Thema 2.1: Infectie- en immuunziekten
Tentamen C 10 december 2004 a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
a
Tentamencoördinator Dr. M. van der Feltz
Naam Examennummer
Overzicht Het tentamen bestaat uit 68 vragen, waarvan 54 gesloten en 14 open vragen. In totaal kun je 159 punten behalen.
Instructies 1 2 3 4 5 6
7
8
Controleer of je een opgavenformulier, een antwoordblad en een computerformulier hebt gekregen. Controleer of van het opgavenformulier en het antwoordblad alle pagina’s bedrukt zijn. Schrijf je naam en examennummer op dit voorblad, op alle bladen van het antwoordblad en op het computerformulier. Schrijf je antwoorden op de open vragen op het antwoordblad. Vul de antwoorden op de meerkeuzevragen in op het computerformulier. Let bij het beantwoorden van de open vragen op het volgende: - Als er twee argumenten worden gevraagd en je noemt er drie, dan tellen alleen de eerste twee genoemde argumenten mee. - Als je je antwoord in meer dan 25 woorden uitlegt, terwijl gevraagd is dit in 25 woorden doen, dan tellen alleen de eerste 25 woorden van je antwoord mee. Let bij het beantwoorden van de meerkeuze vragen op het volgende: - Per vraag is slechts één antwoord juist; bij het invullen van meerdere alternatieven wordt het antwoord altijd fout gerekend. - Vul het antwoord van de vraag in bij het juiste nummer op het computerformulier. Het gebruik van een rekenmachine is bij dit tentamen niet toegestaan. Controleer voor het inleveren zorgvuldig of je alle vragen hebt beantwoord en of je overal je naam en examennummer hebt ingevuld.
2004 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2004-2005 \ 2.1 Tentamen C - 20041210a
Thema 2.1 / Tentamen C
2 / 16
Instructies voor het invullen van de antwoordformulieren voor de open vragen Let op: Lees zorgvuldig punt 9 tot en met 12 door!!!
9 De formulieren mogen niet worden gevouwen. 10 Vul de formulieren in met een zwarte of blauwe pen. 11 Vul op elk formulier je naam (1) en je examennummer in: in cijfers bij (2), en nogmaals bij (3) door het plaatsen van zes kruisjes (X) binnen de vakken. 12 Indien je bij (3) het verkeerde vakje hebt aangekruist dien je dit te corrigeren door het foutieve vakje volledig blauw of zwart te maken en vervolgens het juiste vakje aan te kruisen. Succes!
Vragen 1
meerkeuzevraag (2p)
Drie stellingen over importziekte zijn: I Bij een koortsende ziekte na tropenbezoek dient malaria altijd te worden uitgesloten. II Leptospirose kan gecompliceerd worden door encefalitis. III Infectieziekten zijn de voornaamste oorzaak van mortaliteit bij tropenreizigers. Welke van onderstaande stellingen is juist? a b c d
2
meerkeuzevraag (2p)
stelling I stelling II stelling III geen van bovengenoemde stellingen
In Nederland kan je meerdere zoönosen oplopen. Over zoönosen worden de volgende beweringen gedaan: I De verwekker van een zoönose maakt mens en dier ziek. II De prevalentie van toxoplasmose is ongeveer 50% bij zwangeren. III Leptospirose wordt overgedragen door de beet van een in water levend dier. IV Penicilline is het middel van eerste keuze bij de behandeling van leptospirose. Welke van de bovenstaande stellingen is of welke zijn onjuist? a b c d
stelling IV stelling I en III stelling I, II en III stelling II, III en IV
2004 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2004-2005 \ 2.1 Tentamen C - 20041210a
Thema 2.1 / Tentamen C
3
meerkeuzevraag (2p)
3 / 16
Je bent huisarts. Drie weken na familiebezoek in Ghana komt een 40-jarige Ghanees bij jou op het spreekuur met koorts (40 graden) en flinke hoofdpijn. Bij lichamelijk onderzoek vind je geen afwijkingen. Je vindt hem weinig ziek. Wat is je beleid bij deze patiënt? a b c d
4
meerkeuzevraag (2p)
Je laat een dikke druppel- en uitstrijk preparaat maken. Je denkt aan malaria en behandelt de patiënt met Halfan. Omdat griep heerst adviseert je paracetamol en het in bed uit te zieken. Omdat de incubatietijd voor malaria rond de twee weken is, denk je eerder aan een aandoening van de hersenen en stuur je de patiënt door naar de neuroloog.
