mwb-3172-gemeenschappelijk.motorwaarborgfonds.book Page 29 Thursday, October 27, 2011 9:11 AM
Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds Rechtsleer
de vreemde oorzaak die teruggaat op de schade zelf in aanmerking kan genomen worden en niet de vreemde oorzaak die teruggaat op het gebrek181. 86.
De aanwezigheid van een olievlek maakt de rijbaan ongeschikt voor een normaal verkeer zodat de weg niet meer voldoet aan zijn normale vereisten. Als gebrek van de weg komen niet alleen inherente gebreken in aanmerking. De zichtbaarheid van het gebrek en de eventuele kennis die de bestuurder ervan kon hebben, komen niet in aanmerking182.
87.
Het abnormale kenmerk van een wegdek, te dezen ingevolge de aanwezigheid van een 300m lang oliespoor op een bochtige afrit, komt onder meer tot stand wanneer dat wegdek niet meer beantwoordt aan de zijn normale veilige structuur. Voor de beoordeling van de aansprakelijkheid van de overheid als bewaarder van de gebrekkige rijbaan komt de al dan niet zichtbaarheid van het gebrek door de benadeelde niet in aanmerking, evenmin als de eventuele kennis die de benadeelde van de toestand had kunnen helpen. Om bij aanwezigheid van een oliespoor op de openbare weg een eigen fout van de bestuurder aan te nemen, is vereist dat het kwestieuze oliespoor van op afstand zichtbaar was en dat de bestuurder, bij het zien van dat oliespoor, in staat moet zijn geweest dit te ontwijken zonder gevaar voor zichzelf of voor derden.183
88.
Opdat een wegdek gebrekkig zou zijn in de zin van art. 1384, 1 B.W. hoeft het gebrek niet noodzakelijk inherent of intrinsiek te zijn aan het wegdek. Een olievlek maakt het wegdek gebrekkig wanneer door de gladheid van de weg als gevolg van die olie, het wegdek niet langer beantwoordt aan zijn normale en veilige structuur184.
89.
Afzetting van lichte olievlekken voor een vrij scherpe bocht is een veelvuldig voorkomend fenomeen ingevolge de dikwijls niet onbelangrijke afremming van voertuigen. Dit maakt het wegdek dan ook niet gebrekkig in de zin van art. 1384,1 B.W.185. Daarentegen werd geoordeeld dat een stookoliespoor op de weg dat het wegoppervlak erg glad maakte ter hoogte van de bocht, een abnormaal kenmerk was van die weg186.
181 182 183 184 185 186
Rb. Brussel 2 oktober 2003, VAV 2004, 188. Rb. Gent 16 maart 2000, TAVW 2002, 18. Pol. Gent 5 maart 2001, RW 2001-02, 750. Pol. Gent 9 oktober 2000, TAVW 2002, 21. Pol. Oudenaarde 15 maart 2000, TAVW 2001, 214. Bergen 9 september 2002, De Verz. 2005, 504. Werd beschouwd als gebrekkig : Brussel 2 oktober 2003, VAV. 2004, afl. 3, 188; Dendermonde 30 juni 2004, De Verz. 2005, afl. 1, 175; Niet gebrekkig : Pol. Kortrijk 13 mei 1998, TAVW 1998, 181; Dendermonde 2 juni 2005, VAV 2006, 441:” een kleine olievlek, zoals er talloze kunnen worden teruggevonden op de openbare wegen, kan niet als overmacht gehanteerd worden. De openbare weg verliest evenmin zijn normale, veilige structuur door een kleine olievlek.”
29
mwb-3172-gemeenschappelijk.motorwaarborgfonds.book Page 30 Thursday, October 27, 2011 9:11 AM
Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds Rechtsleer
Hoofdstuk 3. Verhouding met art 29bis WAM 90.
