Memoriën
■ t
y*\. r ’
C I
''
/
EEN TIJDGENOOT VAN P.P. RUBENS TEKENINGEN UIT DE 17de EEUW
Memoriën van Anthonio de Succa
UITGAVE VAN HET NATIONAAL CENTRUM VOOR NAVORSINGEN OVER DE VLAAMSE PRIM ITIEVEN, BRUSSEL
III. BIJDRAGEN TOT DE STUDIE VAN DE VLAAMSE PRIM ITIEVEN
7
DE VLAAMSE PRIM ITIEVEN I. Corpus van de vijftiende-eeuwse schilderkunst in de Zuidelijke Nederlanden II. Repertorium van de Vlaamse Schilderkunst van de vijftiende III. Bijdragen tot de studie van de Vlaamse Primitieven
TENTOONSTELLING GEORGANISEERD IN DE KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK ALBERT I
MEMORIËN van Anthonio de Succa CATALOGUS door Micheline Comblen-Sonkes en Christiane Van den Bergen-Pantens
B A N D I : IN L E ID IN G E N , C A T A L O G U S
© BRUSSEL KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK ALBERT I M C M LX XV II
TEN GELEIDE
De Memoriën van Anthonio de Succa, die in 1868 door de Koninklijke Biblio theek zijn aangekocht, is een van de bekendste en meest geciteerde handschrif ten uit onze verzameling. In talloze schoolboeken en geschiedkundige werken treft men een of andere tekening uit het Succa-handschrift aan. Het graf van Lodewijk van Male, de portretten van de koning van Frankrijk, Lodewijk X I en van Wenceslas van Luxemburg behoren tot de meest verspreide documen ten. Gefotografeerd werd het Succa-handschrift misschien te veel, bestudeerd te weinig. Er bleven zoveel onbeantwoorde vragen: kon codicologisch onder zoek de plaatsopgaven staven? Waren de tekeningen waarheidsgetrouw? Welke plaatsen had Succa bezocht? Onder impuls van Mevr. Bonenfant, ere-archivaris van de Commissie van Openbare Onderstand van de stad Brussel, besloot het „Nationaal Centrum voor Navorsingen over de Vlaamse Primitieven” tot een grondige bestudering van de Memoriën. Dit project kreeg terstond de volle steun van de heer H. Liebaers, lid van de raad van beheer van het Centrum en destijds hoofdconservator van de Koninklijke Bibliotheek. De opdracht bleek allesbehalve eenvoudig. Er moest op talrijke medewer kers een beroep gedaan worden. Spil van de onderneming waren Mevr. M. Comblen-Sonkes en Mevr. Chr. Van den Bergen-Pantens. Ze kregen opdracht de teksten van de Memoriën te ontcijferen en uit te geven met medewerking van de heer J.-P. Sosson. Zij bezorgden tevens de tekst van de catalogus. Mevr. P. Bonenfant nam het hoofdstuk over de historiografie ten tijde van Succa voor haar rekening. Dank zij zijn weergaloze kennis van het middeleeuws militair kostuum kon de heer C. Gaier, directeur van het Luikse Wapenmuseum, een aantal problemen oplossen, die de uitgeefsters tegenhielden. Het hoofdstuk dat hij schreef over de waarde van Succa’s tekeningen als getuigenissen van de militaire geschiedenis getuigt overvloedig van zijn kunnen. De heren P. Cockshaw en L. Gilissen van de Afdeling Handschriften stonden in voor het codico logisch onderzoek van het handschrift. Zulk een omvangrijk werk veronderstelt talloze revisies, eindeloos collationeren en proeflezen. Verscheidene perso neelsleden van de Afdeling Handschriften, onder wie voornamelijk Mevr. Th. Glorieux-De Gand, Mevr. C. Lemaire-De Vaere en de heer L. Vandevelde, hebben zich op dit stuk verdienstelijk gemaakt onder de bezielende leiding van de heer P. Cockshaw.
VI
TEN GELEIDE
Zo beschikken we nu eindelijk over een systematische ontleding van de Memoriën, waardoor we een betere kennis van talrijke verdwenen historische
monumenten krijgen en we ons een beter beeld van het zeventiende-eeuwse kunstgevoel kunnen vormen. Daar een restauratie van de gehavende band van het Succa-handschrift noodzakelijk bleek, werden hiertoe alle bladen losgemaakt. Dit bleek wel een unieke gelegenheid om alle tekeningen van Succa ten toon te stellen. Het kwam ons ook voor dat het Rubens-jaar zich bijzonder goed tot die tentoonstelling leende: Rubens is niet enkel een stad- en tijdgenoot van Succa, ook heeft hij de tekeningen van zijn medebroeder in het Antwerpse Sint-Lucasgilde als inspiratiebron gebruikt. M. WITTEK
VERANTWOORDING
De catalogus bestaat uit twee delen. In het eerste deel vindt men de inleidingen, de ontleding van de inhoud van het handschrift en de index; in het tweede, de volledige transcriptie van de tekst en de platen. Deel I
Aan elke plaats door Succa bezocht beantwoordt een katern. De inhoud van elk folio wordt afzonderlijk besproken. Elk monument of tekst kreeg een rang nummer dat overeenstemt met de plaats die tekst of tekening op het folio in nemen. De katernen volgen elkaar op in de chronologische volgorde van Succa’s reizen. Elk katern en alles wat ermee verband houdt wordt afzonderlijk beschreven. De niet lokaliseerbare of niet toewijsbare voorwerpen, die door Succa nagetekend of beschreven zijn, werden achteraan opgenomen. Daarna volgen aanwijzingen over de aangewende tekentechniek, de summiere identificering van het voorwerp of van de gekopieerde tekst, de datum, de ligging, en eventueel de identificering van het wapenschild en een samenvatting van Succa’s commentaar en de desbetreffende literatuur opgesteld aan de hand van de beste en recentste werken die we ter plaatse konden raadplegen. Er werd slechts een beroep gedaan op handschriften of op archivalia van de Koninklij ke Bibliotheek of van het Rijksarchief te Brussel bij gebrek aan gepubliceerde bronnen. We hebben gelukkig op de welwillendheid van een aantal korrespon denten kunnen rekenen om bepaalde leemten in onze informatie aan te vullen. Inderdaad was het ons niet mogelijk persoonlijk buitenlandse opzoekingen te doen. De identificering van de personages steunt op de werken van von Isenburg, E. Strubbe en L. Voet. In enkele gevallen werd op monografieën een beroep gedaan. Voor de wapenschilden werd J.B. Rietstap gevolgd. Wanneer wij van deze auteur afweken, hebben we dit telkens vermeld. Deel I I
Bevat de volledige transcriptie folio na folio van Succa’s tekst en de integrale reproduktie ervan volgens de regels van de Koninklijke Commissie voor Ge schiedenis. Tekstkritische aantekeningen vullen de transcriptie aan. Elk folio werd, van boven tot onder en van links naar rechts overgeschreven. De randaantekeningen werden van links onder naar boven en zo verder overge schreven.
V III
VERANTWOORDING
betekent dat de aantekeningen om de tekening staan; betekent dat zij erin staan; betekent een wapen. Het bijgevoegde cijfer dient als herkenningsteken ter aan duiding van de plaats in de tekst waar dit wapen wordt geïdentificeerd. In margine staan het nummer van het folio en de rangvolgorde van elk besproken onderwerp. Een dito verwijzing verschijnt in het eerste deel op de plaats waar dit onderwerp behandeld is. De blanco folio’s en deze waarop alleen tekeningen staan worden er niet vermeld. Het tweede deel omvat eveneens de volledige reproduktie van het handschrift van Antonio de Succa.
BIBLIOGRAFIE
AFKORTINGEN ARA
Hs KB MBIZ
Par. PK RK SAA SR
Algemeen Rijksarchief Handschrift Koninklijke Bibliotheek Ministerie Buitenlandse Zaken Parochieregister Privilegekamer Rekenkamer Stadsarchief-Antwerpen Schepenregister
.. ONUITGEGEVEN BRONNEN
BELGIË
Antwerpen Rijksarchief te Antwerpen Kerkarchief Sint-Michiels, nrs. 3 en 11. Stadsarchief Antwerpen Certificatieboek, nrs. 55 en 68. Collectanea, nr. 20. Collegiale Aktenboeken, 1599. Notariaat, nrs. 1172 en 1175. Parochieregister, nr. 129 (Dopen Sint-Joris) -nr. 216 (Huwelijken Sint-Jacob). Privilegekamer, nr. 128, J.B. Van Der Straelen, Kronijk van Antwerpen. Rekwestboek nrs. 684 (1601), 688 (1604) en 702 (1612). Rekenkamer, nrs. 39, 48 en 119. Schepenregister, nrs. 404-410, 412, 419, 429, 435, 436, 439, 448, 452, 456, 459,460, 476, 479, 516 en 517. Weesmeesterkamer, 36, bundel 6, 38, bundel 6, 140, bundel 5. Brussel
Algemeen Rijksarchief Rekenkamer, nrs. 142, 773, 1837-1838, 2419, 2de rekening. Privé raad, register nr. 42 (stuk 265) en nr. 768. Spaanse Privé raad, nr. 1174. Manuscriptenverzameling, nrs. 973 en 974, 5162. Raad van Staten en Audiëntie, nr. 919: Onderzoek te Drongen betreffende de kiezing van de abt (1602) - nr. 1236: Stukken in verband met kunsten en wetenschappen. Stukken betreffende de historiograaf J.B. Gramaye - nrs. 2564, 2567 (map III) en 2568: Minuten van patenten van Brabant, kwijtschriften, ... Koninklijke Bibliotheek, AfdeMng Handschriften Archief van de Afdeling: Réserve de 122 manuscrits non inscrits au catalogue Aanwinstenregister van de afdeling. 9080: Livre de l’Ordre du Thoison d’or (16de eeuw). 16.605: E. Maghe, Chronicum ecclesiae Bonae Spei. 19.464-19.468: Documens généalogique, I. 22.483: C. de Rietwyck, Sigillographica Belgica. II 6448: J.B.
X
BIBLIOGRAFIE
Houwaert, Liber collectaneorum II.B . II 6454: Fonds Houwaert, Collectanea Liber V III.H (verschillende auteurs). II 6506: J.B. Houwaert, Liber genealogicus, V. II 6508: J.B. Houwaert, Liber V II genealogicus. II 6513: J.B.A. (Jean-Baptiste-Antoine de Grez), Epitaphia Liber II. II 6584: Fonds Houwaert, Quartiers X. III 712: Annales généalogiques de la maison... de Megem. III 1252: Inventaire de la section des Manuscrits. Fonds Goethals: 70: R.P. Nicolas de le Ville, Heverleae Celestinae, z.d. 750: E.A. Hellin, Genealogies (2de helft 18deeeuw). 789: Eeckman, Généalogies (2de helft 18de eeuw). 1507: Recherches par Lalou, Jean et à lui appertenant (17de eeuw). 1509: Monumens sépulchral de Flinne par Pierre d’Assignies, religieux à l’abbaye de Cambron (biechtvader te Flines, t 1642). 1564: F.C.G. graaf de Cuypers, Recueil d’Epitaphes et d’inscriptions des églises et autres lieux des Pays-Bas... Bruxelles, église des Grands Carmes (collectanea 17de - 18de eeuw). 1590: F.C.G. graaf de Cuypers,... Louvain, église des Augustins. 1606: Recueils d’épitaphes et d’inscriptions copiées dans les églises, chapelles et couvents de Bruxelles et dans quelques localités des environs de cette ville. Bruxelles, Eglise des Carmes (Iaatste kwart 18de eeuw). 1640: Elisium illustrium hoeroum. Cimmetiere des illustres personnes (17de eeuw). 1654: Corneille Gailliard en Jacques de Damhouder (1562 en 1603), Superschripten ende memoriën van aile tomben sepulturen ende epitaphien... binnen der stede van Brugge. 1655: Epitaphes de Flandre et de Hollande (17de eeuw). Fonds Merghelynck, nr. 34: Epitaphier des Flandres, Pays-Bas et Nord de la France formé et écrit vers l’année 1521 door Jacques le Boucq. Ministerie van Buitenlandse Zaken Afdeling Adel: nr. 2, d. 13: Jacques-Joseph-François de Grez, Fragments généalogiques (f°); nr. 11, d. 1: Généalogies; nr. 62: Recueil des actes authenticques (...) de l’ancienne noblesse. Branches généalogiques et preuves (f°). Gent
Stadsarchief Atlas Goetghebuer, doos 113: Album Van Wijnendaele. Memorieboek der Stad Gent 11.66.
Jaerregister 1527-28.
Rijksuniversiteit, Centrale Bibliotheek. Hs 2466: Lucas de Heere, Théâtre de tous les peuples de la terre avec leurs habits et ornemens divers tant anciens que modernes diligemment depeints au naturel par Luc Dheere peintre et sculpteur gantois. Luik
Archives de l’Etat Jean-Gilles en Jacques-Henri Le Fort, Recueil d’épitaphes (1676-1751). Bibliothèque de l’Université Fonds Joseph Van Den Berg, notes (19de eeuw).
Doornik
Archives du Chapitre cathédral dossier Villers, Denis de, 1656. Bibliothèque de la ville Ville, 230 (conservé n° 23): Album Amicorum van Denis de Villers.
XI
BIBLIOGRAFIE FRANKRIJK
Atrecht Archives départementales du Pas-de-Calais 2L: district d’Arras, La Thieulloye, description des „titres et papiers” du couvent, 5°, inventaire dressé du 4 au 7 octobre 1790. Inventaire manuscrit partiel des archives hospitalières door A. Lavoisne en G. Tisson. Bibliothèque municipale Hs 266: Recueil d’Arras (toegeschreven aan Jacques le Boucq). Rijsel Archives départementales du Nord Recette générale des Finances B 1932 Portefeuille 3 octobre 1424 ■2 octobre 1425. B 2018 Portefeuille 1 janvier 1454 - 31 décembre 1454. B 2022 Portefeuille 1 janvier 1455 30 décembre 1455. B 2770, 1598. B 2776, 1599. B 2782, 1600. B 2788, 1601. B 2794, 1602. B 2800, 1603. B 2806, 1604. B 2812, 1605. B 2824, 1607. B 2830, 1608. B 2836, 1609. B 2842, 1610. B 2848, 1611. B 2854, 1612. B 2860, 1613. B 2866, 1614. B 2872, 1614 (vervolg). B 2878, 1615. B 2884, 1616. B 2890, 1617. B 2901, 1619. B 2907, 1620. B 3375. Sint-Omaars Hs 380.
Bibliothèque municipale et archives
GROOT BRITTANNIE
Londen British Museum Hs 1841.12.11.8: Costume-Book, toegeschreven aan P.P. Rubens.
B. GEDRUKTE BRONNEN
Acta Sanctorum Septembris tomus secundus. Die quinta, Parisiis/Romae, 1868. Adhémar, H., Le Musée National du Louvre. Paris (Les Primitifs flamands, I. Corpus de la peinture des anciens Pays-Bas méridionaux au quinzième siècle, 5), Bruxelles, 1962. Adhémar, J., et D o r d o r , G., Les tombeaux de la collection Gaignières, dessins d’archéologie du XV IV siècle, Gazette des beaux-arts, 6de reeks, LX X X IV , 1974, p. 1-192, afb.; L X X X V III, 1976, p. 1-128, afb. Album de Villard de Honnecourt architecte du X IIIesiècle. Manuscrit publié en fac-similé annoté [...] door J.B.A. Lassus en A. Darcel, anastatische herdruk, Paris, 1968. Alvin, L., Iconographie princière des Pays-Bas, Bulletins de l’Académie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique, 2de reeks, X X V , 1868, p. 389-393. André, V., Bibliotheca Belgica: de Belgis vita scriptisque claris praemissa, Lovanii, 1643. Annales de la Société archéologique de Namur, X IX , 1891.
X II
BIBLIOGRAFIE
Anne de Molina, J., Généalogie de la famille Clutinc, Brabantica, III, 2, 1958, p. 117-128. Archives Nationales. Inventaires et documents publiés sous la direction de M . Charles Braibant. Registres du Trésor des Chartes. T. I. Règne de Philippe le Bel. Inventaire analytique établi par les archivistes aux Archives Nationales sous la direction de M . Robert Fawtier, Paris, 1958. Arnould, M.A., Historiographie de la Belgique des origines à 1830, (Collection Nationale, 7de reeks, nr. 80), Bruxelles, 1947. Arnould, M .A., Le travail historique en Belgique des origines à nos jours, Bruxelles, 1953. Asaert, G., De oudste certificatiën van de stad Antwerpen (1468-1482), in Handelingen van de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis, C X X X II, 1966, p. 261-296. Asselberghs, J.P., La tapisserie tournaisienne au X V 6siècle. [Tentoonstellingscatalogus], Doornik, 1967, z.pl., 1967. Aulotte, R., Alexandre Le Blancq et sa collection de manuscrits au X V Iesiècle, Revue du Nord, L, 1968, p. 301-316. Backmund, N., Monasticon praemonstratense, I, 1949; II, 1952; III, 1956. Baldass, L., Jan van Eyck, [London, 1952], Balten, P., zie Balthazar, P. Balthazar, P., zie Clariss. Barlande, H., Rerum gestarum a Brabantiae ducibus historia, Antwerpiae, 1526. Barlande, H., Hollandiae comitum historia et icones, Lugduni Batavorum, 1584. Barlande, H., Ducum Brabantiae chronica Hadriani Barlandi, item Brabantiados poema Melchioris Barlaei: iconibus nunc primum illustrata, aere ac studio Ion. Bapt. Vrienti: opera quoque nobilis viri Antoni de Succa. A d serenissimos principes Albertum et Isabellam, Brabantiae Duces, Antwerpiae, 1600. Baron, F., Les sculpteurs de Mahaut comtesse d’Artois et de Bourgogne (1302-1329), Positions des thèses et des mémoires des élèves de l’Ecole du Louvre (1953-1959), p. 18-22. Baron, F., Un artiste du X IV esiècle: Jean Pépin de Huy. Problèmes d’attribution, Bulletin de la Société de l’histoire de l’art français, Année 1960, p. 89-94. Baron, F., La gisante en pierre de Tournai de la cathédrale de Saint-Denis, Bulletin monumental, C X X V III, afl. 3, 1970, p. 211-228. Bartlett Wells, H ., Arms in Bruegel's „Slaughter of the Innocenté’, The Journal of the Arms and Armour Society, juni 1964, p. 193-209. Basilica Bruxellensis sive monumenta antiqua inscriptiones et coenotaphia insignis Ecclesiae Collegiatae SS. Michaeli Archangelo et Gudilae Virgini Sacrae, nieuwe uitgave, Mechliniae, 1743. Bauch, K., Bildnisse des Jan van Eyck, Sitzungsberichte der Heidelberger Akademie der Wissenschaften, Jahresheft 1961/62, p. 96-142, 8 afb. Bayley, F., The Bailleuls of Flanders, London, 1881. Bayot, A., zie de Hemricourt, J. Belgische Steden in Relief, Brussel, 1965 (Pro Civitate). Bellesheim, A., Wilhem Cardinal Allen (1532-1594) und die englischen Seminare auf dem Festlande, Mainz, 1885. Beterams, G., Antwerpse schepenbrieven bewaard op het rijksarchief te Antwerpen 1300-1794, Brussel, 1959.
BIBLIOGRAFIE
XIII
Blair, C., European Armour, circa 1066 to circa 1700, London, 1958. Blanpain, J., Flines, Dictionnaire d’histoire et de géographie ecclésiastiques, X V II, Paris, 1971, kol. 492-496. Bled, O., Epigraphie ancienne de la ville de Saint-Omer, Mémoires de la Société des Antiquaires de la Morinie, X X III (1893-1896), 1896, p. 323-558. Bled, O., zie Haigneré, Chanoine, et Bled, O. Bode, W., Ein Bildnis der zweiten Gemahlin Kaiser Maximilians, Bianca Maria Sforza, von Ambrogio de Prédis, Jahrbuch der königlich Preussischen Kunstsammlungen, X , 1889, p. 71-79. Böhmer, J.F., Regesta imperii, inde ab anno M C C XLV l usque ad annum M C C C X llI. Die Regesten des Kaiserreichs unter Heinrich Raspe, Wilhelm, Richard, Rudolf, Adolf, Albrecht und Heinrich VH. 1246-1313, Stuttgart, 1844. Böhmer, J.F., Acta imperii selecta. Urkunden deutscher Könige und Kaiser mit einem Anhage von Reichssachen, Innsbruck, 1870. Bonenfant, P., La date de mort de Godefroid H, duc de Brabant, Miscellanea Historica in honorem Leonis van der Essen, Bruxelles/Paris, I, 1947, p. 189-197. Bonenfant, P., La charte du chapitre de Sainte-Gudule à Bruxelles, Bulletin de la Commission royale d’histoire, CXV, 1950, p. 17-55. Bonenfant, P., L’origine du titre de duc de Brabant, Fédération archéologique et historique de Belgique. Annales. X X X IIIeCongrès (Tournai, 1951-1952), III, p. 704-712. Bonenfant, P., Philippe le Bon, 3de uitg., Bruxelles, 1955. Bonenfant, P., Quelques faux actes princiers intéressant Bruxelles. La question des falsifications de Christophe Butkens, Annales de la Société royale d’archéologie de Bruxelles, L I (1962-1966), p. 135-156. Bonenfant, P., et Despy, G., La noblesse en Brabant aux X II’ et X IIIesiècles, Le Moyen-Age, 1958, p. 27-66. Boonen, W., Geschiedenis van Leuven geschreven in de jaren 1593 en 1594, uitgegeven door Ed. Van Even, Leuven, 1880. Bouly de Lesdain, L.A., Additions et corrections aux notices généalogiques tournaisiennes du Comte du Chastel de la Howarderie, L’intermédiaire des généalogistes, november 1960, p. 295-303. Braibant, Ch., zie A rchives Nationales... Brandt, K., Grundlegung einer deutschen Inschriftenkunde, Deutsches Archiv für Geschichte des Mittelalters, 1937. Brants, V., Scribani, Charles, Biographie Nationale, X X II, Bruxelles, 1914-1920, kol. 116-129. Braun, J., Die liturgische Gewandung im Occident und Orient, Freiburg, 1907. [anastatische herdruk, Darmstadt, 1964.] Buchanan, G., Opera omnia, historica, chronologica, juridica, politica, satyrica et poetica (...), 2 delen, Lugduni Batavorum, 1725. Büchner, E., Das deutsche Bildnis der Spätgotik und der frühen Dürerzeit, Berlin, 1953. Buntinx, J., lnventaris van het archief der abdij van Drongen, Brussel, 1971. Burchard, L., en d’Hulst, R.-A., Tekeningen van P.P. Rubens. Tentoonstelling (...). Stad Antwerpen -Rubenshuis. 16 juni -2 September 1956, Antwerpen, 1956. Burchard, L., en d’Hulst, R.-A., Rubens Drawings (Monographs of the „Nationaal Centrum voor de plastische Künsten van de XVIde en XV IIde Eeuw”), 2 delen, Brussels, 1963.
X IV
BIBLIOGRAFIE
Butkens, Ch., Trophées tant sacrés que profanes du duché de Brabant, 4 delen, La Haye, 1724-1726. C.-B. D .R., zie D.[e] R.fidder], C.-B. Canivez, J.-M., Clairmarais, Dictionnaire d’histoire et de géographie ecclésiastiques, X II, Paris, 1953, kol. 1046-1048. Cartulaire de l’abbaye de Saint-Vaast d’Arras rédigé au X IIesiècle par Guimann (uitg. door Kan. Van Drivai), Arras, 1875. Châtelet, A., Un artiste à la cour de Charles VI. A propos d’un carnet d’esquisses du X IV esiècle conservé à la Pierpont Morgan Library, L’Œ il, nr. 216, december 1972, p. 16-21 en 62. [Chronicon Trunchiniense.] Descriptio de origine conventus, postae abbatiae Trunchiniensis, in Corpus Chronicorum Flandriae, uitg. door J.-J. De Smet, I, Bruxelles, (Commission royale d’histoire), 1837, p. 589-734. City of Manchester Art Gallery. Works of Art from Private Collections ... September 21st to October 30th 1960, [Manchester, I960], Clariss. et ampliss. Domino. D . IoanniScheyfve LL. doctori Eq. aur. Brabantiae (...) has advivum expressas illustrium Brabantiae Ducum imagines, Petrus Balthazarus gratitud. ergo dedicabat, s.l., 1575. Clemen, P., Lancelot Blondeei und die Anfänge der Renaissance in Brügge, in Belgische Kunstdenkmäler, onder leiding van P. Clemen, II, München, 1923, p. 1-40. Cloquet, L., zie de la Grange, A., en Cloquet, L. Cocheril, M., zie Dimier, A., en Cocheril, M. Cockx-Indestede, E., en Glorieux, G., Belgica typographica 1541-1600, ’s Gravenhagen, 1968. Code, J.B., Queen Elizabeth and the English Catholic Historians, Louvain, 1935. Coolen, G., Chocques, Dictionnaire d’histoire et de géographie ecclésiastiques, X II, Paris, 1953, kol. 754-756. Cooper, Th., F.S.A., Allen, William, Dictionary of National Biography, I, London, 1885, p. 314-322. Cooper, Th., F.S.A., Worthington, Thomas, Dictionary of National Biography, L X III, London, 1900, p. 42-43. Coornaert, E., Les Français et le Commerce international à Anvers, Paris, 1961. Coppieters Stochove, H., Régestes de Thierri d’Alsace, comte de Flandre, Annales du Cercle historique et archéologique de Gand, IV , 1901-1902, p. 209-324. Cordonnier, J., Notice généalogique concernant la noble et ancienne maison van Zuutpeene au pays de Flandre, Bulletin du Comité flamand de France, IV, 1866-1868, p. 295-311. Dallemagne, Cl.-G., Le Manuscrit de l’Ecuyer Charles van Riedwijck. Source commune des travaux sigillographiques et archéologiques de Christophe Butkens et de Mgr P.F.X. de Ram, Annales de la Société Royale d’Archéologie de Bruxelles. Mémoires, rapports et documents, XLV I, 1942-43, p. 27-98. Dansaert, G., Guillaume de Croy-Chièvres dit le Sage. 1458-1521. Avec une étude iconographique par le Comte Th. de Limburg-Stirum, Paris/Courtrai/Bruxelles, z.d. Darcel, A., zie A Ibum de Villard de Honnecourt... Davies, M., The National Gallery. London (Les Primitifs flamands, I. Corpus de la peinture des anciens Pays-Bas méridionaux au quinzième siècle, 11), III, Brussels, 1970.
BIBLIOGRAFIE
XV
de Borchgrave d’Altena, J., L’église Notre-Dame de Bruges, Société française d’archéologie. Congrès archéologique de France, C X X “ session, 1962, Flandre, 1962, p. 29-44. de Borman, C., zie de Hemricourt, J. De Bruyne, Ph., Histoire du règne de Jean 1er, duc de Brabant, Namur, 1855. De Busscher, Edm„ Balthazar, Pierre, ou Balten, Balthazarus ou Baltenius, Biographie Nationale, I, Bruxelles, 1866, kol. 674-680. de Cardevacque, A ., en Teminck, A., L’Abbaye de Saint-Vaast, 3 delen, Arras, 1865-1869. De Coussemaker, E., Documents historiques sur la Flandre maritime, Bulletin du Comité flamand de France, V, 1869-1871, p. 64-90, 134-144, 175-192, 269-288,294-336, 426-431. Deér, J., Die Siegel Kaiser Friedrichs I. Barbarossa und Heinrichs VI. in der Kunst und Politik ihrerZeit, Festschrift Hans R. Hahnloser, Basel/Stuttgart, 1961, p. 47-102. de Fortia d’Urban, zie de Guyse, J. Degenhart, B„ et Schmitt, A., Ein Musterblatt des Jacopo Bellini mit Zeichnungen nach der Antike, Festschrift Luitpold Dussler, München/Berlin, 1972, p. 139-168. De Gray Birch, W ., LLD , Catalogue of Seals in the department of manuscripts in the British Muséum, V, London, 1898. de Guise, J., zie de Guyse. de Guyse, J., Annales historiques des nobles princes de Hainaut, in Histoire de Hainaut, X IV , livre vingtième, Paris/Bruxelles, 1832. de Guyse, J., Histoire de Hainaut, traduite en français, avec le texte latin en regard, et accompagnée de notes, par le marquis de Fortia d’Urban, 21 delen, Paris/Bruxelles, 1826-1838. Dehaisnes, Kan., Documents et extraits divers concernant l’histoire de l’art dans la Flandre, l’Artois et le Hainaut avant le X V e siècle. Première partie: 627-1373, Lille, 1886. Dehaisnes, Kan., Histoire de l’art dans la Flandre, l’Artois et le Hainaut avant le X V esiècle, Lille, 1886. Dehaisnes, C., Recherches sur le Retable de Saint-Bertin et sur Simon Marmion, Lille/Valenciennes, 1892. de Hemricourt, J., Œuvres, uitg. door C. de Borman, A. Bayot en E. Poncelet, 3 delen, Bruxelles, 1910-1931. de Jonghe, B., Belgium dominicanum sive historia provinciae germaniae inferioris sacri ordinis FF. Praedicatorum, Bruxellis, 1719. de la Grange, A„ en Cloquet, L„ Etudes sur l’art à Tournai et sur les anciens artistes de cette ville, Tournai, 1887. de Laplane, H., Saint-Bertin ou compte-rendu des fouilles faites sur le sol de cette ancienne église abbatiale, 1844, Mémoires de la Société des Antiquaires de la Morinie, V II, 1844-1846, p. 1-285. de Laplane, H ., Les Abbés de Saint-Bertin d’après les anciens monuments de ce monastère, 2 delen, Saint-Omer, 1854-1855. de Laplane, H., Noms des mayeurs par ordre chronologique, Bulletin de la Société des Antiquaires de la Morinie, II, 1861, p. 838-864. de Laplane, H„ L ’Abbaye de Clairmarais d'après ses archives, Mémoires de la Société des Antiquaires de la Morinie, X I, 1861-1864, p. I-LVI, 1-414.
XVI
BIBLIOGRAFIE
de Laplane, H ., L es A b b és de Clairmarais, M ém oires de la Société des A ntiquaires de la M orinie, X II, 1864-1868, p. I-V III, 1-890. D elen , A.J.J., H istoire de la gravure dans les anciens Pays-Bas et dans les provinces belges des origines jusqu’à la fin du X V I I I ’ siècle, 2de deel, L e X V I ’ siècle. L es graveurs-illustrateurs, Paris, 1934. de le V ille, N ., H everleae Celestinae, uitgegeven door A . Sanderus, Chorographia sacra Brabantiae, II, H agae C om itum , 1727, p. 143-192. de Lim burg-Stirum, T h., G uillaum e de Croy-Chièvres dit le Sage (1458-1521). E tude iconographique, Bruxelles, 1942. [Overdruk van de studie gepubliceerd in G. D ansaert.] de Loisne, A ., L es tableaux de l’église d ’H esdigneul-les-Béthune, Bulletin archéologique du C om ité des travaux historiques et scientifiques, 1901, p. 48-57. de L oisne, C om te, Procès-verbal d ’enlèvem ent du tom beau du roi Thierry II I de l’église de Saint-Vaast, le 10 avril 1747, M ém oires de la C om m ission départem entale des M onum ents historiques du P as-de-C alais, II, 6de afl., 1905, p. 530-533. de Loisne, C om te, Epigraphie du D épartem ent du Pas-de-Calais. Canton de Lens, A rrondissem ent de Béthune [II, afl. 7], Arras, 1908. de L oisne, C om te A ., [ Tom be du X I I I ’ siècle portant la signature d ’un imagier fla m a n d ], Bulletin de la Société nationale des Antiquaires de France, 1908, p. 190-191. de L oisne, C om te, D iplom atique des actes de R obert H, com te d ’A rto is (1266-1302), Bulletin p hilologique et historique (jusqu’à 1715) [du] C om ité des travaux historiques et scientifiques, année 1916, p. 184-224. de Loisne, C om te, Catalogue des actes de R o b ert I er, com te d’A rto is (1237-1250), Bulletin p hilologique et historique (jusqu’à 1715) [du] C om ité des travaux historiques et scientifiques, année 1919, p. 133-206. de L oisne, A ., Iconographie des princes et princesses de la M aison d ’A rtois, M ém oires de la C om m ission départementale des M onum ents historiques du Pas-de-Calais, III, 1935, p. 363-395. de L oisne, C om te A ., zie E pigraphie... D e M aeyer, M ., A lb rech t en Isabella en de Schilderkunst. Bijdrage tot de
G eschiedenis van de X V IIe-eeu w se Schilderkunst in de Zuidelijke N ederlanden. V erhandelingen van de K oninklijke V laam se A cadem ie voor W etenschappen, Letteren en Schone K unsten van België, K lasse der Schone K unsten, nr. 9, Brussel, 1955. D em ay, G ., Inventaire des sceaux de la Flandre, I, Paris, 1873. D em ay, G ., Inventaire des sceaux de l’A rtois et de la Picardie, Paris, 1877. de M ontfaucon, dom B., Les M onum ens de la M onarchie françoise, 5 delen, Paris, 1729-1733. de M oreau, E., A n vers (ville), D ictionnaire d’histoire et de géographie ecclésiastiques, III, Paris, 1924, kol. 885-900. de M oreau, E., Bruges, D ictionnaire d ’histoire et de géographie ecclésiastiques, X , Paris 1938, kol. 889-906. ’ de M oreau, E., H istoire de l’Eglise en Belgique, 6 delen, B ruxelles, 1940-1952. D en is du Péage, P., R ecueil de généalogies lilloises, M ém oires de la Société d’Etudes de la P rovince de Cambrai, X II-X V , 1906-1908. de Pas, J., A nalyse d ’une chronique du X V I I I e siècle sur l’abbaye de Clairmarais, Bulletin de la Société des Antiquaires de la M orinie, X , 1897-1901, p. 248-270.
BIBLIOGRAFIE
XVII
de P as, J., Trois Recueils de portraits au x crayons ou à la p lum e représentant des ^ souverains et des personnages de la France et des Pays-Bas [rapport verbal à propos du travail de M . L. Q uarré-Reybourbon], Bulletin de la Société des A ntiquaires de la M orinie, X , 1897-1901, p. 557-560. de Pas, J., L ’anneau pastoral de François de Saint-O m er-W allon-C appel deuxiem e évêque de N a m u r (1579-1592), Bulletin de la S ociété d es A ntiquaires de la M orinie, X III, 1912-1922, p. 469-476. de Pauw , N ., M irabello (Les), dits van H alen, Biographie Nationale, X IV , Bruxelles, 1897, kol. 869-882. de Raadt, J. T h., Sceaux arm oriés des Pays-Bas et des pays avoisinants, I, 4de afl., Bruxelles, 1898. D e R am , P .-F .-X ., R echerches sur les sépultures des ducs de Brabant à Louvain, N ou veau x M ém oires de l’A cadém ie royale des S ciences et B elles Lettres de Bruxelles, X IX , B ruxelles, 1845. D e R am , P .-F .-X ., N o tice sur les sceaux des com tes de L ouvain et des ducs de Brabant (976-1430), M ém oires de l’A cadém ie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-A rts de Belgique, X X V I, 1851, p. 1-52. D e R am , P .-F .-X ., zie M olanus, J. de Ridder, A ., R obles, Jaspar de, Biographie N ationale, X IX , B ruxelles, 1907, kol. 550-555. v D .[el R.[idder], C.-B., L ’abbaye de Saint-M ichel, à A nvers, vers la fin du X V I ’ siècle, A n alectes pour servir à l ’histoire ecclésiastique de la B elgique, X , 1873, p. 418-422. de Riquer, M ., L ’arnès del cavalier. A rm e s i arm adures catalanes medievals, Barcelona, 19Ö8. de Riquer, M ., L ’estàtua d ’argent de la capella de Saint Jordi, M iscellanea Barcinonensia, 7de jaargang, nr. X IX , 1968, p. 113-117. D eru elle, M ., Schilderij afkom stig uit de M ariakapel der voorm alige abdijkerk van St. Pieters, Bulletijn der M aatschappij v an G eschied- en O udheidkunde te G ent, X X X IX , 1931, p. 26-36. D eru elle, M .I.J., D e St.-Pietersabdij te G ent. Archeologische studie, G ent, 1933. D eru elle, M .I.J., U it de Sint-Pietersabdij te Gent, in V laam sche K unst. E en B undel
Studies, G ent, 1942, p. 53-91. de Saint-G enois, J., R echerches sur le véritable nom , le lieu de naissance, la fam ille et les armoiries, la sépulture et les écrits de Cornille de Schepper, dit Scepperus, M essager des sciences historiques, des arts et de la bibliographie de Belgique, 1856, p. 1-27. D escham ps de Pas, L., Sceaux des C om tes d’A rtois, A nnales archéologiques, X V I, 1856, p. 360-371: X V II, 1857, p. 43-51. D escham ps de P as, L., N o tice descriptive des lim ites de la banlieue de Saint-Omer, M ém oires de la Société des A ntiquaires de la M orinie, X IV , 1872-1874, p. 199-243. D escham ps de P as, L., zie H erm and, A ., en D escham ps de Pas, L. de Schepper, H ., D e K ollaterale R aden in de K atholieke Nederlanden van 1579 to t 1609. Studie van Leden, Instellingen en algem ene Politiek, Leuven, 1972 [onuitgegeven doctoraal proefschrift]. de Schepper, H ., Regeringsbeslissingen in bestuurszaken, 16e-18e eeuw. D e benoem ing van hoge m agistraten en am btenaren ± 1550 - ± 1650, in D e B esluitvorm ing vroeger en nu. A R A . Tentoonstelling 15 april - 17 m ei 1975. Brussel 1975.
XVIII
BIBLIOGRAFIE
D e Schryver, A ., en V an de V elde, C., Stad G ent. O udheidkundig M useum . A b d ij van de Bijloke. Catalogus van de schilderijen, G ent, 1972. D e Seyn, E., D ’Heere ou de H eere, Lucas, D ictionnaire biographique des Sciences, des Lettres et des A rts en Belgique, Bruxelles, 1935, 1, p. 391-392. de Sm edt, J., N otice historique et critique sur G uillaum e de Dampierre, com te de Flandre, Bulletins de l ’A cadém ie royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique, X X , 2 e partie, 1853, p. 330-349. D e Sm et, J., D e h. K arel de G oede graaf van Vlaanderen, in W est-V laanderen, V III, 1959, p. 62-64. D e Sm et, J.-J., D e Schepper, Corneille-Duplicius, Biographie N ationale, V , Bruxelles, 1876, kol. 709-718. D e Sm et, J.-J., zie [Chronicon Trunchiniense]. D e Sm et, J.M ., Bijdrage to t de Iconographie van de G lz. K arel de Goede, G raaf van Vlaanderen, in Studies over de kerkelijke en kunstgeschiedenis van
W est-Vlaanderen opgedragen aan Z .E .H . M ichiel English (A lbum English), Brugge, 1952, p. 117-157. D espy, G ., zie Bonenfant, P., en D espy, G. de Stein d ’A ltenstein, I., Borchgrave d’A ltena, A nnuaire de la noblesse de Belgique, 2de jaargang, Bruxelles, 1856, p. 73-79. de Stein d’A ltenstein, I, G ram ay, A nnuaire de la noblesse de Belgique, 26ste jaargang, Bruxelles, 1872, p. 190-200. de Sturler, J., L ’„em peschem ent" du port de Calais par la flo tte des Provinces Unies après la paix de Vervins (1598-1600), A lb u m o ffe rt à Ch. Verlinden, G and, 1975. D etrez, L., D am e et seigneur de Bailleul au X I V e siècle et leurs portraits d ’après les M ém oriaux de Succa, Bulletin du C om ité flam and de France, X V I, 1957, p. 39-49. D e V alkeneer, A ., Inventaire des tom beaux et dalles à gisants en relief en Belgique. Epoques rom ane et gothique, Bulletin van de K oninklijke com m issie voor m onum enten en landschappen, X IV , 1963, p. 89-256. D e V alkeneer, A ., Iconographie des dalles à gisants de pierre en relief en Belgique: m oyen âge roman et gothique, Revue des A rchéologues et H istoriens d’art de Louvain, V , 1972, p. 33-58. D e V igne, F ., Vade-m ecum du peintre ou recueil de costum es du M oyen A ge, 2 delen, G and, 1835-1840. D evigne, M ., Un nouveau docum ent pour servir à l’histoire des statuettes de Jacques de Gérines, La Revue d ’A rt, X X III, 1922, p. 77-102. D evigne, M ., Une collection d ’œ uvres d ’art à Tournai au com m encem ent du X V I I e siècle, Fédération archéologique et historique de Belgique. A nnales du X X IV e Congrès (Tournai, 1921), Tournai, 1927, p. 341-363. D evigne, M ., Succa, A n to in e de, Biographie N ationale, X X IV , Bruxelles, 1926-1929, kol. 233-236. D evigne, M ., La sculpture m osane du X I I e au X V I e siècle. Contribution à l’étude de l’art dans la région de la M euse M oyenne, P aris/B ruxelles, 1932. D evliegher, L., D e op ko m st van de kerkelijke gotische bouw kunst in W est-Vlaanderen gedurende de X Ilie eeuw, I, Bulletin van de K oninklijke C om m issie voor M onum enten en Landschappen, V , 1954, p. 177-345; gedeeltelijk overgedrukt in W est-Vlaanderen, X IV , 1965, p. 238-244, onder de titel D e architectuur
van de O nze-Lieve-V rouw kerk te Brugge.
BIBLIOGRAFIE
XIX
D evliegher, L., H et koor van de romaanse Sint-D onaaskerk te Brugge, B ulletin van de Koninklijke C om m issie voor M onum enten en Landschappen, X IV , 1963, p. 309-325. D evliegher, L., K unstpatrim onium van West-Vlaanderen. D eel 1. B eeld van het kunstbezit. Inleiding tot een inventarisatie, T ie lt/D e n H aag, [1965], D evliegher, L., Bruges. Eglise Notre-D am e, Dictionnaire des Eglises. V c. Belgique. Luxem bourg, Paris, 1970, p. 22-23. D evliegher, L., H et graf van G raaf R obrecht van Bethune in de Sint-M aartenskatedraal te leper, H andelingen van het G enootschap voor G eschiedenis gesticht onder de Benam ing „Société d’E m ulation” te Brugge, C X , 1973, p. 178-185. de V ocht, H ., H istory o f the Foundation and the Rise o f the Collegium trilingue Lovaniense (1517-1550), 4 delen, Louvain, 1951-1955. D e Vries, K ., zie K alm a, J.J., Spahr van der H œ k , J.J., en D e Vries, K. D hanens, E ., Inventaris van het K unstpatrim onium van Oostvlaanderen. V . Sint-Baafskathedraal Gent, G ent, 1965. D hanens, E ., Gand. Cathédrale Saint-Bavon, D ictionnaire des Eglises. V c. Belgique. Luxem bourg, Paris, 1970, p. 48-50. Dhanens, E., Gand. Eglise Notre-Dame-de-Saint-Pierre, D ictionnaire des Eglises. Vc. Belgique. Luxem bourg, Paris, 1970, p. 51. d’H ulst, R .-A ., zie Burchard, L., en d’Hulst, R .-A. D iercxsens, J.C., A ntverpia Christo nascens et crescens seu acta ecclesiam A n tverp ien sem . .., 7 delen, Antverpiae, 1773. D im ier, A ., Héraldique cistercienne, Cîteaux. C om m entarii Cistercienses, 1973, afl. 3-4, p. 267-282. D im ier, A ., en Cocheril, M ., Les plus beaux blasons de l’A rm orial cistercien, Collectanea Ordinis Cisterciensium reform atorum , X V III, 1956, p. 151-157. D om anig, K ., Ä lteste M edailleure im Österreich, Jahrbuch der Kunsthistorischen Sam m lungen des A llerhöchsten K aiserhauses, X IV , 1893, p. 11-36. D on y, E., Villers, D enis de, Biographie Nationale, X X V I, Bruxelles, 1936-1938, kol. 760-761. Dordor, G ., zie Adhém ar, J., en Dordor, G. Dornik-Eger, H ., K aiser Friedrich III. in Bildern seiner Zeit, in Ausstellung Friedrich III.