Drie beweringen over malaria zijn: I Een Plasmodium falciparum infectie kan tot anderhalf jaar na terugkomst uit een endemisch gebied nog malaria geven. II Een Plasmodium vivax infectie kan tot drie en een half jaar na het verlaten van een endemisch gebied nog malaria geven. III Een Plasmodium malariae infectie kan na meer dan 50 jaar nog malaria geven. Welke van de beweringen is of welke zijn juist? a b c d e
A
open vraag (6p)
alleen bewering I alleen bewering III alleen bewering I en II alleen bewering II en III zowel I, II en III
Je bent huisarts. Er komt een man op je spreekuur met klachten van diarree, bloed en slijm. Je vermoedt amoebendysenterie. Vormt een patiënt met amoebendysenterie tijdens deze fase een gevaar voor zijn omgeving als infectiebron? Kan hierin verandering optreden en waarom? Schrijf je antwoord (in maximaal 100 woorden) op het bijgevoegde antwoordblad.
5
meerkeuzevraag (2p)
Drie uitspraken over amoebenabces zijn: I De laboratorium diagnostiek van een amoebenabces in de lever berust op het aantonen van Entamoeba histolytica in de ontlasting van de patiënt. II De laboratoriumdiagnostiek van een amoebenabces van de lever berust op het aantonen van Entamoeba histolytica in de abces inhoud. III De laboratoriumdiagnostiek van een amoebenabces van de lever berust op het aantonen van specifieke antistoffen in het serum. Welk van deze uitspraken is of welke zijn onjuist? a b c d e
alleen stelling I alleen stelling II alleen stelling III stelling I en II stelling II en III
2004 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2004-2005 \ 2.1 Tentamen C - 20041210a
Thema 2.1 / Tentamen C
6
meerkeuzevraag (2p)
4 / 16
De Nederlander P. is zojuist teruggekeerd van een vakantie van drie weken in Zambia. Na thuiskomst krijgt hij koorts. Hij meldt zich op je spreekuur en je overweegt de mogelijkheid van malaria. Wat moet je doen als huisarts om malaria te kunnen aantonen? a b c
B
open vraag (4p)
Je maakt een dikke druppel preparaat dat je fixeert en dat daarna volgens Giemsa wordt gekleurd. Je maakt een hangende druppel preparaat dat je fixeert en dat daarna volgens Giemsa wordt gekleurd. Je maakt een dikke druppel preparaat dat na lysering van de erythrocyten volgens Giemsa wordt gekleurd.
Je bent huisarts. Er komt een man op je spreekuur waarbij je vermoedt dat hij Hepatitis A heeft. Noem vijf symptomen welke kunnen optreden bij Hepatitis A. Schrijf je antwoord op het bijgevoegde antwoordblad.
7
meerkeuzevraag (2p)
Je bent huisarts. Je verwijst een 53-jarige man door naar het ziekenhuis op verdenking van een nefritisch syndroom. Voor het nefritisch syndroom worden de volgende verschijnselen genoemd: I oedeem II hypertensie III hypercholesterolemie IV nierinsufficiëntie Welke van de bovenstaande verschijnselen passen bij een nefritisch syndroom? a b c d
8
meerkeuzevraag (2p)
verschijnselen I en II verschijnselen I, II en III verschijnselen I, II en IV alle bovengenoemde verschijnselen
Twee beweringen met betrekking tot een patiënt met een renale vasculitis zijn: I Renale vasculitis is in veel gevallen een uiting van een systeemziekte. II Bij ANCA geassocieerde glomerulonefritis worden in de basaalmembraan immuundeposities gevonden. Welk van deze beweringen is of welke zijn juist? a b c
C
open vraag (3p)
I en II alleen I alleen II
Noem drie manieren waarop immuuncomplexen in de glomerulaire basaal membraan terecht kunnen komen. Schrijf je antwoord op het bijgevoegde antwoordblad.
