder in digitalisering? Tegelijk lijkt het me nuttig zaken op het niveau van de sector aan te pakken. Veel gebruikers klagen bijvoorbeeld dat ze niet ongebreideld kunnen fotokopiëren. Moeten we ingaan op die vraag of moeten we beter uitleggen waarom dit niet altijd kan? Moeten we de procedures in de instellingen aanpassen of moeten we eerder de gebruiker beter informeren? Is dit een zaak die op het niveau van de instellingen moet worden aangepakt of kan dit beter gezamenlijk, in onderling overleg? Genoeg stof tot nadenken en genoeg materiaal om mee aan de slag te gaan.
CONClUSIE De enquête is zeker een nuttig en bruikbaar instrument. Jammer dat er niet meer instellingen participeerden. De goede resultaten zullen misschien meer instellingen over de brug halen. Anderzijds moeten de goede resultaten er ook toe aanzetten de enquête zelf nog eens zeer kritisch te bekijken. Wat met de steekproef? Gebeurde die onbewust niet te veel in een kring van ‘vrienden van de instelling’? Was het een goed idee om de eigen vrijwilligers de enquête te laten invullen? En een misschien iets fundamentelere kritiek: zijn we bij het opstellen van de vragen niet te veel uitgegaan van de vragen die de instellingen willen stellen? Hadden we niet, in de fase van het opstellen van de enquête, de gebruikers op een of andere manier moeten laten participeren? In een van de open antwoorden werd dit treffend als volgt verwoord: “de dingen die jullie doen, doen jullie zeer goed, de vraag is echter ook: doen jullie de goeie dingen?”
Vervolgens kunnen we ook ve rg e l i j ke n m e t a n d e re
META 2012 | 6 |
23
essay
Zin en onzin van benchmarking in bibliotheken Hilde Sels, Katholieke Hogeschool Kempen
De roep naar benchmarking klinkt sinds een aantal jaren steeds luider. Wat ooit begon in de bedrijfswereld, dringt meer en meer door tot non-profitorganisaties en overheidsdiensten. Bibliotheken, documentatiecentra en archieven ontsnappen niet aan die tendens. EEN DEfINITIE Zoals wel vaker het geval is, is benchmarking een begrip dat vele ladingen kan dekken. Er doen dan ook allerhande definities de ronde. In zijn meest eenvoudige vorm slaat benchmarking op het vergelijken van cijfers om de eigen positie te bepalen in een concurrerende omgeving, maar daarover gaat het niet in het kader van dit essay. Het gaat evenmin over impliciet benchmarken. Als bijproduct van informatieverzameling of onafhankelijk benchmarken beperkt dit zich louter tot het afzetten van de eigen situatie tegen publiek beschikbare gegevens. Benchmarken wordt pas echt interessant als er aan een aantal voorwaarden voldaan is. Deze voorwaarden zijn vervat in de definitie die ESMU (European Centre for Strategic Management of Universities) hanteert. Deze definitie is gericht op het hoger onderwijs, maar is bij uitbreiding ook bruikbaar in andere sectoren, zoals die van de informatieprofessionals. “Benchmarking is het vrijwillig proces van zelfevaluatie en verbetering door systematisch en collaboratief praktijken en prestaties in gelijkaardige organisaties te vergelijken om zo sterktes en zwaktes te ontdekken en te leren hoe organisatieprocessen aan te passen en te verbeteren” (ESMU, 2008). Het gaat in de eerste plaats om een ‘vrijwillig’ proces. Benchmarking die opgelegd wordt door overheden of andere instanties, dreigt op niets uit te lopen. Benchmarking is immers een veeleisende oefening, die daadwerkelijk engagement van alle betrokkenen vraagt, een engagement dat enkel mogelijk is als betrokkenen op eigen en vrij initiatief meestappen in de oefening. Het gaat ook om ‘collaboratie’ of samenwerking. Bij een echte benchmarking-oefening bepalen de betrokkenen samen wat ze willen meten, hoe ze dit zullen doen en welke informatie ze willen uitwisselen. Bovendien zullen alle partijen ook verregaand interne informatie ter beschikking stellen. Dit vraagt een sterke mate van vertrouwen tussen de partners en de zekerheid dat het engagement van iedereen even ver gaat. In een benchmarking-oefening willen de deelnemers ‘leren’ van elkaar en leren van de goede gebruiken van anderen. In samenspraak bepalen de deelnemers wat goede/beste praktijken zijn. Eventueel gaan ze op zoek naar organisaties die beantwoorden aan deze beste praktijk.
de beste praktijken met de bedoeling deze te adapteren en zo te komen tot verbetering van de eigen werking en resultaten. Benchmarking volgens de definitie van ESMU is een ‘intern proces’. Het is dus niet gericht op externe profilering. Het kan met andere woorden niet ingezet worden voor externe verantwoording of voor vormen van ranking. Van zodra organisaties benchmarking hiervoor gaan inzetten, komt het hele proces onder druk te staan. Deelnemers zullen minder bereid zijn hun vertrouwelijke informatie vrij te geven. Bovendien zal het een impact hebben op de wijze waarop deelnemers zich positioneren ten opzichte van de anderen.
BENCHMArKINg IN HET HOgEr ONDErwIJS Ook het hoger onderwijs voelt de druk om te gaan benchmarken. Vanuit de overheid en vanuit NVAO (Nederlands-Vlaams Accreditatie-orgaan) komen signalen dat benchmarking op termijn een noodzakelijk instrument zal zijn in het kwaliteitsgebeuren. Binnen Vlaanderen was er tot voor kort weinig ervaring met echte benchmarking, zoals omschreven in de definitie van ESMU. Er zijn wel voorbeelden waarbij opleidingen zich met elkaar vergelijken, bijv. in het Interactum-project waarbinnen lerarenopleidingen gegevens in verband met studierendement naast elkaar leggen. De rapporten die de bevindingen van visitaties bij opleidingen in Vlaanderen oplijsten, geven in vergelijkend perspectief eveneens aanleiding tot onderlinge positionering, hoewel dit niet de bedoeling is. In deze voorbeelden ontbreken telkens enkele van de fundamentele kenmerken van benchmarking.
“BENCHMARKING DIE OPGELEGD WORDT DOOR OVERHEDEN OF ANDERE INSTANTIES, DREIGT OP NIETS UIT TE LOPEN.”
Daarom besliste de stuurgroep kwaliteit van de Associatie KU Leuven om binnen het KONDOR-project expertise op te bouwen inzake benchmarking. KONDOR staat voor een ‘Kwaliteitssysteem inzake ONDerwijs Ontwikkelen en Realiseren’. Het uiteindelijke doel van benchmarking is te komen tot ver- Het project heeft als doel meetinstrumenten en methodieken betering. Op basis van een analyse van de eigen werking en ter beschikking te stellen om de kwaliteit van het onderwijs te in vergelijking met anderen gaan de deelnemers op zoek naar verbeteren. Benchmarking past in dit opzet.
24 | META 2012 | 6
BenChMar King
essay
Binnen het project hebben negentien opleidingen in acht hogescholen samengewerkt rond het thema ‘werken met resultaten van metingen’. Van bij de aanvang is er daarbij gekozen voor de definitie van ESMU, wat van de oefening een ambitieuze onderneming maakte. Het project loopt af in augustus 2012. Het heeft veel nuttige ervaring opgeleverd, ook op het vlak van de methodiek van benchmarken.
HOE BENCHMArKEN? Er bestaat niet één vaste methodiek voor benchmarking. Afhankelijk van het onderwerp, het aantal deelnemers en de sector zijn verschillende vormen en toepassingen mogelijk. Toch liggen enkele stappen min of meer vast. In een eerste stap gaat de initiatiefnemer op zoek naar partners voor de benchmarking-oefening. Soms liggen deze voor de hand, bijvoorbeeld als de idee voor de oefening ontstaat binnen een beroepsvereniging of een bestaande groep van organisaties, maar soms zal de initiatiefnemer elders op zoek gaan naar mogelijke partners. Meestal zullen dat gelijkaardige organisaties zijn, maar het kan ook een verrijking zijn om een of meerdere partners te zoeken in andere sectoren. Zo kan het een goed idee zijn voor een bibliotheek in een hogeschool of universiteit om zich te vergelijken met een documentatiecentrum van een bedrijf. Of een openbare bibliotheek kan zich vergelijken met een cultureel centrum als het gaat om het aantrekken van bepaalde doelgroepen. Vervolgens zal de initiatiefnemer samen met de partners het thema afbakenen. Dit vraagt de nodige aandacht en tijd. Iedereen moet zich immers kunnen vinden in het thema en het moet bovendien voldoende duidelijk zijn voor het verder verloop van de oefening. Zelden zal een benchmarking-oefening de werking van de organisatie als geheel onder de loep nemen. Dit is immers te omvangrijk. De meest waardevolle oefeningen zoomen in op een specifiek aspect van de werking en bekijken daarbij de hele waardeketen: input, throughput, output en outcome. Toch zijn er eveneens voorbeelden van oefeningen waarbij de focus ligt op processen (zowel input als throughput) die bijzonder relevante resultaten opleveren. Van bij het begin moeten de partners goede afspraken maken. Omdat benchmarking uitgaat van een grote mate van vertrouwen in elkaar is dit vaak het moment waarop een gedragscode wordt afgesproken waarin duidelijk staat wat de verwachtingen zijn ten aanzien van de partners en hoe iedereen zal omgaan met de (vertrouwelijke) informatie. De eigenlijke oefening bestaat uit drie stappen: het bepalen van de indicatoren en de benchmarks, het positioneren van de eigen organisatie en het ontwikkelen van actieplannen. Meestal volgt na een jaar een laatste stap: de follow-up waarbij men nagaat of en in hoeverre de acties effectief zijn uitgevoerd en tot het gewenste resultaat geleid hebben.
INDICATOrEN EN BENCHMArKS Indicatoren zijn vooraf bepaalde criteria die toelaten om na te gaan of de kwaliteit voldoende hoog is. Een indicator heeft een signalerende functie en geeft een aanwijzing over de mate van kwaliteit. Indicatoren kunnen kwantitatief of kwalitatief, objectief of subjectief zijn. Het bepalen van de indicatoren vormt een van de belangrijkste uitdagingen in een benchmarking-oefening. Zelden kunnen de betrokken organisaties putten uit een set van indicatoren. Bij benchmarking gaat men immers op zoek naar een goede mix van kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren. Kwantitatieve indicatoren zijn objectief als ze uit bepaalde databestanden komen. Het aantal ontleningen per potentiële gebruiker in een bibliotheek is hiervan een voorbeeld. Maar ze kunnen ook subjectief zijn. Perceptiemetingen geven vaak kwantitatieve informatie, maar deze zijn per definitie subjectief: de tevredenheid van de bibliotheekgebruikers over de collectie geeft kwantitatieve, maar ook subjectieve informatie. Kwalitatieve indicatoren kunnen ook objectief zijn: het bestaan van expliciete procedures, de aanwezigheid van een communicatieplan, een uitgewerkt beleid rond conservering zijn voorbeelden van kwalitatieve indicatoren die objectief aantoonbaar zijn. Kwalitatieve indicatoren die subjectief zijn vormen uiteraard de moeilijkste categorie. Een indicator als ‘het communicatieplan is goed ‘ is uiterst moeilijk meetbaar en definieerbaar. Deze categorie zal slechts zelden een rol spelen bij benchmarking. Indicatoren zijn dus meer dan enkel cijfers, het zijn ook meer dan ratio’s. Ze moeten altijd informatie geven over de kwaliteit van de werking van een organisatie. In een benchmarking-oefening vergt het selecteren en definieren van de indicatoren heel wat aandacht en tijd. De set van indicatoren moet aan een aantal criteria voldoen: ze moeten relevant zijn voor het onderwerp van de benchmarking, ze moeten duidelijk gedefinieerd zijn, ze moeten haalbaar zijn en als geheel moeten ze een volledig beeld geven van de kwaliteit van het onderwerp van de benchmarking. In een benchmarking-oefening gaan de deelnemers vervolgens op zoek naar de benchmark. Dit is het ijkpunt waartegen organisaties hun eigen werking afzetten. Ook hier is slechts zelden een onmiddellijk inzetbare set beschikbaar. Er zijn verschillende wegen mogelijk om tot de benchmark te komen: dit kan gebeuren door verschillende goede praktijken samen te brengen en daaruit een beste uitvoering te destilleren. Of men kan ook echt op zoek gaan naar een organisatie die voor het gekozen thema bekend staat als de ‘best in class’. Soms kan de literatuur inspirerend werken. Zeker in de bibliotheekwereld waar organisaties als IFLA en ACRL standaarden hebben uitgewerkt. In deze fase speelt zich een groot stuk van het leerproces af: deelnemers
META 2012 | 6 |
25
essay
krijgen een beter inzicht in de processen die een rol spelen bij het gekozen thema; vanuit de inbreng van de andere partners krijgen ze al een idee van de werking elders; en door samen na te denken over de benchmark vormen ze zich een beeld van waar ze naartoe willen.
EEN DUrE OEfENINg Hoe men het ook draait of keert. Een echte benchmarkingoefening is duur. Het vergt een groot en volgehouden engagement van alle betrokken partners. Doorgaans zijn er per partner meerdere vertegenwoordigers betrokken bij de oefening. In principe zal minstens één van hen tot het leidinggevend kader behoren om te verzekeren dat er echte beslissingen genomen kunnen worden. Een doorsnee oefening zal meerdere maanden in beslag nemen. In die periode zijn er enkele dagvullende vergaderingen waaraan alle partners deelnemen. Deze zijn nodig voor het bepalen van het thema, het definiëren van de indicatoren en de benchmarks en het uitwisselen van goede praktijken. Het aantal plenaire vergaderingen hangt af van de groep en het thema, maar het gaat al snel om vijf vergaderingen of meer. Tussen de plenaire vergaderingen door gaan de partners intern aan de slag om zaken voor te bereiden, afspraken af te toetsen, de eigen organisatie te positioneren ten opzichte van de benchmark en dit te documenteren, enzovoort.
“BENCHMARKING IS GEEN DOEL OP ZICH. SOMS ZIJN ANDERE TECHNIEKEN EVEN GOED OF BETER OM HET DOEL TE BEREIKEN.”
Mogelijk zal de groep die de oefening doet, ook een (extern) expert of consulent aantrekken en hiervoor een vergoeding voorzien. Dit alles komt bovenop verplaatsingen en logistieke ondersteuning. Wil men zich wagen aan een internationale benchmarking, dan ligt de kost uiteraard nog een stuk hoger.
BENCHMArKINg IN BIBlIOTHEKEN Bibliotheken zijn traditioneel cijfergevoelig. In het verleden heeft Vlaanderen meegewerkt aan de LibEcon-statistieken. De Associatie KU Leuven heeft gedeeltelijk daarop verder bouwend OK!PI ontwikkeld. Binnen de openbare bibliotheken is er het Bios2-model. Internationaal zijn er tal van voorbeelden, onder meer in Nederland, Finland de VS en het VK. De beschikbaarheid van gezamenlijk afgesproken definities voor kwantitatieve indicatoren en de beschikbaarheid van data uit het verleden vormen een belangrijke troef om te gaan benchmarken. Tegelijk houdt het echter ook een gevaar in. De verleiding is immers groot om de gegevens te vergelijken en het daarbij te laten. Er is dus een risico dat men de context uit het oog verliest. In Nederland vangt men dit deels op door bij de vergelijking op zoek te gaan naar peers, maar ook dan krijgt men pas echt inzicht in de processen als men komt tot een vergelijking van praktijken met de bedoeling te leren van elkaar. Als bibliotheken bijvoorbeeld een benchmarking willen opzetten rond collectievorming, zijn er heel wat kwantitatieve indicatoren denkbaar: het aantal nieuwe volumes in een bepaalde periode, het aantal nieuwe volumes per potentiële gebruiker, 26 | META 2012 | 6
het budget voor collectievorming (al dan niet in verhouding tot het aantal nieuwe volumes of in verhouding tot het aantal potentiële gebruikers), enzovoort. Zeggen al deze cijfers echt iets over collectievorming? Ja, wellicht wel. Geven ze voldoende informatie? Ongetwijfeld niet. Het is immers ook belangrijk dat de collectie afgestemd is op de doelgroep, dat ze tijdig beschikbaar is en dat de doelgroep op de hoogte is van de nieuwe boeken. Daarover zeggen de vermelde indicatoren niets. Ook hier zijn kwantitatieve indicatoren denkbaar: bijvoorbeeld het percentage gebruikers dat aangeeft tevreden te zijn over het aanbod aan nieuwe boeken, of de gemiddelde doorlooptijd tussen bestelling van een boek en de beschikbaarheid ervan op het rek. Toch bieden kwalitatieve indicatoren hier andere maar even waardevolle informatie. Enkele voorbeelden: is er een procedure voor collectievorming; betrekt de bibliotheek de doelgroep bij de collectievorming; is er een kanaal om nieuwe aanwinsten bekend te maken, … Werken met input-indicatoren en throughput-indicatoren is meestal het gemakkelijkst. Het wordt een stuk moeilijker ook output- en vooral outcome-indicatoren te betrekken bij de benchmarking. Maar vaak wordt het dan pas interessant. Een voorbeeld uit de wereld van het onderwijs: indicatoren over informatievaardigheden zouden kunnen slaan op het aantal sessies dat een bibliotheek voorziet voor studenten, de werkvormen die de bibliotheek daarbij hanteert en het aantal studenten dat ook effectief de sessies bijwoont. Maar wat een bibliotheek echt wil weten is of de studenten ook werkelijk informatievaardiger worden en of dit een effect heeft op de werkstukken die ze maken. Dat meten is niet eenvoudig.
