Themanummer Stotteren
oktober 2012
10
Sinds wanneer werk je als logopedist? Sinds juli 2011 ben ik werkzaam als logopedist en als stottertherapeut in opleiding in Stottercentrum Rotterdam. Ook werk ik sinds augustus 2011 in logopediepraktijk Berkel en Rodenrijs/Bergschenhoek. Waarom ben je logopedist geworden?
Als kind al, opgroeiend in Rotterdam, hoorde ik verschillende accenten. Dat interesseerde mij: ‘waarom praten mensen op een andere manier en gebruiken zij verschillende woorden?’
Wat vind je fijn aan je huidige werkplek? In Stottercentrum Rotterdam werk ik samen met één collega, in Berkel en Rodenrijs met acht. Als startende logopedist is de samenwerking met collega’s waardevol.
vragen aan lesley bosschaart FUNCTIE LOGOPEDIST WERKSETTING ALLROUND PRAKTIJK, STOTTERCENTRUM REGIO ROTTERDAM
Waar heb je je recent in verdiept? Mijn specialisatietraject tot stottertherapeut ben ik gestart door het volgen van de European Clinical Specialization in Fluency Disorders (ECSF), de Europese opleiding tot stottertherapeut. De ECSF verenigt logopedisten in Europa en laat logopedisten met verschillende visies op stotteren samenwerken. Wat verwacht je voor de toekomst? Na het succesvol afronden van de ECSF start ik met de opleiding van de Nederlandse Vereniging voor Stottertherapie (NVST). Ik hoop dat de vloeiendheidsproblematiek (stotteren en broddelen) steeds bekender en meer geaccepteerd wordt in de samenleving. Heb je een boodschap voor je collega-logopedisten? Tijdens de HBOopleiding tot logopedist merkte ik dat mijn medestudenten stotteren eng, complex en spannend vonden. Stotteren kan complex zijn, maar het biedt zoveel uitdagingen om mee te werken. Er zijn niet veel logopedisten-stottertherapeuten in Nederland, dus mijn oproep aan collega- logopedisten: interesseer je voor stotteren. Wij hebben elkaar hard nodig, samen staan we sterk!
v/d redactie Themanummer stotteren marie-christine franken gasthoofdredacteur
02
Als gasthoofdredacteur leid ik met veel plezier en met heel veel dank aan de redactie en de auteurs, het themanummer stotteren bij jullie in. De logopedische behandeling van stotteren is in Nederland van een relatief hoog niveau door goede (bij) scholingsmogelijkheden, het specialisatietraject van de NVST met momenteel 59 NVST-erkende logopedist-stottertherapeuten en voorlichting door het NFS. Ook internationaal staan we op de kaart wat betreft stotteren, o.a. met de RESTART-studie, die in 2007 vanuit het Erasmus MC te Rotterdam met deelname van 19 logopedisten(-stottertherapeuten) in heel Nederland werd gestart; in het komend najaar verwachten we de eerste resultaten. In dit nummer onder meer een artikel over de werkwijze van een van de twee behandelingen die in de RESTART studie zijn bestudeerd. Verder mooie artikelen over een aanpassing van het Klinisch Werkmodel Stotteren voor basisschoolkinderen, over intensieve groepstherapieën, het behandelen van stotteren bij kinderen met contactproblematiek, de opleidingsroute tot logopedist -stottertherapeut en een interview over de ontwikkeling van een richtlijn voor de behandeling van stotteren. En dat alles -zoals in het vorige nummer reeds aangekondigd door Janneke de Waal-Bogers, hoofd redacteur van Logopedie en Foniatrie die nu van haar zwangerschapsverlof geniet- in een prachtig vernieuwde uitgave van dit tijdschrift, dat vanaf dit nummer onder de naam Logopedie wordt voortgezet. De redactie is erg benieuwd naar jullie reacties op deze vernieuwing!
Inhoud
oktober 2012
Berichten
04
Bewerkingsproces Klinisch WerkmodelStotteren
06
Van logopedist naar logopediststottertherapeut via de NVST
10
Interview: Een richtlijn voor maatwerk
16
Column Josje Jonker
21
Boeken & Materialen
22
Stotterende kinderen behandelen volgens het RESTART-Demands and Capacities Model: een leidraad
24
Het Integraal Zorgtraject Stotteren, unieke vorm van zorg
30
Stottertherapie bij kinderen met een stoornis in het autistisch spectrum
36
Cursus&Congresinfo
42
Colofon
43
JOSJE JONKER
85 jaar Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie
03
Wereld stotterdag
Goede hoorzorg steunt op samenwerking
Sinds 1998 wordt op 22 oktober Wereldstotterdag georganiseerd.
Een groep genodigden nam deel aan de NVLF-discussiemiddag over logopedie en gehoor. Er werden vier onderwerpen gepresenteerd: neonatale gehoorscreening, onderwijsarrangementen voor dove en slechthorende kinderen, vergoeding van hulpmiddelen en slechthorendheid bij ouderen.
Wereldwijd wordt aandacht gevraagd voor stotteren. Verschillende beroepsgroepen zijn betrokken bij activiteiten op deze dag. In Nederland zijn dit onder andere de NVLF en de Nederlandse Vereniging voor Stottertherapie (NVST). Toen de redactie van Logopedie samen met gasthoofdredacteur Marie-Christine Franken startte met het opzetten van dit themanummer Stotteren is daarom bewust gekozen het themanummer uit te brengen in de maand oktober. Meer informatie over de activiteiten en berichtgeving van de NVLF over Wereldstotterdag kunt u vinden op www.nvlf.nl Janneke de Waal – Bogers
De afbakening tussen de betrokken zorgdisciplines moet niet leiden tot te weinig begeleiding of het over het hoofd zien van zorgbehoefte. De naleving van het landelijke protocol neonatale gehoorscreening is goed geregeld. Het vermindert de kans op onvoldoende doorverwijzing van dove en slechthorende kinderen. De begeleiding van de kinderen tot hun 18de vraagt echter om een goede afstemming tussen zorg en onderwijs waarbij rekening wordt gehouden met de sociaal-emotionele gevolgen. Zij kunnen in het onderwijs vastlopen en uiteindelijk bij de GGZ terecht komen. Het werken aan de autonomie van de kinderen en het contact met de dovencultuur geeft hen een betere basis. Niet alleen het leren horen en spreken, maar ook gebarentaal en spraakafzien is essentieel in de communicatie tussen doven. Genoemd werd nog het aanleggen van een NVLF- register van logopedisten die gespecialiseerd zijn in de zorg aan doven en slechthorenden. Ook is er scholing nodig voor medewerkers in de ouderenzorg, die logopedisten kunnen geven, naast scholing binnen de opleiding tot logopedist. Ruud Nannes
Logopedie nieuwe stijl Vanaf oktober 2012 verschijnt het tijdschrift Logopedie en Foniatrie onder de nieuwe naam Logopedie. Het t ijdschrift heeft een facelift ondergaan: zowel qua inhoud als qua vormgeving is er een aantal dingen veranderd. Zo wordt er op de cover van het verenigingsblad de foto van een lid van de vereniging geplaatst. Op de binnenzijde van de cover volgt informatie over het desbetreffende lid. Op deze manier komt het verenigingsaspect van het blad meer naar voren, en wordt het blad herkenbaarder voor de leden. Foto’s en beeldmateriaal gaan een grotere rol spelen in het blad, er worden bijvoorbeeld foto’s van de auteurs bij artikelen geplaatst. Het blad wordt opgemaakt met heldere, frisse kleuren, die de verschillende rubrieken ondersteunen. Zo wordt er een warme kleur gebruikt voor de meer persoonlijk getinte rubrieken, zoals
4 04
de column en het redactioneel. De artikelen en andere rubrieken worden ondersteund door koele kleuren. Het oktobernummer is een themanummer, en dat betekent dat de indeling van het blad is bepaald door de gasthoofdredacteur. In de volgende nummers van Logopedie zal een aantal nieuwe rubrieken het licht zien, waaronder de rubriek ’een aantal vragen over….’. waarin beleidsmedewerkers van de NVLF antwoord geven op vragen die regelmatig door leden van de NVLF worden gesteld. Lydeke Fransen
Verkiezing kring product van het jaar 2012 Tijdens de regionale KKB-dag in Nieuwegein is de winnaar van de verkiezing van het logopedische kringproduct regio Midden bekend gemaakt. Kwaliteitskringen ontwikkelen regelmatig kringproducten, die voortkomen uit in de praktijk gesignaleerde verbeterpunten. Kringproducten hebben betrekking op de werkwijze ten aanzien van onderzoek en behandeling, of op registratie en administratieve verslaglegging van patiëntinformatie. Het werken met door kwaliteitskringen ontwikkelde producten levert een positieve bijdrage aan de kwaliteit van logopedische zorg. Om de bekendheid met kringproducten buiten de eigen kwaliteitskring te vergroten en om kringen te stimuleren kennis te delen, organiseert de NVLF de verkiezing van het logopedisch kringproduct 2012. Logopedisten kiezen uit alle inzendingen het beste kringproduct per regio (noord, midden, zuid). De verkiezing gebeurt online door middel van een keuzemogelijkheid uit gekandideerde (en door een jury geselecteerde) kringproducten. Het kringproduct met de meeste stemmen wordt de uiteindelijke winnaar in de betreffende regio. Er is dus per regio een winnaar. De winnaar van de betreffende regio wordt op de regionale KKB-dag van die regio bekend gemaakt. Het winnende product is het Klinisch werkmodel stotteren, gemaakt door kring 89, zie ook het artikel over de aanpassing van dit werkmodel in het blad. Bron: http://ikbenlogopedist. logopedie.nl/site/kringproducten
Asjemenou! Tijdens de groepslogo hebben we het over huisdieren. Alle kinderen vertellen of ze wel of geen huisdier hebben. Ik vraag aan Marcel (6 jaar) of hij huisdieren heeft... stralend zegt hij: “ik heb een broertje!” Suzanne Bloemink Heeft u ook een asjemenou? Schrijf deze dan in maximaal 100 woorden op en stuur deze naar
[email protected] Denkt u wel aan het fingeren van de namen van uw cliënten.
Kwaliteitsinstrument van de maand oktober: kwaliteitscriteria stage logopedie Doel van het instrument In dit instrument staan kwaliteitscriteria ten aanzien van de stageverlenende instelling, de praktijkbegeleider (begeleider op de werkvloer) en de docentbegeleider (begeleider vanuit de opleiding). Deze kwaliteitscriteria zijn door de zeven opleidingen logopedie in samenwerking met het beroepenveld tot stand gekomen.
Gebruik van het instrument Het instrument bevat drie lijsten met kwaliteitscriteria die samen de kwalificaties voor stageverlenende instellingen, praktijkbegeleiders en docentbegeleiders omvatten. Daarnaast bevat het instrument ook drie lijsten die richtlijnen geven op welke wijze aan de kwaliteitseisen voldaan kan worden. In een kwaliteitskring kan gekeken worden in welke mate elke logopedist die ook praktijkbegeleider is, gebruik maakt van de kwaliteitscriteria. Ook is het interessant om te bekijken of elke stageverlenende instelling aan dezelfde kwalificaties voldoet. Biedt u de juiste leeromgeving voor een stagiaire logopedie?
Verkrijgbaarheid van het instrument De kwaliteitscriteria stage logopedie zijn te vinden op de website www.ikbenlogopedist.nl (Kwaliteit – Kwaliteitsinstrumenten – Kwaliteitsinstrumenten derden). Elly Cox
05 5
Bewerkingsproces Klinisch Werkmodel Stotteren Aangepaste versie voor kinderen van 8-12 jaar
auteurs
kwaliteitskring stottertherapeuten noord-holland
In 2011 heeft de Kwaliteitskring Stottertherapeuten Noord-Holland het Klinisch Werkmodel Stotteren aangepast. Het model was ontwikkeld in 1993 (A. Bertens,1998, VSN 2011) en de toelichting op dit werkmodel van de VSN is in 2009 aangepast. Opzet van de Kwaliteitskring was om vanuit het Klinisch Werkmodel Stotteren, twee werkmodellen en twee toelichtingen te maken: één werkmodel en toelichting voor volwassenen en één werkmodel en toelichting voor kinderen van 8 tot 12 jaar. In dit artikel gaan we nader in op de totstandkoming van het aangepaste werkmodel en de toelichting voor kinderen. Het Klinisch Werkmodel Stotteren wordt door logopedisten en stottertherapeuten gebruikt om de uitslag van het onderzoek en de te volgen therapiestappen met de cliënt te bespreken. Door de vereenvoudigde, schematische weergave in dit model wordt het stotteren en alles wat ermee samenhangt inzichtelijk gemaakt.
Aanleiding
Aangezien het Klinisch Werkmodel bijna twintig jaar bestaat, leek het ons als kring interessant om het model naast de huidige kennis over stotteren te leggen en te kijken waar aanvullingen of veranderingen zinvol zouden kunnen zijn. Daarnaast werd het ontbreken van aan verschillende leeftijden aangepaste modellen, in de praktijk als een gemis ervaren.
Methode
We zijn gestart met een literatuuronderzoek en splitsten ons als kring op in drie subgroepen. Elke subgroep heeft vervolgens een onderdeel van het model vergeleken met gegevens uit de huidige literatuur. Uit dit onderzoek concludeerden wij onder meer dat er in de afgelopen jaren aanvullende inzichten
06
zijn ontstaan rondom de zwakke aanleg voor timing (Conture, 2001; Bernstein Ratner, 2010). Wij herleidden uit de literatuur dat het timingsprobleem zich ook kan afspelen in de taalprocessen. In het Klinisch Werkmodel (A. Bertens, 1998) wordt er van uitgegaan dat er bij personen die stotteren, een zwakke aanleg voor timing in de spraakprocessen is. In de hernieuwde versie van het Klinisch Werkmodel door de VSN (2011) is de taalplanning hieraan toegevoegd. Wel dient benadrukt te worden dat het om een hypothese gaat waarvoor tot op heden geen sluitend wetenschappelijk bewijs is. Het Klinisch Werkmodel is ontwikkeld om stotteren inzichtelijk te maken zodat op een heldere manier met de cliënt gecommuniceerd kan worden. Dit betekent dat het model een vereenvoudiging van de werkelijkheid weergeeft.
Wij besloten om in het model voor kinderen gebruik te maken van een metafoor voor timing van de spraak- en taalprocessen. ‘De aansturing van de lopende band’ werd ons in 2010 aangeboden in een workshop van S. Yaruss in Rotterdam. Deze metafoor werd oorspronkelijk bedacht door Conture (2001). Hierbij wordt het stotteren en de zwakke aanleg voor timing van de spraak- en taalprocessen vergeleken met een lopende band die niet zo soepel werkt. In het model voor kinderen hebben we deze zwakke aanleg vertaald naar werkmannen die soms wat meer tijd nodig hebben voor het aansturen van de lopende band. Deze metafoor werd de drager van onze toelichting. Om het model duidelijker te maken kozen wij ervoor om bij de stotter uitlokkende en in stand houdende triggers (spanning, snelheid, belemmeringen) een aantal voorbeelden te geven die er ter plekke, samen met het kind en de ouders uitgelicht kunnen worden. Omdat wij een model wilden maken voor kinderen werd de woordkeuze een grote uitdaging. Nadat we het model hadden aangepast voor kinderen, schreven wij de toelichting bij het model. Na het proces van schrijven, overleggen en herschrijven, een proces dat een aantal malen werd doorlopen, was in juni 2011 de voorlopige versie gereed.
Stel je voor: In jouw spreekfabriek werken allemaal werkmannen aan een lopende band. Zij zorgen ervoor dat jij zegt wat je wilt zeggen... ...Het zou fijn zijn als die mannetjes snel en handig waren, maar jij bent geboren met mannetjes die vaak iets meer tijd nodig hebben. En soms, als jij heel veel woorden op de band zet, of als je heel snel iets wilt vertellen, dan krijgen ze het te druk. Als dan ergens één mannetje het niet bij kan houden, hebben alle werkmannen die daarop volgend aan de band staan er ook last van. Als er één het niet meer ziet zitten, omdat hij het écht niet meer bij kan houden, drukt hij op de rode stop-knop, om de band stil te zetten. En dan heb jij een stotter. FIGUUR 1. Twee gedeelten uit de toelichting.
In het kort Wij hebben het Klinisch Werkmodel Stotteren (A. Bertens, 1998) aangevuld en uitgebreid. Dit omdat het model door veel therapeuten gebruikt wordt tijdens uitleg over stotteren en de daarmee samenhangende factoren terwijl wij het model bij gebruik in de praktijk als krachtig maar ook als te algemeen hebben ervaren. We hebben specifieke werkmodelversies gemaakt voor kinderen, pubers, volwassenen en ouders en een toelichting voor kinderen en voor volwassenen. Beide toelichtingen zijn ook te gebruiken bij pubers en bij ouders. Onze ervaring na de aanpassingen is dat het model een nog krachtiger instrument is geworden. Wij verwachten dat wij met onze aangepaste versies gericht op de verschillende doelgroepen, de informatie over stotteren toegankelijker hebben gemaakt. Het blijft echter een schematische vereenvoudigde voorstelling van een zeer complex verschijnsel waarvoor tot op heden geen wetenschappelijk bewijs is. Door ter plekke aanvullingen en/of verduidelijkingen te maken, kunnen de schema’s afgestemd worden op de specifieke cliënt. De verschillende werkmodellen en de toelichtingen zijn te vinden op de website www.nedverstottertherapie.nl
Wij spraken met elkaar af om de voorlopige versie in de praktijk te gaan gebruiken en daarna te evalueren. Daartoe ontwikkelden wij een evaluatieformulier dat ingevuld werd door tien ouders van cliënten die we in de praktijk met het model en de toelichting hadden begeleid. Bij het bespreken van de evaluatieformulieren in september 2011, bleek dat het aangepaste werkmodel voor kinderen door zowel ouders als therapeuten als zinvol wordt ervaren. Ze vinden bovendien dat de informatie helder en duidelijk is en goed aansluit bij de therapie, dat het niveau van de informatie begrijpelijk is en de hoeveelheid informatie voldoende. Ook wordt de toelichting ervaren als een goede ondersteuning om het werkmodel te begrijpen. Aan de hand van de uitkomsten van de evaluatie werden zowel het model als de toelichting nog een laatste maal doorgenomen en gebruiksklaar gemaakt. De moeder van een jonge cliënt uit de praktijk van één van de kringleden, besloot na kennisneming van het aangepaste model en de toelichting, de kinderen in de klas van haar kind te informeren over stotteren. In deze presentatie wordt de toelichting in zeer concrete, deels bewegende beelden weergegeven. Voor ons een bonus en de bevestiging dat het werkmodel en de toelichting zeer nuttig zijn.
FIGUUR 2. Twee afbeeldingen uit de power-point
presentatie.
Beschrijving
Zoals reeds genoemd is het Klinisch Werkmodel Stotteren een schematische, sterk vereenvoudigde voorstelling. Het geeft weer hoe bij een zwakke aanleg voor timing van spraak- en taalprocessen, stotteren getriggerd kan worden. De triggers zijn: spanning, snelheid en belemmeringen. Hierdoor komt het (kern)stottergedrag naar voren: herhalingen en verlengingen. Door de gedachte of overtuiging: ‘ik wil niet stotteren’, die hierop kan volgen, ontstaat er een vecht-, vluchten/of freeze-reactie binnen het stotter
07
‘Het Klinisch Werkmodel Stotteren is een schematische, sterk vereenvoudigde voorstelling. Het geeft weer hoe bij een zwakke aanleg voor timing van spraaken taalprocessen, stotteren getriggerd kan worden.’
gedrag waardoor het stotteren nog meer spanning krijgt. De vicieuze stottercirkel is ontstaan. Het doorbreken hiervan kan op alle mogelijke plaatsen behalve op het gebied van de aanleg voor timing van de spraak- en taalprocessen. We nemen aan dat dit een vaststaand gegeven is. In het model voor kinderen wordt dit weergegeven als de aanleg voor het op het juiste moment aansturen van de lopende band. De werkmannen die aan de lopende band van stotterende kinderen bezig zijn en het spreekproces aansturen, hebben hoe dan ook, iets meer tijd nodig. In het aangepaste model voor kinderen van acht tot twaalf jaar zijn voorbeelden genoemd bij de stotter uitlokkende en/of in stand houdende triggers spanning, snelheid en belemmeringen. Bij het bespreken van ‘spanning’ is het voor veel kinderen en hun
ouders een eyeopener wanneer zij beseffen dat positieve gebeurtenissen ook spanning kunnen geven. Vaak wordt er bij het woord spanning vooral aan negatieve dingen gedacht. Door voorbeelden als ‘feest’ en ‘leuke dingen vertellen’ te noemen wordt duidelijker dat ook positieve zaken invloed kunnen hebben op stottergedrag. Ook de voorbeelden die genoemd worden bij ‘snelheid’ maken veel duidelijk. Stotteren heeft voor de meeste mensen uitsluitend met spreken te maken. Het advies ‘praat maar wat langzamer’ wordt snel gegeven. Door de voorbeelden ‘veel dingen doen’ en ‘haast hebben’ wordt ook de link met ‘snel leven’ gelegd. Bij het doornemen van belemmeringen beseffen ouders dat het stotteren meestal geen op zichzelf staand probleem is maar dat dit ook getriggerd kan worden door bijvoorbeeld ziekte of leermoeilijkheden. Het inzicht dat stotteren met veel factoren van het leven samenhangt, geeft over het algemeen zowel ouders als kind duidelijkheid en rust.
gelegd. Na uitleg van het model geven ouders menigmaal aan: ‘het wordt dus ook stottertherapie voor ons’. Door dit inzicht is de aanzet tot verandering al ingezet.
Door de toegevoegde voorbeelden in het model treedt sneller herkenning op, dit maakt het model persoonlijker. Tevens geeft het besef ‘Ik ben niet de enige die dit heeft’ dikwijls een gevoel van opluchting bij het stotterende kind en de ouder.
Het werkmodel voor kinderen en de toelichting zijn te vinden op de website www.nedverstottertherapie.nl. Ook het werkmodel voor volwassenen met toelichting, het werkmodel voor pubers en het werkmodel voor ouders, waar wij in dit artikel niet op in zijn gegaan, zijn via deze site te downloaden.