2004 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2004-2005 \ 2.1 Tentamen C - 20041210a
Thema 2.1 / Tentamen C
9
meerkeuzevraag (2p)
5 / 16
Voor het ontstaan van septische artritis worden de volgende risicofactoren genoemd: I het gebruik van NSAID’s II het gebruik van prednison III hoge leeftijd IV reumatoïde artritis Welke van de bovenstaande risicofactoren is geen risicofactor voor het ontstaan van septische artritis? a b c d
10 meerkeuzevraag (2p)
alleen risicofactor I alleen risicofactor II alleen risicofactor III alleen risicofactor IV
Patiënten met interstitiële cystitis zijn gevoelig voor andere ziekten. Hieronder staan enkele ziekten genoemd: I allergie II migraine III prikkelbare darmsyndroom IV syndroom van Sjögren Welke van deze ziekten komen vaker dan normaal voor bij patiënten met interstitiële cystitis? a b c d
11 meerkeuzevraag (2p)
Waardoor wordt Interstitiële cystitis histologisch gekenmerkt? a b c d
D
open vraag (4p)
I, II en III I, II en IV II, III en IV I, III en IV
atrofie granulomen toename van mestcellen vasculitis
Je bent huisarts. Er komt een patiënt op je spreekuur die voor de vierde keer in het laatste half jaar een blaasontsteking heeft, die niet over gaat door de antibioticakuren die je had voorgeschreven. Wat is je beleid bij deze patiënt? Schrijf je antwoord in maximaal 100 woorden op het bijgevoegde antwoordblad.
2004 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2004-2005 \ 2.1 Tentamen C - 20041210a
Thema 2.1 / Tentamen C
12 meerkeuzevraag (2p)
6 / 16
Twee stellingen over polymyositis en dermatomyositis zijn: I Het pathologische anatomisch beeld bij polymyositis laat naast necrotische vezels ook regeneratie zien. II Bij dermatomyositis is het EMG, in tegenstelling tot bij polymyositis, niet afwijkend. Welk van deze beweringen is of welke zijn juist? a b c d
13 meerkeuzevraag (2p)
Welke ziekte behoort niet tot de reumafactor negatieve spondylartropathieën? a b c d
14 meerkeuzevraag (2p)
I en II alleen I alleen II geen
artritis bij artrose artritis bij de ziekte van Crohn artritis psoriatica het syndroom van Reiter
Waarom vereist de diagnostiek van Cryptosporidium infecties de toepassing van een aparte techniek? a omdat de parasieten nauwelijks met de ontlasting meekomen. b vanwege de sterk afwijkende klinische presentatie van de aandoening. c omdat de parasieten met de gebruikelijke algemene techniek nauwelijks kunnen worden aangetoond.
15 meerkeuzevraag (2p)
Welke klinische manifestatie past niet bij het syndroom van Reiter? a b c d
16 meerkeuzevraag (2p)
artritis huidafwijkingen longafwijkingen urethritis
Eén van de indelingen van pneumonieën bevat elementen van pathologie, histopathologie en radiologie. Welke omschrijving is juist? a b c d
Een bronchopneumonie is een ontsteking die zich beperkt tot de bronchi en bronchioli. Een longabces is een via versleping ontstane met debris gevulde preexistente holte in de thorax. Een interstitiële pneumonie is een meestal mononucleair infiltraat van het long interstitium en pleuraholte. Een lobaire pneumonie betreft een intra-alveolaire ontsteking die begrensd is door anatomische grenzen tussen segmenten.
2004 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2004-2005 \ 2.1 Tentamen C - 20041210a
Thema 2.1 / Tentamen C
E
open vraag (3p)
7 / 16
Bij een patiënt met de ziekte van Wegener wordt een nierbiopt afgenomen. Beschrijf het pathologisch anatomisch (PA) beeld dat gezien wordt. Schrijf je antwoord op het bijgevoegde antwoordblad.
F
open vraag (3p)
Op je spreekuur komt een HIV-positieve patiënt met een Pneumocystis carinii pneumonie. Beschrijf vier van de meest voorkomende klachten van een HIV-positieve patiënt met een Pneumocystis carinii pneumonie. Schrijf je antwoord op het bijgevoegde antwoordblad.
