5
Jaargang 11 TIJDSCHRIFT "BUSINESS MEDIA" mei 2006 nr. Maandelijks Verschijnt niet in juli en augustus Afgiftekantoor 2800 Mechelen 1 P309357
inhoud medische kosten en invaliditeit Terugbetaling ambulante medische kosten blijft onbelast 1
medische kosten en invaliditeit Terugbetaling ambulante medische kosten blijft onbelast Een circulaire van de belastingadministratie van 14 april ll. houdt voor dat de
tak 23 Nekt notionele interestaftrek de beleggingsverzekeringen? 2
verzekeringspremie voor een terugbetaling van ambulante medische kosten niet
generatiepact Verdaag niet zomaar de eindleeftijd van een bestaand pensioenplan 4
circulaire stelt de fiscus dat dezelfde regeling ook geldt voor collectieve verze-
levensverzekeringstechniek Solvabiliteit heeft een kostprijs 7
aftrekbaar is voor een vennootschap, maar dat de uitkeringen tegelijk niet belast worden bij de genieter. Reden: het gaat om een ‘sociaal voordeel’. In diezelfde
keringen die uitsluitend een fysiologische en/of economische invaliditeit beogen te vergoeden, zonder dat er een verband is met enig inkomensverlies. Op 12 oktober 2000 zaaide het Hof van Beroep van Brussel twijfel over de fiscale behandeling van collectieve hospitalisatieverzekeringen (zie Life & Benefits, nr. 51 van april 2001). De Wet Aanvullende Pensioenen (WAP) bracht klaarheid in die materie door duidelijk te stellen dat premies van dergelijke verzekeringen niet fiscaal aftrekbaar zijn en dat de uitkeringen onbelast blijven. In de memorie van toelichting bij de WAP werd daarenboven gesteld dat die regeling ook geldt voor de verzekering van de ambulante kosten tijdens zes maanden vóór en/of na de ziekenhuisopname. Sommige ondernemingen sloten ook polissen die voorzien in de terugbetaling van de ambulante kosten buiten deze periode. Denk daarbij aan tandzorg, geneesmiddelen, enz. Tot nu toe liet de fiscus doorgaans de aftrek van dergelijke premies toe, maar belastte hij de terugbetaalde kosten. De fiscus verandert nu het geweer van schouder, en aanvaardt dat de terugbetalingen niet belast worden. De premies zijn evenwel niet langer aftrekbaar. De collectieve verzekering voor terugbetaling van ambulante kosten volgt nu dezelfde regeling als die welke voor de terugbetaling van hospitalisatiekosten geldt. Omdat het een wijziging betreft, geldt de nieuwe regeling voor premies die vanaf 1 januari 2007 worden betaald.
LNB
.NN/Lnbnn/KL-NN01
VRAGEN STAAT VRIJ Deze nieuwsbrief wil voeling houden met wat u belangrijk vindt. Uw suggesties voor artikels zijn dan ook welkom. Het liefst per brief, fax of e-mail. Het is echter niet de bedoeling dat de redactie persoonlijk advies verleent en als hotline dienst doet. Redactie Life & Benefits tel. 015 36 16 54 fax 015 36 18 99 e-mail:
[email protected]
Het fiscale statuut van de zogenaamde ‘kost plus’-constructies wordt in de circulaire niet besproken. Het gaat daarbij om ondernemingen die, om de 9,25%premietaksen te vermijden, zelf de ambulante medische kosten aan de werknemer terugbetalen (al dan niet met de hulp van een administratiekantoor). Betekent dit dat de vroegere toestand behouden blijft, namelijk dat dergelijke terugbetalingen belastbare inkomsten vormen? Of geldt hier ook de nieuwe regeling? De circulaire bevat voorts een opmerkelijke paragraaf die dezelfde regeling (nietaftrekbare premie, vrijgestelde uitkering) ook doet gelden voor “collectieve verzekeringen die uitsluitend een fysiologische en/of economische invaliditeit beogen te vergoeden, zonder dat er een verband is met enig inkomensverlies”. Sinds de WAP zijn alleen de premies voor toezeggingen “die moeten beschouwd wor-
2 LIFE & BENEFITS (NL) NR 5 MEI 2006
KLUWER