Gebruik in de praktijk
Tijdens het gesprek kunnen de verschillende specifieke kenmerken die passen bij het kind, aangekruist worden in het schema. Zo wordt duidelijk welke factoren bij hem of haar een rol spelen en waar dus aan gewerkt zal worden. Hierdoor wordt de verantwoordelijkheid voor verandering tevens bij de ouders
LITERATUURLIJST > Bernstein Ratner, N. (2010). The psycholinguistics of Stuttering. Presentatie op 2e ECFS Conferentie, Antwerpen. > Bertens A. en Weeda-Hageman J. (1998). Kinderen die stotteren. Amsterdam: Boom. > Bezemer, M., Bouwen, J. & Winkelman, C. m.m.v. Embrechts, M. (2006, 2e druk 2010). Stotteren. Van theorie naar therapie. Bussum: Coutinho. > Boey, R ( 2003). Stotteren en stottertherapie bij heel jonge kinderen. Leuven: Acco > Boey, R. ( 2009). Hoe stotteren ontstaat en zich ontwikkelt. Leuven: Acco > Boey, R ( 2009). Spreken over stotteren. Antwerpen: Standaard uitgeverij > Conture E.G. (2001). Stuttering its nature, diagnosis, and treatment. Boston: Allyn and Bacon). > Levelt, W.J.M. (1989). Speaking. From intention to Articulation. Cambridge: MIT Press > VSN (2009). Toelichting bij het Klinisch Werkmodel > VSN (2011). Klinisch Werkmodel. > Yaruss, J.S. ( 2010). Workshop Advanced Topics in the Evaluation and Treatment of Stuttering. Rotterdam: Erasmus MC
08
Aangezien ouders en kind tijdens het gesprek veel informatie krijgen aangeboden, is een uitgebreide schriftelijke toelichting bijgevoegd om thuis nog eens door te kunnen lezen. Daarnaast kan de schriftelijke toelichting gebruikt worden als informatiebron om anderen (denk aan vriendjes, familie en/of leerkracht) zelfstandig te kunnen informeren over het stotteren. Tijdens het gebruik merkten wij dat een aan de leeftijd van de cliënt aangepast werkmodel, de uitleg van het stotteren vergemakkelijkt. Vanuit deze ervaring ontstond bij ons de behoefte om meerdere, aan leeftijd aangepaste werkmodellen te maken. Vervolgens hebben wij ook een werkmodel voor pubers en een werkmodel voor ouders gemaakt.
Auteurs
Kwaliteitskring 89 Stottertherapeuten Noord-Holland bestaat uit logopedist- stottertherapeuten die in de vrije vestiging werkzaam zijn en vijf keer per jaar bijeen komen. Aan de totstandkoming van het aangepaste werkmodel en de toelichting is gewerkt door: Patricia Blokker, Mary de Boer, Ilanda de Dood, Gitte Hartjesveld, Monique Hakkenes, Anita Jonk, Désirée Levenbach, Brunette van der Neut, Tanya van Poorten, Ineke Schavemaker, Wilma Schipper, Nicole Suylen Irma Uyterlinde, en Marit van der Werff. N amens de Kwaliteitskring Stottertherapeuten Noord-Holland is dit artikel geschreven door Patricia Blokker, Ilanda de Dood en Nicole Suylen, alledrie vrijgevestigde stottertherapeuten in NoordHolland.
Contact
[email protected]
Hoe werkt stotteren? De werkmannen aan de lopende band van de spreekfabriek moeten veel dingen doen: IDEE
WOORDEN
LETTERS
SPIEREN
Bij kinderen die stotteren hebben de werkmannen extra tijd nodig
Spanning
SNELHEID
feest toetsen leuke dingen vertelling het goed willen doen iets naars meemaken
snel praten veel dingen doen door elkaar praten haast hebben snel moeten antwoorden
ANDERE LASTIGE DINGEN
moeite met taal ziek zijn moe zijn zwakke praatspieren veel in je hoofd hebben
Stotteren:
-her-her-herhalingen -vvvvvverlengingen
Als je dan extra je best gaat doen en denkt ‘ik wil niet stotteren!’
Vechten
- woorden eruit duwen - meebewegen
Vluchten
- iets anders zeggen - niets zeggen
Bevriezen
- heel lang vastzitten - niet weten wat te doen
De stotter wordt dan juist groter en sterker dus...
Meer spanning FIGUUR 3. Werkmodel voor kinderen.
09
Van logopedist naar logopedist-stotter therapeut via de NVST auteurs
angélique dreijer
De Nederlandse Vereniging Stottertherapie (NVST) is de landelijke organisatie van logopedisten, die zich hebben gespecialiseerd op het gebied van vloeiendheidsstoornissen. De vereniging werd in 1987 opgericht. Op de eerste plaats met als doel de kennis over vloeiendheidsstoornissen te vergroten en de kwaliteit van diagnostiek en behandeling te verbeteren. Ten tweede om de sociaaleconomische belangen van de leden te waarborgen. Om deze twee doelen te bereiken organiseert de NVST onder meer cursussen, workshops, lezingen en symposia. Ook faciliteert de vereniging intervisiegroepen voor stottertherapeuten en ontwikkelt zij informatiemateriaal voor specifieke doelgroepen zoals huisartsen en leerkrachten.
logopedist en stottertherapeut in opleiding
monique thakkenes logopedist-stottertherapeut
Een andere belangrijke activiteit die de NVST ontplooit om haar doelen te verwezenlijken is het verzorgen van een tweejarig opleidingstraject tot erkend logopedist-stottertherapeut. In 2005 startte de NVST in samenwerking met de Vereniging Stottercentra Nederland (VSN) met deze nieuwe opleiding: een competentiegerichte leerweg tot stottertherapeut. Inmiddels heeft een aantal stottertherapeuten de opleiding succesvol afgerond en is de opleiding geaccrediteerd. In dit artikel wordt verslag gedaan van de inhoud van de opleiding van de NVST en van de eerste ervaringen met het nieuwe opleidingsplan. Daarnaast wordt verduidelijkt wat de toegevoegde waarde is van de specialisatie tot stottertherapeut en welke samenwerkings mogelijkheden er zijn tussen een gespecialiseerde collega en een allround logopedist. Tenslotte wordt ingegaan op de toekomst met betrekking tot de opleiding.
NVST opleiding tot stottertherapeut
De opleiding tot logopedist-stottertherapeut van de NVST is een individueel traject en duurt ongeveer twee jaar. In de visie van de NVST (2009) staat het doel van de opleiding als
10
volgt beschreven: “De opleiding tot stottertherapeut wil bevorderen dat logopedisten de betrokkenheid en inspiratie krijgen om zich in het vakgebied vloeiendheidsstoornissen, met name stotteren en broddelen, te bekwamen. De opleiding wil logopedist-stottertherapeuten opleiden tot personen die de competenties hebben om in het huidige en toekomstige beroepsveld kwalitatief goede zorg en preventie te verlenen en bij te dragen aan de verdere ontwikkeling van het specialisme van stottertherapeut. De kwaliteiten die hierbij beoogd worden zijn vastgelegd in de eindcompetenties van het opleidingsprofiel stotter therapeut.” (Ebben et al., 2008) Na een oriënterend gesprek met één van de coaches van het opleidingtraject, waarin de motivatie voor de opleiding tot stottertherapeut wordt toegelicht en de inhoud en haalbaarheid van het traject wordt besproken, kan worden gestart met de opleiding. Bij voorkeur heeft de aspirant-stottertherapeut dan al een aantal jaar ervaring als allround logopedist. De opleiding tot stottertherapeut is competentiegericht en biedt de mogelijkheid om al werkend in de stottertherapeutische setting de benodigde competenties te verwerven aan de hand van een persoonlijk ontwikkelingsplan. Iedere therapeut in opleiding (TIO) is
In het kort In dit artikel wordt de in 2005 gestarte competentiegerichte opleiding tot stottertherapeut van de NVST beschreven. Ook de ervaringen van therapeuten in opleiding (TIO’s) en de plek van de stottertherapeut in het logopedisch netwerk komen aan de orde.
daardoor zelf verantwoordelijk voor de specifieke invulling van zijn of haar opleiding en volgt een eigen traject op maat. Aan de hand van een afsluitend assessment wordt bepaald of de TIO alle competenties heeft verworven om zelfstandig te kunnen gaan werken als NVST stottertherapeut. De competenties zijn onderverdeeld in drie werkgebieden: 1. Preventie, zorg, training, advies en zorg coördinatie: werken met en voor cliënten 2. Organisatie, beleidsontwikkeling, coaching, ondernemen en beheren: werken in en vanuit een organisatie 3. Beroeps- en persoonlijke ontwikkeling, initiëren nieuwe programma’s, ontwikkelen van nieuwe methodes, technieken of richtlijnen: werken aan professionalisering als logopedist. Per competentiegebied moet een aantal beroepsproducten worden gemaakt om te kunnen voldoen aan de kwalificaties van een stottertherapeut. In totaal moeten twaalf verschillende beroepsproducten worden gemaakt, verdeeld over de drie competentiegebieden. De beroepsproducten zijn onderdeel van het portfolio en bestaan uit een inhoudelijk deel (bijvoorbeeld een plan, beleidsstuk of dienst) een uitvoeringsdeel, 360° graden feedback van de begeleidende seniortherapeut en van de betrokkenen (ouder, cliënt, collega logopedist, andere disciplines etc.) en een reflectieverslag. Een aantal beroepsproducten is verplicht. Dat betreft: een adviesgesprek, een intervisietraject, een behandelplan, een supervisietraject en een groepsbehandeling. Van iedere TIO wordt ook verwacht dat hij of zij werkt aan een innovatief en/of inspirerend product, bestaande uit een praktijkgericht onderzoek waarbij aan de hand van een eigen keuzeonderwerp een deelgebied van het stotteren wordt bestudeerd. Het product wordt gepresenteerd aan de leden van de
NVST en bevat bij voorkeur aanbevelingen en inspiratie voor praktische nieuwe toepassingen in de stotterpraktijk. In het verleden is bijvoorbeeld de toepasbaarheid onderzocht van het programma Kid’s Skills, een methode om problemen op te lossen van stotterende kinderen in de basisschoolleeftijd. Er zijn presentaties geweest over ervarings- en ontwikkelingsgericht werken met stottertherapie en over het werken met weerstand door middel van het spelen met rollen en verhalen in stottertherapie voor kinderen. Zo ontstaat er een boeiende en interessante wisselwerking tussen TIO’s en logopedist-stottertherapeuten. Naast de beroepsproducten krijgt de opleiding inhoudelijk vorm door middel van stages onder begeleiding van een senior logopediststottertherapeut, deelname aan groeps behandelingen, het volgen van post-HBO nascholingen, het uitvoeren van literatuurstudie en deelname aan super- en intervisie. Een TIO is gemiddeld drie dagen per week bezig met de opleiding, waarvan twee dagen als behandelaar van mensen met stotterproblemen en één dag voor verdieping. T ijdens het hele opleidingtraject draagt een coach, een ervaren NVST logopedist-stottertherapeut, zorg voor de individuele begeleiding van de TIO om de voortgang van de studie te waarborgen.
Stottertherapie en logopedie
Stottertherapie is maatwerk en bij elke nieuwe cliënt moet telkens onderzocht worden welke
therapie het beste aansluit bij zijn of haar specifieke stotterproblematiek. Daarbij is het noodzakelijk om als therapeut niet alleen de verbaalmotorische aspecten van het stotteren te onderzoeken maar aan de hand van het Erasmus-viercomponentenmodel ook de cognitieve, emotionele en sociale componenten die het stotteren kunnen uitlokken, in kaart te brengen (Bezemer, Brouwer & Winkelman, 2006). Vooral bij stotterende adolescenten en volwassenen is het van belang om aan al deze vier aspecten uitgebreid aandacht te besteden in het onderzoek en tijdens de behandeling. Als uit het onderzoek naar voren komt dat in de stotterproblematiek van een cliënt met name de emotionele of cognitieve factoren een belangrijke rol spelen, zal de stottertherapeut de behandeling hierop aanpassen. Hiervoor is een holistische benadering noodzakelijk en worden kennis en vaardigheden ingezet die niet standaard In het curriculum van de HBO opleidingen logopedie zijn opgenomen. Theoretische verdieping in en praktische ervaring met gesprekstechnieken, interactiepatronen, veranderingsprocessen, lichaamsgericht werken, psychotherapie en cognitieve gedragstherapie vormen daarom een belangrijk onderdeel van het opleidingstraject van een TIO. Ook de ouderbegeleiding tijdens de behandeling van stotterende kinderen is een essentieel aandachtspunt in de opleiding van een TIO. Een allround logopedist houdt zich meestal bezig met voorlichting en primaire en secundaire preventie (Bezemer, Brouwer
Beroepsproducten – een ervaringsverhaal van een TIO (1) Competentiegebied I Preventie, zorg, training – Kerncompetentie 1. Preventie: Een thema-avond Het maken van de beroepsproducten vraagt een goede planning en veel tijd. Vaak worden er meerdere beroepsproducten tegelijkertijd gemaakt, dan is het zaak om het overzicht te houden en ervoor te zorgen dat alle onderdelen van het beroepsproduct ook daadwerkelijk goed worden uitgewerkt. Hoewel de tijdsinvestering groot is, heeft het maken van beroepsproducten voor mij als TIO een grote meerwaarde. Zo heb ik in het kader van preventie en training een thema-avond over jonge stotterende kinderen georganiseerd voor mijn kwaliteitskring. Aan de hand van een presentatie heb ik mijn collega-logopedisten op de hoogte gebracht van nieuwe ontwikkelingen op het gebied van stotteren bij jonge kinderen. Dit was voor mij erg leerzaam omdat ik enerzijds mijn kennis over dit onderwerp op een toegankelijke wijze moest overbrengen. Anderzijds leerde ik door de vragen van mijn kringgenoten, welke zaken er leven bij allround logopedisten op het gebied van stotteren bij jonge kinderen. Hierdoor kan ik nu adequater reageren op coachingsvraagstukken van collega-logopedisten voor deze doelgroep.
11
& Winkelman, 2008). In de stottertherapie is de ouderbegeleiding zeer intensief. Als stotter therapeut adviseer en coach je een ouder door middel van indirecte therapie. Hierbij worden gewenste veranderingen, zoals het verlagen van het spreektempo of het verminderen van de spreekdruk niet alleen ‘gemodeld’ door de stottertherapeut, maar ook ingeoefend met de ouder. Deze krijgt vervolgens de opdracht om dagelijks thuis met het kind de verandering te oefenen en bij een volgende behandeling te laten zien hoe het oefenen verlopen is. Om dit proces goed te kunnen ondersteunen verdiept een TIO zich in video-interactiebegeleiding en krijgt hij of zij door middel van een stage de benodigde coachingsvaardigheden. Niet alleen de samenwerking met de ouders is belangrijk, ook de samenwerking met allround collega logopedisten krijgt aandacht in het opleidingstraject. Door middel van coaching, een intercollegiaal consult en een second opinion worden TIO’s getraind en opgeleid om actief de samenwerking met allround logopedisten aan te gaan. De NVST hecht er veel waarde aan deze samenwerking te stimuleren en laagdrempelig te houden. In de praktijk blijkt ook dat het samenwerken en elkaar aanvullen een meerwaarde voor beide partijen heeft.
Persoonlijke ontwikkeling – therapeutschap
Het is voor een stottertherapeut in opleiding belangrijk om zijn of haar eigen gedrag en functioneren regelmatig te analyseren en te evalueren. Dit gebeurt onder meer door middel van het schrijven van reflectieverslagen. Met behulp van de STARR methode (Situatie, Taak, Actie, Resultaat en Reflectie) werkt een TIO aan zelfreflectie en wordt per competentiegebied de persoonlijke ontwikkeling als therapeut gestimuleerd en vastgelegd. Hierdoor is een TIO bewust bezig met het sturen van de eigen ontwikkeling. Daarnaast is deelname aan intervisie en supervisie verplicht. Intervisie heeft als doel de eigen deskundigheid te ontwikkelen en daarmee de kwaliteit
Beroepsproducten – een ervaringsverhaal van een TIO (2) Competentiegebied II Organisatie – Kerncompetentie 6. Begeleider/ coach: intercollegiaal consult. Als een allround logopedist een vraagstelling heeft ten aanzien van het onderzoek, de diagnose of de behandeling van een cliënt met complexe stotterproblematiek kan zij contact opnemen met een stottertherapeut. De stottertherapeut geeft dan een intercollegiaal consult. Als TIO had ik het genoegen een collega-logopedist te kunnen ondersteunen door middel van een intercollegiaal consult. Eerst hebben we uitgebreid telefonisch en per e-mail overleg gehad om de stotterproblematiek en de hulpvraag van de cliënt te verhelderen en informatie te verzamelen. Vervolgens heb ik op basis van een literatuurstudie en de ervaring die ik had opgedaan tijdens een stage, mijn collega geadviseerd en geholpen bij het oplossen van haar vragen. Het was een prettige samenwerking en mijn collega vond het erg fijn om achtergrondinformatie te krijgen die zij in de toekomst ook kan gebruiken. Door het intercollegiale consult is de samenwerking tussen onze twee praktijken ook intensiever geworden; een mooie bijkomstigheid.
van het werk te bevorderen. Intervisie vindt meestal plaats in een groep met ervaren stottertherapeuten en/of allround logopedisten die grote affiniteit hebben met stotteren en ervaring in het behandelen daarvan. Aan de hand van de ingebrachte casuïstiek wordt gewerkt aan verbetering van het eigen analytisch en probleemoplossend vermogen door uitgebreide vraagstelling en discussies over verschillende interventiemethoden in de stottertherapie en de achterliggende theorie. De supervisie geeft de TIO de mogelijkheid om zijn of haar eigen stijl van werken te verbeteren en te actualiseren. Onder begeleiding van een erkend supervisor analyseert een TIO welke situaties problemen opleveren, waar dit mee te maken kan hebben, hoe ermee om te gaan en welke alternatieven er zijn. In de praktijk betekent dit dat de supervisor de TIO inzicht geeft in zijn of haar eigen overtuigingen, patronen en belemmeringen in interacties en leert om te gaan met veranderingen, frustraties en weerstand. Voor een TIO goede ervaringen, die ook helpen om het inlevingsvermogen in de stotterproblematiek van een cliënt te verbeteren en de worsteling van de cliënt te kunnen herkennen en erkennen als je aanstuurt op verandering. Daarmee wordt
LITERATUURLIJST > Ebben, H., Herweijer, A., Smitskamp, T. & Voor in ’t holt, W. (2008) Opleidingsplan van de opleiding tot stottertherapeut. NVST: www.stotteren.nl > Bezemer, M. , Brouwer, J. & Winkelman, C. (2006) Stotteren: van theorie naar therapie. Bussum: Coutinho. > Bezemer, M. , Brouwer, J. & Winkelman, C. (2008) Achtergronden en ontwikkeling van stottertherapie. Logopedische therapie of onderdeel van een vrije markt. Tijdschrift Logopedie & Foniatrie, 12, 380- 386.
12
ook de intuïtieve en gevoelskant van de stottertherapeut in opleiding verder ontwikkeld en gewerkt aan de juiste balans tussen de inzet van het hoofd en het hart in de begeleiding van een cliënt.
Evaluatie
De eerste TIO’s zijn in 2005 gestart met het nieuwe opleidingsplan. In 2010 werd het opleidingsplan geaccrediteerd door de Stichting Accreditatie Deskundigheidsbevorderende Activiteiten Paramedici (StAdap). Eind 2010 heeft de eerste evaluatie plaatsgevonden. Hiervoor hebben alle TIO’s die de opleiding hebben afgerond een evaluatieformulier ingevuld en is er een overleg geweest met de coaches. In 2015 zal opnieuw accreditatie worden aangevraagd voor de opleiding bij de StAdap. De NVST hoopt met het nieuwe traject een transparante opleiding neer te zetten, waarvan de intensiteit, kosten en duur duidelijk zijn en de inhoud afgestemd is op de individuele TIO. De TIO’s zijn gevraagd feedback te geven over de inhoud van de opleiding, de werkwijze en de organisatie. Op het gebied van duur en transparantie wordt het opleidingstraject positief beoordeeld. Het antwoord op de vraag: ‘Hoe intensief wordt de opleiding ervaren?’, blijkt zeer persoonsgebonden. De TIO’s hebben het competentiegericht werken als lastig ervaren, maar zijn positief over het persoonlijk maken van de opleiding en de aansluiting met eerder opgedane kennis en ervaring. Niet iedereen bleek in staat, de opleiding binnen de daarvoor gestelde twee jaar af te ronden. Dit had soms te maken met
persoonlijke omstandigheden. Meerdere TIO’s hebben aangegeven dat het organisatorisch lastig kan zijn, bijvoorbeeld omdat een cursus slechts sporadisch wordt aangeboden. In overleg met de coach en de opleidingscommissie kan het tijdspad dan worden aangepast. Sinds de start in 2005 hebben zeven stottertherapeuten de opleiding succesvol afgerond. Enkele TIO’s hebben het traject afgebroken of voorlopig even stilgezet. Op dit moment zijn er vijf TIO’s bezig met het opleidingstraject. Tijdens een bijeenkomst van de commissie Coaches zijn de ervaringen met het nieuwe opleidingsplan besproken en geëvalueerd. Ook hier werd de competentiegerichte organisatie van de opleiding als positief beoordeeld. De investering van tijd en energie in zowel het coachen als in het assessment is aanzienlijk meer dan in eerste instantie gedacht. Een systematische evaluatie van het opleidingsplan, het opleidingstraject en de ervaringen van de coaches ontbreekt. Op grond van de beschikbare gegevens kunnen we concluderen dat de opleiding in zijn huidige vorm voldoet aan de wensen van de NVST en aansluit bij haar visie en missie. Om de opleiding in de toekomst echter nog beter te kunnen ontwikkelen zou het goed zijn als er een systematische evaluatie komt voor coaches en werkbegeleiders, een tussentijdse evaluatie voor TIO’s en een uitgebreidere evaluatie voor TIO’s na het afronden van de opleiding.
Een paar reacties uit de evaluaties van de TIO’s: > Kunnen aansluiten bij mijn persoonlijke
beginniveau was plezierig. Je kunt alles wat je al gedaan hebt meenemen in je portfolio. Het is dus wel van belang dit goed bij te houden. > De mogelijkheden tot ontwikkeling van de therapeutische vaardigheden zijn heel goed. Vooral de stage en super visie waren voor mij heel waardevol. > Het is mij gelukt de opleiding af te ronden in de vastgestelde opleidingsduur van 2 jaar, maar het is heel intensief met pieken in de belasting. > Het assessment was een mooie afsluiting van mijn opleidingsperiode; complimenten aan de assessoren. Ze hebben er veel tijd in gestoken en ik voel mijn werk echt gewaardeerd.
En dan ben je NVST-Stottertherapeut….
....en maak je deel uit van een groep gedreven en enthousiaste therapeuten met een passie voor het behandelen van stotteren en broddelen. Maar wat heeft dit nu voor voordelen? Tot nu toe heeft een stottertherapeut (nog) geen echte erkenning of status in sociaaleconomische zin. Toch hopen wij door het beschrijven van de inhoud van de opleiding en de ervaringen van TIO’s, collega’s enthousiast te maken voor het specialisme. Het is een mogelijkheid om je als allround logopedist te verdiepen in een specifiek onderdeel van het logopedisch spectrum, je kennis en vaardigheden te vergroten, jezelf als therapeut verder te ontwikkelen en samen te werken en ervaringen te delen met andere therapeuten met dezelfde passie. Bij het formuleren van de visie van de NVST op de opleiding en het vak als NVST-stottertherapeut werd het belang benadrukt van een therapeut die zich blijft ontwikkelen. Het traject stopt dan ook niet aan het eind van de opleidingsperiode. Om de kwaliteit en kennis te blijven waarborgen bij NVST-stottertherapeuten is een herregistratie van de leden ingevoerd. Elke vijf jaar moet een NVST-stottertherapeut zich opnieuw registreren door te overleggen wat hij of zij in de afgelopen periode heeft gedaan om zijn of haar kennis en vaardigheden up-to-date te houden. Hiermee wordt getracht de kwaliteit van de therapeuten te waarborgen. Dit heeft onder meer tot gevolg dat leden van de NVST automatisch in aanmerking komen voor de NVLF-registratie uurtarief stotteren.