17 meerkeuzevraag (2p)
Hoe had een infectie met Pneumocystis Carinii bij deze HIV-positieve patiënt voorkomen kunnen worden? a b c d
18 meerkeuzevraag (2p)
met behulp van cotrimoxazol 1 dd 480 mg met behulp van een mondkapje door het toedienen van gammaglobulinen door uitgebreide isolatie maatregelen
In een opgehoest sputummonster van een patiënt vind je veel plaveiselcelepitheel. Waarop duidt de aanwezigheid van plaveiselcelepitheel in een opgehoest sputummonster? a b c d
19 meerkeuzevraag (2p)
Welke van de onderstaande virussen geeft nooit een pneumonie? a b c d
20 meerkeuzevraag (2p)
een plaveiselcarcinoom van de longen een slechte kwaliteit van sputummonster infectiehaard in de long stomatitis
adenovirus norovirus Parainfluenzavirus respiratoir syncytieelvirus (RSV )
Wat toont de pathologie van een Mycoplasma pneumoniae? a b c d
granulocytaire infiltraten in de alveoli mononucleaire infiltraten in het interstitium mononucleaire infiltraten rond bronchi en bronchioli vocht in de alveoli en spaarzaam mononucleair infiltraat in het interstitium
2004 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2004-2005 \ 2.1 Tentamen C - 20041210a
Thema 2.1 / Tentamen C
21 meerkeuzevraag (2p)
8 / 16
Vier stellingen over de diagnostiek van kinkhoest zijn: I Diagnostiek is niet nodig, het klinisch beeld is duidelijk genoeg. II PCR is vooral geschikt indien de hoestklachten lang bestaan. III De kinkhoest bacterie is eenvoudig te kweken uit de nasofarynx. IV Serologisch is de bepaling van IgA antistoffen het meest betrouwbaar. Welke stelling is juist met betrekking tot de diagnostiek van kinkhoest? a b c d
22 meerkeuzevraag (2p)
stelling I stelling II stelling III stelling IV
Twee stellingen over idiopathische pulmonale fibrose zijn: I Idiopathische pulmonale fibrose kent een sluipend begin. II Idiopathische pulmonale fibrose gaat zelden gepaard met dyspnoe en hoestklachten. Welk van deze beweringen is of welke zijn juist? a b c d
G
open vraag (3p)
I en II alleen I alleen II geen
Een patiënt met systemische lupus erythematosus (SLE) heeft pulmonale klachten. Noem drie longafwijkingen die bij SLE kunnen voorkomen. Schrijf je antwoord op het bijgevoegde antwoordblad.
23 meerkeuzevraag (2p)
Welke ziekten kunnen gepaard gaan met een granulomateuze ontstekingsreactie? a b c d
24 meerkeuzevraag (2p)
de ziekte van Hodgkin de ziekte Wegener sarcoidose alle drie bovengenoemde ziekten
Twee stellingen over limited Wegener zijn: I Bij een limited Wegener is er geen risico op het ontstaan van nierbetrokkenheid. II Bij een limited Wegener kan worden volstaan met prednison monotherapie. Welk van deze beweringen is of welke zijn juist? a b c d
I en II alleen I alleen II geen
2004 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2004-2005 \ 2.1 Tentamen C - 20041210a
Thema 2.1 / Tentamen C
25 meerkeuzevraag (2p)
9 / 16
Welke van onderstaande klinische verschijnselen hoort bij het antifosfolipiden syndroom? a b c d
26 meerkeuzevraag (2p)
fenomeen van Raynaud polyartritis trombopenie versterkte bloedingsneiging
Student A beweert dat kolonisatie met Pseudomonas Aeruginosa bij CF niet gepaard gaat met een slechtere overleving. Student B beweert dat kolonisatie met Pseudomonas Aeruginosa bij CF in ¾ van de gevallen al in de vroege jeugd plaats vindt. Student C beweert dat kolonisatie met Pseudomonas Aeruginosa bij CF niet samen gaat met kolonisatie van andere micro-organismen. Welke student heeft gelijk? a b c
27 meerkeuzevraag (2p)
Wanneer is viscerale migratie met een longpassage niet te verwachten? a b c d
28 meerkeuzevraag (2p)
student A student B student C
bij een infectie met Ascaris lumbricoides bij een infectie met mijnwormen bij een infectie met Strongyloides stercoralis bij een infectie met Trichuris trichiura
Een Nederlander, zojuist teruggekeerd van een 14-daagse reis in de tropen, klaagt over galbulten. Bij laboratorium onderzoek blijkt hij een eosinofilie in het bloed te hebben. Hoe kunnen galbulten ontstaan? a b c d
29 meerkeuzevraag (2p)
door penetratie van de huid door larven van Ascaris (=spoelworm) door penetratie van de huid door larven van Enterobius vermicularis (= aarsmade) door penetratie van de huid door larven van Strongyloides stercoralis door penetratie van de huid door larven van Trichuris trichiura ( zweepworm)
Een patiënt van 30 jaar presenteert zich met klachten van algemene malaise en een verhoogde lichaamstemperatuur tot 38o C. Laboratorium onderzoek toont een bezinking van 80 mm/uur. Na uitgebreide analyse waarbij andere oorzaken werden uitgesloten verdenk je hem van een systemische vasculitis. Wat pleit tegen de diagnose arteritis temporalis? a b c d
de hoge bezinking de hoge koorts tot 39o C de leeftijd alle bovenstaande
2004 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2004-2005 \ 2.1 Tentamen C - 20041210a
Thema 2.1 / Tentamen C
H
open vraag (3p)
10 / 16
Noem vier factoren die bij patiënten met vasculitis tot symptomen leiden. Schrijf je antwoord op het bijgevoegde antwoordblad.