Kaiserresidenz Wiener Neustadt. St. Peter an der Sperr. Wiener N eustadt. 28. M a i bis 30. O ktober 1966, p. 64-86, 382, 398-400. d’Oudegherst, P., A nnales de Flandre enrichies de notes et d ’un discours préliminaire par Lesbroussart, Gand, 1789 (geraadpleegde uitgave). d’O ultreman, P., Tableaux des personnages signalés de la Compagnie de Jésus, D ou ai, 1623. Dram ard, E., L e cartulaire de Gosnay, Société des A ntiquaires de la M orinie, V II, 1882-1886, p. 285-290. du Chastel de la Howarderie, P.A ., N otices généalogiques tournaisiennes, dressées sur titres, 3 delen, Tournai, 1881-1887. D uchesne, A ., Histoire généalogique de la M aison de Béthune, Paris, 1639. D uchet, zie M ichelant, M ., [en D uchet]. D u clos, A ., Bruges. H istoire et souvenirs, Bruges, 1910. d’U d ek em de Guertechin, R., L e château d ’H éverlé et ses seigneurs, Louvain, 1948. Durand, U ., zie M artène, E., en Durand, U . du T eil, J., Un am ateur d ’art au X V e siècle, G uillaum e Fillastre, évêque de Tournai,
abbé de Saint-Bertin, chancelier de la Toison d ’Or. L ’introduction de l’art français à D unkerque et à Saint-Omer, Paris, 1920.
XX
BIBLIOGRAFIE
D uverger, J., D e M eesters van het graf m onum ent van M aria van Boergondië te Brugge, Koninklijke Vlaam sche A cadem ic voor W etenschappen, Letteren en Schoone K ünsten van België. Jaarboek, V III, 1946, p. 131. Duverger, J., Jan van W oluwe van Brussel en de portretten van Wenceslas van Bohemen, Jaarboek van het Koninklijk M useum voor Schone Künsten, Antwerpen, 1972, p. 7-18. Ebner, J., Z u m W erk des Hans Kels, M itteilungen der Bayerischen N um ism atischen G esellschaft, X X V III, 1910, p. 101-104.
D e eeuw van R ubens - K oninklijke M usea voor Schone K ünsten van België, Brussel, 15 oktober -1 2 decem ber 1965, (Brussel), 1965. E l Escorial. 1563-1963. IV Centenario de la fundaciôn del M onasterio de San Lorenzo E l Real, 2 delen, Madrid, [1963], Em m ius, U ., R erum Frisicarum H istoria, Lugduni Batavorum , 1616. Enlart, C., M anuel d’archéologie française. III. L e Costume, Paris, 1916. Epigraphie du D épartem ent du Pas-de-Calais, II, afl. 1, Arras, 1889; afl. 6 ,A rras, 1901; afl. 7, Arras, 1908.
Epigraphie du D épartem ent du Pas-de-Calais, V II (Supplém ent au tom e I er. Epigraphie ancienne de la ville d’Arras par le C om te A . de Loisne et R. Rodière), afl. 2, Fontenay-le-C om te, 1927-1931. Erlande-Brandenburg, A ., L e tom beau de saint Louis, Bulletin m onum ental, C X X V I, 1968, p. 7-36. Erlande-Brandenburg, A ., Le R o i est m ort. Etude sur les funérailles, les sépultures et les tom beaux des rois de France jusqu’à la fin du X IIIe siècle, Bibliothèque de la Société française d’archéologie, nr. 7, G enève, 1975. Evans, J., A H istory of Jewellery. 1100-1870, London, [1953]. Ewald, W ., Siegelkunde, IV , M ünchen/B erlin, 1914. Faider, P., en Van Sint Jan, P., Catalogue des manuscrits conservés à Tournai (Bibliothèques de la ville et du Séminaire), G em bloux, 1950. (Catalogue général des manuscrits des bibliothèques de Belgique, VI). F aille, R., Iconographie des évêques et archevêques de Cambrai, Cambrai, 1974. Fansler, R.M ., en Scherer, M .R., The M etropolitan M useum o f A rt - Painting in Flanders, N ew Y ork, 1945. Feuchère, P., Etude sur l’écartelé plain en A rtois aux X I I I e et X I V e siècles, Archives héraldiques suisses, 1950, nrs. 2-3, p. 81-86; nr. 4, p. 116-121. Feudrix de Brequigny, L.G .O ., en La Porte du T heil, F.J.G ., D iplom ata, chartae,
epistolae, et alia documenta, ad res francicas spectantia, Pars Prima, tom us primus, Parisiis, 1791. Forcellini, A ., Lexicon totius latinitatis, 4 delen, Patavii, 1940. Friedberg, R., G old Coins o f the W orld com plete from 600 a.d. to the Present. A n Illustrated Standard Catalogue with Valuations, 2de uitg., N e w Y ork, 1965. Friedländer, M.J., D ie Leihausstellung in der Guildhall zu L ondon - Sum m er 1906, Repertorium für K unstwissenschaft, X X IX , 1906, p. 573-582. Friedländer, M .J., Early Netherlandish Painting, I. The Van E ycks - Petrus Christus, B russels/L eyden, 1967. G aguin, R., D e Francorum regum gestis annales, Liber X . R e x Ludovicus undecimus, Parisiis, 1528. G aier, C., Contribution à l’étude de l’arm em ent au X V e siècle: à propos d’un bas-relief en terre cuite du M usée Curtius à Liège, Chronique archéologique du Pays de Liège, 1960, p. 37-55.
BIBLIOGRAFIE
XXI
Gaier, C., L ’évolution et l’usage de l’arm em ent personnel défensif au pays de Liège du X I I e au X I V e siècle, Zeitschrift der G esellschaft fur historische W affen- und K ostüm kunde, 1962, p. 65-86. G aier, C., L ’apparition de l’épée à deux m ains dans l’est de la Belgique (X IIIe-X IV e siècles) d’après quelques épitaphiers liégeois, Bulletin „Le V ieux-L iège”, V II, 1967, nr. 159, p. 226-230. Gailliard, J., Ephém érides brugeoises, Bruges, 1847. Gailliard, J., Bruges et le Franc ou leur magistrature et leur noblesse, avec des données historiques et généalogiques sur chaque fam ille, 6 delen, Bruges, 1857-1864. Gailliard, J., Inscriptions funéraires et m onum entales de la Flandre occidentale. Arrondissem ent de Bruges. T om e premier. [Eglise Saint-D onat ], Bruges, 1861; Tom e premier, deuxièm e partie. [Eglise N otre-D am e ], Bruges, 1866. G albreath, D .L ., M anuel du Blason, Lausanne, 1942. Gallia Christiana, III, Parisiis, 1876. G anshof, F.-L., Iets over Brugge gedurende de preconstitutioneele periode van haar geschiedenis, N ederlandsche Historiebladen, I, 1938, p. 281-303. G anshof, F .L ., zie V an Caeneghem , R.C., en G anshof, F.L. G ardelles, J., Un grand édifice disparu: la collégiale Saint-Pierre à Lille, Bulletin m onum ental, C X X V I, 1968, p. 325-344. G ardelles, J., L 'A rt à Lille. Les M onum ents, in Histoire de Lille, I. Lille, [1970], p. 419-456. (Publications de la Faculté des Lettres et Sciences hum aines de Lille). G enicot, L.-Fr., Louvain, Eglise Saint-Michel, Dictionnaire des Eglises. V c. Belgique. Luxem bourg, Paris, 1970, p. 87. G enicot, L.-Fr., Louvain. Eglise Saint-Pierre, Dictionnaire des Eglises. V c. Belgique. Luxem bourg, Paris, 1970, p. 86-87. G enicot, L.-Fr., Louvain. Notre-Dam e-aux-D om inicains, Dictionnaire des Eglises. V c. Belgique. Luxem bourg, Paris, 1970, p. 85-86. Giesebrecht, W .V ., Friedrich I, A llgem eine deutsche Biographie, VII, Leipzig, 1878, p. 401-436. G illès de Pélichy, Ch., C ontribution à l’histoire des troubles politico-religieux des Pays-Bas au X V I e siècle, A nnales de la Société d’Em ulation de Bruges, L X X X V I, 1949, p. 90-144. G illiodts-V an Severen, L., L ’obituaire de Saint-Donatien de Bruges, Com pte rendu des séances de la C om m ission royale d’histoire ou recueil de ses bulletins 4de reeks, X V I, 1889, p. 283-371. Giry, A ., L es châtelains de Saint-O mer (1042-1386), overdruk uit Bibliothèque de l’Ecole des Chartes, années 1874-1875, Paris, 1875, p. 1-57. G iry, A ., A nalyse et extraits d’un registre des A rchives municipales de Saint-Omer. 1166-1778, M ém oires de la Société des Antiquaires de la M orinie, X V , 1874-1876, p. 65-317. G iry, A ., Histoire de la ville de Saint-Omer et de ses institutions jusqu’au X I V e siècle, Paris, 1877. G iustiniano, B., H istorié cronologiche délia vera origine d i tu tti gl’ ordini equestri, e religioni cavalleresche, ... di D. Carlo 11, V enetia, 1672. G larbo, H ., D ronning Elisabeths Gravmaele i Gent, K unstm useets Aarsskrift, X III-X V , 1926-1928, p. 67-79. G lorieux, G ., zie C ockx-Indestege, E., en G lorieux, G. G oetghebuer, A ., L ’église cathédrale de Saint Bavon à Gand, G and, 1893.
XXII
BIBLIOGRAFIE
G oethals, F .-V ., M iroir des notabilités nobiliaires de Belgique, des Pays-Bas et du N o rd de la France, 2 delen, Bruxelles, 1857-1862. G oetschalckx, P.J., Cartularium der abdij S. M ichiels te A ntw erpen, Bijdragen tot de geschiedenis, bijzonderlijk van het aloude hertogdom Brabant, IV , 1905, p. 549-600, akten 1-42; V , 1906, p. 297-391, akten 43-105; VI, 1907, p. 280-356, akten 106-176; VII, 1908, p. 359-412, akten 177-230; VIII, 1909, p. 209-236, akten 231-262, en p. 381-408, akten 263-290; IX , 1910, p. 345-364, akten 291-314; X , 1911, p. 347-400, akten 315-371; X I, 1912, p. 527-536, akten 372-382; X III, 1914, p. 88-120, akten 385-421; voortgezet in A ntw erpen in de X llld e eeuw, deel IV, p. 74-74, akten 422-427, en dan opnieuw in Bijdragen, X X II, 1931-1932, p. 19-41, akten 428-450. G oetschalckx, P.J., D e abdij van S. M ichiels te A ntw erpen tijdens de X IIe eeuw, Bijdragen tot de geschiedenis, bijzonderlijk van het aloude hertogdom Brabant, IV , 1905, p. 29-65. G oetschalckx, P.J., O orkondenboek der W itheerenabdij van S. M ichiels te Antw erpen, Eekeren-D onk, 1909. G ram aye, J.-B., A ntiquitates illustrissimi ducatus Brabantiae ..., Bruxellae, 1608. G ram aye, J.-B., A ntiquitates Antwerpiae, Bruxellae, 1610. G ram aye, J.-B., A frica illustrata, Tournay, 1622. G ram aye, J.-B., Specim en litterarum et linguarum universi orbis, A thi, 1622. Grancsay, S.V ., T he A rm o r o f don A lvaro de Cabrera, Bulletin o f the M etropolitan M useum o f Art, june 1952, p. 275-285. Grandjean, P.B., D et D anske Rigsvaaben, K 0benhavn, 1926. Grandjean, P.B., Les armoiries royales de D anem ark, Archives héraldiques suisses, X L IX , 1935, p. 1-7. Grierson, Ph., L es annales de Saint-Pierre de G and et de Saint-A m and, Bruxelles, 1937. G ruy, H ., H istoire d ’Arras, Arras, 1967. Guerard, B., Cartulaire de VAbbaye de Saint-Bertin, Paris, 1840. G uesnon, A ., La trésorerie des chartes d ’A rtois avant la conquête française de 1640, Bulletin historique et philologique du com ité des travaux historiques et scientifiques, année 1895, p. 423-469.
H et G ulden Vlies. V ijf eeuwen K u n st en Geschiedenis. Tentoonstelling in het Stedelijk M useum voor Schone K unsten, G roeningenm useum , D y ver, 1 2 ,1 4 juli 30 septem ber 1962. Catalogus, Brugge, 1962. H abich, G ., Inkunabeln der deutschen M edaille, Pantheon, IV , 1929, p. 312-315. H aigneré, Kan., en Bied, O., L es chartes de Saint-Bertin, 3 delen, Saint-Omer, 1888-1893. H albertsm a, H ., T he Frisian kingdom , Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodem onderzoek, X V -X V I, 1965-1966. H albertsm a, H ., K oning Radbod, Philologia Frisica, 5e Friese Filologenkongres, Leeuwarden, september 1969. Hautcceur, E., Cartulaire de l’abbaye de Flines, 2 delen, L ille/P aris/B ru xelles, 1873. H autcœur, E., H istoire de l’abbaye de Flines, 1ste uitg., P a ris/L ille /D o u a i/B r u x e lle s, 1874. Hautcceur, E., D ocum ents liturgiques et nécrologiques de l’église collégiale de Saint-Pierre de Lille, L ille/P aris, 1895. Hautcœur, E., H istoire de l’église collégiale et du chapitre de Saint-Pierre de Lille, 3 delen, L ille/P aris, 1896-1899. H eld, J.S., R ubens’ Pen Drawings, M agazine o f Art, novem ber 1951, p. 286-291. H eld, J.S., R ubens. Selected Drawings, 2 delen, London, 1959.
BIBLIOGRAFIE
XXIII
H eld, J.S., Rubens’ D esigns fo r sepulchral M onum ents, T he A rt Quarterly, X X III, 1960, p. 247-270. H éliot, P., L es églises du m oyen âge dans le Pas-de-Calais, M ém oires de la C om m ission départem entale des M onum ents historiques du Pas-de-Calais, V II, afl. 1, 1951, p. 1-252. H éliot, P., L e chevet rom an de Saint-Bertin à Saint-O mer et l’architecture franco-lotharingienne, R evue belge d’archéologie et d ’histoire de l’art, X X II, 1953, p. 73-96. H en ne, A ., en W auters, A ., H istoire de la ville de Bruxelles, 3 delen, Bruxelles, 1845. H enrard, P., M ansfelt, Pierre-Ernest, com te de, Biographie N ationale, X III, Bruxelles, 1894-1895, kol. 382-394. H erm and, A ., Dissertation sur les armoiries de la ville de St-Omer, les armoiries de l’A bbaye de St-Bertin et celles du chapitre, M ém oires de la Société des Antiquaires de la M orinie, III, 1836, p. 343-414. H erm and, A ., N otice sur le château de R ihoult, M ém oires de la Société des A ntiquaires de la M orinie, V , 1839-1840, p. 233-277. H erm and, A ., en D escham ps de Pas, L., H istoire sigillaire de la ville de Saint-Omer, Paris, 1860. H ill, G .F ., A Corpus o f Italian M edals o f the Renaissance before Cellini, 1 deel tekst, 1 deel platen, London, 1930. H ind, A .M ., Catalogue o f Drawings by D utch and Flem ish A rtists preserved in the D epartm ent o f Prints and Drawings in the British M useum , II. D rawings by
R ubens, Van D ijck and other A rtists o f the Flem ish School of the X V I I Century, London, 1923. Hirschauer, Ch., L es Etats d ’A rtois de leurs origines à l’occupation française, I, P aris/ Bruxelles, 1923. H older-Egger, O., zie Iperius. H oud oy, J., La Joyeuse Entrée des Altesses Sérénissimes A lb ert et Isabelle (1600). Lille au X V I e siècle, Bulletin de la C om m ission historique du Départem ent du N ord, X II, 1873, p. 399-513. H oud oy, J., Tom beaux de Baudouin V et de L ouis de M aie, com tes de Flandres, Revue des Sociétés Savantes, 6de reeks, III, 1876, p. 517-522. H uguet, E., Dictionnaire de la langue française du seizièm e siècle, II, Paris, 1929. H .[ulin] de L oo, G ., Bruges 1902. Exposition de tableaux flam ands des X I V e, X V e et X V I e siècles. Catalogue critique, G and, 1902. H ulin de L oo, G ., L ’exposition d ’art français, à Londres, en 1932. N o tes sur quelques tableaux du X V e siècle, A cadém ie royale de Belgique. Bulletin de la Classe des Beaux-Arts, X IV , 1932, p. 57-67. H ulin de L oo, G ., Das R ätselhafte G emälde von lnce-Hall, Pantheon, X I, 1933, p. 137-141. H uyghebaert, N ., H et grafschrift van D iederik van den Elzas te W atene, Sacris Erudiri, X , 1958, p. 399-412. H uyghebaert, N ., Une comtesse de Flandre à Béthanie, Les Cahiers de Saint-André, X X I, 1964, p. 1-15. Ingram s, R .A ., R ubens and Persia, T he Burlington M agazine, C X V , 1974, p. 190-197.
Inscriptions funéraires et m onum entales de la province de la Flandre orientale. 2 e série. Eglises conventuelles. Gand, I, G and, 1866. L’interm édiaire des G énéalogistes, X X IV , 1969. Iperius (Iohanne L ongo de Ipra), Chronica M onasterii Sancti Bertini, uitg. door
XXIV
BIBLIOGRAFIE
O. H older-Egger, (M onum enta G erm aniae H istorica-Scriptorum , f°, X X V ), H annoverae, 1880, p. 736-866. Janssens, P.M ., D e gelukzalige Margareta van Brienne, gravin van Beveren, H et Land van Beveren, V III, 1965, p. 117-126. Jongelinus, G ., N otitia abbatiarum ordinis cistertiensis per orbem universum , libros X com plexa, C oloniae, 1640. Jourdain, G ., Lille. A ncienne collégiale Saint-Pierre, Dictionnaire des Eglises de France, V. N o rd et Est. Belgique. Luxem bourg. Suisse, Paris, 1971, p. V B 73-V B 74. K alm a, J.J., Spahr van der H oek, J.J. en D e V ries, K. (onder de leiding van), H et Friese K oninkrijk, in Geschiedenis van Friesland, hoofdst. III, D rachten, 1968. Kenner, Fr., D ie Porträtsam m lung des Erzherzogs Ferdinand von Tirol, Jahrbuch der kunsthistorischen Sam m lungen des A llerhöchsten K aiserhauses, X IV , 1893, p. 37-186; X V , 1894, p. 147-259; X V II, 1896, p. 101-274; X V III, 1897, p. 135-261; X IX , 1898, p. 6-146. K ervyn de V olkaersbeke, P., L es églises de Gand, 2 delen, Gand, 1857-1858. K lietm ann, K .G ., Critical R em arks to the history o f the order o f the burgundian cross o f Tunesia, The M edal C ollector, X V III, april 1967, p. 36. Kluit, A ., Historia critica com itatus Hollandiae et Zeelandiae, 2 vol. in 4 delen, M edioburgi, 1777-1782. K ohlhaussen, H ., Europäisches Kunsthandw erk. V orrom anik und R o m a n ik (M onum ente des Abendlandes), Frankfurt am M ain, 1969. Kreuter-Eggem ann, H ., D as Skizzenbuch des „Jacques Daliwe”, M ünchen, 1964. Kurz, H ., en O., The Turkish dresses in the C ostum e-B ook o f Rubens, N ederlands kunsthistorisch Jaarboek 1972, X X III, p. 275-290. Ladner, G ., Z u r Porträtsam m lung des E rzherzogs Ferdinand von Tirol, M itteilungen des Österreichischen Instituts für G eschichtsforschung, X L V II, 1933, p. 472-480. la Porte du T heil, F .J.G ., zie Feudrix de Brequigny, L.G .O ., en la Porte du T heil, F.J.G . Lassus, J.B.A ., zie A lb u m de Villard de H onnecourt... Le Boucq de Ternas, A ., R ecueil de la noblesse des Pays-Bas, de Flandre et d ’Artois, D ou ai, 1884. Lee, S., M ore, Sir Thom as, D ictionary o f N ational Biography, X X X V III, London, 1894, p. 429-449. Leeuwenberg, J., D e tien bronzen „plorannen" in het R ijksm useum te A m sterdam , hun herkom st en de voorbeelden waaraan zij zijn ontleend, G entse Bijdragen tot de K unstgeschiedenis, X III, 1951, p. 13-59. Leeuwenberg, J., N ogm aals de A m sterdam se gravenbeeldjes, O ud-H olland, L X X III, 1958, p. 156-159. Lefever, F .A ., zie Reekm ans, P., en Lefever, A . Lefèvre, M ., Libraires belges en relations com m erciales avec Christophe Plantin et Jean M oretus, D e G ulden Passer, 41ste jaargang, 1963, p. 1-47. Lefrancq, P., Les coutum es locales et régionales invoquées à Lille au X V 1° siècle à l’occasion d ’un héritage contesté, Revue du N ord, LII, 1970, p. 136-137. Le G entil, M .C., Epigraphie arrageoise, M ém oires de l’A cadém ie des sciences, lettres et arts d’Arras, 2de reeks, X IV , 1883, p. 195-218. Le G lay, M ., Catalogue descriptif des m anuscrits de la B ibliothèque de Lille, L ille, 1848. Le M aire, O., Le mausolée de Francon de M irabello, dit van Halen, chevalier de la Jarretière, par Jean van Mansdale, dit K elderm ans (1391-1416), Bulletin des M usées royaux d’art et d’histoire, 40-42ste jaargang, 1968-70, p. 105-136.
BIBLIOGRAFIE
XXV
Lem aire, R.M . (onder de leiding van), L e Patrimoine m onum ental de la Belgique, 1. Province de Brabant. Arrondissem ent de Louvain, L iège, 1971. Le R oy, J., N otitia m archionatus sacri R o m a n i imperii, hoc est urbis et agri A ntverpiensis (...), A m stelaedam i, 1678. [Le R oy], L e G rand théâtre sacré du duché de Brabant, 2 delen, La H aye, 1734. Lesbroussart, zie d’Oudegherst, P. Lestocquoy, J., N otes pour servir à l’histoire de l’art en Artois. 2 e Série. II. Plan de l’église Saint-Vaast du X IIIe au X V I I e siècle, Bulletin d e la C om m ission départementale des M onum ents historiques du Pas-de-Calais, 2de reeks, V II, 1941, p. 59-65. Lestocquoy, J., L es évêques d’Arras. Leurs portraits, leurs armoiries, leurs sceaux, M ém oires de la C om m ission départem entale des M onum ents historiques du Pas-de-Calais, IV , 1942. L estocquoy, J., Arras. Cathédrale N otre-Dam e-et-Saint-Vaast, D ictionnaire des Eglises de France, V. N o rd et Est. Belgique. Luxem bourg. Suisse, Paris, 1971, p. V B 12-V B 15. Leuridan, Th., L ’A bb a ye de Flines de 1233 -1 9 0 9 , Les Q uestions ecclésiastiques, III, 1910, p. 151-158. Leuridan, Th., Epigraphie ou recueil des inscriptions du D épartem ent du N o rd ou du diocèse de Cambrai, V I, A rrondissem ent de D ouai (2de deel), L ille, 1927. (M ém oires de la Société d’Etudes de la province de Cambrai, X X II.) Lindem an, C .M .A .A ., D e dateering, herkom st en identificatie der „Gravenbeeldjes" van Jacques de Gérines, O ud-H olland, LVIII, 1941, p. 49-57, 97-105, 161-168, 193-219. L odge, E., Portraits o f illustrious Personages o f Great Britain with biographical and historical M em oirs, Part X IX , [London], 1826. L ooten, C., L es seigneurs e t l’église ancienne de Zuytpeene, Bulletin du C om ité flam and de France, X I, 1938, p. 177-187. Luykx, Th., Johanna van Constantinopel, G ravin van Vlaanderen en H enegouwen, A n tw erp en /U trech t, 1946. (Verhandelingen van de K oninklijke V laam sche A cadem ie voor W etenschappen, Letteren en Schoone K unsten van België, V III, nr. 5.) Luyckx, Th., Over de geboorte en sterfdata van Gravin Margareta van Constantinopel en van hare kinderen, de A vesnes en de D ampierre, A ntw erpen, 1950. (Bijdragen voor de geschiedenis der N ederlanden, V). Lyna, F ., Uit en over handschriften, II. Portretten van W enceslaus van Brabant, D e K un std er Nederlanden, I, 1930-31, p. 321-326. M âle, E., L ’art religieux du X I I I e siècle en France. E tude sur l’iconographie du m oyen âge et sur ses sources d’inspiration, 3de uitg., Paris, 1910. M ansion, J., D e brief van abt Othelboldus aan gravin Otgiva van Vlaanderen, V erslagen en m ededeelingen der K oninklijke V laam sche A cadem ie voor T aal e n Letterkunde, 1919, p. 325-326. M arlier, G ., La Renaissance flam ande. Pierre C oeck d ’A lost, Bruxelles, 1966. M artène, E., en D urand, U ., Voyage littéraire de deux Religieux bénédictins de la Congrégation de Saint M aur, 2 delen, Paris, 1717-1724. M artin, C., Généalogies et anciennes descentes des Forestiers et C om tes de Flandre ...
par Corneille M artin Zélandoys et ornées de portraicts, figures et habitz selon les façons et guises de leurs temps, ainsi qu’elles ont este trouvées es plus
XXVI
BIBLIOGRAFIE
anciens tableaux, par Pierre Balthasar et par luim esm e, mises en lumiere, A nvers, 1578. Martin., J.R., zie Stechow, W . M aurenbrecher, M axim ilian II, Allgem eine deutsche Biographie, X X , Leipzig, 1884, p. 736-747. M eerssem an, G ., Jeanne de Constantinople et les Frères Prêcheurs. A propos d ’un livre
récent. II. La com tesse Jeanne et la fondation de Gand, A rchivum Fratrum Praedicatorum , X IX , 1949, p. 132-139. M elchior de Ste-M arie, Carmel, D ictionnaire d’histoire et de géographie ecclésiastiques, X I, Paris, 1949, kol. 1070-1104. M ertens, J., Quelques édifices religieux à plan central découverts récem m ent en Belgique, G enova, N .S., X I, 1963, p. 141-161 (Archaeologia Belgica, 73). M eyerus, J., Flandricarum rerum to m iX , Brugis, 1531. M eyerus, J., C om m entarii sive A nnales rerum Flandricarum libri septendecim, Antverpiae, 1561. M ichelant, M ., [en D uchet], M anuscrits de la Bibliothèque de Saint-Omer, z. pl., [na 1845]. M olanus, J., L es quatorze livres sur l’histoire de la ville de L ouvain, du docteur et professeur en théologie, Jean M olanus, uitg. door P .-F .-X . D e Ram , 2 delen, Bruxelles, 1861. M olinet, J., Chroniques, uitg. door G. D outrepont en O. Jodogne, III, Bruxelles, 1937. M orison, S., The Likeness o f Thom as M ore. A n Iconographical Survey o f three
centuries, London, [1963]. M ort, S.R ., Coins o f the H apsburg emperors and related issues, 1619 to 1919, M elbourne, 1959. M üller H ofstede, J., R ubens und Tizian: das B ild K arls V, M ünchner Jahrbuch der bildenden Kunst, 3. F olge, X V III, 1967, p. 33-96. M ullie, R., M onum ents de Bruges. Ire partie, Eglises et chapelles; 2e partie, Les grands m onum ents funéraires, W oluwé-Saint-Lam bert, 1960. M ullie, R., Sépultures et m onum ents funéraires. Les C om tes de Flandre (jusque et y com pris L ouis de M aie, 1 1383), W oluwé-Saint-Lam bert, z.d. M uret, Th., L e chapitre collégial des Saints-M ichel-et-Gudule à Bruxelles [1596-1655], Liège, 1960. (O nuitgegeven licentiaatscriptie.) Naster, P., Trouvaille de m onnaies des X V ' et X V I e siècles à C ourtrai (1947), R evue belge de num ism atique et de sigillographie, X C V II, 1951, p. 166-184.
H et N ederlands Staatsieportret. Tentoonstelling georganiseerd onder auspiciën van het Bureau van de Rijksinspecteur voor Roerende M onum enten, D en Haag, [Tentoonstellingscatalogus, D en H aag, 1973]. N ickel, H ., D er m ittelalterliche Reiterschild des Abendlandes, Berlin, 1958. N orm an, V ., A r m s a n d armour, London, 1972. N ow é, H ., L e gisant de l’abbaye de N ieuw en Bossche à H eusden, Revue belge d’archéologie et d ’histoire de l’art, X X I, 1952, p. 153-173. O akeshott, R .E., The A rchaeology o f weapons. A rm s and arm our fro m prehistory to the age o f chivalry, 2de uitg., London, 1963. Oberhammer, V ., D ie Bronzestandbilder des M axim iliangrabm ales in den H o f kirche zu Innsbruck, In nsbrück/W ien/M ünchen, 1935. Onghena, M .J., D e Iconografie van Philips de Schone, Brussel, 1959. (K oninklijke A cadem ie van België. K lasse der Schone Kunsten. Verhandelingen, verzam eling in-8°, X , afl. 5).
BIBLIOGRAFIE
XXVII
Ordres de chevalerie et récompenses nationales. [Paris.] M usée monétaire. 20 m ars 30 m ai 1956. [Catalogus], Paris, 1956. P.C. V .D .M ., L e couvent et l’oratoire des Dominicains, à Gand, M essager des sciences historiques, 1860, p. 149-155. Panofsky, E., Early Netherlandish Painting. Its Origins and Character, 2 delen, Cam bridge-M ass., 1953. Perrichet, L., La grande Chancellerie de France des origines à 1328, Paris, 1912. Petit de Julleville, L., Histoire de la langue française et de la littérature française des origines à 1900, VI, Paris, 1898. Pietresson de Saint-Aubin, A .M ., Répertoire num érique des A rchives départementales du N ord. Série G, clergé séculier, 2 delen, Lille, 1960. Pinchart, A ., N otice historique sur Pierre D e Beckere, auteur du mausolée de M arie de Bourgogne, à Bruges, Bulletins de l’A cadém ie royale des sciences, des lettres et des beaux-arts de Belgique, X V III, 2d e d e e l, 1851, p. 227-238. Pinchart, A ., A rchives des arts, sciences et lettres. D ocum ents inédits, 3 delen, G and, 1860-1881. Pinchart, A ., Jacques de Gérines, batteur de cuivre du X V e siècle, et ses œuvres, Bulletin des C om m issions royales d’art et d’archéologie, V , 1866, p. 114-136. Pirenne, H ., H istoire du meurtre de Charles le Bon, Paris, 1891. Pirenne, H ., H istoire de Belgique, 3de uitg., IV , Bruxelles, 1927. P latelle, H ., zie Trenard, L. Pion, E., Les m aîtres italiens au service de la M aison d ’Autriche. Leone L eo n i sculpteur de Charles-Quint et Pom peo L eoni sculpteur de Philippe II, Paris, 1887. Poncelet, A ., H istoire de la Compagnie de Jésus dans les anciens Pays-Bas, Bruxelles, 1926. (A cadém ie royale de Belgique, C lasses des lettres et des sciences m orales et politiques, M ém oires 8°, 2e série, X X I, parties 1-2.) Poncelet, E., zie de H em ricourt, J. Pope-H ennessy, J., The Portrait in the Renaissance (The A .W . M ellon Lectures in the Fine A rts ,1963), W ashington, 1966. P osse, O., D ie Siegel der deutschen Kaiser und Könige, 5 delen, Dresden, 1909-1913. Priem, F., D ocum ents extraits du dépôt des archives de la Flandre occidentale à Bruges, 2de deel, V II, Bruges, 1850. Prims, F ., Antw erpsche Teksten uit den tijd van H ertog Jan III, Antwerpsch Archievenblad, 2de reeks, VIII, 1933, p. 39-76. Prims, F ., Antw erpiensia, 1934, 8ste reeks. Losse bijdragen tot de A ntw erpsche geschiedenis, Antwerpen, 1935. Quarré, P., Plaques de fondations d ’Isabelle de Portugal, duchesse de Bourgogne, aux Chartreuses de Bâle et de Champmol-les-Dijon, Jahresbericht 1959 des H istorischen M useums, p. 29-38. Q uarré-Reybourbon, L., L es M ém oriaux d’A nto in e de Succa, Réunion des Sociétés des Beaux-Arts des D épartem ents... du 22 au 25 m ai 1888 (Paris), 1888, p. 783-797. Q uarré-Reybourbon, L., Trois recueils de portraits aux crayons ou à la plum e
représentant des souverains et des personnages de la France et des Pays-Bas, Bulletin de la C om m ission historique du D épartem ent du N ord, X X III, 1900, p. 1-127. Quicke, F., L es circonstances, d t lu réclusion et de la m ort de Marguerite de Brabant,
com tesse de Flandre, M iscellanea Historica in honorem Leonis van der Essen, B ruxelles/Paris, 1 9 4 7 ,1, p. 391-407. Radbod, in W inkler Prins Encyclopédie, X V , A m sterdam /B russel, 1952, p. 734-735.
XXVIII
BIBLIOGRAFIE
R éau, L., Iconographie de l’art chrétien, III. Iconographie des Saints, 2, Paris, 1958. Recueil des chartes qui se trouvent dans les archives des m ayeur et échevins de la ville de Saint-Omer, Saint-Omer, 1739. R eekm ans, P., en Lefever, F .A ., D e grafm onum enten en epitafen van de Leuvense Sint-Pieterskerk, M ededelingen van de G eschied- en Oudheidkundige Kring voor Leuven en om geving, X III, 1973, p. 118-137, 233-242; X IV , 1974, p. 55-60, 104-125. Reekm ans, P., zie Spaey, F., en Reekmans, P. Reusens, E., E lém ents d’archéologie chrétienne, I, Louvain, 1871. R eusens, E., D ocum ents relatifs à l’histoire de l’Université de Louvain (1425-1797), 5 delen, Louvain, 1881-1903. [Revillion], Dessin du tom beau de G uillaume Cliton, Bulletin de la Société des Antiquaires de la M orinie, X , 1897-1901, p. 596-597. Richard, Ch.L., H istoires du couvent des D ominicains de Lille en Flandre, et de celui
des D am es dominicaines de la m êm e ville, dites de Sainte M arie de l'Abbiette, Liège, 1782. Richard, J.-M ., Inventaire sommaire des archives départementales du Pas-de-Calais antérieures à 1790. Pas-de-Calais, A rchives civiles, série A , I, Arras, 1878. Richard, J.-M ., N o te sur les sceaux de M ahaut comtesse d’A rtois (1302-1329), Bulletin de la C om m ission des Antiquités départementales (Pas-de-Calais), V , 1879-1883, p. 27-33. Richard, J.-M ., Une petite-nièce de saint Louis, M ahaut, comtesse d ’A rtois et de Bourgogne (1302-1329), Paris, 1887. Richard, J.-M ., Cartulaire de l’hôpital Saint-Jean-en-l’Estrée d’A rras publié avec
d ’autres docum ents et une étude sur le R égim e intérieur de cette Maison et des H ôpitaux d’Hesdin et de Gosnay, Paris, 1888. Riedmann, J., Studien über die Reichskanzlei unter Friedrich Barbarossa in den Jahren 1156-1166, II. Teil, M itteilungen des Instituts für österreichische G eschichtsforschung, L X X V I, 1968, p. 23-105. Ring, G ., Beiträge zur Geschichte Niederländischer Bildnismalerei im 15. und 16. Jahrhundert, Leipzig, 1913. Ring, G ., La Peinture française du quinzièm e siècle, [Londres, 1949]. Robert, A bbé, H istoire de l’abbaye de Chocques, ordre de Saint-Augustin, au diocèse de Saint-Omer, M ém oires de la Société des Antiquaires de la M orinie, X V , 1874-1876, p. 345-568. R oblot-D elondre, L., Portraits d ’infantes. X V I ' siècle (Etude iconographique), P aris/B ruxelles, 1913. Rodière, R., Epigraphie du D épartem ent du Pas-de-Calais, V , afl. 8, Pont-de-Briques, 1922. Rodière, R., Arras (ville), Dictionnaire d ’histoire et de géographie ecclésiastiques, IV, Paris, 1930, kol. 688-699. Rodière, R., Les écussons des églises de Bezencourt (C om m une du Tronchoy), de La Boissière et de M iannay, Bulletins de la Société des A ntiquaires de Picardie, X X X IX , 1941-1942, p. 383-391. Rodière, R., zie E pigraphie... Röthel, H .K ., D ie Ausstellung Flämischer M alerei in London, K unstchronik, 1954, p. 86-91. Roggen, D ., G entsche grafplastiek uit den tijd der Van E yck’s, G entsche Bijdragen tot de kunstgeschiedenis, IX , 1943, p. 99-125.
BIBLIOGRAFIE
XXIX
Roggen, D ., Prae-Sluteriaanse, Sluteriaanse, Post-Sluteriaanse Nederlandse sculptuur, G entse Bijdragen tot de kunstgeschiedenis, X V I, 1955-1956, p. 111-191. R ogghé, P., Sim on de Mirabello in Vlaanderen, Appeltjes van het M eetjesland, 1958, p. 5-56. Rom baut, J.A., Bruxelles illustrée, ou description chronologique et historique de cette ville, 2 delen, Bruxelles, 1777-1779. Rom bouts, Ph., en V an Lerius, Th., D e liggeren en andere historische archieven der
A ntw erpsche Sint-Lucasgilde, onder zinspreuk: „ V ut ionsten versaem t”, deel I, A n tw erp en /D en H aag, 1864-1876; [heruitgave, Am sterdam , 1961]. Ross, J.B., Rise and Fall o f a Tw elfth-C entury Clan: the Erem halds and the M urder o f C ount Charles o f Flanders, 1127-1128, Speculum, X X X IV , juli 1959, p. 367-390. R oss, J.B., The M urder o f Charles the G ood C ount o f Flanders by G albert o f Bruges, N ew -Y ork , 1960. R ousseau, F ., H enri VA veugle, com te de N a m u r et de Luxem bourg. 1136-1196, L ièg e / Paris, 1921. (Bibliothèque de la F acu lté de Philosophie et Lettres de l’U niver sité de Liège, 27.) R ousseau, H ., F rottis de tom bes plates. Catalogue descriptif, Bruxelles, 1912. Rouvier, L., La Chancellerie et les sceaux de France, 2de uitg., M arseille, 1950. R ouzet, A ., Adresses d ’imprimeurs, libraires et éditeurs belges des X V e et X V I e siècles, D e G ulden Passer, 40ste jaargang, 1962, p. 151-207. Rubbrecht, O., L ’origine du type fam ilial de la M aison de Habsbourg, Bruxelles, 1910. Saint L ouis à la Sainte Chapelle. Exposition organisée par la Direction générale des A rchives de France. M ai-août 1960, Paris, 1960. Salet, F., Chronique. Jean Pépin de H uy, Bulletin m onum ental, C X IX , 1961, p. 265-266. Salet, F ., L es tom beaux de Bourgogne à N otre-D am e de Bruges, Société française d’archéologie. Congrès archéologique de France, C X X Csession, 1962, Flandre, p. 45-54. Sanders, Fr., Stanley, Sir William, D ictionary o f N ational Biography, LIV , London, 1898, p. 82-84. Sanderus, A ., Presbyteri G andavum sive Gandavensium rerum libri sex, Bruxellis, 1627. Sanderus, A ., Flandria illustrata, 2 delen, C oloniae Agrippinae, 1641-1644. Sanderus, A ., Chorographia sacra Brabantiae, II, H agae C om itum , 1727. Scherer, M .R., zie Fansler, R .M ., en Scherer, M .R. Schilling, E., en W olfflin, H ., A lbrecht Dürer. Skizzenbuch der Reise nach den N iederlanden (1520-1521), 2de uitg., Basel, 1958. Schm itt, A ., zie D egenhart, B., en Schmitt, A. Schulz, A ., B lankw affen und Rüstung der M innezeit (11. bis 13. Jahrhundert), Nürnberg, z.d. (heruitgave van de uitgave van 1889). Scohier, I., Généalogie et descendance de la très-illustre maison de Cray, D ou ai, 1589. Servranckx, G .J., H istoire de la com m une de H éverlé et de ses seigneurs, L ouvain, 1855. Siret, Ad., Les Franck ou Francken, A m broise le Vieux, Biographie Nationale, VII, Bruxelles, 1883, kol. 243-244. Sm ets, G ., H enri I er duc de Brabant, 1190-1235. Thèse présentée à la Faculté de
Philosophie et Lettres de l’Université Libre de Bruxelles pour l’obtention du grade de docteur spécial en Histoire, Bruxelles, 1908. Smit, J.P.W .A., D e H elm tekens der Hertogen van Brabant uit het Leuvense huis en in het bijzonder de gouden draak van hertog Jan I, D e Brabantse Leeuw, 1952, p. 122-127, 137-142, 1 6 9-173,201-20 6; 1953, p. 1-5.
XXX
BIBLIOGRAFIE
Sm olderen, L., L e tom beau de Charles le Téméraire se présente-t-il-aujourd’hui tel qu’il était autrefois?, H andelingen van het G enootschap voor G eschiedenis gesticht onder de Benam ing „Société d’E m ulation” te Brugge, C1X, 1972, p. 218-225. Som m ers W right, G ., T he Tom b o f Saint Louis, Journal o f the W arburg and Courtauld Institutes, X X X IV , 1971, p. 65-82. Sonkes, M ., D essins du X V ' siècle: groupe Van der W ey den (Les P rim itifs flamands, III. Contributions à l’étude des Prim itifs flam ands, 5), Bruxelles, 1969. Sosson, J.-P., Gand, Dictionnaire des Eglises. V c. Belgique. Luxem bourg, Paris, 1970, p. 48. Spaey, F ., H et „Godshuis der Predikheren binnen Leuven", Leuven, 1961. Spaey, F ., en Reekm ans, P., Bijdrage to t de geschiedenis van de parochie van O.-L.-Vrouw-ten-Predikheren te Leuven, M ededelingen van d e G eschied- en Oudheidkundige Kring voor Leuven en om geving, VI, 1966, p. 91-105. Spahr van der H oek, J.J., zie K alm a, J.J., Spahr van der H oek, J.J., en D e Vries, K.