De toekomst
Na vijf jaar staan we voor de eerste herziening van het opleidingsplan. Hoewel er steeds wordt gesproken over stottertherapeut zou de benaming ‘therapeut vloeiendheidsstoornissen’ misschien beter zijn. Met name recente ontwikkelingen in het onderzoeken en behandelen van broddelen, maken het noodzakelijk broddelen een duidelijker plek te geven in het opleidingsplan. Bij deze herziening wil de NVST aansluiting blijven houden bij de ontwikkelingen in het hedendaagse hoger onderwijs. Hiervoor is het van belang dat het theoretische kennisdeel van de opleiding, kritisch wordt bekeken en helder wordt beschreven. Op dit moment is onvoldoende beschreven welke kennis een TIO moet
verwerven op de verschillende onderdelen: onderzoek en diagnostiek, behandeling, doelgroep (kinderen/volwassenen) en evidence based handelen. Omdat ook internationalisering een trend is die van belang is voor onze ontwikkeling als logopedist en stottertherapeut, wordt vanuit de NVST nadrukkelijk samenwerking gezocht met opleidingen in de ons omringende landen. In België organiseert het CIOOS (Centrum voor Informatie Opleiding en Onderzoek over Stotteren) sinds 1994 de postacademische opleiding: specialisatie stotteren. In 2007 is ook een opleiding van de ECSF gestart: the European Clinical Specialisation Fluency Disorders. Dit consortium is opgericht door dertien universiteiten en hogescholen uit acht verschillende landen en biedt een opleidingstraject van één jaar. Met beide opleidingen onderhoudt de NVST contact om te onderzoeken hoe we elkaar kunnen versterken, om zo therapeuten op te leiden met een brede visie op en kennis van stotteren, voorzien van een uitgebreid arsenaal aan therapeutische vaardigheden. ‘’Stottertherapeuten die in staat zijn om eigen keuzes te maken in therapie gebaseerd op kennis en inzicht, passend bij de cliënt en dus maatwerk leveren zijn een aanwinst voor zowel onze collega-logopedisten als voor onze stotterende cliënten.’’
Auteurs
Angélique Dreijer is logopedist en in 2011 gestart met de NVST opleiding tot stottertherapeut. Zij is werkzaam in het Centrum voor Stottertherapie in Bloemendaal; een onderdeel van de Vereniging Stottercentra Nederland (VSN). Monique Hakkenes is logopedist-stottertherapeut. Zij is werkzaam in Logopediepraktijk Den Helder & Julianadorp en als docent vloeiendheidsstoornissen verbonden aan de Opleiding Logopedie van de Hogeschool Utrecht. Daarnaast is zij lid van de opleidingscommissie van de NVST.
Informatie
De NVST heeft een gekozen bestuur. Er zijn op dit moment ongeveer 60 NVST erkend logopedist-stottertherapeuten werkzaam in Nederland. De NVST vindt samenwerking met de NVLF belangrijk en daarom is er regelmatig overleg tussen beide organisaties. Voor meer informatie over de opleiding tot NVST erkend logopedist-stottertherapeut kun je terecht op de website van de NVST: www.nedverstottertherapie.nl
13
De Nederlandse Federatie Stotteren (NFS) is het samenwerkingsorgaan van de Nederlandse Vereniging Voor Stottertherapie (NVST) en de Nederlandse stottervereniging Demosthenes. Het belangrijkste doel van de NFS is het geven en organiseren van voorlichting over stotteren aan zowel het algemene publiek als aan specifieke doelgroepen. Voorbeelden van activiteiten van de afgelopen jaren:
• Het schrijven van een Europese (en wellicht mondiale) verklaring over wat ouders en personen die stotteren van de therapeut mogen verwachten • Het organiseren van acties rond wereldstotterdag op 22 oktober (stotteren op de middelbare school; stotteren in het hoger onderwijs; preventie van stotteren etc.) • Het maken en onderhouden van de website www.stotteren.nl die recent geheel vernieuwd is • Het maken en verzamelen van voorlichtingsmateriaal, te verkrijgen via de webshop • Het organiseren en geven van voorlichting in Nederland door koppels van logopedist/ stottertherapeuten en ervaringsdeskundigen • Het stimuleren van wetenschappelijk onderzoek
Wijs uw cliënten op onze website. Steun ons en word donateur! Giro 66969
Bachelor Logopedie Prijs Nederland 2012 Inzendingen
Hogeschool Zuyd
Manuele facilitatie
Training von Kommunikationscoachs zur Verbesserung des kommunikativen Erfolgs von Personen mit Aphasie – eine Effektstudie
Maren Nelleke van Rijssen
Silja Kuckelkorn Sarah Reitze
Hogeschool Arnhem Nijmegen
Hogeschool Utrecht
Trachealkanülenmanagement in der neurologischen Frührehabilitation
Bewerking van de Pediatric Voice Handicap Index in het Nederlands
Anna Mayenschein, Raphaela Müser, Barbara Otten, Wiebke Weitemeyer
Marjet Bosma, Dominique Dautzenberg, Merel Fris, Maud Schouwerwou
Hanzehogeschool Groningen
Hogeschool Windesheim Zwolle
Fontys Hogeschool
Communicatieverbetering bij personen met dementie
Praten kan ik niet…, maar communiceren wil ik wel! Iris van den Berg
Heidi Bourgondien, Karla van Donkersgoed
Jury BLPN 2012 Voorzitter: mw. drs. Gertrude van den Brink | Lid namens NVLF: mw. Danielle te Kaat-van den Os MSc | Algemeen lid: Mw Christa Te Winkel MSc | Algemeen lid: Mw. Erna Andreae Secretaris | lid namens SRO-L: Mw. drs. Gertrude Priester
Sinds begin 2012 wordt er gewerkt aan het opzetten interview
esther bunschoten & mark pertijs auteur lydeke fransen
van een richtlijn ‘ontwikkelingsstotteren bij kinderen en volwassenen’. Twee van de initiatiefnemers hierin zijn Esther Bunschoten en Mark Pertijs. In dit interview vertellen ze over de aanloop naar de ontwikkeling, over het doel van de richtlijn, en over hun visie op het werken met een richtlijn.
Een richtlijn voor maatwerk
16
Beiden werken met veel passie met mensen die stotteren. Esther: “Ik vind mensen, ieder in zijn eigenheid, leuk. Ik leer mensen graag iets, en gun iemand heel erg dat hij/zij groeit. Omdat ik niet ‘bang’ was voor stotteren, al heel erg gericht was op het nadrukkelijk betrekken van de directe omgeving en genoot van de groei van ouders en kind die ik zag als zij zich meer competent gingen voelen ben ik steeds meer in die behandelingen gegroeid.” Mark geeft aan dat voor hem bij vloeiendheidsstoornissen alle aspecten van logopedie en dimensies van functioneren van de mens samenkomen: het neurologische aspect, het psychologische aspect, het sociale aspect, het verbaal motorische en talige aspect. “Stotteren is voor mij een soort vergrootglas dat wordt gelegd op het menselijk functioneren en de menselijke kwetsbaarheid”. De wens van beiden is het maken van een evidence-based richtlijn die door de logopedist in het werkveld gebruikt kan worden als een praktisch instrument. Esther: “Evidence-based richtlijnen maken het werken voor de logopedist makkelijker en het wordt leuker doordat je beter het mogelijke effect van je handelen kan onderbouwen en bespreken met de cliënt en andere betrokkenen.”
Waarom een richtlijn voor ontwikkelingsstotteren?
Stotteren is een aandoening waarbij veel verschillende factoren een rol spelen, vertelt Esther. “Niet alleen de verbale component, maar ook de manier waarop iemand die stottert reageert op zijn beperking, en hoe zijn omgeving reageert, dat vormt allemaal samen de ernst van het stotteren.” Mark en Esther ervaren dat de hoeveelheid aan factoren die een rol spelen, het voor logopedisten en logopediststottertherapeuten niet gemakkelijk maakt om een keuze te maken uit het aanbod aan therapieën en onderzoeksmethoden. Esther vertelt vervolgens dat, om aan de bovenstaande vragen tegemoet te komen, er binnen de kwaliteitskring Erasmus te Rotterdam een logopedische standaard bij stotteren (GLS – Gestandaardiseerde Logopedie bij Stotteren) is opgesteld. Daarin heeft de kwaliteitskring vastgelegd welke stappen een logopedist in ieder geval moet nemen wanneer deze iemand die stottert aangemeld krijgt. Esther geeft aan dat bij het opstellen van deze standaard gebruik is gemaakt van het ICF (International Classification of Functioning, Disability and Health) en de Standaard Logopedisch Handelen (SLH). Esther:”Vanuit de NVLF wordt het ontwikkelen van standaarden gestimuleerd. Zij bieden bijvoorbeeld een model, de SLH, aan de hand waarvan we in de Kwaliteitskring onze standaard stotteren hebben gemaakt. Ook het
Sinds begin 2012 wordt er gewerkt aan het opzetten van een richtlijn ‘ontwikkelingsstotteren bij kinderen en volwassenen.’
Esther Bunschoten is sinds 1979 werkzaam als logopedist. Sinds 2001 is zij gespecialiseerd logopedist-stottertherapeut volgens de opleidingseisen van de Nederlandse Vereniging voor Stottertherapie (NVST). Zij is werkzaam in Stottercentrum Rotterdam. Daarnaast is Esther sinds 2007 voorzitter van de NVST, en vanuit die functie werkt zij regelmatig samen met de NVLF. Ze heeft samen met Mark Pertijs en Bert Bast (lid van Demosthenes, voorzitter van de NSF) het initiatief genomen tot het opzetten van de evidence-based richtlijn ‘ontwikkelings stotteren bij kinderen en volwassenen’. Mark Pertijs is sinds 1985 logopedist. Hij werkt als logopedist in zijn eigen praktijk in Berkel en Rodenrijs. Daarnaast is hij docent vloeiendheidstoornissen aan de Hogeschool Utrecht, docent bij de European Clinical Specialization of Fluency Disorders (ECSF) en lid van de opleidingscommissie van de NVST. Mark studeert Logopediewetenschappen in Utrecht. Hij is projectleider van het team dat de richtlijn ‘ontwikkelingsstotteren bij kinderen en volwassenen’ gaat opstellen. Beiden zijn lid van de kwaliteitskring Erasmus te Rotterdam. ontwikkelen van richtlijnen wordt door de NVLF trouwens gestimuleerd, en er zullen er in de komende tijd nog meer ontwikkeld worden!”. Bij het maken van de standaard GLS bleek dat er een aantal essentiële vragen onbeantwoord bleef. Esther en Mark zijn met de door de kwaliteitskring ontwikkelde standaard voor advies naar het CBO gestapt, en vanaf dat moment is het project gegroeid naar het ontwikkelen van een richtlijn. Het onderbouwen van bepaalde keuzes vroeg om meer onderzoek naar wetenschappelijke artikelen. Daarnaast werd een breder kader, waarin ook de visie van andere beroepsgroepen en de cliënten zelf is opgenomen, gemist. Een richtlijn is bij uitstek geschikt om dat grotere geheel in onder te brengen. Mark: “Bij het ontwikkelen van een richtlijn wordt ook gewerkt aan het maken van een versie van de richtlijn voor patiënten. Met deze informatie kan de patiënt beter aan een arts aangeven wat hij zelf denkt dat nodig is en waarom. De behoefte van de patënt speelt in de ontwikkeling van de richtlijn een belangrijke rol. Daarom zijn mensen die stotteren vanaf het begin af aan bij de ontwikkeling van de richtlijn betrokken.” Esther: “de deelname van de patiëntenvereniging aan de ontwikkeling van de richtlijn is ook belangrijk, omdat dat betekent dat wat in de richtlijn staat ook gebaseerd is op wat cliënten vinden.”
Waarom hebben jullie in de naam van de richtlijn gekozen voor de term ontwikkelingsstotteren en niet een overkoepelende term zoals vloeiendheidsstoornis?
Esther: “Het CBO gaf aan, dat het verstandig is een richtlijn goed af te bakenen. Ontwikkelingstotteren is een goed te definieren begrip. Ontwikkelingsstotteren wordt gedefinieerd als stotteren dat begint in de kinderjaren. Van Riper (1971) noemde het feit dat stotteren bijna altijd voor het eerst optreedt in de kinderjaren ooit een van de weinige zekerheden die we hebben rond stotteren. Wanneer je zou kiezen voor de term vloeiendheidsstoornis, komen er veel factoren
17
Ik verwacht dat de belangrijkste vraag die collega’s beantwoord willen zien is: ‘welke zorg heeft welke cliënt nodig?’ bij, die leiden tot een onoverzichtelijke richtlijn. Na deze richtlijn kan er een richtlijn neurogeen stotteren ontwikkeld worden, of een richtlijn broddelen”. Mark vult aan: “De richtlijn wordt ontwikkeld aan de hand van onderzoeksvragen. Die onderzoeksvraag moet helder geformuleerd zijn, toetsbaar. Anders kun je er geen antwoord op vinden.”
Richtlijn versus standaard
Hoe verhouden een standaard en een richtlijn zich tot elkaar? Mark: “De termen richtlijn en standaard geven vaak verwarring. Dat komt doordat ze op verschillende manieren worden gebruikt. Toch zit in ons taalgebruik al besloten waar we het over hebben. Een evidencebased richtlijn geeft de richting aan op grond van bewijs. Je mag hier mits goed onderbouwd en gedocumenteerd van afwijken indien nodig. Het is de bewegwijzering. De wegwijzer geeft de richting aan die het geschiktst wordt geacht. Maar je kan natuurlijk een andere weg kiezen, bijvoorbeeld omdat jij een kortere of mooiere weg kent. Als iemand dan aan je vraagt: ‘waarom je een andere weg gekozen?’, dan heb je naar ik aanneem een goede reden waarom je een andere weg hebt genomen. Het begrip standaard komt goed tot zijn recht in de zin ‘Dit doen wij standaard.’ Met andere woorden dit doen wij altijd zo en waarschijnlijk omdat dit is zo is afgesproken. In principe is het wenselijk dat standaarden zijn gebaseerd op evidence based richtlijnen. Dat is nu nog niet mogelijk. Standaarden zijn in de logopedie vooral gebaseerd op de ervaringen en kennis van professionals.”
Esther: “Je kunt een standaard zien als een menu, met voorgerecht, hoofdmenu en toetje. Je mag dan natuurlijk wél kiezen wat voor voorgerecht of hoofdgerecht je wil. De standaard stotteren die wij ontwikkeld hebben schrijft niet voor welke methode of welk instrument je moet gebruiken, maar wel welke stappen je moet nemen en welke aspecten je moet onderzoeken en welke aspecten je in je behandeling moet hebben overwogen.” Esther: “Het ontwikkelen van een richtlijn heeft ook weer een effect op aannames die je in de standaard doet. Zo blijft het elkaar beïnvloeden.”
Ontwikkeling van de richtlijn
Mark:”De richtlijn wordt opgesteld aan de hand van een knelpuntenanalyse. Daarvoor zijn enquêtes uitgestuurd naar collega’s, cliënten, en de andere beroepsgroepen die betrokken zijn. Bij het maken van deze richtlijn ‘ontwikkelingsstotteren bij kinderen en volwassenen’ neemt naast de NVST en de NVLF, ook de Nederlandse stotter vereniging Demosthenes deel. Ook andere professionals die op een of andere wijze betrokken zijn bij mensen die stotteren, zoals huisartsen, en leerkrachten, nemen deel. Zo raakt het hele werkveld betrokken bij de ontwikkeling van een richtlijn, en wordt een richtlijn ook breder gedragen.” Aan al deze betrokkenen wordt gevraagd welke knelpunten zij ervaren bij het diagnosticeren of behandelen van ontwikkelingsstotteren. Hieruit willen we 8 onderzoeksvragen definiëren die een antwoord moeten geven op de belangrijkste knelpunten. Daarbij gaan we wetenschappelijke literatuur zoeken, waarbij we ondersteuning krijgen van medewerkers van het CBO.” Mark:“We gaan uit van de knelpuntanalyse. Omdat we verschillende groepen professionals en cliënten bevragen is het nog een verrassing welke onderzoeksvragen we zullen moeten gaan beantwoorden. In het huidige behandelen van stotteren gebruiken we in Nederland 4
Literatuur search Opstellen zoekcriteria
Opstellen selectiecriteria
Opstellen uitangsvragen
Literatuur selectie Kritisch beoordelen geselecteerde literatuur
Knelpuntenanalyse
Samenvatten literatuur in evidence tabellen
Implementatie Schrijven conceptteksten
Publicatie en disseminatie Vaststellen richtlijn en autorisatie
Discussie conceptteksten
Aanscherpen richtlijntekst Commentaarronde
FIGUUR 1. Evicence-based richtlijnontwikkeling (bron CBO 2004).
18
Aanpassen concceptteksten
Vaststellen conceptrichtlijn
Ontwikkeling indicatoren
componenten die bij het stotteren een rol spelen, namelijk cognitie, sociaal en emotioneel functioneren, en verbaal motorische vaardigheden. Als geen van deze componenten terugkomt in de knelpuntanalyse zullen ze ook niet leiden tot een specifieke onderzoeksvraag”. Esther:”Terwijl ze in de standaard logopedie bij stotteren wél belangrijke peilers voor het logopedisch handelen zijn”. Mark verwacht dat het categoriseren van de reacties op de knelpuntanalyse nog een flinke klus kan zijn. “Ik verwacht dat de belangrijkste vraag die collega’s beantwoord willen zien is: ‘welke zorg heeft welke cliënt nodig?’ En dat is een vraag waar je geen concrete onderzoeksvraag aan kan koppelen, de vraag is te breed”. Esther: “een vraag als ‘wanneer start je met therapie?’ komt vast ook uit de analyse, die is al een stuk concreter.” Op grond van de antwoorden op de onderzoeksvraag worden aanbevelingen geformuleerd. Deze aanbevelingen vormen de richtlijn. Die aanbevelingen worden aan het eind van het ontwikkelproces weer voorgelegd aan alle betrokken groepen. Esther vertelt dat bij het samenstellen van de werkgroep die de richtlijn ontwikkelt, ook is gekeken naar de verschillende contacten die de leden van de werkgroep hebben met het werkveld. Een belangrijke taak is om hun achterban voortdurend te informeren en om raad te vragen. “Zo kunnen we de richtlijn een zo breed mogelijke basis geven, zodat de richtlijn van iedereen is, en dus ook door iedereen gebruikt gaat worden.”
Gebruik van de evidence based richtlijn ontwikkelingsstotteren
Op mijn vraag naar de verwachtingen die Mark en Esther hebben ten aanzien van het gebruik van de richtlijn geeft Esther aan dat ze verwacht dat het tijd zal kosten voordat gebruik van evidence based richtlijnen als vanzelfsprekend de basis van het logopedisch handelen worden. Mark noemt het opnemen van de richtlijn in het onderwijs. Mark:”Juist daar is een richtlijn natuurlijk heel erg geschikt voor. Het onderwijs zit op dit moment te wachten op een dergelijke basis.” Ook om de richtlijn te implementeren in het werkveld wordt de NVLF betrokken bij de ontwikkeling. Mark: “Ik denk dat we er niet omheen kunnen en dat we er niet omheen willen. De richtlijn geeft namelijk een format op grond waarvan de logopedist kan handelen volgens het op dat moment best beschikbare wetenschappelijke bewijs. Dat is veel efficiënter dan zelf iedere keer dat bewijs zoeken. Daarbij is het wel belangrijk dat de richtlijn bij de hand is op het moment dat de
logopedist hem nodig heeft. Het is dus noodzakelijk dat de richtlijn ook wordt opgenomen in de digitale systemen waar de logopedist mee werkt. Ook hier wordt op het moment al over nagedacht.”Esther: “Misschien moet je denken aan een soort app, waarin je de richtlijn stopt.”
Op een rijtje
Mark: “het traject is nu gestart. We hebben nu de werkgroep geformeerd en zijn bezig de knelpunten te inventariseren d.m.v. de enquêtes. In het voorjaar van 2013 zullen we door middel van literatuuronderzoek een antwoord formuleren op de onderzoekvragen die uit de enquete zijn gekomen. Vervolgens volgen verschillende commentaarronden, en in het najaar van 2013 zal een traject starten om de richtlijn te implementeren. Als het goed is kunnen we dan als therapeut of stottertherapeut uniform en wetenschappelijk onderbouwd maatwerk bieden aan de mensen die onze zorg nodig hebben!” De richtlijn ‘ontwikkelingsstotteren bij kinderen en volwassenen’ en de standaard GLS zullen eind 2013 gepubliceerd worden.
19
COLUMN Josje Jonker Josje Jonker is stem-, spraak- en expressietrainer. Ze begeleidt acteurs, docenten, studenten. Zangers en beroepssprekers die met stem en spraak als uitgangspunt hun expressieve vaardigheden willen uitbreiden. Dit doet zij deels binnen de Fontys Academie voor Theater te Tilburg en deels binnen haar eigen onderneming. Daarnaast zingt zij zelf veel en schrijft zij eigen muziek. Maandelijks verschijnt in dit blad een column van haar hand. Wilt u meer weten, neem dan een kijkje op www.josjeonline.com.
Ik hou van mooie woorden. Klanksamenstellingen die gewoon goed bekken, die lekker in het oor liggen en zich tot de hoogste categorie papierversierders mogen rekenen. Op papier kom je er zo mogelijk nog makkelijker mee weg dan bij het spreken, het bewust opzoeken van die synoniemen die gewoonweg veel mooier zijn dan hun huis-tuin-en-keukenbroertje. Dat ze lastiger in elkaar zitten, dat zal mij eerlijk gezegd bommen. De oude Grieken waren er heel goed in. Ze vertelden niet alleen mooi, maar in de Griekse mythes is ware woordkunst terug te zien. Zoals in de mythe van Battus. Ik zal het hier onpoëtisch, doch pragmatisch samenvatten: Battus wil van zijn stotteren af en krijgt ter genezing de opdracht een kolonie naar Libië te leiden. Bij een angstaanjagende ontmoeting met een leeuw moet hij zo hard schreeuwen om hulp, dat hij daarna pardoes van zijn stotteren genezen is. Mooi verhaal. Maar zeg nou zelf: de vraag dringt zich aan je op of alle doorgewinterde stotteraars zich zouden moeten wagen aan een rendez-vous met een leeuw… Ik besluit dan ook maar pardoes dat mythes er niet zijn om te geloven, maar om van te genieten.
