Artikel 25. Wanneer de aanbestedende overheid beslist de opdracht te [plaatsen] 1 bij offerteaanvraag,
dient die te worden gegund aan de inschrijver die de regelmatige offerte heeft ingediend die de economisch voordeligste is vanuit het oogpunt van de aanbestedende overheid, rekening houdende met de gunningscriteria. De gunningscriteria moeten in de aankondiging van opdracht of [in een ander opdrachtdocument] 2 zijn vermeld. Deze criteria moeten verband houden met het voorwerp van de opdracht en een objectieve vergelijking van de offertes mogelijk maken op basis van een waardeoordeel. De criteria zijn bijvoorbeeld de kwaliteit, de prijs, de technische waarde, de esthetische en functionele kenmerken, de milieukenmerken, de sociale overwegingen, de gebruikskosten, de rentabiliteit, de nazorg en technische bijstand, de leveringsdatum en de leverings- of uitvoeringstermijn, de waarborgen inzake wisselstukken en de bevoorradingszekerheid. Wat de overheidsopdrachten betreft die het bedrag voor de Europese bekendmaking bereiken, specificeert de aanbestedende overheid de weging van elk gunningscriterium, die eventueel kan worden uitgedrukt binnen een vork met een passend verschil tussen minimum en maximum. Indien een dergelijke weging om aantoonbare redenen niet mogelijk is, worden de criteria vermeld in dalende volgorde van belangrijkheid. Wat de overheidsopdrachten betreft die het genoemd bedrag niet bereiken, specificeert de aanbestedende overheid ofwel de in het vorige lid bepaalde weging, ofwel de dalende volgorde van belangrijkheid ervan. Zoniet hebben de gunningscriteria dezelfde waarde.
TEKSTGESCHIEDENIS Artikel 25 wet van 15 juni 2006 overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten, gewijzigd door artikel 21 wet van 5 augustus 2011 tot wijziging van de wet overheidsopdrachten en bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten van 15 juni 2006 (BS 29 augustus 2011).
AUTEUR Victor Petitat
RECHTSLEER DE KONINCK, C., Overheidsopdrachtenrecht – Boek I, Antwerpen, Maklu, 2001, 174-181. DE KONINCK, C. en FLAMEY, P., Overheidsopdrachten. De wetten van 15 en 16 juni 2006 houdende
omzetting van de Europese overheidsopdrachtenrichtlijnen. Algemene Inleiding en Tekstgeschiedenis, Antwerpen, Maklu, 2007, 133-178. D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten, Brugge, die Keure, 1997, 595-602. D’HOOGHE, D., De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten en het toezicht door de
1
Ingevoegd bij wet van 5 augustus 2011. Inwerkingtreding 8 september 2011.
2
Ingevoegd bij wet van 5 augustus 2011. Inwerkingtreding 8 september 2011.
raad van state en de gewone rechtbanken, Brugge, die Keure, 1993, 527-537. FLAMME, M.-A., MATHEÏ, P., FLAMME, P., DELVAUX, A. en DARDENNE, C., Praktische commentaar bij de
reglementering van de overheidsopdrachten, Deel 1A, zesde uitgave, Brussel, Nationale Confederatie van het Bouwbedrijf, 1996-1997, 296- 348. RONSE, K., m.m.v. PETITAT, V., “Schade en schadeloosstelling bij equivalent naar aanleiding van de onregelmatige gunning van overheidsopdrachten”, in Schade en schadeloosstelling bij de gunning en
de uitvoering van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005, 264-267; 285-286; 295-313. SCHELLEKENS, L., “De vaststelling van de voorwaarden voor de gunning van de opdracht”, in De
gunning van overheidsopdrachten, D. D’Hooghe (ed.), Brugge, die Keure, 2009, 427-443. THIBAUT, E. en THIEL, P., “Chronique de jurisprudence judiciaire et du Conseil d’Etat 201”, OOO 2011, 268-281. THIEL, P., “Critères de sélection et d’attribution des marchés publics”, in Actualités du droit des marchés
publics, D. Renders en K. Wauters (eds.), Brussel, Larcier, 2010, 180-201. VAN HOUT, L. en LEURQUIN, X, “Wet 24 december 1993 – ART. 16”, in Overheidsopdrachten: tekst en
toelichting, P. Flamey en J. Ghysels (eds.), Gent, Mys & Breesch, 1996-2000, 1-7. X, “Wet 24 december 1993 – art. 16” in Vademecum overheidsopdrachten, Mechelen, Kluwer, afl. 56/101, 12 januari 2009, 1-13.
COMMENTAAR I.
Inleiding
II.
Gunningsregel voor offerteaanvragen
III. Voorschriften voor gunningscriteria IV. Beoordeling van de gunningscriteria met het oog op de economisch voordeligste offerte V. Aansprakelijkheid van de aanbestedende overheid bij een onwettige gunningsbeslissing
I.
Inleiding
1. Artikel 25 herneemt gedeeltelijk de tekst van artikel 16 van de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten 3, zoals laatst gewijzigd door artikel 101 van de programmawet van 8 april 2003. 4 2. In tegenstelling tot artikel 16 van de wet van 24 december 1993, bevat artikel 25 van de wet van 15 juni 2006 geen voorschriften meer voor het indienen en beoordelen van vrije varianten. Varianten zijn immers geen gunningscriteria, maar moeten, net zoals de basisofferte, aan de hand van diezelfde gunningscriteria worden beoordeeld. 5 De voorschriften inzake het gebruik van varianten hoorden daarom niet thuis in artikel 25 en werden overgeplaatst naar artikelen 9 en 10 van het KB van 15 juli 2011 plaatsing overheidsopdrachten klassieke sectoren. 6,7 3
BS 22 januari 1994 (hierna wet van 24 december 1993).
4
BS 17 april 2003, zoals in werking getreden op 27 april 2003.
5
Parl.St. Kamer 2005-2006, nr. 51K2237/001, 42.
6
BS 9 augustus 2011.
3. Anderzijds werd artikel 115, derde lid van het KB van 8 januari 1996 betreffende de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten en de concessies voor openbare werken 8, zoals ingevoegd bij het KB van 12 januari 2006 tot indiening van nieuwe modellen van aankondiging en tot wijziging van drie koninklijke besluiten tot uitvoering van de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten en sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten 9, geïntegreerd in artikel 25 van de wet van 15 juni 2006. Hiermee werd artikel 53.2 van de Europese richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten 10 omgezet in een interne wet. 4. Artikel 21 van de wet van 5 augustus 2011 bracht nog twee laatste ‘formele’ 11 of eerder terminologische aanpassingen aan in artikel 25 van de wet van 15 juni 2006. Ten eerste werd het woord “gunnen” vervangen door het woord “plaatsen”. De “gunning van de opdracht” verkreeg immers een eigen specifieke betekenis, namelijk “de beslissing van de aanbestedende overheid of het overheidsbedrijf om de gekozen inschrijver aan te wijzen”. 12 “Plaatsen” verwijst, volgens de wetgever, algemener naar het uitschrijven van een opdracht en dus naar de procedure die, na afloop ervan, normaal tot de gunning en vervolgens tot het sluiten van de opdracht leidt. 13 Ten tweede werden de woorden “in het bestek” vervangen door de woorden “in een ander opdrachtdocument”. Het begrip “opdrachtdocument” wordt nader omschreven in artikel 3, 21° van de wet van 15 juni 2006. De wetgever verkoos dit nieuwe begrip om de herhaling van dezelfde opsommingen te vermijden. 14 Onder “opdrachtdocumenten” wordt verstaan: “de documenten die op de opdracht toepasselijk zijn, met inbegrip van alle aanvullende en andere documenten waarnaar deze verwijzen. In voorkomend geval omvatten ze de aankondiging van opdracht, het bestek dat de bijzondere bepalingen bevat die op de opdracht toepasselijk zijn en de door de partijen ondertekende overeenkomst”, alsook de aanvullende documenten en andere documenten waarnaar verwezen wordt, zoals type- of standaardbestekken of elk ander document dat bijzondere voorwaarden bevat. 15
II. Gunningsregel voor offerteaanvragen 5. Wanneer de aanbestedende overheid opteert voor een offerteaanvraag, moet zij, net zoals onder vigeur van artikel 16 van de wet van 24 december 1993, de opdracht gunnen aan de (i) regelmatige en (ii) voor de aanbestedende overheid economisch voordeligste inschrijver, rekening houdend met de gunningscriteria. 6. De kwestie van de (on)regelmatigheid wordt (ongeacht het soort gunningsprocedure) geregeld door enkele specifieke bepalingen van de overheidsopdrachtenreglementering. 16 Een offerte zal bijvoorbeeld onregelmatig worden verklaard omdat de inschrijver afwijkt van essentiële besteksbepalingen, wegens de laattijdige indiening van de offerte, het indienen van meer dan één offerte 17, het gebrek aan ondertekening of het ontbreken van op straffe van nietigheid voorgeschreven stukken. 18 In bepaalde gevallen is de overheid verplicht om de offerte te weren
7
Parl.St. Kamer 2005-2006, nr. 51K2237/001, 42.
8
BS 26 januari 1996 (hierna KB van 8 januari 1996).
9
BS 27 januari 2006, zoals in werking getreden op 1 februari 2006.
10
PB L 134 30 april 2004, 114 (hierna richtlijn 2004/18).
11
Parl.St. Kamer 2010-2011, nr. 53K1590/001, 10.
12
Artikel 3, 16° wet 15 juni 2006, zoals gewijzigd door artikel 3 wet 5 augustus 2011.
13
Parl.St. Kamer 2010-2011, nr. 53K1590/001, 4 en 5.
