Tax Nieuw gunstregime liquidatiereserve: ontwerp van wet In navolging van de TLS newsflash op 27 oktober 2014 worden enkele nieuwe aandachtpunten met betrekking tot het aanleggen van de liquidatiereserve uit de doeken gedaan. Het regeerakkoord is momenteel omgezet in een ontwerp van wet dat deze week werd ingediend in het Federaal Parlement. Vennootschappen die conform artikel 15 W.Venn. klein zijn, kunnen de winst na belastingen, geheel of gedeeltelijk boeken op een afzonderlijke rekening, “liquidatiereserve” genaamd (nieuw artikel 219quater WIB92). Bij de aanleg van deze liquidatiereserve is er een afzonderlijke aanslag van 10% verschuldigd. Deze aanslag vormt geen aftrekbare kost (gewijzigd art. 198 §1 1° juncto en art. 219quater WIB92). De voorwaarde dat het om een kleine vennootschap moet gaan (art. 15 W.Venn) geldt enkel voor het boekjaar waarin de liquidatiereserve wordt aangelegd. De kwalificatie van de reeds opgebouwde reserves blijft dus bestaan, ook al verliest de vennootschap daarna haar statuut van kleine vennootschap. De aanleg van de liquidatiereserve dient te gebeuren op een afzonderlijke rekening van het passief en wordt geacht aangelegd te zijn op de eerste dag na de afsluitdatum van het belastbare tijdperk waarin de betrokken winst werd gerealiseerd. Bovendien vereist de aanleg een bijkomende opgave bij de aangifte in de vennootschapsbelasting. Het model hiervan dient nog opgemaakt te worden door de wetgever. Indien de vennootschap, na aanleg van de liquidatiereserve en voorafgaand aan de vereffening, over zou gaan tot de uitkering van (een deel) van deze reserve, worden de oudste aangelegde reserves eerst aangewend (FIFO-principe) (art. 184 quater in fine WIB92). Dit principe is voordelig vermits er een bijkomende belastingheffing kan plaats vinden onder de vorm van een roerende voorheffing indien de uitkering binnen een te korte tijdsspanne zou volgen op de aanleg van de liquidatiereserve. Door de oudste reserves eerst aan te wenden wordt het probleem van een “vroegtijdige” opname zo beperkt mogelijk gehouden. Het tarief van die roerende voorheffing wordt als volgt bepaald: − − −
uitkering liquidatiereserve < 5 jaar = 15 % roerende voorheffing (leidt tot 25%) uitkering liquidatiereserve > 5 jaar = 5 % roerende voorheffing (leidt tot 15%) uitkering liquidatiereserve n.a.v. liquidatie = 0 % roerende voorheffing
Ondanks de positieve aspecten die dit gunstregime biedt, moeten er toch enkele kanttekeningen gemaakt worden. Enerzijds zal de vennootschap rekening moeten houden met het feit dat de aanleg van de liquidatiereserve gepaard gaat met een fiscale kost van 10%. Dit bedrag kan niet meer belegd of geïnvesteerd worden en moet bij het aanleggen van de liquidatiereserve onmiddellijk gefinancierd worden. Anderzijds reduceert de vennootschap op die manier ook haar eigen vermogen, wat dan weer impliceert dat er een lagere notionele intrestaftrek wordt bekomen. In concreto betekent dit dat indien een vennootschap voor inkomstenjaar 2015 een boekhoudkundige winst heeft van € 100.000 en zij ervoor opteert om hiervan € 50.000 aan te wenden voor de aanleg van de liquidatiereserve, zij een balanspost “liquidatiereserve” zal moeten aanleggen ten belope van deze € 50.000. Deze aanleg leidt tot een belastingheffing aan 10% (€ 5.000). Bovendien zal er een bijkomende opgave bij de aangifte dienen opgemaakt te worden voor het aanslagjaar waarin de liquidatiereserve wordt aangelegd. Oorspronkelijk was er voorzien dat deze maatregel in werking zou treden vanaf aanslagjaar 2016, doch recentelijk zijn er stemmen opgegaan om dit een jaar te vervroegen (AJ 2015). Blijkbaar zou de reden hiervoor liggen in het feit dat de bankentaks te weinig inkomsten zou opleveren. De vervroeging van deze maatregel zou fors meer inkomsten moeten opleveren in 2015 doordat de anticipatieve heffing van 10% al opeisbaar wordt bij de aanleg van de liquidatiereserve over het boekjaar 2014. Nanouck Loir – Tax Department
05/12/2014
Tax shelter in een nieuw kleedje Naar aanleiding van de negatieve media aandacht einde 2013 werd het bestaande Tax Shelter stelsel geëvalueerd. Om mogelijke misbruiken in te perken en het systeem te vereenvoudigen werd in mei 2014, door middel van een wetswijziging, gesleuteld aan het tax shelter systeem zoals opgenomen onder artikel 194ter WIB92. Het oude systeem, waarbij de investering bestaat uit een gedeelte lening en een gedeelte rechten, wordt volledig verlaten. Onder de vernieuwde tax shelter regeling zal er enkel nog sprake zijn van een “investering” (afstorting naar aanleiding van een raamovereenkomst) die door de belastingplichtige gedaan zal worden. De afstorting of betaling zal binnen de drie maanden na de ondertekening van de raamovereenkomst moeten plaatsvinden. In ruil voor deze betaling, naar aanleiding van een raamovereenkomst, zal er een voorlopige belastingvrijstelling verleend worden in het jaar van ondertekening van de raamovereenkomst en dit ter waarde van 310% van de overeengekomen betaling. Bij een overeenkomst ter waarde van 100.000,00 EUR zal er aldus een voorlopig fiscaal voordeel zijn ter waarde van 105.369,00 EUR. Het maximale bedrag dat een onderneming jaarlijks kan aanleggen als vrijgestelde reserve wordt nog steeds bepaald zoals onder het huidige systeem. In de praktijk komt dit meestal neer op ongeveer 1/3 van de boekhoudkundige winst. In tegenstelling tot het huidige systeem voorziet het nieuwe systeem in de mogelijkheid om de voorlopige vrijstelling aan te leggen tot 7 jaar na de ondertekening van de raamovereenkomst en dit in de gevallen wanneer door omstandigheden niet voldoende gereserveerde winst is. Naast het belastingvoordeel dat investeerders van deze tax shelter kunnen genieten zal er eveneens een opbrengst toegekend worden op het opstaande “investeringsbedrag” en dit voor maximaal 18 maanden te rekenen van de eerste betaling door de investeerder. Deze opbrengst is gelinkt aan de EURIBOR op 12 maanden. Naast deze twee, door de wet voorziene, voordelen zal er geen bijkomend geldelijk voordeel meer toegekend mogen worden aan de investeerder. Om meer toezicht op de werking van de Tax Shelter te houden voorziet de wetgever eveneens in een overkoepelend orgaan wat de gehele markt van de tax shelter zal controleren. De productiemaatschappij of intermediair zal zich onder andere moeten aanmelden bij deze nieuwe dienst. Bijkomend zal elke afgesloten raamovereenkomst aan deze dienst moeten worden overgemaakt wat als voordeel biedt dat de investeerder deze overeenkomst niet meer bij de fiscale aangifte dient te voegen. Tevens zal bij voltooiing van het audiovisueel werk de productiemaatschappij of de intermediair een “Tax Shelter attest” dienen aan te vragen bij dit orgaan. Dit eenmalig attest zal de huidige 3 attesten vervangen en wordt slechts uitgereikt indien de voorwaarden van artikel 194ter WIB92 zijn nageleefd. Het al dan niet ontvangen van een dergelijk certificaat zal bepalend zijn om de voorlopige vrijstelling om te zetten in een definitieve vrijstelling.