Een publiek personage dat nooit van het stotteren af lijkt te kunnen komen, is Bange Smurf. Ik vermoed dat Bange Smurf het stotteren zelf als eigenschap nodig heeft om zijn bestaansrecht in Smurfenland te kunnen laten gelden. Er moeten toch ook bangerds zijn en hoe specificeer je bangerds beter dan door ze to voorzien van een flinke portie haperende spraak? Laten we het Pierre Cartner vergeven; smurfen zijn er niet om in te geloven, maar om van te genieten, als jeugdsentiment. Als je van blauw houdt tenminste. Wat me wel bevalt aan Bange Smurf is dat hij in ieder geval laat zien dat stotteren niet altijd overgaat, zoals bij de Griekse Battus wel het geval is. Zo wordt de realiteit ook enigszins eenzijdig afgespiegeld in de film ‘The King’s Speech’. We zien hier zeg maar een bange smurf in koningskleren die zich uiteindelijk succesvol door een nogal belangrijke en ingewikkelde koningsspeech werkt. Ook hier komt het dus, net als bij Battus, uiteindelijk goed, zij het niet door een mirakel. Er is hier eerder sprake van Sisyfusarbeid; een steen een berg op rollen om te moeten aanzien dat deze telkens terug rolt, waarna het hele proces van voren af aan begint. Een recensent, zelf stotteraar, van wie ik de recensie op King’s Speech las, gebruikte het woord Tantaluskwelling. Overigens een prachtig bekkend woord, dank u Grieken! Als je het tenminste over je lippen krijgt…Tantaluskwelling. Een situatie waarin een gewenst iets heel dichtbij is, maar toch voor altijd onbereikbaar blijft. Eeuwig tot je nek in het water moeten staan en er bij dorst nooit van kunnen drinken, omdat het water onder je wegzakt als je ernaar reikt. Een frisse kijk op de zaak, na al die succesverhalen.
Bange smurf en de Grieken
Als ik google moet geloven, zijn er meer dan voldoende stotteraars die het podium moedwillig bestijgen. Hen lijkt het stotteren van niets te weerhouden, zelfs niet het publieke spreken. De publieke ambassadeurs van het stotteren, die jammer genoeg vermoedelijk maar slechts een kleine groep van de stotteraars vertegenwoordigen. Ook hier lijkt het me dat het ‘eind goed al goed’-syndroom de kop op steekt; als ik niet oppas, ga ik door Battus en door die ‘ik-stotter-wel-maar-wat-zal-het-me-bommen-stotteraars’ bijna denken dat stotteren altijd over gaat of in ieder geval overkomelijk is. Ik zou er dientengevolge van schrikken als ik morgen te maken zou krijgen met een volwassene wiens k-k-k-k-k’s en te-te-te-te-te’s mij om de oren vliegen. Ik prijs me daarom gelukkig met het feit dat ik tijdens mijn opleiding eens een college heb gevolgd dat werd gegeven door stotteraars over stotteren, want dat is de enige bron waaruit ik kan putten, die mij een enigszins realistisch beeld geeft van wat stotteren eigenlijk is. Dat zouden meer mensen moeten doen!
21
BOEKEN&
MATERIALEN WERKHOUdING BIJ KLEUTERS. TOEGEpaST IN dE KLaS EN THUIS KAAT TIMMERMAn, LAnnOO CAMpUS UITGEVERIJ, 2011, TIEL, € 19,99, 134 pAG., ISBn 9789020977240
Werkhouding bij Kleuters van Kaat Timmerman leert kleuters het verschil tussen spelen en werken en de bijbehorende houding. In 2002 kwam Kaat Timmerman al met een boek om de aandachts- en werkhoudingsproblemen van kinderen in groep 3 tot en met 8 te verbeteren. Bij gebrek aan beter heb ik deze manier van werken een aantal keer geadviseerd aan leerkrachten in de kleutergroep. Dit nieuwe boek is naar mijn idee dan ook een mooie en zinvolle aanvulling op het eerder verschenen boek van Kaat Timmerman. Wat mij altijd verbaast tijdens het werken met kinderen, of ik nu onderzoek doe of lesgeef, is dat veel kinderen niet de moeite nemen om zelf te beden-
22
ken wat ze bij een opdracht moeten doen. Zonder de taak gelezen te hebben roepen ze al dat ze niet weten wat ze moeten doen. Ik ben dan ook een groot voorstander van het aanleren van de vier stappen van de zelfinstructiemethode van Meichenbaum (Wat moet ik doen? Hoe moet ik het doen? Ik voer mijn taak uit. Ik kijk mijn werk na). Ik ben van mening dat het voor de zelfredzaamheid van een leerling van essentieel belang is, dat het zelf kan achterhalen wat het bij een bepaalde opdracht moet doen en hoe. Dit maakt de leerling minder leerkrachtafhankelijk en vergroot daarmee het zelfvertrouwen van de leerling. Bij kleuters is dit leerkrachtafhankelijke gedrag nog sterker aan de orde en er is duidelijk behoefte aan het verbeteren van de zelfredzaamheid. Voordat ik aan dit boek begon, was ik wat sceptisch en dacht ik bovenstaande vier stappen enkel in vereenvoudigde versie terug te vinden. Voor een klein gedeelte is dit ook zo, maar de manier waarop dit gedaan is, sluit zeer goed aan bij het niveau van leerlingen in de kleutergroep. Op een speelse manier wordt gewerkt aan het verbeteren van de werkhouding, waarbij begonnen wordt met de basis: een algemene houding als ik stil zit, ik zwijg en ik mijn vinger op steek. Een basis die, naar mijn idee, in elke klas aanwezig zou moeten zijn, maar helaas nog niet in elke klas aanwezig is. Vanuit deze basishouding kan gewerkt worden aan het verbeteren van vaardigheden als goed kijken en goed luisteren. Er worden concrete voorbeelden gegeven hoe de te leren vaardigheden aangeleerd kunnen worden. De materialen en oefeningen zijn niet nieuw, maar maken je bewust van hoe je de werkhouding kunt verbeteren tijdens het uitvoeren van de dagelijkse taken. Door niet meteen te zeggen tegen de leerlingen wat ze moeten doen, maar ze eerst te leren om zelf te kijken en te bedenken wat ze zouden moeten doen. Er wordt zelfs al een start gemaakt met het
SAMENSTELLING: ESTHER VAN DER DOES, CISKA VERWEIJ
opstellen van een werkplan. Door de leerlingen niet te vertellen welke materialen ze allemaal nodig hebben, maar ze dit zelf te laten bedenken aan de hand van een voorbeeld. In dit boek wordt gesproken over ‘werkhoudingslesjes’, dit gaat naar mijn idee iets te ver. Mijn inziens kun je de vaardigheden ook koppelen aan hetgeen je al doet in de klas. Wat ik erg sterk vind in het boek, is dat een aantal vaardigheden visueel ondersteund wordt door middel van een beertje en dat deze enkel zichtbaar is op het moment dat de leerlingen moeten werken. Er wordt dus een duidelijk onderscheid gemaakt tussen spelen en werken. Naar mijn idee is dit boek een mooie aanvulling op de eerder verschenen boeken van Kaat Timmerman om de werkhouding van kinderen te verbeteren. Voor veel kinderen, mogelijk zelfs voor alle kinderen, zou het zeer zinvol zijn als we in de school een leerlijn werkhouding zouden invoeren, die start vanaf groep 1. Op deze manier maken we de leerlingen minder leerkrachtafhankelijk en daarmee zelfstandiger en zelfredzamer. Maartje van den Brand, orthopedagoog en leerkracht
KINdERGEBaREN mET LOTTE & maX REnSKE DOUWES DEKKER, 2010/2011, WWW.LOTTEMAX.nL Renske Douwes Dekker, de oprichtster van “Gebaren met Lotte & Max” besloot een gebarenboek en -DVD te maken, speciaal voor kinderen, omdat zij voor haar eigen dochter geen goede boeken en DVD’s kon vinden. Zo ontstond ‘Kindergebaren met Lotte en Max’. Inmiddels bestaat de Lotte & Max serie uit een pop-up boek, drie DVD’s en een heuse theatervoorstelling.
De eerste DVD ‘boerderijdieren’ bevat circa 30 dierengebaren, die zowel in NmG (Nederlands met Gebaren) als NGT (NederlandseGebarentaal) aangeboden worden. Hierdoor is de DVD zowel geschikt voor dove kinderen als horende kinderen en hun ouders. De DVD is aantrekkelijk vormgegeven en bevat naast aanstekelijke liedjes ook videobeelden van kinderen die gebaren en van de verschillende dieren die aan bod komen. In het bijbehorende boek komen nog eens 10 gebaren van de DVD aan bod. De tweede DVD ‘Praten met je handen’ bevat 28 gebaren voor dagelijkse dingen zoals eten,familie, in bad en slapen. De derde DVD die is uitgebracht heet ‘Een nieuwe dag’ en bevat wederom verschillende gebaren over verschillende onderwerpen zoals aankleden, spelen en slapen en bevat als bonus vijf sinterklaasliedjes. Alle DVD’s zijn bedoeld voor kinderen tussen de 6 maanden en 6 jaar. Op de website www.lottemax.nl staan trailers van de verschillende DVD’s en is aanvullende informatie te vinden. De DVD’s worden met veel plezier bekeken door de kinderen met wie ik ze bekeken heb. Het is een erg leuke manier om kinderen, ouders, broertjes/zusjes en andere geïnteresseerden spelenderwijs kennis te laten maken met zowel NmG als NGT.Mijn persoonlijke favoriet is de DVD Boerderijdieren. Deze DVD bevat slechts een thema en heeft voor elk dier dezelfde opbouw, hierdoor is het zeer herkenbaar.
met autisme. Zo wordt achtereenvolgens het studeren, het losmaken van je kind en zelfstandig wonen besproken. Ook werk/dagbesteding en liefdesrelaties komen in dit boek aan bod, net als alcohol- en drugsgebruik. Het laatste hoofdstuk sluit bijzonder af. De auteur benoemt hier dat autisme niet thuis hoort in de psychiatrie, daar waar de volwassenen met deze diagnose meestal terecht komen. Het is een beperking op communicatief gebied en hier beter mee omgaan is aan te leren. Voor de logopedist die omtrent autistisme niet veel kennis heeft is het vernieuwend om te lezen dat autistisch gedrag ook positieve kanten heeft. Zo kan een autistisch persoon bijzonder fijngevoelig zijn en een sterk rechtsvaardigheidsgevoel hebben. Doordat iemand met autisme het leven serieus benadert en niet goed om kan gaan met oppervlakkigheid wordt je als spreker zorgvuldiger in de woordkeuze en in gedrag. Dit zijn enkele voorbeelden van de veelzijdige kanten die autistische mensen rijk zijn en de omgang met hen boeiend maakt.
ROB BROERSEn, LISE VAn DE KAMp, UITGEVERIJ KOSMOS, 2011, € 18,95, 208 pAG., ISBn 9789021551678 In dit boek wordt uitleg gegeven over autisme en hoe ouders en partners en de persoon met autisme zelf hiermee om kan gaan. Waar krijgt iemand met autisme mee te maken en welke tips zijn er om de dagelijkse problemen te hanteren. Het boek bestaat uit 15 hoofdstukken welke tevens inspelen op de gevolgen voor het ouder wordende kind
I.GOUMAn, M. KAnT. EIGEn UITGAVE DE RIETHORST STROMEnLAnD. DE RECEpTEnWAAIER IS TE BESTELLEn VIA EMAIL
[email protected] OF
[email protected] TEGEn BETALInG VAn DE KOSTpRIJS, € 6,00.
De auteurs werken beiden veel met autistische mensen. Rob Broersen is ervaringsdeskundig op dit gebied. Werkzaam als Sociaal Pedagogisch Hulpverlener en consultant voor onder andere coaching gesprekken heeft hij samen met Lise van de Kamp, journaliste en geïntrigeerd door het verschijnsel autisme, dit boek geschreven. Er zijn al veel boeken over het verschijnsel autisme uitgebracht, wie nog behoefte heeft aan een verhelderend en ‘eerlijk’ boek wordt aanbevolen dit aan te schaffen.
Speciaal voor mensen met slikproblemen ontwikkelde De Riethorst Stromenland een kleurige receptenwaaier. In de waaier staan eenvoudig te bereiden recepten die zijn onderverdeeld in vast of vloeibaar, en hartig of zoet. De gerechten zijn geschikt voor mensen met kauw- en slikproblemen en bevatten extra calorieën en eiwitten. De voedingswaarde is per portie vermeld. De recepten werden samengesteld door logopedist Irene Gouman en diëtist Martine Kant. In de linker kantlijn van de bladzijde staan de ingrediënten, benodigdheden en voedingswaarden vermeld, de rechterzijde beschrijft de bereidingswijze. De bereidingswijze bestaat vaak uit het klaar maken van een gerecht en het vervolgens met een staafmixer in een kom mixen tot een mousse. Dat maakt dat je bij het doorbladeren van de waaier toch het gevoel krijgt dat de recepten niet specifiek voor de doelgroep zijn gemaakt; het zijn vaak gerechten met een vaste consistentie die vervolgens door middel van de mixer zijn bewerkt tot dik-vloeibare - of vloeibare maaltijden. Soms zijn de recepten echter wel origineel, en in ieder geval is de voedingswaarde gemaximaliseerd, zoals bij onderstaand recept: Stroopwafel met appel: Neem 1 stroopwafel, 2 eetlepels appelmoes en 4 eetlepels vanille slagroomvla; breek de stroopwafel in stukjes in een kom en voeg de appelmoes toe. Zet dit 20 seconden in de magnetron op vol vermogen. Voeg de slagroomvla toe en mix het geheel tot een gladde mousse.
Esther van der Does, logopedist
Lydeke Fransen, logopedist
Maaike de Kleijn, logopedist
mET aUTISmE VaLT GOEd TE LEVEN!
HapSLIKWEG. RECEpTENWaaIER
23
Stotterende kinderen behandelen volgens het RESTART-Demands and Capacities Model: een leidraad auteurs
marie-christine franken linguïst/logopediststottertherapeut
ellen laroes
logopedist-stottertherapeut
durdana putker
logopedist-stottertherapeut
Onder de naam RESTART (Rotterdam Evaluation study of Stuttering Treatment in children A Randomised Trial) is in 2007 vanuit het Erasmus MC Rotterdam een onderzoek gestart waarbij twee behandelmethoden voor jonge stotterende kinderen worden vergeleken. Dat betreft behandeling gebaseerd op het Demands and Capacities Model (Verwachtingen en Mogelijkheden Model, DCM; Starkweather & Franken, 1998) en het Lidcombe Programma (LP). De eerst genoemde behandel methode wordt logopedisten in opleiding sinds eind jaren tachtig van de vorige eeuw in Nederland bijgebracht, LP is in 2000 in Nederland geïntroduceerd en wordt vooralsnog door een beperkte groep logopedisten beheerst.
Een goede beschrijving van deze twee behandelmethoden was voor de RESTART studie essentieel. Voor het LP was die beschrijving ook beschikbaar (Onslow et al, 2003), voor het DCM niet. In de aanloop naar het onderzoek is een door Putker en Franken opgesteld basisprotocol, door aan het onderzoek deelnemende logopedisten bewerkt tot een definitief behandelprotocol: het RESTART-DCM protocol. De DCM methode zoals die in 1985 door C.W. Starkweather in Nederland is geïntroduceerd (Starkweather et al., 1990; Starkweather et al., 1991) is hierin aangevuld met het werk van onder andere Riley en Riley (1985, 1999, 2000), Conture (2001, 2007), Gregory en Hill (Gregory, 2003), video-interactie begeleiding (Dekker et al, 2004) en psychologische en pedagogische werkwijzen. De aan de RESTART studie deelnemende logopedisten waren erg enthousiast over de structuur en helderheid van het protocol; men zou het ook graag willen gebruiken voor
24
onderwijs. Met een kleinere groep is het onderzoeksprotocol daarom nog eens gereviseerd. Op die manier wilde men de werkwijze duidelijk en goed leesbaar maken voor mensen die niet betrokken waren bij de ontwikkeling ervan. In dit artikel wordt behandeling volgens deze RESTART-DCM werkwijze beschreven en met voorbeelden geïllustreerd. De volledige omschrijving van de werkwijze kan via de site van de NVST worden opgevraagd (Franken & Putker, RESTART-DCM protocol, http://www.nedverstottertherapie.nl).
Algemene aspecten bij de therapie
Bij deze individueel gerichte therapie komen ouders met hun kind voor een wekelijkse sessie van één uur naar de logopedist. Van de ouders wordt verwacht dat altijd één van beiden bij een logopedische sessie aanwezig is, zodat de behandeling thuis kan worden voortgezet. De behandelwijze volgens DCM
De aan de RESTART studie deelnemende logopedisten waren erg enthousiast over de structuur en helderheid van het protocol
gaat ervan uit dat vloeiendheid in het spreken van jonge kinderen bevorderd wordt door het kind zo veel mogelijk vloeiendheid te laten ervaren: steeds als het kind dat ervaart wordt het ‘vloeiende spoor’ verder ingeslepen. Om dit te bereiken worden ouders getraind om de communicatieve omstandigheden zodanig te manipuleren dat de kans op vloeiendheid vergroot wordt. Via training wordt ouders geleerd op indirecte wijze de ‘drukpunten’ die stotteren uitlokken te verminderen. Wanneer ouders dit voldoende beheersen kan een directe manier van werken met het kind worden toegevoegd. De ouders leren in vier domeinen verwachtingen te verlagen en mogelijkheden te vergroten: motorisch, linguïstisch, sociaal emotioneel en cognitief. De ouders leren vanaf de eerste behandelsessie minimaal vijf keer per week een ‘ouder-kind (OK)-kwartiertje’ te houden, een spelmoment waarin ze hun kind de volle aandacht geven en de geleerde communicatieve aanpassingen toe passen. Wanneer de ouders de aanpassingen voldoende beheersen, gaan ze deze ook geleidelijk in dagelijkse situaties toepassen. Regelmatig is er een sessie zonder het kind. Er kunnen dan onderwerpen worden besproken waarbij aanwezigheid van het kind ongewenst is, zoals de emoties van de o uders met betrekking tot het stotteren. O uders zouden zich in aanwezigheid van het kind geremd kunnen voelen bij het uiten hiervan, omdat zij niet willen dat het kind hun emoties opmerkt. Ook is vrij uiten van grote zorgen of schuldgevoelens in het bijzijn van het kind onwenselijk omdat het kind dan met deze negatieve emoties van de ouder zou worden belast. Later in het traject wordt de behandel frequentie verlaagd en de duur ingekort. In
de volledige omschrijving van de werkwijze worden handreikingen gegeven voor afbouw en beëindiging van de therapie.
Onderzoek
Voorafgaand aan de therapie worden zowel de mogelijkheden van het kind als de verwachtingen van de ouder(s) zo goed mogelijk in kaart gebracht. Hiertoe worden reguliere taaltesten zoals de Schlichting Test voor Taalbegrip en de Schlichting Test voor Taalproductie II, de Peabody Picture Vocabulary Test –III-Nl (PPVT- III-Nl), screening van de klankproductie en de Oral Motor Assessment Scale (OMAS, Riley & Riley, 1985) afgenomen. Vervolgens wordt een video-opname van een ouder-kind interactie gemaakt. Voor analyse van deze opname is een bijlage opgenomen in het protocol. Meestal wordt ook informatie ingewonnen bij de leerkracht. Op basis van de verzamelde gegevens worden hypothesen opgesteld over welke communicatieve veranderingen drukpunten kunnen wegnemen en daarmee de vloeiendheid bevorderen. Ook maken de onderzoeks gegevens duidelijk wat de relatief sterke en zwakke mogelijkheden voor vloeiendheid van het kind zijn.
spreken c.q. stotteren van het kind. 2. de ouder en logopedist bespreken de OKkwartiertjes thuis en hoe de specifieke oefeningen van die week zijn verlopen onder meer aan de hand van het door ouders bijgehouden ‘logboek’. 3. de logopedist speelt vervolgens met het kind en modelleert de geoefende aanpassing opnieuw of laat een volgende verandering in de communicatie zien. 4. de volgende stap is dat de ouder de gemodelleerde verandering zelf probeert toe te passen in spel met het kind waarbij de logopedist feedback geeft. 5. er worden afspraken gemaakt en in het logboek genoteerd over de stappen die ouders de komende week thuis gaan zetten. 6. als laatste wordt aan de ouder alle ruimte gegeven om met vragen te komen rondom bijvoorbeeld het inpassen van het OK-kwartiertje in het dagelijks leven, opvoedingsgerelateerde zaken die van belang zijn voor therapie en dergelijke.
Oudergesprekken
Naast de hiervoor beschreven behandelstructuur met het kind erbij zijn er ook behandelingen waarin het kind niet aanwezig is en er een gesprek met bij voorkeur beide ouders plaatsvindt. De eerste afspraak na Een doorsnee sessie het onderzoek is in principe zo’n oudergesprek. Een sessie kent een vrij vaste opbouw: 1. de ouder speelt ongeveer vijf tot tien Allereerst wordt hierbij ouders de gelegenminuten met het kind en laat zien hoe in heid gegeven hun zorgen te uiten. Zeker als de afgelopen week de communicatie één van de ouders zelf stottert, is het mogelijk tijdens het OK-kwartiertje verliep. De dat de eigen ervaringen van invloed zijn op logopedist observeert de verschillende de interactie met het kind. Ouders kunnen domeinen van de communicatie en het subtiele signalen geven op momenten dat
In het kort De behandeling van jonge stotterende kinderen gebaseerd op het Verwachtingen en Mogelijkheden Model, oorspronkelijk in Nederland geïntroduceerd in de jaren tachtig, heeft zich in de loop der jaren verder ontwikkeld. Een klinische studie vanuit het Erasmus MC Rotterdam was de aanleiding de gebruikte behandel wijze te beschrijven in een protocol. Dit artikel schetst de RESTART-DCM behandelwijze. Het illustreert het belang van indirect werken met ouders om gedragsveranderingen te bewerkstelligen in de omgeving van het kind alsmede het direct werken met het kind en zijn ouders om de mogelijkheden voor vloeiendheid bij het kind te vergroten.
25
De basis van behandeling volgens het RESTART-DCM is het creëren van een vloeiendheidsbevorderende omgeving
het kind stottert of goedbedoelde aanwijzingen geven die ongewenst zijn. Ook hebben ouders vaak te maken met een omgeving die allerlei adviezen geeft. In het ouder gesprek zal de logopedist de ouders informatie geven over het stotteren, de prognose, de mogelijkheden die er zijn om invloed op de ontwikkeling uit te oefenen en dergelijke. Het DC model wordt uitgelegd en de onderzoeksgegevens van het kind worden in dit model geplaatst. De logopedist legt de werkwijze uit, hoe ouders rust kunnen versterken en drukpunten kunnen verminderen en het OK-kwartiertje wordt geïntroduceerd. Informatie en afspraken worden zoveel mogelijk vastgelegd in het logboek. Tijdens latere gesprekken komen bepaalde zaken terug, worden gedachten en emoties van ouders besproken en is er ruimte voor vragen en problemen binnen de opvoeding voor zover deze belemmerend werken voor de therapie. Aanvankelijk vinden deze gesprekken ongeveer iedere vijfde sessie plaats, later minder frequent. Vanzelfsprekend is het maatwerk en wordt de structuur van de behandeling aangepast aan ieder individueel kind en ouderpaar. Voorbeeld van een onderwerp voor een oudergesprek Vader van Daniel (5;8): ‘Zodra Daniel te gen een onbekende praat en stottert pro beer ik zo snel mogelijk het gesprek over te nemen. Ik voel mijn eigen schaamte voor mijn eigen stotteren dan zo sterk dat ik het niet verdraag hem zo te horen’.