14
Parl.St. Kamer 2010-2011, nr. 53K1590/001, 6.
15
Parl.St. Kamer 2010-2011, nr. 53K1590/001, 6.
16
Artikel 110 KB 8 januari 1996 juncto Titel VI van ditzelfde KB; artikelen 95 en 99 KB 15 juli 2011.
17
RvS 24 november 2010, nr. 209.136, NV Bouwbedrijf VMG-De Cock, OOO 2011, 117.
18
RvS 8 december 2010, nr. 209.599, BV Ballast Nedam Infra en NV Ballast Nedam Environmental Engineering.
wegens
het
substantieel
onregelmatigheid/nietigheid
onregelmatig relatief
en
karakter beschikt
de
van
de
offerte. 19
aanbestedende
In
overheid
andere over
gevallen een
is
de
discretionaire
beoordelingsbevoegdheid om de offerte, mits afdoende motivering, al dan niet onregelmatig te verklaren. 20 De rechter heeft hierbij in beginsel slechts een marginale toetsingsmogelijkheid. 21 Als de offerte van de gekozen inschrijver ten onrechte regelmatig wordt verklaard, dan mag de opdracht hem niet worden gegund en wordt artikel 16 van de wet van 15 juni 2006 geschonden. 22 Omgekeerd zal de geweerde inschrijver die zonder succes beweert dat zijn offerte onterecht onregelmatig werd verklaard zich dus niet kunnen beroepen op een schending van artikel 16 van de wet van 15 juni 2006. 23 Na het vaststellen van de regelmatigheid van de inschrijving moet de aanbestedende overheid de economisch voordeligste offerte bepalen aan de hand van de economische en kwalitatieve gunningscriteria. Deze criteria moeten het haar mogelijk maken het prestatieniveau van iedere offerte in verhouding tot het in de technische specificaties nader omschreven voorwerp van de opdracht te beoordelen om de prijs-kwaliteitverhouding van iedere offerte te bepalen. 24 In tegenstelling tot de aanbestedingsprocedure (waarbij enkel de prijs als gunningscriterium geldt) moeten bij een offerteaanvraag dus meerdere gunningscriteria worden gehanteerd. 25 De aanbestedende overheid zou dus niet verplicht zijn om de prijs als één van de gunningscriteria te hanteren 26, maar dan lijkt de
prijs-kwaliteitverhouding van verschillende offertes moeilijk te achterhalen. 7. Net zoals artikel 16 van de wet van 24 december 1993 27 somt artikel 25 bij wijze van voorbeeld enkele mogelijke gunningscriteria op, namelijk de kwaliteit, de prijs, de technische waarde, de esthetische en functionele kenmerken, de milieukenmerken 28, de sociale overwegingen, de gebruikskosten, de rentabiliteit, de nazorg en technische bijstand, de leveringsdatum, de leverings- of uitvoeringstermijn, de waarborgen inzake wisselstukken en de bevoorradingszekerheid. Deze gunningscriteria moeten in beginsel gerelateerd zijn aan een economisch voordeel voor de aanbestedende overheid, omdat de economisch voordeligste offerte moet worden bepaald. 29 Dit betekent echter niet dat alle 19
C. DE KONINCK, Overheidsopdrachtenrecht (Klassieke sectoren), Boek I, Algemene Inleiding – Gunning van overheidsopdrachten, tweede
uitgave, Antwerpen-Apeldoorn, Maklu, 2004, 214; D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten, Brugge, die Keure, 1997, 458-461. 20
N. KIEKENS, “Beoordeling en vergelijking van de offertes”, in De gunning van overheidsopdrachten, Brugge, die Keure, 2009, 770-808; E.
THIBAUT en P. THIEL, “Chronique de jurisprudence 2008 des marchés publics (CJCE, Conseil d’Etat, Cours et tribunaux de l’Ordre judiciaire (2ème partie)”, T.Aann. 2010, 232. 21
Brussel 1 december 2003, Res Jur Imm 2004, 235.
22
RvS 6 januari 2011, nr. 210.229, SA Nizet en SA Druart, OOO 2011, 207; RvS 14 juli 2009, nr. 195.264, TBO 2011, 132.
23
RvS 18 januari 2011, nr. 210.489, SA Artemis Benelux, OOO 2011, 213; RvS 30 augustus 2010, nr. 207.102, BVBA Trendhuis.
24
Parl.St. Kamer 2005-2006, nr. 51K2237/001, 40; ov. 46 richtlijn 2004/18/EG; C. DE KONINCK en P. FLAMEY, Overheidsopdrachten. De
wetten van 15 en 16 juni 2006 houdende omzetting van de Europese overheidsopdrachtenrichtlijnen. Algemene Inleiding en Tekstgeschiedenis, Antwerpen, Maklu, 135. 25
X, “Wet 24 december 1993 – art. 16” in Vademecum overheidsopdrachten, Mechelen, Kluwer, afl. 56/101, 12 januari 2009, 1.
26
P. THIEL, “Critères de sélection et d’attribution des marchés publics”, in Actualités du droit des marchés publics, D. RENDERS en K.
WAUTERS (eds.), Brussel, Larcier, 2010, 188. 27
Zoals gewijzigd door de programmawet van 8 april 2003.
28
Zie hierover onder meer: B. SCHUTYSER, “Sociale en milieuoverwegingen bij overheidsopdrachten: een stand van zaken in het licht van de
nieuwe richtlijnen”, T Gem 2005/2, 135-148; M.A. FLAMME, Ph. FLAMME en C. DARDENNE, Les marchés publics européens et belges, Brussel, Larcier, 2005, 111 e.v.; V. DOR en V. DE FRANCQUEN, “Les marchés publics écologiques. Possibilités, contraintes, écueils”, in C. DE KONINCK e.a. (eds.), Jaarboek Overheidsopdrachten 2008-2009, Brussel, EBP, 2009, 713-742; N. FRANÇOIS, “La place des considérations d’ordre non strictement économique dans l’attribution des marchés publics. Essai sur la prise en compte de considérations d’ordre environnemental, social, éthique et de genre dans les critères de sélection et d’attribution des marchés publics”, CDPK 2009, 621-664; V. PETITAT, “Groene overheidsopdrachten: stand van zaken en praktijk”, in C. DE KONINCK e.a. (eds.), Jaarboek overheidsopdrachten 2010-2011, Brussel, EBP, 2011, 577-602. 29
D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten, Brugge, die Keure, 1997, 376.
gunningscriteria van zuiver economische aard moeten zijn. Ook niet-economische factoren kunnen immers een invloed hebben op de waarde van de offerte voor de aanbestedende overheid. 30 Toch nam de Europese Commissie aanvankelijk aan dat de gehanteerde gunningscriteria steeds een economisch voordeel moeten bieden voor de aanbestedende overheid (en dus niet voor de gemeenschap in het algemeen). 31 8. Het Hof van Justitie oordeelde echter dat gunningscriteria (die betrekking hebben op de milieukenmerken van een werk, product of dienst) niet per definitie een direct economisch voordeel moeten bieden aan de aanbestedende overheid. 32 De gunningscriteria zijn immers niet exhaustief opgesomd 33 en bovendien niet zuiver economisch getint (zoals bv. de esthetische karakteristieken). 34 De offerte van een inschrijver moet dus niet noodzakelijk een economisch voordeel voor de aanbestedende overheid opleveren, maar enkel een voordeel volgens (het beleid) van de aanbestedende overheid of voor de gemeenschap in het algemeen. 35
III. Voorschriften voor gunningscriteria Geen vermenging tussen selectie- en gunningscriteria 9. De aanbestedende overheid mag in beginsel geen selectiecriterium hanteren als gunningscriterium: 36 “zo slaan referenties met betrekking tot de ervaring van de onderneming, de werken, leveringen en diensten die zij uitgevoerd heeft, de financiële en beroepswaarborgen die zij voorlegt, de werktuigen, het materieel en de technische uitrusting waarover zij beschikt, het tewerkgestelde personeel, de maatregelen die aangewend worden om de kwaliteit van de producten te waarborgen… de kwalitatieve selectie. Ze kunnen niet gebruikt worden als gunningscriterium”. 37 De gunningscriteria dienen immers om de intrinsieke waarde van de offerte te beoordelen, terwijl de selectiecriteria dienen om de bekwaamheid of geschiktheid van de inschrijver te beoordelen. 38 De selectiecriteria zijn duidelijk en afzonderlijk omschreven in de overheidsopdrachtenwetgeving. 39 Hierbij gaat de aanbestedende overheid na of een inschrijver zich niet onder één van de uitsluitingsgronden bevindt en anderzijds
30
L. SCHELLEKENS, “De vaststelling van de voorwaarden voor de gunning van de opdracht”, in De gunning van overheidsopdrachten, D.
D’HOOGHE (ed.), Brugge, die Keure, 2009, 429. 31
P. THIEL, “Les clauses environnementales dans les marchés publics”, Amén 2003, 68; M. MARTENS, “Milieuoverwegingen in
overheidsopdrachten” TMR 2004, 303. 32
HvJ 17 september 2000, C-513/99, Concordia Bus Finland Oy Ab/ Helsingin kaupunki, HKL-Bussiliikenne; conclusie advocaat-generaal J.
Mischo, C-448/01 dd. 4.12.2003, ov. 36; B. SCHUTYSER, “Sociale en milieuoverwegingen bij overheidsopdrachten: een stand van zaken in het licht van de nieuwe richtlijnen”, T Gem 2005, 142. 33
HvJ 18 oktober 2001, C-19/00, SIAC Construction Ltd/County Council of the County of Mayo, conclusie advocaat-generaal Jacobs van
10 mei 2001, ov. 32. 34
Zie ook: conclusie advocaat-generaal Mischo, C-513/99, ov. 103-104; conclusie advocaat-generaal J. Mischo, C-448/01, dd. 4.12.2003, ov.