VAlKUIlEN VAN BENCHMArKINg Benchmarking is geen doel op zich. Soms zijn andere technieken even goed of beter om het doel te bereiken. Wie benchmarkt onder druk van de omgeving of van overheden kan van een kale reis thuiskomen. Benchmarken vervangt het gezond verstand niet. Wie van een benchmarking-oefening een kant-en-klare oplossing verwacht, vergist zich. De benchmarking zal organisaties wel bewust maken van processen, hen goede praktijken leren kennen en hen helpen te beslissen waar verbetering mogelijk is. Maar het blijft de verantwoordelijkheid van de organisatie zelf om de verbeteracties vorm te geven en in goede banen te leiden. Te snel data willen verzamelen verhindert het leerproces. Inzicht krijgen in het proces is juist de belangrijkste doelstelling van benchmarking en dus van essentieel belang. Indicatoren en vooral kwantitatieve gegevens kunnen immers een valse indruk van vergelijkbaarheid en objectiviteit wekken. Wie cijfers verzamelt en vergelijkt zonder inzicht in de context en de daarbij horende processen, loopt het risico foute conclusies te trekken. Benchmarking is geen eenvoudige oefening. Het vergt een grondige voorbereiding en blijvend engagement van alle betrokkenen. Het is noodzakelijk om iemand — bij voorkeur iemand met ervaring op het vlak van benchmarking — aan te duiden die het proces in goede banen leidt en die de onderscheiden stappen begeleidt en stuurt. Vaak betrekken organisaties bij het benchmarken een externe consultant met expertise binnen het gekozen thema. Deze kan waardevolle inhoudelijke input leveren en de oefening mee sturing geven. Deze methodiek is ten slotte geen middel om tot ranking te komen. Zoals gezegd is de eerste en belangrijkste voorwaarde
essay
voor een succesvolle benchmarking een grote mate van vertrouwen tussen de betrokken partners. Daaruit volgt dat het absoluut niet mogelijk is de resultaten van de oefening te gebruiken voor externe profilering. Dit zal immers verhinderen dat de deelnemers aan de oefening in alle openheid kunnen en willen meewerken.
actieplannen. Bovendien zal de oefening leiden tot identificatie van goede praktijk, van tekorten in de prestaties van eigen werking en tot identificatie van prioriteiten voor de toekomst. Dit zijn belangrijke elementen in het beslissingsproces om te komen tot verbeteracties.
ZIN EN ONZIN VAN BENCHMArKINg Omdat benchmarking zeer verscheiden ingevuld kan worden, is het zowat overal een mogelijk en bruikbaar instrument. Benchmarking is duur en tijdsintensief dus het heeft enkel zin voor thema’s die voor de organisatie van strategisch belang zijn. Daarom ook is het louter nuttig voor wie de bedoeling heeft uit de oefening te leren en actieplannen te ontwikkelen op basis van de resultaten. Voor wie er alleen maar naar streeft kennis te maken met de manier van werken van anderen, zijn er andere instrument om ervaringen uit te wisselen, zoals studiedagen of wederzijdse bezoeken. Benchmarken is meer dan leren van elkaar: het gaat om een systematisch, formeel, analytisch en continu proces. Dat leidt tot verbetering. Bij een succesvolle oefening komen de partners tot uitdagende en tegelijk haalbare doelen en realistische
“BENCHMARKING IS DUUR EN TIJDSINTENSIEF DUS HET HEEFT ENKEL ZIN VOOR THEMA’S DIE VOOR DE ORGANISATIE VAN STRATEGISCH BELANG ZIJN.”
Uiteindelijk zal benchmarking leiden tot betere prestaties, een betere werking en een betere organisatie. Het kan eveneens aanleiding geven tot netwerking, tot samenwerking en wederzijds begrip. Bovendien kan het inzicht geven in processen en praktijken, en kan het tonen hoe ze te verbeteren.
META 2012 | 6 |
27
signaleMent
Sverige Meer foto’s vindt u op http://www.flickr.com/photos/vvbad.
Studiereis Zweden, 13-15 juni 2012
Foto’s: Miche Bekaert, Klaartje Brits, Sissi Losstermans en Carol Vanhoutte.
28 | META 2012 | 6
signaleMent
META 2012 | 6 |
29
etalage
“ONDANKS DE ECONOMISCHE CONJUNCTUUR, VINDT KBC HET BELANGRIJK OM ZIJN WORTELS EN DE SPOREN VAN ZIJN VERLEDEN TE BEWAREN.”
Het bedrijfsarchief van KBC Het historisch archief van KBC bevat geschreven bronnen, beeldmateriaal en voorwerpen van de voorgangers van Kredietbank (1889-1935), van Kredietbank (1935-1998) en van KBC. Een aanzienlijke deel gaat ook over de Bank van Roeselare, Cera, Centea, Fidea en een klein deel over ABB (belangrijkste archieven van deze laatste zijn ondergebracht in KADOC). Gertie Lindemans is de archivaris. waar bevindt het archief zich in het organigram van KBC? Het historisch archief is een onderdeel van de directie Communicatie, op zijn beurt onderdeel van ‘Divisie België’ van KBC. ik werk in nauwe samenwerking met Stephanie De Cock, bibliothecaris van de verzekeringsbibliotheek in Leuven en Hildegard Van De Velde, beheerder van het kunstpatrimonium van KBC. Met welke uitdagingen worden bedrijfsarchieven tegenwoordig geconfronteerd? Ondanks de economische conjunctuur, vindt KBC als bankverzekeringsinstelling het belangrijk om zijn wortels en de sporen van zijn verleden te bewaren, te inventariseren en consulteerbaar te maken voor collega’s en externen. En daarvoor ruimte en deeltijds personeel te voorzien. Conservatie van bestaand beeldmateriaal is een heet hangijzer. Het historisch archief van KBC bezit filmpellicules, video’s en dvd’s die dringend toe zijn aan conservatiebehandeling. Hiervoor kan er beroep worden gedaan op de deskundigheid van de audio-visuele afdeling van KBC die het beeldmateriaal op XD-cam kopieert. Meteen wordt ook van de gelegenheid gebruik gemaakt om het materiaal uit te zuiveren en de inventarisatie ervan te uniformiseren en aan te vullen. In een groot bedrijf als KBC zorgen vele handen voor communicatie. Sommige communicatie bestaat enkel in digitale vorm. Een policy voor het bijhouden van dergelijke info bestaat er (nog) niet : elke afdeling bewaart/vernietigt naar eigen goeddunken zijn ‘vervallen documenten’. Het is dus een permanente opdracht van de historisch archivaris om die communicatie die aan actualiteit heeft ingeboet, op te sporen en te behoeden voor vernietiging. 30 | META 2012 | 6
Gertie Lindemans
Voorts is het samenbrengen van de verschillende deelarchieven na de fusie van 1998 tot een coherent geheel een hele klus: zowel fysisch als het bijeenvoegen van de verschillende deelinventarissen en de verwerking ervan tot een groter gestructureerd geheel. wat maakt jullie team zo uniek? De archivaris is ‘een vreemde eend in de bijt’; het archief is een ‘randgebeuren’ omdat de hoofdactiviteit van het bedrijf zich nu eenmaal op zuiver economisch terrein bevindt. Van een echt team kan je niet spreken vermits het historisch archief slechts één deeltijds personeelslid omvat. Wel is er een goede samenwerking met de KBC-bibliothecaris in Leuven die de verzekeringsbibliotheek beheert. Op welke verwezenlijkingen zijn jullie trots? Het archief wordt hoofdzakelijk intern
gebruikt maar staat ook ter beschikking van studenten. Archiefstukken worden ook uitgeleend zowel voor externe als interne tentoonstellingen. Voor het ogenblik loopt er een tentoonstelling in Spanje (Barcelona, nadien Madrid) over wolkenkrabbers. Daar mocht de ‘Boerentoren’ in Antwerpen natuurlijk niet op ontbreken! Intern loopt er in het KBC-kantoor in Mechelen op de Grote Markt een tentoonstelling naar aanleiding van de 50e verjaardag van het kantoor. welke ambities willen jullie nog graag verwezenlijkt zien in de toekomst? We zouden nog graag sommige onderdelen van het archief herschikken zodat alle materiaal van elke onderneming afzonderlijk fysisch bij elkaar ligt. Verder willen we een plaatsingscode bij elk onderdeel van het archief aanbrengen en wacht er nog een grondige doorlichting van elke archiefruimte (acht ruimtes).
inzet
Inge Van Nieuwerburgh:
“Het is een verrijking met anderen in contact te komen” Hoe lang ben je al actief binnen de VVBAD? En wat was je motivatie om lid te worden? Heel precies weet ik het niet, maar ik denk sinds 2005. Ik was toen net coördinator digitale bibliotheek van de Universiteitsbibliotheek Gent geworden en vanuit die functie is opvolgen van evoluties in de bibliotheekwereld en contact houden met ‘het veld’ zeer belangrijk. Voor het delen van kennis met andere informatiespecialisten is de VVBAD een goed platform. Op welke vlakken ben je nu actief? Ik ben nu vooral bezig met wetenschappelijke communicatie en Open Access, digitale preservering en discovery. Sinds 2002 is Open Access voor de Universiteitsbibliotheek een belangrijk aandachtspunt. Op diverse niveaus willen we stakeholders warm maken voor Open Access als enige weg voor het verspreiden van onderzoeksresultaten. Om dat nog eens in de verf te zetten, organiseren we 22 oktober, als startpunt voor de Open Access-week, een conferentie in Brussel. Verder zijn we actief betrokken bij verschillende openaccessprojecten, zoals nu OpenAIRE en OpenAIREplus waarin we samenwerken met de Europese Commissie om dit idee verder te ondersteunen. Binnen Universiteit Gent staan we in voor het beheer van de publicaties van de onderzoekers, de academische bibliografie. We zijn best wel trots op de diensten die er ondertussen zijn ingebouwd. Aan het vraagstuk digitale preservatie kan je ondertussen niet meer ontsnappen. Zeker in een bibliotheek die zowel een wetenschappelijk bibliotheek als een erfgoedbibliotheek is, zijn heel wat terrabytes te bewaren voor de toekomst. Die hoeveelheid data beheersen, is een uitdaging. In de projecten BOM_vl en Archipel werkten we mee aan onderzoek hoe een goede strategie op te zetten om iedere instelling toe te laten data te archiveren. En als we het over discovery hebben, dan betreden we het moeilijke vraagstuk hoe je de onderzoeker en de student nog efficiënt tot je collectie kan leiden als Google een quasi-monopolie heeft op zoeken,
ook in de wetenschappelijke wereld. Concurreren willen we niet met Google, maar wel een strategie opzetten die de gebruiker naar de juiste resultaten leidt via Google of andere favoriete kanalen. welk thema ligt je nauw aan het hart? Iedereen weet ondertussen dat dat Open Access is. Sinds 2005 spreek ik wel op iedere Informatie-vakbeurs van de VVBAD over het onderwerp. De vraag hoe je anderen bereikt met de resultaten van je onderzoek, hoe je nieuwe inzichten kan halen uit het delen van data, nieuwe verbanden kan leggen, dat is wat het onderwerp zo interessant maakt.
velen de tijd (niet de wil) ontbreekt dat te doen. Hoe hoop je dat de vereniging zelf zal evolueren in de toekomst? Ik hoop dat de vereniging meer en meer kan wegen op beleid, dat ze een stem heeft die gehoord wordt. Daartoe is het belangrijk samen te werken met andere actoren, zoals de VVBAD ook is mee gestapt in het Samenwerkingsverband voor Auteursrecht en Samenleving. wat raad je jonge mensen aan die zich willen engageren in de vereniging? Gewoon doen! Het is een verrijking met anderen in contact te komen.
wat haal je er voor jezelf uit, zowel persoonlijk als professioneel? Ik ben een sociaal mens. Het netwerk dat ik ondertussen heb uitgebouwd, zowel in binnen- als buitenland, werkt inspirerend.
“HOE MAAK JE DAT JE DE LEDEN KWALITEITSVOLLE ACTIVITEITEN EN INFORMATIE BLIJFT GEVEN ALS HET STEEDS MOEILIJKER WORDT VRIJWILLIGERS TE BETREKKEN BIJ DE ORGANISATIE?” Hoe heb je de vereniging zien evolueren? Ik heb de wissel van directeur Marc Storms naar coördinator Bruno Vermeeren meegemaakt. Na jaren inzet koos Marc voor een andere richting, zelfs letterlijk: hij verhuisde naar Brazilië. Steeds na zo’n lange periode is er wat schrik wat er zal gebeuren als een nieuwe persoon start. Ik denk dat we ondertussen allemaal weten dat Bruno het fantastisch overgenomen heeft. Wat me wel wat zorgen baart, is dat de VVBAD nood heeft aan de vrijwillige inzet van specialisten uit de sector. En dat bij
inge Van nieuwerburgh is coördinator digitale bibliotheek in de Universiteitsbibliotheek van Gent. Binnen de VVBAD is ze lid van de sectie WDI en oud-redactielid. De onderwerpen die haar voornamelijk interesseren zijn wetenschappelijke communicatie en Open Access, digitale preservering in al z’n facetten, copyright en de vraag hoe de meest relevante informatie bij de gebruiker te krijgen, discovery dus.
META 2012 | 6 |
31
oVer de grens
Benchmarking in bibliotheken hoger onderwijs in Nederland Henk Voorbij, Koninklijke Bibliotheeek Nederland
Nederland telt dertien universiteitsbibliotheken. Samen met de Koninklijke Bibliotheek zijn zij verenigd in het samenwerkingsverband UKB. Sinds het jaar 2000 participeren deze dertien bibliotheken in een benchmarkingproject. Jaarlijks worden gegevens verzameld en geanalyseerd en de bevindingen gerapporteerd. De hogeschoolbibliotheken zijn in 2005 gestart met een vergelijkbaar project, waaraan op dit moment achttien van de 33 instellingen, die tezamen het Samenwerkingsverband Hogeschool Bibliotheken vormen, deelnemen. Beide typen bibliotheken beschikken over een op maat gesneden vragenlijst. Deze bestrijkt gegevens over de moederinstelling (zoals het aantal studenten), middelen (zoals uitgaven aan collecties), aanbod (zoals het aantal e-journals, openingsuren), processen (zoals snelheid van de boekverwerking) en gebruik (zoals het aantal geraadpleegde artikelen in Science Direct). Hoewel tegenwoordig aspecten als waarde, impact en outcomes veel aandacht krijgen, zijn hier nog geen geschikte maten voor ontwikkeld. Aanvankelijk maakten ook twee korte vragenlijsten, gericht op het gedrag en de ervaringen van leden van de doelgroep, deel uit van het instrument. Helaas zijn deze nooit toegepast en al weer snel van het toneel verdwenen. De universiteitsbibliotheken vullen de gegevens in op een Excelformulier, de hogeschoolbibliotheken gebruiken daarvoor een wiki. Om de uitkomsten onderling te vergelijken, worden de ruwe gegevens omgezet in indicatoren. Voorbeelden zijn het percentage collectie-uitgaven op de totale uitgaven van de bibliotheek (bijvoorbeeld 30,5 procent) of het aantal uitleningen per capita (bijvoorbeeld 6,14 procent). Zo worden voor elke bibliotheek 14 waarden berekend. Door de eigen scores te vergelijken met die van anderen krijgt een bibliotheek inzicht in haar sterke en zwakke punten. Deze komen grafisch fraai tot uiting wanneer alle waarden omgezet worden in relatieve scores: de positie ten opzichte van de mediaan. Wanneer bijvoorbeeld bij de gemiddelde bibliotheek 3,77 uitleningen per capita voorkomen, 32 | META 2012 | 6
heeft de bibliotheek uit het voorbeeld een relatieve score van (6,14 / 3,77) x 100 = 163. De interpretatie is eenvoudig: een score boven 100 is bovengemiddeld, een score onder 100 benedengemiddeld. Vergelijking van resultaten is pas zinvol als de gegevens betrouwbaar zijn. Daarom is een uitgebreide handleiding vervaardigd die ingaat op definities en meetmethoden van alle gevraagde gegevens. Hoe meet je de doorlooptijd van de boekverwerking? Hoe bepaal je de hoogte van overheadkosten, zoals schoonmaak en beveiliging, indien die verborgen zijn in de jaarrekening van de moederinstelling? Reken je, bij de telling van het aantal elektronische tijdschriften, links naar gratis e-journals mee? Is het aantal uitleningen inclusief of exclusief verlengingen, reserveringen of IBL-honoreringen? Ook vindt, voorafgaand aan de analyse van de aangeleverde cijfers, altijd eerst een betrouwbaarheidscontrole plaats. Wijkt het opgegeven cijfer sterk af van dat van het vorige jaar of dat van vergelijkbare bibliotheken? Deze controle leidt vaak tot een aantal correcties of toelichtingen. Vergelijking van resultaten staat op gespannen voet met de eigen aard van elke instelling. Zo heeft Nederland vier grote klassieke universiteitsbibliotheken, maar ook vier op bètawetenschappen gerichte bibliotheken; bibliotheken
waarbij bijzondere collecties een groot of klein aandeel hebben; universiteiten met en zonder academisch ziekenhuis. Ook bij de hogeschoolbibliotheken zijn grote verschillen. De omvang, afgemeten aan het aantal studenten, varieert van 1300 tot 42.000. Bij per capita indicatoren zijn kleinere instellingen altijd in het voordeel: voor een kleine doelgroep zijn al aanzienlijke basisvoorzieningen vereist, naarmate de doelgroep groter wordt, speelt het principe van economy of scale een steeds grotere rol. Bibliotheken zullen daarom geneigd zijn hun resultaten met name te vergelijken met die van hun ‘peers’. Een verschijnsel van de laatste jaren is dat bibliotheken steeds meer onderdeel worden van een groter geheel. Zo is de bibliotheek van de Universiteit van Tilburg in 2007 samengegaan met het Rekencentrum en het Audiovisueel Centrum. Het is daarom niet langer mogelijk om de kosten van de bibliotheek afzonderlijk te berekenen. In de benchmarkingfilosofie is het verzamelen en vergelijken van gegevens slechts een eerste stap. Het uiteindelijke doel is het eigen functioneren te verbeteren door gebruik te maken van de inzichten van bibliotheken die op een bepaald onderdeel een beter resultaat boeken. Een tweede stap is daarom het achterhalen van de wijze waarop zij dit resultaat bereikt hebben. Sommige onderdelen lenen zich daartoe gemakkelijker dan andere. Zo kan het gebruik van elektronische bronnen sterk beïnvloed worden door de manier waarop de website is ingericht en wordt gepresenteerd. Wellicht komt een bibliotheek, na bestudering van de website van bibliotheken met hoge gebruikscijfers, tot de conclusie dat de eigen website tekort schiet. Ook een aspect als doorlooptijd van de boekverwerking leent zich sterk voor verbetering door vergelijking met, in dit opzicht, vooraanstaande bibliotheken.