Boekhoudkundig Naar aanleiding van al deze wijzigingen, zal eveneens de boekhoudkundige verwerking aangepast moeten worden. Wij wensen te benadrukken dat er nog geen geüpdatet CBN advies beschikbaar is betreffende de verwerking van de tax shelter in het nieuwe wetgevende kader. Door de productiemaatschappijen en intermediairs wordt er aangenomen dat in het nieuwe kader, de tax shelter niet meer terug te vinden zal zijn op het actief (noch filmrechten noch een lening). De betaling naar aanleiding van de ondertekening van de raamovereenkomst zou onmiddellijk in de kosten worden opgenomen en dit in het jaar van ondertekening van de raamovereenkomst. Aangezien de investering boekhoudkundig waarschijnlijk via de rekening 659 (diverse financiële kosten) verwerkt zal worden, heeft dit een negatieve invloed op de berekening EBITDA.
Inwerkingtreding De inwerkingtreding van deze nieuwe wetgeving werd afhankelijk gemaakt van de goedkeuring van de Europese Commissie. Zoals wij werden geïnformeerd uit de sector, werd deze wetwijziging recentelijk goedgekeurd wat betekent dat de raamovereenkomsten afgesloten vanaf 1 januari 2015 onder het nieuwe systeem zullen vallen. Echter voor de vele openstaande vragen zal het wachten zijn op een duidelijke circulaire van de fiscale administratie. Anse Mertens - Tax Department
05/12/2014
De nieuwe personenbelasting - deel 2 Door de zesde staatshervorming wijzigt de aangifte in de personenbelasting grondig. In deel 1 (TLS-Newsflash 2014-20) zetten we reeds enkele wijzigingen uiteen inzake de bepaling van het bevoegde gewest en de definitie van de eigen woning. Eénmaal deze bepaald zijn, kunnen de toepasselijke gewestelijke belastingregels vastgelegd worden. Hierna spitsen we ons verder toe op de woningfiscaliteit. Welke leningen vallen onder welk systeem: langetermijnsparen, bouwsparen, de oude woonbonus of de nieuwe woonbonus van 2015? Om te bepalen welke regime van toepassing is op de leningen dienen telkens dezelfde vragen gesteld te worden. Vooreerst gaat men na of de woning waarop de lening rust de eigen woning is, vervolgens dient men zijn fiscale woonplaats te bepalen en tot slot moet nog de vraag gesteld worden of de woning de enige woning was bij het afsluiten van de lening. Nemen we zoals in deel 1 het voorbeeld van Pieter.
Pieter woont in Gent De woning in Gent werd door Pieter gekocht in 2006. Om deze aankoop te financieren sloot hij in datzelfde jaar eveneens een hypothecaire lening. Op deze lening is steeds de aftrek voor enige en eigen woning toegepast. De woning in Gent is de eigen woning van Pieter, zijn fiscale woonplaats is gelegen in het Vlaamse Gewest en de woning was de enige woning bij het afsluiten van de lening. Bijgevolg dienen de belastingregels van het Vlaamse Gewest worden toegepast. In 2015 betaalde Pieter in totaal 4.250 EUR aan kapitaal en intresten. In zijn aangifte voor inkomsten 2015 kan Pieter een totaal bedrag van 3.010 EUR ingeven bij de aftrek enige en eigen woning. Hij geniet nog steeds de oude belastingvermindering voor de woonbonus aan het marginaal tarief.
In 2015 koopt Pieter een nieuwe woning in Sint-Niklaas Ook hiervoor gaat hij een hypothecaire lening aan. Begin maart 2015 heeft Pieter zijn intrek genomen in zijn huis in SintNiklaas. De woning in Sint-Niklaas wordt vanaf begin maart de eigen woning. De fiscale woonplaats ligt nog steeds in het Vlaamse Gewest. Hoe dient Pieter de kapitaalaflossingen en intrestbetalingen van zijn nieuwe lening aan te geven? Daarvoor bestaan er twee mogelijkheden. Mogelijkheid 1: Pieter heeft zijn woning in Gent verkocht. De woning in Sint-Niklaas is zijn enige woning. De betaalde intresten en kapitaalaflossingen mogen vanaf 1 maart 2015 aangegeven worden in de nieuwe Vlaamse woonbonus. Pieter betaalde in 2015 5.000 EUR kapitaal en interest voor zijn nieuwe woning. Hiervan kan hij 2.280 EUR aangeven in de Vlaamse woonbonus. Hierop geniet hij een belastingvermindering aan een vast tarief van 40%. Mogelijkheid 2: Pieter behoudt zijn woning in Gent en verhuurt die aan particulieren. Zijn nieuwe woning in Sint-Niklaas is in dit geval niet zijn enige woning. Hij kan aldus geen aanspraak maken op de woonbonus. Bijgevolg zal de lening op de woning in Sint-Niklaas onderworpen worden aan het langetermijnsparen. Wat gebeurt er met de lening op de woning in Gent? Vanaf maart 2015 is deze woning niet langer de eigen woning. Bijgevolg zal deze woning federale materie worden. Ook de lening die op deze woning rust, zal onderheven worden aan de federale belastingvoordelen. De lening op de woning in Gent werd in het verleden steeds opgenomen in de woonbonus. Pieter kan ook in 2015 nog aanspraak maken op de woonbonus onder het federale systeem. Let wel, gezien de woning in Gent niet langer zijn enige woning is, zal hij terugvallen op het basisbedrag van 2.260 euro.