36. 35
N. FRANÇOIS, “La place des considérations d’ordre non strictement économique dans l’attribution des marchés publics. Essai sur la prise
en compte de considérations d’ordre environnemental, social, éthique et de genre dans les critères de sélection et d’attribution des marchés publics”, CDPK 2009, 639-640 en 648. 36
HvJ 20 september 1988, C-31/87, Beentjes; HvJ 18 oktober 2001, C-19/00, SIAC Construction; HvJ 17 september 2002, C-513/99,
Concordia Bus Finland; HvJ 19 juni 2003, C-315/01, GAT; N. VAN NULAND en K. LEMMENS, “Kroniek Europees overheidsopdrachtenrecht 2005 – juni 2011”, TBO 2011, 200; E. THIBAUT en P. THIEL, “Chronique de jurisprudence judiciaire et du Conseil d’Etat 2011”, OOO 2011, 273; P. THIEL, “Critères de sélection et d’attribution des marchés publics”, in Actualités du droit des marchés publics, D. RENDERS en K. WAUTERS (eds.), Brussel, Larcier, 2010, 183; C. DE KONINCK, Overheidsopdrachtenrecht – Boek I, Maklu, Antwerpen, 2001, 150. 37
Parl.St. Kamer 2005-2006, nr. 51K2237/001, 42.
38
Parl.St. Kamer, 2005- 2006, nr. 51K2237/001, 42; Parl.St. Senaat 1992-1993, nr. 656/1, 25; L. VAN HOUT en X. LEURQUIN, “Wet
24 december 1993 – ART. 16”, in Overheidsopdrachten: tekst en toelichting, P. FLAMEY en J. GHYSELS (eds.), Gent, Mys & Breesch, 19962000, 3; X, “Wet 24 december 1993 – art. 16” in Vademecum overheidsopdrachten, Mechelen, Kluwer, afl. 56/101, 12 januari 2009, 2-5. 39
Artikelen 58-79 van het KB van 15 juli 2011 besluit plaatsing overheidsopdrachten klassieke sectoren; Artikel 16 -20ter van het KB van
8 januari 1996 betreffende de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten en de concessies voor openbare werken.
of hij wel over voldoende technische, economische en financiële draagkracht beschikt. De aanbestedende overheid legt zelf het niveau van deze selectiecriteria vast, rekening houdend met de aard, omvang en complexiteit van de opdracht. 40 10. Zo heeft de Raad van State herhaaldelijk geoordeeld dat gunningscriteria die betrekking hebben op referenties 41 of ervaring 42 in beginsel geen wettige gunningscriteria kunnen zijn nu deze criteria, op grond van de geldende regelgeving, als selectiecriteria worden beschouwd. 43 Tegelijkertijd achtte de Raad van State een zekere vermenging tussen beide soorten criteria mogelijk als daardoor de intrinsieke kwaliteit van de offertes in het licht van de specificiteit van de opdracht op gedifferentieerde wijze kan worden aangetoond, zoals dit bij opdrachten voor diensten het geval kan zijn. Dit moet dan wel duidelijk blijken uit het administratief dossier. 44 het burgerlijk contentieux.
45
Deze rechtspraak wordt bijgetreden in de rechtsleer 46 en vindt navolging in
47
11. In het arrest Lianakis oordeelde het Hof van Justitie 48 echter categoriek dat de aanbestedende overheid de ervaring van de inschrijvers, hun personeelsbezetting en hun uitrusting alsook de vraag of zij de opdracht op het vastgestelde tijdstip kunnen uitvoeren, niet als gunningscriteria in aanmerking mag nemen, maar enkel als criteria voor de kwalitatieve selectie. Dit arrest lijkt zo geen ruimte meer te laten voor een uitzonderlijke vermenging tussen selectie- en gunningscriteria bij dienstenopdrachten, 49 maar maakt een rigide en radicaal verschil tussen beide. 50 Toch lijkt de Raad van State zijn eerdere rechtspraak aan te houden. 51
Gunningscriteria en hun weging (bij Europese opdrachten) moeten vooraf kenbaar gemaakt worden aan de inschrijvers 12. Om de gelijke behandeling van inschrijvers bij de gunning van opdrachten te waarborgen, moest worden
40
Artikel 2M2.2 van de omzendbrief van 10 februari1998 “Overheidsopdrachten. Kwalitatieve selectie van de aannemers, leveranciers en
dienstverleners”, BS 13 februari 1998; K. RONSE, “De selectie”, in De gunning van overheidsopdrachten, D. D’HOOGHE (ed.), Brugge, die Keure, 2009, 358 en 369; P. FLAMEY en J. GHYSELS m.m.v. K. WAUTERS, “Bekendmakings-, selectie- en gunningsvoorschriften in de klassieke sectoren voor overheidsopdrachten (vervolg)”, CDPK 2000, 476; C. DE KONINCK, Overheidsopdrachtenrecht. Boek I, Antwerpen, Kluwer, 2001, 163. 41
RvS 22 december 2003, nr. 126.719, NV City Advertising Benelux; RvS 18 maart 2003, nr. 117.155, NV ABETEC; RvS 11 februari 2010,
nr. 200.752, NV Monti. 42
RvS 28 oktober 2010, nr. 208.493, NV Telenet; RvS 12 juli 2007, nr. 173.478, RW 2007-08, 1245, noot S. Van Garsse.
43
RvS 3 februari 2011, nr. 211.012, NV Ecorem, TBP 2011, 431; RvS 18 maart 2003, nr. 117.155, Abetec; RvS 4 april 2006, nr. 157.302, Vedior;
RvS 14 juli 2006, nr. 147.654, Cegelec; RvS 27 april 2007, nr. 157.991, Essa. 44
RvS 20 juli 2005, nr. 147.756, Ernst & Young; RvS 10 oktober 2006, nr. 163.337, Gems; RvS 26 april 2007, nr. 170.589, Soresma-Egemin.
45
RvS 12 juli 2007, nr. 173.478, G4S Security; RvS 28 september 2010, nr. 207.681, CVBA De Meuter & Corstjens; RvS 25 september 2008,
nr. 186.508, NV B.CEC, de NV S.C.E.S.en de NV Arch & Teco Architectuur, BV OVV, CDPK 2009, 549; RvS 12 april 2011, nr. 212.605, BVBA IT 1,
T Gem 2011, 154. 46
Ph. FLAMME, M.A. FLAMME, C. DARDENNE, Les marchés publics européens et belges, Larcier, 2005, 127, n° 103; D. D’HOOGHE, De
gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten, die Keure, 1997, 377, nr. 942; B. SCHUTYSER, De rechtspraak van het Hof van Justitie (1998-2004) en de Raad van State (1998-2003) inzake de gunning van overheidsopdrachten: een overzicht, T Gem 2005, 97; P. FLAMEY en K. WAUTERS, Overheidsopdrachten, Overzicht van rechtspraak Raad van State 1997-2005, 79; K. RONSE, “De selectie”, in De
gunning van overheidsopdrachten, D. D’HOOGHE (ed.), Brugge, die Keure, 2009, 346; S. VAN GARSSE, “het onderscheid tussen selectie- en gunningscriteria bij overheidsopdrachten (noot onder RvS 12 juli 2077)”, RW 2007-08, 1249. 47
Antwerpen 22 juni 2004, NjW 2005, 590 en noot F. VANDENDRIESSCHE.
48
HvJ 24 januari 2008, nr. C-532/06, Lianakis, CDPK 2008, noot P. FLAMEY en J. BOSQUET.
49
P. FLAMEY en J. BOSQUET, “De gunningscriteria bij overheidsopdrachten. Strengere eisen gesteld door het Hof van Justitie (noot onder
RvS 5 juni 2008, nr. 183.809)”, CDPK 636; P. BRUYNINCKX, “Critères de selection et d’attribution des marchés publics”, in Actualités du droit
des marchés publics, D. RENDERS en K. WAUTERS (eds.), Brussel, Larcier, 2010, 185. 50
W. TIMMERMANS en T. BRUYNINCKX, “Gunningscriteria en transparantie in het arrest Lianakis (noot onder HvJ 24 januari 2008)”, DAOR
2008, 394. 51
RvS 12 april 2011, nr. 212.604, BVBA IT 1, T Gem 2011, 154; Zie ook de commentaar bij artikel 20.