Verlagen van de verwachtingen; de vier domeinen
De basis van behandeling volgens het RESTART-DCM is het creëren van een vloeiendheidsbevorderende omgeving en daarmee altijd het startpunt van therapie. Het wordt bereikt door counseling en training van de ouders, het kind zelf, eventuele broertjes en
26
zusjes en significante anderen. Voorgestelde veranderingen kunnen op de omgeving abnormaal overkomen. Deze kunnen ook abnormaal zijn, maar ze zijn bedoeld als tijdelijk met de bedoeling dat de balans bij het kind zich kan herstellen.
Domein 1. Motorisch Verschillende punten uit de interactie-analyse verwijzen naar het belang van het verlagen van motorische verwachtingen. Bij het merendeel van de ouders komt dit aspect uit de video-interactie naar voren. Zo zijn onder andere het nemen van meer pauzes, het gebruiken van een langzamer articulatie tempo, het (non-verbaal) sturen van beurten en het geen eisen stellen aan de uitspraak bij het kind veel voorkomende trainings onderwerpen. Door de verlaging van tijdsdruk en langzamere spraakmotorische bewegingen in de omgeving zal het kind eerder binnen zijn mogelijkheden blijven bij zijn aansturing van de spraaktaal-productie. Vader van Jop (3;2 jr): ‘In het begin vond ik het langzaam spreken lastig en onna tuurlijk. Nu ik er meer aan gewend ben gebruik ik het steeds vaker om rust in ons gezin te krijgen en vind ik het een weldaad. Mooi om te zien dat het Jop echt goed doet’.
Domein 2. Linguïstisch Het verlagen van de verwachtingen op linguïstisch gebied heeft als doel bij de omgeving een adequate afstemming te krijgen op het taalniveau van het kind. Het is de bedoeling dit zodanig te doen dat er geen (te) hoge eisen worden gesteld aan de taalontwikkeling, gegeven de mogelijkheden van het kind op dat moment. Hiertoe wordt tijdens de analyse bijvoorbeeld de zinslengte en complexiteit van de ouder vergeleken met die van het kind. Wanneer geïndiceerd, kan het spreken in kortere, eenvoudige zinnen of het binnen het hier-en-nu spreken door ouders geoefend worden. Bij kinderen waar de taalsco-
res een disbalans vertonen, bijvoorbeeld een achterblijvende woordkennis of zinsproductie ten opzichte van de rest van het taalprofiel, kan het de vloeiendheid bevorderen om de ouders te leren inspelen op dat achterblijvende taaldomein. Bij een achterblijvende woordproductie leren de ouders bijvoorbeeld nieuwe woorden zeer redundant aan te bieden, dus vaak te laten terugkomen in een iets wisselende context. Moeder van Melvin(4;9 jr): ‘Wat een mooi gedichtje voor Vaderdag is dat’ (…) ‘Je hebt een leuke tekening bij het gedichtje gemaakt, zeg’ (…) ‘Wat zal papa verrast zijn met dat gedichtje’ (…) ‘Dat gedichtje heb je zeker al geoefend met de juf’ (…) ‘Klopt, papa mag het gedichtje nu nog niet horen’ (…) ‘We leggen het gedichtje straks op een geheime plek’.
Domein 3. Sociaal-emotioneel Zoals ouders leren hun taalgebruik af te stemmen op dat van hun kind, zal de ouder binnen het sociaal-emotionele domein leren deze afstemming op emotioneel vlak te krijgen door bijvoorbeeld rustiger en minder eisend te zijn ten aanzien van het kind en zijn spreken. Ouders leren inspelen op het specifieke temperament van hun kind als dat relevant lijkt voor de vloeiendheid. Sommige kinderen stotteren bijvoorbeeld duidelijk meer rond speciale gebeurtenissen als hun verjaardag. Bij het ene kind kan hierop het beste worden ingespeeld door de verjaardag lang van tevoren aan te kondigen en een kalender voor het kind te maken zodat het er naartoe kan groeien. Voor een ander kind dat juist opgewonden raakt van zo’n vooruitzicht en dat ook lang blijft, zal het waarschijnlijk gunstiger zijn om relatief kort voor de gebeurtenis te vertellen wat er staat te gebeuren. Stotter tolerantie hoort ook onder dit domein: ouders kunnen een model zijn in ‘iedereen maakt wel eens een stottertje, geeft niets; je bent het praten aan het leren’. Hierbij leren ouders ook om eventuele non-verbale signalen die ze geven te herkennen en waar nodig bij te stellen. Moeder van Amber (4;6 jr): ‘Ieder week end nam het stotteren toe, we voelden ons heel schuldig, alsof een hele dag door brengen met ons, iets negatiefs voor onze dochter was. Nu we voor haar een over zichtje maken van onze activiteiten in het
weekend komen die pieken niet meer voor’.
Domein 4. Cognitief Uit de klinische praktijk blijkt dat cognitief overvragen stotteren vaak verergert. Ouders kunnen oefenen in het inhoudelijk volgen van het kind, met de volle aandacht voor de initiatieven van het kind, zodat de complexiteit in de boodschap van de ouder meer aansluit bij het niveau van het kind. Een ander voorbeeld in het verlagen van de cognitieve eisen is het modellen van het concept ‘een foutje maken mag’ (zie ook Bezemer et al., 2010) en dit af en toe te benoemen. Hierbij wordt samen met de ouders gekeken hoe dit voor henzelf geldt: kunnen ze dit ook voordoen of zijn hier veranderingen nodig? Moeder van Chrisje (4;0 jr): ‘We realiseren ons nu veel beter dat we onze zoon vaak onder druk zetten om te praten, door bij voorbeeld telkens tegen hem te zeggen: vertel eens aan opa en oma hoe het was op de basisschool… Nu we hem daar vrij in laten, vertelt hij juist veel meer en makkelijker, met minder spanning’.
Vergroten van de mogelijkheden; de vier domeinen
Wanneer ouders de vloeiendheidsbevorderende omgeving in meerdere situaties goed vorm geven, kan versterking van de mogelijkheden van het kind een volgende stap zijn, afhankelijk van de ontwikkeling van de vloeiendheid. Wat aan de orde moet komen blijkt uit de test- en observatiegegevens. Verlaging van de communicatieve druk blijft ook nu nog de basis van iedere therapieactiviteit, zowel thuis als in de praktijk. Bijvoorbeeld de logopedist voert alle taal- en/of spraakoefeningen uit met een langzaamnormaal, ontspannen spreekmodel en blijft dit model aan ouders bieden.
Domein 1. Motorisch Wanneer uit het OMAS-onderzoek blijkt dat oraal-motorische vaardigheden onvoldoende sterk zijn, kan gewerkt worden aan versterking van deze basisvaardigheid via de Speech Motor Training van Riley en Riley (1999). Door training zullen vloeiende, nauwkeurige en voldoende snelle spraakbewegingen gefaciliteerd kunnen worden.
LITERATUURLIJST > Dekker, J., Hoogland, M., Eliëns, M. & Van der Giessen, J. (2004). Video-interactiebegeleiding. Houten: Bohn, Stafleu Van Loghum. > Beerthuizen-van Giesen, R., Franken, M.C. & Nijhuis-Louwerens, M. (1991). Hoe te helpen als uw kind begint te stotteren. Assen: Dekker & v.d. Vegt. > Bezemer, M., Bouwen, J. & Winkelman, C. m.m.v. Embrechts, M. (2006, 2e druk 2010 ). Stotteren. Van theorie naar therapie. Bussum: Coutinho. > Conture, E.G. (2001). Stuttering. Its nature, diagnosis and treatment. Boston: Allyn & Bacon. > Conture, E.G. (2007). Workshop: Childhood stuttering: Its Nature, Diagnosis and Treatment. Rotterdam: Erasmus MC, 29-30 mei > Dungen, L. van den ( 2007). Taaltherapie voor kinderen met taalontwikkelingsstoornissen. Bussum: Coutinho. > Gregory, H.H. (2003). Stuttering Therapy. Rationale and Procedures. Boston: Pearson > Howel,J. & Dean, E. (1998). Fonologische stoornissen. Behandeling van kinderen volgens de Metaphon-therapie. Lisse: Swets & Zeitlinger. > Onslow, M., Harrison, E. & Packman, A. (2003). The lidcombe program of early stuttering intervention: A clinician’s guide. Austin TX: Pro-Ed. > Riley, J. & Riley, G. (1985). Oral Motor Assessment and Treatment. Improving Syllable Production. Austin, TX: Pro-ed. > Riley, J. & Riley, G. (1999). Speech Motor Training. In: The handbook of early stuttering intervention. M. Onslow en A. Packman (red.), (p.139-158). San Diego: Singular Publishing Group > Riley, G. & Riley, J. (2000). A revised component model for diagnosing and treating children who stutter. Contemporary issues in communication sciences and disorders, 27, 188-199. > Schlichting, L. & Koning, T. de (1998). TenT. Taalachterstand en Taalverwerving. Een programma voor kinderen met een grammaticale achterstand. Lisse: Swets & Zeitlinger. > Starkweather, C.W. & Franken, M.C. (1991). Preventie van stotteren en vroegtijdige interventie bij zeer jonge stotteraars. In: Preventie en vroege interventie bij spraak-taal en gehoorsstoornissen, H.F.M. Peters & C.W. Starkweather (red.), (p.93-135). Amsterdam/Lisse: Swets en Zeitlinger. > Starkweather, C.W., Ridener Gottwald, S. & Halfond, M.M. (1990). Stuttering Prevention. A clinical method. Englewood Cliffs: Prentice Hall. > Starkweather, CW, Ridener Gottwald, S & Halfond, MM (1991). Als een kind begint te stotteren. Interventie bij jonge stotterende kinderen. Assen: Dekker & v.d. Vegt. > Williams Hodsen, B. & Pagel Paden, E. (1991, 2nd edition).Targeting Intelligible Speech: A Phonological Approach to Remediation. Austin: Pro-ed
Mikey (5;3 jr), traint reeksen terwijl hij een kleurplaat inkleurt: ‘Mijn mond is keigoed in die gekke woorden’.
Domein 2. Linguïstisch Het vergroten van de mogelijkheden op linguïstisch gebied is geïndiceerd wanneer er sprake is van een disbalans in het taal profiel. Binnen de RESTART-behandelwijze worden verschillende opties voor training aangegeven waarbij gebruik gemaakt kan worden van verschillende methoden vanuit behandeling van kinderen met taalproblematiek. Zo kan zinsbouw worden versterkt (Schlichting & de Koning, 1998), kan gewerkt worden aan de pragmatische vaardigheden (Van den Dungen, 2007; Bezemer et al., 2006) of kan de fonologische vaardigheid worden geoefend via de methode Hodson en Paden (Williams Hodsen & Pagel Paden, 1991) of Metaphon (Howel & Dean, 1998). Directe stimulatie van de klank productie vindt niet plaats omdat verhoogde articulatiedruk de vloeiendheid eerder zal ontregelen. Ook de snelheid in beschikbaar-
heid van bepaalde deelvaardigheden van de taal kan een trainingsdoel zijn, bijvoorbeeld automatisering van de zinsproductie. Of wanneer een hogere snelheid niet mogelijk is, het aanleren van copingstrategieën, bijvoorbeeld rondom woordvindingsproblemen. Emma(5;4 jr): ‘Di..di..me..me..wacht even hoor, ik bedoel dat meisje waar ik op het feestje was, nou die heeft gevraagd of ik vanmiddag kan afspreken’
Domein 3. Sociaal-emotioneel In de RESTART-DCM werkwijze wordt bij dit domein het volgende doel gesteld: het versterken van de emotionele weerbaarheid bij het kind waardoor het minder gevoelig wordt voor destabilisatie van de vloeiendheid. De wijze waarop kan vanuit veel verschillende optieken; denk hierbij aan psychologische en pedagogische benaderingswijzen. Hoe de basiszekerheid van een kind te versterken, is in een aparte bijlage bij de RESTARTDCM werkwijze uitgewerkt. Dit kan bijvoorbeeld door de ouders te leren om het kind
27
Kevin (4;7jr): ‘Zag je dat, ik kon er goed tegen, hè, toen ik die schroef niet kon vast schroeveren, ik ga dat gewoon doen als ik heel groot ben’.
en dan Niet iedere logopedist zal zich uitputtend in de RESTART-DCM en alle bijkomende en onderliggende ziens- en behandelwijzen kunnen verdiepen, simpelweg omdat stotterende kinderen maar een klein deel van hun cliëntenbestand zijn. Wel kan iedere logopedist kwaliteit leveren door dat stuk van de behandeling waarin hij of zij capabel is, voor zijn of haar rekening te n emen. Indien nodig kan coaching worden gevraagd, of wordt doorverwezen naar een collega-specialist. Luisteren naar de hulpvraag van ouders en één of twee adviezen geven die aansluiten bij wat ouders al doen, kan helpen als kinderen nog relatief kort stotteren en het natuurlijk herstel wordt afgewacht. In dit stadium kan het meegeven van voorlichtingsmateriaal, bijvoorbeeld van het NFS (www.stotteren.nl) in een behoefte voorzien. Als het kind niet in het spoor van natuurlijk herstel komt, dient de logopedist – liefst in wekelijkse sessies – gestructureerd aan gedragsveranderingen te gaan werken met een actieve rol van de ouders zoals hiervoor beschreven. Er kan pas effect van de behandeling verwacht worden als die veranderingen ook daadwerkelijk getraind zijn. Zo zullen ouders die alleen het advies krijgen om ‘langzaam te spreken’ dat vrijwel nooit op eigen kracht kunnen toepassen. Wel houden ze er meer dan eens een schuldgevoel aan over wanneer dit niet of onvoldoende lukt, wat extra stress met zich mee kan brengen. Wanneer de verwachtingen over het spreken zijn verlaagd maar er nog te veel onvloeiendheid en/of disbalans in het spreken aanwezig is, dan is training van de mogelijkheden de aangewezen tweede stap. In de RESTART-DCM werkwijze worden hiervoor aanknopingspunten gegeven. Deze tweede stap was in de oorspronkelijke benadering van Starkweather et al (1991) nauwelijks uitgewerkt. Tot slot, daadwerkelijke training (van ouders en/of kind) wordt binnen de RESTART-DCM werkwijze als een absolute voorwaarde voor behandelsucces gezien. Overdracht van een vaardigheid die tijdens de behandeling met de logopedist is geoefend naar de alledaagse situaties, ook wel transfer genoemd, gebeurt (meestal) niet spontaan. Er moet op veel plaatsen en onder veel verschillende, dagelijkse omstandigheden met het kind gewerkt worden om de kans op transfer te maximaliseren.
te benoemen, zodat het zich gehoord en gezien voelt. Het desensitiseren van negatieve gevoelens met betrekking tot stotteren valt ook binnen dit domein: de logopedist kan door zelf ontspannen stotters te maken, een model zijn voor een rustige, ontspannen houding. Vanuit het stotteren door de logopedist kan er ontlading bij het kind komen en ruimte voor een gesprek over de gedachten en gevoelens die samen kunnen gaan met het stotteren. Ouders leren model te staan voor mogelijke reacties van het kind. Dylan (3;8 jr): tegen logopedist die net zelf stotterde: ‘Hé, wat doe jij nou, zo gek doe ik ook praten’. Wanneer de logopedist rustig reageert met ‘Ach, zo’n hobbeltje kan best hoor, maakt toch niet uit’, gaat Dylan daar in mee en wordt zijn spreken minder gespannen.
28
Domein 4. Cognitief De doelstelling voor dit domein is het aanleren van bij de leeftijd passende concepten die gemakkelijk en onbezorgd communiceren bevorderen. Zo zal het kind steun hebben aan het gebruiken van spreekregels (oortjes open en mondje dicht wanneer anderen p raten, beurten doorgeven en dergelijke) die gelden voor alle leden van het gezin. Ook hierbij kan ‘stotteren mag’ als concept getraind worden. Soms ook in een ruimer kader: iedereen is van alles aan het leren en dat gaat niet altijd meteen helemaal goed. Ook dingen langzaam doen versus snel, waarbij het idee vorm krijgt dat sommige dingen nou eenmaal beter gaan als je ze wat langzamer doet, hoort bij de cognitieve training.
Directe training
Wanneer er in het geheel van mogelijkheden en verwachtingen een zo optimaal mogelijke balans is bereikt en er nog altijd stotter momenten zijn, kan direct gewerkt gaan worden aan beïnvloeding van het stotterend spreken. Via spelvorm en modeling wordt toegewerkt naar normale onvloeiendheden: van gespannen naar ontspannen stotters, van langere naar kortere stotters, enzovoorts. Via variatie en contrasten worden spreekvariabelen aangeleerd door modeling en uitnodiging om mee te doen zodat het kind de andere spreekwijzen kan ervaren: variatie in tempo, in articulatiedruk, in luidheid en dergelijke. Ouders oefenen mee met hun kind en weten hoelang, hoe vaak en op welke wijze deze oefeningen gedaan moeten worden. Hierbij zullen ouders de vloeiendheidsbevorderende omgeving blijven voortzetten en de basis dat ‘stotteren mag’ blijft nog altijd even sterk aanwezig in alle communicatie met het kind. Mikey (5:3 jr): ‘Dat snelle praten vind ik wel leuk maar m’n mond vindt dat langzame fijner’.
Informatie
Overal waar in dit artikel ‘logopedist’ staat kan ook ‘logopedist-stottertherapeut’ worden gelezen.
Auteurs
Marie-Christine Franken is linguïst/logopedist-stottertherapeut. Van 1985 tot 1994 was ze wetenschappelijk onderzoeker en coördinator van het Stotterteam aan de afdeling Stem-en Spraakstoornissen van het Radboudziekenhuis te Nijmegen. Ze promoveerde op Evaluation of Stuttering Therapy; development of tools for measuring speech quality (1997). In 1994 maakte ze de overstap naar de Afdeling KNO van het Erasmus MC te Rotterdam. Daar richt ze zich als clinicus-onderzoeker naast stotteren ook op spraak-taalproblemen; in het Centrum voor Stottertherapie te Gouda heeft ze (parttime)
een poosje haar behandelervaring versterkt. Verder was ze enige jaren gastdocent aan de master-opleiding Logopedie Wetenschappen in Utrecht. Ze verzorgt (inter-) nationale post-hbo cursussen en werkt al twintig jaar mee aan de klassieker Spreken en Zingen. Ze is lid van de redactieraad van Logopedie en Foniatrie, van de Cie Vakinhoud van de NVLF, de NVST en NVVSTP en sinds kort is ze Associated Editor bij het Journal of Fluency Disorders. Haar huidige onderzoekswerk richt zich op de (kosten-) effectiviteit van logopedische behandeling voor stotteren en op de spraak- en taalontwikkeling van veel te vroeg geboren kinderen. Ze is samen met Elly Stolk projectleider van de RESTART studie. Ellen Laroes is logopedist-stottertherapeut. Ze heeft in 1985 de opleiding logopedie afgerond aan de Revalidatie Academie Hoensbroeck en ze is aansluitend gestart met het specialisatietraject ‘stottertherapie’. Vanaf
1990 is ze werkzaam als zelfstandig gevestigd logopedist-stottertherapeut in maatschapverband in Brunssum. Vanaf de oprichting is ze seniorlid van de NVST. Na regelmatig als gastdocent betrokken te zijn geweest bij het onderwijs rondom ‘stotteren’ bij de Hogeschool Zuyd, is ze nu sinds twee jaar vast aan deze opleiding Logopedie verbonden als docent voor het vakgebied stotteren. Tevens geeft ze met regelmaat post-hbo cursussen op het gebied van stotteren. Ellen Laroes is eén van de deelnemende logopedist-stottertherapeuten aan de RESTART-studie. Durdana Putker – de Bruijn is logopediststottertherapeut. Ze heeft van 1992 tot 2012 in Stottercentrum Zwolle gewerkt. Ze verzorgt verschillende post-hbo cursussen op het gebied van stotteren (zie www.stotter centra.nl). Durdana Putker heeft aan verschillende wetenschappelijke onderzoeks projecten meegewerkt waaronder de R ESTART studie.
Ouders die het advies krijgen langzaam tegen hun kind te spreken zonder dat ze hierin worden begeleid, kunnen dat vrijwel nooit zelfstandig. Wel houden ze er vaak een schuldgevoel aan over.
Damsté-Terpstra Fonds verstrekt subsidie aan auteurs T. Damsté-Terpstra In Logopedie en Foniatrie nr 7, 2011 heeft de redactie de leden gestimuleerd om een artikel te schrijven. Wij denken dat het voor de logopedisten, zeker in deze tijd van bezuinigingen, moeilijk is om hiervoor tijd te vinden. Om de tijdsinvestering aantrekkelijker te maken, heeft het bestuur van het Damsté-Terpstra Fonds besloten om voor het jaar 2012 een subsidie van 500 euro beschikbaar te stellen voor ieder artikel dat in het tijdschrift wordt opgenomen, en dat naar het oordeel van het bestuur voldoet aan de voorwaarden van ons Fonds. Die komen er in het kort op neer dat het door een logopedist is geschreven en de praktische en preventieve logopedie bevordert. Zie verder de website www.dtfonds.nl.
Het ingezonden artikel zal eerst door de redactie worden beoordeeld. Pas nadat het voor plaatsing in aanmerking komt, zal het Damsté-Terpstra Fonds beoordelen of het aan de voorwaarden voor een premie voldoet.
Misschien is er een gevalsbeschrijving uit uw praktijk waarmee u uw collega’s blij kunt maken of is er een scriptie in uw laatste studiejaar dat een vervolg behoeft. Wij moedigen u aan dit uit te werken. Richtlijnen voor het schrijven van een artikel kan de redactie U verschaffen.
29
Het Integraal Zorgtraject Stotteren, unieke vorm van zorg auteurs
m. weijts
logopedist-stottertherapeut
j. van den eerenbeemt
logopedist-stottertherapeut
g. hartjesveld
logopedist- stottertherapeut
l. van wijngaarden logopedist- stottertherapeut
De Stichting Stottertherapie Doetinchemse Methode (SSDM) bood tot het jaar 2000, intensieve groepstherapieën, gericht op alle facetten van het stotteren. Deze methode is in de jaren zestig ontwikkeld door het echtpaar Schoenaker (Schoenaker, 2000). Van 1998 tot 2004 heeft een stuurgroep, bestaande uit leden van de Vereniging Stottercentra Nederland (VSN) en de SSDM een geheel nieuw zorgtraject ontwikkeld: Het Integraal Zorgtraject Stotteren (IZS). Uniek aan dit traject is dat de individuele therapie door de verwijzend logopedist en de intensieve groepstherapie samen een geïntegreerde aanpak vormen in de begeleiding van mensen die stotteren. Het traject bestaat uit drie vormen van groepstherapie; RAP (Relaxed Anders Praten) voor jongeren, VIP (Vrijheid in Praten) en JES (Je Eigen Spreektechniek) voor volwassenen. De methode sluit aan bij de huidige visie binnen de gezondheidszorg van maatwerk en wordt sinds 1 januari 2009 vergoed door de zorgverzekeraars. In dit artikel laten we zien dat deze unieke vorm van zorg aan de stotterende mens, alleen kan bestaan in samenwerking met de logopedist.