30 meerkeuzevraag (2p)
Welke cellen spelen in de pathogenese van vasculitiden een belangrijke rol? a b c d
31 meerkeuzevraag (2p)
Bij welke van de onderstaande combinaties van virussen behoren beide tot de Picornaviridae? a b c d
32 meerkeuzevraag (2p)
dendritische cellen en CD4 cellen dendritische cellen en CD8 cellen eosinofiele granulocyten en CD4cellen eosinofiele granulocyten en CD8 cellen
Coxsackievirus en Machupovirus Hantavirus en enterovirus 68 Poliovirus type 1 en rhinovirus Poliovirus type 3 en hepatitis C virus
Twee stellingen over polio zijn : I Het overgrote deel van de poliovirusinfecties verloopt asymptomatisch. II Het poliovirus bereikt het CZS direct na infectie vanuit de mondholte. Welk van deze beweringen is of welke zijn juist? a b c d
I
open vraag (3p)
I en II alleen I alleen II geen
Bij een patiënt heb je de diagnose West Nile virusinfectie vastgesteld. In welk land is het West Nile virusinfectie voor het eerst beschreven? In welke landen zijn daarna patiënten met West Nile virus infecties waargenomen? En in welk(e) land(en) heeft de laatste verspreiding plaatsgevonden? Schrijf je antwoord op het bijgevoegde antwoordblad.
33 meerkeuzevraag (2p)
Bij welke ziekte speelt Moleculaire Mimicry geen rol? a b c d
J
open vraag (4p)
acuut reuma het syndroom van Guillain-Barré insuline-afhankelijke diabetes mellitus poliomyelitis
Beschrijf in maximaal 50 woorden hoe een campylobacter infectie het syndroom van Guillain-Barré kan veroorzaken. Schrijf je antwoord in maximaal 50 woorden op het bijgevoegde antwoordblad.