Staatliche M useen zu Berlin. Beschreibendes Verzeichnis der G emälde im Kaiser-Friedrich-M useum und D eutschen M useum , Berlin, 1931. Stallaert, K., Glossarium van verouderde Rechtsterm en, kunstwoorden en andere uitdrukkingen uit Vlaamsche, Brabantsche en Lim burgsche oorkonden, 2 vol. in 1 deel, Leiden, 1890. Stecher, J., Gramaye, Jean-Baptiste, Biographie Nationale, V III, Bruxelles, 1884-1885, kol. 179-184. Stechow, W ., Som e Thoughts on R ubens as a Copyist of Portraits, 1610-1620, in R ubens bef ore 1620, uitg. door J.R. M artin, [Princeton, 1972], p. 23-44. Steingräber, E., A lter Schm uck. D ie K u n st des europäischen Schm uckes, [M ünchen, 1956]. Sterling, Ch., L a peinture de portrait à la C our de Bourgogne au début du X V e siècle, Critica d’A rte, VI, 1959, p. 289-312. Stieve, Karl, Erzherzog von Innerösterreich, A llgem eine deutsche Biographie, X V , Leipzig, 1882, p. 318-322. Strong, R., N ational Portrait Gallery, T udor and Jacobean Portraits, 2 delen, London, 1969. Strubbe, E.I., D e parochies te Brugge voor de X lle eeuw, in Studies over de kerkelijke en
kunstgeschiedenis van W est-V laanderen opgedragen aan Z .E .H . M ichiel English (A lbum English), Brugge, 1952, p. 355-380. Strubbe, E.I., Van de eerste naar de tweede om walling van Brugge, H andelingen van het G enootschap voor G eschiedenis gesticht onder de benam ing „Société d’E m ulation” te Brugge, C, 1963, p. 271-300. Strubbe, E., en V oet, L., D e chronologie van de middeleeuwen en de m oderne tijden in de N ederlanden, A ntw erpen/A m sterdam , 1960. Suetens, I., L ’ordre de Barbarie dans les „M ém oriaux’’ d’A ntoine de Succa (Bruxelles, B .R. M s I I 1862), Cercle d’Etudes num ism atiques, VIII, 1971, p. 55-61. S w e e r t i u s , F r., Selectae Cliristiana orbis deliciae ex urbibus, templis, bibliothecis et
aliunde, C oloniae Agrippinae, 1608. T.S. o f V ., V ox Populi, Part II, z.pl., z.d. [1620?]. T em inck, A ., Arras. Histoire de l’architecture et des beaux-arts dans cette ville depuis les tem ps les plus reculés jusqu’à la fin du X V I I I ’ siècle, Arras, 1879. Terninck, A ., zie de Cardevacque, A ., en Terninck, A . Tessier, G ., D iplom atique royale française, Paris, 1962.
BIBLIOGRAFIE
XXXI
Thevet, A ., L es vrais pourtraits et vies des hom m es illustres grecz, latins et payens, recueilliz de leurs tableaux, livres, medalles antiques et modernes, 2 vol. in 1 deel, Paris, 1584. Thielem ans, M .R ., L es Croij, conseillers des ducs de Bourgogne. D ocum ents extraits de leurs archives familiales, 1357-1487, Bulletin de la C om m ission royale d’histoire, C X X IV , 1959, p. 1-141. Tiroux, Histoire du très célèbre monastère de Flines, Lille, 1732. Tourneur, V ., L a num ism atique à l’Exposition de la Toison d’Or, Les C hefs-d’œuvre d ’art ancien à l’Exposition de la Toison d ’Or à Bruges en 1907, Bruxelles, 1908, p. 235-253. Tourneur, V ., Jehan de Candida, diplomate et médailleur au service de la M aison de Bourgogne, 1472-1480, Revue belge de num ism atique, L X X , 1914, p. 381-411; L X X I, 1919, p. 7-48, 251-300. T ourneur-N icodèm e, M ., L es sceaux du duc de Brabant Jean I er, Revue belge de num ism atique, X C V II, 1951, p. 121-128. T ourneur-N icodèm e, M ., A propos des sceaux d ’H enri I er duc de Brabant (1190-1235), M élanges Georges Sm ets, Bruxelles, 1952, p. 633-639. Traugott Schulz, F ., Vogtherr, Heinrich, d. Ä ., Allgem eines L exikon der bildenden K ünstler von der A n tik e bis zur Gegenwart, gesticht door U . Thiem e en F. Becker, o.l.v. H . V ollm er, X X X IV , Leipzig, 1940, p. 499-504. Trenard, L., H istoire des Pays-Bas français, Toulouse, 1972. (Coll. U nivers de la France, série H istoire des Provinces).
Trésors de l’abbaye de Saint-Bertin. Musée. H ôtel Sandelin. Saint-Omer. D u 13 juin au 28 septembre, [Saint-Omer, 1970]. V aes, M ., L es fondations hospitalières flam andes à R o m e du X V ’ au X V I I I * siècle, Bulletin de l’institut historique belge de R om e, afl. I, 1919, p. 161-371. V allée, G ., Extraits des m anuscrits n°‘ 885 et 886 de la Bibliothèque de D o u a i ..., Société des A ntiquaires de la M orinie. Bulletin historique trimestriel, V, 1872-1876, p. 423-436. Valvekens, E., D e Sint-M ichielsabdij te A ntw erpen vanaf 1564 tot 1596, A nalecta Praemonstratensia, I, 1925, p. 145-173, 242-260; II, 1926, p. 273-293, 337-356; III, 1927, p. 141-155. V an A cker, K .G ., Iconografische beschouwingen in verband m et de 16e-eeuwse gegraveerde „portretten” der graven van Viaanderen, Oud H olland, L X X X III, 1968, p. 95-116. Van Arenbergh, E., H uerne ou H eurne, Christophe Van, Biographie Nationale, IX , Bruxelles, 1886-1887, kol. 622. V an C aeneghem , R.C., en G anshof, F.L., Encyclopedie van de Geschiedenis der M iddeleeuwen, G ent, 1962. V an den Bergen-Pantens, Chr., E tude historique et iconographique de l’ordre de l’Epée de Chypre, in M élanges offerts à Szabolcs de Vajay, Braga, 1971, p. 605-610. V an D en Branden, F.J., Geschiedenis der Antw erpsche schilderschool, Antwerpen, 1883. van der A a, A.J., R adboud 1, Biographisch woordenboek der Nederlanden, 16de deel, H aarlem , 1874, p. 25-28. van der H aeghen, V ., E xhum ation des cendres d’Isabelle d ’A utriche, M essager des sciences historiques, 1886, p. 18-32. van der H aeghen, V ., M ém oire sur des docum ents fa u x relatifs aux anciens peintres, sculpteurs et graveurs flamands, Bruxelles, 1899. (M ém oires couronnés et
XXXII
BIBLIOGRAFIE
autres m ém oires publiés par l’A cadém ie royale ( ...) de Belgique, C ollection 8°, LVIII). Vanderspeeten, H .P ., Corneille Vishaven, premier Jésuite belge, Collection de Précis historiques, door E. Terwecoren, l l d e jaargang, Bruxelles, 1862, p. 457-472. van der W ee, H ., The G row th o f the A ntw erp M arket, The H ague, 1963. V an de V elde, C., Portretten van Frans Francken de Oudere, Jaarboek Koninklijk M useum voor Schone Kunsten Antwerpen, 1962-1963, p. 175-186. V an de V elde, C., zie D e Schryver, A ., en V an de V elde, C. V an D rivai, E., L ’A bbaye de Saint-Vaast d’Arras. Description et histoire des bâtiments, Statistique m onum entale du D épartem ent du Pas-de-Calais, III, 1877, p. 1-86. Van D rivai, Chan., Nécrologue de l’abbaye de Saint-Vaast d ’Arras, Arras, 1878. Van D rivai, Chan., zie Cartulaire de l’abbaye de Saint-V aast... V an E eghem , W ., Stratius, Jacques, ou J. Van der Straeten, Biographie Nationale, X X IV , Bruxelles, 1926-1929, kol. 157-166. V an Even, E., Louvain m onum ental ou description historique et artistique de tous les édifices civils et religieux de la dite ville, 2 delen, Louvain, 1860. V an Even, E., Dévastations dans l’église des Célestins d’Heverlé-lez-Louvain, en 1796, M essager des sciences historiques, 1887, p. 278-292, 411-419. V an Even, E., Jean de Louvain, Biographie Nationale, X , Bruxelles, 1888-1889, kol. 411-412. V an Even, E., Louvain dans le passé et dans le présent. Form ation de la ville - E vénem ents m ém orables - Territoire - Topographie - Institutions - M onum ents - Œ uvres d ’art, Louvain, 1895. V an Even, E., zie Boonen, W. Van H ende, E., N otice sur G uillaum e le Blanc seigneur de H ouchin, m aître de la chambre des com ptes de Lille et sur un jeton frappé à ses armes, Bulletin de la C om m ission historique du D épartem ent du N ord, X V , 1899, p. 5-36. V an H outte, J.A., Bruges. Essai d ’histoire urbaine, Bruxelles, 1967. V an Lerius, Th., zie R om bouts, Ph., en V an Lerius, Th. van Luttervelt, R., Les portraits de Philippe le Bon, Les A rts Plastiques, 1951, p. 182-196. van Luttervelt, R., Bijdragen tot de Iconographie van de Graven van H olland, naar aanleiding van de beelden uit de A m sterdam se Vierschaar, O ud-H olland, LX X II, 1957, p. 73-91, 139-150 en 218-234. Vannérus, J., Inventaire des archives de l’abbaye de St-M ichel à A nvers reposant aux Archives de l’Etat de cette ville, A nalectes de l’Ordre de Prém ontré, VIII, 1912, en IX , 1913; [overdruk Louvain, 1913]. V an Puyvelde, L., Rubens, 2de uitg., Paris/B ruxelles, 1964. (Les peintres flam ands du X V IIe siècle, 2 e série, n° 9.) van Regteren A ltena, I.Q ., D e Sint Pieters abdij te Gent, getekend voor 1534, Opus
M usivum . Een bundel studies aangeboden aan Professor D octor M .D . Ozinga ter gelegenheid van zijn zestigste verjaardag op 10 novem ber 1962, A ssen, 1964, p. 161-173. van W erveke, H ., Filips van de Elzas en W illem van Tyrus. Een episode uit de geschiedenis van de kruistochten, M ededelingen van de K oninklijke V laam se Academ ie voor W etenschappen, Letteren en Schone K unsten van België, X X X III-2, 1971, p. 1-36. Varenbergh, E., La Cour de Tronchiennes, M essager des sciences historiques, 1871, p. 333-344. V elghe, H., La collégiale des Saints M ichel et Gudule à Bruxelles, z.pl., 1925.
BIBLIOGRAFIE
XXXIII
Verbruggen, J.F., H et leger en de vloot van de graven van Vlaanderen vanaf het ontstaan tot in 1305, Brussel, 1960. V erhandelingen van de K oninklijke Vlaam se A cadem ie voor W etenschappen, Letteren en Schone K unsten van België, K lasse der Letteren, nr. 38. Vergilius, P., Anglicae historiae libri viginti sex, Basileae, 1546. Verhaeghen, A ., Le château de Gérard-le-Diable à Gand, M essager des sciences historiques, 1886, p. 1-17. Verhuist, A ., D e Sint-Baafsabdij te G ent en haar grondbezit (V lI-X lV e eeuw), Brussel, 1958. Verhandelingen van de Koninklijke V laam se A cadem ie voor W etenschappen, Letteren en Schone K unsten van België. Klasse der Letteren, nr. 30. V erkooren, A ., Inventaire des chartes et cartulaires des duchés de Brabant et de Lim bourg et des Pays d ’Outre-Meuse. lste deel: Chartes originales et vidimées, I, Bruxelles, 1910. Verm aseren, B.A ., H et am bt van historiograaf in de Bourgondische Nederlanden, Tijdschrift voor G eschiedenis, LVI, 1941, p. 258-273. Verm eersch, M ., D e praalgraven van Maria van Bourgondië en Karei de Stoute in het koor
van de O .-L.-V rouw kerk te Brugge, H andelingen van het G enootschap voor G eschiedenis gesticht onder de Benam ing „Société d’E m ulation” te Brugge, C V II, 1970, p. 152-156. Vernulaei, N ., A cadem ia Lovaniensis, Lovanii, 1667. V iaene, A ., D e historiograaf Jan-Baptist Gramaye. Zijn rondreis in West-Vlaanderen, 1608-1612, H andelingen van het G enootschap voor G eschiedenis gesticht onder de Benam ing „Société d’E m ulation” te Brugge, CV III, 1971, p. 319-330. V iaene, A ., A bdijen en K apittelkerken als laatste rustplaats van de Graven van Vlaanderen 879-1455, Biekorf, L X X IV , 1973, p. 5-38. Virgilius, P., voir Vergilius, P. Visschers, P., Verzam eling van grafschriften in de S t Andries kerk te A ntw erpen, Antwerpen, 1852. V isschers, P., Geschiedenis van S t Andries kerk te A ntw erpen sedert hare opkom st tot den huidigen dag, I, Antwerpen, 1853. V oet, L., D e brief van abt O thebold aan gravin Otgiva, over de relikwieën en het dom ein van de Sint-Baafsabdij te G ent (1019-1030), Brussel, 1949. (Koninklijke Belgische A cadem ie. K oninklijke Com m issie voor G eschiedenis.) V oet, L., zie Strubbe, E., en V oet, L. von Isenburg, W .F. Prinz, Stam m tafeln zur Geschichte der europäischen Staaten, 3 delen, Marburg, 1960-1964. v on W ilckens, L., D as „historische” K ostüm im 16. Jahrhundert. Spiegel des historischen Begreifens, Zeitschrift für historische W affen- und K ostüm kunde, 1961, p. 28-46. Vosm er, M ., Principes Hollandiae et Zelandiae, D om ini Frisiae, Antwerpiae, 1578. Vredius, O., Sigilla com itum Flandriae et inscriptiones diplom atum ab iis editorum cum
expositione historica ..., Brugis Flandrorum , 1639. Vredius, O., L es sceaux des com tes de Flandre, Bruges, 1641. Vredius, O., L a généalogie des com tes de Flandre depuis Baudouin Bras de fe r jusques à Philippe IV , R o y d ’Espagne, 2 delen, Bruges, 1642-1644.
XXXIV
BIBLIOGRAFIE
W allet, E., Description de l’ancienne abbaye de Saint-Bertin, à Saint-Omer en Artois, autrefois l'abbaye de Sithiu, en M orinie, 1 deel tekst, 1 atlas, P aris/Saint-O m er/ D ou ai, 1834. W ard-Jackson, P., S om e rare Drawings by M elchior Lorichs in the Collection o f M r. John E velyn o f W otton, and now at Stonor Park, Oxfordshire, The Connoisseur, C X X X V , maart 1955, p. 83-93. W arlop, E., D e K eurbrief van het Brugse Vrije, H andelingen van h et G enootschap voor G eschiedenis gesticht onder de Benam ing „Société d’Em ulation” te Brugge, X C IX , 1962, p. 161-186. W arlop, E., D e Vlaamse A d e l vóór 1300, 3 vol., z.pl. [Handzam e], 1968. W auters, A ., M arguerite d’Alsace, Biographie Nationale, XIII, Bruxelles, 1894-1895, kol. 579-582. Wauters, A ., Table chronologique des diplôm es im prim és concernant l’histoire de la Belgique, IX , Bruxelles, 1896. W auters, A ., zie H enne, A ., en W auters, A . W eale, W .H .J., Bruges et ses environs, B ruges/L ondon, 1862. [W eale, W .H.J.], Inventaires du trésor de la collégiale de Saint Donatien à Bruges. 1347-1539, Le Beffroi, I, 1863, p. 323-337. [W eale, W .H.J.], L e Palais du Franc à Bruges, Le Beffroi, IV , 1872-73, p. 46-92, 216-237. W eale, W .H .J., H ubert and John van E yck. Their L ife and W ork, L o n d o n /N e w York, 1908. W eale, W .H .J., Lancelot Blondeei, I, The Burlington M agazine, X IV , 1908, p. 96-100. W egele, A lbrecht I, A llgem eine deutsche Biographie, I, Leipzig, 1875, p. 224-227. W estendorp, K., D ie A nfänge der französisch-niederländischen Portraittafel. Inaugural-Dissertation, K öln, 1906. W ill, H ., M aria von Burgund H erzogin von Kleve, K leve, [1967]. W illem s, J.F., C hronique en vers de Jean Van H eelu ou relation de la bataille de Woeringen, Bruxelles, 1836. (C ollection de chroniques belges inédites). W ölfflin, H ., zie Schilling, E., en W ölfflin, H.
BIO G R A FIE VAN A N TH O N IO D E SUCCA *
door Chr. Van den Bergen-Pantens
Een akte van 27 juni 1603 1, opgesteld op verzoek van Antonio de Succa en uitgaande van de schepenen en raad der stad Antwerpen, erkende de oudheid en adel van zijn familie, afkomstig uit Castelnuovo in Piëmont. D e vader van Antonio, Willem de Succa, ridder, heer van Verbeke in Brabant, was gehuwd met jonkvrouw Catharina van Mierop 2 en verbleef met haar meestal in een buitenverblijf te Brecht bij Hoogstraten of te Antwerpen 3. De broers van Wil lem hadden ook carrière gemaakt in de Nederlanden en verbleven te Antwer pen: Bemardin, Antonio, geneesheer in dienst van Maximiliaan graaf van Buren, en Jan, griffier bij de Antwerpse rekenkamer, nadien secretaris van de Raad van Brabant. Uit het huwelijk van Willem en zijn echtgenote ontsproten tien kinderen, van wie verscheidene in dienst traden van heren uit onze gewesten 4 en die * D eze korte biografie beoogt slechts enkele onuitgegeven elem enten te voegen bij die w elke reeds gepubliceerd werden door F.J. V an D e n Branden, Geschiedenis, p. 591-595; M . D evign e, Succa, A n to in e de, en M. D e M aeyer, A lbrecht en Isabella, p. 191-192. D e oorspronkelijke docum enten waarop ze gebaseerd zijn, zouden onm ogelijk verm eld kunnen w orden zonder de uiterst vriendelijke m edewerking van d e h. J. V an R oey, conservator bij het Antwerpse Stadsarchief, die in zijn verzam elingen nauw gezette op sporingen h eeft verricht, en van de h. L. V an den Branden, wetenschappelijk m ede werker bij de K oninklijke Bibliotheek A lbert I. die ons de aantekeningen h eeft m eege deeld die hij in diezelfde verzam elingen gem aakt had. Tenslotte stond de h. A . Vanrie, toenm alig assistent bij het A lgem een Rijksarchief, ons bij in het ontcijferen van bepaalde uiterm ate m oeilijk te lezen akten. 1 A ntw erpen, s a a , C ollectanea 20, fo lio ’s 153v°-156v°. K opie gedateerd 10 m ei 1648 in Brussel, m b z , nr. 62, f. 66v°-70v°, sam en m et een aquarel van het wapen van de Succa „une courge d’or en porte de gueulle, au ch ef d’argent et sur le tim bre un M ore ayant la teste bandée d’un sindal d’argent et une courge d’or en la m ain”. A n ton io voorziet dit w apen van een onderscheidingsteken m et het w apen van zijn m oeder (van M ierop) in het rechterkwartier. 2 Zij waren reeds getrouwd op 29 januari 1558, toen ze een rente verkochten. Zie G . Beteram s, A ntw erpse schepenbrieven, p. 90. 3 W aarschijnlijk geheten „huys van playsantien” in A ntwerpen, s a a , W eesm eesterkam er 36, bundel 6. Wij wijzen er onm iddellijk op dat W illem de Succa in deze plaats verschei dene eigendom m en bezat. * In volgorde: de meisjes: Catharina, Francesca (Franchina), M argareta; de jongens: W illem , Bernardus, Jacob, Jan, A ntonio, Otto, G abriël (Zie A ntwerpen, s a a , W ees m eesterkam er, nr. 38, bundel 6: 4 augustus 1582). W illem , die eerst in dienst had gestaan van Paus Gregorius X III, stierf bij de belegering van K allo in 1585 onder het bevel van Jaspar de R obles (Zie Antwerpen, s a a , C ollectanea 20, f. 156v°). Bernardus was in 1592 al jezuïet (Zie A ntwerpen, s a a , W eesm eesterkam er, 140, bundel 5: 7 septem ber 1592; SR 4 12, f. 95v<“-96: 25 m ei 1594). Jacob (som s D iego geheten) w as vanaf 1603 „fourrier m ayor” van de Aartshertogen (Zie Antwerpen, s a a , C ollectanea 20, f. 153).
2
BIOGRAFIE VAN ANTHONIO DE SUCCA
vermeld worden naar aanleiding van het verlijden van akten voor notaris 5. Antonio is de zevende onder hen. Slechts de doopdata van de twee jongste jongens, Otto en Gabriël, zijn ons bekend, respectievelijk 12 augustus 1568 6 en 24 september 1 5 6 9 7. Antonio wordt voor het eerst vermeld, als minderjarige, in een staat der goederen van 4 augustus 1582 8 na het overlijden van zijn vader Willem 9. Van deze successies zou elk kind 720 gulden 17 stuivers ontvangen. Catharina van Mierop stierf op 6 augustus 1592 te Antwerpen 10 in haar huis in de Lange Gasthuisstraat D e inventaris van haar goederen, geregis treerd in de Kamer voor minderjarigen en gedateerd 7 september 1592, bevat de omstandige uitgaven voor Antonio de Succa bij die gelegenheid: aankoop en vervaardiging van zwarte stof voor de rouwkleren, van een wambuis, een dolk en een rapier 12. Op die datum waren nog slechts zeven kinderen in leven 1S. Alleen Otto en Gabriël waren nog minderjarig. Daar Otto toen 24 jaar oud was, is het mogelijk dat Antonio de Succa op die datum juist meerderjarig was geworden. Zijn geboortejaar zou dus ten laatste tot 1567 opklimmen. Na de dood van zijn vader kreeg Antonio de Succa een aanstelling in een groothandelszaak in granen. De blijkbaar zware werkzaamheden die hij daar te verrichten kreeg, veroorzaakten een breuk. Catharina van Mierop liet de Hij werd regelm atig betaald zoals de overige ambtenaren van het huis van de Aartsher togen (Zie Brussel, a r a , r k , 1837-1838: jaren 1612-1618 passim ). Jan w as legaat van de Zw eedse infante bij Paus C lem ens V III in 1603, paltsgraaf en „goude ridder” (Zie M. Vaes, L es fondations hospitalières, p. 251 en Antwerpen, s a a , C ollectanea 20, f. 153). Tenslotte was O tto schout in 1603 te Brecht (Zie Antwerpen, s a a , C ollectanea 20, f. 153). 5 Voorgaande n oot en Antwerpen, s a a , W eesm eesterkam er nr. 140, bundel 5 (7 septem ber 1592); W eesmeesterkamer 36, bundel 6 (4 augustus 1582); s r 4 1 0 (1593), f. 235-236 (niet gedateerd, niet geparafeerd); s r 412 (1594), f. 95v“-96 (25 m ei 1594); C ertificatieboek 55 (1594), f. 35v°-36 (4 m ei 1594); s r 404 (1592), f. 261-263 (12 oktober 1592); s r 419 (1595), f. 136v°-137 (14 januari 1595). Ook verm eld in Brussel, K .B., G oethals 750, f.5 3 3 . 6 Antwerpen, s a a , Par. 129, f. 27. 7 Antwerpen, s a a , Par. 129, fol. 51. 8 M inderjarig, zoals alle overige kinderen, behalve Catharina die gehuw d is, cf. A nt werpen, s a a , W eesm eesterkam er 36, bundel 6 . 9 W illem de Succa stierf op 23 maart 1582 te Antwerpen in zijn huis bij de Sint-Joriskerk waar zijn twee jongstgeborenen gedoopt werden. V an 3 tot 8 m ei 1582 werd voor notaris een staat van zijn goederen gem aakt. Z ie Antwerpen, s a a ., N ot. 1172, f. 243v0-259v<,. V olgens Antwerpen, s a a , W eesm eesterkam er 36, bundel 6, bedroeg het fortuin van W il lem 13.017 gulden 14 stuivers, waarvan zijn vrouw de h elft ontving en de rest onder zijn kinderen werd verdeeld. 10 Zij had haar testam ent gem aakt op 3 juli 1592 (Zie Antw erpen, s a a . , N o t. 1175, akte nr. 117; 3 fo lio ’s). Erin worden verm eld de schilderijen uit haar bezit. V an 6 tot 13 augus tus 1592 werd een staat van haar goederen opgem aakt (Zie Antw erpen, s a a ., N o t. 1175, akte nr. 202, 11 fo lio ’s). D e verdeling van de goederen van W illem de Succa en Catharina van M ierop onder de kinderen kom t voor in Antwerpen, s a a , s r 439, f. 237-241, geda-
BIOGRAFIE VAN ANTHONIO DE SUCCA
3
gezworen geneesheren van de stad bij het ziekbed van haar zoon roepen in hun huis bij de Sint-Joriskerk. Zij stelden er een medisch getuigschrift op ter vaststelling van de kwaal en verboden de jonge man dergelijke bedrijvigheid op levensgevaar verder te zetten 14. Aldus kwam hij er waarschijnlijk toe, zoals vermeld wordt in verscheidene genealogieën, in dienst te treden van Pieter-Ernest van M ansfeld15, gouverneur-generaal der Nederlanden, ver zamelaar en liefhebber van antiek, vervolgens in de compagnie van lichtgewa pende ruiters van don Juan-Felipe de Robles 16. Hoewel geen enkel officieel document dit vermeldt en het niet bekend is in welke hoedanigheid deze heren hem bij zich toelieten, kan toch verondersteld worden dat hij uit die tijd de lust voor het wapengedoe — wij hebben gezien dat hij op zijn rouwkledij dolk en rapier droeg — , en hun soms nauwkeurige kennis overgehouden h eeft17. Het is ook niet bekend wat er hem toe aanzette een kunstenaarsloopbaan te beginnen, tenzij de bovenvermelde gezondheidsproblemen en een natuur lijke begaafdheid voor het tekenen. In 1598 liet hij zich onmiddellijk na P.P. Rubens in het Antwerpse Sint-Lucasgilde inschrijven 18 en maakte er kennis met Ambrosius Francken 19. Intussentijd traden de aartshertogen Albrecht en Isabella, in 1598 erkend als gouverneurs van onze gewesten 20, op als herstel lers en vredestichters in onze landen en bezorgden zij een nieuwe ontplooiing aan de plaatselijke geschiedschrijving en aan die van de vorsten wier natuurteerd 23 februari 1600. 11 Antw erpen, s a a , W eesm eesterkam er 140, bundel 5 (7 september 1592). 12 Z ie voorgaande noot. 13 U it de opsom m ing van de kinderen blijkt dat zijn overleden: W illem ( t 1585), M arga reta en Catharina. F rancesca (Franchina) is reeds gehuwd. i* A ntw erpen, s a a , Schepenregister 373, f. 61-62. V riendelijk uitgenodigd door de h.
J. V an R oey tot M evr. P. Bonenfant. 15 Brussel, k b , II 6505, f. 384; G oethals 750, f. 533; H. D e Schepper, D e kollaterale
Raden, p. 117-132. P. Henrard, M ansfelt, Pierre-Ernest, com te de. 16 Juan, zoon van Jaspar, w as kolonel van een D u its infanterieregim ent, grootbaljuw, kapitein en kastelein van de kasselrij Kortrijk, daarna gouverneur van Rijsel, D ow aai en O rchies, tot graaf van A nappes verheven door de A artshertogen, zie A . D e Ridder,
Robles, Jaspar de, kol. 555. 17 Z ie inlp.iHing, p. 2, M evrouw P. B onenfant suggereert ons dat hij m isschien in dienst w as als schildknaap. 18 Ph. R om bouts en Th. V an Lerius, D e Liggeren, Am sterdam , 1961, deel 1, p. 402 „A nthoni Succa, scilder, vrijm eester”. 19 A . Siret, L es Franck ou Francken, A m broise Ie V ieux, Schilder, om streeks 1545 in H erentals geboren en in 1618 in A ntw erpen overleden; hij werd in 1573 opgenom en als m eester in het Sint-Lucasgilde. A n ton io de Succa verkocht hem u it naam van de erfge nam en van W illem de Succa een rente over drie huizen in de A ntw erpse Sint-Jansstraat (Zie A ntw erpen, s a a , s r 435, f. 125-126 (28 augustus 1599)). 20 Zij w erden op 22 augustus 1598 benoem d en kw am en een jaar later in de N ederlanden aan (Zie M . D e M aeyer, op. cit., m et nam e p. 30, 197 en 296).
4
BIOGRAFIE VAN ANTHONIO DE SUCCA
lijke opvolgers ze waren 21. Succa zag hier de mogelijkheid om zijn talent naar eigen smaak en naar die van het publiek uit te oefenen. Voortaan wijdde hij zich geheel aan de uitvoering van de portretten van de hertogen en hertoginnen in onze gewesten en van hun verwanten, en haalde hij voordeel uit het verhandelen van deze beeltenissen, waarbij hij krachtig zijn auteursrecht wist te verdedigen. In 1599 was in het Antwerpse stadhuis een reeks van 25 schilderijen aanwezig, door hem geschilderd met een afbeelding van de voorouders van de koning van Spanje 22. Terzelfdertijd wendde JanBaptist Vrients, een Antwerps uitgever zich tot hem als specialist in dat genre, om gedeeltelijk de eerste uitgave met prenten te illustreren van de Kroniek der hertogen van Brabant van Adriaan Barlande, die in 1600 in Antwerpen verscheen23. Zoals verscheidene andere kunstenaars die belast werden met het illus treren van kronieken 24 heeft de Succa gepoogd modellen te vinden die geloof waardig waren en, volgens hem, dicht bij de werkelijkheid. D e Memoriën zijn bezaaid met raadgevingen in die zin en reeds in Barlande zijn sommige gravu res waarvan hij de auteur zou zijn, geïnspireerd op beeldjes die het graf van Isabella van Bourbon versierden, dat zich toentertijd in de Antwerpse SintMichielsabdij bevond 25. Maar deze werkmethode, gebaseerd op directe waar neming van de werken, vereiste van de kunstenaar een grote reisvaardigheid. D e eerste, ons bekende reis van de Succa valt in 1599, toen hij het Album Amicorum ondertekende van de Doomikse kanunnik en verzamelaar Denis de Villers. Dit album is thans nog bewaard 26. 21 V o o r het geheel van de geschiedschrijving van dit tijdperk, zie Inleiding, p. 15, alsm ede M .A . A rnould, H istoriographie, p. 31-55 en H e t N ederlandse staatsieportret, p. 8-9 en passim. 22 A ntw erpen, s a a , Rekenkam er 39, rekening 1 /2 /1 5 9 9 - 3 1 /1 /1 6 0 0 . f. 321, verm eldt de eerste betaling voor tw eeëntw intig portretten. In datzelfde jaar w erd Succa betaald voor de uitvoering van drie overige schilderijen die op dezelfde plaats werden opgehangen (Ibidem , f. 330v°-331). D it docum ent identificeert niet de afgebeelde vorsten. W e kunnen hier een overzicht van krijgen dank zij een lijst van 24 nam en die op het einde van de M em oriën ingevoegd w as, m aar m et deze bundel w einig uit te staan hebben. 23 [A. Barlande], D ucu m Brabantiae chronica. D e vergunning van de censor w as geda teerd V der Iden v an septem ber 1599. H et werk w as toen dus voltooid . Op p. 2 van de inleiding, wijst J.B. V rients op: „A d scito in laboris partem N ob . viro A n ton io de Succa, artis pictoriae, Belgicaeque antiquitatis in prim is gnaro”. D it w ordt o ok verm eld door W . Stechow , Som e thoughts, p. 35. 24 D e uitgave van Barlande uit 1600 w as ingebonden sam en m et de G énéalogies et ancien nes descentes des forestiers et com tes de F landre ... par Corneille M artin Z elandoys en m et een ander werk van Barlande, H ollandiae co m itu m historia et icones, dat even eens geïllustreerd was. Z ie Inleiding, p. 45. 25 J. Leeuwenberg, D e tien bronzen „plorannen”, p. 16 en 27. 26 D oornik, B ibliothèque de la ville, A lb u m A m ico ru m van kanunnik D enis de V illers, f. 57. Vriendelijk overgeschreven d oor A . D epoïtre, hoofdconservator. 27 Antw erpen, s a a , Par. 216 (G eboden van de Sint-Jacobskerk), f . 280, j u l i 1599. H et
BIOGRAFIE VAN ANTHONIO DE SUCCA
5
De twee spreuken bij de handtekening. „Desir n’a repos” en „L’Espoir faict vivre” alluderen misschien op zijn huwelijk met Madeleine de Cocquiel, waarvan de ondertrouw in juli van datzelfde jaar te Antwerpen werd afgekondigd 27. Door dit huwelijk trad hij in de familie Gramaye, waartoe de bekende historiograaf Jan-Baptist behoorde 28. De steun van de familie van zijn echt genote, haar relaties 29, de faam die hij te danken had aan de verspreiding van het werk van Barlande en de reeks portretten tentoongesteld in het stadhuis, verklaren allicht de thans verdwenen patentbrief die de Aartshertogen hem in 1600 verleenden 30 en waarvan de inhoud ons door het volgende onuitgegeven document bekend is:
Comparut en sa personne Anthoine de Succa, inhabitant de ceste ville, lequel nous a monstré et exhibé certaines lettres patentes de leurs Altezes Serenissimes les Archiducqz d’Austrice, ducqz de Brabant etc, seellees du seel de leurs susdites Altezes en cyre vermeille et signees de Grimaldi, en datte du onziesme d’octobre l’an seize cens, par lesquelles ledit Anthoine de Succa comparant, par icelles leurs Altezes est commis et authorisé pour faire la recherche des genealogies effigionaires des Princes et Princesses des très illustres maisons d’Austrice, de Bourgoigne, de Brabant, Flandres etc, et a dict et affirmé ledit seigneur comparant, qu’ayant recherché plusieurs vielles effigies et pointures auctenticques, il a, entre plusieurs aultres, trouvé et colligé celles des Princes et Princesses de ladite illustre maison de Bourgoigne ressemblantes le plus qu’il a esté possibles aux faces vives et naturelles, selon que les anciennes escriphuwelijk, w aarvan de datum in deze bundel niet gepreciseerd wordt, had waarschijnlijk plaats in de parochie van M agdeleine de C ocquiel (Sint-Joris). D e registers van deze parochie zijn voor dit jaar verdwenen. V olgens L. V an den Branden, die ons deze in lichting bezorgde, berust de datum van 3 augustus 1599 in F J . V an D e n Branden, Geschiedenis, p. 592, op een verkeerde interpretatie. 28 M agdeleine de C ocquiel was de dochter van K arei de C ocquiel en van M aria Gra m aye. D e z e w as de dochter van Jacob, raadsheer, algem een ontvanger van de Staten van Brabant en van M aria Stalpaert van de W iele, kleindochter van T hom as G ram aye, schildknaap van M argarita van Savoie, en van Catharina Pels. D e broer van Jacob, Thom as, werd de vader van de geschiedschrijver Jan-Baptist G ram aye, zie Baron I. de Stein d’A ltenstein, G ramaye, p. 190-196. M isschien gaat het om G érard G ram aye, een befaam d diam anthandelaar en m eester van C hristoffel Plantin, die de schuldenaar was van Catharina van M ierop (Zie de staat der goederen van deze laatste, Antwerpen, SAA, W eesm eesterkam er 140, bundel 5, 7 septem ber 1592, „schuld van Geeraert Gramm aye, pro m em orie”). 20 Op 6 maart 1600 (Antwerpen, s a a , s r 439, f. 125-126), erkent hij een schuld aan K a rei Scribani, die toentertijd rector w as van het Antw erpse jezuïetencollege, de latere zetel der Bollandisten. Hij w as een vooraanstaand m an en zeer vruchtbaar schrijver, hij werd op 21 novem ber 1561 te Brussel geboren, en stierf op 24 juni 1629, zie V . Brants, Scriba ni, Charles. Hij had m et hem kennis gem aakt via zijn broer Bernardin de Succa, S.J. (Zie A ntw erpen, s a a , s r 439 (1600), f. 237). 30 A ntwerpen, s a a , C ertificatieboek 6 8 , f. 201 (11 januari 1607).
6
BIOGRAFIE VAN ANTHONIO DE SUCCA
tures en font foy, et que les effigies de ladite maison de Bourgoigne, et encores de quelques aultres Princes et Princesses tant du pays bas qu’aultres, il a déli vré les copies a Jehan Govaerts, marchand, suivant le catalogue escript de la main propre du comparant, faites et pourtraictes 31, en sa maison 32, sans qu’il y ayt du sien riens adjousté ny diminué, ains qu’en tout et partout il a suyvy et observé les traictz, pourtraictz, lineamens, ressemblances e t 33 accoustrementz qu’il a trouvé es pourtraictz anciens Sh le plus qu’il luy a esté possible, pour par ledit Govaerts icelles copies estre divulguées, vendues, beneficiees et alienees a son plaisir et plus grand advantaige, saulf qu’icelluy Jehan Govaerts ne les polra faire copier sans le sceu et consentement de luy comparant. X I januarii 1607. Deze opdracht is soms verkeerdelijk geïnterpreteerd, alsof Antonio de Succa belast werd met een officiële opdracht of missie 35. Dit is totnogtoe niet bewezen 36; gelet op de handel die Succa met zijn schilderijen dreef, menen we dat de oorspronkelijke patentbrief qua vorm en inhoud te vergelijken is met die van 30 januari 1595 die Filips II aan Jan Govaerts verleende. D e duur en de omvang van het octrooi, de wijze van verkoop, het soort voorwerpen die tentoongesteld mochten worden en tenslotte de rechten die de handelaar op elk van zijn markten diende te betalen, waren er bij bepaald 37. Het is haast zeker, behoudens een geval van homonymie, dat deze het is aan wie de Succa in 1607 enkele van zijn schilderijen toevertrouwde38. D e aan de Succa verleende patentbrieven bevatten misschien, behalve de onbekende bepalingen, in volle letters de verplichting om bij zijn tekeningen 31 .. .approbo: in de rand. 32 D rie w oorden erboven geschreven. 33 E en w oord doorstreept. 34 Erboven geschreven, doorstreept: histoires, gecorrigeerd: anciens. 35 D it is m et nam e de interpretatie van F J . V an D en Branden, Geschiedenis, o p . cit., p. 5 9 2 , in de m ening dat Succa belast was m et het opm aken van geïllustreerde stam bom en. Rekening van de ontvanger-generaal van alle F inanciën (Brussel, a r a , nagekeken van 1598 tot 1 6 2 0 ) en de Papieren van de Raad van Staat en van A udiëntie, m aken van geen enkele officiële vergoeding gewag, w at onze interpretatie bevestigt. 38 Wij w illen de h. H . D e Schepper dankzeggen, die toen eerste-assistent w as te Brussel, a r a , en die m et ons over d eze conclusie gesproken heeft. 37 Brussel, a r a , r k 142, f. 180-181v°. A kte geschreven te Brussel op 30 januari 1595. Eensluidend afschrift door J. de W aelhem , ingeschreven op 1 maart van het jaar nadien in de Brabantse Rekenkam er. Verzegeld m et het grote m ajesteitszegel in rood was. „Jean G ovaerts, bourgeois d ’A nvers, natif de cette ville, est autorisé à organiser des loteries de verres et de miroirs de cristal, d’objets en albâtre, e tc ... dans toutes les franches fêtes, foires e tc ... sur l’étendue des duchés de Brabant, Lim bourg et O utre-M euse, pour une durée de six ans, en contrepartie du paiem ent du centièm e denier et avec l’obligation de faire enregistrer ces patentes à la Cham bre des C om ptes de Brabant et au C onseil des Finances”. 38 Wij verm elden nog dat een bepaalde Jan G oyvaerts W illem de Succa 51 florijn 5
7
BIOGRAFIE VAN ANTHONIO DE SUCCA
attesten te voegen van de verantwoordelijken of eigenaars der bezochte plaat sen. In ieder geval zagen ze er beslist ook uit als aanbevelingsbrieven die de opsporingen van de kunstenaar zouden vergemakkelijken, hem deuren openen die anders gesloten zouden gebleven zijn 39. Hij kan dus onmogelijk verward worden met de geschiedschrijver van het h o f40 en nog minder is het aan te nemen dat Rubens hem in 1609 bij zijn terugkeer uit Italië uit zijn ambt ver dreven zou hebben41. Het is dan ook niet te verwonderen dat de Succa slechts als „commis a la recherche effigionaire de princes” vermeld wordt in prestigeakten, die van hem uitgaan, of in bezoeksattesten die de termen herhaalden van het introductieschrijven dat de kunstenaar had moeten vertonen In alle andere officiële documenten wordt deze titel nooit vermeld, ook niet in akten die rechtstreeks van de Aartshertogen uitgaan. Ondanks het geringe aantal authentieke documenten over de Succa, die tot nu toe aan het licht gebracht zijn, geeft de volgende tabel een overzicht van zijn bedrijvigheid en reizen over een periode van een twintigtal jaren: DATUM
PLAATS
REDEN
1567 (ten laatste) 4 augustus 1582
Antwerpen Antwerpen
22 november 1583
Antwerpen
Geboorte van Antonio de Succa. Staat der verdeling der goederen van Willem de Succa. Antonio wordt als minderjarig vermeld 43. De gezworen chirurgen van de stad Antwerpen worden bij het ziekbed van
schellingen schuldig w as, maar m isschien betreft het niet dezelfde persoon (Zie A ntw er pen, s a a , W eesm eesterkam er 36, bundel 6, 4 augustus 1582). 39 J.B. G ram aye, had voor dezelfde redenen ook van de Aartshertogen een introductieschrijven verkregen, cf. J. Stecher, G ramaye, Jean-Baptiste, kol. 180, M .A . A rnould,
Historiographie, op. cit., p. 38, en A . V iaene, D e historiograaf, p. 319-322. 40 V olgens M .A . A rnould, Historiographie, op. cit., zijn de o fficiële historiografen achter eenvolgens Justus Lipsius (1595-1606), J.B. G ram aye (1606-1608), vervolgens Puteanus, in de ons betreffende tijd. 41 W. Stechow , Som e thoughts, p. 31. 42 A ldus, in de inleiding tot de uitgave van A . Barlande u it 1603 „Jan V rien ts... estant assisté d’A n toin e de Succa, gentilhom m e aussi natif d’A nvers, com is de vo s A lteses Serenissim es a la recherche des genealogies effigionnaires de P rin c es...” ; de erkenning door de A ntw erpse m agistraat van de adeldom der fam ilie de Succa, op 27 juli 1603 (Brus sel, m .b .z „ nr. 62, f. 6 8 en Antw erpen, s a a , C ollectanea 2 0 , f. 155-156v°, C ertificatieboeck 68, f. 201 (1 1 /1 /1 6 0 7 ); een verklaring van 16 m aart 1617 inzake zijn w apen, ondertekend door de Succa (kopie in Brussel, k b , II 6448, f. 7); een akte van P. de Launay, wapenkoning van het hertogdom Brabant, gedateerd 1 april 1648 (Zie Brussel, M .B.Z., nr. 62, f. 65v°); zijn grafschrift in de A ntw erpse Sint-Andrieskerk. In de tekst der
M em oriën w ordt hij door de attesten op dezelfde wijze genoem d. 43 Antw erpen, s a a , W eesm eesterkam er 38, bundel 6.