Visie
Versteegh-Vermeij (2001) droeg als eerste logopedist-stottertherapeut in Nederland, wetenschappelijk gefundeerde argumenten aan voor het positieve effect van lichaamsgerichte therapie en versterking van het zelfbewustzijn en het emotionele evenwicht op het spreken van stotterende cliënten. Zij zag grote voordelen in de combinatie individuele- en groepstherapie. ‘Samenvattend betekent dit dat pas als een cliënt de moed heeft op eigen benen te staan, wezenlijk contact met anderen aandurft, zijn emoties erkent en zijn grenzen kan aangeven, hij het stotteren als overlevingsstrategie zal kunnen loslaten. Het samenzijn met lotgenoten is een belangrijke factor.’ (Versteegh-Vermeij, 2002) In 2007 is Els Versteegh overleden. Zij werkte meer dan twintig jaar volgens de Doetinchemse methode als logopedist-stottertherapeut met stotterende cliënten. Het IZS borduurt
30
verder op het gedachtegoed van Versteegh, en stelt dat het belangrijk is om naast individuele therapie, ook in intensieve groepstherapie te werken aan het vrijuit, zelfbewust en gemakkelijk(er) spreken. Individuele therapie kan voor veel stotterende cliënten dé manier zijn om iets te doen aan het onvloeiende spreken en alle bijkomende negatieve gedachten, emoties/gevoelens en fysieke ongemakken van dien. Soms is die therapie voldoende. Vaak biedt het werken in een groep de mogelijkheid om gemotiveerd en/ of gestimuleerd door anderen, stappen te zetten. Het besef niet de enige te zijn met een stotterprobleem en met het moeite hebben om contacten aan te gaan en spreektechnieken te integreren in het dagelijks leven, werkt op zich al steunend. Deelnemers worden zo elkaars hulpbronnen. In zijn boek over deskundig hulpverlenen schrijft Egan (1998) dat wanneer mensen eenmaal aanspraak maken op hulpbronnen in groepssessies, ze op eigen kracht hun leven goed aan kunnen pakken en de diensten
Opzet van de intensieve groepen van het IZS
En dan In de meeste gevallen is de behandelend logopedist de verwijzer naar de groepstherapie van het IZS-traject. Daarom is het belangrijk dat de logopedist goed geïnformeerd is. Het doel van dit artikel is om logopedisten kennis te laten maken met de visie, opzet, meerwaarde en instapcriteria van het IZS-traject. Wij verwachten dat logopedisten met deze informatie hun stotterende cliënten gerichter kunnen verwijzen en beter kunnen begeleiden, voorafgaand aan, tijdens en na deelname aan de groepstherapie. Wanneer er een goede afstemming en samenwerking is tussen de behandelend logopedist en de begeleidende stottertherapeut van het IZS, zal dat de kwaliteit van zorg voor mensen met stotterproblemen ten goede komen.
van een hulpverlener minder en minder nodig zullen hebben. Voor zowel jongeren als volwassenen met angst- en schaamtegevoelens over hun stotteren, kan het heel waardevol zijn om bij een groep te horen. De emoties die bij stotteren komen kijken kunnen immers het zelfvertrouwen ondermijnen. Volgens Versteegh-Vermeij (2001) zijn negatieve emoties gemakkelijker te reduceren als er met leeftijdsgenoten over gepraat en samen aan gewerkt kan worden. In een groep is behalve ruimte voor gedachten en emoties, ook ruimte voor het lichaam en het ‘zijn’. Het is niet zo gewoon om in het dagelijks leven bezig te zijn met ontspanning, lichaamswerk en met jezelf zijn. Een groep werkt daarbij uitnodigend, prikkelend en stimulerend. Cooper en Cooper (1992) benadrukten in de jaren tachtig al de zinvolle aanvulling van groepstherapie op individuele therapie bij stotteren, als het gaat om het identificeren, verwerven en behouden van vloeiendheidsbevorderende attituden, gevoelens en gedragingen. Ook Bezemer et al. (2006) beschrijven in het kader van transfer dat groepstherapie vele voordelen biedt, vooral met betrekking tot de sociale component. Het lotgenotencontact kan inzicht, motivatie en beleving gunstig beïnvloeden.
Verwijzing door de logopedist naar het IZS
De logopedist kan al tijdens de intake vaststellen of intensieve groepstherapie een waardevolle aanvulling kan zijn op de behandeling van de betreffende cliënt. Aangezien dit niet altijd vanaf het begin goed is in te schatten, is het raadzaam ook gedurende de
behandeling deze vraag te blijven stellen. Soms is het nodig de cliënt geleidelijk aan dit idee te laten wennen. Er kan tijd overheen gaan voordat over verwijzing kan worden gedacht of gesproken. Verwijzing werkt alleen wanneer de logopedist er zelf van overtuigd is dat groepstherapie voor deze cliënt een belangrijke meerwaarde heeft. Niet elke jongere of volwassene past in een groepstraject. Daarom is bij elke vorm van groepstherapie van het IZS een lijst met instapcriteria en contra-indicaties opgesteld (zie tabel 1,2 en 3). Het is essentieel dat de logopedist deze instapcriteria goed doorneemt en naar waarheid beoordeelt. De ervaring leert dat elk van deze items, van belang is om een zo hoog mogelijk rendement uit de groepstherapie te halen. Sommige items zijn vanzelfsprekend al dan niet aanwezig, aan andere items kan gewerkt worden in het individuele voortraject. Bij twijfel of voor meer informatie kan de logopedist altijd contact opnemen met één van de IZS- therapeuten. (www.stottercentra.nl.)
Onder begeleiding van daartoe opgeleide logopedist-stottertherapeuten worden de volgende drie vormen van intensieve groepstherapie aangeboden: > Relaxed Anders Praten (RAP) voor jongeren van 12 tot en met 18 jaar > Vrijheid In Praten (VIP) voor volwassenen met angst rond het stotteren > Je Eigen Spreektechniek (JES) voor volwassenen (bijna) zonder angst rond het stotteren
RAP Relaxed Anders Praten
De Rapgroep is ontwikkeld voor jongeren die op de middelbare school zitten of in het eerste jaar van een vervolgopleiding. Bij de toelating van de jongeren wordt gelet op de samenstelling van de groep. In deze groepstherapie ligt de prioriteit bij het vergroten van het zelfvertrouwen en het ontwikkelen van een positief zelfbeeld met betrekking tot communiceren. De jongeren leren rustig en met durf te stotteren en het stotteren beter te besturen. Vanuit het individueel doorlopen voortraject neemt iedere jongere eigen leerdoelen mee. Zo wordt binnen de groep naar een persoonsgerichte benadering gestreefd. De RAPgroep komt zeventien dagdelen bijeen in een periode van zes maanden, te beginnen met een tweedaagse bijeenkomst met overnachting. Met tussenpozen van drie weken vinden twee eendaagse therapieën plaats en twee terugkomdagen. In de tussenliggende weken is er onderling contact. De jongeren kunnen elkaar coachen, bijvoorbeeld per e-mail. Tijdens de vierde therapiedag laten de jongeren aan hun ouders, hun logopedist of andere belangrijke familie-
In het kort Het Integrale Zorgtraject Stotteren (IZS) is een geïntegreerd geheel van individuele- en groepstherapieën voor mensen die stotteren. Uitgangspunt is de visie dat groepstherapie in combinatie met individuele therapie een meerwaarde heeft boven uitsluitend individuele behandeling die gangbaar is in de praktijk. Dit artikel heeft tot doel collega-logopedisten te informeren over de verschillende vormen van groepstherapie binnen het IZS. De rol van de individuele logopedist bij de verwijzing en de begeleiding vóór, tijdens en na het IZS-traject is van essentieel belang. De evaluatie tot nu toe ondersteunt de meerwaarde van het traject.
31
Een ervaring van een deelnemer aan de RAPgroep “Mijn logopediste had gezegd dat de intensieve groepstherapie voor stotterende jongeren de ideale oplossing voor mij was. Dus toen heb ik me meteen opgegeven. Ik stapte vol goede moed de zaal bin¬nen waar allemaal stotterende jongeren zaten. Het begin was voor mij erg moeilijk, want ik had het me heel anders voorgesteld. Maar ik mocht van mezelf niet afhaken en dat is achteraf een goede beslissing geweest. Want al snel daarna werd de groep een heel hechte vriendengroep. Wat voelde ik me toen fijn! We hebben ontzettend veel oefeningen gedaan om het stotteren gemakkelijker te laten verlopen en om je zelfverzekerd te laten voelen. Ook moest je bijvoorbeeld voor de hele groep gaan staan en een verhaal vertellen, dat heeft mij heel erg geholpen, te voelen dat ik het kan. Ook is het fijn om te weten dat je niet de enige bent die stottert, al denk je soms van wel. Als we even vrij waren hadden we heel veel lol samen, we deden van alles. Tijdens de een na laatste bijeenkomst mochten ook je ouders komen. Dat vond ik erg goed, want dan zien zij ook wat de groep beleefd en geleerd heeft. Deze mooie ervaring neem ik mee voor de rest van mijn leven, ik wil het echt iedereen die stottert aanraden”. Fabiënne, 17 jaar
> De
cliënt past qua psychologie in de leeftijdsgroep. cliënt scoort 4 of hoger op de klacht (10-puntschaal). > De cliënt ervaart fight/flight/freeze gedrag. > De cliënt stemt in met het proces ‘eerst rustiger durven stotteren, daarna minder’. > De cliënt wordt gesteund door ouders/verzorgers in het volgen van intensieve groepstherapie. > De cliënt wordt of werd recentelijk individueel begeleid door een logopedist/ stottertherapeut. > De cliënt is bereid om openlijk over stotteren te praten. > De cliënt is in staat tot identificatie van eigen stottergedrag en bijkomende negatieve emoties. > De cliënt heeft inzicht in persoonlijke mogelijkheden tot modificatie van stottergedrag. > De cliënt is in de individuele oefensituatie bereid en in staat tot modificatie van stotteren. > De cliënt is gemotiveerd om in groepsverband aan stotteren te werken. > De
Contra-indicaties voor RAP > Gedragsproblematiek
al dan niet neurologisch vastgesteld. op sociaal gebied. In overleg met een van de therapeuten kan worden vastgesteld of de problematiek al dan niet een contra-indicatie is.
> Problemen
Aandachtspunten voor de logopedist voor verwijzing naar RAP > De
logopedist heeft aandacht besteed aan identificatie van het stottergedrag van de cliënt. > De logopedist heeft aan de cliënt het rustig durven stotteren al laten ervaren. > De logopedist heeft de cliënt al gestimuleerd tot bewustzijn van emoties en denkpatronen, die het stotteren beïnvloeden. > De logopedist is bereid de cliënt op afstand te blijven volgen tijdens het traject. > De logopedist is bereid nazorg te verlenen. Tabel 1. Instapcriteria voor de RAP.
leden of vrienden zien wat ze belangrijk vinden ten aanzien van het stotteren. De deelnemende jongeren hebben gedurende het groepstraject een afspraak met
32
de behandelend logopedist. Na de intensieve groepstherapie wordt bekeken of en in welke vorm voortzetting van de therapie noodzakelijk is.
VIP Vrijheid In Praten
VIP is een intensieve groepstherapie die bedoeld is voor volwassen stotterende mensen die in hun stotteren belemmerende spanning en angst ervaren, waardoor ze niet vrijuit durven en kunnen spreken. Tijdens de groepstherapie is de aandacht gericht op het ontdekken wie ze in essentie zijn. Werk methodieken vanuit lichaamsbewustzijn, psychomotion (Or Bagim, 2009), dialoog (Voorberg en de Geus, 2008), systemisch werk (Veenbaas en Goudswaard, 2005) en creatieve therapie worden ingezet om eigen krachtbronnen en kwaliteiten te ontwikkelen. Daardoor kunnen de spanningen rondom het stotteren verminderen, waardoor er ruimte voor vrijuit spreken ontstaat in contact met de ander. De therapie bestaat uit vijf bijeenkomsten, verdeeld over een periode van zes maanden. Er wordt gestart met een eendaagse groepsbijeenkomst waarin groepsleden en therapeuten elkaar nader leren kennen en zich verbinden met het doel van de therapie. Deze eerste dag zet de toon voor de rest van het traject. Een aantal weken later volgt een driedaagse training waarin de deelnemers door een combinatie van lichaamsgericht werk en systemisch werk, ruimte kunnen ervaren en komen tot wie ze in essentie zijn. Tijdens oefeningen wordt de realiteit van emoties, verkrampingen en belemmeringen in het spreken ervaren en zo mogelijk opgelost. Daarna volgt een periode van een maand, waarin het de bedoeling is dat de deelnemers enkele opdrachten gericht op zelfreflectie uitvoeren en elkaar onderling coachen. In de hierop volgende tweedaagse bijeenkomst worden de opgedane ervaringen uit de driedaagse therapie, toegespitst op stotteren in contact met de ander. Ook worden praktijkoefeningen gedaan die gericht zijn op het omzetten van het geleerde naar communicatieve situaties in het leven van alledag. De groepstherapie wordt na een maand afgesloten met een terugkomdag met als thema’s het afsluiten van het groepsproces en de afstemming op de toekomst. In totaal zijn er dan zeventien dagdelen aan de groepstherapie besteed.
JES Je Eigen Spreektechniek
Jes is een vloeiendheidstherapie voor stotterende volwassenen. In deze groepstherapie wordt in de groep gezocht naar en geoefend
Een ervaring van een deelnemer aan de VIPgroep “Ik ervaar het leven als erg gehaast; alles moet snel, we stellen hoge eisen aan onszelf, er wordt veel van ons gevraagd. Ik denk dat dit voor veel mensen herkenbaar is. Tijdens de cursus heb ik geleerd te onthaasten, tot rust te komen. Om contact met mijn lijf te maken in plaats van alsmaar te denken, te denken en nog eens te denken... Om naar mijn lichaam te luisteren, om stil te staan bij mezelf. Ik heb geleerd om te ontspannen en rust te nemen. Door de cursus heb ik meer zelfinzicht gekregen en ben ik gaan inzien dat je niet het stotteren zelf bent, dat het maar een klein onderdeel van je is. Je bent zoveel meer en je hebt zoveel meer kwaliteiten. Ook heb ik het lotgenotencontact als heel fijn ervaren. In mijn omgeving kom ik weinig stotterende mensen tegen en ik miste het wel om mijn ervaringen en gevoelens met gelijken te delen. In de cursus heb ik veel ervaringen kunnen delen en veel van anderen kunnen leren. Groepstherapie is daarnaast niet alleen ontzettend leerzaam, het is ook nog eens super gezellig! Als groep hebben we veel mooie, leuke en grappige momenten meegemaakt. Het was een waardevolle ervaring om niet snel vergeten. Kortom, ik kan het je zeker aanraden... ERVAAR het zelf!” Annemieke, 34 jaar
> De
cliënt staat open voor zelfreflectie. cliënt staat open voor zelfontwikkeling (zichzelf op een dieper niveau leren kennen). > De cliënt is bereid zichzelf te leren kennen via het lichaam en heeft al enige ervaring met lichaamswerk. > De cliënt is gemotiveerd om in groepsverband te werken. > De cliënt scoort hoger dan 4 op de klacht of lijdensdruk. (op 10-puntschaal) > De cliënt scoort hoger dan 1 op beperking en handicap. (op 4 puntschaal) > De cliënt heeft voldoende verandermogelijkheden. (zie contra-indicaties) > De cliënt ervaart dat stotteren gepaard gaat met lichamelijke en geestelijke spanningen (fight, flight, freeze). > De
Contra-indicaties voor VIP > Actuele
psychiatrische problematiek (bijvoorbeeld depressie). stoornis (bijvoorbeeld Asperger). > Overmatig alcohol- en drugsgebruik. > Geen behoefte aan lichaamswerk. > Teveel belastende privéomstandigheden. > Autistiforme
Aandachtspunten voor de logopedist voor verwijzing naar VIP > De
logopedist heeft aandacht besteed aan de zelfreflectie van de cliënt. logopedist heeft de cliënt laten ervaren dat lichaamswerk een werkzaam onderdeel is van stottertherapie. Voorbeelden hiervan zijn ontspanningsoefeningen, yogaoefeningen, mindfullness. > De logopedist heeft de cliënt al gestimuleerd tot bewustzijn van emoties en denkpatronen, die het stotteren beïnvloeden. > De logopedist is bereid de cliënt op afstand te blijven volgen tijdens het traject. > De logopedist is bereid nazorg te verlenen. > De
Tabel 2. Instapcriteria voor de VIP.
met de meest effectieve vloeiendheidstechniek voor ieder persoonlijk. Stressmanagement, zelfcontroletechnieken, zelfbeeld, zelfdiscipline en zelfverantwoordelijkheid zijn
sleutelwoorden in de therapie. Voorwaarden voor deelname aan deze groep zijn dat de deelnemers weinig angst rondom stotteren en spreken hebben en beschikken over een
gezond en hoog ambitieniveau waardoor vloeiend(er) spreken een dringende behoefte voor hen is. Deze intensieve groepstherapie omvat twee aaneengesloten dagen plus een avond en na maximaal vier weken nog een bijeenkomst van een dag. Een terugkomavond, indien mogelijk met partner, wordt in gezamenlijk overleg besproken.
Rol van de individuele logopedist in het IZS
Niet alleen in het voortraject, ook tijdens de IZS-therapie speelt de verwijzende logopedist een rol. Want al stoppen dan meestal de individuele sessies tijdelijk, op de achtergrond blijft de logopedist steeds aanwezig. Soms wordt op initiatief van de cliënt zelf één á twee keer contact opgenomen met de behandelend logopedist voor een individuele afspraak of telefonisch overleg. De logopedist wordt gaandeweg het IZS-traject door de cliënt op de hoogte gehouden via een kort verslag van wat deze in de groep leert en ervaart. Na afloop van het IZS-traject neemt de IZStherapeut contact op met de individuele logopedist om te overleggen wat er specifiek nodig is aan nazorg. Dat kan een individueel traject inhouden en/of een andere vorm van groepstherapie. Als na het IZS-traject wordt besloten de therapie te beëindigen, worden tot tenminste twee jaar na de laatst gevolgde groepstherapie, controleafspraken gemaakt.
Evaluatie van de groepstherapieën
Voor de evaluatie van de groepen JES en VIP wordt de vragenlijst OASES (Yaruss, 2004) gebruikt, voor de RAP de variant voor kinderen en jongeren; ACES (Yaruss, 2004). Dit zijn gestandaardiseerde vragenlijsten die verschillende aspecten van de ervaringen met stotteren en de kwaliteit van leven meten. In de toekomst zullen deze data gebruikt worden voor een grootschaliger evaluatieonderzoek. Voor dit artikel beperken wij ons tot een eerste indruk van de gegevens die ongeveer vijftig ingevulde vragenlijsten in de periode van 2009 tot 2011 opleverden. Hieruit blijkt dat de deelnemers over het algemeen zeer positief zijn in hun oordeel over de resultaten van het gevolgde traject. Jongeren die deelnamen aan RAP zeggen meer zelfvertrouwen te ervaren en ze voelen zich minder gespannen. Ze durven meer
33
> de
cliënt is volwassen in belevingswereld en psychologisch opzicht > de cliënt heeft weinig angst in het stottermoment > de cliënt heeft weinig spreekangst > de cliënt heeft geen ernstige belemmeringen > de cliënts omstandigheden bieden voldoende verandermogelijkheden > de cliënt heeft een gezonde en hoge ambitie om vloeiendheidsbevorderende technieken in privé- en werksituaties toe te gaan passen. > de cliënt kan eigen gedrag goed waarnemen en er op reflecteren > de cliënt heeft voldoende zelfdiscipline om relaps op te vangen
Contra-indicaties voor JES Deze zijn gelijk aan die voor VIP
Aandachtspunten voor de logopedist voor verwijzing naar JES > De
logopedist heeft aandacht besteed aan de zelfreflectie van de cliënt. logopedist observeert bij de cliënt weinig of geen negatieve emoties en denkpatronen, die het stotteren beïnvloeden. > De logopedist heeft aandacht besteed aan vloeiendheidsbevorderende technieken. > De logopedist is bereid de cliënt op afstand te blijven volgen tijdens het traject. > De logopedist is bereid nazorg te verlenen. > De
Tabel 3. Instapcriteria voor de JES.
Een ervaring van een deelnemer aan de JESgroep “Ik wist wel wat voor techniek ik moest gebruiken om vloeiender te zijn (ik heb al veel therapieën gehad, ook ademtherapie en zo) maar nu heb ik mijn specifieke punt op de i ervaren en daardoor weet ik technisch beter hoe ik mijn praten kan sturen. En het voelt bij mij op een natuurlijke manier passend, dus ik vind het ook niet meer zo vreemd. Natuurlijk was het van belang dat ik niet meer zo gespannen was voor mijn eigen stotters en mijn stotters goed heb leren opvangen. Door deze mogelijkheid om mijn praten te sturen naar vloeiendheid, voel ik me steeds zekerder worden. Ik neem veel meer initiatief, ook in voor mij spannende situaties waarin iedereen tegelijk praat. Ik kom meer voor mezelf op. En dat bevalt! Belangrijk blijft dat ik rustmomenten pak voor mezelf, met aandacht dingen doe voordat ik ga praten en contact hou met mijn coaches (de andere deelnemers).” Mans, 42 jaar
LITERATUURLIJST > Bezemer, M. , Bouwen J., C. Winkelman & M. Embrechts (2006) Stotteren van theorie naar praktijk. Bussum: Coutinho. > Cooper E.B. en C.S. Cooper (1992) Cooper Personal Fluency Control Therapy (Revised). Arnhem: Boek- en Leermiddelencentrale. > Egan, G. (1998) Deskundig hulpverlenen. Assen: Dekker en van de Vegt. > Or Bagim,. (2009) A Guide to PsychoMotion-The Gateways® Method. www.orbagim.nl > Schoenaker, Th. (2000). Ja-aber. Ein individualspsychologisches Konzept des Stotterns. RDI Verlag: Sinntal-Züntersbach. > Veenbaas, W. en J. Goudswaard (2005). Vonken van verlangen, Systemisch werk, perspectief en praktijk. Utrecht: Phoenixopleidingen TA/NLP > Versteegh-Vermeij, E.H (2001) Body Concept, Selfconcept and emotional balance. Stuttering Therapy: Transfer and Maintenance. Stuttering Foundation of America. > Versteegh-Vermeij, E.H. (2002) De Doetinchemse Methode: Lichaamsbewustzijn, zelfbewustzijn en evenwicht. Tijdschrift voor Logopedie, 10, 282-286. > Voorberg, K. en E. de Geus. (2008) Inleiding in de dialoog. www.dialoogopleiding.nl > Yaruss, J.S. en Quasal, R.W. (2004) Overall assessment of speaker’s experience of stuttering (OASES). In A. Packman, A. Meltzer en H.F.M. Peters (eds.) Theory, research and therapy in fluency disorders. Proceedings 4th world congress of fluency disorders, 237-241. Nijmegen: Nijmegen University Press.