oVer de grens
Hoewel het instrument jaarlijks enkele aanpassingen ondergaat, blijft het merendeel ongewijzigd. Daarom is ook een vergelijking van jaar tot jaar mogelijk, zowel voor bibliotheken afzonderlijk als voor het samenwerkingsverband als geheel. Uit een meerjarenvergelijking kan naar voren komen dat een bibliotheek haar prestaties op een bepaald onderdeel verbeterd heeft, maar tevens een relatieve achteruitgang vertoont omdat andere bibliotheken zich nog sterker verbeterd hebben. Uit de analyse van de UKB-bibliotheken als geheel tussen de jaren 2007 en 2010 kwam onder meer naar voren dat het aantal raadplegingen van artikelen in Science Direct met 51 procent gestegen is, terwijl het aantal boekuitleningen gedaald is met 17 procent. Strikt genomen zijn dit statistische gegevens die los staan van de benchmarkinggedachte. Zij zijn echter niet minder waardevol. Elk zichzelf respecterend land zou over betrouwbare basale bibliotheekgegevens moeten beschikken. Alleen al daarom is het van belang door te gaan met het verzamelen en analyseren van statistische gegevens. > Meer informatie: http://www.ukb.nl/activiteiten/benchmarking.html http://www.shb-online.nl/index.php?option=com_
“ELK ZICHZELF RESPECTEREND LAND ZOU OVER BETROUWBARE BASALE BIBLIOTHEEKGEGEVENS MOETEN BESCHIKKEN.” indiCator 10. aantal uitleningen / oMVang doelgroep Bibl
9.1. Uitleningen
1.4. Omvang
Uitleningen /
Score
doelgroep
omvang doelgroep
tov mediaan
A
280.478
36.347
7,72
205
B
244.512
30.919
7,91
210
C
233.036
22.518
10,35
274
D
242.795
35.110
6,92
183
E
109.256
28.962
3,77
100
F
55.735
16.834
3,31
88
G
142.666
23.246
6,14
163 80
H
74.193
24.521
3,03
I
46.332
14.413
3,21
85
J
67.395
20.274
3,32
88
K
39.412
9.726
4,05
107
L
28.797
11.421
2,52
67
M
26.143
8.245
3,17
84
Aantal uitleningen / omvang doelgroep Minimum
2,52
Maximum
10,35
Gemiddelde
5,03
Mediaan
3,77 Figuur 1. Ruwe gegevens, indicator en relatieve scores.
BenChMar King
Jaarlijks vindt overleg plaats met de coördinatoren van alle bibliotheken. Dit leidt tot aanscherping van de handleiding en aanpassing van het instrument om in de pas te blijven lopen met recente ontwikkelingen. Sinds enkele jaren worden er bijvoorbeeld gegevens verzameld over repositories. De aanlevering verloopt soms nog moeizaam, maar het uiteindelijke doel is per instelling een dekkingspercentage te berekenen: hoeveel van de door de facultaire medewerkers vervaardigde publicaties is full text toegankelijk via de repository?
content&task=view&id=44&itemid=63
META 2012 | 6 |
33
LibQUAL+ : tool voor
kwaliteitsbeleid en benchmarking
Paul Sijsmans, KU leuven en
BenChMar King
trend
frederic Vandoolaeghe, KU leuven Kulak
De werkgroep Kwaliteit en Dienstverlening van de Universiteitsbibliotheek (UB) van de KU Leuven, kreeg in 2006 de opdracht van het Management Team van de UB om richtlijnen op te stellen voor continue kwaliteitsverbetering. Dit kwaliteitsbeleidsplan werd in 2008 gelanceerd onder de titel Just for you: een kwaliteitsbeleid voor de UB. Naast een jaarlijks kwaliteitsprogramma, een user charter, service level agreements en het in kaart brengen en vergelijken van kwantitatieve gegevens (OK!PI), werd in het plan ook het belang van tevredenheidsonderzoeken benadrukt. Daarom werd besloten om vanaf 2008 gebruik te maken van LibQUAL+ om die klanttevredenheid te meten, te vergelijken en erover te rapporteren. 1
wAT IS lIBqUAl+? LibQUAL+ is ontwikkeld door ARL (Association of Research Libraries). Het is een reeks van instrumenten die bibliotheken gebruiken om de wensen van de klanten beter te begrijpen en om te reageren op gebruikersadviezen over de kwaliteit van de dienstverlening. Spil van het protocol is een webgebaseerde enquête. De vragenlijst (22 vaste standaardvragen, 5 lokaal te kiezen vragen, en 8 stellingen) peilt bij elk onderdeel van de dienstverlening naar de verwachtingen van de klant en de mate waarin hij of zij daarover tevreden is. Dankzij de gestandaardiseerde aanpak, is het mogelijk om de resultaten met andere instellingen te vergelijken en om aan (internationale) benchmarking te doen.
bibliotheek en de aan te pakken uitdagingen. Het continue proces van kwaliteitsverbetering kan in kaart gebracht worden door de bevraging na enkele jaren te herhalen. Hebben de acties resultaten opgeleverd? Waar kunnen nieuwe acties geformuleerd worden?
BENCHMArKINg EN ACTIEPUNTEN Bij aanvang van de bevraging in 2008 werden alle studenten en personeelsleden via e-mail aangeschreven. Uiteindelijk namen 4325 bibliotheekgebruikers deel (= 10,9 procent van de bevraagde populatie). De sterkste troeven bleken de collecties, de dienstverlening, de vakkennis van het personeel en de rustige bibliotheekruimtes. De belangrijkste aandachtspunten waren de externe toegang tot elektronische bronnen, faciliteiten voor groepswerk en de openingstijden. De werkgroep vond het van meet af aan belangrijk dat de conclusies van de bevraging werden vertaald naar actielijnen die tegemoetkomen aan de verwachtingen en de suggesties van de eindgebruikers. In de strategische planning van de UB werden acties ondernomen: een verbe-
“DANKZIJ DE GESTANDAARDISEERDE AANPAK, IS HET MOGELIJK OM DE RESULTATEN MET ANDERE INSTELLINGEN TE VERGELIJKEN.” Alle stellingen en vragen worden door de respondenten middels een negenpuntenschaal op drie aspecten geëvalueerd: de minimale verwachting, de waargenomen service, en de dienstverlening die men idealiter zou wensen te ervaren. De verhoudingen tussen deze waarden laten toe om zicht te krijgen op de prioriteiten van de gebruikers, de sterktes van de 34 | META 2012 | 6
tering van de off campus raadpleging van de e-bronnen (via de stuiterproxy), opleidingstrajecten voor bibliotheekmedewerkers, een doorgedreven harmonisering en uitbreiding van de openingstijden en de oprichting van een gloednieuw leercentrum Humane Wetenschappen in de Leuvense binnenstad (opening voorzien in het voorjaar van 2013). Bovendien
maakte elke deelbibliotheek op b a s i s va n e e n eigen analyse een specifiek actieplan op. De benchmarking van de UB-resultaten met vijf buitenlandse (consortia van) bibliotheken 2 leverde voor de KU Leuven interessante bijkomende informatie op over de kwaliteit van de dienstverlening. Er werd beslist om de enquête in de lente van 2012 te herhalen, met als doel de bovenstaande acties te evalueren en nieuwe aandachtspunten te identificeren. De volledige populatie werd opnieuw aangeschreven. Om de participatiegraad te verhogen opteerde de werkgroep voor de zogenaamde Lite-versie, waarbij het aantal vragen sterk gereduceerd wordt via random sampling. Met slechts 23 vragen en invulvelden (in de plaats van 46) werd de invultijd quasi gehalveerd en steeg de respons tot ruim 14 procent. De resultaten op UB-niveau werden inmiddels verwerkt en zullen opnieuw vertaald worden naar acties voor het strategisch plan. > de resultaten worden eveneens bekend gemaakt via: http://bib.kuleuven.be/ub/over/tevredenheidsenquete.
1 Aerts, D. en Beyens, W., ‘Bibliotheek op de testbank. Universiteitsbibliotheek evalueert haar dienstverlening’, in: Bibliotheek- en archiefgids, 86 (2010) 3, p. 4-9. 2 ARL consortium (USA), SCONUL consortium (UK), Universiteit Stellenbosch (SA), University College London (UK), University of Warwick (UK)
het Cijfer / het plan
14.324
Foto: Daniele Nicolucci. www.flickr.com/photos/jollino.
Een Vlaams-Nederlands netwerk van zadenbibliotheken ontluikt! Op Stille Zaterdag las ik op de blog van Edwin Mijnsbergen over de opkomst en het succes van een 35-tal zadenbibliotheken in Amerikaanse openbare bibliotheken. De paasklokken brachten een dag later het idee om mijntuin.org in te zetten als zadencatalogus. Ik vroeg de mening van de tuiniers op het forum van deze sociale tuinsite en onmiddellijk regende het positieve reacties. Op Paasmaandag zaaide ik op Kenniskantoor een oproep om een Vlaams-Nederlands netwerk van zadenbibliotheken te vormen. Ook bij de collega’s was er heel wat belangstelling! Al na enkele mails stelden de beheerders van mijntuin.org voor om het uitleensysteem en de zadencatalogus uit te bouwen en het te integreren in de site. Met wat geluk — en mits goedkeuring door onze lokale besturen — steken rond oktober de twee eerste Vlaamse zadenbibliotheken hun kopje boven!
In het themanummer komen onder meer ook internetcursussen, themastands, auteurslezingen, tentoonstellingen, voorleessessies, clubs en activiteiten aan bod. De bibliotheekintroducties en internetlessen worden echter het meest toegelicht. Zo lees je dat er in die vijf jaar een stijgende trend is geweest in de hoeveelheid van bibliotheekinitiaties, gaande van 12.663 in 2006 naar 14.324 in 2010. Bovendien ontdek je dat de initiaties in 2010 voor 90 procent werden gegeven in functie van het onderwijs, dit komt neer op ongeveer 13.036 mensen, en dat de introducties voor volwassenen neerkwamen op 5 procent van alle initiaties, rond de 770 volwassenen dus. De internetinitiaties gegeven door de openbare bibliotheken zijn de voorbije vijf jaren ook sterk gestegen, gaande van 674 in 2006 tot 927 in 2010. De keuze om deze voorlichting te geven, hangt sterk af van gemeente tot gemeente.
Hoe werkt het? De klant maakt eerst een account op mijntuin.org en scant de QR-codes op de zadenzakjes die hij ontleent. De bib monteert hiervoor bijvoorbeeld een tablet en een steun voor de zakjes die gescand worden. Klanten kunnen ook met hun eigen smartphone zaden lenen. Thuis de QR-code scannen of de plant opzoeken geeft toegang tot teeltinformatie. Ieder lid van mijntuin.org kan eigen kennis en ervaring toevoegen. Er wordt getoond in welke bib zaden beschikbaar zijn en door wie deze geschonken werden. De klant kan doorklikken op deze persoon — of op de zadenbib — om te kijken wat die nog zoal in de aanbieding heeft. Uitleningen en donaties worden getoond op de pagina van de zadenbib en op het profiel van de klant. Optioneel kunnen deze automatisch gedeeld worden op Facebook en Twitter. Vrienden en volgers kunnen met nuttige tips reageren op berichten over geleende zaden. Via het forum kunnen bovendien vragen gesteld worden aan andere tuiniers. De klant kan trouwens na het zaaien met één muisklik de zaden aan zijn eigen tuincatalogus toevoegen.
BenChMar King
Dit cijfer representeert het aantal bibliotheekintroducties die in 2010 zijn georganiseerd in openbare bibliotheken. 14.324 lijkt veel, maar zo een initiatie is dan ook een van de meest courante activiteiten in openbare bibliotheken; ongeveer elke bibliotheek geeft wel een aantal introducties per jaar. De hoeveelheid hangt veel af van de grootte en gemeente van de bibliotheek. Zo gaf de openbare bibliotheek van Mechelen er 193 terwijl de bibliotheek van Elsene er 6 gaf. In 2010 hebben er in het totaal rond de 108.880 bezoekers een bibliotheekintroductie gehad. Deze gegevens moeten wel in perspectief gezet worden, aangezien er niet van alle bibliotheken cijfers bekend zijn en de gegevens met betrekking tot bezoekers niet altijd volledig zijn. De cijfers die we toch hebben, zijn bekend door het laatste themanummer van Bios2.
> de cijfers zijn te vinden op http:// www.bibliotheekstatistieken.be.
Cindy Mergits
Het concept is eenvoudig: klanten ‘lenen’ gratis zaden, leren hoe ze zelf zaden kunnen oogsten en brengen aan het einde van het seizoen nieuwe zaden terug. Het systeem is voor 100 procent gebaseerd op vertrouwen: geen controle, geen termijnen en geen boetes. Niet elke klant brengt zaden terug, maar de tuiniers die dat wel doen schenken doorgaans een veelvoud van wat ze geleend hebben. Met de zaden van één tomaat kweek je immers een tuin vol tomatenplanten.
Via de pinboards van mijnzadenbib op Pinterest delen de zadenbibliotheken samen met klanten én sympathisanten relevante online informatie en inspirerende foto’s. Dit alles past naadloos binnen de belevenisbib en brengt de collecties tuinieren en koken helemaal tot leven! Via mijntuin.org stimuleert de bib het online delen van kennis binnen de lokale gemeenschap en doet ze aan gemeenschapsvorming. De zadenbib leent zich uitstekend voor initiatieven rond armoedebestrijding en is de perfecte kapstok voor tal van kruisbestuivende activiteiten: schooltuinen, thematisch voorlezen, kookwedstrijden, … Ze is ook eenvoudig buitenshuis in te zetten voor bibliotheekpromotie. Tim lerno, Bibliotheek londerzeel
META 2012 | 6 |
35
essay
Over de ondergang en het belang van de digitale bibliotheek Deze tekst is gezamenlijk geschreven door verschillende medewerkers van Bibnet. Auteurs die het meest rechtstreeks hebben bijgedragen zijn: Johan Delaure, lisbeth Vandoorne, Johan Mijs, Koen Vandendriessche en Jan Braeckman.
In een artikel met de tot de verbeelding sprekende titel The Decline and Fall of the Library Empire — De ondergang en val van het bibliotheekrijk — beschrijft Steve Coffman 1 in het tijdschrift Searcher 2 de paradigma’s die het bibliotheekwerk de afgelopen 30 jaar hebben gestuurd. Steeds heeft de bibliotheeksector geprobeerd een antwoord te bieden op pertinente uitdagingen die vanuit de hoek van het digitale op het publiek werden losgelaten. Het resultaat volgens Coffman? De informatiemaatschappij heeft de bibliotheek ingehaald en de openbare bibliotheek heeft zichzelf op het terrein van het digitale totaal overbodig gemaakt. We vatten hieronder de teneur van zijn argumentatie samen. Vervolgens willen we door het vollediger belichten van de gegevens, aantonen — binnen de ruimte van dit essay — dat de (digitale) openbare bibliotheek niet alleen een blijvend belang heeft maar ook een noodzaak is voor de moderne informatiemaatschappij. Maar eerst Coffman dus.
DIgITAlE INfOrMATIEBEMIDDElINg (Niet eens zo) lang geleden werd informatie digitaal opgeslagen in gespecialiseerde databanken. De databanken uit de jaren tachtig en negentig, met ronkende namen als Dialog, BRSSearch, Citation Index enz. hadden typisch een eigen zoektaal, en de toegang en het zoeken zelf was een dure aangelegenheid. In de bibliothecaris vond de gebruiker een tussenpersoon met de vaardigheden om zijn zoekvraag te vertalen naar queries voor de databanken. Het waren de gloriedagen voor de bibliothecaris als informatiebemiddelaar. Maar vandaag staat dezelfde informatie meestal ook online, waar iedereen ze kan vinden via Google. Databanken die je niet op het web terugvindt, zetten zichzelf buiten de markt en blijken nauwelijks van publiek belang. De bibliotheek als unieke locatie voor toegang tot informatie moet het afleggen tegen de schier oneindige aggregatie van informatie op internet; de catalogus als zoekplaats werd verruild voor de online zoekmachines. Tussenpersonen zijn meestal overbodig geworden, en wie een gevorderde vraag heeft, zal volgens Coffman eerder beroep doen op de specialisten werkzaam in het domein in kwestie dan op een bibliothecaris. Exit de taak van de bibliotheek voor digitale informatiebemiddeling.
TOEgANg TOT INTErNET En dan was er die andere kerntaak voor de openbare bibliotheek: het voorzien van toegang tot internet: het dichten van de digitale kloof. Het aantal computers in de bibliotheken is sinds de jaren negentig non-stop blijven stijgen. Bibliotheken hebben hier een indrukwekkende dienst geleverd. Maar, aldus Coffman, alles wijst erop dat de dagen ervan zijn geteld. Hij citeert cijfers 36 | META 2012 | 6
uit het rapport van Pew 3 uit 2011 dat stelt dat 78 procent van de Amerikanen thuis over internettoegang beschikt. Nu steeds meer mensen surfen via mobiele toestellen (91 procent van de Amerikanen heeft een mobiele telefoon), rijst stilaan de vraag of dit nog langer een kernproduct van de bibliotheek kan zijn. De cijfers van bibliotheken in Californië tonen alvast een daling van het gebruik van deze diensten. Exit de taak van de bibliotheek om publieke toegang tot internet te voorzien.
wEBDIrECTOrIES De bibliothecarissen beperkten zich niet louter tot het aanbieden van internet in de bibliotheek en het helpen van gebruikers bij het verwerven van de competenties om het internet te gebruiken. In de begindagen van het www streefden de bibliothecarissen ernaar om met deze nieuwe bron te doen wat ze altijd hadden gedaan: rubriceren en catalogiseren. De bibliothecarissen wensten zo te komen tot een selectie van goede ‘bibliotheekgecertifieerde’ bronnen om de burgers wegwijs te maken in de chaos van het www-wilde westen. Begin deze eeuw verrezen de webdirectories. Exponent daarvan in Vlaanderen is de Webwijzer. Coffman stelt dat de meeste gebruikers zich niet druk maken in het wel of niet gecertificeerd zijn van een bron door een informatieprofessional. Ze beginnen hun zoektocht rechtstreeks op Google, Bing en andere zoekmachines. Exit ontsluiting van internet als taak voor de bibliothecaris.