voorzien in de door de jurisprudentie 52 bevestigde transparantieverplichting. Zo moet iedere inschrijver de mogelijkheid krijgen om redelijkerwijs kennis te nemen van de criteria en de nadere regelingen die zullen worden toegepast ter bepaling van de economisch voordeligste inschrijving. Daarom moet de aanbestedende overheid op voorhand de gunningscriteria en het relatieve gewicht van elk van deze criteria meedelen zodat inschrijvers er bij de opstelling van offertes kennis van hebben. 13. De aanbestedende overheid kan in gemotiveerde gevallen afzien van de vermelding van het relatieve gewicht van de gunningscriteria, wanneer dat relatieve gewicht niet vooraf kan worden bepaald, met name wegens de complexiteit van de opdracht. In die gevallen moeten zij de criteria in dalende volgorde van belangrijkheid vermelden. 53 Artikel 16 van de wet van 24 december 1993 bepaalde weliswaar (sinds de wet van 8 april 2003) dat de gunningscriteria in de aankondiging of in het bestek moest worden vermeld, doch niet dat de weging van deze criteria moest worden opgegeven door de aanbestedende overheid. 54 Artikel 25 55 bepaalt nu uitdrukkelijk 56 dat, voor overheidsopdrachten die de Europese drempels bereiken, de weging van elk gunningscriterium moet worden gespecificeerd, desgevallend binnen een vork met een passend verschil tussen minimum en maximum. De voorafgaande weging van de gunningscriteria voor dergelijke opdrachten geldt voortaan als de regel en de rangschikking in dalende volgorde van belangrijkheid als de uitzondering. 57 Enkel wanneer deze weging “om aantoonbare redenen” niet mogelijk is, worden de criteria vermeld in dalende volorde van belangrijkheid. De weging heeft, volgens de parlementaire voorbereiding, tot doel de relatieve waarde van de criteria te bepalen via punten, percentages of andere waarden, zoals bijvoorbeeld de prijs (45 punten), technische waarde (35 punten), klantenservice (20 punten). Andere waarden zijn bijvoorbeeld “uitermate groot, zeer groot, groot, middelmatig, klein…”. Een vork kan bijvoorbeeld als volgt worden bepaald: prijs (van 42 tot 48 punten), technische waarde (van 32 tot 38 punten)… De vork kan gelden voor alle criteria of voor slechts bepaalde. 58 14. De versoepeling van de vork-weging werd ingebouwd om te vermijden dat de weging tot een te grote rigiditeit zou leiden bij het bepalen van de economisch voordeligste offerte, namelijk wanneer de specificaties van de opdracht relatief ruim zijn opgevat en de inschrijvers innovatieve of diverse oplossingen mogen voorstellen om te voorzien in de behoeften van de aanbestedende overheid. Het moet echter gaan om een passend verschil tussen een minimum en maximum om te vermijden dat afbreuk zou worden gedaan aan “het streven naar meer transparantie en gelijke behandeling dat door de weging wordt beoogd”. Het verschil moet verdedigbaar zijn in functie van de betrokken opdracht, mag niet tot gevolg hebben dat de volgorde van de gewogen criteria wordt omgekeerd en mag evenmin een onbeperkte keuzevrijheid openlaten voor de aanbestedende overheid. 59 15. Voor opdrachten die onder de Europese drempels vallen heeft de aanbestedende overheid de keuze tussen het vermelden van de relatieve waarde van elke criterium of een vork enerzijds, dan wel het vermelden van de criteria
52
HvJ 25 april 1996, C-87/94, Commissie/België; HvJ 17 september 2002, C-513/99, Concordia bus Finland; HvJ 12 december 2002, C-
470/99, Universale-Bau AG; HvJ 24 november 2005, C-331/04, ATI EAC; HvJ 24 januari 2008, C-532/06, Lianakis. 53
Ov. 46 richtlijn 2004/18/EG.
54
Waarop kritiek werd geleverd: M.-A. FLAMME, P. MATHEÏ, P. FLAMME, A. DELVAUX en C. DARDENNE, Praktische commentaar bij de
Reglementering van de overheidsopdrachten, Brussel, NCB, 1997, 324; L. VAN HOUT en X. LEURQUIN, “Wet 24 december 1993 – ART. 16”, in Overheidsopdrachten: tekst en toelichting, P. FLAMEY en J. GHYSELS (eds.), Gent, Mys & Breesch, 1996-2000, 3. 55
Net zoals het bij KB van 12 januari 2006 gewijzigde artikel 115, lid van het KB van 8 januari 1996.
56
Conform artikel 53, tweede lid van de richtlijn 2004/18/ EG.
57
Parl.St. Kamer 2005-2006, nr. 51K2237/001,41.
58
Parl.St. Kamer 2005- 2006, nr. 51K2237/001, 42.
59
Parl.St. Kamer 2005-2006, nr. 51K2237/001, 1.
in dalende volgorde van belangrijkheid anderzijds. Wanneer zij deze keuze niet maakt, hebben de gunningscriteria dezelfde waarde. 16. Het gebruik van de vork en de mogelijkheid de gunningscriteria te vermelden in dalende volgorde van belang wordt in de rechtsleer echter gepercipieerd als een nieuwe achillespees bij de beoordeling van de gunningscriteria. Daarenboven zou er een niet te rechtvaardigen onderscheid worden ingevoerd tussen niet-Europese opdrachten en opdrachten die wel de Europese drempel bereiken. 60 De mogelijkheid om gebruik te maken van een vork zou aldus moeten worden opgevat dat zij aanleiding moet geven tot de vaststelling van het precieze gewicht desnoods na het indienen van de offertes, maar vóór de opening ervan. 61 17. De verplichting om de gunningscriteria en hun weging (bij Europese opdrachten) op voorhand aan de inschrijvers mee te delen, geldt eveneens voor de zogenaamde subcriteria. Subcriteria zijn gegevens die de aanbestedende overheid gebruikt als maatstaf bij een beoordeling 62 van de offerte, waarbij aan elk van deze gegevens een eigen weging en individualiteit wordt toebedeeld. 63 Aspecten die benadrukt worden naar aanleiding van het onderzoek van de offertes en die niet kunnen verduidelijkt worden voordat hiertoe wordt overgegaan, kunnen echter niet geïnterpreteerd worden als onregelmatige subgunningscriteria. De vergelijking van de offertes en de vermelding van de aan de opgestelde klassering onderliggende motiveringen impliceren noodzakelijkerwijze dat bepaalde onderdelen van de offertes worden benadrukt en dat punten worden toegewezen aan deze aspecten om de klassering ervan mogelijk te maken. 64 18. Aanvankelijk oordeelde de Raad van State dat subcriteria, noch het toegekende gewicht op voorhand in het bestek moesten worden bepaald. De aanbestedende overheid zou over de vrijheid beschikken om dit na de opening van de offertes te doen. 65 Nochtans werd er al in de rechtsleer op gewezen dat het toelaten van subcriteria die niet op voorhand zijn bekendgemaakt, een gevaar op willekeur oplevert. 66 19. In het arrest ATI EAC 67 legde het Hof van Justitie echter strengere voorwaarden op aan het toekennen van een gewicht voor subcriteria of afwegingsregels die worden meegedeeld vóór de opening van de offerten. Het bepalen van het gewicht van de subcriteria na de ontvangst van de offertes is pas mogelijk wanneer: dit geen wijziging meebrengt in de criteria die in het bestek of in de opdracht vastgelegd zijn; het gewicht geen elementen bevat die, als zij bij de voorbereiding van de offertes bekend waren geweest, deze voorbereiding hadden kunnen beïnvloeden; en het gewicht niet is gekozen op grond van elementen die discriminerend kunnen werken tegenover een van de inschrijvers. In het arrest Lianakis 68 heeft het Hof van Justitie het gebruik van subgunningscriteria die niet op voorhand zijn
60
C. DE KONINCK en P. FLAMEY, Overheidsopdrachten. De wetten van 15 en 16 juni 2006 houdende omzetting van de Europese
overheidsopdrachtenrichtlijnen. Algemene Inleiding en Tekstgeschiedenis, Maklu, Antwerpen, 2007, 140 en 143. 61
P. FLAMEY en J. BOSQUET, “De gunningscriteria bij overheidsopdrachten. Strengere eisen gesteld door het Hof van Justitie (noot onder
RvS nr. 183.809, 5 juni 2008)”, CDPK 2008, 639; 62
RvS 11 februari 2010, nr. 200.752, NV Monti; RvS 11 februari 2010, nr. 200.778, NV Eurobussing Vlaanderen.
63
RvS 7 december 2010, nr. 209.544, Vzw Externe Dienst voor Preventie en Bescherming Securex, OOO 2011, 122.
64
Rb. Luik 2 december 2010, OOO 2011, 141.
65
RvS 15 juli 1996, nr. 60.984, Eurocopter; RvS 31 mei 2005, nr. 145.164, Cegelec; RvS 10 juli 2002, nr. 109.138, Mewaf International; RvS
14 juli 2005, nr. 147.655, CV Groep Planning,CVBA Altiplan, en NV Aries Partnership International; RvS 20 juli 2005, nr. 147.727, NV Cordeel
Zetel Hoeselt (na andersluidend advies van eerste auditeur Haezebrouck); RvS 25 januari 2005, nr. 139.707, LD Consulting; RvS 17 januari 2006, nr. 153.778, Glaxosmithkline. 66
P. FLAMEY, J. GHYSELS en K. WAUTERS, “Bekendmakings-, selectie- en gunningsvoorschriften in de klassieke sectoren voor
overheidsopdrachten (slot)”, CDPK 2003, 79. 67
HvJ 24 november 2005, C-331/04, AIT EAC.