05/12/2014
Vlaams Woonbonus
Federaal
Lening afgesloten tussen 1/01/2005 en 31/12/2014
Leningen afgesloten vanaf 1/01/2015
2.260
2.280
1.520
Verhoging eerste 10 jaar van de lening
750
760
760
Minstens 3 kinderen tijdens eerste 10 jaar
80
80
80
Belastingvermindering aan:
Marginaal tarief (30%-50%)
Marginaal tarief (30%-50%)
40%
Maximaal bedrag
2.260
2.280
2.280
Belastingvermindering aan:
30%
30%
30%
Basisbedrag
Langetermijnsparen
Inge Sercu – Tax Department
05/12/2014
Legal Laatste fase afschaffing aandelen aan toonder Vanaf 1 januari 2015 gaat de laatste fase in betreffende de afschaffing van de aandelen aan toonder en kunnen de aandelen waarvoor zich nog geen rechthebbenden hebben aangemeld tegen eind 2014 door de vennootschappen te koop worden aangeboden. Dit om te vermijden dat vennootschappen jaren na de feiten nog geconfronteerd worden met effecten waarvan de eigenaar onbekend is. Vanaf 1 januari 2014 werden de nog niet omgezette aandelen aan toonder automatisch omgezet in aandelen op naam (of gedematerialiseerde aandelen indien de vennootschap hiertoe het nodige had gedaan) ingeschreven op naam van de vennootschap-emittent. De rechten met betrekking tot deze aandelen werden geschorst (d.i. geen recht op dividenduitkering en geen stemrecht meer). Deze inschrijving op naam van de vennootschap-emittent verleende haar niet de hoedanigheid van eigenaar. De rechthebbenden hebben immers nog tot 31 december 2014 om zich kenbaar te maken, hun aandelen op te eisen en op hun naam te zetten. Vanaf 1 januari 2015 kunnen deze aandelen door de vennootschap zelf bij gebrek aan melding te koop worden aangeboden. De wettelijke procedure vereist eerst een publicatie van het initiatief tot verkoop in het Belgisch Staatsblad en op de website van de marktonderneming die de markt van de openbare veiling exploiteert. Een maand tot maximum vier maanden na deze bekendmaking kan de vennootschap overgaan tot de verkoop van de aandelen. De kosten die zij maakte voor de voormelde omzetting en het beheer van de aandelen kan van de opbrengst worden afgetrokken, de rest dient te worden doorgestort op rekening van de Deposito- en Consignatiekas. De effecten die op 30 november 2015 niet verkocht zijn, worden door de emittent-vennootschap in de vorm van effecten op naam neergelegd bij de Deposito- en Consignatiekas, totdat een persoon die op geldige wijze zijn hoedanigheid van rechthebbende heeft kunnen aantonen, de teruggave ervan vraagt. De vennootschap-emittent kan de aandelen zelf kopen, rekening houdend met de algemene regels betreffende de aankoop van eigen aandelen (cfr. voorwaarden art. 620 W. Venn.), maar de maximale grens van 20% van het geplaatst kapitaal is echter niet van toepassing zodat de vennootschap-emittent zijn effecten eenvoudiger kan verzamelen. Indien de voorwaarden van artikel 620 van het Wetboek van vennootschappen niet vervuld zijn, kan de terugkoop enkel worden uitgevoerd door de vennootschap-emittent met het oog op de onmiddellijke vernietiging van de teruggekochte effecten. In dit laatste geval voldoet de vennootschap-emittent aan de voorwaarden van artikel 621 van het Wetboek van vennootschappen. De oorspronkelijke eigenaar van de effecten kan zich bij verkoop ervan nog steeds aanmelden bij de Deposito- en Consignatiekas om de waarde van zijn effecten op te strijken. Vanaf 1 januari 2016 dient hij per jaar achterstand 10% boete te betalen op de waarde van deze effecten. Op 1 januari 2026 worden de bedragen afkomstig van de verkoop, die bij de Deposito- en Consignatiekas zijn gestort en waarvoor geen teruggave werd gevraagd, aan de Staat toegekend. De niet verkochte effecten waarvoor de houder op 31 december 2025 nog geen aanvraag tot teruggave heeft ingediend kunnen door de vennootschap-emittent worden teruggekocht mits hij deze intentie schriftelijk kenbaar maakte aan de Deposito- en Consignatiekas voor 31 december 2025. In dit geval kan hij een terugkoop bod indienen, doch is hij hier niet toe verplicht. Bij aanvaarding van het bod wordt de vennootschap-emittent eigenaar van de teruggekochte aandelen. De niet-naleving van bovengeschetste procedure wordt met een geldboete tussen 200 euro en 100.000 euro gesanctioneerd. Noteer concluderend dat de volgende en laatste fase van de afschaffing van de aandelen aan toonder weldra een feit is en dat er voor de vennootschap-emittenten in bovengeschetste situatie actie ondernomen kan worden per 1 januari 2015 wat betreft de mogelijkheid tot verkoop van aandelen waarvan tot op heden de eigenaar onbekend is. Nick Berckmans – Legal Department
05/12/2014
Digitale reclame, hoe kan het juridisch? Wij bekijken drie frequente toepassingen van deze digitale reclame vanuit juridisch oogpunt. Ten eerste zijn de “Like, share and win” – acties via social media een interessante piste om reclame te maken via het internet. Jammer genoeg dienen deze acties vaak als een loterij te worden beschouwd omdat de winst enkel en alleen afhankelijk is van het toeval. Dergelijke loterijen zijn naar Belgisch recht in principe slechts onder zeer strikte voorwaarden toegelaten. Het is daarom meer aangewezen om ze te koppelen aan bv. een schiftingsvraag. De actie wordt op die manier juridisch beschouwd als een wedstrijd. Die kan in principe vrij worden georganiseerd. Daarbij kan er best een wedstrijdreglement worden voorzien (met bv. de voorwaarden voor deelname, wat er gebeurt indien er meerdere winnaars zijn…). Ook kan je er via Google AdWords voor zorgen dat wanneer de internetgebruiker de bedrijfsnaam van jouw concurrent ingeeft in Google, eveneens jouw bedrijfsnaam verschijnt. Ook al komt deze vorm van concurrentie mogelijks onrechtvaardig