8
BIOGRAFIE VAN ANTHONIO DE SUCCA
7 september 1592
Antwerpen
12 oktober 1592
Antwerpen
1593
Antwerpen
14 januari 1595
Antwerpen
14 september 1598
Antwerpen
1598
Antwerpen
juli 1599
Antwerpen
28 augustus 1599
Antwerpen
1599 1599-1600
Doornik Antwerpen
Antonio de Succa geroepen en consta teren dat hij een breuk opgelopen heeft in de groothandel in kruiden waar hij werkzaam is. Zij verbieden hem voortaan dit soort aktiviteit44. Staat der goederen, door Catharina van Mierop nagelaten. Vermelding van Antonio als meerderjarige 45. De Succa neemt deel aan de erkenning van een legaat, samen met zijn broers en zusters46. Succa neemt deel aan een ruil van een rente, samen met zijn broers en zusters47. Hij doet met hen de belofte tot aankoop van een huis 48, en van drie andere huizen in de SintJansstraat49. Inschrijving in het Antwerpse Sint-Lucasgilde50. Afkondiging van de ondertrouw van Antonio en Madeleine de C ocquiel51. Aankoop door Antonio de Succa uit naam van de erfgenamen van Willem de Succa van de drie huizen in de Sint-Jansstraat, verkoop van een rente erop aan de schilder Ambrosius Francken 52. Bezoek bij kanunnik Denis de Villers 63. Betaling voor het uitvoeren van 22 schilderijen in het Antwerpse
44 A ntw erpen, s a a , Schepenregister 373, f. 61-62. 45 A ntwerpen, W eesm eesterkam er 140, bundel 5 (7 septem ber 1592). 46 A ntw erpen, s a a , SR 4 04, f. 261-263. 47 A ntwerpen, s a a , SR 410, f. 235-236. 48 A ntw erpen, s a a , SR 4 1 9 , f. 136v°-137. 49 A ntwerpen, s a a , SR 429, f. 169v°. 50 Ph. R om bouts en Th. V an Lerius, D e Liggeren, p. 402. 51 A ntwerpen, s a a , Par. 216 (St.-Jacob), f. 280. 52 A ntw erpen, s a a , SR 435, f. 123v°-124v°-125-126. 53 D oornik, Bibliothèque de la ville, A lb u m A m ico ru m van D en is de V illers, f. 57. 54 A ntw erpen, s a a , Rekenkam er 39 (Rekening 1 /2 /1 5 9 9 - 3 1 /1 /1 6 0 0 ) , f. 321. •r'5 A ntw erpen, s a a , Rekenkam er 39, op. cit., f. 330v°-331.
9
BIOGRAFIE VAN ANTHONIO DE SUCCA
1599-1600
A n tw e rp e n
23 februari 1600
Antwerpen
6 maart 1600
Antwerpen
23 september 1600
Antwerpen
11 oktober 1600
Antwerpen
21 augustus 1601
Antwerpen
5 december 1601 11 december 1601 16 december 1601 tot 4 januari 1602 22 december 1601
Doornik Flines Atrecht en omgeving La Thieulloye
stadhuis54. Verdere betaling voor drie andere schilderijen voor hetzelfde gebouw bestem d55. Deelname aan de uitgave der Chroni ken van Adriaan de Barlande door J.B. Vrients 56. Akte van verdeling der goederen van Willem de Succa en Catharina van Mierop. Antonio ontvangt in volle eigendom een huis geheten Hoochhuijs op de Paardenmarkt en de drie huizen in de Sint-Jansstraat57. Hij erkent een schuld van 300 florijn tegenover Karei Scribani, s .j .5S. Verkoop door Antonio van het Hoochhuijs, Paardenmarkt aan Jeroen Peffer 59. Patentbrief van octrooi der Aartshertogen 60. Onderzoek van de Antwerpse magistraat op verzoek van Antonio, die een klacht heeft ingediend dat hij benadeeld zou zijn in het contract met J.B. Vrients ter illustratie van persona ges, wapenschilden enz. van de Chronique des Ducs de Brabant 61. Memoriert62. Memoriert 63. Memoriën 64.
Memoriën 65.
56 Zie de tekst van de Biografie hierboven. A ntwerpen, s a a , SR 439 (1600), f. 238v°-239v°. D atum verm eld in de verkoopsakte van deze drie huizen. A ntw erpen, s a a , SR 459, f. 218v° (2 4 /1 /1 6 0 5 ). 68 A ntw erpen, s a a , SR 4 39, f . 125v°-126; over deze jezuïet, zie hierboven. 59 A ntw erpen, s a a , SR 436, f. 447v°-448v°. 60 O pnieuw verm eld in een akte van 11 januari 1607. A ntw erpen,
sa a ,
C ertificatieboek
68, f. 201. « i A ntw erpen, s a a , R ekw estboek 1601, PK 684, f. 192r°-v°. J.B. V rient w as reeds oneer lijk opgetreden tegenover een ander m edewerker, de graveur P. Baltens; zie E. D e Bus scher, Balthazar, Pierre, ou Balten, kol. 677. 62 M em oriën, f. 1 en 2. 64 M em oriën, f. 21 tot 27v°. 63 M em oriën, f. 3 tot 20v°. 65 M em oriën, f. 28 tot 37v".
10
BIOGRAFIE VAN ANTHONIO DE SUCCA
6 januari 1602 11-30 januari 1602 25 januari 1602 7 februari 1602 12 februari 1602 Februari 1602 15-20 juni 1601 Eind novemberbegin december 1602 30 november 1602
Chocques Sint-Omaars Clairmarais Gosnay Rij sei Gent Leuven Brussel
M em oriën 66. Memoriën 67. Memoriën 68. Memoriën 69. Memoriën 70. Memoriën 71. M em oriën 72. Memoriën 73.
Brussel
16 december 1602
(Antwerpen)
27 juni 1603 22 augustus 1603
Antwerpen (Antwerpen)
16 november 1603
Antwerpen
21 juli 1604
Antwerpen
15 december 1604
Antwerpen
Persoonlijk onderzoek in het augustijnenklooster: hij kopieert het grafschrift van Cornelis-Vincentius van Mierop 74. Geldgift van de Aartshertogen aan de Succa voor de verzorging van zijn zieke vrouw75. Aanvraag van attest van adeldom 76. Geldgift van de Aartshertogen aan de Succa voor de verzorging van zijn zieke vrouw77. De Succa verricht uit naam van zijn broers en zusters de terugbetaling van een levensrente78. Hij klaagt erover dat sommige portretten van vorsten, door hem geschilderd, en uitgehangen in de grote zaal van het stadhuis, uitgeleend zijn en beschadigd; de magistraat beslist de werken niet meer in bruikleen te geven79. Aankoop door de Succa van het SintAndrieshuis bij de Sint-Andrieskerk, van de Antwerpse stadssecretaris Denis Van der N eeschen80.
66 67 68 69 74
M em oriën, f. 38 tot 39v°. M em oriën, f . 4 0 tot 47v°. M em oriën, f. 48. M em oriën, f. 49 tot 52.
70 71 7:2 73
M em oriën, M em oriën, M em oriën, M em oriën,
f. f. f. f.
53 tot 59v°. 60 tot 65v°. 66 tot 73. 74-75.
Brussel, m .b .z ., n r . 62, f . 80v°.
75 Brussel, a r a , Papieren van de Raad van Staat en van A udiëntie, 2568. 76 Antwerpen, s a a , C ollectanea 20, f . 153-154v°. 77 Rijsel, a d n , B 2800, f. 642-647: R ekeningen van de ontvanger-generaal van alle finan ciën, boekjaar 1603. 78 A ntw erpen, s a a , SR 448, f. 373r°-v°.
BIOGRAFIE VAN ANTHONIO DE SUCCA
25 januari 1605
25 juli 1605
22 april 1606 8 juni 1606
11 januari 1607
10 maart 1608
25 november 1608 7 april 1609
15 april 1609
11
Antwerpen
Hij verkoopt de drie huizen in de Sint-Jansstraat te Antwerpen aan Abraham Luthon, een koopman uit Valenciennes81. Antwerpen Hij erkent een schuld van 406 florijn aan de koopman Jan van Papenbroeck82. Antwerpen Hij verkoopt een levensrente aan zijn schoonbroer Jan Fragia 83. Antwerpen Hij treedt op als voogd, samen met Jan van Papenbroeck, Clara en Suzanna van Mierop, dochters van wijlen Adriaan en Martha vanPapenbroeck 84. Antwerpen Hij levert portretten van vorsten aan de koopman Jan Govaerts, op voorwaarde dat ze niet gekopieerd zullen worden85. Antwerpen De magistraat stelt de Succa schadeloos voor het wederrechtelijk kopiëren van sommige van zijn portretten van vorsten, uitgehangen in de grote zaal van het stadhuis86. Antwerpen, Sint-Memoriën 87. Michielsabdij (Antwerpen) Martha van Mierop, echtgenote van Franciscus Gailliard, schilder en haar zuster Clara, echtgenote van Balthazar van Perre, notaris, zijn tevreden over het voogdijrecht, uitgeoefend door Antonio de Succa en Jan van Papenbroeck8S. (Antwerpen) Suzanna van Mierop verklaart zich tevreden over het door Antonio de
79 Antw erpen, s a a , P K 688, R ekw estboeken, f. 191v°. 80 Antw erpen, s a a , SR 4 5 2 , f . 260r°-v°. Hij w as op die datum nog 7 7 2 florijnen schuldig w elke som hij op een onbepaalde datum kwijtte. 81 A ntw erpen, s a a , SR 459, f. 218v°. 82 A ntw erpen, s a a , SR 4 56, f. 286. 83 Antw erpen, s a a , SR 4 6 0 , f. 400v°-401. 84 A ntw erpen, s a a , SR 460, f. 496v°-470. 85 A ntw erpen, s a a , Certificatieboek 68, f. 201. Zie over deze figuur de voorgaande blz. 86 A ntw erpen, s a a , Rekenkam er 48, f. 41 lv°. 87 M em oriën, f. 76 tot 82. 88 A ntw erpen, s a a , SR 479, f. 107r°-v°; betreffende de zelve: SR 460, f. 469v°-470.
12
BIOGRAFIE VAN ANTHONIO DE SUCCA
1 ju n i1612
Antwerpen
9 oktober 1612
Antwerpen
10 mei 1615 18 juli 1615
Brugge Antwerpen
1 augustus 1615
Antwerpen
31 augustus 1615
(Antwerpen)
16 maart 1617
Antwerpen
8 september 1620
Antwerpen
Succa en Jan van Papenbroeck uitgeoefende voogdijrechtS9. De Succa legt een klacht neer bij de magistraat als gevolg van het weder rechtelijk kopiëren van zijn in het Antwerpse stadhuis aanwezige schilderijen90. De magistraat koopt het geheel van deze portretten voor 2 4 0 florijnen a f 91.
M em oriën92. De Succa verpandt zijn huis van Sint-Andries 93. De Succa betaalt de schuld terug die hij op 15 juli 1 6 0 5 op zich had genom en91. Elizabeth Slijsmans erkent van Antonio de Succa een rente ontvangen te hebben op het hem toebehorende Sint-Andrieshuis95. Verklaring van de Succa inzake zijn w apen9S. Dood van Antonio de Succa97. Hij werd begraven in de Sint-Andrieskerk te Antwerpen.
Van het privéleven van de Succa is slechts weinig bekend 98. Zijn verzoek tot verheffing tot de adelstand en de titel die hem werd toegestaan wijzen op zijn belangstelling voor prestigebenamingen. Zoals velen van zijn verwanten die in de invloedssfeer leefden van een heer of een hof, genoot hij waarschijnlijk het vertrouwen van de Aartshertogen, in wier dienst zijn broer Diego stond. Zijn schoonmoeder schijnt zelfs persoonlijke betrekkingen met hen onder 89 A ntw erpen, s a a , SR 476, f . 269r°-v°, zie 8 juni 1606. »o A ntw erpen, s a a , R ekw estboeken 1612, PK 702, f. 53.
81 A ntw erpen, s a a , R ekw estboeken 1612, PK 702, f. 52v°. 82 M em oriën, f. 83 tot 101v°. 93 Antw erpen, s a a , SR 517, f .2 4 8 .
95 Antw erpen, s a a , SR 516, f. 260v°-261. 96 Brussel, k b , II 6448, f. 7.
94 Antw erpen, s a a , SR 456, f. 286. 87 D atu m op zijn grafschrift. 98 H et zeer rijke A ntw erpse stadsarchief is tot nog toe slechts gepeild geworden. 89 Brussel, a r a , Papieren van de R aad van Staat en van A udiëntie, 2568 (1 6 /1 2 /1 6 0 2 : gift aan A n ton io de Succa); ibidem . 2564, bundel: Particuliers (1 4 /3 /1 6 0 2 : G ift aan M aria G ram aye); ibidem, 2567 (1 6 /1 0 /1 6 0 3 ). T ot 1608 werden uitbetalingen verricht. 100 Rijsel, A D N , B 2800, f. 642-647: Rekeningen van de ontvanger-generaal van alle
BIOGRAFIE VAN ANTHONIO DE SUCCA
13
houden te hebben aangezien zij regelmatig een bijzondere toelage kreeg uit hun persoonlijke kas Wij weten dat Antonio de Succa uit diezelfde kas trok en eens zelfs een som ter verzorging van zijn vrouw die een ziekte had aan de borst 10°. Waar schijnlijk had hij deze uitzonderlijke toelage te danken aan zijn schoonmoeder. Deze aandoening, die zowel haar moeder als haar echtgenoot bezorgd ge maakt schijnt te hebben, belette nochtans Madsleine de Cocquiel niet ver scheidene kinderen ter wereld te brengen, van wie er vier jong stierven 101, en na haar man te sterven op 4 oktober 1646 102. Men kan zich ook niet voorstellen hoe het gezin van Antonio de Succa de troebele tijden trotseerde die het einde van de 16de eeuw kenmerkten. Uit enkele zwakke tekens blijkt dat zelfs gegoede families, zoals de zijne er onder leden: de staat der goederen bij de dood van zijn vader in 1582 sloot met een bonus van 13.017 florijnen 14 schellingen103; tien jaar later wees de staat bij het overlijden van zijn moeder een negatief saldo aan van 467 florijn, te wijten aan het niet voldoen van renten en huren104. Niettemin beliep het geheel van de erfenis bij de deling in 1600 nog 11.833 florijn 9 schellingen 1 duit, waar van elk der acht erfgenamen 1.479 florijn 3 schellingen 2 penningen ont ving 106. Antonio kreeg na het uitloten van de partij die de letter E droeg: — een stenen huis geheten Hoochhuys op de Paardenmarkt met bijgebouwen; — drie huizen in de Sint-Jansstraat;
— een grondpacht van vier capoenen, op een grond te Brecht met achter stallen; __
1 4 f lo r ijn 7 s c h e llin g e n 2 p e n n in g e n d ie h ij m o e s t k r ijg e n o p h e t a a n d e e l
van Catharina Trutius. Ongelukkig is het gelijksoortige document, opgemaakt bij de dood van Antonio de Succa, onlangs verdwenen; wij moeten ons dus verlaten op wat M. Devigne erover z e g t106 en hoewel wij uit zijn beschrijving de indruk over houden dat de familie welgesteld leefde, kunnen wij geen echte vergelijking maken met de bovenvermelde archiefstukken. Wij hebben evenmin de staat der goederen teruggevonden die Catharina van Mierop naliet; wij weten slechts financiën , boekjaar 1603 (G ift aan A n tonio de Succa „pour subvenir aux fraiz et despens que luy convenoit supporter a faire enver sa fem m e detenue d’une m aladie continuelle de la chancre es m a m m e lle s...”). i»1 Brussel, k b , G oeth als 750, f. 533. 102 D atu m op zijn grafschrift, m et nam e gepubliceerd door M . D e M aeyer, A lb rech t en Isabella, p. 191 n oot 6; P. V isschers, Geschiedenis van S t A ndries kerk, p. 81; V erzam e
ling van grafschriften, p. 23. 103 A ntw erpen, s a a , W eesm eesterkam er 36, bundel 6 (4 /8 /1 5 8 2 ) .
104 A ntw erpen, s a a , W eesm eesterkam er 140, bundel 5 (7 /9 /1 5 9 2 ). 105 A ntw erpen, s a a , SR 439 (1600), f. 238v°-239v°. 106 Succa, A n to in e de, kol. 234-235.
14
BIOGRAFIE VAN ANTHONIO DE SUCCA
dat haar moeder in het begin van de eeuw te kampen had met misschien voor bijgaande geldmoeilijkheden1Ü7. Behalve enkele namen uit de geraadpleegde archiefstukken die zo nu en dan een licht werpen op bepaalde aspecten van het leven van de schilder, kan op grond ervan geen voorstelling verkregen worden van het kunstenaarsmilieu waarin hij leefde en van de meesters die hem eventueel beïnvloedden 108. De volgende hoofdstukken zullen overvloedig ingaan op de algemene tendensen die hij belichaamde. D e werken van de kunstenaar hebben evenmin sporen nagelaten: de inventaris die na zijn overlijden werd opgesteld en die zijn rijke verzamelingen opsomde, schijnt verloren gegaan te zijn 109; geen enkel van zijn goederen lijkt tot op onze tijd bewaard te zijn gebleven; evenmin de schilderijen in het stad huis die nog eens in 1685 werden opgetekend bij hun restauratie door Jan van H ellem on t110, ze gingen waarschijnlijk met andere verloren bij de plundering van het stadhuis in 1799 n i. Een portret dat werd toegeschreven aan de Succa, bewaard in het Antwerpse Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, is aan een andere hand toegeschreven 112; eenzelfde toeschrijving van de portretten van Barthelemy a la Truye en van Maria de Pacy, in de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten te Brussel, is eveneens louter hypothetisch 113. Totnutoe blij ven dus de Memoriën het enige authentieke werk van de kunstenaar, waaruit zijn werkmethode, zijn talent en daarin de smaak van een heel tijdperk spreken.
(Vertaald door P. De Cock) 107 Brussel, a r a , Papieren van de R aad van Staat en van A u diëntie, 2564, bundel: Particuliers (14 m aart 1602). G ift aan M aria G ram aye, w eduw e van K arei de C ocquiel, van 500 florijn, „en consideration de la pauvreté ou elle est et de la grande charge d’enfans que elle at”. 108 Z oals bekend, kende hij A m brosius Francken. E en schilderij van F rans F rancken werd hem op zeker ogenblik toegeschreven (zie hieronder). Hij kan o o k de schilder F ranciscus G ailliard (zoon van de gelijknam ige genealoog-heraldicus) gekend hebben. Z ie A ntw erpen, s a a , SR 479, f. 107r°-v°. 109 M . D evign e, Succa, A n to in e de, kol. 234-235. 110 A ntw erpen, s a a , Rekenkam er 119, f. 4 7 6 v “-477 (16 januari 1686). R ubriek der bui tengew one uitgaven. 111 F. Prim s, Antw erpiensa, p. 248-249, gebaseerd op J.B. V an D e r Straelen, K ronijk van A ntw erpen, Antw erpen, s a a , PK 128, f . 32. 112 C. V an de V elde, Portretten en m eer sp eciaal p. 183; vriendelijke verw ijzing van m ej. N ora D e Poorter, A djunct-conservator aan de K unsthistorische M usea R ubenianum , Antw erpen. ’ 113 M. D evigne, Succa, A n to in e de, kol. 235-236.
ANTH O NIO D E SUCCA EN D E TOENM ALIGE GESCHIEDSCHRIJVING
door A ,-M. Bonenfant-Feytmans Uit de biografie van de Succa hebben we vernomen dat onze kennis van zijn activiteiten berust op slechts twee overgebleven werken, een druk, de Ducum Brabantiae Chronica van Adriaan Barlandus (1600) waarvoor hij gedeeltelijk de illustratie bezorgde, en een handschrift, bestaande uit een verzameling teke ningen en teksten, dat in drie verschillende etappes tot stand kwam: in 1601 1602 tijdens een reis door Doornik, Vlaanderen, Artesië en Brabant, in 1608 bij een bezoek aan de St.-Michielsabdij te Antwerpen, waar hij negen oorkon den met hun zegels uit de oorkondenverzameling natekende, en ten slotte in 1615, bij een bezoek aan Brugge, waar de Succa verscheidene grafmonumenten tekende waarvan sommige nu nog tot de roem van Brugge bijdragen. Want dit is het doel dat Anthonio de Succa voor ogen heeft: een voorstel ling geven van de groten der aarde die de lotsbestemming van onze vorsten dommen in handen hadden: keizers, koningen en koninginnen, prinsen en prinsessen, en vooraanstaanden uit het kerkelijk en burgerlijk leven. Beide werken, de illustratie van Barlandus enerzijds, en zijn opzoekingen anderzijds, getuigen echter van zulke afwijkende historische opvattingen dat het nodig is ze terug te plaatsen in de produktie van de eerste helft van de 17de eeuw, een tijd waarin de historiografie een beslissende wending nam. De Succa’s gekende activiteiten situeren zich tijdens de regering van de aarts hertogen Albrecht en Isabella. Na de godsdienstoorlogen komt een periode van vrede opnieuw de beoefening van een humanistisch gericht onderzoek ten goede 1. Maar die vrede draagt nog de sporen van de 16de-eeuwse verdeeld heid en wordt ook gekenmerkt door een strenge censuur 2 die toezicht houdt op de ontwikkeling der ideeën. Dit oriënteert het wetenschappelijk onderzoek eerder naar het verleden dan naar het heden. In tegenstelling echter tot de 16de eeuw, hoofdzakelijk gericht op de kennis van de oudheid, gaat men nu de middeleeuwen bestuderen met de kritische methode die door het humanisme had vormgekregen. Als voorganger en voorbeeld kan de grote figuur Justus Lipsius gelden. 1 D e gegevens over de evolutie van de geschiedschrijving in dit tijdperk ontleenden we bijna volled ig aan M .A . A rnould, Historiographie de la Belgique, Brussel, 1947, p. 35 ev. en ld ., L e travail historique en Belgique, Brussel, 1953, p. 31 ev., die w e bijna op elke bladzijde zouden m oeten citeren. Eveneens een basiswerk: R .C. V an C aeneghem en F.L. G anshof, E ncyclopedie van de G eschiedenis der M iddeleeuw en, G ent, 1962, p. 149 ev. Zie o ok nog B .A . V erm aseren, H et a m b t van historiograaf, p. 258 ev. 2 H . Pirenne, H istoire de Belgique, dl. IV, 3de uitg., Brussel, 1927, p. 453 en M .A . A r nould, L e travail historique, p. 41.
16
ANTHONXO DE SUCCA EN DE TOENMALIGE GESCHIEDSCHRIJVING
Het album van de Succa kwam dus tot stand in een periode waarvan de geest sterk verschilde van die van de vorige eeuw. In welk historisch milieu zich de Succa bewoog, over welke informatie hij beschikte om zijn opzoekingen te volbrengen en uit welken hoofde hij deze deed en wat tenslotte de draagwijdte is van zijn arbeid zijn de vragen die ons verder zullen bezighouden.
Het historisch milieu in de 1 7de eeuw De 17de eeuw wordt, terecht, beschouwd als de eeuw van de eruditie. De voor keur wordt immers gegeven aan „wetenschappelijke nauwkeurigheid en docu mentaire precisie” (Arnould) boven omvangrijke uiteenzettingen. Bibliografie, uitgaven van archiefstukken, chronologie en sigillografie leggen de blijvende grondslagen van de middeleeuwse heuristiek. Op het ogenblik dat de Succa met zijn opzoekingen begint, is van dit alles nog maar weinig duidelijk. De eerste oorkondenuitgaven door Aubertus Miraeus (1573-1640) verschijnen in 1606, samen met de eerste werken van J.-B. Gramaye (1580-1635). Dat zelfde jaar sterft ook Justus Lipsius. Pas in 1607 publiceert de jezuïet Rosweyde (1569-1629) zijn plannen voor een kritische uitgave van alle documenten in verband met de levens der heiligen, waaruit, vanaf 1643 slechts, de Acta Sanctorum zullen ontstaan. De Sigilla comitum Flandriae van Olivier de Wree verschijnen in 1639 en twee jaar later Trophées de Brabant van Chr. Butkens en Flandria illustrata van A. Sanderus; de Bibliotheca belgica van Valerius Andreas dagtekent van 1642. Er is ook nog geen sprake van kritische werken over de waarde van de zo talrijke litteraire bronnen uit de middeleeuwen, waarvan een deel — en niet altijd het beste — een nieuwe verspreiding kende dank zij de boekdrukkunst. Slechts diep in de 19de eeuw zullen we dergelijke kritische geschriften aantreffen. Ondertussen zullen deze kronieken, met hun soms hardnekkige fabulatie, nog lang hun schadelijke invloed doen gelden. Het archeologisch onder zoek is vooral op de Romeinse oudheid gericht. In 1605 verschijnt van de hand van Justus Lipsius — nog maar eens hij — een beschrijving van de Kesselberg, een vindplaats bij Kessel-Lo, waarheen hij zich rond 1575 met enkele vrienden, waaronder Divaeus, had begeven om er de ruïnes te bezich tigen die door sommigen als Romeins werden beschouwd. Dit is een voor die tijd zeldzaam feit dat als dusdanig ook in de geschiedenis van de archeologie staat aangestreept 3. Natuurlijk worden belangrijke middeleeuwse vondsten niet verzwegen, en dit zal het geval zijn met het graf van Childeric, een halve eeuw later, in 1655. In de naburige landen, behalve misschien in Engeland waar reeds in de Elizabethaanse periode enkele prehistorische monumenten belangstelling genoten 4, gaat de aandacht van amateurs en vorsers vooral naar overblijfselen uit de klassieke oudheid 5. Maar aan een middeleeuwse archeolo gie wordt gewoon niet gedacht.
ANTHONIO DE SUCCA EN DE TOENMALIGE GESCHIEDSCHRIJVING
17
Om het werk van Antonio de Succa onpartijdig te beoordelen en in zijn juist historisch perspektief te plaatsen, mogen we ook een andere discipline niet over het hoofd zien: de geschiedenis van de kledij, een hulpwetenschap van de geschiedenis die slechts laa,t tot ontwikkeling kwam. Camille Enlart wijst hier op in zijn pregnante inleiding tot Le Costume (1916), deel III van zijn Manuel d’Archéologie. Een uitzondering vormt weliswaar het werk Monumens de la Monarchie françoise van dom Bernardus de Montfaucon (1729-1733) die de geschiedenis van het kostuum heeft bestudeerd aan de hand van de kostbare verzameling afbeeldingen van graven (meer dan 3000!) hiertoe bijeengebracht door Rogier de Gaignières 6 vanaf 1690: 89 jaar dus na de Succa. Deze opzoe kingen van de Gaignières bereikten, net als die van de Succa niet de openbaar heid. Pas tussen 1804 en 1810 verschijnen in Oostenrijk, Frankrijk en Enge land de eerste werken over dit onderwerp. Uit dit alles blijkt dus dat omstreeks 1600 nog niets merkbaar was van nieuwe oriënteringen in de historische wetenschappen die voor ons vandaag vanzelfsprekend lijken. Heeft de aankomst van de aartshertogen met hun oktrooifaciliteiten, de studie van de geschiedenis in de Nederlanden een nieuwe stoot gegeven? Sedert Filips de Goede bestonden er alvast, naar Frans voorbeeld, amb ten van officieel kroniekschrijver. De hertog had „a ses geiges plusieurs trans lateurs, grans clers, experts orateurs, historiens et escripvains... diligemment labourans” 7. Voor Georges Chastellain (1415-1475) werd, in 1455, het eerste officiële ambt van historiograaf opgericht. Onder zijn talrijke opvolgers vermelden we Jan Molinet. Karei V die minder in de Nederlanden verbleef, nam geen kroniekschrijvers uit onze gewesten meer in dienst, maar werd op zijn verplaatsingen vergezeld door Italiaanse of Spaanse geschiedschrijvers. Zo verdween het ambt van historiograaf in onze gewesten. Het werd pas op nieuw in het leven geroepen in 1595, door Filips II, die zo probeerde de pas tot het katholicisme bekeerde Justus Lipsius in het land te houden, ondanks de vele aanbiedingen uit Duitsland en Italië. In tegenstelling tot vroegere historiografen echter kreeg hij geen enkele officiële taak toegewezen. Hij maak te geen deel uit van het koninklijk gevolg en was ook niet belast met het schrij ven van de rijkskronieken. Werd hij geacht de roemrijke feiten uit het bewind van de koninklijke voorouders te beschrijven? Er is niets dat hier op wijst, en de eerstvolgende jaren zet Lipsius zijn gewone activiteiten verder. De aankomst van de aartshertogen, vier jaar later, brengt echter een ommekeer. De bijzon dere devotie van de aartshertogen tot de H. Maagd lag aan de oorsprong van een nieuw soort geschiedschrijving. Om hen te behagen schreef Lipsius de geschiedenis van O.-L.-Vrouw van Halle, waarvoor de vorsten een bijzondere 3 5 7
J. Vannerus, L e Lim es, p. 146-147. 4 G l. D aniel, The origin, p. 35. A . Lem ing-Em peraire, L ’archéologie, p. 32-33. 6 J. A dhém ar, Les tom beaux. T ekst gepubliceerd door P. Bonenfant, Philippe le Bon, 3de uitg., Brussel, 1955, p. 24.
18
ANTHONIO DE SUCCA EN DE TOENMALIGE GESCHIEDSCHRIJVING
verering koesterden, en voor wiens miraculeuze beeld ze halt hielden vóór hun intronisatie 8. Lipsius kende hierin veel navolging. Zijn werkmethode is merk waardig genoeg om te worden vermeld: hij liet zijn materiaal samenbrengen door een jong vorser, een neef van zijn vriend de Antwerpse bisschop Aubertus Miraeus (1573-1640). Het volgende jaar publiceerde Lipsius ook nog een geschiedenis van O.-L.-Vrouw van Scherpenheuvel. Tot deze twee werken beperkte zich de hulde van de geschiedschrijver aan zijn nieuwe vorsten. Voor een gedialogeerd gedicht over de geschiedenis van Leuven, opgedragen aan de memorialist Karei de Croy, doet Lipsius niet meer aan bronnenonderzoek, maar gaat hij terug op twee werken uit de vorige eeuw, om politieke rede nen onuitgegeven gebleven, een van Petrus van Dieve of Divaeus (1535-1581) en een van Jan Vermeulen of Molanus (1533-1585), gewezen rektor van de Leuvense universiteit. Deze twee werken gingen weliswaar zelf op archiefbron nen terug 9. Heeft deze produktie niet de waarde van zijn studies over de klas sieke oudheid, toch heeft zijn humanistische methode en de vriendschap die hem verbond met de historici uit de vorige eeuw die door de politieke gebeur tenissen werden verdreven, een zekere invloed uitgeoefend. In de eerste jaren van de 17de eeuw zullen bv. Miraeus en Gramaye opnieuw de bronnen gaan opzoeken ter plaatse in abdijen en kloostergemeenschappen, zoals de vroegere vrienden van Lipsius deden. Het prestige van de werken uit de renaissance bleef dus zeer groot. Zo is het te verklaren dat de Antwerpse uitgever Jan-Baptist Vrients, later bekend geworden als kosmograaf, ter gelegenheid van de Blijde Intrede van de aarts hertogen te Antwerpen in 1599, besloot tot de heruitgave van Adriaan Barlandus’ Rerum gestarum a Brabantiae historica, dat verschenen was in 1525 en een werkelijk sukses kende, niet alleen in de Spaanse Nederlanden, maar ook in de Verenigde Provincies. Dit blijkt uit de verscheidene goedkope uitgaven in-12°, met dicht gezette tekst en met slechts enkele houtgravures geïllustreerd. D e aanleiding tot deze nieuwe uitgave verklaart het uitzicht ervan. Met zijn groot formaat (in-4°), gezet bij Jan Moretus in de mooie Plantijnletters en met brede marges, is het een ware luxe-uitgave, opgelucht met talrijke koper gravures die de voorgangers van Albrecht en Isabella in het hertogdom Bra bant portretteren. Voor de realisatie van het merendeel van deze gravures wendde Vrients zich tot Antonio de Succa, bij wie ook de stad Antwerpen voor de versiering van het stadhuis ter gelegenheid van dezelfde Blijde Intrede vijfentwintig „portretten” van voorouders van de aartshertogen had besteld 10, en zo een eeuwenoude traditie respecteerde (zie verder, Mevr. Comblen-Sonkes). Het grootste gedeelte van deze „portretten” werden waarschijnlijk naar schilderijen weergegeven. Uit een eerste blik blijkt reeds dat deze voorstellingen van veel fantasie getuigen, en, naar middeleeuwse traditie, ver van de werkelijkheid verwijderd
ANTHONIO DE SUCCA EN DE TOENMALIGE GESCHIEDSCHRIJVING
19
staan. Dergelijke afbeeldingen zullen echter niet in de smaak gevallen zijn van de talrijke Antwerpse geleerden die streefden naar een grotere historische geloofwaardigheid steunend op betere informatie, en erg wantrouwend ston den tegenover ongefundeerde afbeeldingen van personages uit het verre ver leden, zoals deze van de Pepijns. De Succa moet dit milieu trouwens hebben gekend: door zijn huwelijk, op 3 augustus 1599, was hij een verwante gewor den van Jan-Baptist Gramaye, een neef van zijn schoonmoeder l l . Gramaye is een opmerkelijke figuur in de toenmalige historische beweging en zijn bewogen levensloop, die we in het kort zullen schetsen, getuigt van een zeer ontvankelijke geest. Net zoals de Succa’s waren de Gramaye’s afkomstig uit Piëmont, en hadden zij zich hier tijdens de regering van Margareta van Oos tenrijk — door haar huwelijk hertogin van Savoye, waarvan Piëmont afhing — een plaats veroverd in de financiële wereld weliswaar op een hoger niveau dan de Succa’s. De tweede generatie Gramaye werd te Antwerpen schitterend ver tegenwoordigd door drie broers: Gérard, zakenman met internationale faam 12; Jacob, ontvanger van de beden van Brabant, wiens dochter Maria, echtgenote van Karei de Cocquiel (eveneens zakenman en financier), de moeder is van Madeleine, de vrouw van Antonio de Succa; tenslotte Thomas, voorzitter van de Rekenkamer van Gelderland. Deze laatste had uit een derde huwelijk een zoon, Jan-Baptist, die proost werd van Sint-Walburgis te Arn hem, maar later deze stad moest verlaten en terugkeerde naar de Spaanse Nederlanden. Hier doceerde hij, op jeugdige leeftijd nog, literatuur en retorika aan de Universiteit van Leuven, op het ogenblik dus dat Justus Lipsius deze de hoognodige nieuwe luister gaf. Bij de dood van Lipsius poogt Gramaye het ambt van historiograaf te bekomen en stuurt daarom een verzoekschrift13, waarin hij verklaart zich reeds acht jaar (sedert 1598 dus) te hebben toegelegd op de geschiedenis van de „oudheden van Brabant”, „tenant compte des in formations orales (...) et de ce qui apparaît dans les chartes”. Van dan af begeeft hij zich dus ter plaatse om correcte informaties in te winnen en hij legt de nadruk op het onderscheid tussen zijn methode en deze van hen die „pour le parfait de leurs escriptz n’ont besoing bouger de leur comptoir” I4. Ook in de inleiding van zijn Brabantsche Oudheden wijst hij op het nut van zijn ge 8 9
E. de M oreau S.J., H istoire de l’Eglise en Belgique, dl. V , Brussel, 1952, p. 354-355. D ivaeu s verscheen te Leuven bij van der H acrt in 1757 en M olanus in 1851 door de
zorgen van Mgr. de Ram. 10 Op 26 augustus 1599 had het stadsmagistraat inderdaad beslist 50.000 pond te besteden aan de schilderijen, triom fbogen en andere m anifestaties ter gelegenheid van de Blijde Intrede, a s a , C ollegiale A ktenboeken, 1599, f. 2 2 v \ Zie ook p. 4. 11 D e m oeder van M adeleine de C ocquiel, M aria G ram aye, w as een v o lle nicht van J.B. G ram aye, Interm édiaire des généalogistes, dl. X X IV , 1969, p. 43. Z ie ook p. 4. 12 E. C oornaert, L e s Français en H . V an der W ee, T he growth. 13 Brussel, a r a , A u diën tie 1236, bundel G ram aye. 14 Brussel, a r a , A u diën tie 1236, request van 3 m aart 1608.
20
ANTHONIO DE SUCCA EN DE TOENMALIGE GESCHIEDSCHRIJVING
woonte zijn bronnen te vermelden: hij die na mij komt zal kunnen nagaan in hoeverre zij (zijn geschriften) de waarheid bevatten; en wat verder: van hen die mij geholpen hebben noem ik de namen, uit erkentelijkheid, maar ook om elk te geven wat hem toekomt 15. Een dergelijke geesteshouding is natuurlijk erg verwijderd van deze van de Succa en zijn commerciële vorsten-„portretten”. Nochtans, in datzelfde jaar 1600, dadelijk dus nadat hij aan de stad Antwerpen en de uitgever Vrients deze fantasieportretten heeft geleverd, vat de Succa zelf ook de idee op ter plaatse oude prinselijke afbeeldingen op te zoeken waarvan de autenticiteit door onweerlegbare eigentijdse teksten zou worden gestaafd. Dit wijkt volledig af van wat hij vroeger realiseerde en tot wat hij was opgeleid. De Succa was zeker geen archievensnuffelaar. We kun nen ons dan ook afvragen of hij wel zelf tot deze studie is gekomen, onafhan kelijk van de voorbeelden van zijn tijdgenoten-historici die „bewijzen” zoch ten en te Antwerpen vrij talrijk waren. Dit soort werk is immers onbetwistbaar analoog aan het hunne, alhoewel het een toepassen op monumenten betreft van een methode die gewoonlijk voor teksten werd gebruikt. Het zijn opvat tingen die vrij nieuw zijn voor deze periode... en dit nog lang zullen blijven. Mogen we veronderstellen dat Gramaye de inspirator ervan was? We beschik ken niet over bewijzen, maar de opzoekingen die hij later deed in opdracht van Filips IV in Noord-Afrika laten hem kennen als een vernieuwde geest en zijn familiebanden met de Succa maken enige invloed wel aannemelijk.
Een officiële opdracht voor de Succa? Heeft de Succa zijn reis ondernomen met de steun van de aartshertogen? Er zijn sporen van een patent met zegel van 11 oktober 1600 waarin de Succa toelating krijgt om opzoekingen te doen over de beeltenissen van hun voor ouders. Jammer genoeg is dit patent niet bewaard gebleven zodat er heel wat onduidelijkheden blijven bestaan. Een indrukwekkend aantal uittreksels er van, naar uiteenlopende „vidimus” (gelegaliseerde afschriften), kwam tot ons, ondermeer in 17de- en 18de-eeuwse genealogieën. De Succa wordt hierin ge noemd als „commis” van de aartshertog, wat een officiële functie veronder stelt 16. Vermits het om een patent gaat, dus een document dat uitgaat van de centrale administratie, zouden we hiervan sporen moeten vinden in de archie ven van de Geheime Raad, de Audiëntieraad of de Raad van Financiën. Doch, behalve de genealogieën, zijn er slechts twee documenten die van het bestaan ervan getuigen, maar deze zijn niet afkomstig van deze centrale organismen. Het eerste meest expliciete dateert van 1607, zeven jaar later al dan de akte waarvan sprake en komt voor in de Certificatieboeken van de stad Antwer pen. Er wordt in vermeld dat Succa dit patent voorlegde om te getuigen van de kwaliteit van de historische portretten die hij moest leveren aan de schilde rijenhandelaar Jan Govaerts 17. Er wordt gepreciseerd dat de Succa in 1600 was „commis et authorisé pour faire la recerche des généalogies effigionnai-
ANTHONIO DE SUCCA EN DE TOENMALIGE GESCHIEDSCHRIJVING
21
res des princes et princesses des très illustres maisons d’Autrice, de Bourgogne, du Brabant, Flandre etc.”. Maar het woord „commis” is hier geen substantief en slaat dus niet op een officiële functie. Dit uittreksel spreekt verder ook niet over de duur van de opdracht en of er al dan niet een vergoeding werd betaald. Nochtans wordt dit meestal gepreciseerd, zoals bijvoorbeeld bij de benoeming van Gramaye als historiograaf in 1608. De duisternis die dit patent omringt noopt ons tot omzichtigheid. De geloofwaardigheid van een uittreksel hangt af van het gezag van de instelling die het attest ervoor heeft afgeleverd. Teoretisch worden deze kontrakten afgesloten door het schepencollege, zodat de „grosse” (het eerste exemplaar) ervan het stadszegel draagt. In praktijk ech ter werden deze akten opgesteld door de klerken van het secretariaat. Dit waren in die tijd allen notarissen die part-time op het stadhuis in gemeentelijke dienst werkten, maar thuis ook een eigen studie hadden1S. Het hoeft ons dus niet te verwonderen dat zij technische omschrijvingen weten te geven van de voorgelegde stukken: „Succa... nous a monstré et exhibé certaines lettres patentes de leurs Altezes Serenissimes, les Archiducqz d’Austriche, ducqz de Brabant etc. scellées du seel de leurs Serenissimes Altezes en cyre vermeille et signées de Grimaldi en date du onziesme d’octobre l’an seize cen s...”. Deze gegevens kunnen trouwens worden nagegaan: Simon de Grimaldi-Morosana was inderdaad van 1575 tot aan zijn dood op 4 januari 1618 secretaris van de Geheime Raad 19, een van de belangrijkste stadia in het raderwerk van de benoemingen 20. D e vermelding van deze handtekening en van het groot zegel van de aartshertogen in rode was, dat alle belangrijke benoemingsakten moest bekrachtigen, maar ook op minder belangrijke akten voorkwam, vormen genoeg elementen om aan te nemen dat zulke akte inderdaad werd voorgelegd aan de gevolmachtigden van het Antwerpse schepencollege, die toch in staat mogen worden geacht de waarmerkingen van een autentieke akte te herken nen. Bij gebrek aan enige verificatiemogelijkheid mogen we echter ons wan trouwen niet laten varen. We weten dat in die periode vervalsingen niet uit de lucht waren, en dat zelfs een ervaren man als Alexander Butkens zich eraan heeft laten vangen21. 15 V iaene, D e historiograaf, p. 319-330. 16 R ecueil des actes authenticques... de Vancienne noblesse... de Succa (kopie van 1754 1787, M inisterie van Buitenlandse Zaken, nr. 62, f. 66): V idim us van de stad A ntwerpen van 29 juni 1603 van een akte uitgaande van „des nobles de C astenuovo” voorgelegd door A n ton io de Succa, „com m is a la recherche des généalogies des Princes”. Z ie ook, rond 1670-1680, J.B. H ouw aert, Liber genealogicum, V (Brussel, k b , II 6506, p. 384) volgens hetw elk Succa „au service de son A lteze” „com m is” was „a la recherche des généalogies effigionnaires des princes”. 17 Zie hoger, Biografie, p. 5-6. 18 Inlichtingen ontvangen van de H eer V an R oey, archivaris van de stad A ntw erpen. Zie eveneens G. A saert, D e oudste certificatieboeken, p. 261 ev. 19 a r a , G eheim e Raad, Ledenlijst, 768, f. 207. 20 H . de Schepper, Regeringsbeslissingen, p. 71 ev. 21 P. Bonenfant, Q uelques fa u x actes princiers, p. 135.