DE VIrTUElE VrAAgBAAK Kort daarna was er de internationale opwinding rond de ask a librarian-functie, waarbij de bibliothecaris meesurfend op de chat-hype de vragen van bibliotheekgebruikers online zou beantwoorden. Exponenten waren QuestionPoint in de VS en Al@din bij onze noorderburen. Over de hele wereld werden miljoenen geïnvesteerd. Ook commerciële diensten zoals Google Answers volgden… en verdwenen weer door een gebrek aan belangstelling bij de eindgebruikers. Als je geen afdoende antwoord vindt op je vragen via Google, dan zal volgens Coffman ook een generalist als een bibliothecaris niet veel voor je kunnen doen en moet je domeinspecialisten gaan aanspreken. Exit de virtuele vraagbaak als taak van de bibliotheek.
BIBlIOTHEEK 2.0 En dan kwam bibliotheek 2.0: we zouden met de instrumenten van het sociale web bibliotheekgebruikers in contact brengen met mekaar en met de bibliotheekmedewerkers, en via crowdsourcing de klassieke titelbeschrijvingen spekken met (en wie weet ooit vervangen door) besprekingen, evaluaties, tags, blogs enz. Intussen gebeurt dit alles inderdaad, … maar niet op de bibliotheekwebsites; wel op Amazon, LibraryThing, en andere reuzen. Volgens Coffman blijft de interactie met en tussen bibliotheekgebruikers op de websites van de bibliotheken
essay
bedroevend laag. Hoofdreden volgens Coffman is wellicht dat bibliotheken een te beperkt — lokaal — publiek bedienen: we missen eenvoudigweg de kritische massa die noodzakelijk is om dergelijke vormen van ontsluiting en communicatie op gang te brengen en gaande te houden. En zo gaat ook de web 2.0-beker voorbij aan de bibliotheek.
E-BOEKEN De bulk van Coffman’s artikel gaat over de laatste hype in bibliotheekland: e-boeken. Het krampachtig geworstel om toch maar van uitgevers gedaan te krijgen dat e-boeken ‘online uitgeleend’ mogen worden, lijkt wel de laatste kramp van de stervende bibliotheekdinosaurus. Uitgevers en auteurs staan met de omslag naar het digitale voor een megarevolutie van het uitgeverslandschap. Ze hebben de muziekindustrie in enkele jaren tijd over kop zien gaan en zien hoe de dagbladpers worstelt. Ze zijn bijzonder nerveus en uit zelfbehoud zijn ze niet geneigd de kruimels die hen resten te delen met bibliotheken. Op de vragen van de bibliotheeksector om e-boeken te kunnen aanbieden voor tijdelijk lezen, krijgen deze dan ook meer en meer een ferm njet. Bibliotheken blijven pleiten dat dankzij de leenpropositie mensen meer titels gaan kopen 4 omdat ze zo nieuwe auteurs leren kennen. Uitgevers zijn er zich wel degelijk van bewust dat het vrij weggeven van content (bijvoorbeeld een eerste hoofdstuk) mensen doet kopen. Maar bibliotheken hebben al lang geen monopolie meer op het vrij ter beschikking stellen van content (Cfr. Amazon). De uitgever kan ook zelf kiezen om content vrij te geven (bijv. het eerste hoofdstuk), en dan heeft hij bovendien zelf de controle over het hele proces. Als de uitgevers dan toch al uitlening toestaan, dan zijn de licentievoorwaarden zo restrictief dat de totale kost van het aanbod per gebruiker duurder wordt dan wat een particulier zou moeten betalen op de e-boekenmarkt om aan een equivalent aanbod te geraken. Tezelfdertijd daalt de gemiddelde prijs van e-boeken almaar. Wanneer je boeken voor de prijs van een biertje kan kopen, besluit Coffman, dan weegt de hele organisatie van een bibliotheek niet meer op tegen de baten. Ook de bibliotheek als massief gebouw met een ‘grote collectie’ is achterhaald in de digitale wereld, stelt Coffman. Het aanbod van online boekhandels zoals Amazon, Barnes & Noble en Apple is veel groter dan wat we in onze bibliotheken kunnen aanbieden. Amazon levert 1,2 miljoen titels en Google nog veel meer. En veel van die boeken kan je bovendien (gratis) in het publieke domein verkrijgen. Geen bibliotheek kan hiertegen op. Exit e-boeken als vernieuwing en actualisering van het bibliotheekaanbod.
DE BIBlIOTHEEK IS UITgESPEElD Coffman besluit dat de bibliotheekwereld trots mag zijn op haar verwezenlijkingen bij het tot stand komen van de digitale bibliotheek en het mensen vertrouwd maken met digitale informatie. Maar zover gekomen, stelt hij, moeten we nu ook erkennen dat de rol van de bibliotheek is uitgespeeld. De oude droom van de bibliotheek is in de digitale wereld gerealiseerd, maar ze is wel gebouwd en bestuurd door andere spelers dan de openbare bibliotheken. Voor Coffman blijft er voor de bibliotheek dan ook geen plaats in de digitale wereld, en zo, stelt hij, zijn we terug waar we begonnen zijn: bij onze gebouwen, fysieke collecties en de (nog steeds) miljoenen bezoekers die dagelijks over de vloer komen. Coffman besluit opperend dat de bibliothecarissen zich daarin misschien moeten terugtrekken als hun
enige troef in een tijd waar fysieke boekenwinkels en plaatsen waar mensen samenkomen rond teksten en verhalen steeds zeldzamer worden.
HEEfT COffMAN gElIJK? Tot daar de analyse van Coffman. We onderschrijven graag met hem het belang van de fysieke collectie en de bibliotheek als gebouw. We onderschrijven ook graag met hem de uitdaging voor de bibliotheek om te evolueren in de richting van het paradigma dat de Googles van deze wereld hebben opgenomen en uitgewerkt. Maar besluiten dat een digitale bibliotheek compleet overbodig zou zijn gemaakt door commerciële partijen en internet, is in onze ogen misplaatst en maatschappelijk niet gewenst.
DE BIBlIOTHEEK IS NIET-COMMErCIEEl Commerciële partijen willen zo veel mogelijk winst maken. Een breed, kwalitatief aanbod kan voor hen een strategie zijn om dit te verwezenlijken, maar het is voor hen een middel, geen doel. De bibliotheek daarentegen is het niet in eerste instantie te doen om zo veel mogelijk mensen in zo kort mogelijke tijd met zo veel mogelijk boeken te zien vertrekken. Anders gesteld: ze kan het zich permitteren om dit niet te doen omdat haar doel niet financiële winst is maar het democratisch verschaffen van kennis, cultuur en ontspanning. Waar de wereld van het commerciële zich richt op kopen, wil de bibliotheek een omgeving zijn die mensen stimuleert om te leren en te ontdekken. De bibliotheek is die omgeving omdat ze collecties samenstelt, toegang verschaft en etaleert volgens andere principes dan het verkopen van het laatste nieuwe.
“EN ZO GAAT OOK DE WEB 2.0-BEKER VOORBIJ AAN DE BIBLIOTHEEK.“
Vandaag gaat het daarbij ook niet om de omvang van de bibliotheekcollectie; er is immers overvloed. De meerwaarde van bibliotheken ligt in het veelzijdig en laagdrempelig aanbod en alle activiteiten die ze onderneemt die haar bezoekers blijven stimuleren om te ontdekken. En de bib doet dit vanuit het belang van de gebruiker zelf. Het is hierdoor dat bibliotheken een cruciale factor blijven om een (lees)cultuur te ontwikkelen bij een zo groot mogelijk aandeel van de bevolking. Voor de commerciële partijen betekent dit dat bibliotheken mee de markt creëren. Voor de samenleving betekent dit dat er meer mensen zijn die zich rijker en gevarieerder kunnen ontplooien en goed geïnformeerde burgers zijn.
NIET AllES IS OVErAl EN AlTIJD OP INTErNET TE VINDEN Coffman gaat ervan uit dat alles (legaal) op internet is te vinden. In zijn betoog klinkt de post-scarcity economy door: internet doet schaarste verdwijnen. Zover zijn we echter nog lang niet. Sommige contentleveranciers willen niet digitaal gaan omwille van angst voor piraterij of een afbreuk aan kwaliteit, of ze kunnen zich niet vinden in het aangeboden business model van monopolisten als Apple, Amazon en Google. Anderen zijn te klein of te lokaal georiënteerd of hebben onvoldoende middelen. Niet alles is daarom vrij op internet te vinden. Coffman gaat er ook van uit dat alles overal op internet te
META 2012 | 6 |
37
essay
vinden is. Dat is zeker niet altijd zo. Omwille van commerciële voorwaarde om gebruik te kunnen maken van de kansen die afspraken, rechtenproblemen of de territorialiteit van auteurs- internet biedt. De digitale kloof van de tweede graad belicht de rechtenorganisaties, is internet verdeeld in geografische zones verschillen in gebruik en vaardigheden en toont hoe ook deze die de vrije toegang tot informatie in de weg staan. Kleine adver- kunnen leiden tot sociale uitsluiting. De mate waarin iemand tentiemarkten of taalgebieden blijven vaak ‘achter’ ten opzichte ‘digitaal geletterd’ is, bepaalt in groeiende mate hoeveel sociale, van de Angelsaksische wereld. Bovendien verbinden bepaalde professionele en arbeidskansen iemand heeft. contentleveranciers hun aanbod exclusief aan bepaalde hardwareleveranciers of internetproviders, zodat er nergens meer En helaas fietst Vlaanderen achteraan het Europese peloton als het op digitale vaardigheden aankomt. We hebben niet alleen een volledig en onafhankelijk aanbod ontstaat. veel mensen met weinig digitale vaardigheden (18 procent, Coffman veronderstelt ook dat alles altijd op internet te vin- tegenover 13 procent gemiddeld in de EU), maar ook weinig den zal blijven. Zonder in te gaan op gespecialiseerde metho- mensen met veel vaardigheden (18 procent, tegenover 27 proden voor langetermijnopslag, is het maar de vraag of en hoe cent gemiddeld in de EU). contentleveranciers duurzaam zullen omgaan met hun aanbod. Zeker nu her en der vragen opduiken bij het economische succes Coffman heeft het niet over de digitale kloof van de tweede van de ‘long tail’ 5. Wie garandeert dat alle content beschikbaar graad, maar de bibliotheken kunnen een belangrijke rol spelen, aanvullend op die van het onderwijs, in het bevorderen van deze blijft op de bestaande platformen? online informatievaardigheid. Zonder ingrijpen dreigt hier een ‘digitale content kloof’ te ontstaan 6. Openbare bibliotheken zijn de aangewezen niet- VOOrwAArDEN VOOr E-BOEKEN commerciële speler om afspraken te maken met de content Wat de argumentatie rond e-boeken betreft, kunnen we Coffman leveranciers om de elementaire digitale toegang duurzaam te ook niet volgen. Stel dat het fysieke boek verdwijnt en plaats verzekeren. Idealiter wordt deze rol ook verankerd in een wet- maakt voor e-boeken die goedkoop worden aangeboden, en de gevend kader. Ons inziens is die rol van de digitale bibliotheek online boekhandels vinden een akkoord met de uitgevers over nog duidelijker en noodzakelijker in Vlaanderen en Nederland een huur- of uitleensysteem. Is de bibliotheek dan overbodig? dan in de Verenigde Staten, het referentiekader van Coffman. Ja, de bibliotheek wordt overbodig maar alleen als en slechts als de volgende voorwaarden vervuld zijn: • alle e-boeken zeer goedkoop zijn; DE DIgITAlE KlOOf IS NIET gEDICHT Eind de jaren negentig kon de bibliotheek gratis en snel inter- • alle boekhandels kinderen gratis of zeer goedkoop laten lezen in e-boeken; net aanbieden en dat op een moment dat de meeste bezoekers thuis geen internet hadden. De meerwaarde van het louter toe- • alle uitgevers of boekhandels lang blijven bestaan, en al hun werken lang ter beschikking houden van iedereen; gang geven was erg groot. Intussen zijn diezelfde bezoekers massaal van thuis uit online gegaan en Coffman stelt zich de • alle uitgevers werken met open technologie zodat het publiek onafhankelijk van hun toestel elk aanbod kan lezen; vraag of er op de duur nog wel voldoende overblijft om dit als • alle boekhandels ook werken aanbieden die niet commercieel een kerntaak van de bibliotheek te blijven zien. rendabel zijn maar wel nog grote maatschappelijke of culturele waarde hebben; In ieder geval, nu zijn we er nog niet, dat erkent ook Coffman. Op vandaag heeft nog steeds een aanzienlijk deel van de bevol- • alle boekhandels inspanningen leveren om een rijke digitale context te creëren rond alle boeken, rond auteurs, en rond king geen toegang tot internet. In 2011 had in Vlaanderen nog collecties; steeds 20 procent van de huishoudens geen toegang (in Brussel 25 procent). De digitale kloof van de eerste graad — de louter • alle uitgevers of boekhandels hun aanbod vrij raadpleegbaar maken binnen publieksvriendelijke limieten; materiële toegang — is dus zeker nog niet gedicht. • alle boekhandels bijzondere diensten leveren aan scholen tegen zeer lage tarieven, tot gratis; Maar Coffman doet ook een toekomstvoorspelling: in een wereld waar iedereen altijd en overal online kan, zal de biblio- • er heel veel boekhandels zijn zodat het publiek op wandelof fietsafstand kennis kan maken met het digitale aanbod en theek deze rol verliezen. Maar ook daar zijn kanttekeningen bij uitleg kan krijgen; te maken. Inderdaad, ook in Vlaanderen komen smartphones (mobiele telefoontoestellen met internettoegang) heel snel op, • indien de promotie en het etaleren van Nederlandstalige boeken aangepast aan lokale interesses optimaal verloopt via de en in alle lagen van de bevolking, en dat zou kunnen betekenen internet aggregatoren zoals Google en Amazon. dat de kloof in de toekomst smaller zal worden (steeds meer mensen hebben toegang). In afwachting dat deze voorwaarden vervuld zijn, dienen we Maar tegelijkertijd wordt die kloof ook steeds dieper: de rest- toch nog even de bibliotheken open te houden, dachten we zo. groep die achterblijft, ligt steeds verder achter. Het gebruik van internet wordt intenser: van zij die wel toegang hebben, zegt DE BIBlIOTHEEK IS EEN wAArBOrg maar liefst 79 procent dagelijks op internet te gaan. Daar wer- De conclusie van Coffman is dat de recente evolutie heeft aanken ze, ontspannen ze en communiceren ze met vrienden, op getoond dat de bibliotheek zich keer op keer overbodig maakt. manieren die steeds vaker geen offline variant hebben. Oppervlakkig gezien heeft hij gelijk. Het is de opdracht van de bibliotheek om op tal van manieren producten en diensten te Alomtegenwoordige internettoegang via smartphones maakt ontwikkelen die inspelen op situaties van ongelijkheid of dremhet contrast tussen de haves en de have-nots alleen maar gro- pels. Die situaties van ongelijkheid kunnen verschuiven. Het is ter. Wat de bibliotheek voor deze restgroep kan doen, wordt echter niet omdat bepaalde invullingen van deze opdracht na dus steeds belangrijker. verloop van tijd gedateerd zijn, dat de opdracht op zich overbodig zou worden. In onze steeds sneller evoluerende informatieMaar het hebben van toegang is uiteraard slechts de eerste maatschappij zullen er steeds weer opnieuw drempels ontstaan. 38 | META 2012 | 6
essay
Het instituut bibliotheek is daarbij een waarborg om, rekening houdend met alle maatschappelijke evoluties, onze samenleving op vlak van toegang tot informatie en cultuur democratisch en rechtvaardig te houden. Maar het is wel aan de bibliotheekprofessionals om in dialoog met beleidsmakers de opdracht keer op keer te herdefiniëren.
1 Steve Coffman is vice-president van LSSI, een serviceorganisatie voor openbare bibliotheken in Maryland, Verenigde Staten. 2 In Searcher, volume 20, nummer 3, april 2012. Searcher is een tijdschrift voor databankprofessionals, dat deel uitmaakt van de Information Today groep. De volledige tekst van het artikel is beschikbaar op http://www.infotoday.com/
De bibliotheekwerking blijft een middel: het doel is het bijdragen aan de ontplooiing van samenleving en individu, en dat kan — IFLA citerend — “alleen worden gerealiseerd door goed geïnformeerde burgers, die in staat zijn hun democratische rechten uit te oefenen en een actieve rol te spelen in de samenleving. Constructief deelnemen aan het maatschappelijk leven en meewerken aan het vormgeven van de democratie zijn afhankelijk van voldoende opleiding en van vrije en onbeperkte toegang tot kennis, wetenschap, cultuur en informatie. (…) De collectie moet een afspiegeling zijn van actuele trends en van de ontwikkelingen die zich voordoen in de samenleving, maar ook van wat mensen ooit hebben bedacht en tot stand gebracht. Collecties en diensten mogen niet onderworpen zijn aan enige vorm van ideologische, politieke of godsdienstige censuur of onder druk staan van commerciële belangen.” 7
searcher/apr12/Coffman--The-Decline-and-Fall-of-the-Library-Empire.shtml. 3 Het Pew Internet and American Life Project (http://pewinternet.org) is een langlopende studie naar het gebruik van internet in de Amerikaanse samenleving die startte in 2000. 4 We verwijzen naar het Koop,leen en lees-onderzoek. http://www.locusnet.be/ portaal/Locus/Publiekswerking/Koop-%20leen-%20leesgedrag. 5 The Long Tail is een boek van Chris Anderson uit 2006 dat door de zoek- en verkoopsmogelijkheden van internet een schier oneindige verkoopscurve voorspelt voor oudere en obscure werken uit de catalogus. In 2008 plaatsten onderzoeken van Anita Elberse en Will Page vraagtekens bij het concept. 6 Zie het korte artikel van Molly Raphael, voorzitster van de American Library Association die de term ‘digital content divide’ introduceert in: http://www.huffingtonpost.com/molly-raphael/publishers-long-overdue-i_b_1610108.html (19 juni 2012). 7 Zie IFLA/UNESCO Public Library Manifesto 1994 te raadplegen op http://www. unesco.org/webworld/libraries/manifestos/libraman.html.