over voor jouw concurrent, toch wordt zij in bepaalde mate zeker en vast aanvaard. Indien jouw concurrent zich immers enkel op de bescherming van de handelsnaam kan beroepen, zal dit gebruik pas verboden zijn wanneer het gebruik verwarringsgevaar doet ontstaan of afbreuk doet aan de publiciteitsfunctie van de handelsnaam. Beide aspecten zijn behoorlijk moeilijk aan te tonen. Indien jouw concurrent over een gedeponeerd merk beschikt, zal deze vorm van reclame nog steeds aanvaard kunnen worden. Het Europese Hof van Justitie heeft de voorwaarden hiervoor nader omschreven. Een belangrijk criterium is dat het voor de normaal geïnformeerde en redelijk oplettende internetgebruiker niet onmogelijk of moeilijk mag zijn om te weten of de producten waarop de advertentie betrekking heeft, afkomstig zijn van jouw concurrent (als merkhouder) dan wel van jou. Tot slot is er natuurlijk de aanlokkelijke methode om de bedrijfsnaam van een concurrent te gebruiken in je eigen domeinnaam. Hoewel het misschien op het eerste zicht vanzelfsprekend lijkt dat dit niet kan, toch wordt dit toegestaan wanneer het om een eerder triviaal woord gaat met meerdere betekenissen of gebruikswijzen. Zo slaat bijvoorbeeld het woord “polo” onder andere op de balsport met twee groepen ruiters, het automerk, het kledingstuk… waardoor de kans op een merkinbreuk, een oneerlijke marktpraktijk of het wederrechtelijk registreren van een domeinnaam veeleer gering is. Het hof van beroep te Gent heeft daarentegen geoordeeld dat de registratie van de domeinnaam “www.bmw-lingier.be” door een garagehouder (geen erkende BMW-dealer) wel een inbreuk was op de merkenrechten van BMW. Met bovenstaande punten willen wij aantonen dat deze vormen van digitale reclame perspectieven openen en dat zij onder bepaalde juridische voorwaarden wel degelijk kunnen. Een voorafgaande juridische analyse is dan ook geen overbodige luxe. Niele Dams – Legal Department
05/12/2014
Online customer profiling: een vermogende klant, dus een hogere prijs is toegelaten? Webshops die hun prijzen laten variëren afhankelijk van het type klant, mag dit wel? Hoewel een veelgebruikte Amerikaanse trend die al enkele jaren bestaat, kon ‘customer profiling’ onlangs ook in België op veel mediabelangstelling rekenen. Net nu de Belgische consument gestaag zijn vertrouwen heeft gewonnen in het online shoppen, sloeg dit nieuwsbericht voor velen in als een bom. Dat een online koper digitale sporen nalaat, was al langer bekend. Locatiegegevens, voorkeuren, surfgedrag en aankoopgegevens zijn waardevolle data voor de online verkoper met het oog op het voorspellen en beïnvloeden van het toekomstig aankoopgedrag van die ene koper. Maar dat dit kan leiden tot discriminatoire situaties waarbij koper A een hogere prijs moet betalen dan koper B voor hetzelfde goed, omdat koper A in een duurdere wijk woont en in het verleden duurdere online aankopen heeft gedaan, is toch even moeilijk te verteren. Een toegelaten sociale herverdeling voor sommigen, maar kan dit juridisch? Een mix van privacy- en cookiewetgeving, consumentenbescherming en het verbod op discriminatie biedt ons het antwoord. Een online prijs laten afhangen van persoonlijke gegevens van de consument stelt de strenge privacywetgeving op de proef. De harde kern van deze wetgeving vereist resoluut dat persoonsgegevens enkel verzameld en verwerkt mogen worden mits de voorafgaande, uitdrukkelijke en geïnformeerde toestemming van de particulier. In een eerste fase van deze customer profiling-techniek, dient de consument dus uitdrukkelijk akkoord te gaan met het feit dat de onderneming achter de webshop persoonlijke gegevens vergaart met het oog op toekomstig koopgedrag. Ook voor het ‘tracken’ en onthouden van het surfgedrag van de koper, dient iedere webshop/site afzonderlijk de expliciete goedkeuring te ontvangen van de natuurlijke persoon in kwestie, en dit op grond van de cookiewetgeving. Maar zelfs met een expliciete ja van de consument, stuit deze vorm van customer profiling op een volgende juridische barrière, met name, de consumentenbescherming. Deze wetgeving vereist dat iedere consument te allen tijde voorafgaand, en op duidelijke en ondubbelzinnige wijze op de hoogte dient gesteld te worden van de prijs. Individuele prijsdifferentiatie is enkel toegelaten wanneer gebaseerd op objectieve redenen (zoals bijvoorbeeld het toekennen van een korting louter aan houders van een klantenkaart). Bovendien dient steeds voorzichtig te worden omgesprongen met het maken van klantensegmentaties die de test van het discriminatiebeginsel kunnen doorstaan. Financiële draagkracht bepalen op basis van vorige aankopen leunt gevaarlijk dicht aan bij het creëren van een ontoelaatbare ongelijkheid onder de consumenten. En dan hebben we nog niet eens het gecreëerde wantrouwen bij de online consument in aanmerking genomen, die zich door dergelijke targeting bespeeld en onfair behandeld kan voelen. Online pricing laten variëren op basis van persoonlijke kenmerken van de koper: vanuit marketingoogpunt een meesterlijke zet, maar juridisch gezien toch teveel argumenten tegen. Anaïs De Boulle & Liesl Molinarolli - Legal Department
05/12/2014
VAT Onderscheid restaurant- of cateringdienst en levering van goederen: standpunt Belgische btwadministratie Teneinde dichter aan te leunen bij de visie van het Europese Hof van Justitie, heeft de Belgische btw-administratie zich in haar beslissing E.T. 100.714 van 24 juni 2014 uitgesproken over wat men dient aan te merken als een restaurant-of cateringdienst en niet als een levering van een goed. Deze opsplitsing is belangrijk voor onder meer het toepasselijk btw-tarief te kunnen bepalen.