Voor ongevallen vanaf 1 juli 1995187 heeft het GMWF een vergoedingsopdracht in het kader van art. 29bis WAM188. In art. 29bis WAM is uitdrukkelijk voorzien dat het GMWF tussenkomst verleent in de gevallen omschreven onder art. 19bis-11 WAM. Uitzondering wordt gemaakt voor schade tengevolge van een “toevallig feit”. Deze blijft ten laste van de WAM-verzekeraar van een betrokken motorrijtuig189. Voor alle duidelijkheid breng ik nog even in herinnering dat het GMWF enkel tot vergoeding gehouden is voor zover het motorrijtuigen betreft die niet aan spoorstaven zijn geboden. Het onderscheid met art. 29bis WAM waarbij ook bij trams en treinen schade vergoed wordt, is niet strijdig met het gelijkheidsbeginsel190.
91.
De vraag of het GMWF optreedt als schadefonds dan wel als waarborgfonds in de gevallen waarin het tot tussenkomst is gehouden overeenkomstig art. 29bis WAM, hangt fundamenteel samen met de kwalificatie van het vergoedingsstel uitgewerkt onder art. 29bis WAM. In het kader van deze bijdrage kan op dit aspect niet verder worden ingegaan191. Sommige auteurs zijn van oordeel dat 29bis WAM een objectieve aansprakelijkheid inhoudt192. Ik sluit evenwel aan bij de meerderheidsopvatting volgens dewelke het vergoedingsstel uitgewerkt in art. 29bis WAM niet steunt op de vaststelling van aansprakelijkheid193. Vertrekkend vanuit dit uitgangspunt, zou de tussenkomst van het GMWF dan gebeuren als schadefonds. Hierin zou dan een tweede194 wettelijke uitzondering op het basisbeginsel dat de vergoedingsopdracht van het GMWF is gesteund op vastgestelde burgerrechtelijke aansprakelijkheid kunnen gelezen worden195.
92.
Deze uitzondering bij “toevallig feit” in het kader van art. 29bis WAM kan verklaard worden vanuit de financiële draagkracht van het GMWF in combinatie met de oorspronkelijke functie van het GMWF. De financiering gebeurt, zoals eerder toegelicht, op last van de bestuurders van motorrijtuigen196. Het GMWF heeft als doel de schade die voortvloeit uit het risico verbonden aan motorrijtuigen te vergoeden in geval-
187 188 189 190 191
192 193
194 195 196
30
Art. 1 Wet 13 april 1995 tot wijziging van art. 29bis en tot opheffing van art. 29ter Wet 21 november 1989, B.S. 27 juni 1995. Ingevoerd bij Wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen, B.S. 31 maart 2004; gewijzigd bij reparatiewet van 13 april 1995, B.S. 27 juni 1995; gewijzigd bij wet van 19 januari 2001, B.S. 21 februari 2001. Indien er meerdere motorrijtuigen betrokken zijn, geldt de hoofdelijkheid tussen verzekeraars ex art. 29bis WAM. Zie ook Cass. 2 april 2007, VAV 2007, 236, noot J. MUYLDERMANS. Grondwettelijk Hof 10 december 2003, VAV 2005, 161. In rechtsleer en rechtspraak werd ondermeer als kwalificatie vooropgesteld: (objectieve) aansprakelijkheidsregeling, persoonsverzekering, aansprakelijkheidsverzekering, regeling sui generis… Zie omstandig J. BOGAERT, Tien jaar praktijk art. 29bis. De regeling ten voordele van zwakke weggebruikers, Mechelen, Kluwer, 2004, 9-18. Zie o.a. L. CORNELIS, ‘De objectieve aansprakelijkheid voor motorrijtuigen’, RW 1998-99, (521), 534-537; Grondwettelijk Hof 23 januari 2002, arrest 23/2002, www.const-court.be. Cass. 28 april 2006, VAV 2006, 692 noot F. FERON; Cass. 19 maart 2004, VAV 2004, 231, noot J. MUYLDERMANS. Zie i.h.b. de verwijzingen onder voetnoot 188 bij ; I. BOONE, “Coördinatie van aansprakelijkheid en andere vergoedingssystemen” in PUC, 634; C. VAN SCHOUBROECK, “Vergoeding voor schade door verkeersongevallen ongeacht aansprakelijkheid” in PUC, 527-529. De vergoedingsopdracht bij “toevallig feit” ex art. 19bis-11, §1,3° WAM geldt dan als eerste uitzondering. Zie randnr. 8. Zie C. VAN SCHOUBROECK, “De vergoeding van verkeersslachtoffers: enkele beschouwingen bij het arrest van het Arbitragehof van 20 september 2000”, TBH 2002, (204), 208. Omwille van het verplicht karakter van de aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, heeft de wetgever de financiering van het GMWF ten laste gelegd van de verzekeringsondernemingen die in deze verzekeringstak werkzaam zijn. (oud art. 79, § 4 Controlewet) Parl. St. Senaat 1970-71, nr. 570, p. 51. Zie randnr. 9.