den als een aanvulling bij de wettelijke uitkeringen bij arbeidsongeschiktheid” – dit wordt in de memorie van toelichting uitgelegd als de regelingen die enkel tot doel hebben om een inkomensverlies uit arbeid op te vangen – aftrekbaar voor de onderneming, en zijn die premies niet belastbaar voor het individu. Het wordt met deze circulaire dus aartsmoeilijk om in een aantal specifieke gevallen, waarbij de premie fiscaal werd afgetrokken, de belastingvrijstelling van de uitkering te claimen omdat er geen inkomstenverlies zou zijn. Denk daarbij aan de situatie van iemand die arbeidsongeschikt werd en van de verzekeraar een uitkering zou krijgen, op een ogenblik dat hij toch nog verder een inkomen ontvangt. Waarom deze regeling in de circulaire echter voorbehouden wordt voor collectieve verzekeringen, blijft een open vraag. Paul Roels
tak 23 Nekt notionele interestaftrek de beleggingsverzekeringen? Vanaf aanslagjaar 2007 mag elke vennootschap een aftrek voor risicokapitaal toepassen, beter bekend als de notionele interestaftrek. De maatregel houdt in dat de vennootschap 3,442 procent van het eigen vermogen mag aftrekken van haar belastbaar resultaat. Gaat het om een kleine vennootschap, dan komt daar 0,5 procent extra bovenop. Maar sommige types van beleggingen kunnen roet in het eten gooien. Berekeningswijze
Niet alle componenten van het eigen vermogen mogen echter worden meegerekend. Zo tellen bijvoorbeeld herwaarderingsmeerwaarden niet mee. Dat zijn uitgedrukte latente meerwaarden op bepaalde activa, zoals bijvoorbeeld vastgoed, die voorlopig en voorwaardelijk vrijgesteld zijn van belasting voor zover ze op een afzonderlijke rekening van het passief van de balans geboekt staan. Van het aldus gecorrigeerde eigen vermogen moeten daarbovenop een aantal specifieke activaposten afgetrokken worden. Zo tellen aandelen die als financiële vaste activa geboekt staan, zoals participaties in een dochteronderneming, niet mee. Dat geldt eveneens voor de boekwaarde van de activabestanddelen die de vennootschap als loutere belegging aanhoudt en die daarenboven niet bestemd zijn om een belastbaar periodiek inkomen voort te brengen. Die laatste correctie belet dat men privé-bezittingen, zoals juwelen, edele metalen en kunstwerken, in de vennootschap inbrengt om het eigen vermogen en de notionele interestaftrek te maximaliseren.
Interpretatie
Hoe moet die laatste bepaling worden geïnterpreteerd? Volgens de memorie van toelichting bij de wet moet een actief, om het te kunnen uitsluiten, aan een concrete en een abstracte voorwaarde voldoen. De abstracte voorwaarde kijkt enkel naar de aard van het actief zonder rekening te houden met de concrete omstandigheden waaronder het door de vennootschap wordt gebruikt. Het moet om een actief gaan dat door zijn aard normaliter niet bestemd is om een periodiek belastbaar inkomen voort te brengen. Het begrip ‘periodiek inkomen’ sluit niet alleen de meerwaarden uit, maar ook de uitzonderlijke en secundaire inkomsten. De concrete voorwaarde houdt in dat het actief zuiver als een belegging wordt aan-
LIFE & BENEFITS (NL) NR 5 MEI 2006 3 KLUWER
gehouden. Het gaat dus om activa die rechtstreeks noch onrechtstreeks worden gebruikt voor het uitoefenen van een economische activiteit. Een en ander betekent ook dat een kunsthandelaar zijn voorraad kunstwerken niet hoeft af te trekken van het eigen vermogen om de aftrek voor risicokapitaal te berekenen. Verduidelijkingen
Op vraag van CD&V-volksvertegenwoordiger Carl Devlies verduidelijkte minister van Financiën, Didier Reynders, een aantal gevallen. Hij herinnert er eerst aan dat DBI-beveks (d.w.z. beveks waarvan de dividenden in bepaalde omstandigheden voor 95% belastingvrij zijn), conform de betrokken wet, altijd in mindering moeten worden gebracht van het eigen vermogen om de aftrek voor risicokapitaal te berekenen. Maar de minister voegt er in één adem aan toe dat ook kapitalisatieaandelen uitgegeven door beleggingsvennootschappen (dat wil zeggen aandelen waarvoor geen enkele uitkering van een gewoon dividend in de statuten is voorzien) afgetrokken moeten worden van het eigen vermogen. Dergelijke aandelen, die als een belegging worden aangehouden, zijn immers door hun aard niet bestemd om een belastbaar periodiek inkomen voort te brengen.