Levering van een goed versus restaurant- of cateringdienst De zuivere levering van bereide maaltijden (met uitzondering van bepaalde producten) is onderworpen aan het verlaagd btw-tarief van 6%. Voor de levering van drank geldt het gewone btw-tarief van 21%. Restaurant- en cateringdiensten, met uitzondering van het verschaffen van dranken, is sinds 1 januari 2010 onderworpen aan het verlaagd btw tarief van 12%. Worden beschouwd als restaurant- en cateringdiensten: het verschaffen van spijs en drank in restaurants en cafés, en meer algemeen, in omstandigheden voor verbruik ter plaatse (artikel 18, §3, 11° W.BTW).
Visie Europees Hof van Justitie Voor de beoordeling of een handeling als een zuivere goederenlevering dan wel een restaurant- of cateringdienst moet worden aangemerkt, gaat het Europees Hof van Justitie uit van een kwalitatieve beoordeling. Zij is met andere woorden van mening dat alle feitelijke omstandigheden waarbij de kwalitatief overheersende aspecten uit het oogpunt van de consument in aanmerking moet genomen worden. Ook al worden niet alle onderdelen van een handeling als een dienstprestatie op zich aangemerkt, spreekt men van restaurant- of cateringdiensten indien het dienstenaspect primeert. Is het dienstenaspect echter miniem, dan moet de handeling als een zuivere levering van goederen worden aangemerkt. Zo oordeelde het Hof onder meer in het arrest ‘Cinemaxx’ dat de verkoop van eenvoudige snacks in een bioscoop niet als een restaurantdienst kan worden aangemerkt. Een eenvoudige standaardbereiding of een terbeschikkingstelling van een aantal rudimentaire voorzieningen is niet voldoende om de gehele prestatie als een restaurant- of cateringdienst te beschouwen.
Standpunt Belgische btw-administratie Oorspronkelijk hanteerde de Belgische btw-administratie een vrij ruime invulling van het begrip restaurantdienst, wat ertoe leidde dat een rudimentaire voorziening (bijv. een plank vastgehecht aan een muur) reeds aanleiding gaf tot de kwalificatie als restaurantdienst. Zo werd ook het verschaffen van drank door middel van een drankautomaat die geplaatst werd in een ruimte voor verbruik ter plaatse, aangemerkt als een dienst. Naar aanleiding van het arrest “Manfred Bog” van het Europese Hof van Justitie, had de btw-administratie de invulling van het begrip restaurantdienst reeds ingeperkt. Handelingen die enkel bestaan uit de levering van spijzen en/of dranken, met of zonder voorafgaande bereiding, die ter plaatse worden bezorgd of om mee te nemen, zonder enige bijkomende dienst om het onmiddellijk verbruik aangenamer te maken, worden niet aangemerkt als restaurant- of cateringdiensten (vb. bij een traiteur, op de openbare weg zonder dat er speciale voorzieningen aan de klant worden ter beschikking gesteld, voor automaten,…) (Btw-handleiding nr. 56). In haar recente beslissing verduidelijkt de btw-administratie nu dat als een restaurant-of cateringdienst en niet als een levering van goederen moeten worden aangemerkt: • het verstrekken van bereide maaltijden gepaard gaande met bediening aan tafel (al dan niet traditioneel restaurant, brasserie…); • het verstrekken van bereide maaltijden gepaard gaande met de terbeschikkingstelling van een infrastructuur (tafels, stoelen, borden, bestekken, glazen,…) voor verbruik ter plaatse (fastfood- of zelfbedieningsrestaurant); • het verstrekken van bereide maaltijden gepaard gaande meldt een materiële tussenkomst bij de klant (bereiding van de maaltijden ter plaatse, opdienen, terbeschikkingstelling van borden, van bestekken, van glazen,…). Opgelet: in het geval dat diegene die de maaltijden verstrekt en diegene die materieel tussenkomt bij de klant twee verschillende personen zijn, wordt het verstrekken van de maaltijden als een levering van goederen aangemerkt. Rekening
05/12/2014
houdende met de antimisbruikbepaling van artikel 1, §10 W.BTW kan de btw-administratie in dergelijke gevallen bij sprake van misbruik (vb. bij kunstmatige opsplitsing) de levering van de maaltijden als een dienstverrichting beschouwen.
Collectieve catering In een tweede luik van haar beslissing, gaat de Belgische btw-administratie dieper in op de kwalificatie van collectieve catering. Bij collectieve catering kan de afnemer lokalen die zijn ingericht en uitgerust als keuken en andere ruimten die nodig zijn voor de werkzaamheden van het cateringbedrijf (bureau, vestiaires, opslagruimte,…) ter beschikking stellen aan het cateringbedrijf. Verder kan de afnemer tevens bepaalde periodieke kosten zoals elektriciteitskosten e.d. voor haar rekening nemen. Bijgevolg dient men bij de kwalificatie van collectieve catering volgend onderscheid te maken: (1) Levering van goederen: Wanneer het cateringbedrijf zich beperkt tot de bereiding van de maaltijden die worden verstrekt aan de afnemer om door deze laatste te worden opgediend, zal de handeling als de levering van goederen worden aangemerkt voor zover de lokalen door de afnemer onder bezwarende titel aan het cateringbedrijf worden ter beschikking gesteld EN de kosten zoals elektriciteitskosten e.d. ten bezwarende titel door de afnemer ten laste worden genomen. (2) Dienstverrichting: Wanneer voornoemde handelingen om niet worden verricht, wordt de tussenkomst van het cateringbedrijf aangemerkt als een dienstverrichting.