mwb-3172-gemeenschappelijk.motorwaarborgfonds.book Page 31 Thursday, October 27, 2011 9:11 AM
Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds Rechtsleer
len waarin het aansprakelijkheidsrecht faalt. In essentie wordt gesteund op de aansprakelijkheid van de bestuurder. Bij tussenkomst in het kader van art. 29bis volstaat de loutere betrokkenheid van het voertuig197. Indien deze schade nu toch zou betaald worden door het GMWF in het kader van art. 29bis WAM bij “toevallig feit”, zou schade worden vergoed waarvan het risico niet in rekening is gebracht bij de inkomstenstroom. Precies omdat het GMWF bij “toevallig feit” (meestal) de eindlast van de schade draagt, zou dit ingaan tegen de idee van GMWF optredend als schadefonds198. 93.
Uit het arrest van 13 oktober 2006 van het Hof van Cassatie kan opgemaakt worden dat wanneer het GMWF optreedt in het kader van de wettelijk omschreven vergoedingsopdrachten, hierbij de algemene en bijzondere bepalingen van het Uitvoeringsbesluit (K.B. 13 juli 2003) moeten gerespecteerd worden. Dit betekent concreet dat de uitsluitingen bepaald in het Uitvoeringsbesluit (K.B. 11 juli 2003) ook m.b.t. de vergoedingsopdracht van het GMWF in het kader van art. 29bis WAM doorwerken199.
94.
Wanneer een ongeval door toeval gebeurde, zijn uitsluitend de verzekeraars van de bij het ongeval betrokken motorrijtuigen en niet het GMWF gehouden tot vergoeding op grond van art. 29bis WAM200.
95.
In de regel treedt de verzekeraar of het GMWF o.g.v. art. 29bis §4 WAM na vergoeding in de rechten van het slachtoffer tegen de in gemeen recht aansprakelijke derde of zijn verzekeraar. Wanneer de verzekeraar evenwel uit hoofde van “toevallig feit” tussenkomst heeft verleend o.g.v. art. 29bis WAM, heeft deze geen subrogatoir verhaal t.a.v. het GMWF. De toepassingsvoorwaarden opdat het GMWF tot tussenkomst zou gehouden zijn bij “toevallig feit” zijn immers niet vervuld. Het slachtoffer zag zich niet geplaatst in een lacune waarbij geen enkele verzekeringsonderneming “om reden van toevallig feit” tot vergoeding gehouden was. Een vordering in hoofde
197
198 199
200
“Deze uitzondering is logisch omdat de vergoedingsplicht berust op de betrokkenheid van een voertuig en niet op de aansprakelijkheid van een bestuurder. Of de bestuurder door toeval of overmacht zijn aansprakelijkheid kan ontlopen heeft geen enkel belang.” J. BOGAERT, Tien jaar praktijk artikel 29bis, Mechelen, Kluwer, 2004, 73 en verwijzing daar. Tenzij men natuurlijk vanuit maatschappelijk, sociale overwegingen, de vergoeding van verkeersslachtoffers in het algemeen voor dit bijzonder geval ten last zou leggen van het GMWF. Zie randnr. 