Wat met tak 23polissen?
Maar hoe zit het dan met levensverzekeringen? Als alternatief voor een rechtstreekse belegging in aandelen kan een vennootschap immers een tak 23-contract onderschrijven. Vergeleken met een rechtstreekse belegging in bijvoorbeeld aandelen van een kapitalisatiebevek bieden tak 23-verzekeringen onder meer het voordeel dat de waardevermindering die eventueel geboekt moet worden op de schuldvordering tegenover de levensverzekeraar (vertegenwoordigd door het levensverzekeringscontract), fiscaal aftrekbaar is. Dat is niet het geval voor de waardeverminderingen op de aandelen van een kapitalisatiebevek (art. 198, 7° WIB). Voorts brengt de onderschrijving van een tak 23-contract de eventuele toepassing van het verlaagde vennootschapstarief niet in gevaar. Met een rechtstreekse belegging in aandelen kan dat wel het geval zijn als de beleggingswaarde ervan meer bedraagt dan 50% van het gestorte kapitaal plus de belaste reserves en de geboekte meerwaarden (art. 215 WIB). Nadeel is dan weer dat de premietaks van 4,4% zwaarder op het rendement van de verzekering weegt dan de eventuele beurstaksen op aandelen. Boekhoudkundig worden dergelijke levensverzekeringen meestal geboekt onder de rubriek ‘beleggingen’. Men mag voor de berekening van het eigen vermogen, in het kader van de notionele interestaftrek, geen rekening houden met de beleggingen die geen belastbaar periodiek inkomen voortbrengen, zoals bijvoorbeeld tak 23-beleggingsverzekeringen die in geen periodieke uitkeringen voorzien. Met als gevolg dat de vennootschap de basis voor de berekening van de notionele interest, naar analogie van voormeld antwoord van minister Reynders, moet verminderen met de boekwaarde van dergelijke verzekeringen. Paradoxaal genoeg zorgt een bepaling die oorspronkelijk bedoeld was om privé-activa zoals juwelen en kunstwerken uit te sluiten van de berekeningsbasis van de notionele interest, ervoor dat ook activa (kapitalisatieaandelen, tak 23-levensverzekeringen) worden uitgesloten die uit hun aard, met een periodiciteit die hun eigen is, een inkomen opleveren dat belastbaar is, maar dat om boekhoudkundige redenen niet periodiek wordt geboekt.
Wat met tak 21polissen en kapitalisatieverrichtingen?
Moet een analoge redenering worden gevolgd voor levensverzekeringen die niet verbonden zijn met beleggingsfondsen (tak 21) en voor kapitalisatieverrichtingen (tak 26)? Ons inziens niet, want de interest die op deze contracten jaarlijks wordt verworven, moet in het boekhoudkundige en fiscale resultaat van de onderneming worden opgenomen. Zelfs al ontvangt de vennootschap die interest pas daadwerkelijk in een later belastbaar tijdperk (zie advies 148/5 CBN en artikel 362bis WIB). Kortom: vennootschappen mogen de waarde van tak 21- en kapitalisatiecontracten opnemen in de berekeningsbasis van de notionele interestaftrek aangezien die een belastbaar periodiek inkomen opleveren.