Tot nader order staan deze doelstellingen niet in de strategische nota’s van spelers als Amazon, Google en Apple. Tot dan blijven onze bibliotheken van steen en mortel, onze fysieke collecties, onze dienstverlening en onze digitale service van belang en lenigen ze een reële nood.
De juiste informatie bij de juiste persoon Adlib Bibliotheek catalogiseert meer dan boeken alleen. Adlib Bibliotheek vormt de kern van een compleet informatieen kenniscentrum. Desgewenst kunt u deze kern uitbouwen met de uitleen-, bestel- en tijdschriftenmodules, of met vragenregistratie, SDI, full-text search en verschillende online services. Iedere vorm van informatie wordt zo op maat gemaakt voor uw gebruikers. Niet voor niets is Adlib Bibliotheek in gebruik bij vele mediatheken, bedrijven, (hoge)scholen, en juridische en overheidsinstellingen.
Adlib Bibliotheek
Veelzijdig Overzichtelijk Aanpasbaar aan alle soorten publicaties Internetmodules: SDI attenderen, Online reserveren en Full text zoeken Eenvoudig titelbeschrijvingen ontlenen Makkelijk rapporteren Geïntegreerde aanvullende modules: Bestelmodule, Uitleenmodule en Tijdschriftenmodule Meertalig Internationale standaarden SRU, ISBD/AACR2, Z39.50 MARCXML, OAI-PMH en meer Integreerbaar met Adlib Museum en Adlib Archief tot één ‘crossdomain’ systeem API-koppelingen Keuze databases MS SQL Server, Oracle, Adlib Internet ready.
Adlib Information Systems +31 (0)346 586800
[email protected] www.adlibsoft.com
META 2012 | 6 |
39
essay
Mijmeringen over wetenschappelijke informatievoorziening in Vlaamse instellingen voor hoger onderwijs anno 2012 Patrick Vanouplines
Alvast mijn excuses: zeker als ik mijmer, zal ik in eerste instantie denken aan universiteiten. Wie mij kent, weet dat ik steeds hogescholen verdedig en mee opneem in discussies, maar mijn herkomst en achtergrond verstoppen is nu eenmaal moeilijk. Ik wou dat het anders was in tijden waarin de associaties voor hoger onderwijs tot ontplooiing komen. Het uitgangspunt voor elke instelling voor hoger onderwijs moet zijn dat de toegang tot wetenschappelijke documentaire informatiebronnen (hierna “informatiebronnen” genoemd) de grondstof is voor onderzoekers, en absoluut noodzakelijk is voor docenten en studenten. Hierop besparen is het laatste wat men mag doen. Het budget voor informatiebronnen is even onsamendrukbaar als dat voor bijvoorbeeld energie. De vergelijking met energievoorziening gaat in ruimere mate op dan men op het eerste gezicht zou denken: als de energieprijzen stijgen, dan kan de instelling voor hoger onderwijs niet anders doen dan de factuur betalen. Warme/ koude winters en schommelingen in de buitenlandse valuta zijn niet te voorzien, en er moet de nodige financiële bufferruimte aangelegd worden om de marktspelingen aan te kunnen. Het is lastig om te bepalen hoe groot die bufferruimte moet zijn voor informatiebronnen. En beslissen voor hoeveel jaar zo’n financiële buffer moeten dienen is helemaal lastig. Al een tijdje voordat mijn overheid mij vroeg een vijfjarenbegroting op te stellen, maakte ik berekeningen. Noteer dat het budget voor informatiebronnen in de Vrije Universiteit Brussel (hierna VUB genoemd) centraal wordt gereserveerd: het zijn dus niet de faculteiten die elk ‘hun’ budget voor informatiebronnen moeten opzijzetten (zoals elders soms het geval is). Noteer eveneens dat het globale budget voor informatiebronnen aan de VUB dient voor de aanschaf van tijdschriften, gegevensbanken, boeken, enzovoort. Uit het centrale budget voor informatiebronnen worden eerst de terugkerende uitgaven gehaald (tijdschriften, gegevensbanken, vervolgwerken, enzovoort). Het resterende budget wordt gebruikt voor de aanschaf van monografieën. Omdat de prijsstijgingen van informatiebronnen groter zijn dan de stijging van de index der consumptieprijzen (en zeker groter dan de stijging van de beschikbare budgetten), komt er een moment waarop er geen boeken meer aangeschaft kunnen worden. Als je dat meldt aan de overheid en je krijgt geen gehoor, vertel het dan aan de studenten: die voeren meteen actie en zorgen ervoor dat binnen de kortste keren een budget vrijgemaakt wordt. Deze werkwijze kan je wellicht maar een keer 40 | META 2012 | 6
in de tien jaar toepassen, want anders krijg je het deksel op je arme bibliothecarisneus. Het aanleggen van reserves is voor een overheidsinstelling in de meeste gevallen niet goed. Op zijn zachtst uitgedrukt doet dit bij een regeringscommissaris de wenkbrauwen fronsen. En als de minister dan ook nog constateert dat de reserves van de universiteiten en hogescholen groot zijn, terwijl er steen en been geklaagd wordt over de budgetten, dan geeft die minister uiteraard aan de regeringscommissarissen de opdracht eerst die reserves af te bouwen. Ook voor de aanschaf van informatiebronnen mogen er dus geen reserves opgebouwd worden. En daar gaat mijn advies (reserves aanleggen: ja; abonnementen stopzetten: neen) de mist in. Vlaanderen staat bij de uitgevers en leveranciers van informatiebronnen gekend als een harde onderhandelaar. Dat moet ook zo. Alle instellingen voor hoger onderwijs moeten gezamelijk uitgevers en leveranciers dwingen tot het uiterste gaan. Of die uitgevers en leveranciers dan echt tot het uiterste gaan, weet je nooit. De onderhandelaars uit onze instellingen voor hoger onderwijs verrichten hier telkens opnieuw hard werk, met behoorlijke resultaten. En toch loopt er heel veel verkeerd: de uitgevers maken veel te veel winst. Dat is internationaal zo, en daar wordt internationaal dan ook tegen gevochten. Met veel te weinig resultaat, want de uitgevers hebben een monopoliepositie. Package deals werken dat in de hand: daarmee loopt het helemaal mis. Het betreft een historische evolutie waarvan we misschien niet meer dan een toeschouwer zijn. Als instelling voor hoger onderwijs zijn we ondertussen met handen en voeten gebonden: je kan niet zomaar individuele titels uit een pakket schrappen — met een pakket aan tijdschriften is het alles of niets. Hooguit mondjesmaat titels schrappen, maar niet te veel, want daar houden uitgevers niet van. Zie hiervoor ook het artikel van Richard Poynder in Information Today van september 2011: http://www.infotoday.com/it/sep11/The-Big-DealNot-Price-But-Cost.shtml Overigens is de door Poynder voorgestelde oplossing theoretisch mooi, maar praktisch niet haalbaar. Wetenschappers gaan niet minder publiceren om de kostprijs van informatiebronnen op de lange termijn te laten dalen, want dat schaadt hun cv en al op korte termijn halen hun werkgevers daardoor minder basisfinanciering binnen. Kan een instelling voor hoger onderwijs zich echt niet
essay
veroorloven om te besparen op informatiebronnen? Neen, want, zoals eerder gezegd, gaat het om een basisvoorziening; de huidige budgetten volstaan in vele instellingen voor hoger onderwijs nauwelijks voor wat we een basisset van informatiebronnen kunnen noemen. En geen enkele instelling kan het zich veroorloven minder (basis-)informatiebronnen aan te bieden dan de concurrentie. Want dan publiceren de wetenschappers minder goed en trager dan die van andere instellingen, wat negatieve gevolgen heeft voor de productie van de wetenschappers. En dat telt dan weer mee voor de financiering van de instelling. Beknibbelen op het budget voor informatiebronnen zet een neerwaartse spiraal in gang die geen enkele instelling wilt. Met de integratie van academische opleidingen vanuit de hogescholen naar de universiteiten moeten we oppassen. Uitgevers en leveranciers van informatiebronnen zien de bui al lang hangen, en hebben al lang hun paraplu’s klaar. Helemaal zeker weten zij niet hoe de toekomst eruitziet. Wij trouwens ook niet. En dat is nu net gevaarlijk. Uitgevers bouwen ondertussen te sterke stellingen, waar wij moeilijk tegenop kunnen, en waar wij ons te weinig op voorbereiden.
“ALS INSTELLING VOOR HOGER ONDERWIJS ZIJN WE ONDERTUSSEN MET HANDEN EN VOETEN GEBONDEN: JE KAN NIET ZOMAAR INDIVIDUELE TITELS UIT EEN PAKKET SCHRAPPEN.”
Daarbij verwijs ik naar mijn onderzoek (dat ik in 2006 publiceerde in Bibliotheek- & archiefgids 1) naar de invloed van duurder wordende buitenlandse valuta en btw op de prijzen van informatiebronnen. Dat thema is na zes jaar nog altijd brandend actueel. Ik herhaal kort de denkwijze in dat artikel: Als de buitenlandse valuta plots duurder worden, zullen de prijzen van informatiebronnen daardoor stijgen (ook de prijzen van de producten die we in euro betalen, want die komen vaak van buiten de EU). In dat artikel toonde ik hoe groot de ramp zou zijn voor een middelgrote bibliotheek, maar ik bood ook een oplossing aan: een verlaging van de btw-voet op de elektronische vorm van informatiebronnen. Nog altijd betalen we het standaardtarief op de elektronische vorm die toch alleen maar een alternatieve, zij het eigentijdse, verpakking is van dezelfde inhoud, waarvoor de btw-voet niet verschillend zou mogen zijn. Als de standaard btw-voet (in België 21 procent) voor elektronische informatiebronnen naar de meer logische verlaagde btwvoet van 6 procent zou gaan, dan zou dat een oplossing bieden voor allerlei problemen. Een bibliotheek mag met die ‘winst’ (15 procent) geen nieuwe terugkerende uitgaven doen, want dan smelt die zogenaamde winst als sneeuw voor de zon. Met die 15 procent ‘winst’ kan ongeveer twee jaar het hoofd geboden worden aan de prijsstijgingen van informatiebronnen (want de abonnementsprijzen stijgen jaarlijks met 4 tot 12 procent). Of er kan een plots duurder worden van de buitenlandse valuta mee opgevangen worden, zoals ik in het artikel beschreef. Wat betreft die (nog niet) verlaagde btw-voet op elektronische
informatiebronnen schijnt er, zoals ik vorig jaar beschreef in META 2, een piepklein lichtje in de duisternis. Aangespoord door een resolutie van het EU-parlement zelf zou er een aanpassing kunnen komen aan de Europese btw-richtlijn. Dat gaat echter nog even duren. Voor het doorlopen van alle administratie binnen de EU moeten we alvast op eind 2012 rekenen. En dan is het aan de lidstaten vrij om de verlaagde btw-voet al dan niet toe te passen. Dat kan heel erg moeilijk liggen in perioden waarin het land alleen maar aan besparen denkt. Maar we staan sterker dan de vorige keer toen senator Sabine de Bethune een gewaardeerde strijd tegen de windmolens voerde (zie de korte verslaggeving in 2010 3). Ondertussen loopt de totale kostprijs op. Al dat onderhandelen, opvolgen, rapporteren kost tijd. De tijd dat de bibliothecaris een rustige job had is voorgoed voorbij. Soms zie je nog wel eens in een sollicitatiebrief dat iemand kiest voor de carrière van bibliothecaris omdat de sollicitant van een rustige taak houdt. De taakinhoud van de bibliothecaris is veel uitgebreider dan vroeger geworden en het is heel realistisch om in vacatureberichten te schrijven dat kandidaten stressbestendig moeten zijn. Bibliothecarissen moeten, net zoals in zoveel andere beroepen, bereid zijn om continu bij te studeren. En dat allemaal omdat de verpakking van de informatiebronnen veranderde en omdat de gebruiker meer, beter en vooral sneller de juiste informatiebronnen wilt. Met bibliotheekgerelateerde vakkennis valt het voor de bibliothecaris nog mee: je moet dan wel de eerder verworven kennis om de zoveel jaar volledig ‘verversen’, maar uiteindelijk zijn er parallellen te vinden, zelfs tussen kennis die stamt uit het papieren tijdperk en het huidige tijdperk met zijn onstuimige evolutie naar digitaal. Timemanagement wordt uitermate belangrijk voor wie leiding geeft in de bibliotheek. En dat brengt ons bij andere soorten management: bibliothecarissen zijn daar niet specifiek voor opgeleid. Maar leidinggevende bibliothecarissen moeten wel een heel arsenaal aan managementtechnieken kennen en kunnen toepassen. In een instelling voor hoger onderwijs word je daar tegenwoordig in ruime mate mee geconfronteerd, zeker als er leiders aan de top van de overkoepelende organisatie staan die zelf managementtechnieken kennen en kunnen toepassen. Vaak lijkt het dan voor de bibliothecaris alsof het hek van de dam is. Dan gaat een substantieel deel van de bibliothecaristijd managementtijd worden. Je moet al dat andersoortig werk er maar even bij doen. En je medewerkers moeten meegaan. Zij hebben hetzelfde probleem als jij en vragen zich evenzeer af waar al dat managementgedoe goed voor is. Waar is de tijd? Met de evolutie van gedrukt naar elektronisch moeten we ons ook vragen stellen over de financiële waarde van de collectie. Vooral bij bibliotheken met een jonge collectie of waar de bewaarfunctie beperkt is, speelt die overgang naar virtueel een rol. Stel dat de bibliotheek, of een deel daarvan, onherstelbaar beschadigd wordt. Dan hopen we dat de verzekering ons in staat zal stellen zo vlug mogelijk terug een bruikbare collectie aan te leggen voor onderzoek en onderwijs. Het kan ook zijn dat de overkoepelende organisatie, na jaren stilte daarover, vraagt naar de patrimoniumwaarde van uw collectie. Die waarde is niet gelijk aan de som van de uitgaven aan informatiebronnen over de voorgaande jaren. Enerzijds is er de afname van de gebruikswaarde, anderzijds is er het toenemende percentage van de uitgaven dat naar virtuele collecties gaat. Een boek waarvoor toegang tot de elektronische versie wordt aangeschaft, maakt geen deel meer uit van de tastbare collectie. Het moet dus ook niet meer verzekerd worden en maakt geen deel meer uit van de patrimoniumwaarde voor de moederinstelling.
META 2012 | 6 |
41
essay
We wijken af van het oorspronkelijke onderwerp. Veel dichter aanleunend bij de problematiek zijn de aspecten informatiegeletterdheid, het ‘vergooglen’ van de maatschappij en het in vraag stellen van de noodzaak aan bibliotheken. Dat laatste staat in schril contrast met de goede intenties die bibliothecarissen hebben met de gebruikers van de bibliotheken. De bibliothecarissen willen toegang tot informatiebronnen aanschaffen, die bronnen zo goed mogelijk ter beschikking stellen van de gebruiker, en er op de koop toe ook nog even voor zorgen dat die gebruiker de informatiebronnen optimaal hanteert. Ik maakte het nog net mee, die tijd waarin de bibliotheekgebruiker geacht werd naar de bibliotheek te komen om daar te worstelen met papier. Via sluikse, en soms minder sluikse wegen wriemelden de elektronische informatiebronnen zich binnen in de bibliotheek. In onderzoeksbibliotheken waren dat eerst de bibliografische gegevensbanken. Daarmee liet je de bibliotheekgebruiker absoluut niet alleen aan de slag: het was de informatie-intermediair die de gebruiker, op basis van heel wat mondelinge interactie, behoedzaam de gewenste informatie leverde. En plots lieten we de gegevensbanken wel op de gebruiker los. Weg was de begeleiding. Was de bibliotheekgebruiker dan toch slimmer dan we dachten? Of hadden we het verkeerde vermoeden dat enkele inspanningen op het gebied van informatiegeletterdheid een en ander wel zouden goedmaken? En het werd nog erger. Zo goed als iedereen kon zelf eigen schrijfsels wereldwijd te grabbel gooien; een webpagina bouwen en volstouwen met al dan niet kwalitatieve informatie werd gemakkelijk. Als antwoord kwamen zoekmachines waarmee je alle regels van ordentelijk zoeken met de voeten kon vegen. Toch was er goede wetenschap op het internet te vinden. In tegenstelling tot de gevestigde publicatieketen werd er niet aan peer-reviewing gedaan. Ik besef het nu pas: ook daardoor ontstond het publiceren in Open Access (OA). Daarmee gingen nieuwe, maar ook traditionele uitgevers het wildpubliceren toch weer in goede banen leiden. Niet meer via een parallel circuit maar met een wijze van werken die haar deugd al een drietal eeuwen bewezen had. Publiceren in Open Access (en Open Access in het algemeen promoten), zoals ondermeer de Gentse universiteit intensief doet, is een weg die we beslist verder moeten verkennen. Een weg waar nog veel aan getimmerd moet worden. De impactfactoren van OA-tijdschriften zijn vaak lager dan de impactfactoren van de gevestigde wetenschappelijke tijdschriften, maar dat is momenteel zeker niet meer voor alle disciplines zo. Auteurs die geëvalueerd worden door de instelling waartoe ze behoren, zijn eerder terughoudend ten aanzien van Open Access. Er is nochtans meer en meer sprake van een nieuwe benadering met betrekking tot zowel het proces van peer-reviewing, als de berekeningswijze van de impactfactoren. Overigens bieden intussen ook meerdere commerciële uitgevers hun auteurs een model aan waarin ze na verloop van tijd (bijvoorbeeld 3 tot 12 maanden) hun publicaties vrij toegankelijk kunnen maken. Aangaande een inspanning om Lars Björnshauge (eertijds DOAJ, Directory of Open Access Journals, www.doaj.org) en de JCR van Thomson Reuters dichter bij elkaar te brengen verwijs ik graag naar: http://www2.fz-juelich.de/zb/datapool/page/1000/ Vanouplines_Abstract.pdf en http://wowter.net/tag/openaccess/ waardoor DOAJ tegenwoordig de impactfactoren van DOAJ-titels (gratis) doorgestuurd krijgt van Thomson Reuters, terwijl Thomson Reuters van DOAJ informatie krijgt over hun Open Access-tijdschriften in de JCR met een impactfactor.
dat de kosten van de bibliotheek overgeheveld worden naar de onderzoeker en zijn departement. Voor het publiceren in OA-tijdschriften wordt een kost aangerekend van gemiddeld tussen 1250 en 3000 euro per artikel. Hier zijn mogelijk taken voor de bibliotheek weggelegd (bibliothecarissen bezitten immers heel wat expertise met betrekking tot uitgevers): onderhandelen om tot de beste prijsvoorwaarden te komen (al dan niet in consortium met andere universiteiten), verdeling van publicatiemogelijkheden die met uitgevers werden afgesproken, betaling van de publicaties aan de uitgever (dan moet de bibliotheek het nodige budget krijgen), enzovoort.