Inwerkingtreding In principe trad deze beslissing reeds in werking per 1 oktober 2014. Gezien de toepassing van deze beslissing echter gepaard gaat met enkele praktische moeilijkheden/aanpassingen, heeft de administratie evenwel beslist om de inwerkingtreding uit te stellen tot 1 januari 2015. Wendy Vekeman – VAT Department
05/12/2014
Social Alcohol op personeelsfeesten: glaasje op, laat uw werknemers niet rijden! De maanden december en januari zijn traditioneel de maanden waarop talrijke kerst- en nieuwjaarsfeestjes worden georganiseerd. Niet alleen thuis, maar ook op de werkvloer. En alcohol is vaak zeer aanwezig op deze gelegenheden. Werkgevers springen echter best niet te lichtzinnig om met het serveren van alcoholische dranken tijdens deze feesten en recepties. Zij lopen immers een risico op aansprakelijkheid wanneer een werknemer na dergelijk feestje in dronken toestand een ongeval veroorzaakt. Wanneer een werknemer een ongeval voor heeft op weg naar of van een personeelsfeest wordt dit beschouwd als een arbeidswegongeval. Hierbij is het wel vereist dat de werknemer de “normale route” huiswaarts heeft genomen en geen onnodige omwegen heeft gemaakt of niet gestopt is bij een ander café onderweg om met een aantal collega’s “het feest verder te zetten”. Aangezien dit ongeval beschouwd wordt als een arbeids(weg)ongeval, heeft dit tot gevolg dat bij eigen lichamelijke schade en lichamelijke schade van een collega, de betrokken werknemers beroep kunnen doen op de arbeidsongevallenverzekeraar van de werkgever. Dat er eventueel alcohol in het spel is dat aan de oorzaak van dit ongeval ligt, sluit de toepassing van deze verzekering niet uit. Dronkenschap is in principe geen uitsluitingsgrond voor arbeidsongevallenverzekeringen. Wanneer de dronken werknemer bij dit ongeval schade aanbrengt aan derden, berust de aansprakelijkheid op andere gronden: • De werkgever kan zelf aangesproken worden op grond van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek. Deze aansprakelijkheid speelt wanneer de werkgever voorziet dat tijdens het personeelsfeest (al dan niet onbeperkt) alcohol wordt geschonken en de werkgever een werknemer zonder enige controle met de wagen naar huis laat vertrekken en deze laatste hierbij een ongeval veroorzaakt. Dergelijke onachtzaamheid is een fout die rechtstreeks te wijten is aan de werkgever. Indien de werknemer hierdoor in dronken toestand verzeild geraakt en in deze toestand een ongeval veroorzaakt waarbij schade aan derden wordt berokkend, loopt de werkgever het risico om aansprakelijk gesteld te worden. Bovendien zijn werkgevers verplicht om een alcohol- en drugsbeleid in de onderneming in te voeren. Een derden kan dan ook argumenteren dat dit beleid dan ook niet correct werd nageleefd door de werkgever zelf en de dronkenschap van de werknemer een verwijtbare fout van de werkgever zelf is. Bijvoorbeeld door de betrokken werknemers niet met een alternatief vervoersmiddel naar huis te sturen (taxi), of doordat de eventuele nultolerantie die in de onderneming werd ingevoerd door het beleid niet werd gerespecteerd door de werkgever zelf, aangezien de werkgever de alcoholische dranken heeft voorzien/betaald. Anderzijds kan de werkgever ook op strafrechtelijk vlak worden aangesproken voor schuldig verzuim indien hij een dronken werknemer niet tegenhoudt van het besturen van zijn wagen. • Indien de werkgever niet zelf rechtstreeks een fout te verwijten valt, kan hij nog steeds aansprakelijkheid oplopen ingevolge artikel 1384 van het Burgerlijk Wetboek (aanstellersaansprakelijkheid). Deze aansprakelijkheid loopt een werkgever op wanneer een werknemer schade aan een derde veroorzaakt in de uitvoering van zijn arbeidsovereenkomst, behoudens wanneer deze schade voortkomt uit zware fout, bedrog en herhaaldelijk lichte fout. Voor deze aanstellersaansprakelijkheid van de werkgever is echter wel vereist dat de schade berokkenende werknemer onder gezag van de werkgever staat. Of dit het geval is, is een feitenkwestie die door de rechter moet worden beoordeeld worden. Doorgaans zal worden aangenomen dat de aanwezigheid op een eindejaarsfeest voor het personeel gebeurt in uitvoering van de arbeidsovereenkomst. Er is echter ook (beperkte) rechtspraak die argumenteert dat de werknemer bij dergelijke evenementen niet meer onder het gezag van de werkgever staat en de werkgever principe niet aansprakelijk is voor de schade toegebracht aan derden door de dronken werknemer. Finaal is het de rechter die bij betwisting hierover een oordeel zal vellen. Wenst men als werkgever het risico op deze aansprakelijkheid zoveel als mogelijk in te perken, is het aan te raden de nodige richtlijnen in acht te nemen wanneer er personeelsfeestjes worden georganiseerd:
05/12/2014
o
Indien de policy een beleid van nultolerantie omtrent alcohol in de onderneming invoert, schenk dan geen alcohol;
o
Maak de deelname aan het personeelsfeest vrijblijvend;
o
Voorzie in een vorm van collectief/georganiseerd vervoer (bussen die worden ingelegd, taxi’s, young responsible drivers, …);
o
Herinner de werknemers voorafgaand aan het personeelsfeest (schriftelijk) aan de geldende regels inzake alcohol (geen overmatig gebruik) en wijs op de gevaren van dronken rijden.