4 LIFE & BENEFITS (NL) NR 5 MEI 2006
■
KLUWER
Tip: Bij de berekening van de rendabiliteit van een tak 23-verzekering houden vennootschappen maar beter rekening met een lagere notionele intrestaftrek. Dit in tegenstelling tot tak 21- en kapitalisatiecontracten. Michaël Mohr
generatiepact Verdaag niet zomaar de eindleeftijd van een bestaand pensioenplan Het generatiepact bevat een hele resem maatregelen die ervoor moeten zorgen dat de activiteitsgraad van de Belgische beroepsbevolking stijgt. Om werknemers en zelfstandigen ertoe aan te zetten langer te blijven werken, voorziet de wetgever in een gunstigere belastingregeling voor tweedepijlerpensioenen. Zo ondergaat het betrokken pensioenkapitaal een voordeligere fiscale eindafrekening als het aan de begunstigde ten vroegste vanaf de wettelijke pensioenleeftijd wordt uitgekeerd en voor zover de begunstigde tot die leeftijd ook daadwerkelijk actief blijft. In dit artikel zoomen we in op de situatie van de zelfstandige bedrijfsleiders. Zij sluiten meestal een pensioentoezegging met een eindleeftijd van 60 jaar. Rijst dan de vraag of ze er baat bij hebben om die meteen op te trekken naar 65 jaar. Gunstiger belastingregime
Pensioenkapitalen gevormd door werkgevers- of vennootschapsbijdragen binnen een individuele of collectieve pensioentoezegging, worden in de personenbelasting afzonderlijk belast tegen 16,5% wanneer zij ten vroegste worden uitgekeerd vanaf 60 jaar of bij pensionering. Het generatiepact voert een nieuwe afzonderlijke belastingvoet in van 10% wanneer diezelfde kapitalen ten vroegste aan de begunstigde worden uitgekeerd bij zijn wettelijke pensionering voorzover hij tot die leeftijd beroepsactief is gebleven. Ook de aanvullende pensioenkapitalen die via de fictieve rente belast worden (VAPZ, niet-terugbetaalde voorschotten, …) worden onder deze voorwaarden gunstiger belast.
Voorwaarden
De wettelijke pensioenleeftijd is, enkele uitzonderingen niet te na gesproken, 65 jaar. Met dien verstande dat voor vrouwen nog tot 1 december 2008 een overgangsmaatregel geldt. Zij kunnen tot dan op hun 64ste hun wettelijk pensioen opnemen. Voor sommige beroepen (bijvoorbeeld mijnwerkers en zeevarenden) geldt er een afwijkende wettelijke pensioenleeftijd waarmee voor de toepassing van het gunstige belastingregime rekening gehouden mag worden (voor meer details, zie Life & Benefits, januari 2006, nr. 1, p. 6). Althans zo verklaarde de minister van Financiën in de gelijknamige Kamercommissie. De vraag of ook een betaalde sportbeoefenaar onder deze maatregel valt als hij bijvoorbeeld op zijn 35ste zijn pensioenkapitaal opneemt, bleef tot op heden onbeantwoord.
LIFE & BENEFITS (NL) NR 5 MEI 2006 5 KLUWER
Wat we nu precies onder ‘effectief actief’ zijn moeten verstaan, is het voorwerp van heel wat gissingen. Zeker is dat voltijds werken tot de wettelijke pensioenleeftijd volstaat. Of men ook recht heeft op het voordeeltarief van 10% als men in de laatste jaren van zijn carrière deeltijds heeft gewerkt of een sabbatsjaar heeft ingelast, is vooralsnog niet duidelijk. In de Kamercommissie voor Financien leek de minister van Financiën een soepele interpretatie voor te staan. Maar in antwoord op een recente parlementaire vraag reageerde dezelfde minister heel wat terughoudender en stelde hij een interpretatieve administratieve rondzendbrief in het vooruitzicht (mondelinge vraag nr. 10081 van CD&V’er Hendrik Bogaert van 7 februari 2006). Persoonlijke bijdragen
Het generatiepact verandert niets aan de belasting van pensioenkapitalen opgebouwd met persoonlijke bijdragen. Dat kapitaal wordt belast tegen 16,5% wanneer het wordt uitgekeerd vanaf 60 jaar of bij pensionering voor zover het opgebouwd werd met bijdragen die vóór 1 januari 1993 werden betaald. Voor bijdragen betaald na 1 januari 1993 wordt het kapitaal belast tegen 10%.