68
HvJ 24 januari 2008, C-523/06, Emm. G. Lianakis.
bekendgemaakt uitgesloten. Het Hof van Justitie oordeelde immers dat het indruist tegen het gelijkheids- en transparantiebeginsel wanneer de aanbestedende overheid in het kader van een gunningsprocedure achteraf wegingscoëfficiënten en subcriteria voor de in het bestek of in de aankondiging van de opdracht vermelde gunningscriteria vaststelt. Alle elementen die door de aanbestedende overheid in aanmerking worden genomen ter bepaling van de economisch voordeligste offerte, alsook het relatieve gewicht van deze criteria, moeten bij de potentiële inschrijvers bekend zijn wanneer deze hun offerte voorbereiden. De overheid kan daarom geen wegingsregels of subcriteria voor de gunningscriteria toepassen die zij niet vooraf ter kennis van de inschrijvers heeft gebracht. 20. Na deze rechtspraak van het Hof van Justitie kon de Raad van State zijn eerdere rechtspraak niet langer aanhouden. 69 Met verwijzing naar het arrest Lianakis bevond de Raad van State verschillende gunningsbeslissingen onwettig omdat de gehanteerde subcriteria en wegingcoëfficiënten niet op voorhand in de aankondiging of het bestek waren vermeld. 70
Gunningscriteria moeten verband houden met het voorwerp van de opdracht en een objectieve vergelijking mogelijk maken 21. De verband- en objectiviteitsvereisten werden (net zoals de voorafgaande verplichting tot de voorafgaande bekendmaking van de gunningscriteria) ontleend aan de rechtspraak van het Hof van Justitie. 71 Zoals bekend oordeelde het Europees Hof van Justitie immers dat bijvoorbeeld milieucriteria als gunningscriteria kunnen worden gehanteerd op voorwaarde dat zij onder meer verbonden zijn met het voorwerp van de opdracht; de aanbestedende overheid geen zuivere keuzevrijheid geven en verenigbaar zijn met het primair recht, in het bijzonder het non-discriminatiebeginsel en het transparantiebeginsel. 72 22. De verbandvereiste betekent dat de gunningscriteria het mogelijk moeten maken het prestatieniveau van iedere inschrijving in verhouding tot het in de technische specificaties omschreven voorwerp van de opdracht te beoordelen. 73 De aanbestedende overheid bepaalt in beginsel zelf het voorwerp van de opdracht en dus welke werken, goederen of diensten ze wil. 74 De overheidsopdrachtenwetgeving bepaalt immers niet wat een aanbestedende overheid moet kopen, maar wel hoe zij dit moet doen. 75 69
P. FLAMEY en J. BOSQUET, “De gunningscriteria bij overheidsopdrachten. Strengere eisen gesteld door het Hof van Justitie”, CDPK 2008,
638. 70
RvS 5 juni 2008, nr. 183.809, NV SV Interior Projects, NjW 2009, 361, noot W. TIMMERMANS en T. BRUYNINCKX, “Gunningscriteria en
transparantie in het arrest Lianakis”; CDPK 2008, 629, noot P. FLAMEY en J. BOSQUET, “De gunningscriteria bij overheidsopdrachten. Strengere eisen gesteld door het Hof van Justitie”; RvS 7 januari 2010, nr. 199.397, TBP 2011, K. LEMMENS; RvS 11 februari 2010, nr. 200.752,
NV Monti, TBP 2010, 432; RvS 4 oktober 2010, nr. 207.848, SPRL Joiris-Rousseau & Co, OOO 2011, 109; RvS 9 november 2010, nr. 208.793, BVBA Micconsult, OOO 2011, 114. 71
HvJ 25 april 1996, C-87/94, Commissie/België; HvJ 17 september 2002, C-513/99, Concordia bus Finland; HvJ 12 december 2002, C-
470/99, Universale-Bau AG; HvJ 24 november 2005, C-331/04, ATI EAC; HvJ 24 januari 2008, C-532/06, Lianakis. 72
B. SCHUTYSER, “Sociale en milieuoverwegingen bij overheidsopdrachten: een stand van zaken in het licht van de nieuwe richtlijnen”, T
Gem 2005, 142. 73
HvJ 17 september 2002, C-513/99, Concordia Bus Finland; HvJ 4 december 2003, C-448/01, EVN AG en Wienstrom GmbH; HvJ 27 oktober
2005, C-234/03, Contse. 74
Interpretatieve mededeling van de Commissie betreffende het Gemeenschapsrecht van toepassing op overheidsopdrachten en de
mogelijkheden om milieuoverwegingen te integreren, COM (2001) 274, 8; B. SCHUTYSER, “Sociale en milieuoverwegingen bij overheidsopdrachten: een stand van zaken in het licht van de nieuwe richtlijnen”, T Gem 2005, 137, nr. 8; N. FRANCOIS, “La place des considérations d’ordre non strictement économique dans l’attribution des marchés publics. Essai sur la prise en compte de considérations d’ordre environnemental, social, éthique et de genre dans les critères de sélection et d’attribution des marchés publics”, CDPK 2009, 623. 75
Groenboek betreffende de modernisering van het EU-beleid inzake overheidsopdrachten. Naar een meer efficiënte Europese
aanbestedingsmarkt van 27 januari 2011, COM(2011) 15, 38; S. ARROWSMITH, The law of Public and Utilities Procurement, London, Sweet & Maxwell, 2005, 1273; D. D’HOOGHE, I. VOS en P. DE KEYSER, “Recente evoluties in het aanbestedingsrecht”, in Jaarboek Bouwrecht, Brugge, die Keure, 2005, 27.
23. Toch zijn er twee belangrijke beperkingen aan de keuzevrijheid van de aanbestedende overheid. Indien de opdracht een grensoverschrijdend belang heeft, moet de aanbestedende overheid erover waken dat zij het primair recht 76 respecteert, alsook de fundamentele beginselen inzake non-discriminatie en transparantie. 77 Het voorwerp van de opdracht mag er immers niet toe leiden dat enkel binnenlandse ondernemingen toegang zouden hebben tot de opdracht. 78 Voor opdrachten zonder grensoverschrijdend belang gelden dezelfde (nationale) beginselen zodat de omschrijving van het voorwerp van de opdracht (samen gelezen met de technische specificaties) niet elke mededinging mag uitsluiten noch bepaalde inschrijvers discrimineren. 79 24. Ten tweede kan de keuzevrijheid van de aanbestedende overheid ook worden beperkt door de dwingende communautaire of nationale (milieu)wetgeving die voorwaarden of criteria oplegt. 80 25. Verder lijkt het verband-vereiste, in het licht van de rechtspraak van het Hof van Justitie, echter ruim te kunnen worden opgevat. 81 Zo werd geoordeeld dat criteria met betrekking tot het niveau van de stikstofmonoxyde-emissies en het geluidsniveau verband houden met het voorwerp van de opdracht, namelijk het stadsbusvervoer. 82 Hetzelfde geldt voor het gunningscriterium dat de gevraagde elektrische stroom moeten worden opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen voor een leveringsopdracht van elektriciteit. 83 Ten slotte moeten de gunningscriteria de aanbestedende overheid in staat stellen om de offertes objectief te vergelijken om zo te kunnen vaststellen welke inschrijving het best beantwoordt aan haar behoeften voor een welbepaalde opdracht. 84 26. De gunningscriteria moeten daarom voldoende precies zijn zodat zij de aanbestedende overheid geen onvoorwaardelijke keuzevrijheid laten bij de beoordeling ervan. 85 Dit betekent onder meer dat de gunningscriteria 76
Artikelen 28-30, 43-55 van het EG-Verdrag – regels inzake vrij verkeer.
77
HvJ 7 december 2000, C-324/98, Telaustria en Telefonadress, HvJ 3 december 2001, C-59/00, Vestergaard; HvJ 18 juni 2002, C-92/00, HI;
HvJ 13 november 2007, C-507/03, Commissie/Ierland; HvJ 21 juli 2005, C-231/03, Coname; HvJ 13 oktober 2005, C-258/03, Parking Brixen; HvJ 15 mei 2008, C-147/06 en C-148/06, Secap SpA, ov. 19-21; C. DE KONINK en V. PETITAT, “Inbesteding zonder aanbesteding”, NjW 2005, 1088, nr. 34; K. WAUTERS en J. GHYSELS, “De transparantieplicht bij de gunning van overheidsovereenkomsten in de rechtspraak van het Hof van Justitie, met rechtsvergelijkende annotaties”, RW 2008-09, 389-390; W. TIMMERMANS en T. BRUYNINCKX, “Gunningscriteria en transparantie bij overheidsopdrachten”, NjW. 2009, 341. 78
Interpretatieve mededeling van de Commissie betreffende het Gemeenschapsrecht van toepassing op overheidsopdrachten en de
mogelijkheden om milieuoverwegingen te integreren, COM (2001) 274, 8; M.A. FLAMME, Ph. FLAMME en C. DARDENNE, Les marchés publics
européens et belges, Brussel, Larcier, 2005, 114; B. SCHUTYSER, “Sociale en milieuoverwegingen bij overheidsopdrachten: een stand van zaken in het licht van de nieuwe richtlijnen”, T Gem 2005/2, 137; V. DOR en V. DE FRANCQUEN, “Les marchés publics écologiques. Possibilités, contraintes, écueils”, in C. DE KONINCK e.a. (eds.), Jaarboek Overheidsopdrachten 2008-2009, Brussel, EBP, 717; N. FRANCOIS, “La place des considérations d’ordre non strictement économique dans l’attribution des marchés publics. Essai sur la prise en compte de considérations d’ordre environnemental, social, éthique et de genre dans les critères de sélection et d’attribution des marchés publics”, CDPK 2009, 623. 79
L. SCHELLEKENS, “De vaststelling van de voorwaarden voor de gunning van de opdracht”, in De gunning van overheidsopdrachten,
Brugge, die Keure, 2009, 497. 80
Interpretatieve mededeling van de Commissie betreffende het Gemeenschapsrecht van toepassing op overheidsopdrachten en de
mogelijkheden om milieuoverwegingen te integreren, COM (2001), 274, 14. 81
N. FRANCOIS, “La place des considérations d’ordre non strictement économique dans l’attribution des marchés publics. Essai sur la prise
en compte de considérations d’ordre environnemental, social, éthique et de genre dans les critères de sélection et d’attribution des marchés publics”, CDPK 2009, 639-640 en 648. 82
HvJ 17 september, C-513/99, Concordia Bus Finland, ov. 65.
83
HvJ 4 december 2003, C-448/01, EVN en Wienstrom, ov. 33.
84
L. SCHELLEKENS, “De vaststelling van de voorwaarden voor de gunning van de opdracht”, in De gunning van overheidsopdrachten, D.