o
…
Emilie Ickroth – Social Department
Homepage
Deloitte Belgium Berkenlaan 8A, 8B, 8C 1831 Diegem Belgium Deze nieuwsbrief is enkel bestemd voor medewerkers van Deloitte Fiduciaire. In de mate deze op welke wijze ook in het bezit komt van derden, geldt wat volgt: De inhoud en de lay-out van deze nieuwsbrief zijn de exclusieve eigendom van Deloitte Fiduciaire* (hierna “Deloitte”) en/of zijn medewerkers en worden beschermd door het auteursrecht en andere relevante intellectuele eigendomsrechtwetten en verdragen. Geen enkele reproductie in onder het even welke vorm of via om het even welk medium is toegestaan zonder de uitdrukkelijke toestemming van Deloitte. Deze nieuwsbrief werd opgemaakt in algemene termen en men kan er dan ook voor specifieke situaties niet op steunen. Hoewel Deloitte de betrouwbaarheid van de gegeven informatie nagaat, is dergelijke informatie algemeen en kan Deloitte in geen geval aansprakelijk worden gesteld voor mogelijke fouten die kunnen optreden ten gevolge van het gebruik of de interpretatie van deze informatie zonder de bijstand van Deloitte. De informatie die in deze nieuwsbrief is vervat, is gebaseerd op de wet, reglementeringen, rechtspraak, concrete gevallen, rulings en andere bronnen die bestaan op het moment van de presentatie. Bijgevolg kunnen latere wijzigingen in of aan het voorgaande (waarvoor Deloitte geen verantwoordelijkheid draagt om de lezer/gebruiker ervan te informeren) leiden tot de ongeldigheid van de informatie vervat in de presentatie. Toepassing van de vervatte principes zal afhangen van de specifieke toepasselijke omstandigheden en we raden aan dat U professioneel advies vraagt vooraleer te handelen of u te onthouden van enige handeling op basis van de inhoud van deze presentatie. Deloitte zal de lezer/gebruiker graag bijstaan om hem te adviseren hoe de principes vervat in deze presentatie toe te passen in specifieke situaties. Deloitte aanvaardt geen zorgvuldigheidsplicht of aansprakelijkheid voor enig verlies veroorzaakt aan een persoon die handelt of die zich onthoudt van enige handeling als gevolg van enige informatie vervat in deze nieuwsbrief. *Een afdeling van Deloitte Accountancy BV ovve CVBA Deloitte refers to one or more of Deloitte Touche Tohmatsu Limited, a UK private company limited by guarantee (“DTTL”), its network of member firms, and their related entities. DTTL and each of its member firms are legally separate and independent entities. DTTL (also referred to as “Deloitte Global”) does not provide services to clients. Please see www.deloitte.com/about for a more detailed description of DTTL and its member firms. This communication is for internal distribution and use only among personnel of Deloitte Touche Tohmatsu Limited, its member firms, and their related entities (collectively, the “Deloitte network“). None of the Deloitte network shall be responsible for any loss whatsoever sustained by any person who relies on this communication. © 2014. For information, contact Deloitte Belgium.
05/12/2014
Legal Sancties bij niet-neerlegging van de jaarrekening De verplichting voor vennootschappen om een jaarrekening op te stellen en neer te leggen is al heel lang in ons Wetboek Vennootschapsrecht voorzien. Voornoemd wetboek voorziet eveneens dat een vennootschap die gedurende drie opeenvolgende boekjaren geen jaarrekening heeft neergelegd, automatisch een sanctie riskeert die erin bestaat dat iedere belanghebbende (of het openbaar ministerie) de ontbinding van de vennootschap aan de rechtbank kan vragen. Een jaarrekening moet binnen zeer strikte termijnen worden opgesteld en neergelegd. Het bestuursorgaan moet uiterlijk zes maanden na de afsluitingsdatum van het boekjaar de jaarrekening ter goedkeuring aan de algemene vergadering voorleggen. Binnen dertig dagen na die goedkeuring én ten laatste zeven maanden na de afsluitingsdatum van het boekjaar moet de jaarrekening bij de Balanscentrale van de Nationale Bank van België worden neergelegd. Deze procedure is tijdrovend en wordt dan ook zelden toegepast. Om die reden heeft de wetgever met de wet van 15 juli 2013 houdende dringende bepalingen inzake fraudebestrijding een nieuwe vorm van sanctie ingevoerd jegens vennootschappen die hun neerleggingsverplichting niet nakomen. Deze wet geeft de Kruispuntbank van Ondernemingen (KBO) de bevoegdheid om een vennootschap om dezelfde redenen ambtshalve te schrappen. Aangezien de vermelding van de doorhaling voor iedereen toegankelijk is, wordt de vennootschap er op die manier toe aangezet haar neerleggingsverplichting na te komen. Gevolg van deze doorhaling is dat de vennootschap haar activiteit niet langer kan uitoefenen. De doorhaling in de KBO leidt niet tot de ontbinding of de vereffening van de vennootschap, maar het gaat niettemin om een zware sanctie die de vennootschap verhindert haar activiteit uit te oefenen. De doorgehaalde vennootschappen blijven met andere woorden juridisch bestaan. We moeten echter benadrukken dat deze sanctie niet van toepassing is op de vennootschappen bedoeld in artikel 97 van het Wetboek Vennootschapsrecht, d.w.z. de kleine vennootschappen die de vorm hebben aangenomen van een vennootschap onder firma, een gewone commanditaire vennootschap of een coöperatieve vennootschap met onbeperkte aansprakelijkheid en de vennootschappen onder firma, de gewone commanditaire vennootschappen en de coöperatieve vennootschappen met onbeperkte aansprakelijkheid waarvan alle onbeperkt aansprakelijke vennoten natuurlijke personen zijn. De wet voorziet voor de KBO eveneens de bevoegdheid om vennootschappen die aan een aantal cumulatieve criteria voldoen te schrappen, waardoor deze juridisch nog wel maar in feite niet meer bestaan. Het gaat om de vijf (5) volgende criteria: vennootschappen die • • • • •
al minstens drie jaar niet meer beschikken over actieve hoedanigheden, activiteiten of vestigingseenheden ingeschreven in de KBO; met een actieve status in de KBO zijn ingeschreven; niet beschikken over lopende toelatings- of hoedanigheidsaanvragen, ingeschreven in de KBO; al 7 jaar geen wijzigingen aan de ingeschreven gegevens in de KBO hebben doorgevoerd; al 7 jaar niets anders dan de jaarrekening in de Bijlagen bij het Belgisch Staatsblad of in het Belgisch Staatsblad hebben gepubliceerd.