(Para)fiscale afrekening
Rekening houdende met de parafiscale heffingen zoals de Riziv-bijdrage (3,55%) en solidariteitsbijdrage (0 tot 2%) op het pensioenkapitaal (incl. de winstdeelname) en de afzonderlijke belastingheffing van 16,5 of 10% op het pensioenkapitaal (excl. de winstdeelname), stellen we vast dat de lagere belastingvoet een belastingbesparing oplevert tussen 5 en 6%. Voor een pensioenkapitaal van 100.000 euro (inclusief een winstdeelname van 16.667 euro) dat uitsluitend opgebouwd werd met vennootschapsbijdragen, ziet het belastingplaatje er in de twee scenario’s als volgt uit: Pensioenkapitaal van €€ 83.333 opgebouwd met werkgeversbijdragen en €€ 16.667 winstdeelname (WD) 16,50% 10% Pensioenkapitaal (incl. WD) 100.000,00 100.000,00 Riziv-bijdrage (3,55%) 3.550,00 3.550,00 Solidariteitsbijdrage (2%) 2.000,00 2.000,00 Netto-winstdeelname 15.742,00 15.742,00 Belastbaar 78.708,02 78.708,02 Personenbelasting 12.986,82 7.870,80 Gemeentebelasting (6%) 779,21 472,25 Netto-pensioenkapitaal zonder WD 64.942,00 70.364,97 Netto-pensioenkapitaal met WD 80.684,00 86.106,97 Procentuele inhoudingen 19,32% 13,89% Verschil 5,43%
Wanneer onze bedrijfsleider daadwerkelijk van plan is om via een al dan niet bezoldigd mandaat tot z’n 65ste actief te blijven, voldoet hij aan de voorwaarden om de voordelige belastingheffing te genieten. Voor zover zijn pensioentoezegging vandaag in een eindleeftijd van 60 jaar voorziet, kan hij dan ook overwegen om de eindleeftijd van zijn pensioentoezegging te wijzigen naar 65 jaar. 80%-grens
Bij zo’n wijziging van de einddatum mag hij zich echter niet blindstaren op het belastingvoordeel. Want hij houdt het best ook rekening met andere overwegingen, in het bijzonder met het maximaal te verzekeren pensioenkapitaal. Premies betaald ter financiering van een aanvullende pensioentoezegging zijn immers slechts fiscaal aftrekbaar in de mate dat ze niet meer pensioenkapitaal opbouwen dan 80% van de laatste normale brutojaarbezoldiging, inclusief de winstdeelname (door de belastingadministratie geschat op 20%) en het wettelijk pensioen, en rekening houdende met de loopbaanbreuk. Voor de wiskundigen onder de lezers, ziehier de formule:
KLUWER
6 LIFE & BENEFITS (NL) NR 5 MEI 2006 N/40 (80% LNBJ – WP) / 1,20 x Coëff
N= aantal loopbaanjaren LNBJ = laatste normale brutojaarbezoldiging WP = wettelijk pensioen, voor zelfstandigen 25% van LNBJ, rekening houdende met een minimum- en maximumrustpensioen Coëff = omzettingscoëfficiënt van rente naar kapitaal 1,20 = veronderstelde winstdeelname