“ONZE OVERHEDEN DUIDELIJK MAKEN DAT DE BASISINFORMATIEBRONNEN MOETEN BEHOUDEN BLIJVEN, EN DAT HET OM ONSAMENDRUKBARE BUDGETTEN GAAT, IS DE ANDERE BOODSCHAP DIE IK WIL MEEGEVEN.”
Ondanks al mijn gemijmer kan ik blijkbaar geen pasklare oplossing aanbieden. Misschien is er ook geen oplossing die echt voor iedereen passend is. Uiteindelijk werd dit artikeltje een pleidooi voor het ontwikkelen van een strategie rond Open Access, die een oordeelkundige keuze maakt tussen de gouden, de groene of de hybride weg. Zoals ik al schreef, is het nodig om aan die weg timmeren want stilstaan bij noodscenario’s levert ook niets op. Maar onze overheden duidelijk maken dat de basisinformatiebronnen moeten behouden blijven, en dat het om onsamendrukbare budgetten gaat, is de andere boodschap die ik wil meegeven. Persoonlijk onthoud ik van deze mijmeringen dat ik de verlaging van de btw-voet op alle informatiebronnen, ongeacht hun verpakking, hoog in mijn agenda moet blijven zetten. Laat dit ook een aansporing voor de lezer zijn om interessante btwnieuwtjes naar mij te sturen. Met dank aan Katrien Bergé om af en toe samen over dit onderwerp te mijmeren. foto: tax Credits (www.flickr.com/people/76657755@n04/)
1 Vanouplines P., ‘Invloed van btw en inflatie op collectievorming’, In: Bibliotheek& archiefgids, 2006(2), p 3-8. 2 Vanouplines P., ‘Verlaagd btw-tarief elektronische literatuur op komst?’, In: META, 2011(9), p 5.
We mogen echter niet vergeten dat rechtstreeks in Open Access publiceren (golden road) in de meeste gevallen betekent 42 | META 2012 | 6
3 P. Vanouplines, ‘Senator Sabine de Bethune vecht tegen btw op elektronische literatuur’, In: VVBAD-Info, 2010 (maart 2010), p. 16-18.
COLUMN
Verkiezingskoorts Paul Wouters
14 oktober 2012 is niet enkel voor onze Alvast niet met onze leden- en uitleencijfers want die vertonen in heel wat gevalvroede gemeentevaderen een cruciale len een neerwaartse trend. Ook niet door datum maar ook voor ons, openbare hardnekkig vast te houden aan onze verbibliotheken, staat er veel op het spel. In tijden van slinkende gemeentebudgetten snipperde en weinig efficiënte arbeidsen oplopende begrotingstekorten zal de processen op het vlak van collectiebeleid, strijd voor de resterende koek hevig zijn. -vorming en -verwerking. En ik betwijfel of En welke argumenten kan onze eerbied- ‘het klapke met de baliemedewerker’ zal waardige instelling in de weegschaal leg- volstaan als argument om de geldsluizen gen om de balans in ons voordeel te laten naar onze bibliotheken opnieuw open te doorslaan? We moeten niet enkel optor- draaien. nen tegen de, evenzeer gerechtvaardigde, verlangens van onze collega’s uit het veld Bovenal zullen we moeten aantonen dat van cultuur en vrije tijd, ook de andere we een visie hebben op de toekomst van stads- of gemeentediensten hebben hun onze bibliotheken. Een visie die meer is dan het verder zetten van wat was, maar verlanglijstjes klaarliggen. die onze bestuurders overtuigt dat hun bibliotheek een unieke meerwaarde biedt Hoe verdedigen we ons tegen beweringen dat Google, Wikipedia en consorten infor- in hun gemeente. Een toekomst waarin matieve boeken deels overbodig maken? de (gekrompen) middelen efficiënt worDat streaming audio en video-on-demand den ingezet door lokale en bovenlokale het einde betekenen van de audiovisu- samenwerking en het smeden van bondele afdelingen? Dat digitale kranten en genootschappen met instellingen en e-books de gang naar de openbare biblio- organisaties die hierin een eind weegs theek overbodig gaan maken? Dat zelf- kunnen gaan. Een bibliotheek waarin bedieningsbalies en betaalautomaten de de medewerkers geen leenautomaten plek kunnen innemen van te duur gewor- en plankenvullers zijn maar klantgerichte informatiebemiddelaars die hun den arbeidsplaatsen?
Paul Wouters is bibliothecaris van de Turnhoutse openbare bibliotheek. Door een sectorgenoot “een angel in de broek van de zelfgenoegzame navelstaarder” genoemd maar hij vindt dat te veel eer voor een eenvoudige Kempenzoon.
gemeentenaren wegwijs maken in de informatievloed. Misschien tijd om de tekst Zeven uitdagingen voor de lokale bibliotheek. Een strategisch kader nog eens boven te halen.
citaat
“This is a library. Kids and adventurers welcome. All others stay out.” Dean Koontz
"Dit is een bibliotheek. Kinderen en avonturiers zijn welkom. Alle anderen blijven buiten.”
META 2012 | 6 |
43
trend
Vlaamse bibliotheken en secundaire scholen Koen Vandendriessche, Bibnet
Een langdurige samenwerking uitbouwen met een secundaire school is voor een openbare bibliotheek niet altijd eenvoudig. De (figuurlijke) afstand tussen de bib en de school is vaak groot, het contact is vaak sporadisch. Nochtans lijken de bibliotheken en de scholen, met hun gedeeltelijk gelijklopende educatieve opdracht, hun sterke lokale inbedding en complementaire competenties, natuurlijke partners te zijn. DE KANSEN VOOr DE BIB Door in te zetten op secundaire scholen geeft de bib vorm aan haar kerntaak van educatie (naast informatie, cultuur, ontspanning en ontmoeting). Aanwezigheid zijn binnen de (digitale) muren van de school laat toe om onder de aandacht te blijven van de jongeren, die anders massaal wegblijven vanaf 15 jaar. De bib laat dan een andere kant van zichzelf zien: een naar buiten tredende organisatie die graag hulp biedt aan leerlingen, een organisatie die ook digitaal gemakkelijk te bereiken is. De gerichte vraagontwikkeling laat collectieonderdelen die bij uitstek interessant zijn voor jongeren beter renderen. Tenslotte is het een uitgelezen kans om de positie in de eigen stad of gemeente te versterken: kunnen bogen op samenwerking met de lokale scholen, is een mooi verhaal tegenover het lokale bestuur.
DE KANSEN VOOr DE SCHOOl Scholen krijgen via de bibliotheek toe- een verrijkt aanbod naar de secundaire gang tot kwalitatief en actueel bronnen- scholen te stappen. Gebundeld onder materiaal, een vraag die bij elke school de naam ‘De Bib op School’ omvatten leeft. Goeie afspraken met de lokale bib ze praktische instrumenten, inhoudelijke begeleiding en een draaiboek. Het kan betekenen dat een school de eigen bibliotheek of mediatheek kan afbouwen. gebruik ervan is gratis, zowel voor de De lasten van een schoolbibliotheek zijn school als voor de bibliotheek. vaak groter dan de lusten: weinig scholen hebben de expertise en het budget ‘De Bib op School’ biedt veel mogelijkheom een aantrekkelijke collectie in stand den en weinig verplichtingen. De uiteindelijke samenwerking wordt in dialoog te houden. Ook inhoudelijk samenwerken biedt kansen en dat hoeft geen extra belasting te zijn voor een school. Het kan ook een welgekomen creatieve manier zijn om invulling te geven aan de eindtermen en leerplannen voor Lezen en Literatuur, maar ook voor de vakoverschrijdende eindtermen Mediawijsheid en Leren leren.
tussen school en bibliotheek vorm gegeven op basis van de lokale behoeften en mogelijkheden. Het kan de aanleiding zijn voor een eerste gesprek met een school of een kader bieden om een reeds bestaande samenwerking te evalueren en te verdiepen.
MEDIArgUS OP SCHOOl EN DE BIB OP DE lEErOMgEVINg Bibnet en Mediargus hebben hun overeenkomst uitgebreid met Mediargus scholentoegang via de bib. Voortaan kan een lokale bibliotheek haar Mediargustoegang zonder meerkost delen met de scholen op haar grondgebied. Bibnet ontwikkelde ook een zoekmodule voor op de elektronische leeromgeving van de school. Daarmee krijgen de leerlingen en leerkrachten vanuit de schoolomgeving toegang tot de catalogus, de digitale collectie en diensten van de bib. De module garandeert extra zichtbaarheid en een eenvoudige toegang.
INHOUDElIJKE BEgElEIDINg Bibnet neemt de rol op van inspirator en bruggenbouwer voor Mediawijsheid. Veel bibliotheken voelen de noodzaak om ‘iets met mediawijsheid’ te doen, maar hebben daar tegelijkertijd veel vragen bij. Wat betekent mediawijsheid voor jouw bibliotheek, gezien de lokale mogelijkheden en prioriteiten? Bibnet wil hier mee over nadenken, inspireren en ook bruggen slaan tussen inspirerende praktijken. LOCUS neemt dezelfde rol op voor Lezen. LOCUS verzamelt expertise en verspreidt inspirerende praktijkvoorbeelden. Daarnaast stimuleert LOCUS ook de onderlinge uitwisseling van ideeën of oplossingen, via de Denktank en Werkgroep Leesplezier en via praktijkondersteuning.
DE BIB OP SCHOOl Bibnet heeft een aantal middelen ontwikkeld die de bibliotheek toelaten om met 44 | META 2012 | 6
> interesse? alle info via http://www.bibnet.be.
duurzaaM
Rio +20 en Open Access Katrien Bergé, fUNDP foto Cristo redentor: www.flickr.com/photos/marciofleury
Al bij voorbaat was er weinig hoop dat de klimaatconferentie van de Verenigde Naties (Rio +20, United Nations Conference on Sustainable Development, 20-22 juni 2012), twintig jaar na de Top over de Aarde in hetzelfde Rio de Janeiro, een reële stap vooruit zou betekenen. Sommige krantenkoppen liegen er niet om: “Van Rio naar Rio: aan het bed van een zieke planeet”. Veel van de hinderpalen om vooruitgang te boeken zijn — mutatis mutandis — ook op onze sector van toepassing, zoals bijvoorbeeld het onvermogen om een akkoord te vinden voor de oprichting van een wereldagentschap voor het milieu en om nieuwe financieringsvormen toe te passen. Op de officiële webstek van de conferentie (http://www.uncsd2012.org/), trok één van de vijftien korte thematische verslagen (issues briefs) onze aandacht, met name Wetenschap en Technologie voor duurzame ontwikkeling (Science and Technology for Sustainable Development). De kerngedachte die de informatiesector aanbelangt, is dat om de ontwikkeling te verduurzamen, technische instrumenten en productiewijzen moeten veranderen. Het toenemende belang van open internationale netwerken en opensourceoplossingen, zijn concrete ontwikkelingen die we op z’n minst moeten volgen. Ik stel me de vraag wat er over Rio +20 in enkele Open Access (OA)-publicaties nu reeds verschenen is, vanuit de gedachte dat vrije toegang tot informatie en duurzaamheid onze toekomstvisie zouden moeten schragen. Een kleine verkenning levert vooralsnog weinig resultaten op. De franse portaalsite OpenEdition (http:// www.openedition.org) biedt toegang tot het tijdschrift Développement durable
& territoires - Econonomie, Géographie, Politique, Droit, Sociologie (DD&T) en tot VertigO, la révue électronique en sciences de l’environnement. Het editoriaal van het julinummer van DD&T kijkt naar het vervolg op Rio +20 (http://developpementdurable.revues. org/, Éditorial - Rio+20, Dépasser l’horizon de la conférence, vol. 3, n°2, Juillet 2012), het laatste nummer van VertigO dateert van net voor de conferentie, en ook in de vorige nummers is er niets over RIO +20 geschreven (http:// vertigo.revues.org/). Consilience: The Journal Of Sustainable Development (http://consiliencejournal. org/), publiceerde in het eerste nummer van 2012 een algemeen inleidend artikel met als titel The 2012 United Nations Conference on Sustainable Development and the Future of International Environmental Protection. Momenteel geen artikel in de volgende vier titels op de Springerlijst van OA-tijdschriften: Ecological Processes; Energy, Sustainability and Society; Environmental Sciences Europe en Environmental Systems Research. (http:// www.springeropen.com).
Geen spoor van RIO, evenmin in het eveneens interdisciplinaire Sustainability, toegankelijk via het MDPI (Multidisciplinary Digital Publishing Institute)-platform, dat overigens ook toegang biedt tot andere milieugerelateerde tijdschriften (http:// www.mdpi.com/). Het Social Science Research Network (SSRN, http://www.ssrn.com), bevat een working paper, RIO +20:Real Progress towards Measuring Sustainable Development (Fabio Eboli - june 20 ,2012). We besluiten waar we eigenlijk hadden moeten starten, met name met het adresboek van Open Access-tijdschriften (DOAJ - Directory of Open Access Journals – http://www.doaj.org). Het onderwerpsgebied ecology in de rubriek earth and environmental sciences, bevat 54 tijdschriftentitels, waaronder geen enkele Belgische of Nederlandse publicatie. Binnen het bestek van deze bijdrage heb ik de titels in kwestie niet doorzocht. Het weze duidelijk dat het hier slechts een beperkte en veeleer intuïtieve zoekactie betreft, in een volgende bijdrage gaan we hier verder op in. Maar intussen, beste lezer, zijn uw suggesties en kritische opmerkingen, van harte welkom.
Economics,, een OA-tijdschrift dat sinds januari 2012 in de SSCI (Social Science Citation Index) opgenomen wordt, dekt het onderwerpsgebied klimaatverandering (Climate Change). Ook hier nog geen nieuws over RIO +20. Het Canadese InternaSustainable tional Journal of Sustain able development,, is een interdisciplinaire OA-publicatie van het Canadian Center of Science and Education (http://www. ccsenet.org/journal/index.php/jsd).