135. Cass. 13 oktober 2006, NjW 2006, 892 noot G. JOCQUÉ. Het arrest deed nog uitspraak m.b.t. de regeling onder het oude stelsel. In het (oude) Uitvoeringsbesluit (K.B. 16 december 1981) was geen uitdrukkelijke bepaling t.a.v. art. 29bis WAM voorzien. Dit gaf aanleiding tot heel wat onduidelijkheid omtrent de toepasselijke bepalingen: hetzij de vergoedingsregeling overeenkomstig art. 29bis WAM (waarin bv geen uitsluiting t.a.v. een dief is voorzien) dan wel de bepalingen van het Uitvoeringsbesluit (waarin dergelijk uitsluiting wel was voorzien). Zie omtrent deze impasse C. VAN SCHOUBROECK, “Vergoeding voor schade door verkeersongevallen ongeacht aansprakelijkheid” in PUC, 548-551; J. MUYLDERMANS, ‘een dief is geen beschermd slachtoffer’, (noot onder cass. 13 oktober 2006), VAV 2007, 16; G. JOCQUÉ, ‘Subrogatie door Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds bij diefstal’, (noot onder cass. 13 oktober 2003), NjW 2006, 894. Cass. 2 april 2007, C.05.0564, VAV 2007, 237 noot J. MUYLDERMANS, die melding maakt van een mogelijke impasse indien de vergoedingsopdracht van het GMWF bij toevallig feit zou worden gezien als gemeen recht en 29bis WAM zou gelden als bijzonder vergoedingssysteem. Beide vergoedingssystemen zouden dan gecombineerd kunnen worden. M.i. zou hiertegen kunnen ingebracht worden dat de vergoedingsopdracht van het GMWF bij toevallig feit (net zoals 29bis WAM) precies afwijkt van de normale aansprakelijkheidsregeling, het is a.h.w. een alternatief voor het gemeen aansprakelijkheidsrecht. De mogelijkheid zoals gelezen onder 29bis WAM dat ondanks de toepassing van art. 29bis WAM niets belet om via het aansprakelijkheidsrecht schade vergoed te krijgen, lijkt m.i. dan niet van toepassing te zijn gezien dit als ‘alternatief’ ervoor geldt.
31
mwb-3172-gemeenschappelijk.motorwaarborgfonds.book Page 32 Thursday, October 27, 2011 9:11 AM
Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds Rechtsleer
van het slachtoffer t.a.v. het GMWF is dus uitgesloten. Precies op basis van art. 29bis WAM zelf, was de WAM-verzekeraar gehouden tot vergoeding. Het zou strijdig zijn met het principe van subrogatie mocht de WAM-verzekeraar dan toch over een verhaalsrecht t.a.v. het GMWF beschikken201. 96.
In dit verband kan ook nog kort worden verwezen naar een bijzonderheid m.b.t. de bevoegdheid van de politierechter als strafrechter. In de regel kan de politierechter, zetelend als strafrechter, geen kennis nemen van een vordering o.g.v. art. 29bis WAM omdat deze vordering niet steunt op het misdrijf202. Evenwel, na subrogatie o.g.v. art. 29bis §4 WAM kan de vordering wel ontvankelijk zijn. De gevorderde schadevergoeding steunt dan wel op de aansprakelijkheid van de beklaagde n.a.v. het misdrijf203.
Hoofdstuk 4. Schadevergoeding Afdeling 1. Omvang 97.