Om de impact van de verschillende parameters te duiden splitsen we de formule op in een rente- en een kapitaalluik. Het is namelijk zo dat de formule [N/40 (80% LNBJ – WP) / 1,20] de maximaal te verzekeren rente aangeeft en dat de omzettingscoëfficiënt die rente omzet naar een kapitaal. In het volgende voorbeeld zal u zien dat zowel de loopbaanbreuk (N/40) als de omzettingscoëfficient (Coëff) van belang zijn als de eindleeftijd wijzigt. Rekenvoorbeeld
In onderstaande analyse gaan we uit van een 45-jarige bedrijfsleider waarvoor de vennootschap een individuele pensioentoezegging heeft onderschreven die de bedrijfsleider recht geeft op een pensioenkapitaal zodra hij zijn 60ste verjaardag viert. Op dat ogenblik zal de bedrijfsleider een loopbaan van 35 jaar achter de rug hebben. Rekening houdend met een brutojaarbezoldiging van 50.000 euro kan hij op basis van de 80%-grens een maximaal te verzekeren pensioenrente opbouwen van: [N/40 (80% x LNBJ – WP)] = [35/40 (27.500)] = 24.062,50
Loopbaanbreuk
Maar als men de eindleeftijd van 60 naar 65 jaar optrekt, stijgt ook de loopbaanbreuk (N/40). Bij de berekening van het maximaal te verzekeren pensioenkapitaal wordt immers rekening gehouden met de gepresteerde jaren binnen en buiten (maximaal tien jaar) de vennootschap en met de nog te presteren jaren tot de eindleeftijd van het contract. De nog te presteren jaren stijgen met vijf jaar als de pensioentoezegging een eindleeftijd van 65 in plaats van 60 hanteert. De in aanmerking te nemen loopbaanjaren in de loopbaanbreuk van de 80%-grens stijgen daardoor eveneens met maximaal vijf jaar. Maximaal omdat de loopbaanbreuk uit de 80%-grens maximaal 40 jaar telt. Toegepast op ons voorbeeld betekent dit dat de betrokken bedrijfsleider op 65 een pensioenrente mag verzekeren van 27.500 euro. [N/40 (80% LNBJ – WP)] = [40/40 (27.500)] = 27.500
Omzettingscoëfficiënt
De meeste pensioentoezeggingen verzekeren evenwel een pensioenkapitaal en geen pensioenrente. Om de maximaal te verzekeren pensioenrente volgens de 80%-regel om te zetten naar een maximaal te verzekeren pensioenkapitaal wordt gebruik gemaakt van fiscale omzettingscoëfficiënten. Die coëfficiënt is voor een 80% overdraagbare en 2% indexeerbare rente die ingaat op 60 gelijk aan 18,3749. Voor eenzelfde rente die ingaat op 65 bedraagt de omzettingscoëfficiënt 16,1004. Dit verschil wordt uiteraard hoofdzakelijk verantwoord doordat de rente uitgekeerd op 60, alle andere parameters gelijk blijvend, vijf jaar langer moet worden uitgekeerd dan een rente die start op 65 jaar.