META 2012 | 6 |
45
KronieK
OKBV-workshop & feestelijke afsluiter van het werkingsjaar leuven – 21 juni 2012
overlegplatform dat van onderuit wordt gevoed. Het uitwisselen van concrete ervaringen op workshops, studiebezoeken en -dagen blijft noodzakelijk. Er wordt besloten om een werkgroep op te richten rond veilingcatalogi. Het bestuur kijkt, samen met de collega’s van OKBN, verder naar relevante thema’s. Suggesties en ideeën blijven uiteraard welkom. Het is een blij en gezellig weerzien in het KADOC in Leuven op 21 juni met de kunstbibliothecarissen vanuit verschillende hoeken van het land en zelfs één uit Nederland. In de voormiddag verdiepen we ons tijdens de workshop ‘Zie je door de bomen het bos niet meer? Here-bronnen voor de kunstbibliothecaris’ in de wereld van de e-bronnen die belangrijk zijn voor het kunstonderzoek. Aan de hand van enkele concrete cases passeren heel wat bekende en minder bekende databases de revue. Door middel van deze zoekinstrumenten kunnen wij biografische informatie vinden over kunstenaars en schilderijen identificeren. Er worden ervaringen uitgewisseld over welke e-bronnen kunnen dienen om een bibliografie op te stellen van een artiest. Ook tips over e-bronnen voor herkomstonderzoek van kunstwerken worden besproken. Uiteenlopende vragen komen aan bod en er worden telkens verschillende zoekpistes aangekaart en genanalyseerd. Voor hoeveel werd een bepaald schilderij op een veiling afgeklopt? Hoe kunnen we nagaan of een oude druk in onze collectie goed gedateerd is? Waar vinden we informatie over een (Belgisch) architect en is zijn archief bewaard en/ of raadpleegbaar? In het tweede deel van de workshop zoeken we oplossingen om op een rationele en open manier de kennis over deze onderzoeksinstrumenten te delen en te beheren, op maat van de kunstbibliotheek. We concluderen dat de kunstbibliothecaris niet alles zelf moet doen. Men kan onderzoekers doorverwijzen naar collega-bibliothecarissen en op de OKBV-website kunnen de belangrijkste e-bronnen verzameld worden. Sommige bibliothecarissen beheren reeds een dergelijke lijst voor hun vakgebied op hun website. Daarnaast blijft het uiterst belangrijk om de vraagstelling goed te definiëren, ‘kwaliteit’ te herkennen in de massa e-informatie en steeds een kritische houding aan te nemen. De namiddag vangt aan met een zelfkritisch gesprek over het OKBV. De aanwezigen benadrukken de rol van OKBV als 46 | META 2012 | 6
Na het interne overleg wordt een blik achter de schermen geworpen van het CRKC (Centrum voor Religieuze Kunst en Cultuur vzw) en het KADOC (Documentatie- en Onderzoekscentrum voor Religie, Cultuur en Samenleving). Directeur jan Klinckaert licht toe hoe het CRKC zich ontwikkelde tot het expertisecentrum voor religieus erfgoed in Vlaanderen. Het CRKC onderneemt diverse acties om het religieus cultureel erfgoed te registeren, inventariseren, onderzoeken, herbestemmen en valoriseren — een enorme opgave gezien de leegloop van de kerken en de vergrijzing in de religieuze instituten. Een partner met wie het CRKC die taak opneemt, is het KADOC, een collectiebeherende cultureel-ergoedinstelling die zowel een bibliotheek- als archievencollectie opbouwt en beheert, onderzoek doet als publiekswerking organiseert. De OKBV-ers zijn vooral in de bibliotheekwerking van KADOC geïnteresseerd. godfried Kwanten, hoofd van de Afdeling Collectie, gaat in op de maatschappelijke opdracht van KADOC en de concrete werking van het centrum. Carine dujardin van de KADOC-bibliotheek, een erkende erfgoedbibliotheek, focust vooral op de verwerving van boeken en de diverse stappen die boeken doorlopen eens ze bij KADOC zijn. We bezoeken de leeszaal en het ondergrondse depot KADOC I. Jammer dat het programma geen tijd laat om naar Heverlee te gaan. Daar is KADOC II gesitueerd, het nieuwe depot van het KADOC uit 2009. Maar ook het CRKC werkt vanuit Heverlee, in de Abdij van het Park, waar het de fundamenten legt voor het toekomstige Museum voor religieuze kunst en cultuur. We mogen besluiten dat deze OKBV-dag onmiddellijk zijn vruchten heeft afgeworpen aangezien alle deelnemers tevreden met nieuw materiaal en stof tot nadenken naar huis gingen. Ingrid goddeeris & Sofie De Caigny
Apps, Books & Catalogs: het ABC van mobiele dienstverlening vanuit de bibliotheek
K.h.Kempen, turnhout - 31 mei 2012
Docent eric slaats (Fontys Hogeschool) lichtte in zijn bijdrage de resultaten van het iFontys-project toe. In dit onderwijsinnovatieproject werd geëxperimenteerd met het gebruik van smartphones en tablets in het onderwijs. Als een van de conclusies van het project beklemtoonde Slaats het belang van e-content. Uit zijn opsomming van de gewenste karakteristieken van een e-book bleek duidelijk dat het gedrukte boek niet meer aan de verwachtingen van de huidige generatie studenten voldoet (“Print is dying …”). Hij voorspelde dat in de nabije toekomst alles gedigitaliseerd zal worden en dat uitgeverijen hun businessmodellen hierop zullen moeten afstemmen, maar dat de sense of urgency in de sector voorlopig nog ontbreekt. Als uitsmijter liet Slaats het publiek nog kennismaken met iPresent en weView, twee gratis beschikbare mobiele applicaties die studenten toelaten om actief te participeren tijdens een hoorcollege. Na het aanstekelijke vooruitgangsoptimisme van de eerste spreker, was de uiteenzetting van bibliothecaris digitale bibliotheek peter nugteren (De Nieuwe Bibliotheek, Almere) voor velen allicht een reality check. Uit zijn verhaal bleek duidelijk dat bibliotheken die e-books willen uitlenen met verschillende hindernissen geconfronteerd worden. In De Nieuwe Bibliotheek wordt hier sinds 2007 mee geëxperimenteerd. Aanvankelijk werden er e-readers met content uitgeleend, maar in september 2008 werd het NBD Biblion ePortal gelanceerd. In 2011 had het ePortal 1400 gebruikers, maar het beperkte titelaanbod staat het grote succes in de weg. Dit is deels te verklaren doordat de samenwerking met de uitgeverijen spaak liep in 2010. Bij ontstentenis van een landelijke leenrechtovereenkomst moeten bibliotheken voorlopig over elke titel die ze digitaal willen aanbieden met de uitgever onderhandelen. De recentste ontwikkeling bij onze noorderburen is streaming van e-books via Public Library Online, een landelijk initiatief van de stichting Bibliotheek.nl. In de afsluitende presentatie probeerde davy hanegreefs, innovatiemanager bij Boek.be, het publiek te overtuigen
Foto: Lars Odemark.
KronieK
VVBAD – Studiereis Zweden Verslag 13 juni 2012
Na de vlucht, een korte busrit naar het hotel en een lichte lunch aldaar was het meteen tijd voor ons eerste bezoek: de Koninklijke Bibliotheek. Gunilla Herdenberg, hoofd van deze instelling was helaas ziek en afdelingshoofd Agneta Holmenmark nam de rol van gastvrouw over. Zij gaf een overzicht van de historiek en de huidige opdrachten van de Koninklijke Bibliotheek [http://www.kb.se]. In de KB werken ongeveer 370 mensen en de instelling beheert en ontsluit ca. 20 miljoen items, waaronder belangrijke historische collecties en audiovisuele materialen. (+ 8 miljoen uren). De KB fungeert ook als onderzoeksbibliotheek voor de humane en sociale wetenschappen, levert infrastructuur voor de Zweedse onderzoeksgemeenschap en speelt een belangrijke rol in de promotie van samenwerking tussen bibliotheken. In haar presentatie ging Agneta dieper in op de huidige prioriteiten voor de KB. Het wettelijk depot — met historische wortels tot in de 17e eeuw — dekt sinds 2012 ook elektronische publicaties. Het opzetten van een technische infrastructuur voor ontsluiting en digitale duurzame bewaring vormt een zeer grote uitdaging. Verder wil de KB sterk inzetten op digitaliseringsprojecten (kranten, overheidsinformatie en handschriften). Zij coördineert in samenwerking met wetenschappelijke bibliotheken een aantal belangrijke initiatieven zoals consortium afspraken voor elektronische informatie en Open Access. Zij is gangmaker van de LIBRIS collectieve catalogus die door integratie van het bezit van openbare bibliotheken zal
dat de uitgeverswereld zich wel degelijk volop aan het voorbereiden is op het kantelmoment waarop tien percent van de omzet afkomstig zal zijn van de verkoop van e-content. Na een stand van zaken van de markt voor e-books in de VS. en Vlaanderen in 2011, blikte Hanegreefs vooruit naar de toekomstige uitdagingen voor de sector. Zo zal de toekomst van het e-book in Vlaanderen afhankelijk
uitgroeien tot een echte nationale catalogus. Tot slot werkt de KB ook aan een herinrichting van haar ruimten. Dat konden we meteen ook merken tijdens de rondleiding die Catharina Melldahl ons nadien gaf. Naast de oorspronkelijke leeszaal beschikt de bibliotheek ook over aparte vrij kleine leeszalen voor tijdschriften, audiovisuele materialen, microfilms en preciosa. Alhoewel ons bezoek op zich wel leerrijk was, bleven de meesten van ons toch wat op hun honger. De presentatie miste wat diepgang en de KB heeft een kans laten liggen om uit te pakken met haar meest innovatieve projecten. Na de rondleiding volgde een tweede presentatie. Inga Lundén, voorzitster van de Swedish Library Association (SLA) (http://www.biblioteksforeningen.org) en tevens hoofd van de openbare bibliotheek van Stockholm stelde haar vereniging voor. SLA is in 2000 ontstaan na fusie van twee oudere verenigingen. Zij telt 3500 leden en vertegenwoordigt ca. 300 openbare bibliotheken, 80 wetenschappelijke en speciale bibliotheken en ongeveer 3000 schoolbibliotheken. Leden kunnen deelnemen aan diverse lang- of kortlopende initiatieven rond diverse thema’s en de vereniging heeft ook regionale afdelingen. De SLA wil focussen op ontwikkeling en onderzoek binnen het vakgebied en wil met campagnes zoals Library Lovers (http://www.librarylovers.se) pleitbezorger zijn voor een nationaal bibliotheekbeleid. Zij wil ook snel kunnen inspelen op erg actuele thema’s zoals het model voor vrije toegang tot e-boeken dat vandaag in Zweden ter discussie staat en waar de SLA namens de gehele sector met de uitgevers onderhandelingen aanknoopt. Inga Lundén is een begeesterende dame. Haar quote dat een bibliotheek tegelijkertijd een heiligdom (sanctuary, een plaats bij uitstek om als individu te groeien) en een genootschap (fellowship, een plaats bij uitstek om met anderen in dialoog te gaan) kan zijn, vond ik wel origineel. Daarmee zat de interessante namiddag erop en was er nog ruim de tijd om te genieten van de late en lange zonsondergang boven de stad. Jan Corthouts
(Het vervolg van deze studiereis naar Zweden leest u in de volgende META. Bekijk de foto’s op http://www.flickr.com/ photos/vvbad)
zijn van de mate waarin het geïllustreerde boek succesvol gedigitaliseerd kan worden. Daarom experimenteren uitgeverijen met nieuwe formaten als HTML 5 en ePub 3. Daarnaast wordt er ook nagedacht over nieuwe businessmodellen zoals streaming, time reading, printing on demand, offline verkoop van e-books en e-lending. Wat e-lending betreft, riep Hanegreefs de bibliothecarissen in het
publiek nog op om te lobbyen voor een wettelijke regeling om te vermijden dat digitaal lenen door een commerciële speler à la Amazon of Apple wordt gecommercialiseerd en bibliotheken hun raison d’être verliezen. Johan Poukens
META 2012 | 6 |
47
KronieK
Tentoonstelling ‘Ex Cathedra: Het leren zoals het was’ universiteitsbibliotheek, Ku leuven – april-augustus 2012 De KU Leuven is zeer trots op haar collectie van collegedictaten uit de 16e tot de 18e eeuw, bestaande uit 175 banden. Daarom organiseerde ze een tentoonstelling, lopend van april tot augustus 2012, over deze studentencursussen en het daarbij horende studentenleven. Benieuwd naar ‘het leren zoals het was’, ging ik eens een kijkje nemen. De eerste indruk van de tentoonstelling was heel goed. Ze had echt een toplocatie: in de Universiteitsbibliotheek aan het Ladeuzeplein. De ruimte was redelijk groot, er stonden mooie vitrinekasten en er hingen meerdere informatieborden en uitvergrote posters. Door de verlichting en de raamdecoratie straalde de ruimte ook gezelligheid uit. De spil van de tentoonstelling was de handgeschreven studentencursus. De studenten schreven hun notities netjes over in boeken en maakten er dan illustraties bij of kleefden er prenten in. Hiervan waren dan ook een aantal prachtexemplaren uitgestald. Zo kon je zeer nauwkeurige tekeningen bewonderen van de anatomie van de maag en het hart, maar ook illustraties van onder meer de fasen 48 | META 2012 | 6
van de planeten, de bewegingen van Mercurius, het stelsel van Copernicus, een pneumatische pomp, duikersklokken, de regenboog en zwaartekracht. Het merendeel van de collegedictaten was afkomstig uit de Artesfaculteit. Bij de boeken werd ook wat informatie gegeven over de lessen, de zware dagindeling en de huisvesting van de studenten. Zo leerde je dat jongere Leuvense studenten van de Artesfaculteit vroeger verbleven in een van de vier pedagogieën: het Varken, de Lelie, de Burcht of de Valk. Eenmaal je dit wist, snapte je waarom je in sommige collegedictaten ineens een varken of burcht zag verschijnen. Van elk van deze pedagogieën waren de versierde titelbladen (frontispices) te bewonderen. Niet elke illustratie in de boeken paste perfect bij de lesinhoud. Zo vond je wel eens een tekening van een drinkbeker, bijvoorbeeld in Universa philosophia et logica Aristotelis van Franciscus van der Meren uit 1659-1660, of een illustratie van drinkende mensen in een studentencursus. Vooral in de tweede helft van de 17e eeuw verschenen deze studentikoze
tekeningen. Een leerling in het bijzonder werd geselecteerd voor de tentoonstelling: Henricus Joannes van Cantelbeke. Van hem heeft de KU Leuven zeven handgeschreven studentencursussen in bezit. Van Cantelbeke valt vooral op door zijn humor en decoratieve illustraties. De tentoonstelling leerde je ook iets over de verkiezing van beste leerling van het jaar: de primus. Deze primus werd gevierd met optochten en drinkgelagen die dagen konden duren. Je kon een aantal van de Zegezangen voor de primus bezichtigen en ook een boek met reglementen bij de feestelijke optocht voor de inhuldiging van de beste student Joannes Baptiste Hellebaut, daterend uit 1793. Buiten de collegedictaten kon je ook enkele emblemen, zeer geliefd bij studenten in de 17e en begin 18e eeuw, en wetenschappelijke instrumenten bekijken. Zo waren er onder meer een toverlantaarn, microscoop, elektriseermachine, planetarium en vacuümpomp. Door het volgen van de pijlen, werd je geleid naar een van de pronkstukken van de tentoonstelling: het oudste collegedictaat uit de collectie, genaamd Philosophia logicalis
KronieK
Foto’s: Boven: Versierde titelbladen (of frontispices) van de vier pedagogieën. Onder: ‘Fasen van de planeten’ in De cosmographia van Jean-Joseph Havelange uit 1767. Achtergrond: Microscoop uit de 19e eeuw. p.48: Het spandoek aan het gebouw.
uit de periode 1513-1514. De bladzijde die was opengeslagen, toonde een tamboer, pijper en vendelier. Horende bij de gehele collectie was het boek Ex Cathedra: Leuvense collegedictaten van de 16e tot de 18e eeuw, verkrijgbaar en te bekijken in de Universiteitsbibliotheek van de KU Leuven. Hierin is alle informatie over de collegedictaten en het studentenleven te vinden. Voor de kinderen was er ook een klein boekje waardoor ze spelenderwijs meer over de tentoonstelling leerden. De KU Leuven mag met recht trots zijn op haar verzameling handgeschreven studentencursussen. Je zag dat er veel werk was gestoken in de inrichting van de tentoonstelling en dat resulteerde in een uitnodigende sfeer. De boeken, illustraties en instrumenten toonden uitstekend het leven van de Leuvense studenten uit de 16e tot 18e eeuw. Voor meer informatie is er ook nog de informatieve site over de collectie en de tentoonstelling: http://expo.bib.kuleuven. be/. Cindy Mergits
META 2012 | 6 |
49
personalia
Op vrijdag 15 juni vond de emeritaatsviering van Prof. Mel Collier plaats, aansluitend op de zeer succesvolle Europeana Plenary conferentie die in Leuven een beeld gaf van de verschillende Europese digitaliseringsprojecten en waarvan Mel een van de leidende figuren is. KU Leuven neemt hiermee afscheid van haar hoofdbibliothecaris die de Universiteitsbibliotheek de afgelopen zeven jaar geleid heeft. Mel Collier werd geboren in Bolton (VK) in 1947 en studeerde aan de befaamde St Andrews University Arabistiek. Na zijn studies startte hij op een tijdelijke baan in de bibliotheek van St Andrews als catalograaf van de collectie Oosterse Talen. Het werk beviel hem en hij besloot een postgraduaat te volgen aan Strathclyde University in 1972. Aan het University College Cardiff waar hij hierna startte als Automation Librarian was hij lid van het project team dat zorgde voor het eerste elektronische bibliotheeksysteem in het Verenigd Koninkrijk (SWALCAP). Na een korte tussenstap werd hij Adjunct bibliothecaris aan PCL (Polytechnic of Central London) waar hij betrokken was in vele projecten rond bibliotheekautomatisatie. Een van deze projecten was, raar genoeg voor de VOWB-leden, het OKAPIproject dat voor het eerst een microsysteem van computers gebruikte voor een bibliotheekproject. In 1985 werd Mel hoofdbibliothecaris van Leicester Polytechnic (nu De Montfort). De universiteit en de bibliotheekstructuur groeiden sterk uit en in 1989 was Mel hoofd van een aantal samengevoegde diensten waarin de bibliotheek, IT, AV en Media& Learning. Op zijn 50e besloot hij dat een carrièrewissel welkom was en werd Strategy Director van Dawsons. Na de verkoop aan RoweCom in 2000 werkte hij enkele jaren als consultant over de hele wereld om uiteindelijk hoofdbibliothecaris te worden in Tilburg. Als talenknobbel leerde hij zeer snel en goed Nederlands. In deze periode werd zijn vrouw ernstig ziek en gaf hij zijn baan op om haar te verzorgen. Anne overleed in oktober 2004 toen Mel net aanvaard had tijdelijk changemanager te worden van de Leuvense Universiteitsbibliotheek. Ondanks deze klap bleef hij in Leuven en werd in juli 2005 aangesteld als hoofdbibliothecaris. In de zeven jaar die volgden kreeg de Universiteitsbibliotheek een grondige facelift. Er werden twee strategische plannen uitgewerkt en uitgevoerd, de bibliotheek ging als een geheel functioneren en nam deel aan een hele reeks Europese projecten onder impuls van Mel. Twee campusbibliotheken (Arenberg en de Biomedische bib) kozen resoluut voor e-only voor hun onderzoekscollectie en konden op deze manier binnen hun bibliotheken plaats maken voor de leercentra-faciliteiten waar de studenten zo om vroegen. Voorjaar 2013 zal Agora, het leercentrum van de binnenstad, geopend worden; resultaat van de sterke impuls die Mel hiervoor gaf binnen de universiteit. Ook op Vlaams niveau was Mel de bezieler van vele succesvolle projecten: het statistiekenproject OK!PI, het VOWB-depotproject voor de Biomedische bibliotheken en ook de Vlaamse Erfgoedbibliotheek. In al deze drukte is Mel hertrouwd met Hedwig Schwall wat hem een sterke band geeft met Leuven en hem hopelijk niet te ver uit ons beeld laat verdwijnen. Zoals hij zelf aangeeft: met een goede golfcourse in de buurt, heeft hij nu eindelijk tijd om deze sport opnieuw op te pakken. > een zeer volledig carrièreoverzicht is te vinden in Serials, 23(2), july 2010, p. 166-167)
reChtzetting In het editoriaal van META 2012/5 sloop een ongelukkig foutje: niet de openbare bibliotheek van Zonnebeke maar die van Wachtebeke behoorde tot de twaalf genomineerde bibliotheken voor de prijs Beste Bib van Vlaanderen en Brussel 2012. De bibliotheek van Wachtebeke werd in 2008 al bekroond met de eretitel Boekegem en mocht in 2010 ook de Bib Bang-prijs in ontvangst nemen.