D’HOOGHE (ed.), Brugge, die Keure, 2009, 433. 85
C. De Koninck, Overheidsopdrachtenrecht – Boek I, Antwerpen, Maklu, 2001, 177; D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en
overheidsopdrachten, Brugge, die Keure 1997, 379; RvS 2 juli 2007, nr. 173.072, SA Immo Max.
zodanig in het bestek of in de aankondiging moeten zijn geformuleerd dat alle redelijk geïnformeerde en normaal zorgvuldige inschrijvers in staat zijn deze criteria op dezelfde wijze te interpreteren. 86 Om diezelfde reden mogen de gunningscriteria geen ongelijkheid creëren tussen inschrijvers. Aldus werd geoordeeld dat inschrijvers worden gediscrimineerd wanneer de aanbestedende overheid het gunningscriterium “energie uit hernieuwbare energie” niet beloont in functie van de geleverde groene stroom, maar wel in functie van de totale groene stroomcapaciteit van de inschrijvers. Hierdoor kan dit criterium leiden tot een nietgerechtvaardigde discriminatie van inschrijvers met een kleine capaciteit maar die toch alle aan te leveren energie uit groene stroom kunnen voorzien. 87
IV. Beoordeling van de gunningscriteria met het oog op de economisch voordeligste offerte 27. In beginsel beoordeelt de aanbestedende overheid op discretionaire wijze de offertes aan de hand van de gestelde gunningscriteria om de economisch voordeligste offerte te bepalen. 88 Zij bepaalt ook vrij haar beoordelingsmethode voor zover deze maar op gelijke wijze wordt toegepast op alle inschrijvers en leidt tot het bepalen van de economisch voordeligste offerte. 89 De rechter kan hierop slechts een marginaal toetsingsrecht uitoefenen en onder meer nagaan of de beoordeling de grenzen van de redelijkheid niet te buiten gaat, 90 met de vereiste zorgvuldigheid is gebeurd en berust op draagkrachtige motieven. 91 Het komt de rechter dus niet toe om de opportuniteit van de door de aanbestedende overheid geuite beoordeling te controleren, enkel de wettigheid ervan. 92 De niet-gekozen inschrijver moet daarom aantonen dat de beoordeling van de kwaliteit van zijn offerte kennelijk onjuist, onredelijk 93 of onzorgvuldig zou zijn. Een zorgvuldige aanbestedende overheid moet bijvoorbeeld de gunningscriteria gedurende de gehele procedure op dezelfde wijze uitleggen en op een objectieve en uniforme wijze toepassen op alle inschrijvers. 94 Daarenboven moet deze mogelijk onwettige beoordeling een invloed kunnen hebben op de rangschikking opdat de inschrijver enig belang zou kunnen aantonen. 95 28. Ten slotte moet bij de beoordeling van iedere offerte voor elk gunningscriterium een motivering worden gegeven over de quotering. 96 Een globale beoordeling met opeenstapeling van gegevens is geen vergelijking en beoordeling van elk van de gunningscriteria. 97 Bovendien moet elke offerte van elke inschrijver stuk voor stuk worden getoetst aan de gunningscriteria opdat de vereiste objectieve en zorgvuldige vergelijking van de offertes zou plaatsvinden. 98 Een loutere puntentoekenning is in een procedure van offerteaanvraag dus geen afdoende 86
RvS 11 maart 2010, nr. 201.840, VZW IDEWE; D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten, Brugge, die
Keure, 1997, 600-601. 87
HvJ C-448/01, 4.12.2003, EVN AG, Wienstrom GmbH/Oostenrijk, Stadtwerke Klagenfurt AG, Kärtner Elektricitäts-AG, conclusie advocaat-
generaal J. Mischo. 88
P. COENRAETS en Y. SCHNEIDER, “Le choix des critères de sélection et d’attribution: la clef de voûte des marchés publics”, in C. DE
KONINCK e.a. (eds.), Jaarboek overheidsopdrachten 2010-2011, Brussel, EBP, 2011, 397-398. 89
RvS 11 augustus 2009, nr. 195.529, TBP 2010, 104; RvS 3 februari 2011, nr. 211.012, TBP 2011, 431.
90
RvS 9 november 2010, nr. 208.849, NV Van Gansewinkel; RvS 25 september 2008, nr. 186.508, CDPK 2009, 549.
91
RvS 27 juli 2010, nr. 206.841, NV Pierre Rogiers & C en NV Egemin.
92
RvS 18 januari 2011, nr. 210.489, SA Artemis Benelux, APT 2011, 188.
93
RvS 7 oktober 2010, nr. 207.981, SA Mexys, OOO 2011, 110.
94
RvS 11 maart 2010, nr. 201.840, VZW IDEWE; D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten, Brugge, die
Keure, 1997, 600-601. 95
RvS 28 oktober 2008, nr. 187.437, CVBA Antwerps Architecten Atelier en BVBA EER Architectural Design, TBO 2009, 262.
96
Parl.St. Kamer 2005-2006, nr. 51K2237/001, 42; RvS 18 september 2008, nr. 186.371, T.Aann. 2009, 60.
97
RvS 11 januari 2010, nr. 199.416, SA Eurovia Belgium, APT 2010, 275.
98
RvS nr. 202.704, 1 april 2010, NV Van Rymenant, CDPK 2011, 127; M.-A. FLAMME, P. MATHEÏ, P. FLAMME, A. DELVAUX en C. DARDENNE,
Praktische commentaar bij de Reglementering van de overheidsopdrachten, Brussel, NCB, 1997, 336.
motivering. 99 Aan de puntentoekenning moeten motieven ten grondslag liggen en die motieven moeten zichtbaar zijn onder de vorm van een beschrijvende evaluatie, doorgaans in woorden. De inschrijvers moeten immers duidelijk weten waarom aan de offertes een bepaald aantal punten wordt toegekend, zodat elke inschrijver achteraf kan nagaan of de puntentoekenning rechtmatig is gebeurd. 100
V. Aansprakelijkheid van de aanbestedende overheid bij een onwettige gunningsbeslissing V.I. Fout 29. De aanbestedende overheid die een onwettige gunningsbeslissing neemt, begaat hierdoor, behalve bij een onoverwinnelijke dwaling of een andere rechtvaardigingsgrond 101, een fout. 102 Zij zal desgevallend de schade van de gelaedeerde inschrijver moeten vergoeden, voor zover de fout schade heeft veroorzaakt en deze schade zonder de fout van de aanbestedende overheid niet zou zijn voorgevallen (artikelen 1382- 83 BW). 103 Het feit dat de wetgever in artikel 25 van de wet van 15 juni 2006 niet in een vergoedingsplicht heeft voorzien, zoals bij aanbestedingen (artikel 24 van de wet van 15 juni 2006), belet niet dat de gelaedeerde inschrijver volgens de gemeenrechtelijke buitencontractuele aansprakelijkheidsregels een schadevergoeding kan vorderen. 104 30. De gelaedeerde inschrijver kan de onwettigheid van de gunningsbeslissing aantonen voor de burgerlijke rechter met een vernietiging van de gunningsbeslissing door de Raad van State. De vernietiging van de gunningsbeslissing impliceert immers een buitencontractuele fout van de overheid. 105 Anderzijds kan de gelaedeerde inschrijver de onwettigheid van de gunningsbeslissing en fout van de aanbestedende overheid rechtstreeks aantonen voor de burgerlijke rechter op grond van artikel 159 van de Grondwet. 106 31. De meeste vernietigingsarresten inzake offerteaanvragen hebben echter meestal betrekking op een verkeerde toepassing van gunningscriteria/selectiecriteria, vormgebreken of een onafdoende motivering van de beoordeling van de gunningscriteria. 107 In dergelijke gevallen wordt doorgaans ook de schending aangenomen van artikel 25 van de wet van 15 juni 2006 (c.q. artikel 16 van de wet van 24 december 1993) omdat het dan niet meer vaststaat dat de opdracht aan de economisch voordeligste inschrijver werd gegund. 108 Aan de andere kant wordt de impliciete weigeringsbeslissing om de opdracht te gunnen aan de gelaedeerde
99
RvS 9 februari 2011, nr. 211.136, SPRL Technic-Floor, OOO 2011, 227.
100
RvS 13 augustus 2009, nr. 195.557, NV Siemens IT Solutions en Services, CDPK 2010, 275; RvS 6 november 2008, nr. 187.750, NV Wycor,
TBO 2009, 263; RvS 22 januari 2009, nr. 189.731, NV Depret, TBO 2010, 224. 101
T. VANSWEEVELT en B. WEYTS, Handboek buitencontractueel aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Intersentia, 2009, nr. 298; K. RONSE
m.m.v. V. PETITAT, “Schade en schadeloosstelling bij equivalent naar aanleiding van de onregelmatige gunning van overheidsopdrachten”, in
Schade en schadeloosstelling bij de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005, 191. 102
Antwerpen 18 december 2007, NjW 2008, 404, noot F. VANDENDRIESSCHE.
103
L. VAN HOUT en X. LEURQUIN, “Wet 24 december 1993 – ART. 16”, in Overheidsopdrachten: tekst en toelichting, P. FLAMEY en J.
GHYSELS (eds.), Gent, Mys & Breesch, 1996-2000, 5; Rb. Brussel 11 februari 1993, JT 1993, 539; Rb. Luik 2 december 2010, OOO 2011, 141. 104
Rb. Brussel 11 februari 1993, JT 1993, 539; Rb. Brussel 2 december 1997, RGAR 1999, nr. 13.032; Bergen 14 september 2010, OOO 2011,
138. 105
K. RONSE m.m.v. V. PETITAT, “Schade en schadeloosstelling bij equivalent naar aanleiding van de onregelmatige gunning van
overheidsopdrachten”, in Schade en schadeloosstelling bij de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005,225-226; Rb. Brussel 11 februari 1993, JT 1993, 539; Rb. Brussel 2 december 1997, RGAR 1999, nr. 13.032. 106
L. VAN HOUT en X. LEURQUIN, “Wet 24 december 1993 – ART. 16”, in Overheidsopdrachten: tekst en toelichting, P. FLAMEY en J.