22
ANTHONIO DE SUCCA EN DE TOENMALIGE GESCHIEDSCHRIJVING
We zouden dus verwachten dat de Succa gebruik zou hebben gemaakt van zijn patent bij zijn reis in 1601-1602. Maar van het vijftiental attesten dat men terugvindt in het eerste deel van zijn album is er geen enkel dat melding maakt van zulk een document dat door de Succa zou zijn getoond. Zij bevestigen alleen (hij heeft) „tiré”, „levé”, „extraict” kopieën van monumenten of docu menten. Op twee plaatsen echter verschilt de formule: te la Thieulloye (f. 30v°) en bij de Sint-Bertijnsabdij te St.-Omaars (f. 43) wordt gepreciseerd dat de Succa is gekomen „par ordonnance” of „par ordre” van de aartshertogen. Een meer uitdrukkelijke formule wordt gebruikt op 25 november 1608, — één jaar dus na het kontrakt in het Certificatieboek — , door de akte van de St.-Michielsabdij te Antwerpen. Dit is dus het tweede document waarvan we spraken. De abt verklaart (f. 82, nr. 4) dat de Succa tien charters met zegel „uitghetrocken” had en deze op hogervermelde datum ook terugbezorgde: „op heden, heeft my [Succa] wederom ghebroockt de voorgaende seghelken in ’t was met de briven” en dit „uit wyzende sijne comissie van haere Hoocheden”. De Succa toonde dus het patent waarvan de authenticiteit het jaar voordien door de Antwerpse stadsadministratie was erkend. D e eerste reis had plaats in 1601-1602. Indien de Succa hiervoor werd vergoed zou men hiervan melding moeten vinden in de rekeningen van de Algemene Ontvangerij van het jaar 1602-1603. De naam van de Succa komt hier wel in voor, maar voor een gans andere reden dan men wel had verwacht. In de rubriek „Giften” kent een patent van 16 december 1602 hem 200 pond toe, die hij zes maand later, op 24 augustus 1603, zou opnemen op het ontvangstkantoor van de beschermde koopwaar te Antwerpen, niet in de hoe danigheid van „commis a la recherche effigionnaire des princes”, maar als „bail et mary de Madeleine de Cocquiel, fille de Charles et Marie Gramaye”, omdat zijn vrouw aan een kwaadaardig gezwel leed 22. Daarnaast vermeldt dezelfde rubriek van dezelfde rekening nog herhaaldelijk Maria Gramaye: op 14 maart wordt haar 500 pond toegekend „overwegend de armoede waarin zij verkeert om te helpen bij de genezing van een van haar dochters die lijdt aan een gezwel” ; op 12 augustus noteert men „als speciale gunst” een nieuwe gift van dezelfde omvang voor de „arme weduwe met kinderlast”. Vermits het om sommen boven de 100 pond ging, gebeurden deze giften telkens krachtens patent. Sommen beneden de 100 pond werden uitbetaald krachtens een betalingsbevel en werden in rekening gebracht onderaan de rubriek. Men dient hierbij op te merken dat giften om gezondheidsredenen uitzonderlijk waren. Waren Maria Gramaye en Antonio de Succa dan zulke bedelaars? Het archieffonds van de Audiëntieraad te Brussel 23 toont ons een gans andere realiteit. Op 16 oktober 1603 ontvangt Maria Gramaye nogmaals een patent, waarin het ditmaal niet gaat om een gift, maar om een jaarlijkse rente van 250 pond, ver hoogd met 100 pond jaarlijks voor elk van haar kinderen, dit alles op te halen op het kantoor van ontvangsten van het domein van Cassel en het bos van
ANTHONIO DE SUCCA EN DE TOENMALIGE GESCHIEDSCHRIJVING
23
Nieppe. Deze rente werd toegekend ten gevolge van een proces voor de Raad van Brabant ingespannen door Maria Gramaye tegen de procureur-generaal van de erven van Filips II (dus Filips III). Deze werd verplicht tot terugbeta ling van een „grote en aanzienlijke som” van meer dan 200 000 pond, door haar vader, Jacob Gramaye, ontvanger van de beden van Brabant, in 1571, dertig jaar eerder, voorgeschoten aan Filips II. De som werd bij rechtsbesluit van 15 januari 1591 vastgesteld op 363 765 pond en 8 schelling. Diezelfde 16 oktober 1603 werd, ten gevolge van een tweede proces, ditmaal voor de schepenkamer van Brussel, aan Maria Gramaye nog een rente toegekend, op te halen op hetzelfde fonds en ten bedrage van 50 pond, ver hoogd met 100 pond voor elk van haar kinderen. Tenslotte ontvangt Maria Gramaye op 28 oktober, toen ze nog niets getrokken had van hogergenoemde domeinen, de direkte uitbetaling van 1 800 pond. Zo de documenten van de centrale administratie, en vooral dan de reke ningen, ons bijkomende informatie leveren over het sociaal-economisch leven van de Succa’s, zij maken ons helaas niets wijzer over de opdracht van de schilder zelf.
Het belang van de Memorïén van de Succa Of het album van de Succa nu al dan niet in officiële opdracht werd samen gesteld, dienen we na te gaan in hoeverre het bijdraagt tot onze kennis. Zoals reeds gezegd waren er drie opzoekingscampagnes: in 1601-1602 in Vlaanderen, Artesië en Brabant, in 1608 te Antwerpen en in 1615 te Brugge. Gespreid in de tijd, verschillen zij onderling grondig. Bij de eerste werd gebruik gemaakt van monumentale, literaire en archivalische bronnen. De tweede was speciaal toegespitst op oorkonden en uittreksels hieruit. De laatste betreft voornamelijk belangrijke monumenten, met daarnaast ook enkele literaire teksten en een enkel charter, gekopieerd van Meyerus. Bij geen van de drie dus mag het aandeel van de geschreven bronnen worden verwaarloosd. Een der belangrijkste karakteristieken van deze Memoriën — en dat mag worden beklemtoond — is het feit dat op het einde van elke enquete op elke plaats een gedateerd attest, afgeleverd door een verantwoordelijke van de bezochte instelling, ons in staat stelt te weten waar en wanneer een bepaald monument of voorwerp werd gezien. Dit verleent het manuscript een waarde die men eerder als uitzonderlijk mag bestempelen. Zijn deze attesten ontegensprekelijk erg belangrijk voor ons, zij waren het nog meer voor de Succa: leverden zij niet het bewijs van zijn doortocht! Daarop slaan deze attesten immers terug, zonder daarbij tekeningen of teksten te willen waarmerken. Zij passen dus in de zienswijze van Gramaye die reeds werd vermeld: de nakomelingen in staat te stellen na te gaan in hoeverre deze 22 Rijsel, A rch. dép. du N ord , B 2800, f. 646v°. Z ie ook p. 13, n. 100. 23 a r a , A udiëntie 2567, bundel III. Zie ook p. 13-14.
24
ANTHONIO DE SUCCA EN DE TOENMALIGE GESCHIEDSCHRIJVING
tekeningen de waarheid bevatten. In dezelfde geest ook verklaart de Succa in de overeenkomst van 1607 met de kunsthandelaar Govaerts dat hij „ayant recerché plusieurs vieilles effigies et paintures authentiques” hiernaar ook kopieën kan leveren. In de periode dat de Succa zijn reis voorbereidde (1600), was een tocht door Frans-Vlaanderen niet zonder gevaren. De Vrede van Vervins, getekend op 2 mei 1598, had nog geen einde kunnen stellen aan de strooptochten in het achterland. Hollanders en Engelsen, gelegerd te Oostende, gingen er aan het plunderen. Schermutselingen tussen Spanjaarden, Fransen en horigen van de Prins van Oranje voor de muren van Calais, Nieuwpoort en Oostende, belegerd door aartshertog Albrecht, maakten de kuststreek onveilig. Anderzijds hadden de godsdienstoorlogen die deze „vrede” voorafgingen talrijke abdijen verwoest, zoals deze van Clairmarais, Watene, C assel24. De eerste etappe van zijn reis bracht de Succa naar Doornik bij kanunnik Denis de Villers die een privé-collectie bezat die de schilder reeds kende. Hij bracht er erg interessante tekeningen uit mee, die nog zullen ter sprake ko men. Over hun herkomst worden door de Succa geen aanwijzingen gegeven. Dat hoeft ons echter niet te verwonderen, want verzamelaars, ook nu nog, zijn niet haastig met zulke inlichtingen. Van bij de aankomst in de abdij van Flines, waar zich volgens Meyerus de graven van Margareta van Constantinopel en Gwijde van Dampierre bevonden, doken de vele en moeilijk op te lossen problemen op. Er bevonden zich hier immers verscheidene graven, soms, maar niet altijd, met inscripties, soms ook met muurschilderingen of glasramen die in latere tijden werden toegevoegd. Kunnen bepalen of een bepaalde sculptuur of schildering dateert uit de 12de, 14de, 16de eeuw veronderstelt echter een stijlkennis en noties van techniek en kostuumgeschiedenis die ondenkbaar zijn in 1601-1602. De manier waarop de Succa deze moeilijkheid oplost is voor ons de interessantste: hij noteert alles, zonder onderscheid, en gaat dan op zoek naar geschreven informatie. Voor de graven van onbekenden merkt hij op dat het ontbreken van de identificatie te wijten is aan de opschriften „n’ayant esté engravées ains seullement peinctes” (f. 6v°). Sommige weet hij te dateren aan de hand van het schrift: „cette escripture monstre avoir été faite depuis 30 ou 40 ans environ” (f. 7, nr. 3). Hij tracht dan de herkomst te achterhalen door terug te gaan op andere inscripties, kronijken en oorkonden. Zo ziet hij te Flines muren beschilderd, in 1534, preciseert hij, met uittreksels uit het werk De Francorum regum gestis annales van Robrecht de Gaguin, waarvan de La tijnse uitgave verscheen in 1528. Merken we terloops op dat het niet de enige keer is dat de Succa het bestaan meldt van ganse kerkwanden in de vorige eeuw met lange teksten beschilderd, een vorm van versiering waarvan men nog nauwelijks voorbeelden kent. De Succa kon te Flines ook nog andere literaire bronnen raadplegen, zoals de Annales et Histoires authentiques en een ander
ANTHONIO DE SUCCA EN DE TOENMALIGE GESCHIEDSCHRIJVING
25
dat hij slechts omschrijft als „ex cronicis veteribus”. De teksten die de Succa hieruit overneemt vertonen veel gelijkenis met deze van Robrecht de Gaguin, althans met de eerste Latijnse editie evan, want de Franse uitgave wijkt wel enigszins af. D e Succa haalde uit beide kronijken, Annales en Cronica vetera een aantal details die door Gaguin werden weggelaten25. Heeft hij de oude kronijken onder ogen gehad die ook Gaguin als bron hebben gediend? De Succa kon te Flines ook het werk van Meyerus raadplegen en hij maakte hier van overvloedig gebruik, ook al interpreteert hij hem wel eens foutief. Mogelijk heeft de Succa ook gebruik gemaakt van het werk van Jacob de Guise, alhoewel het niet duidelijk is of hij werkelijk de Chroniques du Hainaut onder ogen heeft gehad, ofwel gebruik maakt van uittreksels die voorkomen bij M eyerus26. Voor de ontstaansgeschiedenis van de abdij had de Succa ook toegang tot de archieven van de abdij. Hij heeft er „aulcuns anciens lettraiges” (f. 8) kunnen raadplegen: waarschijnlijk het cartularium waaruit hij lange stukken overnam die, zowel wat de lezing als de transcriptie betreft, geen haperingen vertonen. Hij kopieerde integraal de stichtingsoorkonde van 1234 uitgevaar digd door Margareta, domina de Dampietra, zoals zij werd genoemd voor de samenvoeging van Henegouwen met het graafschap Vlaanderen. Hij maakte ook gedeeltelijke kopieën van twee andere akten. Verder noteert hij ook mondelinge overleveringen: ,,pour quelque petit bruict qu’ay ressenti d’aulcunes religieuses... qu’elles tiennent d’ancienne tradition” (f. 7, nr. 3). D e monumenten der graven en gravinnen van Vlaanderen die de Succa te Flines aantrof waren talrijker dan verwacht, want naast de ligbeelden van Margareta van Constantinopel (f 1278) en haar zoon Gwijde van Dampierre, waarvan Meyerus spreekt, waren er ook nog deze van Machteld van Bethune (f 1263), echtgenote van Gwijde van Dampierre, en van hun schoondochter Bianca van Sicilië (f 1269), echtgenote van graaf Robrecht van Bethune. Aan de grafmonumenten van Machteld van Bethune en van Bianca van Sicilië besteedt hij meer aandacht dan aan dat van Margareta, waarvan hij enkel de buste natekent (f. 13). Deze laatste grafplaat, waarop de gravin wordt aange duid met de titel die ze slechts kort heeft gedragen domina de Dampietra, gelijkt sterk op deze van haar dochter Maria (f 1302) (f. 6v°) en van haar kleindochter Johanna van Vlaanderen (t 1296) (f. 13v°), allebei klooster linge te Flines. 24 L. Trenard in H istoire des Pays-Bas français, p. 262 ev. Zie ook J. de Sturler, L ' „em peschem ent”, p. 144, evenals de nota’s over O ostende en N ieuw p oort in R eliëf kaarten van de Belgische sleden, Pro Civitate, 1965. 25 F. 3v° M ariam postea in F linem sanctim onialem; o f over M argareta van K onstantino pel: fundavit m onasterium in ’t Oostekelo, Predictos Duaci, Valencinis. 26 W at betreft Burchard van A vesnes schrijft d e Succa „aultres disent entre lesquels est Jacobus M ey e ru s...”. Over dezelfde feiten zegt M eyerus in zijn A nnales sive C om m entarii, p. 70: sim odo veri sunt Hanonie scriptores quibus non libenter accedo”.
26
ANTHONIO DE SUCCA EN DE TOENMALIGE GESCHIEDSCHRIJVING
Om al deze personages te identificeren beschikte Sucea natuurlijk over de grafschriften, maar hij verkreeg ter plaatse ook inlichtingen uit documenten van de abdij zelf. Het is trouwens karakteristiek voor de Succa’s opzoekingen dat hij voor zijn informatie afhankelijk is van de inlichtingen die men hem geeft en vooral van hen die deze geven. Waardoor hij, zoals we zullen zien, niet altijd eenzelfde niveau houdt. Men kan het reeds vaststellen te Atrecht, meer bepaald in de St.-Vaastabdij waar hij vervolgens verblijft, en waar hij duidelijk geen enkele hulp heeft gekregen bij de diverse moeilijkheden die hij er ontmoette. De Succa zocht er het graf van Robrecht II van Jeruzalem, graaf van Vlaanderen, gestorven in 1111 tijdens een krijgstocht ondernomen door zijn suzerein Lodewijk VI tegen Champagne. Hij ontdekt wel een ligbeeld waarvan hij zegt „ceste figure ai opinion que se soyt Robert le Jeune de Flandre pour ce que n’i at aulcun escript” (f. 25v°, nr. 2). Maar toevallig vlak ernaast tekent hij een ander graf monument (f. 25v°, nr. 1) zonder het opschrift ervan op te nemen, alhoewel het bestond. Dit laatste weten we dank zij een facsimile gemaakt rond 1680 door een monnik van St.-Vaast, dom Etienne le Pez 27, die een gedicht „tekent” in Latijnse hexameters in gothisch schrift waarin hij de roem verkondigt van ridder Reinhoud en waarin hij ook de naam noemt van de beeldhouwer Denis. Dit monument hoort dus niet thuis in de studie van de beeltenissen der vor sten. Maar Succa, die deze verzen kon lezen noch begrijpen bij gebrek aan vol doende kennis van de middeleeuwse epigrafie, en bij gebrek ook aan ernstige medewerking, noteerde ook de figuur van deze ridder, voor alle zekerheid. Oplettend en nauwgezet was de Succa overigens wel, en hij bewijst dat op een domein waarmee hij meer vertrouwd was: de heraldiek (wat nog niet betekent dat hij ook hier geen vergissingen heeft begaan). Men kan dit vast stellen bij het eerste liggend grafbeeld (f. 25v°, nr. 2), dit zonder opschrift. Hij tekent de dode beschermd door een ledig wapenschild, d.w.z. niet gedeeld en zonder wapenfiguren. Op het voetstuk duidt hij echter kleine schildjes aan met sinopel veld (hij schrijft tweemaal dit woord en doorstreept het dan) en gouden dwarsbalk 28. Hij wist dat dit niet het wapen van Bethune kon zijn, dat een rode dwarsbalk heeft. In de Histoire généalogique de la Maison de Béthune van André Duchesne van 1639 is hetzelfde grafbeeld voorgesteld op een gravure op bladgrootte als zijnde dit van Robrecht van Bethune, voogd van Atrecht. Het wapenschild van dit personage voert een zeer brede dwars balk. Vanwaar komt deze gravure en wie is er de auteur van? Vermelden we ook dat de getuigenis van de Succa wordt gestaafd door een andere verzame ling grafschriften, namelijk deze samengebracht door een kanunnik van de kathedraal van Atrecht, Lucas Lestocquart (f 1638) volgens wie het liggend grafbeeld „sans escriture” wapenschilden draagt die hij echter niet identifi ceert. Dit had hij vast wel gedaan indien hij er deze van Bethune had in her kend. D e vaststellingen van de Succa brengen dus de geloofwaardigheid van André Duchesne of zijn illustrator in het gedrang.
ANTHONIO DE SUCCA EN DE TOENMALIGE GESCHIEDSCHRIJVING
27
Dat het graf van graaf Robrecht II niet kon worden teruggevonden in 1601 valt licht te verklaren, want de abdijkerk door de Succa bezocht was een reconstructie begonnen in 1259. En toen reeds kon men de rustplaats van de graaf niet meer lokaliseren. In de 11de en 12de eeuw was het immers de ge woonte de graven slechts af te dekken met een plaat uit één stuk in hardsteen of marmer, zoals men er nu nog een kan zien op het graf van koningin Mathil da, vrouw van Willem de Veroveraar, te Caen 29. Andere voorbeelden zullen we verder nog ontmoeten, o.m. te Sint-Bertijn. Te St.-Vaast kon de Succa dus weinig rekenen op medewerking van de monniken, en dat terwijl de abdij archieven nochtans uitzonderlijk rijk waren. In de Oorkondenkamer van de graven van Artesië zal de Succa een nieu we iconografische bron aanspreken: voor het eerst tekent hij de zegels van oorkonden. Maar net zoals bij de grafmonumenten tekent hij ze niet volledig af, maar neemt hij slechts de beeldenaar over, zonder legende. Hij kopieert wel de charters die namen en data leveren. Zo verschijnen voor ons Machteld van Artesië en Johanna van Frankrijk, staande in fijn gesneden gothische nissen (f. 21), of Robrecht van Artesië en de hertog Eudes IV van Bourgondië (f. 21v° en f. 21), volledig geharnast met paard in galop. Men moet de uitzonderlijke verfijning bewonderen van deze geslaagde tekeningen. Even exact en precies is de tekening van het majesteitszegel van Filips IV de Schone, koning van Frankrijk (f. 21v°), gezeten op een troon versierd met leeuwekoppen en met een lelie in de ene en een scepter in de andere hand. De transcripties vertonen geen haperingen, wel een enkele schrijffout, geen leesfout. Hij kende nl. slechts één afkorting voor de letter p, of het nu was voor pro, per o f ... Pierre. Deze simplificatie valt vooral op op de omslag van het koninklijk diploma: op de door de kanselarij daarvoor voorziene plaats kan men de formule lezen pro domina comitissa Attrebatense, per vos (d.w.z. de opdracht gegeven door de koning aan zijn zegelbewaarder Nogaret) en, afgekort, de handtekening van koninklijk notaris Pieter de Albigny 30. Dergelijke kennis van de nieuwste koninklijke diplomatieke gebruiken kan men bij de Succa niet veronderstel len; zij moet van een beamte van de Oorkondenkamer komen. Atrecht hield voor de Succa ook nog andere problemen in. Het hospitaal, opgericht ten tijde van bisschop Frumault (f 1180), gekend door zijn prach 27 C f. de L oisne en Rodière, Epigraphie du Pas-de-Calais, dl. VII, 2, 1927, p. 447. Z ie eveneens, over de waarde van het album van Le Pez, de inleiding. 28 D e lezing van het w oord „sinople” w ordt bevestigd door een verzam eling grafschriften in de B ibliotheek van Besançon (ld. i'bid., p. 918) w aarin eveneens wordt verm eld dat het schild een veld heeft van sinopel m et een dwarsbalk van zilver „com m e j’ai peu veoir”. O ngelukkiglijk geeft m en in dit supplem ent bij de Epigraphie du Pas-de-Calais geen auteur o f datum op van dit handschrift, wat ons belet het beter te situeren in het geheel van getuigenissen die w e hebben verzam eld. 29 N . H uyghebaert, H et grafschrift, p. 406. 30 Over deze verschillende karakters, zie G . Tessier, D iplom atique, p. 192 ev.
28
ANTHONIO DE SUCCA EN DE TOENMALIGE GESCHIEDSCHRIJVING
tige grafplaat in mozaïek, in het stadskwartier dat raakte aan de bisschoppe lijke residentie, droeg in de gevel de beelden van Filips van de Elzas, graaf van Vlaanderen, en zijn echtgenote. Waren zij de stichters van het hospitaal? Het is niet bewezen. Wel behoorden zij tot de eerste weldoeners, zoals het oudste charter van het hospitaal ons leert. De Succa maakte er een transcriptie van naar „een oud register”, aanduiding die door de kapelaan die het attest tekende nader wordt omschreven als cartularium (f. 24). Tussen 1477 en 1492 werd het gebouw verminkt door oorlogstroebelen en niet aflatende belegeringen. Het werd gerestaureerd na de Vrede van Atrecht (1526). Op dat ogenblik ging de stad over van het koninkrijk Frankrijk in de handen van Karei V. Bij de verbouwingen werd daarom een ereplaats voorbehouden aan de voorouders van de keizer, weergegeven in de kledij van de 16de eeuw. Dit anakronisme kwam regelmatig voor in die tijd. Zonder hierop te letten dacht de Succa de laattijdige afbeelding van Filips van de Elzas, graaf van Vlaanderen, te kunnen dateren door een onweerlegbaar document: een oktrooi door deze verleend aan het hospitaal in 1186 (f. 24). Eens te meer een stap vooruit naar een werke lijke historische kritiek. Maar Succa zag niet in dat hiermee dit monument nog altijd niet gedateerd was want dat het van meer of minder late datum kon zijn. Wanneer we Succa blijven volgen van halte tot halte, beginnen we stilaan klaar te zien in wat we toch moeilijk zijn „werkmethode” kunnen noemen. Te la Thieulloye, een dominikanenklooster nabij Atrecht, werden de Suc ca archiefdocumenten getoond, uitgezocht in funktie van de gebeeldhouwde of geschilderde personages die hij tekent: Machteld van Artesië en Eudes IV. Door een gelukkig toeval is hier zo goed als geen chronologisch hiaat, want meer bepaald de sculpturen zijn zo goed als eigentijds aan de afgebeelde per sonages. De oorkonden werden gekopieerd zonder veel haperingen. Een zo goed als onbekende muurschildering stelt de jonge Filips de Goe de voor (f. 34). Geen enkel van de gekopieerde documenten verklaart noch tans aanwezigheid ervan te la Thieulloye. Toch bestond er een. De lacune werd opgevuld door de erg recente ontdekking in het Fonds la Thieulloye van de Archieven van het Departement du Nord, van een oorkonde waarin de hertog een gift doet van 400 pond bestemd voor de aankleding van de abdij. De vondst werd gedaan door de heer Bougard, directeur van de Archives du Département du Pas-de-Calais. Het is een zeldzaam voorbeeld van een oor konde die de aanwezigheid van een kunstwerk verklaart. Tijdens de volgende etappes van zijn reis tekent de Succa minder in detail de geschiedenis op van de abdijen waar hij halt houdt, vandaar minder kroniekteksten. Voor zijn informatie blijft hij echter even schatplichtig aan de hem ontvangende monnik of abt als voorheen. Zo zien we op de eerste blad zijde van zijn geschrift over de St.-Bertijnsabdij te St.-Omaars (f. 40) meer dere schetsen van wapenschilden. Het zijn deze van de abdij zelf, zoals ze gedurende twee- of driehonderd jaar elkaar opvolgen en veranderen: met
ANTHONIO DE SUCCA EN DE TOENMALIGE GESCHIEDSCHRIJVING
29
armig kruis overgaand in staf, later staf in paal achter het schild geplaatst, enz. 31. In feite getuigt deze bladzijde van de bekommernis die in de abdij bestond sedert de 14de eeuw en die tot uiting komt in de Chronique de SaintBertin van abt Jan le Long genoemd Iperius 32, volgens dewelke hun wapen schilden identiek zouden zijn aan de vroegste wapens van de graven van Vlaanderen, die verondersteld werden eveneens gegeerd te zijn. Deze overeen komst werd verklaard uit het feit dat de eerste graven tegelijkertijd leke-abt waren van St.-Bertijn. Het bewijs bevindt zich in het wapen op de grafplaat van Willem van Normandië, graaf van Vlaanderen ( f 1128), die de abdijkerk versierde en door de Succa werd getekend (f. 43). D e eerste om de valsheid van deze zogezegde vroegste grafelijke wapens aan te tonen was in 1639 Olivier de Vree of Vredius, die ter staving van zijn argumentatie een afbeelding gaf van het graf van graaf Willem, naar een tekening uitgevoerd door een prior van St.-Bertijn, Jacob-Philippus de Hannon de Bavinckhove 33. We kunnen dus beide tekeningen met elkaar vergelijken, wat belangrijk is, want in beide gevallen geeft het gehouwen grafschrift rondom de grafplaat een foutieve da tum aan. De graaf overleed immers niet in 1127, zoals staat te lezen op beide afbeeldingen, maar eind juli 1128. Vanwaar deze vergissing? Eerst en vooral omwille van het ogenblik waarop deze sculptuur werd gerealiseerd. Inder daad, zoals de heer Gaier verder nog zal aantonen op basis van een studie van de wapendracht, dateert dit monument zowat van een halve eeuw later als het overlijden van de graaf. Deze bevindingen worden ook bevestigd door het lettertype van dit opschrift zoals beide tekeningen dit trachten weer te geven: in epigrafische kapitaal met invloeden van unciaalschrift 34 alsook door de handschrifttraditie die in de abdij werd bewaard. D e kroniek, samengesteld kort vóór 1145 door abt Simon, zegt dat op dat ogenblik eorum sepulchra (te weten de tomben van de graven Boudewijn VII ( t 1117) en Willem, op gesteld in de kruisbeuk van de abdijkerk) non apparent propter frequentiam ecclesie inaltationem sive mutationem 35. Minder dan twintig jaar dus na het overlijden van Willem kende men niet meer de juiste ligging van beide graven. De oorzaak hiervan is dezelfde als reeds eerder aangehaald voor het graf van Robrecht II van Jeruzalem te St.-Vaast bij Atrecht: slechts eenvoudige platen die, in elk geval te St.-Bertijn, geen inscripties droegen, dekten de grafkamers af. Weinig later, rond 1150, vernielde een brand de abdijkerk 36 waarvan de reconstructie werd aangevat door de volgende abt, Leon (t 1163). Het is dus als versiering van dit nieuwe heiligdom dat een grafmonument voor de graaf werd opgericht. Deze laattijdige oprichting is niet de enige verklaring voor de D .L . G albreath, M anuel du Blason, Lausanne, 1942, p. 199-200. 32 Ed. H older-E gger, M .G .H ., SS., dl. X X V , 1880, p. 765. 33 T ekst overgenom en uit de F ranse uitgave van 1641: O. V redius, L es sceaux, p. 11. 34 K . Brandt, G rundlegung, pl. XII, nr. 3 van 1173. 35 M .G .H ., SS., dl. X X V , p. 79 5. 36 B. Guérard, Cartulaire, p. 299-300.
30
ANTHONIO DE SUCCA EN DE TOENMALIGE GESCHIEDSCHRIJVING
foutieve datering. Die resulteert ook uit de elementen waarover men dat laatste kwart van de 12de eeuw te St.-Bertijn heeft kunnen beschikken om het grafschrift op te stellen. D e kroniek van abt Simon geeft immers hieromtrent geen chronologische gegevens. Zonder twijfel was het ook de bedoeling het grafschrift nog aan te vullen. Want al verschillen beide tekeningen wat de schikking der woorden betreft, ze stemmen hierin overeen dat zowat de helft van de boord van de grafsteen, waarop het epitaaf zou moeten doorlopen, zonder inscriptie is gebleven. Wat het sculpturaal effect van dit grafmonument is geweest, daarvan kunnen we ons een beeld vormen wanneer we het verge lijken met dit van Matthias van de Elzas, graaf van Boulogne (f 1173), dat in dezelfde periode ontstond en dat men, weliswaar verminkt, nog kan gaan zien in het museum van Boulogne. Het is herkomstig van de abdij van St-Jossesur-Mer, niet zo ver daarvandaan (Pas-de-Calais, nabij Montreuil) 37. Sommige overeenkomsten in de bewapening, de architektuur en het grafschrift stem men tot nadenken. Zijn zij louter toeval? Een gans ander karakter heeft een andere, overigens minder belangrijke grafelijke beeltenis die door de Succa te St.-Bertijn werd opgetekend (f. 43v°). Het is een merkwaardige voorstelling van Filips van de Elzas naar een wand tapijt van omstreeks 1400. D e graaf is rechtstaande afgebeeld en houdt in de hand een heuveltje met bomen beplant, symbool van de overdracht van leen goed zoals deze functioneerde in de middeleeuwen. Een korte uitweiding over de schenking van een bos in 1191, door de graaf aan de abdij, getrokken uit een „oud register” (wat wijst op de tussenkomst van een monnik-bibliothecaris) getuigt in de ogen van de Succa, en wellicht ook in die van zijn raadgever, voor de kronologische juistheid van deze voorstelling..., nochtans nauwe lijks honderd jaar ouder dan het beeld gezien in het portaal van de kerk St-Jean en l’Estrée te Atrecht. D e tussenkomst van een persoon met ervaring wordt ook duidelijk in de kopie van een oorkonde met zegel van Robrecht I, graaf van Artesië (1216 1250) (f. 44 en 44v°), die de reeks begonnen in de Oorkondenkamer van Atrecht aanvult. Ditmaal en voor ’t eerst, werd het zegel volledig overgetekend, met zijn onvolledige legende, kleur- en materiaalaanduidingen, tegen-zegel, aard en kleur van de lak, en niet te vergeten de aantekeningen op de keerzijde. Ongetwijfeld zijn deze nauwkeurige details te danken aan de raadgevingen van iemand die bedreven was in de studie van oorkonden. Daarentegen ontving de Succa te Rijsel, de volgende etappeplaats, geen enkele hulp van een ervaren gids. Het was nochtans de zetel van een der be langrijkste administratieve instellingen der Nederlanden: de Rekenkamer met zijn archieven. D e Succa werkte er niet. Daarentegen worden verscheidene bladzijden gewijd aan de kollektie du Bosquel. D e overige bladzijden van dit schrift behandelen twee merkwaardige monumenten in de kollegiale kerk van het kasteel van de graven van Vlaanderen: de grafbeelden van Boudewijn V
ANTHONIO DE SUCCA EN DE TOENMALIGE GESCHIEDSCHRIJVING
31
enerzijds (f. 55v°) en van Lodewijk van Male, zijn echtgenote en hun dochter anderzijds (f. 55). „Au mitan du cheur”, op de ereplaats, bevond zich het ligbeeld van Bou dewijn V (f 1067). Dit was uiteraard niet eigentijds, maar dateert uit de 14de eeuw. D e late middeleeuwen worden immers gekenmerkt door een uitgespro ken belangstelling voor grafmonumenten, zowel vanwege adel en burgerij als vanwege de vorsten 3S. Ongetwijfeld deelde ook Lodewijk van Male (1356 1384) deze belangstelling, zoals uit zijn rekeningen blijkt. Tussen 1358 en 1362, kort na zijn troonsbestijging, laat hij het stoffelijk overschot van zijn vader Lodewijk van Crécy (t 1346) (zie verder, f. 90), voorheen begraven in de abdij van St-Riquier nabij Abbeville, overbrengen naar Brugge, naar de slotkapel waar hij hem een mausoleum opricht39. Men weet niet wie het werk uitvoerde, maar enkele teksten geven aanleiding tot hypothesen. Enkele jaren later, rond 1374, kiest Lodewijk van Male zijn nieuw kasteel te Kortrijk als zijn begraafplaats en hij laat er zijn (eigen) grafmonument klaarmaken. Hier weet men dat hij de uitvoering toevertrouwde aan de beeldhouwer uit Valen ciennes, André Beauneveu, die in de rekeningen wordt omschreven als „fai seur” of „maître ouvrier de tombes” Een belangrijke kwalificatie gelet op de talrijke realisaties van Lodewijk van Male op dit terrein: het project te Kortrijk, en de grafbeelden van Lodewijk van Crécy te Brugge en van Boudewijn V te Rijsel, alle in collegiale kerken van grafelijke steden en niet langer, zoals voor heen, in een of andere abdij. Het graf van Boudewijn V is trouwens ook om een andere reden nog betekenisvol. Het werd immers opgericht door Lodewijk van Male op „la terre reconquise par son entremise” (Platelle). Onder de teksten opgetekend door Pinchart is er een die vandaag een nieuwe betekenis krijgt. Hij betreft het andere monument in de kollegiale van Rijsel dat door de Succa werd getekend (f. 55). Het werd opgericht in 1455 door Filips de Goede, hertog van Bourgondië, voor zijn overgrootvader Lode wijk van Male, diens echtgenote en hun dochter Margareta van Male, gravin van Vlaanderen en hertogin van Bourgondië. Het draagt drie prestigieuze bron zen beeltenissen, geplaatst op één plaat en gegoten door Jacob van Gérines. De heer Gaier kwam bij de studie van deze graftombe tot de conclusie dat, alhoewel gerealiseerd in de 15de eeuw, er een ouder model moet zijn geweest. Een tekst die door Pinchart werd overgenomen uit een Inventoire des garni sons [meubilair] estans au chastel de Lille deelt mee dat men na de dood van Lodewijk in 1388 in een zaal van het kasteel enkele sculpturen vond die wer den overgemaakt door Beauneveu en ongebruikt waren gebleven 41. Het is mogelijk dat Gérines zich heeft laten inspireren door Beauneveu. 37 38 39 «
N u in het M useum van Boulogne: H istoire des Pays-Bas français, pl. V I, p. 97. H. P latelle, in H istoire des Pays-Bas français, p. 218-219. A . Pinchart, A rchives des A rts, dl. I, p. 127. 40 ld ., ibid., dl. II, p. 142 ev. ld ., ibid., dl. III, p. 9.
32
ANTHONIO DE SUCCA EN DE TOENMALIGE GESCHIEDSCHRIJVING
Te Gent, laatste etappeplaats in een lange reis, beperkt de Succa zich tot de St.-Pietersabdij, de verzameling Van Huerne en het refugehuis van Dron gen. D e dominikanenkerk en de St.-Baafskathedraal doet hij niet aan. De tekeningen van de grafmonumenten die zich hier bevonden werden geko pieerd naar tekeningen uit de verzameling Van Huerne. Nochtans had hij in de kathedraal het grafbeeld kunnen zien van Michèle van Frankrijk, eerste echt genote van Filips de Goede. Dit beeld werd er overgebracht van de St.-Baafsabdij na de verwoesting ervan tijdens de regering van Karei V 42. In de aloude St.-Pietersabdij, die met deze van St.-Bertijn te Sint-Omaars als vroegste be graafplaats voor de graven van Vlaanderen had gediend (9de - 12de eeuw), was geen enkel van deze graven meer te zien. D e oorzaak hiervoor werd reeds eerder aangeduid. Men volgde er echter de vogue van geschilderde „portret ten”, opgekomen in de 14de eeuw. Zo kennen we nu nog een paneel met zes personages, nu in het Bijlokemuseum, met twee portretten van graven van Vlaanderen uit de 10de en 11de eeuw, namelijk Arnold II en Boudewijn IV, die volgens een weinig betrouwbare overlevering, steunend op de Annales Elmarenses, op de Blandijnberg zouden begraven zijn 43. Dezelfde personages ko men ook voor in de 16de-eeuwse tekeningen uit de verzameling Van Huerne. Het is in het Hertogdom Brabant dat de Succa zijn opzoekingen betref fende beeltenissen van hertogen verderzet en in de eerste plaats te Leuven (juni 1602). Na zich hier en daar in kerken en bij particulieren geïnteresseerd te hebben aan portretten en grafschriften zoals deze van Thomas Morus, William Allen, Thomas Worthington en Sir William Stanley (f. 69 en 69v°) die herinneren aan het toevluchtsoord dat de universiteitsstad voor de Engelse katholieken was, richtte de Succa zijn aandacht op de hertogelijke beeltenis sen in de collegiale St.-Pieterskerk en in de collegiale dominikanenkerk. Het betreft tekeningen van Hendrik I, zijn vrouw en zijn dochter en van Hendrik II en zijn echtgenote Adelheid van Bourgondië, aangevuld met grafschriften, muurschilderingen en glasramen. Dit ensemble is gekend door een ander handschrift van omstreeks 1637 van de hand van ridder Karei van Riedwyck (1580-1646) 44 dat eveneens bewaard wordt in de Koninklijke Bibliotheek. Getiteld Sigillographia belgica, handelt dit manuscript vooral over heraldiek, genealogie en sigillografie. De vrij methodische opzoekingen zijn vooral van historische aard. Het gebruik dat van Riedwyck maakte van zijn Sigillographia maakt van hem meer dan een onderlegd verzamelaar: zijn bundel werd door zijn vriend Christoffel Butkens gebruikt om als illustratie te dienen voor diens belangrijke werk uit 1641 Trophées tant sacrés que prophanes de la Duché de
Brabant. In de kollegiale St.-Pieterskerk vond de Succa de graven van de hertogen Godfried II (f 1142) en Godfried III (f 1191) niet. Bij zijn opzoekingen werd hij, misschien gewoon door de deken van de kerk Reynerus, verwezen naar de drukker Zangrius bij wie zich een manuscript bevond met de geschiedenis van
ANTHONIO DE SUCCA EN DE TOENMALIGE GESCHIEDSCHRIJVING
33
de stad Leuven, opgesteld door de voormalige rektor van de universiteit Jan Vermeulen (Molanus). Zangrius kopieerde eigenhandig het gedeelte dat de Succa aanbelangde (f. 7 0v°)45. Het manuscript van Molanus bleef lange tijd onuitgegeven en werd uiteindelijk in 1861 door Mgr. de Ram gepubliceerd. Deze vertelt in zijn inleiding dat Molanus bij zijn dood in 1585 een van zijn leerlingen, Cuyckius, opdracht had gegeven de publikatie van zijn talrijke in manuscript bewaarde werken te verzekeren. Wat ook gebeurde, maar de benoeming van Cuyckius tot bisschop van Roermond stelde een eind aan de reeks publikaties. Volgens de Ram bleven de Rerum Lovaniensium in handen van Cuyckius te Roermond tot aan zijn dood in 1609 46. De vermelding opge tekend door de Succa toont dus echter aan dat het manuscript van Molanus zich bij de drukker Zangrius bevond, uit wiens atelier in 1595 nog door de zorgen van Cuyckius en Pieter Louwis twee werken van Molanus waren ver schenen 47. Het is waarschijnlijk eveneens met het oog op een uitgave dat deze drukker de geschiedenis van Leuven bij zich hield. De promotie van Cuyckius tot bisschop zou deze uitgave dus 266 jaar vertragen. Het was ook te Leuven dat rond 1605 eerst Justus Lipsius, nadien Gramaye (die vermeldt ex musaeo Philippi Zangrii) en Miraeus dit werk zagen. Te Brussel, waarheen de Succa zich enkele maanden later begaf, tekent hij met zorg het ligbeeld dat Filips de Goede in de carmelietenkerk liet plaat sen voor zijn oudtante hertogin Johanna van Brabant. Of hij zich inderdaad begaf naar de kollegiale van Ste-Goedele, zoals de naam van de tresaurier ervan, Maximiliaan van Winghe, neergeschreven op het laatste blad van het Leuvense schrift zou laten vermoeden, weten we niet. We beschikken over geen spoor van een tekening gemaakt in de kollegiale kerk. Nochtans bevond zich in het midden van het koor de zogenaamde grafkelder van de hertogen van Brabant waar hertog Jan II (t 1312) en zijn echtgenote Margareta van York hun rustplaats hadden. We hadden gewenst dat de Succa ons had inge licht over dit graf want in 1610 liet aartshertogin Isabella door de beeldhouwer Jan van Montfort een nieuwe constructie oprichten. „Un asses magnific tom beau relevé de marbre richement orné de taille ou par dessus est gisant un lion de bronse doré, tenant en ses pates un escusson armoyé des armes de Brabant de sable au lion d’or”, zo wordt het beschreven door Chr. Butkens in 1641, « ld., ibid., dl. I, p. 129. 43 Ph. Grierson, Les annales, p. X X X II, XLII1, 86 en nr. 90. 44 Cl. D allem agn e, L e manuscrit, p. 73-74. D e tekeningen in dit handschrift zijn niet gedateerd. M aar uit de com m entaar van van R iedw yck betreffende de glasram en in de D om inikanenkerk die hij nog heeft kunnen tekenen, kunnen w e opm aken dat ze in 1637 niet m eer o p hun oorspronkelijke plaats waren. 45 Er ontbreekt een zin: antea enim habebant tum bas distinctas. U itg. de Ram , p. 360. 46 ld ., ibid., p. XC . 4? Ibid., p. X X X V II en X X IX .