2004 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2004-2005 \ 2.1 Tentamen C - 20041210a
Thema 2.1 / Tentamen C
34 meerkeuzevraag (2p)
11 / 16
Een 20-jarige vrouw heeft al een week piekende koorts met koude rillingen. Bij navragen bleek zij 10 dagen tevoren kortdurend keelpijn te hebben gehad. Grondige inspectie van mond- en keelholte levert geen afwijkingen op. In de hals is er wel lokale drukpijn langs de m. sternocleidomastoideus, zonder zwelling of warmte. Welk onderzoek heeft de meeste kans de oorzakelijke verwekker op te leveren? a b c d
35 meerkeuzevraag (2p)
bloedkweek keelkweek lymfklierpunctie neusspoelsel
Twee stellingen Lupus erythematodes (LE) zijn: I Lupus erythematodes (LE) kan worden uitgelokt door het gebruik van geneesmiddelen. Stoppen met medicatie leidt in het algemeen niet tot remissie hierna. II Discoide LE is een tot de huid beperkte vorm van LE. Welk van deze beweringen is of welke zijn juist? a b c d
36 meerkeuzevraag (2p)
I en II alleen I alleen II geen
Twee beweringen over faryngitis zijn: I Corynebacterium diphtheriae is een belangrijke verwekker van faryngitis in ontwikkelingslanden. II Groep A beta-hemolytische streptokokken (‘strep A’) is de belangrijkste groep verwekkers van ernstige acute tonsillitis/faryngitis. Welk van deze beweringen is of welke zijn juist? a b c d
I en II alleen I alleen II geen
2004 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2004-2005 \ 2.1 Tentamen C - 20041210a
Thema 2.1 / Tentamen C
12 / 16
37 meerkeuzevraag (2p)
Vier stellingen over endocarditis zijn: I Het nut van endocarditis profylaxe staat niet ter discussie. II Het aantal indicaties voor endocarditis profylaxe zal binnenkort worden uitgebreid. III Staphylococcus aureus is de meest voorkomende verwekker van endocarditis in Nederland. IV Tanden poetsen en flossen geeft bij veel personen aanleiding tot ‘spontane bacteriemiën. Welk van deze stellingen over endocarditis is juist? a b c d
38 meerkeuzevraag (2p)
Waaruit dient de behandeling van een linkszijdige endocarditis minimaal te bestaan? a b c d
39 meerkeuzevraag (2p)
stelling I stelling II stelling III stelling IV
3 weken bacteriocide gevolgd door 3 weken bacteriostatisch AB 3 weken bacteriostatische AB 6 weken bacteriocide AB 6 weken bacteriostatische AB
Twee beweringen over endocarditis zijn: I De mortaliteit van een natieve endocarditis veroorzaakt door viridans streptococcen is > 25%. II De mortaliteit van een kunstklep-endocarditis is > 50%. Welk van deze beweringen is of welke zijn juist? a b c d
40 meerkeuzevraag (2p)
I en II alleen I alleen II geen
Bij een patiënt vermoed je de diagnose Cryptococcen meningitis. Met welke van onderstaande bepaling(en) kun je de diagnose Cryptococcen meningitis vaststellen? a b c d
detectie van cryptococcen antigeen in liquor kweek op agarplaat oostindisch inktpreparaat voor directe detectie alle bovengenoemde technieken
2004 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2004-2005 \ 2.1 Tentamen C - 20041210a
Thema 2.1 / Tentamen C
41 meerkeuzevraag (2p)
13 / 16
Een patiënte in je praktijk heeft last van bloederige diarree. Welke ziektebeelden behoren bij de differentiaal diagnose van bloederige diarree? a b c d
42 meerkeuzevraag (2p)
Wat is het meest levensbedreigende probleem bij Hemolytisch Uremisch Syndroom? a b c d
K
open vraag (4p)
bacteriële gastroenteritis beginnend Hemolitisch Uremisch Syndroom invaginatie alle bovenstaande antwoorden
de hyperkaliemie de snelle stijging van creatinine en ureum in het bloed de trombopenie met daaraan gepaarde bloedingsneiging de zich snel ontwikkelende anemie
Welke pathogenetische oorzaken liggen ten grondslag aan het ontstaan van met diarree geassocieerd Hemolytisch Uremisch Syndroom? Noem de factoren in volgorde van ontstaan. Schrijf je antwoord op het bijgevoegde antwoordblad.
L
open vraag (4p)
Een ongeruste vader belt je over zijn zieke kind. Het kind krijgt nu ook vlekjes. Je denkt aan exanthema subitum. Beschrijf de symptomatologie en het vóórkomen van exanthema subitum. Noem minimaal vier elementen. Schrijf je antwoord op het bijgevoegde antwoordblad.
43 meerkeuzevraag (2p)
Waar zijn adipocyten gelokaliseerd? a b c d
44 meerkeuzevraag (2p)
Wat is Alopecia areata? a b c d
M open vraag (3p)
in de epidermis in de papillaire dermis in de reticulaire dermis in de subcutis
een hormonaal bepaald proces een T lymfocyt gemedieerde aandoening pleksgewijze kaalheid ten gevolge van een bacteriële infectie pleksgewijze kaalheid ten gevolge van een schimmelinfectie
Je verdenkt een niet gevaccineerd kind van mazelen. Noem drie kenmerken van mazelen. Schrijf je antwoord op het bijgevoegde antwoordblad.