GHYSELS (eds.), Gent, Mys & Breesch, 1996-2000, 4; K. RONSE m.m.v. V. PETITAT, “Schade en schadeloosstelling bij equivalent naar aanleiding van de onregelmatige gunning van overheidsopdrachten”, in Schade en schadeloosstelling bij de gunning en de uitvoering van
overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005, 197-198 en 225. 107
K. RONSE m.m.v. V. PETITAT, “Schade en schadeloosstelling bij equivalent naar aanleiding van de onregelmatige gunning van
overheidsopdrachten”, in Schade en schadeloosstelling bij de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005, 242-243. 108
RvS 22 april 2010, nr. 203.217, Van Besien en Verstraete; RvS 15 juli 2010, nr. 206.649, NV Bioterra en NV Roegiers Pierre en CIE; RvS
1 april 2010, nr. 202.704, NV Van Rymenant.
inschrijver veelal niet expliciet vernietigd 109 omdat de aanbestedende overheid over een discretionaire bevoegdheid blijft beschikken om een nieuwe gunningsbeslissing te nemen. 110 Indien de Raad van State toch de impliciete weigeringsbeslissing expliciet vernietigt, zal de aanbestedende overheid verplicht zijn om zich opnieuw uit te spreken over het geweigerde. Daarbij zal zij niet opnieuw de in het middel vastgestelde onwettigheid mogen begaan, maar daarmee is nog niet gezegd dat de aanbestedende overheid de rechtsplicht zou hebben om de opdracht aan de geweerde inschrijver te gunnen. 111 Het al dan niet vernietigen van de weigeringsbeslissing of het ontbreken van het recht op het verkrijgen van de opdracht, betekent echter niet dat de aanbestedende overheid geen fout heeft begaan, maar desgevallend wel dat de gelaedeerde inschrijver slechts het verlies van een kans op het verkrijgen van de opdracht als schade heeft geleden (cf. infra).
V.II. Schade 32. Artikel 25 voorziet, zoals gezegd, niet in een automatische forfaitaire vergoedingsregeling zoals voorzien in artikel 24 van de wet van 15 juni 2006 voor aanbestedingen. 112 In tegenstelling tot bij aanbestedingen berust de rangschikking van de offertes bij offerteaanvragen immers niet op een nagenoeg zuivere mathematische berekening waarbij de rechter in beginsel met zekerheid de inschrijver kan bepalen aan wie de opdracht had moeten worden gegund, namelijk aan de laagste regelmatige inschrijver. In een gunningsprocedure bij wege van offerteaanvraag beschikt de aanbestedende overheid over een ruime beoordelingsbevoegdheid bij het kiezen van de voordeligste regelmatige offerte op grond van gunningscriteria. De rechter kan daarom meestal niet met dezelfde zekerheid vaststellen of de opdracht had moeten worden gegund aan de inschrijver die meent ten onrechte te zijn geweerd. De keuze van de wetgever om bij offerteaanvragen niet in een forfaitaire schadeloosstelling te voorzien is, volgens het Grondwettelijk Hof, om die reden pertinent en redelijk verantwoord. 113 De bewijslast van de gelaedeerde inschrijver is dus zwaarder bij een offerteaanvraag dan bij een aanbesteding 114, omdat hij zijn schade (en het oorzakelijk verband) concreet moet aantonen en zo moet bewijzen dat hij de economisch voordeligste offerte indiende. 115 Wil hij zijn volledige schade vergoed zien, dan moet de inschrijver aantonen dat hij recht had op de opdracht. 33. Gelet op de discretionaire beoordelingsbevoegdheid van de aanbestedende overheid om een offerte al dan niet als meest voordeligste te beschouwen, komt het de rechter niet toe om een eigen beoordeling in de plaats te stellen van het bestuur of de opportuniteit ervan te beoordelen. 116 De rechter kan enkel nagaan of de aanbestedende overheid de grenzen van een normale beoordeling niet te buiten is gegaan. 117 Bij offerteaanvragen
109
K. RONSE m.m.v. V. PETITAT, “Schade en schadeloosstelling bij equivalent naar aanleiding van de onregelmatige gunning van
overheidsopdrachten”, in Schade en schadeloosstelling bij de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005, 242. 110
J. STEVENS, “Rechtcontrole van de overheidsopdrachten”, TBP 1994, 313.
111
RvS 1 april 2010, nr. 202.704, NV Rymenant.
112
Cf. commentaar bij artikel 24 van de wet van 15 juni 2006; K. RONSE m.m.v. V. PETITAT, “Schade en schadeloosstelling bij equivalent
naar aanleiding van de onregelmatige gunning van overheidsopdrachten”, in Schade en schadeloosstelling bij de gunning en de uitvoering
van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005, 264; A. DELVAUX, “Le recours dans le cadre du contentieux de l’attribution d’un marché public”, in La nouvelle réglementation des marchés publics, Luik, Collection Scientifique de la Faculté de Droit de Liège, 1997, 381. 113
GwH 10 november 2011, nr. 173/2011, JLMB 2011, 1903, ov. B.4- B.5.2.
114
De Rechtbank in Brussel overwoog dat deze zwaardere bewijslast zou indruisen tegen het gelijkheidsbeginsel (Rb. Brussel 21 september
1999, T.Aann. 2001, 346), wat dus recent werd ontkend door het Grondwettelijk Hof bij arrest van 10 november 2011, JLMB 2011, 1903. 115
Luik 16 oktober 2001, JT 2002, 111.
116
RvS 18 januari 2011, nr. 210.489, OOO 2011, 213; Rb. Brussel 2 december 1997, RGAR 1999, nr. 13032; M.-A. FLAMME, P. MATHEÏ, P.
FLAMME, A. DELVAUX en C. DARDENNE, Praktische commentaar bij de Reglementering van de overheidsopdrachten, Brussel, NCB, 1997, 347. 117
RvS 25 september 2008, nr. 186.508, CDPK 2009, 549; Rb. Brussel 11 februari 1993, JT 1993, 539.
kan de inschrijver dus moeilijk een recht op het verkrijgen van de opdracht aantonen. 118 De schade van de gelaedeerde inschrijver zal daarom meestal bestaan uit het verlies aan een (procentuele) kans op het verkrijgen van de opdracht 119 en dus niet uit de schending van het recht op het verkrijgen van de opdracht zelf. 34. Toch valt het niet uit te sluiten dat de inschrijver aantoont dat de opdracht aan hem uitsluitend had moeten worden gegund als economisch voordeligste offerte. Het recht op de gunning van de opdracht kan bijvoorbeeld worden aangetoond wanneer de Raad van State in de overwegingen van het vernietigingsarrest duidelijk te kennen geeft dat de gelaedeerde inschrijver de regelmatige en economisch voordeligste indiende. 120 Dit kan ook nog het geval zijn wanneer hij als enige een regelmatige offerte heeft ingediend en de aanbestedende overheid geen enkele wettige reden had om de opdracht niet te gunnen of om af te zien van de gunning. 121 Wanneer bijvoorbeeld blijkt uit het gunningsverslag, na toetsing van alle gunningscriteria, dat de opdracht aan de gelaedeerde inschrijver moest worden gegund, maar dat de aanbestedende overheid op onwettige wijze besliste om af te wijken van het gunningsverslag en de opdracht te gunnen aan een andere inschrijver, kan de rechter met zekerheid vaststellen dat de opdracht aan de gelaedeerde inschrijver had moeten worden gegund en deze het recht had op de opdracht. 122 Een offerte van een geweerde inschrijver moet bijvoorbeeld worden beschouwd als de economisch voordeligste wanneer alle ingediende stukken een reeks van ernstige, nauwkeurige en eensluidende vermoedens vormen die, wars van elke menselijke redelijke twijfel, bewijzen dat zonder de fout van de aanbestedende overheid, het deze offerte is die in aanmerking zou zijn genomen. 123 De schade van de gelaedeerde inschrijver kan in dergelijk geval ook worden omschreven als het verlies van een 100% kans op het verkrijgen van de opdracht. 35. Buiten de hiervoor vermelde hypotheses kan de gelaedeerde inschrijver dus hoogstens het verlies van een kans op de opdracht als schade bewijzen. Opdat het verlies van een kans als vergoedbare schade zou kunnen worden aangenomen, moet deze kans zeker en reëel zijn. De feitenrechter beoordeelt soeverein, op grond van de stukken van het dossier, welke kans de gelaedeerde inschrijver heeft verloren. Blijkt uit het geheel aan feitelijke elementen dat de kans op gunning van de opdracht niet bijzonder hoog kan worden ingeschat, dan komt een dergelijke geringe kans niet voor vergoeding in aanmerking. 124 Wanneer de inschrijver enkel aantoont dat hij de laagste prijs had, maar niet aantoont dat de overige gunningscriteria beter hadden moeten worden beoordeeld, wordt het bewijs van het verlies aan een kans op de opdracht evenmin aangetoond. 125 Verder kan de gelaedeerde inschrijver niet beweren dat hij een kans heeft verloren op het verkrijgen van de opdracht indien de aanbestedende overheid na het plaatsen van een offerteaanvraag rechtsgeldig besliste om af te zien van de opdracht. 126 Het volgen van de procedure van aanbesteding houdt immers geen verplichting in om de opdracht te gunnen of te sluiten. 127 Is de beslissing om af 118
K. RONSE m.m.v. V. PETITAT, “Schade en schadeloosstelling bij equivalent naar aanleiding van de onregelmatige gunning van
overheidsopdrachten”, in Schade en schadeloosstelling bij de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005, 264-265; J. STEVENS, “Rechtscontrole van de overheidsopdrachten”, TBP 1994, 313; RvS 18 december 1996, nr. 63.634, Strukton De Meyer. 119
K. RONSE m.m.v. V. PETITAT, “Schade en schadeloosstelling bij equivalent naar aanleiding van de onregelmatige gunning van
overheidsopdrachten”, in Schade en schadeloosstelling bij de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005, 265; L. VAN HOUT en X. LEURQUIN, “Wet 24 december 1993 – ART. 16”, in Overheidsopdrachten: tekst en toelichting, P. FLAMEY en J. GHYSELS (eds.), Gent, Mys & Breesch, 1996-2000, 5; Rb. Brussel 2 december 1997, RGAR 1999, nr. 13032. 120
Brussel 26 juni 1992, T.Aann. 1993, 203.