Rekenvoorbeeld
Naar ons voorbeeld vertaald moeten we de rente vermenigvuldigen met de factor [coëff / 1,20]. Dit houdt in dat de maximaal te verzekeren pensioenrente van 27.500 euro op 65 een maximaal te verzekeren pensioenkapitaal oplevert van: 27.500 x 16,1004 / 1,2 = 368.967,50 euro De maximaal te verzekeren pensioenrente van 24.062,50 euro op 60 jaar vertegenwoordigt een maximaal te verzekeren pensioenkapitaal van: 24.062,50 x 18,3749 / 1,2 = 368.455,03 euro
Vertraagde financiering
Belangrijk hierbij is dat het pensioenkapitaal van 368.967,50 euro op 65 trager wordt gefinancierd dan het kapitaal op 60. Er komen immers vijf extra jaren pre-
LIFE & BENEFITS (NL) NR 5 MEI 2006 7 KLUWER
miebetaling bij. Dit heeft bijgevolg een impact op de aftrekbare premie. Om een pensioenkapitaal te verzekeren van 368.455,03 euro voor een 45-jarige op 60 jaar moet een jaarpremie neergeteld worden van ongeveer 21.000 euro. Voor de opbouw van een pensioenkapitaal van 368.967,50 euro voor dezelfde bedrijfsleider tot 65 jaar volstaat een jaarpremie van pakweg 15.000 euro. Conclusie
Als we een aantal simulaties loslaten op de drie parameters die een invloed uitoefenen op de beslissing om de eindleeftijd te verhogen (het gunstiger fiscaal regime, de omzettingscoëfficiënt en de loopbaanbreuk) lijkt het zo te zijn dat het al dan niet verlengen van de eindleeftijd naar 65 jaar het overwegen waard is voor een zelfstandige bedrijfsleider met een eindleeftijd op 60 jaar en een loopbaanbreuk van maximaal 37 jaar. Op basis van die simulaties stelden we vast dat de balans, in weerwil van de gunstigere belastingregeling, toch in negatieve zin doorsloeg zodra de loopbaanbreuk met minder dan drie jaar toeneemt, terwijl de omzettingscoëfficiënt even sterk afneemt. Maar wanneer de betrokken bedrijfsleider besluit de einddatum van zijn pensioentoezegging naar 65 jaar te brengen, dan moet de man of vrouw in kwestie wel tot die leeftijd actief blijven. Want stel dat hij er al op zijn 63ste de brui aan geeft en het pensioenplan vroegtijdig verlaat, dan komt hij er bekaaider vanaf dan wanneer hij de eindleeftijd op 60 jaar had gelaten. Eenvoudigweg omdat de uitgestelde financiering in zijn nadeel speelt en niet opweegt tegen een iets hogere loopbaanbreuk bij een gelijkblijvende belastingheffing van 16,5%. Aan dit probleem kan men een mouw passen door het pensioenplan jaar na jaar te verdagen zodra de bedrijfsleider 60 is geworden. Dit geeft het bedrijf de mogelijkheid om het pensioenkapitaal daadwerkelijk op 60 jaar af te financieren, waarna het elk bijkomend jaar opneemt in het pensioenplan.
■
Tip: Reken het voordeel van het generatiepact niet meteen door in uw pensioentoezegging, maar behoud de eindleeftijd op 60 jaar. Op dat moment kunt u nog altijd beslissen of u langer actief wenst te blijven. Hoe dan ook kunt u er zich nu al van vergewissen of uw pensioentoezegging in zo’n verdagingsmogelijkheid voorziet. Silke De Valck
levensverzekeringstechniek Solvabiliteit heeft een kostprijs Levensverzekeraars verkopen, vooral via hun tak-21-activiteiten, heel wat zekerheid. En die zekerheid kan de verzekeraar maar bieden in de mate dat hij voldoende buffers aanlegt. Aan de hand van een eenvoudig voorbeeld reikt dit artikel een mogelijk denkpatroon aan, enkel met de bedoeling om aan te tonen dat solvabiliteit, hoe men het draait of keert, ook een kostprijs heeft. Risico’s
Een tak 21-levensverzekeraar loopt drie soorten risico’s: een beleggings-, verzekerings- en kostenrisico. Hij loopt een beleggingsrisico omdat hij een bepaalde intrestvoet waarborgt terwijl hij niet zeker is dat hij dit rendement later ook ef-
8 LIFE & BENEFITS (NL) NR 5 MEI 2006
KLUWER