34
ANTHONIO DE SUCCA EN DE TOENMALIGE GESCHIEDSCHRIJVING
en zo kan men het nog steeds gaan zien in de St.-Michielskathedraal 48. Met de oprichting van dit monument zetten de aartshertogen alvast de traditie voort die werd ingezet door Filips de Goede. Maar het is symptomatisch te moeten vaststellen dat, waar men nog in het midden van de 15 de eeuw er niet voor terug schrok naar oude traditie beeltenissen te maken los van de reali teit en anakronistisch, dit in 1610 niet meer het geval was. Alhoewel de laatste twee reisetappes van Succa zich verscheidene maanden na de rondreis door heen Vlaanderen en Artesië situeren, is zijn opzet nagenoeg dezelfde: een ver zamelen van voornamelijk beeltenissen en occasioneel ook archiefdocumenten ter ondersteuning. Deze werkwijze is net omgekeerd van deze van Karei van Riedwyck die zijn activiteiten toespitst op zegels en grafmonumenten hieraan toevoegt. Slechts zes jaar later wordt een nieuw schrift aan de reeds bestaande toegevoegd. Men weet slechts dat de Succa zich gedurende deze tussenperiode heeft beziggehouden met de verkoop van de schilderijen die hij realiseerde naar de documenten in zijn bezit. Afwijkend van wat de Succa optekende in 1601-1602 bevat dit nieuwe schrift uitsluitend oorkonden, op één uitzondering na, een portret van Maria van Portugal, infante van Spanje. A l deze oorkonden waren afkomstig uit de oorkondenverzameling van de St.-Michielsabdij te Antwerpen en dateren uit de periode 1167-1336. Wanneer we ons betrouwen op de handgeschre ven verklaring van de abt van St.-Michiels, Denys Feijtens, onderaan het laatste blad van dit schrift, dan leverde de Succa tien door hem ontleende akten terug in. Het schrift zelf telt er echter slechts negen. We zouden hieruit kunnen af leiden dat het onvolledig is. Zo zou meteen ook verklaard kunnen worden waarom er geen enkele tekening in voorkomt naar het mausoleum van Isabella van Bourbon, gravin van Charolais (f 1465), in deze abdij in 1476 opgericht door de zorgen van haar dochter Maria van Bourgondië, en later overgebracht naar de kathedraal waar het nu nog staat opgesteld. Maar er is ook een andere verklaring mogelijk. Op f. 82 is een akte van Hendrik I van Brabant uit 1205 49 gekopieerd waarvan het origineel is ver loren gegaan. Een studie uit 1952 50 toonde aan dat gedurende de regering van deze vorst achtereenvolgens drie verschillende zegels in gebruik waren. Op het regentschapszegel volgde, tussen 1190 en 1220, een ruiterzegel waarop de hertog, volledig geharnast, een hoge cylindervormige en bovenaan afgeronde helm draagt. Na 1220 en tot aan de dood van de hertog in 1235 was er een derde zegel in gebruik waarop de helm hoog en afgeplat is terwijl de legende verscheidene wijzigingen vertoont. Aan de akte van 1205 die door de Succa werd getekend hangt een zegel van het derde type (1220-1235). Er zijn diverse verklaringen mogelijk. Ofwel droeg de akte werkelijk dit zegel en is ze ver dacht, ofwel moet het sigillografisch klassement van 1952 in vraag worden gesteld 51. Of nog een derde mogelijkheid, en hier duikt het probleem van de
ANTHONIO DE SUCCA EN DE TOENMALIGE GESCHIEDSCHRIJVING
35
tiende akte die niet voorkomt in de Succa’s nota’s weer op: de Succa heeft onderaan de akte van 1205 het zegel getekend van een akte van Hendrik I voor St.-Michiels van na 1220. Zo bestaan er twee van 1226. In dit geval is het de waarheidsgetrouwheid van de Succa die in vraag wordt gesteld. Met onze huidige kennis is het niet mogelijk een oplossing te geven aan dit probleem, en het vertrouwen in de nota’s van de Succa zal moeten steunen op een kontrole van zijn gegevens. De originelen van de akten die door de Succa werden getekend zijn van daag verloren, behalve één die bewaard wordt in het fonds St.-Michiels van het rijksarchief te Antwerpen. Het is een diploma van de Roomse koning Albrecht I van 15 februari 1299, waarvan het zegel is verloren gegaan. Het is in zijn geheel afgebeeld door de Succa op f. 78 52. Al deze aktes zijn echter gekend door kopieën in twee cartularia, het ene uit de 14de, het andere uit de 17de eeuw. Dit laatste is het belangrijkste want het is samengesteld uit kopieën die werden gewaarmerkt door notaris Bredael (1684) 53. Bijna alle publikaties zijn gemaakt naar deze cartularia, alhoewel enkele ervan reeds dateren van voor de verdwijning van het oorkondenboek54. Om de waarde van Antonio de Succa’s transcripties na te gaan en ze te situeren in de historische produktie van zijn tijd, is het belangrijk enkele steekproeven te doen aan de hand van de gegevens die we zopas bij mekaar brachten. Letten we eerst even op de transcripties. Van de negen akten zijn er drie slechts gedeeltelijk overgenomen. F. 77, een akte van Jan III (1336) eindigt met een vrij verdacht noverate 55; f. 80, akte van Godfried III, ongedateerd, *8 H . V elge, L a collégiale, p. 379, pl. X C V I, 2; Butkens, op. cit., p. 368. 49 D o o r deze akte schenkt H endrik I aan de abdij negen „hont” (oppervlaktemaat: K. Stallaert, Glossarium van verouderde R echtsterm en, 1891, p. 607) gelegen in de parochie L illo, m et hun w aterloop (oploep). 50 M . Tourneur-N icodèm e, A propos des sceaux, p. 635. 51 Enkele verificatieonderzoeken gedaan in bestaande publikaties die niet w erden ver m eld in dit artikel leiden tot contradicties waarvan de verificatie zou voeren tot een hernem en van de studie van het ganse probleem . 52 W erd gepubliceerd naar het origineel door G oetschalckx, O orkondenboek, dl. X X II, p. 32. W erd door verstrooidheid gedateerd op 15 februari 1297, daar waar de tekst verm eldt „ X V K al. m artii M °CC°LX XXX " n on o”, dus 15 februari 1299 (Kerstmis-stijl). D e originele akte van F ilips van de E lzas, bewaard in de A rch ieven van de abdij van A verbode (sektie III, charter nr. 10), zonder datum (vóór 1190) verschilt van deze getekend door de Succa (f. 80v°). Wij danken kanunnik Caeyers, archivaris van de abdij van A verbode, voor de fotokopij die hij ons bezorgde van dit docum ent. 53 Bewaard in het Rijksarchief te A ntw erpen, Kerk. arch., St.-M ichiel, nrs. 3 en 11. 54 D it is juist het geval voor de akte van H endrik I van 1205 waarover w e hebben ge sproken: A . K luit, Historia, dl. II, 1, p. 284. 55 D e uitgave van F . Prims, Antw erpsche Teksten, nr. 178, p. 51-52, naar h et cartularium van de 14de eeuw , geeft het m eer gew one noveritis. H et is het afschrift voor St.-M ichiels van een algem ene overeenkom st waarvan het origineel wordt bewaard bij de Charters van
36
ANTHONIO DE SUCCA EN DE TOENMALIGE GESCHIEDSCHRIJVING
besluit met terminaverunt waarvan de afkorting schijnbaar enige problemen inhield voor de tekenaar56; f. 81, akte van Jan II van 1298, eindigt op vijf doorgehaalde lijnen waarop nogal bruusk een „etc.” vo-lgt57. Overigens valt zowel in deze drie als in de andere transcripties duidelijk een vreemde hand te herkennen waarvan het kleine, goed aangesloten regelmatige en zeer cursieve schrift getuigt van een grotere ervaring dan deze van de Succa. We zullen het hand B noemen. Ze verschijnt vooral in de eerste folio’s van het schrift. Op f. 77 bijvoorbeeld, de reeds genoemde akte van Jan III, komt in de derde regel een zeer karakteristiek ejusdem voor 58. Maar ook hand B begaat fouten (affecientes voor affectantes, of karissima voor karissimo, f. 78, 1.2) en merkt niet alle leesfouten op. We citeerden reeds het noverate van f. 77 en in het diploma van de Roomse koning Albertus voor abbatis, genè voor quatenus of dat voor datum (f. 78, rr. 3, 7,11). Vanaf f. 80 schijnen de correcties door de Succa zelf te zijn aangebracht, en soms lijken de laatste regels sneller geschreven, alsof ze gedikteerd werden (folio s 81 en 82). Alles bij mekaar lijkt het de Succa te ontbreken aan ervaring in de paleografie en zijn transcripties zijn, ondanks de aangebrachte correcties, alles behalve betrouwbaar. Er is nochtans één uitzondering, een charter van Godfried III van 1167 (f. 77v°) dat met grotere nauwkeurigheid werd weer gegeven. Het schrift van de 12de eeuw werd nagebootst met zijn afgeronde hoofdletters en de decoratieve verticale strepen bij sommige letters (d, b, h), of ook nog in de gekrulde haal van een titulus. De met zorg weergegeven ar chivalische rugnoteringen, de knoop van het zegellint en het in reliëf weerge geven zegel zelf, kortom het geheel kan worden gekwalificeerd als een „copie figurée” om een diplomatieke term te gebruiken. Onder deze transcripties zijn er dus goede en minder goede, en dat on danks de tussenkomst van de vreemde hand B. Kunnen we deze hand identi ficeren? Het kan in elk geval niet gaan om de bedachtzame Gramaye — van hem zullen we verder nog een voorbeeld zien — want in november 1608 was deze niet te Antwerpen. Hij deed toen opzoekingen in de archieven van Veurne en Diksmuide en begaf zich nadien naar een verwante te Brugge 59. Ander zijds is het zeker dat Gramaye de oorkonden van St.-Michiels te Antwerpen kende en dit vóór de Succa, want zijn Antiquitates Antwerpiae, waarin hij er gebruik van maakt en waarin hij zijn erkentelijkheid betuigt tegenover abt Feyten, waren reeds de censuurraad gepasseerd in 1607, ook al verschenen ze slechts in 1610 bij Mommaerts te Brussel. Het is dus mogelijk dat Gramaye de aanstoker is geweest van deze nieuwe reeks tekeningen, die zeer homogeen is van karakter en sterk verschilt van de vorige bundels. D e Succa streeft hier nog meer naar authentieke en gedateerde voorstellingen. Het is dus aan de sigillografie dat de Succa de meeste aandacht wijdt, zodat we hem vooral op dit terrein moeten beoordelen.
ANTHONIO DE SUCCA EN DE TOENMALIGE GESCHIEDSCHRIJVING
37
Een eerste bemerking: om de authenticiteit van zijn afbeeldingen te waar borgen tekent de Succa steeds het zegel, zoals het aan de akte hangt. Zo wordt de verzegelaar geïdentificeerd, en soms ook de datum van het document. Hij besteedt bijzondere aandacht aan de wijze van bevestiging van het zegel, een van de elementen die toelaten de authenticiteit ervan na te gaan. Alles wordt met de meeste nauwkeurigheid en bekwaamheid afgebeeld: lederen riempjes, zijdelak waarvan de kleur is gepreciseerd, de fijn gevlochten koordjes, de knopen... Ook aan de beeldenaars van de zegels besteedt de Succa al zijn zorgen. Of het nu gaat om zegels uit de 12de of de 14de eeuw, romaans of gotisch, het stijlverschil is duidelijk weergegeven. Van de tekening van de stapvoets schrijdende ruiter (Godfried III in 1167) tot de ridders in galop met wapperende met wapenschilden versierde dekkleden, zoals op de zegels van Jan I, Jan II en Jan III (1336), alle zijn weergegeven met bedreven hand, bedacht voor het detail, gevoelig voor de elegantie en de fijnheid van het snij werk van deze ware meesterwerkjes van edelsmeedkunst die de zegels uit deze periode toch zijn. Maar naast het esthetisch karakter, moeten we ook naar de juistheid van de tekening kijken. Voor de preciesheid pleit het feit dat de meeste van deze zegels gehavend en de legenden onvolledig zijn weergegeven. We moeten hier uit afleiden dat deze die hij in hun geheel heeft voorgesteld dit ook moeten geweest zijn toen hij ze heeft gezien. Dit is het geval met het zegel van een bevel schrift van Frederik I Barbarossa (1152-1190) (f. 79). D e Succa geeft erg goed de oosters geïnspireerde hiëratische waardigheid weer die van dit stuk uit gaat, dat van zulke schoonheid is dat het lange tijd de zegels van de opvolgers van deze keizer zal beïnvloeden. Het exemplaar dat door de Succa werd afge tekend, draagt een volledige legende. De akte, in zijn geheel gekopieerd en verbeterd door hand B, is een schrijven dat de keizer richtte aan de hertog van Brabant Hendrik I en aan de burgers van de stad Antwerpen om hen te be danken voor de verdediging van het Antwerpse markland en voor hun vrijBrabant in het a r a (A. Verkooren, Inventaire, p . 309) waarin de hertog een akkoord sluit m et een veertigtal kerkelijke instellingen om de herendiensten verhoudingsgewijs te verdelen. Elk van deze instellingen m oet in zijn oorkondenboek een dergelijke oor konde bezitten. 56 H et origineel gezien door de Succa, bestond nog in 1684 toen het werd overgeschreven door notaris Bredael. 57 R .2 noverit (buiten de om lijsting geschreven in de plaats van pro ut, universitas; r. 3: premonstratensis, evenals de regels 4 en 5. 58 F . 78, r. 2: Karissima gratiam suam; f. 78, r. 6: recom m ittim us, r. 10: sinceritati, r. 11: ipsos et aliquatenus, r. 12: het einde van het w oord Freingenfurt en nono; f. 79: al de foutieve lezingen van in verbeterd als et, behalve op twee plaatsen w aar dit aan de aan dacht van de verbeteraar is ontsnapt; r. 4: augendo in conservando en r. 5: ad honorem nostrum in imperii, r. 11: nostra et, en r. 15: et im m unem . 59 Op. cit., noot 15, Ibid.
38
ANTHONIO DE SUCCA EN DE TOENMALIGE GESCHIEDSCHRIJVING
gevigheid tegenover de St.-Michielsabdij. Hij verklaart ook deze laatste onder zijn bescherming te nemen en haar het genot van verschillende vrijdommen toe te kennen. Alle diplomatische karakteristieken van dit soort akte — een bevelschrift — zijn hier terug te vinden: de formules werden afgekort, er is geen aanspreking, er zijn geen getuigen, slotformules of dateringen 80. Hier door ontstond een probleem van datering dat de Succa heeft menen op te los sen door naast het zegel de jaartallen 1440-1493 te plaatsen, te weten de regeringstermijn van Frederik III. Deze vergissing werd niet begaan door Gramaye die deze akte gebruikt zonder ze te dateren, maar ze wel juist situeert onder het bewind van Frederik 1 61. Slechts driekwarteeuw later zal Jacob Leroy een datering opgeven en de termijn die hij vooropstelt, 1186-1189, is aanvaardbaar, in die zin dat iedereen er zich nog steeds aan houd t62. Jacob Leroy was ook zo getroffen door de schoonheid van het zegel van Frederik I dat hij het liet graveren en afbeelden in zijn boek. Zo beschikken we over een vergelijkingselement. Het is onmiddellijk duidelijk dat de stijlkarakteris tieken beter werden gerespecteerd bij de Succa, maar ook dat de legenden verschillen. Bij de Succa eindigt deze op i m ( p e r a t o r ) s e m p e r a v g ( v s t v s ) , bij Leroy op i m p e r a t o r a v g ( v s t v s ) . Welke van beide legenden is exact? Een opmerking van de Succa brengt ons op een spoor. Wanneer hij de kleur van de was wil preciseren, maakt hij een onderscheid tussen deze van het vlak en deze van de scherf. Dat betekent dat het zegel niet meer heel was. Dit wordt door Leroy bevestigd: hij verklaart dat het zegel dat hij heeft laten afbeelden niet dit van deze brief is maar dat van een diploma van Frederik I van 3 juni 1157 voor de O.-L.-Vrouwkerk te Antwerpen, gepubliceerd door dignissimus decanus ecclesie Aubertus Miraeus. Maar dan stelt zich wel de vraag of het zegel gebruikt voor een bevelschrift wel hetzelfde is als dit voor diploma’s. Waren er geen twee zegels met verschillende legendes? De sigillografische werken zijn op dit punt form eel63: Frederik gebruikte een matrix die de legende draagt door Leroy afgebeeld en gebruikte geen andere. Moet dit ons verwonderen? Een belangrijke studie van Joseph Deér 64 schenkt aan dit majesteitszegel nieuwe betekenis door het in onmmiddellijk verband te bren gen met de artistieke produktie van de edelsmeedkunst van de 12de eeuw. Daarover willen we nu iets meer zeggen. Kort na zijn troonsbestijging gelast Barbarossa zijn kanselier, de befaamde Wibald, abt van Stavelot, twee zegelmatrix te laten graveren, één voor de goud-zegels en één voor de was-zegels die hij wou gebruiken voor zijn akten. Als groot beschermer van de kunsten en meer speciaal van de edelsmeedkunst die in zijn streek bloeide, wendde Wibald zich tot aurifex G, bij wie hij reeds het reliekhoofd van de H. Alexan der had besteld, nu in de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis te Brussel, evenals de arm-reliekhouder van Karei de Grote, nu in het Louvre te Parijs. Deze aurifex G, vir in auri fabricatura suo tempore nulli secondus is niemand anders dan Godfried van Hoei. De inscriptie op de arm-reliekhou-
ANTHONIO DE SUCCA EN DE TOENMALIGE GESCHIEDSCHRIJVING
39
der is identiek aan de legende op het keizerlijk zegel 65. Dit zegel, zoals de Succa het heeft getekend, kon dus niet de legende dragen die de Succa er heeft op geplaatst, zich voor de aanvulling van deze lacune inspirerend op de keizer lijke titulatuur gebruikt in het bevelschrift. Andere tekeningen verdienen evenzeer een aandachtig onderzoek (o.m. het bevelschrift van Filips van de Elzas of het charter van Godfried III). We zullen het echter hierbij houden. Men zal zich trouwens nog herinneren dat de tekening van het zegel van Hendrik I reeds aanleiding gaf tot een zeker wan trouwen ten overstaan van de sigillografische voorstellingen van de Succa. Aan deze vaststellingen had men zich echter helemaal niet kunnen ver wachten, want voorheen, te Atrecht of Sint-Omaars was zoiets niet voorge komen. Het betekent dat de raadgevers van de Succa hem met overleg hebben geleid, niet alleen in de keuze van de documenten, wat we reeds konden vast stellen, maar zeker ook in de realisatie van de transcripties en de tekeningen van de zegels. Zij waren ook de eersten om hem te wijzen op het iconografisch belang van de sigillografie. Dreven de moeilijkheden die de Succa te Antwerpen moest overwinnen hem weg van dit type van onderzoek? In elk geval tekende hij, wanneer hij zich in 1615 naar Brugge begaf geen enkel archiefdocument meer.
Besluiten Heeft de Succa het doel bereikt dat hij zich had gesteld: het opzoeken van de genealogie in beeltenissen van de vorsten en vorstinnen van de zeer illustere huizen van Oostenrijk, Bourgondië, Brabant, Vlaanderen, enz.? Beseffend dat werkelijke portretten niet bestonden vóór de 14de eeuw en dat deze die uit deze periode tot ons kwamen zeldzaam zijn, beseffend ook dat grafmonumen ten slechts hun intrede deden kort voor 1200 en dat uit de voorgaande eeuwen geen eigentijdse voorstellingen bestaan, kunnen we bevestigend antwoorden. Daarentegen valt het te betwijfelen of de resultaten van zijn opzoekingen de 60 D e eerste o fficiële bevelschriften van Frederic Barbarossa die w e in origineel bezitten zijn van 1161-1166: J. Riedm ann, Studiën, p. 77-84. 61 J.B. G ram aye, A n tiquitates illustrissimi ducatus Brabantiae, p. 73: Antiquitates A n t-
werpiae: „A ntw erpiam im perialem esse”. 62 J. Leroy, N otitia, p. 14. D e akte is in zijn geheel overgenom en naar L eroy door J.C. D iercxsens, A n tw erp ia ..., p. 179; J.R. Böhm er, Regesta, p. 154-155 h e e ft de akte gepubliceerd naar een kopie gem aakt door Serrure van het cartularium van de 14de eeuw, terwijl G oetschalckx, O orkondenboek, p. 64, ze publiceert direkt naar ditzelfde cartu larium; het bevelschrift van Frederik kom t niet voor in h et cartularium van Bredael (17de eeuw). 63 O. Posse, D ie Siegel, dl. I, p. 17 (pl. 21-22): afbeeldingen van 5 zegels van 1154 tot 1168; W . Ew ald, Siegelkunde, dl. IV , p. 190, pl. 17. 64 J. D eér, D ie Siegel, p. 62. 65 ld ., Ibid., p. 67.
40
ANTHONIO DE SUCCA EN DE TOENMALIGE GESCHIEDSCHRIJVING
Succa’s tijdgenoten volledig voldoening hebben geschonken. We kunnen er echter aan toevoegen dat ook een meer onderlegd onderzoeker dan de Succa op dat ogenblik geen beter resultaat had kunnen voorleggen. In dit perspektief geldt hij als een pionier voor een bepaald onderdeel van de kunstgeschiedenis. Anderzijds, wanneer we de Succa terugplaatsen in de historische bewe ging van 1600, dan verschillen de meningen. Zijn beperkte ervaring in de paleografie, zijn gebrek aan nauwkeurigheid op het terrein van de sigillografie en zijn onkunde op het gebied van de epigrafie verhinderen ons hem te be schouwen als een geleerde, en zeker om hem op gelijke rangorde te stellen met hen die opklommen tot officiële ambten met de funktie van al dan niet bezol digd historiograaf. Het laat ons ook niet toe hem gelijk te stellen met de talrijke geestelijken, kanunniken, abten of jezuïeten, die met hun voortdurende bron nenstudie in ruime mate en op efficiënte wijze hebben bijgedragen tot de ken nis en interpretatie van middeleeuwse teksten. Zo hij niet de kapaciteiten bezat die hem tot een geleerde maken, was hij een begaafd tekenaar, gevoelig voor stijlnuances, wat uitzonderlijk is voor zijn tijd. Om zich hiervan te over tuigen volstaat het zijn tekeningen te vergelijken met de realisaties naar dezelf de monumenten door eigentijdse graveurs. Nochtans zou de kwaliteit alleen van deze tekeningen onvoldoende zijn geweest om deze Memoriën hun totaal eigen plaats te verzekeren, als ze zich niet tevens onderscheidden door de geest zelf die aan de uitwerking ervan ten grondslag lag: het terugvinden van oude voorstellingen waarvan de authen ticiteit was bewezen. Het gebrek aan geschiedkundige voorbereiding van de Succa brengt er ons toe te veronderstellen dat het initiatief voor deze operatie van elders kwam. Een samenloop van gebeurtenissen suggereert zonder meer de moge lijke invloed van Gramaye 6,1. Hieruit volgt de paradox dat de Succa als niethistoricus een der eersten was om aan te tonen wat oude monumenten kunnen bijdragen tot de geschiedenis, zonder zich evenwel rekenschap te kunnen geven van de latere doorbraak van deze wetenschappelijke praktijk in de vorm van de archeologie. Anderen zouden na hem hetzelfde doen, ondermeer Char les van Riedwyck, twintig jaar later, of Rogier de Gaignières, tachtig jaar later. Zij kenden mekaar niet, maar bedreven, net zoals de Succa, archeologie zon der het te weten. De term zelf zou slechts verschijnen in de 18de eeuw 67. Als archeologisch album konden deze Memoriën destijds niet dezelfde draag wijdte hebben als nu. We mogen echter niet zonder meer zeggen dat ze zonder weerslag bleven. De interesse die Rubens ervoor betoonde, getuigt hiervan. Wanneer de aartshertogen hem „portretten” van hun voorouders bestellen, breekt hij totaal met de traditie. Hij legt niet langer het accent op vestimentaire nauwkeurigheid en kleedt de oudste personages met een eenvoudige tijdeloze kledij en brede plooien. Hij maakt er gewone mensen van wier fysionomie trou wens dikwijls accenten mist. Deze voorzichtigheid is niet uniek. In 1622,
ANTHONIO DE SUCCA EN DE TOENMALIGE GESCHIEDSCHRIJVING
41
wanneer Rubens voor Lodewijk XIII de geschiedenis van Konstantijn de Grote voorbereidt, bevat een commissie aangeduid door de koning, een soort voorloper van de archeologie, Peiresc, die de ontwerpen controleert ^. Ver melden we ook dat in 1610 in de collegiale Ste-Goedele te Brussel, het nieuwe monument opgericht door de aartshertogen boven het graf van hertog Jan II (t 1312) en Margareta van York geen enkele menselijke voorstelling draagt. Men heeft er een monument van gemaakt voor de hertogen van Brabant, voorgesteld door hun symbool: de leeuw van Brabant. Daarentegen herdenkt in 1601 in dezelfde collegiale kerk een grafbeeld aartshertog Ernest van Oos tenrijk (t 1595). Het ging hier echter om een eigentijds werk wat een meer waarheidsgetrouwe voorstelling van de overledene toeliet. Dit alles wijst op een wantrouwen ten overstaan van de tot dan toe gevolgde gebruiken. Het album van de Succa is, volgens de huidige stand der wetenschap een der eerste weerspiegelingen hiervan. t Tenslotte willen we nog wijzen op een andere kwaliteit van de Succa s werk: het gaat om zijn originele reisschetsen zelf. Indien men van dit schets boek een „net” had gemaakt op gelijk formaat om het geheel een meer homo geen artistiek karakter te geven, dan zou deze kopie onbetwistbaar minder waarde hebben gehad en misschien zouden zelfs de zo belangrijke dateringen en gegevens van plaats, afmeting of kleur zijn weggelaten. Zulk ontbreken betreurt men in het Recueil d’Arras van Jacob Le Boucq (1573), zoals men ook de levenloze gelijkvormigheid betreurt in de graffiguren van Rogier de Gaignières. Bij de Succa hebben we het zeldzaam voorrecht te kunnen be schikken over het origineel wat een ware historische bron oplevert.
(Vertaald door P. Andries)
66 Zijn veelzijdige loopb aan laat hem kenn en als een m an m et op en geest, leergierig en avontuurlijk. B enoem d als — onb ezoldigd — historiograaf in 1606, vervulde G ram aye verscheidene zendingen. Hij ging na 1612 (?) voor de koning v a n Spanje naar A lgiers, waar hij werd gevangen gezet, en bij zijn terugkeer publiceerde hij A frica (D oornik, 1622) en Specim en litterarum et linguarum universi orbis (A th, 1622). Hij stelde voor door verhoogde belastingen de rijkdom m en der religieuze huizen der N ed er land en in te zetten voor e en aanval op de Islam . V oor de aartshertog volbracht hij zen dingen in de N ederlan den en in D u itslan d o m de relieken te rekupereren die hier nog w aren overgeblevn, enz. Hij gaat o o k naar Silezië en M oravië. B enoem d als bisschop van U p p sala sterft hij te Lübeck (A rnould, op. cit., p. 38; Pirenne, H istoire de Belgique, dl. IV , p. 251, 382, 385; Stecker in Biographie Nationale). 67 „Le X V IIIe siècle est l’époque o ù se développe avec am pleur le lexique scien tifiq u e... Des” m atières longtem ps étudiées se sont éclairées d’un jour tout nouveau: par exem p le les études antiques, ren ouvelées par l’arch éologie (le m ot apparaît autour de 1780) . .. L. P etit de Julleville, H istoire, p. 846-847. es L. V an P uyveld e, R ubens, 2de uitg., 1964, p. 172; verm eld in D e E euw van R ubens, K oninklijke M usea v oor Schone K unsten, Brussel, 1965, p. 213.
AN TH O N IO DE SUCCA EN D E VORSTELIJKE ICONOGRAFIE: HISTORIOGRAFIE
door M . Comblen-Sonkes D e belangstelling die Anthonio de Succa betoont voor beeltenissen van vorsten uit het verleden, is niet nieuw voor zijn tijd. Enkele voorbeelden van verzame lingen kunstensembles die in onze streken en in de naburige landen gedurende de voorgaande eeuwen ontstonden, zullen volstaan om aan te tonen dat in de 17de eeuw deze smaak beantwoordde aan een lang gevestigde traditie. In de mate van het mogelijke zal de manier waarop deze verzamelingen opgevat werden, in het kort weergegeven worden. In de 13de eeuw werden de bovenste vensters van het schip van de kathe draal van Reims voorzien van glasramen. Hierop werden twintig koningen van Frankrijk, samen met de bisschop die hen wijdde, voorgesteld. Het gaat hier om volledig symbolische afbeeldingen aangezien er geen karakteristieken voorhanden zijn om ze te identificeren1. In het begin van de 14de eeuw was de kamer van graaf Otto van Bourgondië, in het kasteel van Hesdin, versierd met een reeks hoofden in plaaster „a l’image des rois de France” zoals J.-M. Richard het nogal dubbelzinnig uitdrukt 2; moet men hieronder verstaan dat het afgietsels van beroemde beelden betrof? Enkele jaren later werden ze geschilderd en voorzien van kronen in verguld tin. Deze verzameling werd bijgehouden: d.w.z. zij werd vervolledigd bij een regeringswisseling. Wat er later mee gebeurde is niet bekend. Tussen 1374 en 1382 belastte Lodewijk van Male zijn schilder Jan van Hasselt met de versiering van de wanden van de Catharinakapel in de O.-L.Vrouwkerk te Kortrijk. Hij schilderde er tweeëndertig graven van Vlaande ren 3. In 1407 kreeg Melchior Broederlam de opdracht er de portretten van Margareta van Male en Filips de Stoute aan toe te voegen. Later werd de verzameling voortgezet: in de tijd van de Succa waren er veertig afbeeldingen. Ongelukkig zijn de oudsten volledig verdwenen of zodanig gerestaureerd in de 19de eeuw, dat het onmogelijk is zich een idee te vormen van de manier waarop Jan van Hasselt en Melchior Broederlam hun werk hadden opgevat. Het schijnt dat hertog Jan van Berry op het einde van de 14de eeuw, in zijn kasteel van Bicêtre bij Vincennes, een verzameling geschilderde portretten van vorsten, pausen en aanzienlijke heren bezat; zij zou verdwenen zijn tij dens een opstand in 1 4 1 2 4. Wij vermelden voor deze periode tevens de versiering van het schepen huis te Gent dat herschilderd werd in 1419 door Jan Martins en Willem van Axpoele en waarvan de decoratie door eerstgenoemde werd voortgezet in 1431-1432. D e graven van Vlaanderen werden in nissen afgebeeld, alleen of met hun echtgenote; misschien vormde een historisch tafereel de achtergrond. Deze versiering werd reeds in 1519-1520 verwijderd5.
ANTHONIO DE SUCCA EN DE VORSTELIJKE ICONOGRAFIE
43
D e praalgraven, opgericht in de 15de eeuw door Jacob van Gérines te Rijsel ter ere van Lodewijk van Male, Margareta van Brabant en hun dochter Margareta van Male 6 en te Brussel ter herdenking van Johanna van Bra bant 7, alsook het grafmonument van Isabella van Bourbon te Antwerpen 8, met op hun zijwanden beeldjes die ofwel de voorouders ofwel het nakomeling schap van die prinsen voorstellen, zijn in diezelfde beweging onder te brengen. Voor het praalgraf te Rijsel laat de thans nog bewaarde documentatie toe te beweren dat Jacob van Gérines de beeltenissen van de rouwdragers niet zon der meer heeft uitgevonden, maar geïnspireerd was door standbeelden of ge schilderde portretten: men heeft de identificatie van negen van de twaalf man nelijke beeldjes en twee van de vrouwelijke kunnen nagaan9. De „Vierschaar”, zetel van de rechtbank, gevestigd in het voormalige raadhuis van Amsterdam, was versierd met houten beelden van het derde of vierde kwart van de 15de eeuw. De beelden van Willem VI van Holland, Jacoba van Beieren, Filips de Goede (?) en Isabella van Portugal (?) bestaan nog altijd en worden tentoongesteld in het Rijksmuseum te Amsterdam; zij kunnen vergeleken worden met portretten van deze prinsen waarvan de iden tificatie vrijwel zeker i s 10. D e schepenzaal van de Hallen van leper werd na 1478 versierd met muurschilderingen die de hertogen van Bourgondië voorstelden ai. De reprodukties die men bezit van de nu verdwenen schilderijen tonen duidelijk aan dat de figuren te herkennen waren. In het Bisschoppelijk Seminarie te Brugge worden nog de luiken bewaard, afkomstig van de bibliotheek van de voormalige abdij Ter Duinen; geschilderd in grisaille stellen deze panelen de graven van Vlaanderen en de abten van 1 E. M âle, L ’art religieux, p. 397-398. 2 J.-M . Richard, Une petite-nièce, p. 331. 3 K .G . V an Acker, Iconografische beschouwingen, p. 111; o ok de voorbeelden aange haald door R. V an Luttervelt, Bijdragen tot de Iconographie, p. 77-91 en in de tentoonstellingscataloog H et N ederlands Staatsieportet, 1973, die hoofdzakelijk N ederland be treft, alsook de bibliografie verm eld door M.J. Onghena, D e Iconografie, p. 7-10. 4 Ch. Sterling, L a peinture de portrait, p. 299. 5 K .G .V a n A ckcr, Iconografische beschouwingen, p. 112-114. 6 C ollegialekerk Sint-Pieter, grafm onum ent thans verwoest; opgericht o p bevel van F ilips de G oede, werd het m onum ent voltooid in 1455; zie de cataloog f. 54v°. 7 Karm elietenkerk, grafm onum ent thans verw oest; eveneens gebouw d op bevel van Filips de G oede in 1458-1459; zie cataloog f. 74. 8 Opgericht in de St.-M ichielsabdij te Antwerpen; het grafm onum ent is heden ten dage verspreid: het ligbeeld bevindt zich in de kathedraal en tien beeldjes van rouwdragers zijn bewaard in het R ijksm useum te Am sterdam ; zie J. Leeuwenberg, D e tien bronzen „Plo-
rannen”, p. 13-59, afb. 9 Zie de cataloog, p. 166 en de voetnota’s 21 en 25. 10 R. V an Luttervelt, Bijdragen tot de Iconographie, p. 73-76, 218-234, en J. L eeuw en berg, N ogm aals, p. 156-159, afb. 11 K .G . V an A cker, Iconografische beschouwingen, p. 110-111, afb. 38, 40, 4 2 en 44.
44
ANTHONIO DE SUCCA EN DE VORSTELIJKE ICONOGRAFIE
Ter Duinen voor; één van de oudste panelen vermeldt de datum 1480 12. De hertogen van Bourgondië gelijken op andere portretten die van hen bekend zijn. Hun voorouders daarentegen worden voorgesteld in wapenrusting, het gelaat vaak volledig verborgen door een helm; sommige van hun echtgenoten herinneren aan de beeldjes van de rouwdragers van het praalgraf van Lodewijk van Male. Uit de 16de eeuw dateren verschillende opmerkelijke iconografische verzamelingen 13. Het R ecueil d ’A rras 14, toegeschreven aan de heraldische schilder en genealoog Jacob Le Boucq (f 1573), van Valenciennes, bevat nu nog 280 bustes van vorsten, prinsen, pausen, ridders van het Gulden Vlies, politici, kunstenaars enz., getekend vooral met loodstift of rood tekenkrijt en geïdentificeerd. De gedeeltelijke studies die hieraan gewijd werden, tonen aan dat Le Boucq zich uit goede bron gedocumenteerd heeft. In de hiernavolgende bladzijden zal er verscheidene malen melding gemaakt worden van het R ecueil d ’A rras, waarvan sommige portretten overeenkomen met deze van Anthonio de Succa, andere een verschillende identificatie voorstellen. Het is zelfs waar schijnlijk dat de Succa de bundel in handen gehad heeft, daar hij blijkbaar toebehoord heeft aan de verzamelaar Alexander II Le Blanc, heer van Meurchin, bij wie de kunstenaar geweest is 15. Aartshertog Ferdinand van Tirol ( | 1595), oom van aartshertog Albrecht van Oostenrijk, heeft in zijn kasteel van Ambras opeenvolgend twee stambo men, bestaande uit geschilderde portretten, samengesteld: tussen 1576 en 1578, een reeks van middelmatig formaat — waarvan er nog 48 overblijven — en tussen 1578 en 1590, een reeks van klein formaat — waarvan er 913 in de Staatsgalerie te Wenen worden bewaard 16. De prinselijke portretten, de talrijkste groep, waren gekopieerd naar schilderijen die de aartshertog bezat of naar beroemde geschilderde of gebeeldhouwde originelen uit het buiten land. Eén van deze portretten is aangehaald in de cataloog als vergelijkings punt 17. Het graag uitbeelden van vroegere vorsten was niet alleen het voorrecht van een bepaalde sociale klasse; men hield ervan hen ook te zien optreden bij de manifestaties ter gelegenheid van de blijde inkomsten. Om de komst van Fi lips II in 1549 te begroeten, werden te Gent Arnolf de Oude, Boudewijn Hap kin, Karei de Goede, Boudewijn I, Robrecht van Jeruzalem, Boudewijn van Rijsel, Dirk en Filips van de Elzas op de planken vertoond1S. Tijdens de blijde inkomst van de aartshertogen Albrecht en Isabella te Rijsel in 1600 werd de geschiedenis van de stad op het toneel uitgebeeld. Hier bij werden de aartshertogen en de overleden leden van de koninklijke familie uit Spanje op schilderijen en in levende taferelen afgebeeld. Door inwoners van Rijsel, uitgekozen wegens hun gelijkenis, werden ze voorgesteld „accous-
ANTHONIO DE SUCCA EN DE VORSTELIJKE ICONOGRAFIE
45
trés d’habits de drap de soye faicts à propos et à la façon que les peintures et médailles les renseignent”, zoals een eigentijds kroniekschrijver v e rh a a lt19. De interesse voor afbeeldingen van prinsen blijkt in de 16de eeuw ook uit het verschijnen van talrijke albums met gravures. Verscheidene werden te Antwerpen gedrukt, meer bepaald door Christoffel Plantin en Jan Moretus en kenden opeenvolgende uitgaven. Van 1575 dateert Clariss. et ampliss. Domino. D. Ioanni Scheyfve LL. doctori Eq. aur. Brabantiae (...) has advivum expressas illustrium Brabantiae Ducum imagines, Petrus Balthazarus gratitud. ergo dedicabat 20, dat elf por
tretten van vorsten bevat waaronder Filips de Goede en zijn nakomelingen tot Filips II, in het staatsiegewaad van de orde van het Gulden Vlies. In 1578 werden in Antwerpen de Généalogies et anciennes descentes des Forestiers et Com tes de Flandre (...) par Corneille Martin Zélandoys et ornées de portraicts, figures et habitz selon les façons et guises de leurs temps, ainsi qu elles ont este trouvées es plus anciens tableaux, par Pierre Balthasar, et par luimesme, mises en lumière, gepubliceerd 21. Pierre Balthasar (1598), beter be
kend onder de naam Pieter Baltens, haalde de modellen voor zijn gravures uit verschillende bronnen. De portretten van de hertogen van Brabant zijn af komstig uit het werk Livre de l’Ordre du Thoison d ’or 22, terwijl die van de graven van Vlaanderen herinneren aan de rouwdragers van één van de praal graven van Rijsel, Brussel of Antwerpen 23, aan twee schilderijen vroeger bewaard in de Sint-Pietersabdij te G e n t 24 of aan muurschilderingen, meer bepaald die te le p e r25. 12 G. H[ulin] de Loo, Bruges 1902, nrs. 408-413, p. 111, en K.G. Van Acker, Iconogra fische beschouwingen, p. 111. Deze panelen zijn verscheidene malen gerestaureerd. 13 Zie onder andere de voorbeelden aangehaald door G. Ladner, Z u r Portratsam m lung,
p. 472-480. 14 Atrecht, Bibliothèque municipale, ms. 266; zie L. Quarré-Reybourbon, Trois recueils, p. 5-42 en 67-95. is Zie de schetsbundel van Atrecht, p. 121, en R. Aulotte, A lexandre L e Blancq, p. 305 316. 16 Fr. Kenner, D ie P ortratsam m lung en G. Ladner, Z u r Portratsam m lung, p. 470-482. 17 Zie het portret van M aria van Portugal in het schetsboek van Antwerpen, p. 225 en nota 4. 18 K.G. Van Acker, Iconografische beschouwingen, p. 115, voetnota 44. 19 J. Houdoy, L a Joyeuse Entrée, p. 399-513 en speciaal p. 439. zo E. De Busscher, Balthazar, Pierre, col. 674. 21 Zie de biografie, p. 4, en A.J.J. Delen, H istoire de la gravure, tweede deel, 1934, p. 167. 22 Brussel, K.B., 9080; zie K.G. Van Acker, Iconografische beschouwingen, p. 97. 23 K.G. Van Acker, Iconografische beschouwingen, p. 98, 107, 108, meent dat de hypo these in verband met het praalgraf van Antwerpen onmogelijk is, aangezien de Beelden storm in 1566 in de abdij gewoed heeft. 24 K.G. Van Acker, Iconografische beschouwingen, p. 109. Eén van deze schilderijen is verdwenen, het andere, dat eveneens door de Succa nagetekend werd, bevindt zich heden ten dage in het Bijlokemuseum te Gent; zie het schetsboek van Gent, f. 60v°. 25 K.G. Van Acker, Iconografische beschouwingen, p. 110-111.