201 202 203 204 205
206 207
32
Het GMWF vergoedt binnen de grenzen bepaald in het K.B. van 11 juli 2003 in principe alle schade zoals deze zou vergoed worden in het gemeen aansprakelijkheidsrecht204. Dit betekent dus concreet dat zowel materiële als lichamelijke schade wordt vergoed. Ook de schadebegroting gebeurt overeenkomstig de regels van het aansprakelijkheidsrecht. De vrijstelling van 247,89 euro per schadegeval en per benadeelde m.b.t. de materiële schade, werd met het K.B. van 11 juli 2003 afgeschaft205. Deze vrijstelling blijft wel nog van kracht t.a.v. ongevallen die zich hebben voorgedaan vóór 19 januari 2003206. Een aanpassing van het K.B. van 11 juli 2003 dringt zich op m.b.t. de beperking van de vergoeding tot een welbepaald plafond in geval van brand en ontploffing, gelet op de wijziging van de vergoedingsgrenzen in de WAM bij Wet van 12 januari 2007207. Met de aanpassing van art. 3 WAM wordt de schade uit lichamelijk letsel in principe onbeperkt vergoed. De stoffelijke schade kan beperkt worden tot 100 miljoen euro per schadegeval. De beperking van de vergoeding tot 1.239.467,62 euro voor de stoffelijke schade veroorzaakt door brand en ontploffing of het gevolg is van een kernongeval in de zin van het Verdrag van Pa-
Cass. 2 april 2007, C.05.0564, VAV 2007, 237 noot J. MUYLDERMANS; C. VAN SCHOUBROECK, “Vergoeding voor schade door verkeersongevallen ongeacht aansprakelijkheid” in PUC, 566 met verwijzing naar J. MUYLDERMANS, “GMWF”, VAV 2006, 351. Zie C. DE ROY, ‘Art. 29bis WAM-wet en de bevoegdheid van de politierechter in zijn hoedanigheid als strafrechter: de discussie definitief beslecht?’, (noot onder Grondwettelijk Hof 26 juni 2002, RW 2002-03,937-939 en verwijzingen daar. Cass. 3 januari 2006, NjW 2007, 32 met noot G. JOCQUÉ. Zie ook I. BOONE en G. JOCQUÉ, ‘Het verhaal van de WAM-verzekeraar voor zijn uitgaven op grond van art. 29bis WAM’, VAV 2005, 83 ev. “les obligations du Fonds sont aussi étendues que celles de tout responsable de droit commun” Cass. 9 april 2003, JLMB 2005, 197 (n.a.v. niet-verzekering) N.a.v. de omzetting naar Belgisch recht van de Vierde Richtlijn Motorrijtuigenverzekering was België zo al in overeenstemming (bewust?) met de Vijfde Richtlijn Motorrijtuigenverzekering. Zie J. MUYLDERMANS, ‘Vijfde Richtlijn Motorrijtuigen, actualisering en stappen tot evolutie’, VAV 2006, 410-430. M.b.t. ongevallen vóór 19 januari 2003 blijft de vrijstelling ex art. 19,§1-2 K.B. 16 december 1981 van toepassing. Wet van 12 januari 2007 tot wijziging van de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen, B.S. 7.03.07.
mwb-3172-gemeenschappelijk.motorwaarborgfonds.book Page 33 Thursday, October 27, 2011 9:11 AM
Gemeenschappelijk Motorwaarborgfonds Rechtsleer
rijs 1960, is opgeheven. Voor lichamelijk letsel kan een beperking tot 100 miljoen euro per schadegeval worden ingevoerd bij K.B208.
Afdeling 2. Verhaalsrecht GMWF 98.
In essentie heeft het GMWF enkel de bedoeling in een bijzonder systeem van schadevergoeding te voorzien ten gunste van slachtoffers van verkeersongevallen. Het GMWF is op zich (niet noodzakelijk) de eindschuldenaar van de ten laste genomen schadevergoeding. Onder art. 19bis-14 WAM is dan ook een verhaalsrecht voorzien voor alle gevallen van tussenkomst bedoeld in art. 19bis-11 §1 WAM209. Van zodra en in zoverre het GMWF de schade aan de benadeelde heeft vergoed, treedt het GMWF in de rechten van de benadeelde tegen de gemeen rechtelijke aansprakelijke of zijn aansprakelijkheidsverzekeraar. Gezien het GMWF in de rechten van de benadeelde treedt, kan in principe volledig verhaal uitgeoefend worden op de aansprakelijke210. Het verhaalsrecht geldt evenwel slechts in de mate dat de benadeelde dit zelf zou kunnen uitoefenen. Het kan dan ook niet slaan op de kosten die verbonden zijn aan de werking van het GMWF zelf211. Bij gebreke aan wettelijk bepaling, kan het subrogatoir verhaal niet zomaar verhoogd worden met de wettelijke interesten vanaf de uitbetaling door het GMWF aan de benadeelde212. De subrogatoire vordering van het GMWF is onderworpen aan de termijn van de vordering van de oorspronkelijke benadeelde. De regels inzake art. 2262bis §1 B.W. of art. 26 Vfg. T. Sv. (bij vordering ex delicto) zijn dan ook van toepassing213.