34
spreeksituaties aan en blijven rustiger in lastige situaties. De meesten kunnen na afloop van het traject hun spraak beter besturen. Gevoelens zoals angst, verdriet, boosheid en schaamte met betrekking tot het stotteren nemen af. Ouders geven aan dat hun kind meer ontspannen en vrijer is geworden. Bovendien hebben ouders geleerd hun stotterende puber meer zelf te laten bepalen wat goed is voor hem of haar als het gaat om het stotteren. Deelnemers aan VIP geven aan dat spanningen rondom hun stotteren verminderen en zij zijn zich meer bewust van hun persoonlijke kwaliteiten en krachten. Stotteren krijgt een minder dominante plek in hun leven en wordt meer geaccepteerd als iets dat bij henzelf hoort. Het communiceren verloopt vrijer, aldus de deelnemers. Deelnemers aan JES zijn van mening dat zij de vloeiendheidstechniek beter beheersen. Zij zijn in staat gemakkelijke, open, communicatieve stotters in te zetten, ook in situaties met meer dan gewone spanning. Zij zeggen vaker en vanzelfsprekender het initiatief te nemen in gesprekken. De eigenwaarde en het zelfvertrouwen is toegenomen.
Informatie
Overal waar in de tekst logopedist staat, kan ook logopedist-stottertherapeut gelezen worden.
Contact
NVLF-geregistreerde IZS therapeuten: Liesbeth van Wijngaarden (RAP), Anja van der Vlist-Pluut (RAP/JES) Gitte Hartjesveld (JES)Jacqueline van den Eerenbeemt (VIP), Marion Weijts (VIP) www.stottercentra.nl
Auteurs
De auteurs zijn al ruim 20 jaar actief in het werken met stotterende mensen van alle leeftijden. Vanaf het eerste uur waren zij betrokken bij de oprichting van de Vereniging Stottercentra Nederland (VSN) en het Integrale Zorgtraject Stotteren. Daarnaast zijn ze actief binnen de Nederlandse Vereniging voor Stottertherapie (NVST). In de verschillende stottercentra geven zij zowel individuele therapie als groepstherapie aan kinderen, adolescenten en volwassenen. Zij zijn betrokken bij het ontwikkelen en doceren van post-hbo-cursussen en het opleiden van stottertherapeuten. Naast de specialisatie tot stottertherapeut , zijn de auteurs aanvullend geschoold in coaching en psychotherapie.
P
R
A
K
T
I
J
K
B
E
R
I
C
H
T
Bedankt Intramed!
“We hebben nooit geweten dat Intramed zo compleet is”. Vanaf het moment dat we met jullie praktijksoftware aan de slag gingen, loopt onze bedrijfsvoering op rolletjes. Plannen, registreren, declareren, behandeldossiers aanleggen en bijhouden gaan zo efficiënt dat we echt blij zijn dat we voor Intramed hebben gekozen. Trouwens, de medewerkers van de helpdesk zijn werkelijk fantastisch!
Via de website van Intramed hebben we gebruik kunnen maken van een gratis proefperiode van 3 maanden. Hierdoor zijn we aan de slag gegaan zonder kosten of verplichtingen. Al snel bleek dat dit pakket prima aansloot bij onze wensen en zijn we na 3 maanden overgegaan tot een contract.
Intramed praktijksoftware, compleet gebruiksgemak voor de logopedist =
Formulieren voor logopedische anamnese en onderzoek
=
Kwaliteitsjaarverslagen
=
Geluids- en videofragmenten in het patiëntendossier vastleggen
=
Beveiligd online declareren bij alle zorgverzekeraars ( Vecozo )
=
Elektronisch controleren waar uw patiënt verzekerd is
=
Een Service Centrum waar u deskundig en vriendelijk geholpen wordt, ook ‘s avonds!
Intramed is klaar voor Directe Toegankelijkheid Logopedie. DTL is uiteraard afgestemd met uw beroepsvereniging.
De praktijk gaat erop vooruit Noordkade 94 - 2741 GA Waddinxveen T 0182 62 11 07 - F 0182 62 11 99
[email protected]
Al meer dan 19.000 gebruikers werken dagelijks met de Intramed software
Op de website treft u tevens uitgebreide productinformatie voor uw praktijk: www.intramed.nl
Stottertherapie bij kinderen met een stoornis in het autistisch spectrum Ervaringen vanuit de praktijk auteurs
mies bezemer
logopedist-stottertherapeut
Wanneer kinderen met een stoornis in het autistisch spectrum (ASS) ook stotteren verdient hun stottertherapie speciale aandacht. In dit artikel proberen de auteurs antwoord te geven op de vraag hoe de logopedist (hiermee wordt ook de logopediststottertherapeut bedoeld) de stottertherapie aan kan passen aan het denken en handelen van het kind met ASS. Bekend bij ASS zijn de verklaringsmodellen Theory of Mind, Executieve Functies en Centrale Coherentie en eraan gekoppelde handreikingen tot therapeutisch handelen. Over ASS in combinatie met stotteren is weinig literatuur te vinden. We trachten Practice-Based Evidence te verbinden met de summiere Evidence-Based Practice en maken gebruik van twee casussen om de theorie te ondersteunen: Bas, 11 jaar, stotteren en Asperger en Kees, 15 jaar, stotteren en PPD-NOS.
riet grauwels
logopedist-stottertherapeut
ester van meurs
logopedist-stottertherapeut
FIGUUR 1. Het Erasmus 4 componentenmodel Stournaras (1980).
36
Stotteren
Stotteren is niet-vloeiend spreken waarbij de (on)mogelijkheden voor vloeiend spreken beïnvloed worden door reactieve persoonlijke- en omgevingsfactoren die veelal een instandhoudende en versterkende rol spelen. Zowel wetenschappers die een geïntegreerde visie aanhangen, als clinici omschrijven stotteren als een multifactoriële storing (Bezemer, Bouwen & Winkelman geven een overzicht van verschillende benaderingen in het boek: Stotteren, van theorie naar Therapie, 2010). Naast een veronderstelde oorzaak van verstoringen in de timing van het vloeiende spreken, hebben meerdere factoren op intra- en interpersoonlijk niveau invloed op deze niet-vloeiendheden (ICF: International Classification of Functioning, Disability and Health; Yaruss & Quasal, 2004). In Nederland wordt ter verklaring van predisponerende, precipiterende en persisterende factoren voor (zeer) jonge kinderen het ‘Demands and Capacities-model‘ (Verwachtingen- en Mogelijkhedenmodel) van Starkweather gebruikt om factoren rond oorzaak en ontwikkeling en hun onderlinge dynamiek, bij (beginnend) stotteren te ordenen en te beschrijven (Starkweather & Franken, 1991). Met betrekking tot zowel de verwachtingen als de capaciteiten geeft dit model de logopedist de mogelijkheden tot interventie op motorisch, linguïstisch, cognitief en emotioneel niveau. Bij oudere kinderen - afhankelijk van de ontwikkeling van hun stotterprobleem - jeugdigen en volwassenen, wordt er de voorkeur aan gegeven de problematiek te verklaren met behulp van het Erasmus Viercomponentenmodel van Stournaras (Bezemer et al, 2010). In dit model worden verbaalmotorische, cognitieve, emotionele en sociale componenten beschreven, zowel met betrekking tot diagnostiek als met betrekking tot therapie.
Stoornis in het autistisch spectrum Autisme Spectrum Stoornissen (ASS) is de overkoepelende term voor verschillende stoornissen in het autistisch spectrum. ASS kenmerkt zich door kwalitatieve beperkingen in de sociale interacties, kwalitatieve beperkingen in de communicatie en beperkte, zich herhalende stereotiepe patronen van gedrag, belangstelling en activiteiten (DSM-IV). Het is een stoornis die divers is in zijn uitingsvorm: elk kind met ASS is uniek en laat ander
gedrag zien. Vermeulen en Degrieck (2009) zijn van mening dat de drie meest beschreven theoretische verklaringsmodellen, Theorie Of Mind (TOM: toeschrijven van gedachten, intenties en gevoelens van jezelf en anderen), Executieve Functies (EF: plannen, organiseren, uitvoeren en evalueren van taken) en Centrale Coherentie (CC: integreren van prikkels tot een betekenisvol geheel) er momenteel niet in slagen een specifieke en volledige verklaring te vinden voor de kenmerken van ASS op gedragsniveau. Hun recente zienswijze om bij ASS tevens uit te gaan van een vorm van contextblindheid, geeft behandelaars meer in handen (Lo & Fo, jaargang 82, februari 2010). Uta Frith omschreef als eerste dit ‘samenhangdenken’ (in Vermeulen, 2011). Met contextblindheid wordt bedoeld dat mensen met ASS vaak in vaste één-één relaties denken en niet in contextueel wisselende één-op-veel relaties. De betekenis van voorwerpen, taal en menselijk gedrag is contextafhankelijk en maakt betekenisverlening extra moeilijk. Delfos en Groot (2012) beschrijven ASS als een afwijkend genenpatroon dat leidt tot een vertraagde ontwikkeling. Bij ASS gaat het om een vertraagde ontwikkeling op een aantal specifieke gebieden met als gevolg een reeks uiteenlopende ‘mentale leeftijden’ binnen één persoon, de Mental Age Spectrum within 1 Person (MAS1P). De diagnose en behandeling zullen daardoor vanuit ontwikkelingsperspectief plaats moeten vinden. Binnen Nederland zijn de beschrijvingen van ASS door Berckelaer-Onnes (2006), Bogdashina (2006) en de Bruin (2004) het meest bekend. Hun zienswijzen in combinatie met de theorieën van Vermeulen en Degrieck (2009) en Delfos en Groot (2012) bieden de logopedist goede mogelijkheden zich te verplaatsen in het denken en handelen van het kind met ASS.
Stotteren en ASS, de therapie
Hieronder wordt Practice-Based Evidence en Evidence-Based Practice binnen stottertherapie beschreven vanuit het Erasmusprocesmodel met aandacht voor specifieke ASS problematiek. De vier beschreven componenten binnen dit model (Bezemer et al, 2010) vormen onder meer het uitgangspunt.
Component 1: verbaal motorische component Het stotterend spreken Naast kern- en secundaire stotterverschijnselen die bekend zijn bij stotteren, kent stottergedrag van kinderen met ASS typische kenmerken: > langdurig herhalen, soms juist aan het einde van woorden > veelvuldige onderbrekingen binnen het woord > meer zinsrevisies (Carmona, 2012; Scaler Scott & Siskin, 2007). Bij de beoordeling van de niet-vloeiende spraak moet rekening gehouden worden met mogelijke andere verklaringen vanuit TOM, EF en CC met daarbovenop contextblindheid en MAS1P, zoals: > Syntactische problemen zoals problemen in het juist formuleren, spreken in telegramstijl > Semantische problemen zoals woordvindingsproblemen, ongebruikelijke woordkeuze, niet begrijpen van figuurlijk taalgebruik > Aarzelingen, bijvoorbeeld als gevolg van het taxeren van hetgeen er in een bepaalde context verwacht wordt of om de voorkennis van de luisteraar in te schatten > Herhalingen van wat de ander zegt (echolalie). Typische ASS kenmerken in het taalgebruik kunnen imponeren als secundair stottergedrag of omgekeerd. Het is aan de therapeut, in samenspraak met de omgeving, te bepalen aan welke problematiek voorrang moet worden gegeven: wat belemmert het kind het meest in zijn communicatie? Kees gebruikt gebaren zonder praten om de ander iets duidelijk te maken. Is dit vermijdingsgedrag omdat hij anders hevig blokkeert of helpen gebaren hem om woorden gemakkelijker op te roepen? Kees blijft stukken van zinnen herhalen ‘en toen en toen en toen en toen kwam…’ Hij komt niet verder met zijn verhaal. Is dit uitstelgedrag voor stotteren, kan hij de woorden niet vinden, is hij afgeleid door te veel prikkels om zich heen of is zijn vertelvaardigheid zwak ontwikkeld?
37
Het is voor kinderen met ASS soms moeilijk hun communicatiestijl te wijzigen wanneer zij een specifieke manier van praten hebben ontwikkeld: staccato, hard. Deze eigen manier van spreken kan imponeren als secundair stottergedrag. Kees praat met zeer luide stem, duidelijk articulerend. Is dit zijn typische ASS taalvorm of helpt het hem om beter uit zijn stotters te komen en moet men het beoordelen als secundair stottergedrag? Wanneer bovenstaand gedrag secundair stottergedrag is, zal verbetering makkelijker te bereiken zijn dan wanneer het de eigen gekozen vorm van spreken is.
Taalaspecten Taalontwikkelingsproblemen zijn te verwachten bij kinderen met ASS (Njiokiktjien, 2005). Deze taalstoornissen vertroebelen het autistisch gedrag en de communicatieve interactie. Kinderen met ASS hebben vaak een anders verlopende taalontwikkeling. Ze zullen in grote lijnen dezelfde stadia doorlopen als andere kinderen, afhankelijk van hun verstandelijke mogelijkheden. Omdat hun taalleeftijd vaak niet harmonisch oploopt met hun kalenderleeftijd, wordt een behaalde mijlpaal binnen de taalontwikkeling niet altijd herkend. Het kind ervaart bijvoorbeeld later dan anderen dat taal een communicatieve functie heeft. Het doet dit pas wanneer het heeft ervaren dat geluiden maken leuk is en breidt zijn communicatie daarná pas in alle facetten uit. Bij een jong kind verduidelijkt de opvoeder normaalgesproken de context bij iedere uiting (het kind zegt: ‘mama die’ en mama zegt: ‘ja, jij wilt drinken’). Het kind met ASS zal, weliswaar op latere leeftijd, deze contexten met dezelfde inzet en bedoeling nog steeds verduidelijkt moeten krijgen (Delfos & Groot, 2012). Communicatieve functies, conversatie- en vertelvaardigheden zullen zich meestal ook vertraagd of anders ontwikkelen. Deze afwijkende pragmatiek verklaart Berckelaer- Onnes (2006) eerder als een dysfunctie in de communicatieve motivatie dan als een onvermogen binnen de taalpragmatiek. Uitsluitend versterken van taalpragmatische vaardigheden zal daarom, zegt zij, weinig effect hebben. Delfos en Groot (2012) pleiten voor een nauwkeurige
38
observatie van en aanpassing aan de verschillende mentale ontwikkelingsniveaus. Bas reageert sterk impulsief op iedere onderbreking van zijn spreken. Wanneer hij vertelt, kan hij er absoluut niet tegen onderbroken te worden, híj bepaalt hoe lang en waarover er gepraat wordt. Wanneer Bas langdurig in zijn eigen verhaal blijft hangen is dit een teken dat hij zich niet veilig voelt en is het de taak van de logopedist de context voor hem duidelijk te krijgen. De logopedist past zich aan het communicatieniveau van Bas aan, ook al functioneert Bas op andere gebieden leeftijdsadequaat. Kinderen met ASS nemen figuurlijke taal vaak letterlijk, soms zelfs ‘naar de letter’. Hierdoor kan informatieverwerking lam gelegd worden. Voor de gesprekspartner is dit niet altijd duidelijk. Er ontstaan misverstanden en onbegrip (Njiokiktjien, 2005; Baltussen et al, 2003; Landelijk Netwerk ASS, 2003; van Dalen, 2002). Bij de afname van de CELF geeft de logopedist een opdracht aan Kees: ‘wijs de laatste witte bal aan’. Kees zegt boos: ‘Het is geen witte bal, want er zit een zwarte streep op de witte bal’. Kees wil niet doorgaan omdat de test niet klopt. De logopedist moet Kees eerst geruststellen en een verklaring geven voordat er verder gegaan kan worden. Kinderen met ASS kunnen vaak weinig met abstracte begrippen die wij hanteren binnen de stottertherapie zoals harde-zachte stem inzet, veel/weinig duwen in de stotter. Ze kunnen moeite hebben met het begrijpen en gebruiken van metaforen. Bij jonge kinderen geven metaforen voor verschillende vormen van stotteren steun, bijvoorbeeld de botsingstotter voor een blokkade, de stuiterbalstotter voor de herhaling. Kinderen met ASS kunnen beter zelf een metafoor bedenken dan dat de logopedist deze aanlevert. Problemen met metaforen zijn herkenbaar binnen alle componenten van de therapie bij stotteren en vragen om aanpassingen. Binnen de cognitieve en emotionele component (Erasmusmodel) zijn ‘zo trots als een pauw’ of zo ‘sterk als een leeuw’ eerder verwarrend. Begrip van vergelijkingen zal eerst moeten worden aangeleerd. Binnen de
sociale component komt in het normale spreken heel veel metafoorgebruik voor: ‘we kijken in een groep eerst de kat uit de boom’, ‘je gaat langzaam op je doel af’. Het gebruik van begrippen als ‘oogcontact’, ‘alles okay’, ‘top!’ neemt een kind met ASS wellicht zeer letterlijk. Het algemeen bedoelde en in therapie zeer vaak gebruikte /je/ geeft verwarring. Bas krijgt uitleg dat ‘je wel eens iets anders kan zeggen dan je denkt’. ‘Ik niet’ zegt Bas, hij neemt het ‘je’ als letterlijk ‘jij’ en voelt zich persoonlijk aangesproken. Doordat kinderen met ASS vaak formele taal gebruiken, wordt het begripsniveau van het kind vaak overschat. De taalinhoud (woordkeuze) en taalvorm (complexe zinnen) springen in het oog waardoor de luisteraar onvoldoende het onvermogen van het kind herkent. De therapeut vraagt: ‘Hoe is het ermee’? doelend op de afgelopen week en de afgesproken therapieactiviteiten. De reactie van Kees is: ‘Uitstekend, hoe is het met U?’ Kees heeft geleerd dat dit de code is bij een dergelijke vraag. Het gevaar bestaat dat bij kinderen met een hoger taalexpressie-niveau, ondanks beperkte taalpragmatiek, de diagnose ASS laat gesteld wordt. Zwakke taalpragmatiek heeft altijd gevolgen op sociaal emotioneel leren en daardoor gevolgen voor het niveau van de therapie. Beurtgedrag dat onvoldoende is ontwikkeld, is een algemene uitlokker van stotteren. Bij kinderen met ASS generaliseert geleerd beurtgedrag niet vanzelfsprekend naar sociale situaties (Vermeulen & Degrieck, 2009). In conversatie is er sprake van beurtname, afgewisseld met rolneming (Landelijk Netwerk ASS, 2003). Deze kinderen hebben moeite met wisselende rollen van zender en ontvanger.
Component 2 en 3: cognitieve en emotionele componenten Temperament Recent onderzoek wijst uit dat temperamentvolle kinderen een subgroep vormen binnen
de groep stotterende kinderen (Boey, 2010; Eggers, 2009). Deze kinderen kunnen als gevolg van hoge reactiviteit al op jonge leeftijd veel cognitieve en emotionele problemen laten zien met daaraan gekoppeld secundaire gedragingen. Zij kunnen sterk gefocust zijn, zijn erg perfectionistisch en houden niet van veranderingen. Verwarren we deze kinderen misschien met kinderen met ASS? Dit onderscheid is wel van belang voor de therapie (Bezemer, 2012).
Cognitief-emotionele ontwikkeling Kinderen met ASS kunnen heel wisselende stemmingen hebben. Zij overzien situaties niet voldoende en kunnen emoties lastiger herkennen en er minder passend mee omgaan. De moeizame ontwikkeling van cognitieve- en sociaal-emotionele vaardigheden (denk aan TOM), samen met de individuele verschillen op meerdere ontwikkelings gebieden, zijn hier debet aan. Bij het jonge stotterende kind verwoordt de therapeut als steun veelvuldig wat het kind denkt en voelt: het verwoorden van de innerlijke taal. De logopedist verwoordt in lastige situaties wat het kind in zichzelf zou kúnnen zeggen: ‘Als mama aan de beurt is kan ik wel even wachten, even wachten gewoon, ik zeg tegen mijn hoofd: even wachten hoofd, dat kan ik wel’. Dit verwoorden van innerlijke taal is een sterk (cognitief) hulpmiddel voor het kind om zijn cognities en dus zijn gedrag te reguleren. Bij oudere kinderen wordt hier minder gebruik van gemaakt omdat deze taal dan al verinnerlijkt is. Wanneer een kind met ASS sociaal-emotioneel nog op een laag niveau functioneert, kan het verwoorden van innerlijke taal met succes óók op latere leeftijd gebruikt worden. Het kind krijgt alsnog een middel in handen om het eigen handelen te sturen en gedachten en emoties te structureren waardoor de impact van gebeurtenissen gerelativeerd wordt (Bezemer et al, 2010).
Cognities en emoties Om binnen stottertherapie het gedrag van het kind te beïnvloeden zal het kind inzicht moeten krijgen in de eraan voorafgaande cognities en emoties (cognitieve training, Bezemer et al, 2010). Kinderen met ASS zijn vaak wel tot een be-
paald niveau in staat emoties en cognities te herkennen en te verwoorden maar blijven vaak in de aanleerfase hangen. De geobserveerde communicatieproblemen zijn veeleer een gevolg van het onvoldoende inzicht dat zij hebben in bredere contexten.
Cognitieve training Cognitieve training, het omzetten van negatieve gedachten rondom het spreken naar meer neutrale, vraagt voorstellingsvermogen en het vermogen te kunnen voorspellen van hetgeen er komen gaat. Kinderen met ASS zijn hiertoe veel minder in staat omdat ze sterk in het hier en nu leven (Williams & Wright, 2005).
De moeder van Bas belt in paniek op: Bas zegt niet meer te willen leven, het stotteren maakt hem zo verdrietig! Bij een beurt op school kon hij een antwoord niet zeggen terwijl hij het antwoord wist! Hij wil weer snel therapie. Dezelfde week ziet de logopedist Bas; Hoe gaat het? ‘Oh goed hoor, ik wil even dit boek van Wally lezen, daar houd ik zo van’. En de problemen? Die waren er een dag geleden, hij lijkt het weer vergeten. Model-leren (Bezemer et al, 2010; Boey, 2010) wordt binnen stottertherapie veel gebruikt. Bij kinderen met ASS blijkt werken met video vaak geen of minder toegevoegde waarde te hebben (Sherer et al, 2009).