46
ANTHONIO DE SUCCA EN DE VORSTELIJKE ICONOGRAFIE
Filips Galle ( t 1612) is de graveur van zesendertig portretten van de graven van Holland voor de illustratie van Principes Hollandiae et Zelandiae, Domini Frisiae, van Michel Vosmer, verschenen in 1578 bij Plantin. Zijn gravures werden uitgevoerd naar kopieën van muurschilderingen die de kloostergang van het klooster der karmelietessen te Haarlem versierden: be gonnen omstreeks 1420, werd de reeks schilderijen voortgezet tot in de 16de eeuw 26, de beeltenissen van Jacoba van Beieren, Filips de Goede en Maximiliaan van Oostenrijk zijn herkenbaar. De Hadriani Barlandi Hollandiae comitum historia et icones kende in 1584 een geïllustreerde uitgave bij Christoffel Plantin te Leiden. In 1600 ver scheen de Ducum Brabantiae Chronica van Barlandus, uitgegeven door JanBaptist Vrients en gedrukt bij Plantin-Moretus te Antwerpen 27 en waarvan Anthonio de Succa een deel van de illustraties verwezenlijkte. Men heeft erop gewezen dat hij voor sommige gravures rechtstreeks of onrechtstreeks geïnspi reerd was door de beeldjes van de rouwdragers van het praalgraf van Isabella van Bourbon. Waren deze beeldjes in zijn tijd niet meer te identificeren? Had hij slechts vroegere kopieën ter zijner beschikking? Het is zo dat hij de voor ouders van Isabella van Bourbon, gekleed in de klederdracht van de 14de en 15de eeuw, veranderd heeft in „Pipinus senior”, „Grimoaldus pipinus”, „Begue enz.; hij wenste dus een ouder uitzicht te geven aan de personages die hij uitbeeldde m aar was hierbij niet attent op anachronismen 28. Door deze werkwijze verschilt hij geenszins van zijn voorgangers, bij wie men in het al gemeen de afbeeldingen van prinsen die enkele generaties voor hen geleefd hebben, kan identificeren, m aar wiens zin voor historische juistheid faalt wan neer het gaat om het uitbeelden van nog oudere personages. Deze opsomming van enkele iconografische verzamelingen over vorstelijke families zal eindigen met een kort hoofdstuk over een album getekend in het begin van de 17de eeuw en dat de aandacht verdient wegens zijn nauwe ver wantschap met de Memoriën; het gaat om het Costume-Book van PieterPauwel Rubens, bewaard in het British Museum 29. De eerste eenendertig folio’s bevatten schetsen van vroegere vorsten van de Nederlanden, vooraan staande en niet-geïdentificeerde personages; zij zullen vaak aangehaald wor den als vergelijkingsdocumenten in de hiernavolgende bladzijden. Ten over staan van de Memoriën zijn drie hypotheses mogelijk: het Costume-Book zou een kopie van de Memoriën zijn; het Costume-Book zou de Memoriën geïnspi reerd hebben; of nog dat beide bundels zouden teruggrijpen naar een nu ver dwenen derde 30. Ondanks het verwonderlijke karakter van het a priori gegeven — nl. dat de grote Rubens er belang in vond tekeningen van Anthonio de Succa na te tekenen — is het deze eerste hypothese die moet weerhouden worden. In de Memoriën zijn de tekeningen gegroepeerd per bewaarplaats; de getuigenis sen zijn voldoende talrijk om te bewijzen dat de gekopieerde werken werkelijk
ANTHONIO DE SUCCA EN DE VORSTELIJKE ICONOGRAFIE
47
op deze plaatsen waren en de attesten die de Succa zich laat afleveren, bewijzen dat hij zelf ter plaatse is geweest. In het Costume-Book daarentegen zijn de tekeningen eerder gegroepeerd per genre: krijgers, dames, personages in buste, hoofden, enz., wat aantoont dat Rubens verscheidene schetsboeken van de Memoriën tegelijkertijd ter zijner beschikking had. In de Memoriën zijn de aantekeningen overvloedig: naam van personages, aard van het monument, materie, kleur...; in het Costume-Book zijn ze minder talrijk en zij bieden geen supplementaire gegevens. In de Memoriën zijn de personages weergegeven in de houdingen zoals de Succa ze gezien heeft — de nog bewaarde monumenten bewijzen dit — terwijl Rubens zeer vaak hun houding wijzigt. Indien de auteurs, die zich over dit probleem gebogen hebben, akkoord gaan over het feit dat het Costume-Book is afgeleid van de Memoriën 31, dan is dit minder het geval voor wat de datering van het eerste betreft: op te merken valt dat Rubens de schetsboeken van 1601 en 1602 in handen gehad heeft, wat toelaat het Costume-Book na deze datum te situeren. (Vertaald door W. Janssens) 26 A.J.J. Delen, Histoire de la gravure, tweede deel, 1934, p. 157-158, R. Van Luttervelt, Bijdragen tot de Iconographie, p. 79, 85, 224 en de tentoonstellingscataloog H et N eder lands Staatsieportret, p. 31-32, pl. 10. 27 Zie de biografie, p. 4. 28 Zie p. 7, 8 en 9 van D ucum Brabantiae chronica; deze gravures zijn ook weergegeven in J. Leeuwenberg, D e tien bronzen „Plorannen”, respectievelijk p. 46,41 en 54. 29 Inv. nr. 1841.12.11.8: het bestaat uit 40 folio’s, waaraan men er nog twee moet toe voegen geïnventariseerd onder de nrs. 5237.92 en 93; cf. A.M. Hind, Catalogue o f D raw ings, p. 33-44, 156-160. Op de overeenkomst met de M em oriën van de Succa is reeds in
deze cataloog gewezen, maar de raakpunten zijn talrijker dan diegene die er vermeld worden. Aparte bladen hebben misschien behoord tot het C ostum e-Book, in ieder geval getuigen zij van dezelfde bezorgdheid; zij worden bewaard onder andere in het Musée Bonnat te Bayonne, in het Kupferstichkabinett te Berlijn, in het Herzog-Anton-UlrichMuseum te Braunschweig (inv. nr. 171), in de verzameling L. Burchard te Londen, bij Wildenstein en Cie in New York (in 1951), in het Musée du Louvre te Parijs (inv. nrs. 20.260, 20.261 en 21.191), in het Museum Boymans - van Beuningen te Rotterdam (inv. nrs. 48.530, V.100 en V.101) en in de Albertina te Wenen. 30 In een brief op 11 juli 1970 gericht aan hot Nationaal Centrum voor Navorsingen over de „Vlaamse Primitieven” sluit prof. Julius S. Held categorisch de tweede en derde hypothese uit. 31 De bibliografie in verband met het C ostum e-Book is zeer overvloedig; onder de meest recente publikaties kan men de volgende aanhalen: J.S. Held, R ubens’ Pen Drawings, afb.; L. Burchard en R.-A. D ’Hulst, Tekeningen van P.P. R ubens, p. 28-30, nrs. 2, 3 en 6 ; J.S. Held, Rubens. Selected Drawings, dl. 1, p. 53-57, 159-160, fig. 26 en 28, dl. 2, fig. 165, 175-176; L. Burchard en R.-A. D’Hulst, R ubens Drawings, dl. 1, p. 11-19, dl. 2, pl. 1-3, 5; J. Müller Hofstede, R ubens und Tizian, p. 36, 38, 77-78, 83-84 en 95; H. en O. Kurz, The Turkish dresses; W. Stechow, Som e Thoughts on Rubens, p. 28, 30-40; R.A. Ingrams, R ubens and Persia, afb. Miss K.L. Belkin beëindigt de voorbereiding van de publikatie van het C ostum e-B ook voor de re.ks Corpus R ubenianum Ludw ig Burchard (Copies and A daptations fro m Renaissance and L ate A rtists, te verschijnen in 1977).
DOEL EN WERKWIJZE door M . Com blen-Sonkes
De M em oriën zijn reisboeken waarin Anthonio de Succa teksten en beeltenis sen gekopieerd heeft. Bij gebrek aan bewaarde kunstwerken die hem met zekerheid kunnen toegeschreven worden en die naar de M em oriën zouden gemaakt zijn, is het onbekend wat de kunstenaar ermee voorhad. Hetzelfde geldt voor de overgenomen teksten — charters, uittreksels uit kronieken, enz. — die blijkbaar niet tot een vorm van publikatie hebben geleid. In hun huidige vorm komen in de M em oriën — alles bij elkaar niet meer dan een kladboek — herhalingen voor zowel van teksten (folio’s 5 nr. 2 en 14 nr. 4; folios’ 5v° en 12v°; folio’s 7v° nr. 2 en 15 nr. 1; folio’s 7v° nr. 3 en 18; folio’s 88 nr. 2 en 92; folio’s 96, 97 nr. 1 en 100; folio’s 98 en 99), als van tekeningen, nu eens met potlood, dan weer met de pen getekend (folio’s 11 en 15, 85 en 86, 93v° en 94). De reden van deze dubbele of drievoudige herhalin gen, vooral in de schetsboeken van Flines en van Brugge, ontgaat ons. Niets wijst erop dat de Succa na zijn reizen zijn schetsboeken in het net zou hebben overgetekend met het doel ze voor te leggen aan een opdracht gever of aan de aartshertogen. De bewijsstukken van zijn verblijf, die hij zich liet afleveren op elke etappeplaats, lijken nochtans aan te tonen dat hij aan iemand rekenschap diende te geven, tenzij hij ernaar gevraagd zou hebben om een groter profijt te maken bij een eventuele aankoop van zijn reisboeken door een uitgever 1. Toch schijnen die werkschriften, in hun oorspronkelijke toe stand in omloop geweest te zijn vermits Pieter-Pauwel Rubens ze in handen heeft gehad 2, althans die van Doornik, Sint-Omaars, Gosnay, Rijsel en Gent, waaruit hij talrijke kopieën heeft gemaakt. Reis- en schetsboeken hebben altijd bestaan maar weinig zijn bewaard gebleven. Zeer dikwijls werden bladen ervan afzonderlijk verspreid. Onder de meest beroemde reisboeken kan men die vermelden van Villard de Honnecourt, uit de 13de eeuw 3. Eveneens te vernoemen zijn de schetsboeken van Jacquemart van Hesdin of van André Beauneveu, uit de 14de eeuw 4, van Jacob Daliwe, begin 15de eeuw 5, iets later die van Jacopo Bellini 6 en ten slotte van Albrecht Dürer in de 16de eeuw. Wat de inhoud betreft kan één van diens schetsboeken, daterend van een reis in de Nederlanden in 1520-1521 7, vergeleken worden met de M em oriën: zo maakte Dürer een schets van een beeldje van een pleurant die het praalgraf versierde van Isabella van Bourbon dat zich toen bevond in de Sint-Michielsabdij te Antwerpen s. Anthonio de Succa moet ditzelfde beeldje hebben gekopieerd daar het opnieuw verschijnt als één van zijn gravuren voor het album van Barlandus 9. Dit schetsboek van Dürer bevat vooral tekeningen van monumenten en portretten die vaak stads gezichten als achtergrond hebben. Verscheidene schetsen van dieren en losse
DOEL EN WERKWIJZE
49
studies tonen bovendien de verscheidenheid in de belangstelling van Diirer: een vijzel, motieven van bevloeringen, een koffer, een haardijzer, enz. De tekeningen zijn slechts uiterst bondig geïdentificeerd omdat Dürer er tegelij kertijd een zeer nauwkeurig dagboek bijhield. Vergeleken met Dürer gaat Succa op een lichtjes verschillende wijze tewerk, want enerzijds neemt hij ook teksten in zijn M em orïén op, maar anderzijds schijnt hij een precies doel te hebben. In tegenstelling met Dürer toont hij geen belangstelling voor de architectuur of voor de bezochte plaatsen. Hij tekent hoofdzakelijk beeltenissen vooral naar grafmonumenten (fo lio’s 12, 25v°, 38, 43, 49, 54v° tot 58v°...) maar ook naar beelden (folio’s 23v°, 35v°, 62, 8 5 ,104v°-105...), muurschilderingen (folio’s 11, 34, 48, 67v°), kleine schilderijen of getekende portretten (folio’s 1, 2, 22-23, 46v°, 65), naar glas ramen (folio’s 41-42, 46v°, 68), een wandtapijt (f. 43v°), miniaturen (folio’s 60v°-61v°), zegels (folio’s 21-21v°, 44, 77 tot 82), twee medailles (f. 1) en een muntstuk (f. 54). Van een reeks tekeningen blijft het model onbekend (folio’s 42v°, 46v°, 47, 62v°, 76, enz.). Hij neemt wapenschilden over, in het algemeen van personages die hij afgebeeld heeft, verder een obit (f. 62) en tenslotte bla zoenen die afgebeeld staan op niet-geïdentificeerde monumenten (folio’s 3, 40, 83). Hij tekent juwelen van ridderorden, en een medaille, naar wapenboeken (f. 63-63v°). Hij geeft ook een pendbntief in kruisvorm weer (f. 87v°). De interesse van Anthonio de Succa schijnt zich lichtjes te wijzigen naar gelang van de reis. Tijdens de eerste reis die hem tussen december 1601 en februari 1602 van Doornik naar Gent brengt, tekent hij beeltenissen van prin sen of van de plaatselijke adel. In juni 1602 verwezenlijkt hij te Leuven tevens talrijke tekeningen van humanisten en vreemdelingen (zie f. 69, Thom as M o rus, 69v°, Franciscus Strada, op dezelfde folio vermelding van de thans ver dwenen portretten van William Allen, van William Stanley en van Thomas Worthington). Resten van het schetsboek tonen aan dat hij te Brussel, einde 1602, terugkeert naar de interesse die hij tijdens zijn eerste reis betoond had, terwijl hij zich te Antwerpen, november 1608 op één uitzondering na, beperkte 1 Zie Inleiding, p. 4. 2 Zie Inleiding, p. 46-47. 3 Het album is bewaard in de Bibliothèque Nationale te Parijs, zie A lb u m de V illard... 4 New York, Pierpont Morgan Library; A. Chatelet, Un artiste, p. 16-21 en 62. 5 Berlijn, Ehemalige Preussische Staatsbibliothek; H. Kreuter-Eggemann, D as Skizzen buch.
(i Naast afzonderlijke bladzijden, bevindt een deel zich in het British Museum te Londen en een andere in het Louvre te Parijs; B. Degenhart en A. Schmitt, Ein M usterblatt. 7 De folio’s zijn heden verspreid tussen het Kupferstichkabinett te Berlijn, het Musée Condé te Chantilly, het British Museum te Londen, het Stadelsches Kunstinstitut te Frankfort, de Albertina te Wenen, de Kunsthalle te Bremen en de verzameling E. Bla sius te Bad Gaudersheim; E. Schilling en H. Wölfflin, A lbrecht Dürer. 8 F. 4v°, bewaard in het British Museum te Londen. Het nagetekende beeldje bevindt zich heden in het Rijksmuseum te Amsterdam. 9 Zie Inleiding, p. 4.
50
DOEL EN W ERKWIJZE
tot de charters van de Sint-Michielsabdij; wij weten via een andere bron dat hij enkele jaren voordien de beeldjes van het praalgraf van Isabella van Bour bon heeft nagetekend 10. Te Brugge, naast de beelden en glasramen, waarvan hij de schetsen op de gebruikelijke manier uitvoert, bestudeert hij zeer nauwkeurig de praalgraven van Margareta van de Elzas (f. 87) en van Lodewijk van Nevers (f. 90 recto-verso). De praalgraven van Karei de Stoute (folio’s 95v°, 96v° en 97) en van Maria van Bourgondië (folio’s 93v°, 94, 94v°, 101 en 101v°) worden zelfs onder verschillende gezichtshoeken weergegeven. Aan te stippen valt dat dit laatste schetsboek geen enkel getuigschrift bevat; had de Succa deze reis voor een andere reden ondernomen? De bijzonderheden die de Succa tracht te noteren, tonen aan dat hij de beeltenissen niet alleen natekende voor de identiteit van het voorgestelde per sonage maar ook voor hun kledij, burgerlijk of militair. Het is dat aspect dat de aandacht trok van P.-P. Rubens 11 — zijn kanttekeningen in het CostumeBook tonen dit duidelijk aan — : hij identificeert de personages die hij weer geeft minder dan Succa het doet, maar preciseert vaak materie en kleur. De belangstelling voor kledij, zowel voor de vroegere als voor de exo tische, bestond reeds in de 16de eeuw: verschillende reeksen tekeningen en gravures van het kostuum werden vanaf die tijd in omloop gebracht. Tot de oudste behoren de tekeningen die Gentile Bellini en Pieter Coecke van Aalst meebrachten van hun reis naar Constantinopel, respectievelijk in 1479-1480 en in 1533 12. Meer dan een twaalftal delen, daterend van de 16de eeuw, wer den reeds teruggevonden 13. Tenminste twee ervan waren in het Antwerps milieu goed gekend, gezien Pieter-Pauwel Rubens er, direct of door tussen komst van replieken, verscheidene etsen of tekeningen uit overnam en ze na tekende in zijn Costume-Book, en op een blad dat er misschien deel van uit maakte 14: een eerste deel gedateerd 1587 en eveneens gewijd aan Turkije 15 en het tweede het Kunstbüchlein van Heinrich Vogtherr de Oudere, uitge geven te Straatsburg in 1537 en dat vóór 1611 een tiental uitgaven kende, zonder de nabootsingen met Franse en Spaanse titels, die vanaf 1540 te Antwerpen verschenen, te tellen 16. De Succa voert de schetsen van zijn personages uit zoals deze op de modellen voorgesteld zijn, ten voeten uit of in buste (folio’s 12, 22-23, 43, 43v°, enz.). Soms kopieert hij alleen de buste van een volledig beeld (folio’s 13, 13v°, 14, 45, 46v°, enz.). Dikwijls zondert hij de afbeeldingen af uit hun omgeving (de gevolgen van deze handelwijze zullen verder aan bod komen wanneer wij han delen over de archeologische waarde van zijn getuigenis). Hieruit volgt dat de bronnen van een reeks van zijn tekeningen niet kunnen teruggevonden warden (vooral in het schetsenboek van Sint-Omaars, bv. folio’s 42v°, 45, 46, 46v°, 47). Hij wijzigt soms het voorkomen van zijn personages door schaduwen te verplaatsen of toe te voegen: de afbeeldingen van Robrecht van Vlaanderen en Pieterkin van Vlaanderen (f. 67v°) b.v. waren gegraveerd op grafplaten,
DOEL EN WERKWIJZE
51
zoals het duidelijk zichtbaar is op tekeningen in het album Van W ijnendaele 17; Succa voegt er naast de voeten slagschaduw aan toe en geeft reliëf aan de ge stalten, zodat zij eerder een ligbeeld in drie dimensies laten veronderstellen. Hetzelfde geldt voor het beeld van Maria van Bourgondië, behorend tot de Schouw van het Vrije van Brugge; hij heeft het tweemaal getekend (folio’s 85 en 86): op de eerste schets, in potlood, waarschijnlijk getekend naar de natuur, geeft de schaduwing die achter het personage en over zijn gehele hoogte aan gebracht is een beeld weer dat tegen een wand aanleunt, wat trouwens het geval is; op de tweede tekening daarentegen, een pentekening, waarschijnlijk naar de eerste gemaakt, is ze slechts een slagschaduw. Zij is aan de voeten geplaatst, zeer lang en onrealistisch zodat het beeld geheel los komt uit zijn omgeving. Nochtans geeft de Succa de personages weer in de houdingen waarin hij ze ziet. Rubens is minder getrouw in zijn copies in het Costume-Book, maar zijn afbeeldingen zijn levendiger omdat hij de houding van de figuren geheel ver andert: de ligbeelden van Lodewijk van Male en Boudewijn V (f. 55-55v°) wor den bij hem (f. 1) rustende krijgers, lichtjes in heupstand, één hand verstopt door het schild, de andere rustend op de degenknop of achter de rug. Zie ook bijvoorbeeld Willem Clito en Filips van de Elzas, voorgesteld door de Succa (f. 43-43v°) en door Rubens (folio’s 2 en 2 7 ) 18: bij Rubens is elke hiëratische houding verdwenen. Voor de grafmonumenten kiest de Succa een welbepaalde gezichtshoek: bijna al de ligbeelden worden van boven gezien voorgesteld. Dit geeft een technische moeilijkheid want, geplaatst aan de voet van het monument, mis schien lichtjes hoger, zag de kunstenaar de ligbeelden in verkorting en heeft hij ze hun werkelijke verhoudingen moeten teruggeven. De keuze van deze gezichtshoek is te herkennen op sommige schetsen waar het onderste van de plooien zichtbaar is aan de voeten (folio’s 12, 71, 74) of aan de knieën (folio’s 43, 46, 55, 55v°). De Succa heeft geprobeerd de ligbeelden frontaal voor te 10 Zie Inleiding, p. 4. 11 Zie J.S. Held, Rubens. Selected Drawings, dl. I, p. 55-57. 12 De tekeningen van Pieter Coecke van Aalst waren gegraveerd en gepubliceerd in 1553 onder de titel L es M œ urs et Fâchons de faire des Turcs; cf. P. Ward-Jackson, S om e rare Drawings, p. 88, en G. Marlier, La Renaissance flam ande, p. 55-74, afb. 13 P. Ward-Jackson, Som e rare Drawings, p. 89; tussen de meest beroemde citeren wij de gravures van Enea Vico, de R ecueil de la D iversité des H abits, gepubliceerd te Parijs in 1562, het Trachtenbuch van Hans Weigel, uitgegeven in 1572 (H. en O. Kurz, The Turkish dresses, p. 287) en de tekeningen van de Dsen Melchior Lorichs. Deze laatsten
stellen hetzij taferelen uit het leven van de Turken (1555-1556), hetzij de Europese kledij, vooral de Duitse (1567-1573) voor, sommige ervan werden door de kunstenaar geëtst tussen 1570 en 1583 (P. Ward-Jackson, op. cit., p. 83-93, afb.). 14 Braunschweig, Herzog Anton Ulrich-Museum, Kupferstichkabinett, inv. nr. 171. 15 Heden bewaard te Jeruzalem, L.A. Mayer Memorial; cf. H. en O. Kurz, The Turkish dresses, p. 275-290, afb. Rubens kopieerde zevenentwintig van deze tekeningen. 16 Cf. F. Traugott Schulz, Vogtherr, Heinrich, p. 501, en J.S. Held, R ubens’ Designs, p. 264-266, 269. 17 Gent, Stadsarchief; zie schetsboek van Gent, p. 176. 18 Cf. J.S. Held, Rubens. Selected Drawings, dl. 1, p. 54-55.
52
DOEL EN WERKWIJZE
stellen (folio’s 12, 15, 43, 55v°); dit is niet altijd mogelijk geweest en dan heeft hij ze een beetje van driekwart getekend (folio’s 64, 71, 93v°, 94). De schets van het grafmonument van Lodewijk van Male (f. 55) toont aan dat de kun stenaar er niet in geslaagd is de drie ligbeelden vanuit éénzelfde gezichtshoek te schetsen: de twee vrouwen zijn lichtjes naar links gedraaid, de graaf is drie kwart naar rechts voorgesteld terwijl ze alle drie evenwijdig op de rug lagen. In de zeldzame gevallen waar de Succa de zijwand van de sokkel samen met het ligbeeld heeft getekend, heeft hij het ligbeeld vertikaal geprojecteerd boven de zijwand weergegeven, alsof ze allebei frontaal gezien werden (folio’s 38, 71, 74, 87); alleen de schets van het grafmonument van Lodewijk van Nevers (f. 90) schijnt uit eenzelfde gezichtshoek weergegeven; dit geldt tevens voor de twee praalgraven die zuiver in profiel gezien zijn (folio’s 15v° en 95v°). Tenslotte heeft de Succa zijn tekeningen overvloedig voorzien van kant tekeningen: vermelding van het voorgestelde personage — veelvuldig voor komend, identificatie van het monument — soms nogal duister (folio’s 32, 42v°, 48), tenslotte vooral inlichtingen over de materie en de stoffen van de kledij (doek, pels, fluweel, „sac de maille”, enz.), over hun versiering (parels en „perlettes”, ringen, bloemen, diamanten, enz.) en over hun kleuren („incornadin”, robijn, keel, goud, zilver, violet, azuur, enz.). Hij beschrijft soms de kleur van de ogen, van de haren en de vleeskleur. Het aanbrengen van notities bij tekeningen was een traditie: het volstaat te herinneren aan het portret geschilderd door Jan Van Eyck en meestal geïdentificeerd als zijnde dit van Kardinaal A lbergati: dit portret is, links van het gelaat, bedekt met gegevens over de kleuren 19. De Succa maakt zijn aantekeningen in het Frans en het Nederlands. Het herhaald overschakelen van de ene taal naar de andere getuigt van zijn volmaakte tweetaligheid. Wat eigen aan Anthonio de Succa schijnt te zijn, is de verkorte vermelding van de kleuren in de vorm van cijfers 20. Ziehier de betekenis van deze cijfers: 1. zilverkleurig 3. sabel 5. groen 2. keel 4. azuur 6. goudkleurig De relatie tussen cijfers en kleuren werd niet door Succa zelf meegedeeld. Zij kon vastgesteld worden door de identificatie van wapenschilden, waarvan de bijzondere kleuren, dikwijls onveranderlijk, een veilige basis verschaften 31. (V ertaald door W. Janssens) 19 Dresden, Kupferstichkabinett; L. Baldass, Jan van E yck, cat. nr. 28, pl. 133. 20 Deze vaststelling werd gedaan door Mw. C. Van den Bergen-Pantens. 21 In sommige gevallen zijn Succa’s tekeningen niet van de juiste aantekeningen voor
zien. Men moet hieruit afleiden dat soms het model zelf foutief was, dat de kunstenaar zich kan vergist hebben, of nog dat de staat van bewaring van het monument aanleiding gaf tot verwarring. Zo zijn bijvoorbeeld vaak het blauw en het zwart, het zilver en het goud met elkaar verward. Uiteraard kon dit alleen maar nagegaan worden voor de wapenschilden, aangezien de originele voorwerpen die de Succa getekend heeft, vaak verdwenen zijn.
W AARDE EN BELANG VAN HET VERZAM ELD M ATERIAAL door M. Comblen-Sonkes
Anthonio de Succa wil een documentatie uit de eerste hand verenigen door zelf te gaan naar de verschillende plaatsen waar de afbeeldingen van vorsten bewaard zijn; de reeks getuigschriften die hij zich laat afleveren bewijzen dit. Bovendien laat hij vaak de aanwezigheid van de monumenten en de teksten die hij kopieert bevestigen (bv. f. 1 nr. 5, f. 8v° nr. 2, f. 23v° nr. 2, f. 30v° nr. 1), de identificatie van een beeltenis die hij tekent preciseren (f. 69v° nr. 4) en de juistheid van een van zijn transcripties nagaan (f. 24 nr. 3). Indien in de Memoriën de reden van herhaling van sommige figuren ons ontsnapt, dan toont de herhaling van sommige details toch de bezorgdheid van de Succa om juist te zijn: hij wil de werkelijkheid dichterbij benaderen door, op dezelfde of op grotere schaal, schetsen van bustes (folio’s 13, 21, 21v°, 23v°, 34, 41, 64v°), van delen van het gelaat (folio’s 2, 35), van bijzonderheden van de wapenrusting (folio’s 17, 45 v°, 46, 90v°, 97) of van kledingstukken, passementwerk en juwelen (folio’s 11, llv °, 42v'\ 57v°, 89, 94v°) te hernemen. De confrontatie van zijn tekeningen met de bewaarde werken staat toe te beweren dat men in het algemeen vertrouwen kan schenken aan zijn getui genis. Dit is zo voor de medailles van Anton van Bourgondië en don Carlos (f. 1), voor de zes portretten van graven van Vlaanderen (folio’s 60v°, 61, 61v°), voor de ligbeelden van Hendrik I, Mathilde van Boulogne en M aria van Bra bant (f. 7 1 )1, voor de praalgraven van Karei de Stoute en M aria van Bour gondië (folio’s 93v° tot 97, 101-101v °)2en voor bijna al de zegels 3. In de ko pies van portretten echter is de graad van gelijkenis, bereikt door de Succa, niet altijd uitstekend zoals men verder kan lezen. Desondanks wordt het belang van de getuigenis van de Succa verminderd door het feit dat hij geen enkel idee had van de archeologische waarde van de werken die hij natekende. Voor verschillende personages uit de dertiende eeuw, begraven in de abdij van Flines, tekent hij zowel de muurschildering van de 16de eeuw die zonder twijfel de grafkapel versierde, als het 13de-eeuwse ligbeeld; zo worden van Bianca van Sicilië (folio’s 11 en 15), van Mathilde 1 H et grafmonument van Hendrik I is gerestaureerd geweest; dat van Mathilde van Boulogne en van M aria van Brabant is zeer beschadigd. Zie de gedetailleerde vergelij kende studie van Cl.-G. Dallemagne, L e M anuscrit, p. 58-59 en 62-64. 2 Men moet er nochtans op wijzen dat bijvoorbeeld op f. 96v°, het ligbeeld van de hertog voorgesteld is met opengesipreide benen, terwijl ze in werkelijkheid samengevoegd zijn; op de twee tekeningen van boven gezien, op folio’s 93v° en 94, zijn het voorhoofd, de kroon, het kussen en de mouwen van de hertogin te klein. 3 E r is een verschil in de vorm bij het tegenzegel van Robrecht II van Artesië (f. 21v°) en bij het zegel van Godefried III (f. 77v°) ten overstaan van de bewaarde exemplaren; in het laatste voorbeeld schijnt er ook een vergissing in de legende te zijn.
54
WAARDE EN BELANG VAN HET VERZAMELD MATERIAAL
van Bethune (folio’s llv ° en 12) en van Gwijde van Dampierre (f° 13v°) tel kens een 13de en een 16de-eeuwse afbeelding gekopieerd. Hetzelfde gebeurde in de kerk O.-L.-Vrouw ter Predikheren te Leuven waar de Succa naast de ligbeelden van Hendrik III en Alix van Bourgondië, daterend van de 13de eeuw (f. 67v°) ook een muurschildering die hen voorstelde uit het einde van de 14de eeuw, tekende. In de abdij van Clairmarais geeft de Succa de details weer van een muurschildering, waarschijnlijk van 1547, waarop graven van Vlaanderen uit de 12de eeuw afgebeeld zijn: Diederik van de Elzas, Sibylla van Anjou en hun zoon Filips van de Elzas (f. 48). Deze laatste is ook afgebeeld op een wandtapijt bewaard in de Sint-Bertijnsabdij te Sint-Omaars; naar de kledij te oordelen kan dit wandtapijt niet voor de tweede helft van de 14de eeuw geweven zijn, hoewel de Succa of zijn gids ze meer dan 300 jaar oud schatten (f. 43v°). De afbeelding van Filips van de Elzas is een derde maal door de Succa getekend (f. 23v°) als pendant van die van zijn eerste echtgenote Eliza beth van Vermandois en dit naar twee beelden die het portaal van het hospi taal van Saint-Jean-en-l’Estrée versierden; nochtans wijzen de wapenuitrusting en de kledij duidelijk op de 16de eeuw: de Succa was zich dus niet bewust van anachronismen. Andere restrictie: de Succa tekent de beeltenissen geïsoleerd uit hun ka der. Vandaar dat men zich slechts zelden een precies idee kan vormen van de monumenten, vooral de grafmonumenten waartoe ze behoorden. In de zeven folio’s die de kunstenaar besteedt aan de praalgraven van Flines, is het soms moeilijk uit te maken of hij een ligbeeld of een rechtopstaand beeld van het zelfde personage getekend heeft. Bijvoorbeeld op folio’s 13v° en 14: het zijn elementen, buiten de tekeningen om, die toegelaten hebben de knoop door te hakken: een tekst van Succa (f. 5 nr. 2), en een ander handschrift4. Alleen het grafmonument van Bianca van Sicilië is goed voorgesteld (folio’s 15r°-v° en 16). Te Rijsel voert hij verscheidene mooie schetsen uit van het praalgraf van Lodewijk van Male (folio’s 54v°-55, 56-58v°) maar alleen van de beelden hiervan; het enige architecturaal element dat hij noteert, is de zeshoekige sokkel van de pleuranten. In dezelfde tijd nochtans, of kort daarna, zijn anderen anders te werk gegaan. Wanneer de schildknaap Karei van Rietwyck (f 1656) gekleur de tekeningen van grafmonumenten te Leuven en te Brussel uitvoerde of liet uitvoeren 5 ging zijn bekommernis uit naar monumenten in hun geheel en hoewel de kwaliteit van deze tekeningen minder goed is dan die van de M em orïén, zijn ze uit architecturaal oogpunt vollediger. En toen, op het einde van de 17de eeuw, Rogier de Gaignières Franse grafmonumenten liet nateke nen, wilde hij verzorgde schetsen, die zowel de grafkelder of het nisgewelf als details van de kledij of van de wapenrusting weergeven 6. Zoals hoger vermeld vormt de schetsbundel van Brugge een uitzondering in de M em oriën. Het grafmonument van Karei de Stoute is in profiel getekend (f. 95v°) en van boven gezien (f. 96v°); de Succa levert ook schetsen van de cartouche gedragen door allegorische figuren en van de rechterarm en het rechterbeen van het ligbeeld
WAARDE EN BELANG VAN HET VERZAMELD MATERIAAL
55
(f. 97). Van het grafmonument van M aria van Bourgondië heeft de kunste naar het ligbeeld geschetst van boven af gezien samen met de grafzerk waarop het rust (folio’s 93v° en 94), met het kussen en de kruin van het hoofd (f. 94v°), met details van het kapsel en de gegraveerde versieringen van de mantel (f. 94v°) alsook de kwartieren van moederszijde afgebeeld op een zijde van de sokkel (f. 101). Een reeds vermeld karakteristiek van de werkwijze van de Succa, ver mindert eveneens de waarde van zijn getuigenis: het feit namelijk dat hij graag schaduwen verplaatst of toevoegt. Zo vervalst hij het uitzicht van het monu ment: personages afgebeeld op grafplaten schijnen driedimensionale ligbeelden te zijn (f. 64v°); de vlak uitgesneden houten voorstelling van Karei de Goede schijnt in de M em oriën een volbeeld te zijn (f. 89). Vanuit dit stand punt heeft de getuigenis van de Succa duidelijk minder waarde dan die van Arent Van Wijnendaele ( t 1592), wiens tekeningen hem meermaals als model gediend hebben (folio’s 60v°, 61, 61 v°, 62, 62v° en misschien ook f. 64-64v°). Van waarde blijft toch dat de M em oriën aan de historicus van de sculptuur een indrukwekkende reeks verdwenen ligbeelden laat kennen: meer bepaald het verbazend geheel van de abdij van Flines, het Saint-Denis van de Dampierres. De kwaliteit van sommige ervan werd vertolkt door de Succa die in de ligbeelden van Mathilde van Bethune (f. 12) en van Bianca van Sicilië (f. 15) te Flines, van Hendrik III en Alix van Bourgondië te Leuven (f. 67v°), bijvoorbeeld de gratie en de sereniteit van de 13de eeuw heeft kunnen weer geven. De tekening van een grafmonument van het begin van de 13de eeuw is intrigerend: dat van Margareta van de Elzas (f. 87), vroeger in de Sint-Donaaskerk te Brugge (zie p. 242, voetnoot 10). In deze tijd zijn de zijwanden van de grafmonumenten meestal geritmeerd door nissen versierd met wapenschilden of afzonderlijke figuren die een wapenschild dragen 7. Succa daarentegen stelt een zijwand voor met kleine taferelen en deze zijn wel eigentijds: de wapen rusting bewijst dit. Deze afwijking is bij ons weten enig. De geknielde beelden van Machteld van Artesië (f. 33) en Otto IV van Bourgondië (folio’s 33 en 35) vormden pendanten in het portaal van het kloos ter van La Thieulloye, heel waarschijnlijk rechts en links van een beeld van O.-L.-Vrouw, geleund tegen een middenpijler. De kopie van de beeltenissen van het echtpaar heeft veel belangstelling gewekt omdat zij getuigt van het bestaan, tenminste vanaf het tweede kwart van de 14de eeuw, van een sculp turale compositie die Jan de Marville en Claus Sluter zullen hernemen op het “
Brussel, K.B., Goethals 1509, f. 10, eerste helft van de 17de eeuw.
5 Brussel, K.B., 22483, C. de Rietwyck, Sigillographica Belgica; Cl.-G. Dallemagne, L e M anuscrit, p. 63-65, 68 . 8 De systematische publikatie van de archeologische tekeningen van Rogier de Gaignières werd ondernomen door J. Adhémar, L es tom beaux. 7 Zie A. De Valkeneer, Iconographie, p. 48, 50-56.
56
WAARDE EN BELANG VAN HET VERZAMELD MATERIAAL
einde van de eeuw in het portaal van het kartuizerklooster van Champmol, bij D ijo n 8. Verschillende etsen en reeksen van tekeningen laten met voldoende juist heid de beeldjes van de pleuranten kennen van het beroemde praalgraf van Lodewijk van Male, opgericht te Rijsel in 1455 door Jacob van Gérines 9, maar de tekeningen die Anthonio de Succa van de ligbeelden nagelaten heeft, zijn de meest interessante (folio’s 54v° en 55). Hetzelfde geldt voor de graffiguur van Johanna van Brabant (f. 74), wier tombe eveneens door Jacob van Gérines te Brussel in 1458-59 opgericht werd. Onder de glasramen afgebeeld in de M em oriën bevindt zich de reeks glasramen die door Guillaume Fillastre (f 1473) aan de abdijkerk van SintBertijn te Sint-Omaars werd geschonken en die Sibyllen voorstelden: wij me nen er vier op folio’s 45 en 46v° te kunnen identificeren 10. Verscheidene muurschilderingen werden weergegeven. Indien sommige dateren van de 16de eeuw en een nogal miniem belang boden, tenminste wat de nagetekende details betreft (bv. folio’s 11, llv °, 15, 48), want van het geheel van de compositie kunnen wij ons geen idee vormen, verdienen andere daarentegen gesignaleerd te worden. In de kapel van O.-L.-Vrouw Hemel vaart in de abdijkerk van St.-Bertijn, is de graaf van Artesië Robrecht I ge knield in gebed voorgesteld. Hij draagt de kledij van de jaren 1340-1350 en is blijkbaar beschermd door een heilige die door de Succa vaag geschetst werd (f. 47). Zijn tekening van de muurschildering van Hendrik III van Brabant en van Alix van Bourgondië, vroeger in het koor van de kerk O.-L.-Vrouw ter Predikheren te Leuven (f. 67v°), is meer verzorgd; de Succa heeft de iets of wat gekunstelde aristocratische elegantie van deze twee afbeeldingen uit het einde van de 14de eeuw goed aangevoeld en weergegeven. Tenslotte laten de M em oriën een reeks geschilderde en getekende por tretten kennen waarvan enkele dateerden uit die belangrijke periode, die het einde van de 14de eeuw en het begin van de 15 de was voor de geschiedenis van het portret in de westerse kunst. Het portret in profiel van Lodewijk van Male (f. 22) zou kunnen afgeleid zijn van een origineel, geschilderd naar na tuur, dus vóór 1384, en zou dan samen met dit van de koning van Frankrijk Jan II d e G oede, een van de oudst gekende portretten zijn 1J. Van Jan II de Goede bestaat er ook een afbeelding gezien van driekwart en dit tussen zes portretten van prinsen die bijna allemaal gedurende het tweede derde van de 14de eeuw overleden zijn (f. 53r°-v°). Er zijn geen anachronismen aan te wijzen wat hun kledij betreft maar het is niet denkbaar, naar hun stijl te oordelen, dat de modellen al dan niet direct nagetekend door de Succa zouden kunnen geschilderd zijn naar natuur. Waarschijnlijk zijn deze modellen afgeleid van eigentijdse beelden van deze vorsten. Was het origineel van het portret van W enceslas I (f. 102) eveneens een posthuum werk, zijn stijl laat toch toe het in een welbepaalde periode te situeren: het hoofd nog gezien in profiel maar de buste reeds drie kwart gedraaid en de aanwezigheid van de hand met de bloem
WAARDE EN BELANG VAN HET VERZAMELD MATERIAAL
57
en de kaproen wijzen op het begin van de 15 de eeuw. Dit verlorengegaan schil derij kan vergeleken worden met sommige geschilderde kopieën van portret ten van Filips de Stoute en Jan zonder Vrees 12. De tekening van de Succa is dus een belangrijke getuige van de overgangsfase tussen de portretten in profiel en deze in driekwart. De Memoriën bewaren ook de herinnering van enkele vrouwenportretten: die van Margareta van Brabant (f. 22), van Margareta van Male (f. 22v°) en Margareta van Beieren (folio’s 22v° en 60), allen in drie kwart voorgesteld. Zijn ze afgeleid van originelen uitgevoerd tijdens het leven van deze prinsessen? Bij gebrek aan portretten van de 14de eeuw van dit type bewaard in West-Europa, is deze hypothese weinig waarschijnlijk voor het eerste portret. Ze blijkt aanvaardbaar voor de anderen; in ieder geval hun kledij, waarvan de vormen lange tijd standvastig zijn gebleven, levert geen juiste aanwijzingen. Uit iconografisch standpunt is de inbreng van de tekeningen van de Succa van zeer wisselvallig belang: niet door gebrek aan goede trouw van zijn zijde, maar omdat hij, zich niet bewust van de anachronismen, zelden de identifica tie van de personages betwist die voorgesteld wordt door de bezitters van de werken. Hij heeft volledig fanitaisistische beeltenissen nagetekend van personages die verschillende eeuwen vroeger geleefd hebben, bv. de zes graven van Vlaan deren van de 10de - 11de eeuw, afgebeeld op een schilderij van de 15 de (fo lio’s 60v°, 61, 61v°), en Boudewijn V van Henegouwen en zijn echtgenote Margareta van de Elzas in kledij van het einde van de 14de of begin 15 de (f. 60). Sommige van deze tekeningen vertonen tegenstrijdigheden wat betreft de identificatie van voorgestelde personages met andere kopies van dezelfde do cumenten, zonder dat het mogelijk blijkt te bepalen wie gelijk heeft; dit is het 8 Zie M. Devigne, La sculpture m osane, p. 73-74. 9 Zie de fotografische documentatie gepubliceerd door J. Leeuwenberg, D e tien bron zen „Plorannen", p. 38-57. 10 Zie p. 147, voetnoot 3. Ten titel van vergelijking kan men het bestaan aanwijzen van
zes bladen met tekeningen, recto en verso, waarschijnlijk door de Meester van de „Ge wandstudien”, een Duits kunstenaar van het einde van de 15de eeuw. Deze bladen, bewaard te Berlijn (Kupferstichkabinett), Chantilly (Musée Condé), Koburg (Kunst sammlungen) en Hamburg (Kunsthalle), zijn kopies naar muurschilderingen, geschil derde doeken of glasramen beïnvloed door de stijl van Rogier van der Weyden, cf. M. Sonkes, Dessins du X V siècle, p. 180-195, pl. XLIV-IL. Zij stellen de Apostolische geloofs belijdenis voor. Op het onderste register van de twaalf composities zijn twee mannelijke personages voorgesteld: een apostel en een profeet, gezeten aan weerszijden van een car touche die een zinsnede uit het Credo draagt en een aangepaste tekst uit het Oude Testament. Hun houding gelijkt wonderwel op deze van de vier vrouwelijke figuren, getekend door de Succa. 11 Parijs, Louvre; G. Ring, La Peinture française, p. 19, fig. 11 en p. 191, nr. 1. 12 Kopies respectievelijk bewaard in het Paleis van Versailles en in het Musée Condé te Chantilly; Ch. Sterling, La peinture de portrait, p. 295-296, ill. 188 en 189.