99.
Het GMWF kan bovendien enkel verhaal uitoefenen na uitkering op grond van de wettelijk voorziene gevallen van tussenkomst. Het GMWF draagt het bewijsrisico m.b.t. de aansprakelijkheid van de in gemeen recht aangesproken derde214. Dit
208
209 210
211 212
213 214
De aanpassing van de lopende polissen is in de praktijk geen eenvoudige zaak. De opheffing voor brand en ontploffing en de onbeperkte dekking voor schade uit lichamelijk letsel gelden krachtens de bepalingen van de wet. De mogelijke beperking van de schade uit lichamelijk letsel, vereist een K.B., wat op vandaag (jan 2008) nog niet werd uitgevaardigd. De wet laat de verzekeraar de mogelijkheid om de vergoeding van stoffelijke schade te beperken. Opdat dit afdwingbaar zou zijn t.a.v. de verzekerde vereist dit een aanpassing van de contractuele polisvoorwaarden. Een aanpassing van de algemene voorwaarden, zou betekenen dat de oude en de nieuwe polissen onder het nieuwe stelsel zouden vallen. Een aanpassing van de bijzondere polisvoorwaarden vereist de handtekening van de verzekerde, gezien het om een aanpassing van het contract gaat. Een eenvoudige brief met de melding dat de dekkingsgrenzen werden aangepast n.a.v. de jaarvervaldag zou dan niet volstaan. Dit betekent dus een helse administratieve belasting voor de verzekeraars. Dit klemt des te meer gelet op de trend naar gedematerialiseerde verzekeringspolissen. De aanpassing zou praktisch kunnen ingevoerd worden in de bestaande polissen n.a.v. een individuele poliswijziging. In de praktijk kunnen bijgevolg verschillende dekkingsgrenzen per individuele polis gelden. De subrogatierechten in het kader van de nieuwe vergoedingsopdrachten van het GMWF n.a.v. de Wet van 22 augustus 2002 m.b.t. de buitengerechtelijke schaderegeling worden hier buiten beschouwing gelaten. In tegenstelling tot de WAM-verzekeraar die rekening moet houden met de beperkingen omschreven in art. 24 K.B. 14 december 1992 (Modelovereenkomst). Zie voor algemene bespreking S. VEREECKEN, “Art. 88 WLVO”, in F. GLORIEUX, G. JOCQUÉ, R. SIERENS, Wet en Duiding Wegverkeer 2008, reeks Larcier Wet & Duiding, Gent, Larcier, 2008, 639-644. Dit onderscheid is niet discriminatoir: Grondwettelijk Hof 28 maart 2002, nr. 65/2002, www.const-court.be J. MUYLDERMANS, ‘Over houten balken op de weg, toeval en foutloze bestuurder’, VAV 2004, 451. Dit in tegestelling tot de bedragen – in eerste instantie - betaald in geval van ’onenigheid’ cfr. Art. 19bis-18 WAM, zie randnr. 101. Zie ook Pol. Gent 5 januari 2006, VAV 2006, 498, noot J. MUYLDERMANS. In de regel zijn wel compensatoire interesten mogelijk. Zie hieromtrent de bijdrage Zie bijdrage K. MARCHAND en S. VEREECKEN, “Capita selecta interesten in contractuele en buitencontractuele verhoudingen” in P. LECOCQ en C. ENGELS, Rechtskroniek voor Vrede- en Politierechters, Brugge, Die Keure, 2008, 313-342 , Zie hieromtrent G. JOCQUÉ, “Verjaring en verzekering”, De Verz. 2006, 14 met onder vn. 108 verwijzing naar Pol. Antwerpen 3 december 2004, VAV 2005, 4. Rb. Nijvel 8 februari 2006, VAV 2006, 573.
33