LITERATUURLIJST > Baltussen, M . et al. (2003). Leerlingen met Autisme in de klas. Zoetermeer: Landelijk Netwerk Autisme (LNA). Bestellingen: KPC Groep, afdeling verkoop, Postbus 482, 5201 AL ‘s-Hertogenbosch. E-mail:
[email protected] > Berckelaer-Onnes, I.A. & Noens, I. (2006). Communicatie en ASS: contradictio in terminis? Tijdschrift voor orthopedagogiek, 45, nummer 12, 74-80 > Bezemer, M., Bouwen, J. & Winkelman, C. (2010). Stotteren van theorie naar therapie. Coutinho: Bussum. > Bezemer, M. (2012). Emoties en cognities bij jonge, temperamentvolle stotterende kinderen. Vlaamse Vereniging Logopedie (VVL), Logopedie 2012, nummer 4 (themanummer stotteren). > Boey, R. (2010). Sociaal-cognitieve gedragstherapie voor stotteren bij heel jonge kinderen. Antwerpen: Standaard Uitgeverij. > Bogdashina, O. (2006). Communicatiekwesties bij ASS en syndroom van Asperger. Antwerpen/ Apeldoorn: Garant.Bruin de , C. (2004). Geef me de 5. Een praktisch houvast bij de opvoeding en begeleiding van kinderen met ASS. Doetinchem: Graviant. > Brutten, G.J & Vanryckeghem, M van. (2003). BAB, Behaviour Assessment Battery. Destelbergen: Stichting Integratie Gehandicapten > Carmona, J. (2012). Fluency disorders and Asperger Syndrome. Antwerpen, presentatie ECSF. > Dalen, H. van (2002). ASS en afwijkend taalgebruik. Wetenschappelijk Tijdschrift Autisme 2005-02, 36-41 > Delfos, M.F. & Groot, N (2012). ASS vanuit een ontwikkelingsperspectief. Amsterdam: Uitgeverij SWP. > Eggers, K. et al (2009). Factorial temperament structure in stuttering, voice disorders and typically developing children. Journal of Speech, Language and Hearing research, 52, 1610-1622. > Koninklijke Aurisgroep. (2011). Niet onvoetig maar wel onhandig Kenmerkende taalaspecten bij personen met ASS. Schiedam: Drukkerij de Eendracht. > Njiokiktjien, C. (2005). De relatie tussen taalontwikkelingsstoornissen en ASS. Wetenschappelijk tijdschrift Autime 2005-2, 48-56 > Plexico, L.W.; Cleary J.E.; McAlpine,A. & Plumb, A. M. Disfluency (2008). Characteristics Observed in Young Children With Autism Spectrum Disorders: A Preliminary Report. ASHA journals, http://journals.asha.org/ perspectives/terms.dtl > Scaler Scott, K. & Siskin, V. (2007). Speech Disfluency in Autism Spectrum Disorders: Clinical Problem Solving for Pervasive Developmental Disorder, Not Otherwise Specified and Asperger Syndrome. Presentatie International Stuttering Awareness Day Online Conference, 2007: www.mnsu.edu/comdis/isad10/isadcon10.html > Sherer, M. et al (2009). Enhancing Conversation Skills in Children with Autism Via Video Technology: Which Is Better, “Self” or “Other” as a Model? http://bmo.sagepub.com/cgi/content/abstract/25/1/140 > Siskin, V. (2006). Which Is Better, “Self” or “Other” as a Model? (2006). Speech Disfluency in Asperger’s Syndrome: Two Cases of Interest, Journal of Fluency and Fluency Disorders, September 2006 > Starkweather, C.W; & Franken, M.C (1991). Preventie van stotteren en vroegtijdige interventie bij zeer jonge stotteraars. In H.F.M Peters & C.W Starkweather (eds.) Preventie en vroege interventie bij spraak-taal en gehoorsstoornissen, 93-135, Amsterdam/Lisse: Swets en Zeitlinger > Uden van, E. (2012). Leer mindmappen ... voor kids. Culemborg: Van Duuren Media B.V. > Vermeulen, P. & Degrieck, S. (2009). Mijn kind heeft ASS. Tielt (Be): Lannoo > Vermeulen, P. (2011). ASS als Contextblindheid. Tweede druk. Berchem, Antwerpen: EPO. > Williams, C. & Wright, B. (2005). Hulpgids ASS Praktische strategieën voor ouders en begeleiders. Amsterdam: Uitg. Nieuwezijds > Yaruss, J.S. & Quasal R.W. (2004). Stuttering and the International Classification of Functioning, Disability and Health, an update. Journal of Communication Disorders, 2004, jan-feb; vol 37, pp 35-52
39
In het kort Drie van de dertien logopedist-stottertherapeuten doen namens de Kwaliteitskring Oosterschelde verslag van hun kennis en ervaring rond stottertherapie bij kinderen met ASS. Zowel stottertherapie als omgaan met mensen met ASS vraagt maatwerk. Het Erasmus viercomponenten model vormt de basis binnen de hier beschreven stottertherapie. De huidige kennis van ASS wordt waar mogelijk in dit model geïntegreerd. Voorbeelden uit de praktijk illustreren in dit artikel de theoretische uitgangspunten. Naar aanleiding van literatuurstudie en ervaringen wordt aangegeven waar men binnen de therapie rekening mee kan houden. Naast handreikingen roept deze complexe materie nog veel vragen op. Dit artikel is een aanzet tot verdere uitwisseling van kennis en ervaringen.
Het kind met ASS is moeilijker aan te spreken op eigen gedrag omdat het onvoldoende mogelijkheden tot zelfreflectie en zelfcontrole kent. Eenduidige instructies, zoals: ‘Als je praat kijk je iemand aan’, hebben meer effect dan het kind te vragen zelf te concluderen wat hij moet veranderen, zoals bijvoorbeeld: ‘Hoe kun je reageren als de juf iets vraagt?’.
Bas kan nog moeilijk zonder zijn moeder terwijl verwacht wordt dat hij in het kader van de stottertherapie zelfstandig een spreekbeurt over stotteren zal houden.
Component 4: Sociale component
De logopedist neemt contextblindheid en het individuele mentale ontwikkelingstraject vanaf het begin mee in het therapieproces. Geleidelijk kan het kind min of meer groeien in sociale inzichten en - zij het kunstmatig leren hoe het zich óók kan gedragen.
Contextblindheid
Heeft het kind met ASS eenmaal een gedrag aangeleerd dan voelt het zich daar veilig bij en valt het te pas en te onpas terug op dit gedrag. Het kind meent zo controle over de situatie te houden omdat het zelfoplossende vermogen zich onvoldoende ontwikkelt. Begaafde kinderen met ASS ontwikkelen wel abstracte inzichten maar deze ‘autistische’ inzichten worden te weinig gecontextualiseerd en verandering van gedrag is moeizaam te bereiken (Vermeulen, 2011). Kees leest vloeiend tijdens stottertherapie, hij heeft geleerd om bij de eerste letter van het woord een verlenging te maken en deze naar de volgende letter over te laten vloeien. De transfer naar de klas wordt met succes gemaakt. Na maanden komt de logopedist er achter dat Kees thuis hevig stotterend voorleest. De therapeut ging er van uit dat wanneer Kees bij haar en op school vloeiend leest, hij dat ook thuis zou doen. Bas leert bij de /p/ een bepaalde strategie te hanteren en blijkt de overeenkomst niet te zien van deze klank met de /k/. De /k/ vraagt van hem weer een volledig nieuw aan te leren strategie.
40
Bas houdt niet van groepswerk en dus ook niet van groepstherapie omdat hij vasthoudt aan de één-op- één-relatie met de stottertherapeut.
Organisatie van de therapie
Werken met kinderen met ASS vraagt om duidelijke structuren binnen een individuele aanpak. Groepstherapie heeft minder effect gezien hun onvermogen om te leren van modellen. Door hun gebrekkige TOM kunnen zij zich moeilijker inleven in de gedachtewereld, ideeën en voorstellen van anderen. Hun eigen gedrag is voorspelbaar en dus duidelijker. In hun waarneming geeft gedrag van de ander meer angst, onvoorspelbaarheid of onzekerheid. Normaal gesproken gaat de ontwikkeling van de ik-ander-differentiatie hand in hand met de ontwikkeling van een ‘gezonde’ hechting (Delfos & Groot, 2012). In de begeleiding van deze kinderen ziet men vaak een overlap binnen verschillende hulptrajecten: psycho-educatie, verbeteren van de taalpragmatiek en van sociale vaardigheden. Bas krijgt psycho-educatie van een kinderpsycholoog, hij krijgt stottertherapie vanuit het Erasmus Procesmodel, op school organi-
seert men een sociale vaardigheidstraining, de logopedist begeleidt Bas bovendien op school in zijn taalpragmatische vaardigheden. Afstemming van terminologie, kiezen van gelijke strategie, gemeenschappelijke kennis bij de therapeuten en leerkrachten van de typische problematiek bij ASS en vooral multidisciplinair overleg, in aanwezigheid van beide ouders, is een vereiste.
Andere aan ASS gerelateerde aandachtsgebieden
Kinderen met ASS hebben behoefte aan duidelijke structuur. Voorspelbaarheid van handelen is nodig om de kinderen samenhang binnen het geheel te laten zien (De Bruin, 2004; Koninklijke Aurisgroep, 2011; Landelijk Netwerk ASS, 2003). Kinderen met ASS zijn zelf niet in staat om hoofd- en bijzaken te onderscheiden en het therapieproces mee vorm te geven. Door steeds de grote lijn te benoemen: waar zijn we mee bezig, wat hebben we al gedaan, wat is de volgende stap, worden de executieve functies ondersteund. Het handelen wordt zo concreet mogelijk gemaakt binnen de transfer van iedere geleerde vaardigheid door duidelijkheid te scheppen: schema met dag, tijd, hoe moet het kind oefenen en wat moet het opschrijven. Met Bas worden consequent gedragsschema’s rond spreek/stottersituaties en probleemoplossingen gehanteerd. Hierdoor leert Bas eerst een situatie in te schatten, vervolgens wordt hij gestimuleerd gedachten en gevoelens rond die situatie te herkennen en deze te koppelen aan het erop volgende gedrag. Door daarna stil te staan bij de consequenties op korte en lange termijn, leert Bas zijn problemen in kaart brengen. Door dit overzicht via het Erasmusprocesmodel en mindmappen (van Uden, 2012) te visualiseren krijgt Bas steun en meer inzicht. Het kind met ASS heeft voldoende tijd nodig om van het ene naar het ander onderwerp over te schakelen. De logopedist kan het kind beter vertellen wat het wél moet doen, dan wat het níet moet doen Kees maakt het woord steeds af wanneer de logopedist een stotter maakt. Het helpt niet
om te zeggen dat hij dit niet mag doen. Wat hem wel helpt is de instructie te moeten wachten tot iemand is uitgepraat. De logopedist bouwt deze tijd van wachten op van korte naar langere tijd. Door te vertrekken vanuit details naar het grote geheel en bijvoorbeeld via visuele ondersteuning leert het kind verbanden leggen en het doel van een interventie wordt verduidelijkt (De Bruin, 2004; Vermeulen, 2011; Delfos & Groot, 2012; Bodagshina, 2006). De veel genoemde visuele ondersteuning blijkt echter niet voor ieder kind met ASS de juiste om informatie te kunnen begrijpen (Bogdashina, 2006). Binnen de diagnostiek zou meer aandacht besteed mogen worden aan het onderscheiden van de individuele sensorische voorkeurskanalen om de behandeling goed aan te kunnen passen. Kinderen met ASS reageren vaak overgevoelig of juist onder- of ongevoelig op bepaalde zintuiglijke prikkels. De rijping van het centrale zenuwstelsel verloopt afwijkend of vertraagd waardoor de zintuiglijke waarneming zich anders manifesteert dan bij kinderen zonder ASS (Bogdashina, 2006; Delfos & Groot, 2012; de Bruin, 2004; Vermeulen 2011).
Men herkent dit in het meer op detail gericht zijn dan op het grote geheel, het moeite hebben met hoofd- en bijzaken en het afgeleid of geobsedeerd raken door andere prikkels. In verband met deze andere prikkelverwerking (meer, weinig, niet genuanceerd) voelt het kind met ASS bijvoorbeeld niet altijd waar spanning zit bij een stotterblokkade. Binnen de stottercomponenten ervaren zij de situaties anders dan men zou verwachten omdat bijvoorbeeld geur, geluiden en tast ook meespelen. Een kind met ASS kan moeite hebben met oogcontact. Als het kind geen oogcontact maakt, kan dit niet afgedwongen worden. Oogcontact kan voor het kind afleidend werken om informatie op te kunnen nemen. De visuele belasting kan te groot zijn, er wordt teveel door het kind op details van het gezicht gelet. Ondersteunende bewegingen of aanrakingen kunnen op dezelfde manier verwarring of weerstand opleveren.
Tot slot
Uit bovenstaande beschrijvingen blijkt dat dé oplossing voor een gerichte therapie bij stotteren en ASS ook door ons niet gegeven
Gespecialiseerde Financiële Adviseurs voor alle Logopedisten U wilt: - een ervaren adviseur voor uw praktijkzaken? - uw verzekeringspakket laten screenen? - uw pensioen opbouwen? - uw belastingaangifte laten verzorgen? - een ondernemingsplan laten opstellen? - een financiering voor uw praktijk overname? Bel ons voor een vrijblijvend advies! Tel (0413) 270074 Wij bieden u bovendien aantrekkelijke kortingen op alle praktijk- en privéverzekeringen in ons speciaal collectief logopedie-pakket.
Bonnier en Veraa Fiancieel Adviseurs B.V. Postbus 128, 5400 AC Uden Velmolenweg 141, 5404 LB Uden Tel: (0413) 270074, Fax: (0413) 245601 E-mail:
[email protected] Internet: www.bonnier-veraa.nl
Financiёle planning Pensioenen Hypotheken/Financieringen Bedrijfsadviezen Assurantiёn
kan worden. De in de literatuur beschreven theoretische verklaringsmodellen en theorieën, samen met klinische ervaringen, bieden de logopedist wel mogelijkheden zijn interventie op maat vorm te geven voor het kind met ASS; een boeiende uitdaging.
Auteurs
Mies Bezemer, Riet Grauwels en Ester van Meurs, seniortherapeuten werkzaam bij Stottercentrum Zeeland & Maatschap Logopedie, hebben naar aanleiding van de literatuurstudie over ASS en stotteren binnen de stotterkwaliteitskring Oosterschelde, in samenwerking met leden van deze kwaliteitskring dit artikel geschreven. De schrijvers hebben allen ruime ervaring in het behandelen van stotteren. De laatste jaren is daar vaker de comorbiditeit met ASS bij gekomen. Mies Bezemer specialiseerde zich in de behandeling van stotteren aan het Erasmus Medisch Centrum te Rotterdam. Riet Grauwels en Ester van Meurs volgden in de jaren negentig de tweede fase opleiding tot stottertherapeut te Rotterdam.
CURSUS VOLLEDIGE INFORMATIE STAAT OP WWW.IKBENLOGOPEDIST.NL > CURSUS & CONGRES
1 en 8 november 2012 Psychogene Stem- en Spraakstoornissen Inlichtingen: Einders Educatie,
[email protected], www.einders.nl 31 oktober 2012 Themamiddag Logopedische standaarden voor logopedisten werkzaam in de eerste lijn Inlichtingen: Karin Verkleij, 0348-457086, www.logopedie.nl 1 november 2012 Districtsbijeenkomst district 4, Goes Inlichtingen: http://nvlf.logopedie.nl/site/ districtsbijeenkomsten_2012 5 november 2012 Districtsbijeenkomst district 3, Utrecht Inlichtingen: http://nvlf.logopedie.nl/ site/districtsbijeenkomsten_2012 15 november 2012 Districtsbijeenkomst district 2, Rotterdam Inlichtingen: http://nvlf.logopedie.nl/ site/districtsbijeenkomsten_2012 21 november 2012 Districtsbijeenkomst district 1, Amsterdam Inlichtingen: http://nvlf.logopedie.nl/ site/districtsbijeenkomsten_2012
42
9 en 30 november 2012 NLP Coaching binnen je therapie Inlichtingen: www.decoachendetherapeut.nl, Rina van Duffelen 06-53578099, Anouk Schuling 06-25092522 16 november 2012 PACT Training (leer werken met Partners van Afasiepatiënten Conversatietraining) Inlichtingen: Bohn Stafleu van Loghum, www.bsl.nl/cuco, 030- 6383638 22 en 29 november 2012 Coachend naar Gedragsverandering, communicatie met Affectie! Inlichtingen:Einders Educatie,
[email protected], www.einders.nl 7 december 2012 Reukrevalidatie na een totale laryngectomie Inlichtingen: Het Nederlands Kanker Institituut / Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis Tel: 020-5122539/ e-mail:
[email protected] 14 december 2012 Jaarcongres van de Nederlandse Vereniging voor Stem-, Spraak en Taalpathologie Inlichtingen: NVSST, secretaris.nvsst@gmail. com, www.nvsst.org of via twitter @NVSST
Praatpaaltjes Collega gezocht
Locatie: Renkum/ hoofdlocatie Oosterbeek Inlichtingen: Maaike Ferwerda, tel. 026- 3390168 logopedie@pmc-oosterbeek Enthousiaste collega gezocht voor overname helft van de allroundpraktijk, ingangsdatum in overleg. Zwangerschapswaarneming voor 3,5 dag in Stolwijk
Locatie: Stolwijk Inlichtingen: Jeanette van der Laan,
[email protected] Logopediepraktijk te Stolwijk zoekt per half/eind januari 2013 een enthousiaste allround logopedist die in staat is zelfstandig te werken, bij voorkeur op freelance basis met VAR verklaring, voor de periode van 4 maanden met evt. uitzicht op blijvende aanstelling.
Wilt u uw cursus of congres onder de aandacht brengen van 4500 logopedisten? Dat kost u slechts € 75,-. Op de website van de NVLF wordt uw cursus of congres nog eens uitgebreid toegelicht. Meer weten, bel met Jilke Hageman van de NVLF: 0348-457077 of kijk op op www.nvlf.nl. Inzendingen voor het novembernummer mailt u voor 22 oktober naar
[email protected].
Een passend hulpmiddel Al meer dan 25 jaar ontwikkelt, produceert en levert KMD hoogwaardige hulpmiddelen ter bevordering van de communicatie en zelfstandigheid. Ons assortiment communicatiehulpmiddelen varieert van eenvoudige spraakknoppen en spraakversterkers tot complete dynamische spraakcomputers. Door deze variatie is er voor vrijwel iedere vorm van spraakbeperking een oplossing.
De T3 is het dynamische communicatiehulpmiddel van KMD. Het communiceren gebeurt aan de hand van ingesproken teksten of via de ingebouwde synthesizer. De T3 is eenvoudig te bedienen via het touchscreen of met behulp van alternatieve bediening. Met de bijbehorende KMDCreate software kunt u dit communicatiehulpmiddel volledig afstemmen op de wensen van uw cliënten.
Ik vind de juiste oplossing
Spraakmakend
Bent u geïnteresseerd of heeft u nog vragen? Neem gerust contact met ons op. Onze medewerkers helpen u graag verder.
Klein & Melgert Developments BV
T 0316 - 26 80 21
E
[email protected]
I www.kmd.nl
Colofon Maandblad van de Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie - opgericht in 1927 Logopedie is een tijdschrift van de Nederlandse Vereniging voor Logopedie en Foniatrie en verschijnt 11 keer per jaar. Logopedisch materiaal en boeken ter recensie zenden aan het redactiesecretariaat. Overname van artikelen is alleen toegestaan na schriftelijke toestemming van de redactie.
Redactie Janneke de Waal-Bogers (hoofdredacteur) | Marloes Korthout | Esther van der Does | Lydeke Fransen | Josje Jonker | Esther van Niel | Ciska Verweij | Maaike de Kleijn e-mail:
[email protected]
Secretariaat NVLF en redactiesecretariaat postadres Postbus 75, 3440 AB Woerden telefoon 0348 457070 fax 0348 418290 e-mail
[email protected] websites www.logopedie.nl www.nvlf.nl | www.ikbenlogopedist.nl | www.kindentaal.nl postbank 2814400 KvK Rotterdam 40464115
Redactieraad Mw. dr. C. Blankenstijn | Dhr. Dr. H. Bogaardt | Dhr. prof. dr. P.H. DeJonckere Mw. | R.I.I. Dharmaperwira-Prins | Mw. dr. M.Ch. Franken | Mw. dr. E. Gerrits | Mw. dr. J.G. Kalf | Mw. J.H. Kuiper | Mw. J. Overbosch | Dhr. dr. M. Stollman | Mw. A. van Wijk | Dhr. C. Winkelman
Verenigingsbureau NVLF Dhr T. de Koning, verenigingsmanager ad interim
fotografie Nout Steenkamp Fotografie
Verenigingsbestuur Dhr. T. de Koning, voorzitter | Mw. M.M.H. Drinkenburg-Roosendaal, penningmeester Mw. D.J.A. te Kaat-van den Os, MSc., vicepenningmeester | Mw. A.A.M.M. van Kollenburg | Mw. M. Priest | Dhr. W.G.F. Snijders
Ontwerp en vormgeving Oranje Vormgevers
Contactpersonen NVLF/G, logopedisten die in loondienst werkzaam zijn in de intramurale en/of extramurale gezondheidszorg: mw. M. Boersma, NVLF/O, logopedisten verbonden aan (semi)overheid, onderwijs, bedrijven en instellingen: mw. M. Boersma, NVLF/V, logopedisten werkzaam als vrije beroepsbeoefenaar: mw. M. Schulte. Ereleden prof. dr. P.H. Damsté | prof. dr. P.H. DeJonckere | drs. J.H.A. Leenders B.J.E. Mondelaers | drs. ing. A.M.A. van Overbeek Publicatierecht Publicatie van een tekst houdt in dat de auteur zijn volledige rechten over de gepubliceerde tekst afstaat aan de NVLF.
Uitgever Performis Media Postbus 2396 5202 CJ ’s-Hertogenbosch tel. 073-6895889 Advertenties Performis Media, Geert Janus 073-6895889
[email protected] Abonnementsprijzen 2012 - € 95,- voor instellingen zonder logopedisten in dienst - € 190,- voor instellingen waar (een) logopedist(en) werkzaam zijn (is) - Buitenland € 114,-. Abonnementen kunnen schriftelijk tot 1 maand voor de vervaldatum worden opgezegd. - Losse nummers voor leden € 5,- en voor niet-leden € 12,50. ogelijke NVLF, de uitgever en de redactie aanvaarden geen aansprakelijkheid voor m gevolgen die kunnen voortvloeien uit het gebruik van de informatie uit het tijdschrift.
43
CoNgrEs
Congres over screening, diagnostiek en behandeling van taalontwikkelingsstoornissen 28november november organiseert organiseert Pearson PearsonAssessment Assessmentand andInformation Informationi.s.m. i.s.m. Op woensdag 28 de NVLF een congres over taalontwikkelingsstoornissen met de titel Klare Taal in het NVLF congres over taalcommunicatiestoornissen SpantininBussum. Bussum.Tijdens Tijdensditditcongres congrespresenteren presenterenwijwijworkshops workshopsenenlezingen lezingen ’t Spant diedie uu nieuwe inzichten zullen verschaffen verschaffenover over screening, screening,diagnostiek diagnostiekenenbehandeling behandeling van van taalontwikkelingsstoornissen aan de hand hand van vanpraktijkvoorbeelden praktijkvoorbeelden en resultaten van taalcommunicatiestoornissen recente onderzoeken. Er is is ook ook een een informatiemarkt informatiemarkt waar Pearson Pearsonuitleg uitlegzal zalgeven geven tests en entrainingen, trainingen,zoals zoalsde denieuwe nieuweCELF CELFPreschool-2-NL. Preschool-2-NL. Kortom wilt over diens tests Kortom wilt u u op de hoogte zijn van de meest recente behandelmethodes en onderzoeken, op de hoogte zijn van de meest recente behandelmethodes en onderzoeken, bezoek bezoek het congres Klare Taal. Duidelijk, dan het dan congres Klare Taal. Duidelijk, toch? toch? Voor meer informatie over het programma en inschrijving bezoek onze website www.pearsonclinical.nl