50 | META 2012 | 6
personalia
Vanaf 1 februari 2012 is sofie leyns waarnemend Diensthoofd Bibliothecaris van de Bibliotheek van Knokke-Heist. Ze studeerde af als licentiaat-geaggregeerde Germaanse filologie aan de Rijksuniversiteit in Gent en was tot 1995 leerkracht middelbaar onderwijs. December 1995 stapte ze over naar de bibliotheekwereld en startte als bibliotheekassistente in de avm-afdeling van de bibliotheek van Knokke-Heist. Als
boekenwurm en film- en muziekliefhebber was dit de juiste keuze. Sinds 2002 was ze er assistent-dienstleider en daarna adjunct-diensthoofd van de mediatheek en leeszaal. Ze is ook gastdocente aan de Bibliotheekschool waar ze cursussen film(geschiedenis) en muziek geeft.
Katrien Bonte is vanaf 1 juli 2012 bibliothecaris in Kuurne. Zij volgt de vorig jaar overleden bibliothecaris Philip Gheskiere op. Katrien werkt sinds 2006 in de bib van Kuurne — ze doorliep er elke mogelijke functie — en volgde intussen met succes de initiatie en het graduaat bibliotheekwezen aan de bibliotheekschool in Gent. Voordien was ze, dankzij haar diploma graduaat verzekeringswezen actief in de bank- en verzekeringswereld en later
ook in de plaatselijke journalistiek. Samen met het zevenkoppig bibteam kijkt zij uit naar de geplande uitbreiding van de bestaande bib met daarbij de installatie van een RFID-systeem. Kuurne is een gemeente met 13.000 inwoners, de bib is 20 uur open en telt een 50.000 uitleenbare werken.
....................................... .......................................
.......................................
.......................................
................ ................ ................
ons cultureel verleden anno nu:
DIGITAAL BESCHIKBAAR! Alle middelen, kennis en ervaring worden door GMS ingezet bij het digitaliseren van archiefcollecties - zeker als het gaat om cultureel erfgoed. Uniek en dus kostbare archiefstukken die met de grootst mogelijke zorg moeten worden behandeld en waarbij uiterst hoge eisen worden gesteld aan het digitaliseren. Bureau Metamorfoze van de Koninklijke Bibliotheek heeft GMS erkend als een kwalitatieve en deskundige digitaliseringspartner. Een bevestiging van onze kennis en kunde, die al onze klanten de garantie geeft van kwaliteitswerk.
DIGITALISEREN INDEXEREN
........
........
........
WWW.GMSNL.COM WWW.GMSNL.COM op op onze onze website website vindt vindt uu een een overzicht overzichtvan vande demogelijkheden mogelijkhedendie dieGMS GMSbiedt. biedt.
CONVERSIESLAGEN
...................... ..................
DIGITALISERING
Foto’s | Dia’s | Affiches | (glas)negatieven | Prentbriefkaarten | Gedrukte boeken DTB-boeken | Dossiers | Ingebonden handschriften | Losbladige handschriften Registers burgelijke stand | Notariële protocollen | Bevolkingsregisters Bouwtekeningen | Tijdschriften | Kranten | Technische tekeningen
..................
..................
GMS GMS GMS GMS GMS GMS Edisonweg 50d | 2952 AD ALBLASSERDAM | Postbus 260 | 2950 AG ALBLASSERDAM ALBLASSERDAM Tel. +078-69 31 300 | Fax +31 (0)78-69 31 123 |
[email protected] | www.gmsnl.com
META 2012 | 6 |
51
personalia
Op 2 juli 2012 startte Mieke haeck als hoofdbibliothecaris bij de Openbare Bibliotheek van De Haan. Mieke studeerde Germaanse Taal- en Letterkunde (UGent), Film en Visuele Cultuur (UA) en volgde de graduaatsopleiding in het Bibliotheekwezen en de Documentaire Informatiekunde in Gent. Na haar universitaire studies kon ze aan de slag bij de documentatiedienst van SABAM, waar ze jarenlang aan het hoofd stond van de afdelingen
muziek, audiovisuele producties en podiumkunsten. Centraal in deze functie stond de informatiebemiddeling tussen uitgevers, auteurs en buitenlandse auteursmaatschappijen. In haar nieuwe functie zal ze deze ervaringen met een passie voor het bibliotheekveld verenigen.
Op 1 juni 2012 trad Dr. goran proot als Andrew W. Mellon Curator of Rare Books in dienst van de Folger Shakespeare Library in Washington, DC. De bibliotheek is in de Angelsaksische wereld vooral vermaard om zijn rijke Shakespeare-collectie en vroege Engelse drukken. Minder goed bekend is dat de bibliotheek behalve toneel ook continentale drukken verzamelt, gaande van militaria tot reisboeken en van embleemboeken tot politieke
pamfletten. Samen met het Folger Institute stimuleert de bibliotheek het onderzoek over de vroegmoderne tijd. In het theater dat aan de instelling verbonden is, worden elk jaar verschillende toneelstukken van Shakespeare opgevoerd en vinden ook talrijke concerten plaats.
toepassing
Digitaal lezen in een web-2.0-jasje Ilse Depré, Openbare bibliotheek leuven
Er bestaan ondertussen tientallen apps om digitale boeken te lezen op iPad, Android en Windows tablets. De spelers op de e-boekenmarkt, zoals Apple (iBooks), Amazon (Kindle), Barnes & Nobles (NOOK), en — korter bij huis — Bol.com (Boekenbol) en Boek.be (e-boek.org). Ook interessant is de app van Stanza, waarin je niet enkel duizenden gratis boeken kan downloaden, maar tevens je eigen boeken en andere documenten (epub, pdf, …) kan opladen. De functionaliteiten van deze apps verschillen nogal, maar de meeste laten je toe om bladwijzers te plaatsen, het lettertype te vergroten, de helderheid aan te passen, enz. Vaak kan je ook aantekeningen maken, en enkele apps hebben zelfs ingebouwd (Engelstalig) woordenboek. Een buitenbeentje in dit aanbod is Kobo. Hoewel deze gratis app zich voorlopig vooral richt op een Engelstalig publiek, bezit het enkele nieuwigheden die de tool tot een ander niveau tillen. Kobo maakt digitaal lezen tot een sociaal gebeuren. De app houdt je leesgeschiedenis bij, en laat je toe om info over of citaten uit interessante boeken te delen met vrienden via Facebook, Twitter of mail. Bovendien kan je zien wie van je vrienden het boek nog aan het lezen is, of de commentaren bekijken die ze achterlieten. Check statistieken over het boek of ga met anderen in interactie over een bepaalde passage. Kobo biedt je niet enkel een interessante e-boekapp, maar tegelijk ook een wereldwijde digitale leesclub, die je leeservaringen kan verrijken. > Meer info en nuttige app: http://bibidee.blogspot.com
52 | META 2012 | 6
zogelezen
Johan Mijs
“Het legale en illegale digitaal aanbod in het Engels is overweldigend” wat zijn je leesgewoontes? Hoe en waar lees je? Mijn iPad heeft mijn non-fictie leesgewoontes sterk veranderd. Het legale en illegale digitaal aanbod in het Engels is overweldigend. Veel boeken bevatten hyperlinks naar andere boeken, en een download is zo gebeurd. Je leest dus veel meer browsend en afgeleid in een e-boek. Je verzamelt in een oogwenk het complete oeuvre van een auteur in je iBooksbibliotheek. Het geeft me het ‘verzamelgevoel’ van bij het begin van digitale muziekomwenteling. Toch stellen illegale downloads vaak teleur, want de leeservaring is vaak pover. En een slordige pdf leest niet zo lekker als een mooi gelayoute epub. Een tip voor de boekenindustrie: zet in op een ultragebruiksvriendelijke en gelinkte leeservaring. Aan de Nederlandstalige boekenindustrie: aarzel niet om bibliotheken in te schakelen in de fragiele waardeketen en maak samen snel een sterke backlist beschikbaar... welk boek ligt er nu op je nachtkastje? Ondanks een flinke overdosis in de Germaanse, staat door gebrek aan tijd en het verslavende van televisiereeksen als Breaking Bad, Borgen of Game of Thrones, lezen van fictie op een laag pitje. Ik volg enkel nog grote Britten als Jonathan Coe en Ian McEwan. Solar ligt
al een tijdje open, zeker niet McEwan’s beste maar wel een van zijn grappigste boeken. Wel iets te lang, less is more — kijk naar zijn Chesil Beach. Ik lees vaker nonfictie en ben net begonnen aan Black Swan van Nassim Nicholas Taleb, een turf over het belang van toeval en het onwaarschijnlijke. Black Swan is een van de laatste in mijn voorraadje fysieke boeken van vorig jaar. welk boek mag er altijd in je nachtkastje blijven liggen? Moeilijke vraag. Wat non-fictie betreft: Everything is Miscellaneous van David Weinberger, een totale aha-erlebnis over de derde dimensie die internet toevoegt aan de orde der dingen. Een absolute must read voor bibliotheekprofessionals.
Fictie: Mmm…. The Wings Of The Dove van Henry James. Om af en toe mijn Engels bij te spijke re n . Eén z in lezen kan wonderen doen. Of Life of Pi van Yann Martel, een magische, verfrissende, zomerse parabel. welk boek ligt er al een tijdje op je te wachten? Making Ideas Happen van Scott Belsky. Ik heb hem vorig jaar horen spreken op het World Creativity Forum in Hasselt, maar ik ben nog niet aan zijn boek toegekomen. Hij presenteerde toen enthousiast een samenvatting van het boek, en het voelt een beetje dubbelop om het ook te lezen. welk boek ben je begonnen maar onmiddellijk gestopt? Ik heb Too big too know van David Weinberger net opzijgelegd. Na zijn fantastische Everything is Miscellaneous, een totale afknapper: een typisch voorbeeld van een uit de hand gelopen essay (over het gevaar maar ook de kracht van de information overload), uitgerokken tot 300 pagina’s. 290 pagina’s te veel.
johan Mijs Johan Mijs is gebiedsverantwoordelijke Publiekstoepassingen bij Bibnet en leidt het project Bibliotheekportalen. In 2012 werkt hij vooral aan een grondige vernieuwing van de zoekomgeving en de lancering van thuisgebruik voor het Mediargus krantenarchief. Johan is gepassioneerd door het verbinden van mensen, interfaces en diensten. Hij houdt van klassieke muziek, kwaliteitstelevisieseries en nieuwe technologie. Hij is papa van twee kleine bibliotheekleners. Foto: Ingemar Johansson
META 2012 | 6 |
53
aCtiViteiten
Interactieve workshop
Informatiediensten in een veranderende omgeving Besturen en directies stellen het nut van een eigen bibliotheek of informatievoorziening steeds vaker in vraag. Iedereen die verantwoordelijk is voor een interne informatiedienst (bibliotheek, documentatiedienst, kenniscentrum of anderszins) moet voortdurend de meerwaarde van die informatiediensten en -producten bij de beslissers voor het voetlicht te brengen. Als de informatiediensten en –producten niet mee evolueren met de kernactiviteiten van de organisatie, komt hun bestaansrecht in gevaar. Bovendien evolueert de werkomgeving van de doelgroep ook. Steeds meer nuttige tools en online bronnen staan uw klanten ter beschikking buiten de eigen bibliotheek om.
de workshop draagt ertoe bij dat deelnemers uit de diverse sectoren van elkaars ervaringen en aanpak kunnen leren. expert Trainer van deze interactieve workshop is Hanneke Smulders, adviseur bij Infomare, adviesbureau op het gebied van informatiebeheer. Infomare heeft gespecialiseerde kennis opgebouwd over onder andere het analyseren van informatiebehoeften en informatiestromen. En is ervaren in het laten aansluiten van de informatievoorziening op de primaire werkprocessen waarbinnen de betreffende informatie een rol moet spelen. Als redacteur van de Kennisbank Audiovisuele Archivering staat Hanneke doelstelling Smulders bovendien in de praktijk van de informatieprofessional. De verantwoordelijke voor de informatiedienst wapenen om in Enkele referenties van Infomare: Cargill R&D Centre Europe – de eigen werkomgeving de bestaanszekerheid van de dienst te Vilvoorde; Grontmij Industry – Zelzate; IDEWE – Leuven; ISB versterken, door relevante inzichten en een nieuwe manier van vzw – Sint Niklaas; KRO Omroep – Hilversum; Nederlands denken over te dragen. Instituut voor Beeld en Geluid – Hilversum; Van Traa Advocaten doelgroep – Rotterdam; Vereniging van Nederlandse Gemeenten – Den Leidinggevenden en medewerkers van een interne informatie- Haag; Waalse Krook vzw – Gent. dienst bij overheid, bedrijven en non-profitorganisaties. Methode PrAKTISCH De mondelinge overdracht van kennis en ervaring door de trai- Datum 25 oktober 2012, van 13 tot 17 u. ner gebeurt centraal in een kleine groep van maximaal 15 deel- Plaats VVBAD-secretariaat, Berchem nemers, zodat er voldoende aandacht is voor de specifieke Prijs 90 euro (leden), 130 euro (niet-leden) werksituatie van elke deelnemer. Het interactieve karakter van Inschrijven Via http://www.vvbad.be
Restauratievakman van boeken en archief
Start 24 september 2012 in campus Brugge
Syntra West en CORES - het Competentiecentrum voor Conservatie en Restauratie van Boeken en Archief - bieden vanaf september 2012 opnieuw de professionele opleiding ‘Restauratievakman van boeken en archief’ aan binnen een tweejarig modulair traject. De modules kunnen afzonderlijk of gecombineerd gevolgd worden. Wenst u de folder te ontvangen? Stuur dan een mail naar
[email protected] of bezoek vrijblijvend onze infomomenten op zaterdag 25 augustus van 9u tot 12u en op maandag 27 augustus van 14u tot 20u. Tijdens de kantooruren kan u ons steeds bereiken via het nummer 078/353 653 (tarief lokaal gesprek) of per mail naar
[email protected].
www.syntrawest.be
54 | META 2012 | 6
Deze opleiding komt tot stand in samenwerking met Rijksarchief Brugge, Stad Brugge, OCMW Brugge en Bisdom Brugge.
aCtiViteiten
Focus op duurzaamheid Duurzaamheid staat hoog op de (culturele) agenda, sinds het Cultuurforum 2020, gelanceerd door minister van Cultuur en van Leefmilieu Joke Schauvliege, doorbraken formuleerde op vlak van eco-cultuur. Toch is duurzaamheid in de bibliotheek- en archiefsector een dubbelzinnig begrip. Vaak liggen associaties met digitale duurzaamheid en het duurzaam bewaren van erfgoed meer voor de hand dan bekommernissen op vlak van een ‘transitie naar rechtvaardige duurzaamheid’ zoals het Cultuurforum die formuleerde. Nochtans mag het besef dat de draagkracht van de aarde eindig is ook de informatiesector niet onberoerd laten. Is er een verband tussen duurzaam bewaren en een meer ecologische invulling van het begrip duurzaamheid? Welke rol kan de informatiesector spelen in de transitie naar rechtvaardige duurzaamheid? Het denken over vragen zoals deze, staat nog in zijn kinderschoenen. Initiatieven zijn vaak kleinschalig en projectmatig. Met Focus op duurzame bibliotheken en archieven willen de VVBAD en opleiding Cultuurmanagement van de Universiteit Antwerpen de sector uitnodigen om na te denken over de invulling van het begrip ‘duurzaamheid’ in de informatiesector. Na een voormiddag met een theoretische introductie, worden de deelnemers uitgenodigd om in de namiddag, aan de hand van praktijkvoorbeelden aanbevelingen te formuleren rond vier specifieke thema’s.
aCtiViteitenKalender 20.09
Focus op duurzame biblio-
PrOgrAMMA
theken en archieven
9.30 u.
VVBAD, UA
10.15 u. 11.00 u. 11.45 u. 12.30 u. 13.30 u. 15.00 u. 15.30 u.
16.30 u.
Keynote: Waarom duurzaamheid op de agenda? Erik Paredis, Universiteit Gent Op weg naar een duurzaam beleid Prof. Dr. Annick Schramme, Universiteit Antwerpen, Cultuurmanagement Naar een duurzaam (personeels)management van organisaties Prof. Dr. Peggy De Prins, UA Cultuurmanagement Groene ICT en duurzaamheid Paul Dekkers, SURF Lunch Naar aanbevelingen voor sector en beleid Thematische workshops Pauze De bijdrage van de informatiesector aan een transitie naar rechtvaardige duurzaamheid Prof. Bruno Verbergt Afsluitende drink
08.10
Denk- en discussiedag Bibnet
12.10-23.11
Digitaliseren Bibliotheekschool Gent
25.10
Informatiediensten in een veranderende omgeving VVBAD
13.11
Studienamiddag Archieven van architectuuropleidingen Centrum Vlaamse Architectuurarchieven
13.11-22.01
Start to Web 2.0 in 23 stappen Bibliotheekschool Gent
PrAKTISCH
Uw activiteit in deze kalender?
Datum Plaats Prijs Inschrijven
Meld ze aan via onze website
20 september 2012 Universiteit Antwerpen 70 euro (leden), 105 euro (niet-leden) Via http://www.vvbad.be
http://www.vvbad.be/activiteiten
META 2012 | 6 |
55
uitziCht
Kulturhuset Stockholm Foto: Miche Bekaert
wij richten bibliotheken in ... Meer op: www.sbnl.be/foto
Bibliothèque communale de Virton
Appelweg 94 C B-3221 Holsbeek
Tel.: 016 623 340 Fax: 016 620 400
[email protected] www.sbnl.be
Deel
Deel
Voor meer informatie: Filip Trenson - Sales Manager Benelux | Tel. 32 2 727.78.01 |
[email protected]