fectief zal kunnen realiseren via zijn eigen beleggingen. Het verzekeringsrisico heeft te maken met bijvoorbeeld de kans dat er meer overlijdens, arbeidsongeschiktheden, medische kosten, … zijn dan wat vooraf op basis van de statistieken werd ingeschat. En de levensverzekeraar loopt mogelijk ook een kostenrisico omdat kosten, van welke aard ook (administratie, marketing, commissies, belastingen, …), hoger kunnen uitvallen dan aangerekend. Uitgerekend om eventuele ongelukken te vermijden heeft de wetgever minimale solvabiliteitsverplichtingen aan de verzekeraars opgelegd. Zodanig dat ze tegen een stootje kunnen. Vereiste solvabiliteit
Aandeelhoudersvergoeding
Een tak-21-levensverzekeraar is wettelijk verplicht om een buffer aan te leggen die minimaal 4% van de reserves bedraagt (we maken even abstractie van de bijkomende solvabiliteitsvereisten die bijvoorbeeld voortvloeien uit de risicodekkingen). Eenvoudig uitgedrukt komt dit erop neer dat een tak 21-levensverzekeraar een eigen vermogen dient opzij te zetten dat op zijn minst gelijk is aan 4% van de som van alle tegoeden van de tak-21-beleggingen. Dat eigen vermogen komt niet uit de lucht vallen. Meestal zijn het de aandeelhouders die het moeten leveren, en die wensen hiervoor een vergoeding. Want voor wat, hoort wat. Laten we er even van uitgaan dat de aandeelhouders een gemiddeld rendement van 10% eisen (in geval van een roerende voorheffing van 25% resulteert dat in een nettorendement van 7,5% voor de particuliere aandeelhouder). In de veronderstelling dat de verzekeraar 34% vennootschapsbelasting op zijn winsten betaalt, moet hij afgerond een brutorendement van 15% zien te realiseren met zijn tak 21-activiteiten. Stel dat de verzekeraar 100 euro aan reserves heeft. In dat geval moeten de aandeelhouders minimaal zorgen voor een eigen vermogen van 4 euro. Die 4 euro is dus de buffer die aangesproken kan worden in geval van slechter dan verwachte omstandigheden. Die 4 euro-buffer kan binnen de verzekeringsmaatschappij belegd worden. Stel, om het eenvoudig te houden, dat de verzekeraar beslist om deze buffer te beleggen in obligaties die 5% opbrengen. Waardoor er meteen een gat ontstaat tussen, aan de ene kant, de return van 5% op de 4 euro-buffer en, aan de andere kant, het 15%-rendement dat de aandeelhouders op de 4 euro-buffer verwachten. De verzekeraar moet dus trachten om dit gat op de een of andere wijze dicht te rijden. Hij kan dit doen door een extra-kost ten belope van 0,4% aan te rekenen op de reserves. Want dat levert 0,4 euro winst op voor de maatschappij. Samen met het obligatierendement van 5% op de 4 euro-buffer, namelijk 0,2 euro, levert dit een winst op van 0,6 euro (oftewel 15% van 4 euro) die bestemd is voor de aandeelhouders.
‘There is no free lunch’
Iedereen zal wel aanvoelen dat de praktijk heel wat complexer is dan wat uit dit voorbeeld blijkt. In de veronderstelling dat de berekeningshypothesen gevalideerd kunnen worden leert dit voorbeeld ons toch dat een tak 21-belegging een solvabiliteitskost heeft van 0,4% op de reserves. Nota bene een kostprijs die op de een of andere manier in mindering gebracht moet worden van het effectieve rendement dat de verzekeraar aan de klant kan aanbieden. Deze solvabiliteitskostprijs komt bovenop de andere kosten die de verzekeraar moet maken. Zo zie je maar: there is no free lunch. Luc Vereycken
Redactiecomité: Paul Roels, Paul Van Eesbeeck, Luc Vereycken. Eindredactie: Herman Van Doninck –
[email protected]. De nieuwsbrief Life & Benefits (nl) is een uitgave van Kluwer – www.kluwer.be. Verantwoordelijke uitgever: Dirk Haesaert, Ragheno Business Park, Motstraat 30, B-2800 Mechelen. Kluwer klantenservice: tel. 0800 40 300 (gratis oproep) - +32 15 78 76 00 (vanuit het buitenland), fax 0800 17 529, e-mail:
[email protected]. © 2006 Wolters Kluwer Belgium NV. Behoudens de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, op welke wijze ook, zonder de uitdrukkelijke voorafgaande en schriftelijke toestemming van de uitgever.