2004 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2004-2005 \ 2.1 Tentamen C - 20041210a
Thema 2.1 / Tentamen C
45 meerkeuzevraag (2p)
14 / 16
Vier stellingen over Anthrax zijn: I Besmetting van mens tot mens is niet beschreven. II Cutane Anthrax presenteert zich meestal als een diffuus maculo-papuleus huidbeeld. III Cutane Anthrax is in sommige gebieden van de wereld nog steeds een beroepsziekte. IV ‘Niet schudden voor gebruik’ zou een vaste nieuwe opdruk op enveloppen en postpakketjes moeten worden. Welke van de volgende stellingen met betrekking tot Anthrax is onjuist? a b c d
46 meerkeuzevraag (2p)
Waarom dienen patiënten met de ziekte van Behcet door de oogarts gezien te worden? a b c
47 meerkeuzevraag (2p)
Er komen bij deze aandoening refractie afwijkingen voor. De aandoening gepaard gaat met een genetische opticopathie. Er kan ernstige retinale vasculitis voorkomen bij deze patiënten.
Wat is de meest voorkomende doodsoorzaak bij sclerodermie? a b c d
48 meerkeuzevraag (2p)
stelling I stelling II stelling III stelling IV
graft-versus-host reactie longfibrose met cor pulmonale nierinsufficiëntie met maligne hypertensie non-Hodgkin lymfoom
Jeuk is een veel voorkomend probleem bij patiënten met psoriasis. Hoeveel procent van de psoriasis patiënten heeft jeuk? a b c d
49 meerkeuzevraag (2p)
0% 5% 30% 60%
Twee beweringen over Lyme-borreliose zijn: I Een negatieve kweek sluit Lyme-borreliose uit. II Een negatieve PCR sluit Lyme-borrelose uit. Welk van deze beweringen is of welke zijn juist? a b c d
I en II alleen I alleen II geen
2004 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2004-2005 \ 2.1 Tentamen C - 20041210a
Thema 2.1 / Tentamen C
N
open vraag (4p)
15 / 16
Hemolytische groep A streptococcen (Streptococcus pyogenes) kunnen verschillende infecties veroorzaken. Noem vier ziekten van verschillende orgaansystemen die veroorzaakt worden door hemolytische groep A streptococcen. Schrijf je antwoord op het bijgevoegde antwoordblad.
50 meerkeuzevraag (2p)
Je bent huisarts. Een van je patiënten heeft een ernstige streptococcen infectie van huid en weke delen. Waaruit bestaat de behandeling van ernstige streptococcen infecties van huid en weke delen? a b c d
51 meerkeuzevraag (2p)
chirurgisch wondtoilet en antibiotica chirurgisch wondtoilet maar geen antibiotica streptolysine en vaccinatie vaccinatie en antibiotica
Een 37-jarige man komt bij je op het spreekuur. Hij heeft last van ernstige jeuk in zijn schaamstreek. Na onderzoek blijkt hij schaamluis te hebben. Hoe komt een schaamluis infestatie tot stand? a door intiem contact b door intiem contact, maar ook wel door zogenaamde ‘smeer-infecties’ c voornamelijk door ‘smeerinfecties’ en ook wel bij intiem contact
52 meerkeuzevraag (2p)
Welk UV-lichtspectrum dringt het diepste door in de huid? a b c d
53 meerkeuzevraag (2p)
UVA licht UVB licht UVC licht Alle drie hierboven genoemde dringen even diep door in de huid.
Een neonaat met een hartafwijking heeft huidafwijkingen. Je vermoedt een neonatale lupus erythematodes. Wat is karakteristiek voor neonatale lupus erythematodes? a b c d
bulleuze laesies maculaire laesies papuleuze laesies ringvormige laesies
2004 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2004-2005 \ 2.1 Tentamen C - 20041210a
Thema 2.1 / Tentamen C
16 / 16
54 meerkeuzevraag (2p)
Waar wijst de aanwezigheid van para- en hyperkeratose en verlenging van retelijsten op? a b c d
atopisch eczeem psoriasis verruca vulgaris alle drie hierboven genoemde mogelijkheden
Einde Dit was de laatste vraag van het tentamen. Controleer of je je naam op alle pagina’s van de antwoordbladen hebt gezet en lever het tentamen, de antwoordbladen en het computerformulier in.
2004 © Erasmus MC, Rotterdam \ 2004-2005 \ 2.1 Tentamen C - 20041210a