121
D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten en het toezicht door de Raad van State en de gewone
rechtbanken, Brugge, die Keure, 1993, 665. 122
Rb. Brussel 21 september 1999, T.Aann. 21 september 2001, 339, noot D. Van Rompay.
123
Luik 16 oktober 2001, JT 2002, 111.
124
Antwerpen 10 november 2003, RW 2006-07, 1524.
125
Bergen 20 juni 2008, T.Aann. 376, noot; Rb. Brussel 2 december 1997, RGAR 1999, nr. 13.032.
126
K. RONSE m.m.v. V. PETITAT, “Schade en schadeloosstelling bij equivalent naar aanleiding van de onregelmatige gunning van
overheidsopdrachten”, in Schade en schadeloosstelling bij de gunning en de uitvoering van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005, 244, nr. 270; Rb. Verviers 9 september 1986, T.Aann. 1991, 319. 127
Artikel 18 wet van 24 december 1993; artikel 35 wet van 15 juni 2006; zie commentaar onder artikel 35 wet van 15 juni 2006.
te zien van de opdracht echter zelf onwettig, dan kan de gelaedeerde inschrijver wel aanspraak maken op een schadevergoeding. 36. De inschatting van het kansverlies op het verkrijgen van de opdracht is enerzijds een feitelijke beoordeling, maar anderzijds een theoretische oefening met veel onbekenden zodat deze inschatting vaak in redelijkheid en billijkheid wordt beoordeeld. Zo werd het verlies van een kans op het verkrijgen van de opdracht bijvoorbeeld vastgesteld als een kans van 1 op 6 (hetzij 17%) daar er 6 verschillende inschrijvers meedongen naar de opdracht. 128 Andere rechters raamden het kansverlies op 50%. 129
V.III. Oorzakelijk verband 37. Wederom wegens de discretionaire beoordelingsbevoegdheid van de aanbestedende overheid bij de beoordeling van de offertes en de mogelijkheid om af te zien van het gunnen van de opdracht zal de gelaedeerde inschrijver het oorzakelijk verband tussen de gebeurlijke fout van de aanbestedende overheid en zijn schade vaak moeilijk kunnen aantonen. De inschrijver moet aantonen dat hij minstens een kans op de gunning van de opdracht zou hebben gehad, indien de vastgestelde onwettigheid/fout niet was begaan. 130 38. Het oorzakelijk verband tussen de fout en het verlies aan een kans op de opdracht is moeilijk te bewijzen wanneer de vastgestelde onwettigheid van louter formele aard is, zoals bijvoorbeeld een motiveringsgebrek in de gunningsbeslissing. 131 Wanneer de inschrijver niet aantoont volgens welke criteria zijn offerte noodzakelijkerwijze moest verkozen worden boven de offerte van een andere inschrijver die op een onwettige wijze de opdracht gegund kreeg of boven die van een andere inschrijver die een voordeligere offerte had ingediend, bewijst deze inschrijver niet dat hij door de onwettige gunningsbeslissing een zekere kans heeft verloren op het verkrijgen van de opdracht. 132 39. Ten slotte kan de inschrijver het oorzakelijk verband niet aantonen indien hij zelf een substantieel
onregelmatige offerte heeft ingediend. In dat geval kon de opdracht hem in geen geval worden gegund. Dit is anders wanneer de vastgestelde onregelmatigheid een relatief karakter heeft en de aanbestedende overheid hier overheen is gestapt of dezelfde onregelmatigheid werd begaan door de gekozen inschrijver. In dergelijk geval kan nog steeds aannemelijk worden gemaakt dat de gelaedeerde inschrijver, ondanks de relatieve onregelmatigheid, het verlies aan een kans op het verkrijgen van de opdracht niet zou hebben geleden. 133
V.IV. Schadebegroting 40. Tot slot bevat artikel 25 van de wet van 15 juni 2006 (net zoals artikel 16 van de wet van 24 december 1993) geen regels inzake de schadeloosstelling of schadebegroting. De gelaedeerde inschrijver moet in beginsel zijn schade bewijzen en te begroten. Deze schade bestaat uit de kosten die de inschrijver heeft moeten maken voor het
128
Rb. AR 99/2374, Brussel 7 december 2001, onuitg., vermeld door K. RONSE m.m.v. V. PETITAT, “Schade en schadeloosstelling bij
equivalent naar aanleiding van de onregelmatige gunning van overheidsopdrachten”, in Schade en schadeloosstelling bij de gunning en de
uitvoering van overheidsopdrachten, Antwerpen, Maklu, 2005, 266. 129
Brussel 26 september 1995, T.Aann. 1996, 347.
130
D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten en het toezicht door de Raad van State en de gewone
rechtbanken, Brugge, die Keure, 1993, 665. 131
D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten en het toezicht door de Raad van State en de gewone
rechtbanken, Brugge, die Keure, 1993, 666. 132
Rb. Brussel 2 december 1997, RGAR 1999, nr. 13032.
133
D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten en het toezicht door de Raad van State en de gewone
rechtbanken, Brugge, die Keure, 1993, 666; Ph. Gerard, “La responsabilité des pouvoirs publics en matière de travaux publics: de l’Etat à la Région”, Recyclages Facultés Universitaire Saint-Louis, 1989, 49; Luik 18 maart 1988, JLMB 1988, 1286, noot A. Delvaux.
opstellen van zijn offerte, doch anderzijds (en voor het leeuwendeel) uit het verlies van de verhoopte winst. 134 De feitenrechter beoordeelt de schade soeverein op basis van de voorgelegde stukken. Desgevallend kan een deskundige worden aangesteld om de schade te begroten. 135 Uiteraard moet bij de begroting van de schade rekening worden gehouden met de vastgestelde grootte van het kansverlies. 136 41. Aangezien het vaak onmogelijk is om de effectieve schade te begroten of de waarde van de opdracht te bepalen, past de rechtspraak artikel 24 (artikel 15 van de wet van 24 december 1993) naar analogie toe bij offerteaanvragen. De schade wordt daarom vergoed op 10% van het inschrijvingsbedrag 137 of van het uiteindelijk uitgevoerde bedrag. 138 42. Omdat de inschrijver doorgaans maar een kans maakte op de opdracht, zal hij maar aanspraak kunnen maken op een percentage/kansverlies van deze 10%. De rechtbank in Brugge oordeelde echter dat bij gebrek aan concrete gegevens over de waarde van de opdracht, het mogelijk aantal inschrijvers en concrete gegevens over de gederfde winst, de schadevergoeding enkel naar billijkheid kon worden bepaald op een bedrag ex aequo et bono geraamd. 139 43. Tot slot wordt, net zoals inzake aanbestedingen, aangenomen dat de gelaedeerde inschrijver geen recht heeft op indexatie 140 of een vergoeding wegens muntontwaarding, maar enkel het recht op intresten aan de wettelijke intrestvoet vanaf de eerste ingebrekestelling van de aanbestedende overheid. 141
134
L. VAN HOUT en X. LEURQUIN, “Wet 24 december 1993 – ART. 16”, in Overheidsopdrachten: tekst en toelichting, P. FLAMEY en J.
GHYSELS (eds.), Gent, Mys & Breesch, 1996-2000, 6. 135
D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten en het toezicht door de Raad van State en de gewone
rechtbanken, Brugge, die Keure, 1993, 670; L. VAN HOUT en X. LEURQUIN, “Wet 24 december 1993 – ART. 16”, in Overheidsopdrachten: tekst en toelichting, P. FLAMEY en J. GHYSELS (eds.), Gent, Mys & Breesch, 1996-2000, 6. 136
D. D’HOOGHE, De gunning van overheidscontracten en overheidsopdrachten en het toezicht door de Raad van State en de gewone
rechtbanken, Brugge, die Keure, 1993, 670. 137
Brussel 26 juni 1992, T.Aann. 1993, 203; Brussel 26 september 1995, T.Aann. 1996, 347; Rb. Brussel 21 september 1999, T.Aann. 2001,
339; M.-A. FLAMME, P. MATHEÏ, P. FLAMME, A. DELVAUX en C. DARDENNE, Praktische commentaar bij de Reglementering van de
overheidsopdrachten, Brussel, NCB, 1997, 347. 138
Rb. Brussel 11 februari 1993, JT 1993, 539.
139
Rb. Brugge AR 06/ 3755/A, 23 juni 2011, onuitg.
140
Rb. Brussel 21 september 1999, T.Aann. 2001, 339, noot D. Van Rompaey.
141
Cf. commentaar bij artikel 24 van de wet van 15 juni 2006.