Bij doorhaling ambtshalve is het voor de vennootschap nog altijd mogelijk om deze vermelding te laten verwijderen. Als de vennootschap haar jaarrekeningen toch indient, wordt de doorhaling ingetrokken. Hetzelfde geldt voor de vennootschappen die voldoen aan de vijf (5) criteria hiervoor: zodra een van de criteria verdwijnt, verdwijnt ook de doorhaling. Net als de doorhaling wordt ook de intrekking van de doorhaling gratis in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd. Cindy Torino – Legal Department
21/12/2014
Social Staking: adviezen voor de werkgever! Het einde van 2014 zal de geschiedenis ingaan als het jaareinde waarin ons land werd getroffen door estafettestakingen, een fenomeen dat we in België niet meer hadden gezien sinds de winter van 1960–1961 met de stakingen tegen de "Eenheidswet". In het licht van de recente gebeurtenissen willen wij het hebben over verschillende punten die de werkgever moeten helpen een staking in zijn bedrijf beter te begrijpen en te beheren.
1. Stakingsaanzegging en informatie Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen een aangekondigde staking en een wilde staking. De vakbonden moeten de werkgever immers van tevoren van de staking op de hoogte brengen en een stakingsaanzegging in acht nemen volgens de regels die in de sector van toepassing zijn. Bij niet-naleving van deze regels spreekt men van een wilde staking. In dat geval raden wij de werkgever aan om de staking door een gerechtsdeurwaarder te laten vaststellen en, in voorkomend geval, het misbruik van stakingsrecht te sanctioneren. Bij de voorbereiding van de staking dienen de vakbonden het personeel tijdens vergaderingen of informatiesessies te informeren. Wij wijzen de werkgever erop dat hij niet verplicht is om dergelijke vergaderingen in zijn bedrijf of tijdens de werkuren toe te laten. De werkgever kan dergelijke vergaderingen, indien hij dit wenst, ook op bepaalde voorwaarden toelaten. Merk op dat hieromtrent in het bedrijf of in de sector doorgaans akkoorden zijn gesloten.
2. Werking tijdens de staking • In de praktijk Wij raden de werkgever aan om overleg te plegen met de vakbondsafvaardiging, om de werkingsmodaliteiten voor het bedrijf tijdens de staking af te spreken (de veiligheidsaspecten en de minimale dienstverlening die moet worden ingevoerd). Ook geven we de werkgever de raad om anticiperende maatregelen te treffen, zodat werkwilligen tijdens de staking kunnen werken (telewerk, dag vrijaf ...). • Loon De werkgever is wettelijk niet verplicht om aan stakers een loon te betalen. Stakende werknemers die bij een vakbond zijn aangesloten, krijgen een stakingsvergoeding per dag die door hun vakbond wordt betaald, als deze de staking erkent. Aan werkwillige werknemers die door de staking niet kunnen werken, is de werknemer evenmin verplicht een loon te betalen voor de niet-gewerkte uren. Werkwilligen kunnen dan een werkloosheidsuitkering krijgen voor zover het beheercomité van de RVA de toekenning hiervan verzekert.
3. Misbruik van stakingsrecht en rechtsvordering Wij vestigen de aandacht van de werkgever op het feit dat bij misbruik door de werknemers tijdens de staking de in het arbeidsreglement voorziene sancties van toepassing blijven. Wij raden de werkgever dan ook aan de staking, in voorkomend geval, door een gerechtsdeurwaarder te laten vaststellen. De werkgever kan ook een rechtsvordering instellen, om te verhinderen dat de toegang tot het bedrijf wordt geblokkeerd, meer bepaald door de rechter in kort geding om de staking te laten verbieden. Laetitia Purnelle – Social Department
Homepage
Deloitte Belgium
21/12/2014
Berkenlaan 8A, 8B, 8C 1831 Diegem Belgium Deze nieuwsbrief is uitsluitend bestemd voor de medewerkers van Deloitte Fiduciaire. Mocht hij op één of andere manier in handen komen van derden, zijn volgende waarschuwingen van toepassing: De inhoud en de lay-out van deze nieuwsbrief zijn de exclusieve eigendom van Deloitte Fiduciaire* (hierna "Deloitte" genoemd) en/of haar medewerkers en zijn beschermd door het auteursrecht en de andere wetten en verdragen inzake intellectuele eigendom. Reproductie in welke vorm en op welke drager dan ook zonder de uitdrukkelijke toestemming van Deloitte, is niet toegelaten. Deze nieuwsbrief is opgemaakt in algemene bewoordingen. Men kan er dus voor specifieke situaties niet aan refereren. Hoewel Deloitte de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie heeft nagekeken, blijft deze informatie algemeen en kan Deloitte niet aansprakelijkheid worden gesteld voor mogelijke fouten die zouden kunnen optreden na het gebruik of de interpretatie van de informatie zonder de bijstand van Deloitte. De informatie in deze nieuwsbrief is gebaseerd op de wet, de reglementeringen, de rechtspraak, de concrete gevallen, de rulings en andere bronnen die bestaan op het ogenblik van de presentatie. Latere wijzigingen aan wat voorafgaat (waarvan de bekendmaking aan de lezer/gebruiker niet tot de verantwoordelijkheid van Deloitte behoort) zullen dientengevolge leiden tot de nietigheid van de informatie in de presentatie. De toepassing van de vermelde principes zal afhangen van de specifieke toepassingsomstandigheden en wij raden u aan om professioneel advies in te winnen alvorens te handelen of niet te handelen op basis van de inhoud van deze presentatie. Deloitte zal de lezer/gebruiker graag bijstaan met advies over de manier waarop de principes in deze presentatie op specifieke situaties moeten worden toegepast. Deloitte wijst elke zorgvuldigheidsplicht af voor het verlies dat iemand zou lijden na al dan niet te hebben gehandeld ingevolge de in deze nieuwsbrief gepubliceerde informatie. *Een afdeling van Deloitte Accountancy BV ovve CVBA Deloitte refers to one or more of Deloitte Touche Tohmatsu Limited, a UK private company limited by guarantee (“DTTL”), its network of member firms, and their related entities. DTTL and each of its member firms are legally separate and independent entities. DTTL (also referred to as “Deloitte Global”) does not provide services to clients. Please see www.deloitte.com/about for a more detailed description of DTTL and its member firms. This communication is for internal distribution and use only among personnel of Deloitte Touche Tohmatsu Limited, its member firms, and their related entities (collectively, the “Deloitte network“). None of the Deloitte network shall be responsible for any loss whatsoever sustained by any person who relies on this communication. © 2014. For information, contact Deloitte Belgium.
21/12/2014