58
WAARDE EN BELANG VAN HET VERZAMELD MATERIAAL
geval met de portretten van Filips V de Lange en zijn echtgenote Johanna van Bourgondië, gravin van Artesië (f. 23), die in het Recueil d ’Arras 13 de por tretten worden van Filips VI de Valois en zijn echtgenote Johanna, hertogin van Bourgondië. Andere nagetekende portretten zouden, te oordelen naar de stijl, min of meer gelijktijdig zijn met de voorgestelde personages, maar de identificatie, voorgesteld door de Succa, is moeilijk te aanvaarden, er is bijvoorbeeld het gebrek aan overeenstemming met de gebruikelijke iconografie van die perso nages: op folio 1 lijkt de beeltenis met de vermelding Jacoba van Beieren in het geheel niet op andere portretten van de gravin, en op f. 60 zou een jonge vrouw, gekleed naar de Vlaamse mode, zogezegd Bianca Maria Sforza zijn, terwijl deze normaal Italiaanse of Duitse kledij draagt. Soms is er een chrono logisch verschil tussen de leeftijd die de personages schijnen te hebben en de kledij die ze dragen: op f. 23 heeft een jong meisje, Catharina van Frankrijk genaamd, een mantel die dateert van de tijd van de geboorte van de prinses, maar die niet meer gedragen werd vijftien of achttien jaar later, de leeftijd die men toekent aan het jonge meisje op de tekening. M aar de Memoriën bewaren ook de herinnering aan verscheidene ver dwenen portretten, overeenstemmend of vergelijkbaar met andere afbeeldin gen van dezelfde personages: genieten onder andere van deze verrijking van hun iconografie: Isabella van Portugal (f. 1), Jan IV van Brabant (f. 2), Filips van Sint-Pol (f. 2), Lodewijk van Male (f. 22), Filips de Goede (f. 34), Wil lem van Croy (f. 67), Filips de Schone en Johanna de Krankzinnige (f. 75), Wenceslas I (f. 102) en Frederik III (f. 106). De Memoriën en de studie van de burgerlijke kledij
De burgerlijke kledij laat slechts een vage datering toe van sommige monu menten, nagetekend in de Memoriën (folio’s 12, 12v°, 13, 22v°, 41-42, enz.) daar de mode soms gedurende driekwart eeuw zeer weinig verandert en de staatsiekledij zich nog langer kan handhaven. Maar het onderzoek van de kopieën brengt eveneens weinig nieuws bij aan de kennis van de geschiedenis van de kledij. Enerzijds moet men er rekening mee houden dat de tekening van de kledij zeer vaag kan zijn (folio’s 11,1 lv°, 49, 64, 68, 73v° bv.). Anderzijds, zonder de juiste datum van uitvoering van een kunstwerk te kennen, kan men niet bevestigen er een nieuwe vorm van kledij aan te treffen; in de volgende bladzijden zal het duidelijk worden dat de monumenten, vooral de grafmonu menten, een belangrijk chronologisch verschil kunnen vertonen met de datum van overlijden van de personen voor wie zij werden opgericht. Het volstaat te herinneren aan het grafmonument van Karei de Stoute, opgericht door Fi lips II, dus vier generaties later. Deze restricties zullen later meer uiteengezet worden in de studie van de militaire kledij. (Vertaald door W. Janssens) 13 Atrecht, Bibliothèque Municipale, ms 266, folio’s 5 en 6 .
DE M E M O R IE N VAN SUCCA EN DE ARCHEOLOGIE VAN DE M ILITA IR E DRACHT VAN DE 12de TOT DE 16de EEUW door C. Gaier
De gedenkschriften van Succa bevatten een vijftigtal tekeningen van monu menten en voorwerpen die voorstellingen van gewapenden bevatten. Tachtig procent van deze monumenten zijn intussen verloren gegaan. Het oudheid kundig belang van de tekeningen is dus groot. Meer dan de helft van de ge tekende, verdwenen monumenten was versierd met ligfiguren in reliëf die van belang zijn voor de kennis van de wapenrusting vóór de 16de eeuw. Daarnaast zijn schilderijen, beelden en andere afbeeldingen weergegeven. Een geval apart is de enige afbeelding van een werkelijk wapen: het schild van Boudewijn van Gonstantinopel. De betrouwbaarheid van Succa’s tekeningen is nauwelijks aanvechtbaar, ze munten niet alleen uit in exacte weergave, ze zijn ook minutieus en gedetail leerd. Succa bezat zichtbaar begrip voor de oude militaire dracht, die hij in telligent en nauwkeurig weergeeft. Dit kan men niet van al zijn navolgers zeg gen die, minder goed geïnformeerd, ernstige interpretatiefouten maakten 1. Succa had per slot van rekening een militaire carrière achter de rug, zodat hij bekend was met de verdedigings- en blanke wapens van zijn tijd, die vaak nog sterk leken op de wapens van voorafgaande generaties. De kunstenaar beschouwde zichzelf bepaald niet als archeoloog; hij tekende wat hem interesseerde vanuit een praktische belangstelling, die gericht was op het verzamelen van informatie over de portretten en stambomen van oude vorsten uit de Nederlanden. Met het oog hierop zijn de tekeningen van Succa vaak heel precies bij het weergeven van gezichten en heraldische bij zonderheden, terwijl de rest van het onderwerp vaak summier is behandeld. Gelukkig is zijn werkwijze zo zeker, dat een enkele pen of potloodstreek vol doet om vormen aan te geven, die een hedendaagse kenner nog interpreteren kan. De bestudering van de tekeningen van gewapenden in Succa’s werk is in oud heidkundig opzicht de moeite waard. Het is namelijk mogelijk een aantal mo numenten te dateren, die wegens het ontbreken van genealogische of chrono logische aanduidingen tot dusver niet te dateren waren. 1 Dit was het geval bij de wapenherauten Jean-Gilles en Jacques-Henri Le F ort (1676 1751) in hun Recueil d'épitaphes des Arch. Etat Liège, van de erudiete Joseph Van Den Berg (19de eeuw) wiens aantekeningen bewaard worden in Luik, Bibliothèque de l’Uni versité. Dezelfde interpretatiefouten in F. de Vigne, Vade-m ecum.
60
DE MEMORIEN VAN SUCCA
De geschiedenis van de bewapening vormt een referentiekader dat van periode tot periode niet altijd even precies is 2. Het is wel zo dat de ontwikke ling van het harnas voor dateringsdoeleinden een veel zekerder criterium biedt dan de ontwikkeling van het kostuum. Harnassen worden vaak afgebeeld, omdat ze nu eenmaal tot in de 16de eeuw tot de normale uitrusting van de krijgsman behoorden. De ontwikkeling loopt zo vanaf de 12de eeuw via diepgaande veranderingen in de 13de eeuw, en de grote ontwikkelingen in de 14de eeuw, naar de evolutie van de 15 de en 16de eeuw. Wanneer men de typologie van de verschillende harnasonderdelen bestudeert zoals helm, armstukken, handbeschermers, borst- en rugstuk, schaamplaat, been- en scheenstukken en sporen, dan vindt men een menigte gegevens, die ieder afzonderlijk een nauwkeurige datering mogelijk maken. Deze methode heeft haar bruikbaarheid al bewezen in de archeologie en de iconografie 3 en zal ook op andere gebieden haar nut kunnen bewijzen. Wij zullen er gebruik van maken bij het dateren van enkele tekeningen van Succa. Twee opmerkingen vooraf: kunstenaars stelden in de middeleeuwen his torische personages meestal voor als tijdgenoten. Deze gewoonte, die te ma ken kan hebben met een gebrek aan documentatie over het verleden en een statische wereldbeschouwing, bleef in zekere mate tot in de 18de eeuw be staan. Men ziet evenwel soms dat kunstenaars om het historische karakter van bepaalde personages te onderstrepen, deze afbeelden in uit de mode geraakte of ronduit gefantaseerde kledij4. Deze pogingen tot vervreemding komen ons nu dermate onhandig voor, beladen als wij zijn met anderhalve eeuw historisch en archeologisch onderzoek, dat ze ons niet gauw zullen bedriegen. In zulke gevallen is de datering van het betreffende monument bijna steeds duidelijk door opvallende anachronismen. Het voorbeeld van de ligfiguur van Boudewijn V van Vlaanderen (f. 55v°) dat in het navolgende ter sprake komt, is in dit opzicht representatief. Maar ook buiten de militaire voorstellingen zijn er voorbeelden in Succa’s werk. De tweede opmerking betreft vooral de ligfiguren: grafmonumenten die niet noodzakelijkerwijs tegelijkertijd met het overlijden van de begravene zijn uitgevoerd. Soms zijn ze reeds bij het leven bssteld en uitgevoerd, soms ook veel later op bestelling door een nakomeling bijvoorbeeld. Verder als het om ligfiguren van een echtpaar gaat, is het beeldhouwwerk vaak uitgevoerd na het overlijden van de langstoverlevende echtgenoot. De afgebeelde mode is dan niet die uit de tijd van het sterven van de eerst overledene 5. Het bovenstaande geldt natuurlijk ook voor monumenten waarop per sonen uit verschillende generaties zijn afgebeeld 6. Wat geldt bij het bezien van grafmonumenten, die bewaard zijn geble ven, geldt ook indirect bij het bezien van de door Succa afgebeelde monumen ten. Chronologische criteria kunnen zo de archeologische documentatie van Succa aanvullen en op waarde toetsen.
DE MEMORIEN VAN SUCCA
61
Het zou overdreven zijn te stellen dat de tekeningen van Succa de kennis van de middeleeuwse bewapening vergroten. Desondanks verschaffen ze op ver schillende details opheldering en dragen ze bij tot een completer beeld wat de Belgische vorstendommen betreft. Zonder te verwijlen bij exemplaren die reeds voldoende bekend zijn, willen wij speciaal letten op zaken die interessant zijn voor de kennis van de oude bewapening en vooral op twistpunten ten aanzien van de datering van de afgebeelde monumenten. F. 17, H et schild van Boudewijn IX , keizer van Constantinopel
Dit schild is het enige werkelijke wapen afgebeeld en beschreven door Suc ca in zijn gedenkschriften. Hij heeft het schild in 1601 gezien, toen het zich nog in de schatkamer van het klooster van l’Homieur-Notre-Dame te Flines bij Dowaai bevond, waar het tot 1732 te zien was; sindsdien is het verdwenen. In tegenstelling tot wat Succa zegt, kan het schild niet rechtstreeks door de keizer van Constantinopel aan het klooster in Flines geschonken zijn, want dit klooster werd pas 29 jaar na de dood van de keizer gesticht. De veronderstel ling van Martène en Durand, overgenomen door E. Hautcceur, dat het voor werp het eigendom is geweest van Gwijde van Dampierre ( t 1305), de klein zoon van de keizer, is eveneens ongefundeerd. De mening van Tiroux volgens welke het schild kan hebben behoord tot de relieken van Boudewijn IX die door zijn dochter Margareta van Constantinopel aan het klooster zouden zijn geschonken, is veel waarschijnlijker. 2 Zie: C. Blair, European A rm o u r c. 1066 to c. 1700, Londen, 1958; R.E. Oakeshott, The archaeology o f weapons, 2de ed., Londen, 1963. 3 Zie: C. Gaier, Contribution, p. 37-55. 4 a. De ligfiguur van Ramon Berenguer II (t 1082) werd in 1385 a l’antique uitgevoerd, d.w.z. gekleed volgens de mode van ca. 1300. Zie M. de Riquer, L ’arnès del cavalier,
Barcelona, 1968, p. 78, fig. 107. b. De „Kindermoord” van Pieter Bruegel (Wenen, Kunsthistorisches Museum) geschil derd rond 1565 vertoont wapens en costuums een halve eeuw vroeger dan de tijd waarin het werk geschilderd werd. Zie: H. Barlett Wells, A rm s in Bruegels Slaughter o f the Innocents, Journal Arms & Arm our Soc., 1964, p. 193-209. L. von Wilckens, D as „historische ” K o stü m im 16. Jahrhundert, Zeitschrift Hist. Waffen u. Kostümkunde, 1961, p. 28-46. 5 Bijvoorbeeld: a. De grafsteen van Willem Wilkar, heer van Awans (f 1397) en zijn echtgenote Adilhe van Bierset (t 1379) in de kerk van Awans is gezien de datering van de wapenrusting uitgevoerd op het eind van de 14de eeuw, dus na de dood van de echtgenoot, b. De grafsteen van Gerard van Gothem (t 1358) en zijn vrouw Elisabeth Bollen (t 1403) is volgens het opschrift gebeeldhouwd op het eind van de 14de eeuw (kerk van Gothem). 6 a. De geelkoperen grafplaat van Jan (t 1352) en G erard Heers (t 1398), Brussel, Ko ninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, werd uitgevoerd aan het eind van de 14de eeuw, voor de dood van Gerard. b. De dubbele grafsteen in de kerk van Neuville-sousHuy (Tihange) die Thomas Royer (t 1397) en zijn zoon Pieter voorstelt, is tijdens het leven van Thomas vervaardigd op het eind van de 14de eeuw.
62
DE MEMORIEN VAN SUCCA
Succa deelt mee, dat het gaat om krijgsbuit door Boudewijn ontrukt aan de Turken tijdens zijn kruisvaart. Deze mededeling is ongetwijfeld onjuist. De voorstellingen van menselijke figuren die men op het voorwerp ziet, onder steunen een islamitische herkomst niet. Bovendien is de U-vorm van het schild niet gebruikelijk in de islamitische wereld. Schilden van dit type verschijnen in Spanje tijdens het begin van de 13de eeuw en bereiken Noord-Europa via Frankrijk. In onze streken komt men ze rond het midden van de 13de eeuw voor het eerst tegen, maar altijd veel minder talrijk dan andere modellen. De heraldiek van het Middellandse-Zeegebied heeft die schildvorm doen voortbestaan 7. De decoratieve elementen die Succa noemt, staan een reconstructie toe van het zeldzame en kostbare stuk. Het schild was zeker van hout, de binnen kant was voorzien van een kussentje van rood satijn en van groene riemen die grote handvatten vormden. De buitenrand lijkt beschilderd en versierd met zilver filigraan lofwerk. Het veld van het schild is getooid met een gouden blad en bezaaid met geschilderde rosetten van blauw en rood, soms versierd met een parel. Gevlochten vergulde zilverdraad maakt ook deel uit van de versieringen. In het midden bij wijze van um bo bevindt zich een plak die in vier kwar tieren is gedeeld. De twee bovenste bevatten ieder de afbeelding van een ge troonde koning, de twee andere een galopperende Turkse ruiter. Het hart schild van de plak toont Turkse ruiters omcirkeld door een geschilderde en in filigraan uitgevoerde rand. Niets schijnt zich tegen een toeschrijving van het schild aan Boudewijn van Constantinopel te verzetten. Het gaat om een pronk stuk van uitzonderlijke rijkdom, dat vermoedelijk in het mediterrane gebied tot stand is gekomen. F. 25v°, D e ligfiguur van Reinald ( f 1221)
Dit beeld is vooral van belang voor de geschiedenis van helm en schild. Het kwam vermoedelijk tot stand niet lang na de dood van Reinald. De helm is van het overgangstype tussen de helm met simpele visierplaat uit het eind van de 12de eeuw en de cylindrische pothelm met platte bovenkant, die in het mid den van de 13de eeuw in gebruik is. De kijkgaten zijn geboord in een cirkel vormige rib, die de helm in het midden versterkt. De luchtgaten zijn rond en langwerpig. De kap is met een band die tussen de ogen doorloopt versterkt. De top van de helm blijft wijd zoals dikwijls het geval is bij het begin van de 13de eeuw. Het schild is even karakteristiek voor deze periode, het herinnert aan schilden uit de tweede helft van de 12de eeuw, convex en met rechte boven rand, maar zonder zoom of knop. De afmetingen zijn nog groot, ongeveer 80 centimeter hoog, zoals veel andere voorbeelden uit de militaire iconografie van de eerste helft van de 13de eeuw.
DE MEMOR1EN VAN SUCCA
63
Men zal opmerken, dat het zwaard erg groot is voor deze periode. Als Succa tenminste de werkelijke verhouding met de figuur in acht heeft geno men 8. F. 33, Standbeeld van O tto IV , graaf van Bourgondië (f 1302)
Dit gepolychromeerde stenen beeld bevond zich in het portaal van de klooster kerk van Thieulloye-lez-Arras, gesticht in 1324 door Mathilde van Artesië ( t 1329), de echtgenote van graaf Otto IV. Succa heeft ons verscheidene teke ningen van dit monument nagelaten, overigens niet zonder tegenstrijdigheden. Tezamen vormen ze een belangrijke bron voor de kennis van het ontstaan van het platenhamas in West-Europa. De graaf draagt een maliënkolder voorzien van een maliënkap, daarover een blauwe wapenrok bezaaid met Franse lelies. De schouderbeschermers dienen ook tot ondergrond voor heraldische motieven. Tot zover niets bij zonders voor een wapenrusting uit de 13de eeuw. De overige onderdelen wij zen evenwel op diepgaande veranderingen. De helm is een ijzeren hoed ge maakt van geklonken platen. Hij is voorzien van een helmteken in de vorm van een draak, dergelijke helmtekens werden meestal uitgevoerd in zacht ma teriaal, zoals cuir bouilli. Het bovenste stuk van de borst, de hals en het onder stuk van het gezicht worden beschermd door een kraag van geklonken platen die zonder twijfel aan de linkerkant gearticuleerd zijn en waarschijnlijk bekleed met textiel. De onderarmen zijn bekleed met platen en de ellebogen met schijven. De benen lijken voorzien van scheenplaten die bij de knie over gaan in knieplaten met schelp. De voeten zijn simpelweg bekleed met maliën. De sporen hebben raderen. Over het zwaard dat aan een groene gordelriem hangt, is niets bijzonders op te merken. Dit soort wapenrusting komt vaak voor bij Europese grafbeelden uit de eerste helft van de 14de eeuw 9. Zonder de knieplaten met schelp, die eerder doen denken aan de periode omstreeks 1340, zou men geneigd zijn het monument van de graaf omstreeks 1330 te dateren. Misschien zou men kunnen veronderstellen, dat het werd opgericht bij het overlijden van zijn echtgenote in 1329. Haar beeld ligt immers als pen dant van het zijne in het portaal van La Thieulloye. Hoe het zij, de graaf is op zijn grafbeeld uitgedost in een wapenrusting die nog niet bestond bij zijn leven.
7 Zie H. Nickel, D er m ittelalterliche Reiterschild des A bendlandes, Berlin, 1958, p. 32 33. M. de Riquer, L ’arnès del Cavalier, Barcelona, 1968, fig. 28, 30, 33, 34, 41, 56, 72. Voor het zegel van Raimond VII van Toulouse, zie: A. Schulz, B lankw affen und R üstung der M innezeit, Nuremberg, s.d., fig. 90. 8 Voor de ontwikkeling van wapenrusting en schild, zie: C. Blair, op. cit.; H. Nickel, op. cit.; N.V. Norm an, A rm s and A rm our, Londen, 1972. 9 Zie: noot 8. V oor het type wapenrusting van Otto IV, zie: S.V. Grancsay, The arm or o f don A lvaro de Cabrera, Buil. Met. Mus. Art, 1952, p. 275-285.
64
DE MEMORIEN VAN SUCCA
F. 4 3 , D e ligfiguur van W illem C lito, graaf van Vlaanderen ( f 1128)
Dit beeld bestond nog aan het eind van de 18de eeuw in Sint-Bertijnsabdijkerk te Sint-Omaars; sindsdien is het verdwenen, maar gelukkig zijn twee tekenin gen bewaard gebleven, die van Succa uit 1602 en een die door Vredius in 1639 gepubliceerd werd in zijn Sigilla com itum Flandriae 10. Beide tekeningen verschillen slechts in geringe details: de eerste is precieser waar het de sokkel van de ligfiguur betreft, het romaanse baldakijn, het ornament van handen en hoofd, zwaardknop en schede. De engelen en de leeuwen aan de voeten van de graaf en de versiering van het schild zijn daarentegen erg schematisch weer gegeven. Details van de wapenrusting bewijzen dat dit monument niet ten tijde van de dood van de graaf van Vlaanderen is vervaardigd, maar een halve eeuw later. De volledige maliënkolder verschijnt rond 1150 terwijl de mouwen pas in het laatste kwart van de 12de eeuw van handbeschermers zoals die hier te zien zijn worden voorzien. Deze datering geldt ook voor het grote schild met rechte bovenrand dat Succa afbeeldt. De bevestiging van de plaat waarmee de maliënkap gesloten kan worden zodat de kin beschermd wordt, is duidelijk te zien. De afwezigheid van een wapenrok is normaal vóór ongeveer 1190. In dat jaar wordt een wapenrok voor het eerst afgebeeld op de zegels van de graaf van Vlaanderen en Henegouwen Boudewijn IX Het hoofddeksel is van groot archeologisch belang. Het is een van de zeldzame voorbeelden van een bolvormige helm met afgeplatte bovenzijde, typisch voor de tweede helft van de 12de eeuw. De neusbeschermer is zover vergroot, dat het volledig boven stuk van het gezicht bedekt wordt. Dit nieuwe onderdeel, dat de mond nog onbeschut laat, staat aan het begin van een ontwikkeling die nog voor het einde van de 12de eeuw zal leiden tot een volledige gezichtsplaat en in de eeuw daarna tot een helm in de vorm van een metalen doos die het hele hoofd en de hals tot aan de schouders omsluit. De gezichtsplaat verschijnt voor het eerst omstreeks 1170 12. Dit chronologisch gegeven, gecombineerd met de datering van de maliënkolder met de handbeschermers, laat een datering toe van de ligfiguur van Willem Clito rond 1170-1180. Indien de kunstenaar archaïserende elementen heeft willen introduceren om het historisch karakter van zijn onderwerp te benadrukken, zou men kun nen denken aan een datering rond het einde van de 12de eeuw. De nauwkeurig heid van de afbeelding van de wapenrusting sluit fantasie van de kunstenaar geheel uit. De beeldhouwer moet gewerkt hebben naar echte onderdelen van wapenrustingen uit de periode 1170-1180. F. 4 5 v°, D e ligfiguur van Jan van C roy ( f 1415)
De dubbele ligfiguur van Jan van Croy en zijn echtgenote Margareta van Craon bevond zich tot het begin van de 19de eeuw in Sint-Bertijnsabdijkerk te Sint-Omaars. Jan van Croy was een lid van de hoge adel, raadsman en
DE MEMORIEN VAN SUCCA
65
kamerheer van de hertogen van Bourgondië, keldermeester van de Franse koning. Hij vond de dood in de slag van Azincourt. De ligfiguur stelt hem van top tot teen geharnast voor, helaas bedekt een wapenrok een deel van zijn rusting. De zichtbare onderdelen stellen ons toch in staat ons een volledig beeld te vormen. De helm is een grote bassinet, die lijkt op het exemplaar in het Museo de Navarra te Pamplona, aldaar gesmeed in 1425 voor Prins Car los de Viana. De helm van Jan van Croy lijkt veel op de helm van het merk waardige zilveren beeld van Sint Joris in het Palacio de la Diputación de Cataluna te Barcelona. Dit kunstwerk is tussen 1420 en 1430 vervaardigd. Deze helm verschilt van de twee andere doordat het halsstuk uit drie in plaats van twee platen bestaat. Het vizier is voorzover de tekening van Succa toestaat dit te beoordelen van hetzelfde type als bij de twee andere helmen. Arm- en been stukken evenals de kleine dijstukken, die aan de buikstroken van het harnas vastzitten zijn identiek aan de overeenkomstige delen van het harnas van het zilveren beeld 13. Zo kan men de ligfiguur van Jan van Croy omstreeks 1430 dateren. F. 55v°, D e ligfiguur van Boudewijn V, graaf van Vlaanderen ( f 1067)
Het graf van Boudewijn V van Vlaanderen, dat zich in de Sint-Pieterskerk te Rijsel bevond, werd in 1763 afgebroken. De graaf was erop voorgesteld in een wapenrusting die weinig te maken had met de militaire uitrusting uit de 11de eeuw. Het schild en de dolk zijn karakteristiek voor de 14de eeuw. De wapenrusting is die van omstreeks 1360; deze wordt ten dele bedekt door een gevoerde wapenrok, die van achteren tot aan de knieën reikt maar van voren ingesneden is tot aan het bekken volgens de mode van omstreeks 1340 tot 1360. De wapenrok, die gefestoeneerde randen heeft, laat het harnas met platen zien, dat ook een gefestoeneerde rand heeft met daaronder de maliën kolder. Deze maliënkolder beschut de armen, maar de onderarmen zijn ook nog met platen bekleed. De scheenstukken lijken uit één stuk ijzer gemaakt te zijn, de knie- en dijstukken daarentegen zijn gemaakt van platen. Hoe de voe ten beschermd zijn, is niet uit de tekeningen op te maken. Deze ligfiguur is zeker het werk van een beeldhouwer uit ongeveer 1360, die aan de dynast uit de 11de eeuw het voorkomen van een tijdgenoot heeft gegeven. 10 Zie laatste pag. 11 Zie: J.F. Verbruggen, H et leger en de vlo o t van de graven van Vlaanderen, Brussel, 1960, pl. 5 en 6. 12 De helm met volledige gezichtsplaat verschijnt op de zegels van de graven van Vlaan deren tijdens de heerschappij van Boudewijn IX. Zie: Vredius, op. cit., p. 23. Een ander vroeg voorbeeld: de grafsteen van Niklaas III van Rumigny, van Florennes en van Chièvres (t 1175). Ann. Soc. Archéol. Namur, 19, 1891, p. 131. 13 De Riquer, op. cit., p. 125; ld., L ’estatua d ’argent de la capella de Sant Jordi, Miscel lanea Barcinonensia, 1968, p. 113-117.
66
DE MEMORIEN VAN SUCCA
F. 5 5 , D e graftom be van L odew ijk van M ale, graaf van Vlaanderen ( f 1384) en zijn echtgenote M argareta van Brabant ( f 1 3 80) en hun dochter M arga reta van M ale (f 1405)
Het imposante monument, dat in 1793 werd afgebroken, werd gesierd met beelden van geel koper, in 1455 in opdracht van Philips de Goede gegoten door de Brusselse gieter Jacob van Gérines. Het mausoleum omvatte drie ligfiguren, twee beelden van engelen en 24 wenenden, die behoren tot het Bourgondische huis. Een werk van dergelijke omvang eiste een grondig icono grafisch onderzoek door de kunstenaar. Het beeld van Lodewijk van Male is echter van een zodanige oudheidkundige precisie, dat het niet voorstelbaar is, dat het een verbeelding a nihilo is driekwarteeuw na de verdwijning van de graaf. Wij zijn geneigd te geloven, dat Jacob van Gérines hier een beeld uit de 14de eeuw heeft nagevolgd. Allereerst valt op te merken, dat haardracht, snor en baard karakteristiek zijn voor die oudere periode. De graaf draagt een compleet platenharnas overeenkomstig de voorbeelden die we kennen uit de periode 1360-1380. De wapenrok met gefestoeneerde rand bedekt een kuras van platen, herkenbaar aan het bolvormige borststuk. De maliënkolder is daaronder te zien en hij reikt tot aan de knieën. Dij- en scheenstukken zijn van platen. De knieplaten zijn voorzien van tweelobbige schelpen zoals die rond 1360 ontstaan zijn. De armbescherming die ten dele de mouwen van de maliënkolder bedekt, bestaat uit drie delen volgens de mode van het eind van de 15 de eeuw in de Duitse en aangrenzende gebieden: schouderstuk en bovenarmplaat in gootvorm, elleboogplaat met schelpen, gesloten onderarmscherming, alles van platen 14. De tekening van zwaard en dolk is te onnauw keurig om er conclusies aan te verbinden. Jacob van Gérines lijkt een getrouwe kopie van een ouder beeld, dat dateerde uit 1360-1380, te hebben vervaardigd. Het betrof hier kennelijk een authentiek beeld van graaf Lodewijk van Male, mogelijk diens eerste ligfiguur. F . 64v°, G rafsteen van R obrecht, bastaard van Vlaanderen ( f 1360)
Deze gegraveerde grafsteen bevond zich vroeger in de Dominikanenkerk te Gent. De beeltenis van Robrecht van Vlaanderen is nauwkeuriger getekend door Arent van Wijnendaele in de 16de eeuw. Wij wijzen ook nog op f. 64v° van de Succa, niet zozeer vanwege de kwaliteit van zijn getuigenis, alswel vanwege het belang uit oogpunt van de ontwikkelingsgeschiedenis van de bewapening. Robrecht draagt een bassinet met maliën, die Duits van vorm is. Verder heeft hij een platenhamas waar kettingen voor zwaard en dolk aan beves tigd zijn. De „wespentaille”, de wapenrok, de maliënkolder en de gordel van edelsmeedwerk vervolmaken de indruk van dit overigens bekende type van wapenrusting.
DE MEMORIEN VAN SUCCA
67
De rusting van armen en benen is interessanter. De onderarmstukken zijn gesloten, de elleboogplaten hebben schelpen volgens de praktijk sinds ongeveer 1360. De bovenarmstukken hebben een bijzondere constructie: de schouders worden beschermd door vier geklonken platen en de bovenarmen zijn ten dele bedekt met een halfcilindervormige plaat. De beenstukken lijken van platen te zijn. De kniestukken zijn van een archaïsch type. De geringe af meting van het schild klopt met het gebruik uit de tweede helft van de 14de eeuw. De genoemde onderdelen van deze wapenrusting maken het mogelijk te veronderstellen, dat deze grafsteen is vervaardigd bij het verscheiden van Ro brecht in 1360. F. 9 0 , D e ligfiguur van L o d ew ijk van N evers, graaf van Vlaanderen ( f 1346)
Deze ligfiguur, die zich bevond in de Sint-Donatiuskerk te Brugge werd in 1785 afgebroken. Zij stamt niet uit de tijd van de dood van de graaf, die sneu velde in de slag bij Crécy in 1346. We weten dat de begrafenis plaats vond in 1354. Het rekeningenboek van de doodgraver, dat is opgenomen in een reeks die tot het jaar 1362 loopt, doet vermoeden dat het monument tussen beide genoemde data tot stand kwam. De wapenrusting die de ligfiguur draagt, wijst op een latere periode. Arm- en beenstukken zijn uit één stuk, volgens het gebruik aan het eind van de 14de eeuw. Het ontbreken van een geleding tussen knieplaat en scheenplaat wijst op een vroege ontwikkelingsfase van het beenstuk. De helm, een bassinet met maliën is ook eind 14de eeuw te dateren. De rusting van de romp dateert van omstreeks 1370: het betreft hier een kuras met baikstroken van platen, het geheel vastgeklonken onder een bekleding van textiel; deze construc tie is bekend van andere afbeeldingen en er zijn zelfs wel voorbeelden van be waard gebleven. De lange maliënkolder tot aan de knieën, een oude dracht, komt tot het derde kwart van de 14de eeuw voor. Uit het bovenstaande kan men concluderen, dat de ligfiguur van Lode wijk van Nevers gebeeldhouwd is omstreeks 1370. C onclusie
De tekeningen van Anthonio de Succa helpen ons een tipje van de sluier op te lichten, die over een deel van het artistieke verleden van de Belgische provin cies rust, namelijk dat deel dat geen weerstand aan de tand des tijds heeft kun nen bieden. Veel van de verdwenen kunstwerken waren belangrijke bronnen van ken nis voor de geschiedenis van de bewapening 15. De verdienste van Succa is, dat hij iets hiervan heeft vastgelegd. 14 Zie: C. Blair, op. cit., p. 64. 15 Zie: C. Gaier, L ’évolution et l’usage de l’arm em ent personnel défensif au pays de Liège du X I I ’ au X I V ’ siècle, Zeitsch. Hist. W affen u. Kostümkunde, 1962, p. 65-86; ld.,
68
DE MEMORIEN VAN SUCCA
Het gebruik van dit soort documentatie uit de tweede hand stelt ons voor een aantal problemen, die eerst moeten worden opgelost. Verder is er het pro bleem van de interpretatie van de monumenten zelf als getuigenissen van de militaire dracht van het verleden. Het onderzoek van dit fundamentele aspect reikt uiteraard verder dan de studie van Succa’s M em oriën. Men kan er hier moeilijk omheen, omdat het gebruik van de iconografische overblijfselen, om er oudheidkundige gegevens aan te ontlenen, rust op het postulaat dat de figu ratieve getuigenis getrouw is aan een concrete werkelijkheid. In het geval van de ligfiguren die zo vaak voorkomen onder de tekenin gen van Succa, is het probleem bijzonder verwarrend. We weten niet of de makers van de grafmonumenten de werkelijke costuums van de overledenen wilden afbeelden en als dat zo is welke: degene die bij het overlijden gedragen werden, of degene die een speciale voorkeur genoten, degene die de testamentuitvoerders voorbeeldig achtten of degene die de overledene bij zijn leven reeds had aangewezen. Of was het wellicht de kunstenaar die eenvoudigweg koos wat in zijn tijd en omgeving het meest voor de hand lag? De ervaring in het bestuderen van deze documenten leert ons in zekere mate te antwoorden op de gestelde vragen. Allereerst blijkt dat van volkomen fantasie voortkomend uit de verbeelding van de kunstenaar geen sprake kan zijn. De precisie, de samenhang en de chronologische opeenvolging van de details van de militaire dracht tonen dit wel aan. De wens om het beeld van de overledene op zijn mausoleum weer te geven wordt dikwijls in oude documenten uitgedrukt ia. Dit idee veronder stelt een verband tussen de persoon en zijn beeld. De extreme gevarieerdheid van de afgebeelde uitrustingstukken op de graven verraadt de getrouwheid aan een gevarieerde werkelijkheid van een samenleving waarin de noodzaak van uniformiteit nog niet bestond. Verder verraadt de weergave van regionale bij zonderheden in het costuum een extra niveau van realisme. Ten slotte wijst ook de betrekkelijke armoede van verbeelding en inspiratie van de kunste naars op een serviele nabootsing van de werkelijkheid die gemakkelijk toe gankelijk was. We mogen veronderstellen, dat de kunstenaars zo getrouw mogelijk na volgden wat hen ten dienste stond: uiterlijk en uitrusting van de overledene of tenminste een algemeen type, dat als representatief gold voor een bepaald milieu. De vraag naar de geloofwaardigheid blijft overeind, hoewel de geleerden hem meestal bij gebrek aan afdoende aanwijzingen ontlopen. De tekeningen van Succa dragen tot de discussie hun deel zekerheid en twijfel bij. (V ertaald door J.B. K ist)
DE MEMORIEN VAN SUCCA
69
L ’apparition de l’épée à deux m ains dans l’est de la Belgique (X I I I ’-X IV ê siècles), Bull.
Le Vieux Liège, 159, 1967, p. 226-230. “ Bijvoorbeeld: a. 28 sept. 1281 beschikt Rogier de Chênée testamentair over de aan koop van een grafsteen voor zichzelf en zijn vader „où ens soient intailhies son ym age et le m ine” waaraan hij toevoegt „quod sim ilitudo ym aginis m ee ibidem depingatur”. De Borman, Bayot, Poncelet, Œ uvres de J. de H em ricourt, II, Brussel, 1925, p. 28-29. b. Een priester die zijn grafmonument al had laten uitvoeren, geeft opdracht dit te ver anderen na zijn benoeming tot bisschop. A. de la Grange & L. Cloquet, E tudes sur l’art à Tournai, Doornik, 1887, p. 121.
B E SC H R IJV IN G VAN H E T H A ND SCH RIFT: D E CO D IC O LO G IE d oor P. Cock.sh.aw en L. Gilissen
In 1868 verwierf de Koninklijke Bibliotheek een handschrift, geheten „Curiosités historiques et généalogiques des rois, des princes”. Op de rug van de band stond „Tome III” vermeld 1. De omstandigheden van de aankoop zijn onduidelijk en ook de naam van de laatste bezitter staat niet vast. Inderdaad wordt in het aanwinstenregister op 2 april 1868 vermeld dat de M em oriën van Anthonio de Succa op 2 april 1868 van „Mr. de Theux” zijn gekocht2. M aar in een latere catalogus, getiteld „Réserve de 122 manuscrits non inscrits au catalogue” staat vermeld dat de M em oriën op 21 maart 1868 voor 1100 F zijn verworven. Een variante vermeldt „acquis le 2 avril 1868 de M. de Theux pour 1100 F ”. Met potlood werd daarbij geschreven „of Olivier” 3. Ten slotte werd het handschrift op 20 mei 1897 onder signatuur II 1862 in de inventaris ingeschreven onder de titel „Mémoriaux Antoine de Succa. Divers récits d’obsèques, de guerres, de mariages, de voyages et recueils d’inscriptions et de pièces généalogiques et héraldiques. Papier, XVIIe siècle, in-fol., reliure par chemin, 1 vol. Payé 1100 F.” (linkermarge): „Acheté chez Olivier, 21 mars 1868”. (rechtermarge): „Vient de chez M. le Comte de Theux” 4. Het was onmogelijk de aankoopdatum en de identiteit van de verkoper nader op te sporen. Bij de aankoop bestond de codex uit twee delen, twee reeksen „monumenten”, zoals L. Quarré-Reybourbon het in 1888 noteerde: het eerste bestaat uit 106 bladen, het is Succa’s werk, het tweede bestaat uit diverse verhalen van begrafenissen, huwelijken, oorlogen, reizen en uit ver zamelingen opschriften en verheffingen tot de adelstand. Het is het werk van een verzamelaar en heeft met Succa’s tekeningen niets uit te staan 5. Toen op het einde van de eeuw het handschrift gerestaureerd werd, werden Succa’s „ M em oriën ” gescheiden van de verhalen, die door een verzamelaar werden samengebracht (resp. II 1862/1 en II 1862/2) 6. Slechts het eerste deel is het voorwerp van dit onderzoek. ■ Bij het inbinden is de volgorde van de bladen ongewijzigd gebleven. In derdaad had L. Quarré-Reybourbon een inhoudsopgave van Succa’s tekenin gen 7 gepubliceerd, waarin hij vrij gebruik maakte van een nog onuitge geven inventaris, die bij de aankoop werd opgemaakt en in de Koninklijke Bibliotheek berustte 8. De volgorde van de folio’s, zoals die door L. QuarréReybourbon wordt opgegeven, stemt overeen met de toestand, waarin het handschrift II 1862/1 zich tot voor enkele maanden bevond. Ondertussen werd het van zijn band ontdaan. Hierdoor kwamen ideale voorwaarden voor een zorgvuldig codicologisch onderzoek tot stand.
BESCHRIJVING VAN HET HANDSCHRIFT
71
Hieruit vloeiden eerst en vooral volgende algemene vaststellingen voort: 1. Succa’s M em oriën zijn een soort schetsboek en reisagenda. Elk katern beantwoordt blijkbaar aan een abdij, aan een verzameling of aan een lokali teit 9. 2. Succa heeft op verschillende plaatsen de vermelding aangebracht „Mémoriaux de.. gevolgd door een plaatsnaam. Soms vermeldt hij het aantal bladen van het katern (f. 47v°, 59v° en 71v°). Dezelfde aantekening staat ook op het verso van het laatste blad waarin de monumenten die in 1601-1602 werden bezocht afgebeeld zijn en op het recto van het eerste blad van de katernen Leuven (in 1602 bezocht), Antwerpen (1608) en Brugge (1615). 3. De katernen vertonen dikwijls een verticale vouw, zoals veelal in 17de of 18de-eeuwse administratieve bescheiden. 4. Uit het onderzoek van de opbouw van de codex blijkt dat talrijke katernen convoluten zijn: twee halve bladen die al dan niet een bifolium vormden, zijn door een strookje aan elkaar gevoegd. Sommige halve bladen zijn rechtstreeks op het vorig of volgend blad geplakt. Daar alle diploma’s overigens versterkt werden, is het uiterst moeilijk uit te maken of we met een authentiek versterkt bifolium te doen hebben of met twee fragmenten die kunstmatig aan elkaar gehecht werden om een diploma te vormen. In dit laatste geval weten we nooit of het twee kunstmatig bij elkaar gebrachte bladen zijn dan wel een bifolium waarvan de vouw door herhaaldelijk inlijmen bij bandvernieuwing zodanig geschonden was, dat de binder verkoos het vouwgedeelte te verwijderen en het door stroken papier te vervangen waarop dan de twee bladen werden geplakt. 5. De gebruikelijke codicologische terminologie (diploma’s, driedubbele ka ternen, quaternen) is hier niet toepasselijk. Inderdaad wisselt het aantal bla den waaruit elk katern-bescheid is samengesteld (van twee tot zestien). 1 L. Quarré-Reybourbon, L es M ém oriaux, p. 8; Trois recueils, p. 47. 2 Brussel, K.B., Handschriften, Archief v.d. afdeling. De datum van 2 april is zeker verkeerd. Die datum werd door L. Alvin geciteerd in zijn mededeling voor de Academie van België over het pas verworven handschrift. Zie Bulletin de l’A cadém ie royale de B el gique, 2ds reeks, XXV, 1868, p. 383-93. 3 Brussel, K.B., Handschriften, Archief v.d. afdeling. L. Quarré-Reybourbon, L es M é m oriaux, p. 9; Trois recueils, p. 48 vermeldt ook de datum 21 maart. 4 Brussel, K.B., III 1252. 5 L. Quarré-Reybourbon, L es M ém oriaux, p. 8-9. 0 Bij vergissing werden twee bladen van deel 2 in deel 1 gebonden (folio’s A en 60). 7 L. Quarré-Reybourbon, Trois recueils, p. 97-112. 8 L. Quarré-Reybourbon, L es M ém oriaux, p. 9. Die handgeschreven inventaris is heden zoek. 9 Zoals L. Quarré-Reybourbon, L es M ém oriaux, p. 9; Trois recueils, p. 48 het reeds vastgesteld had.
72
BESCHRIJVING VAN HET HANDSCHRIFT
Twee aanvullende verklaringen kunnen in aanmerking komen: — bladen zijn verloren gegaan; — de katernen zijn als schetsboeken te beschouwen. Elk ervan is aan een plaats of aan een monument gewijd. Indien in een bepaalde lokaliteit slechts weinig monumenten in aanmerking komen, dan kunnen twee bla den volstaan. M.a.w. zal het katern uitgroeien in funktie van het belang van het bezochte oord.
6. De watermerken zijn bijzonder talrijk. Wij hebben er 29 opgespoord. Alle zijn dateerbaar van het einde van de 16de of het begin van de 17de eeuw. Het watermerkenonderzoek is echter van weinig hulp bij het ophelderen van het archeologisch probleem zoals uit volgende gegevens blijkt: a) het einde van het katern Rijsel (f. 59, vroeger 81) en het begin van het katern Gent (f. 60 en 61, vroeger 82 en 83) hebben hetzelfde watermerk ge meen met Sint-Omaars (f. 40, vroeger 93), Gosnay (f. 49, vroeger 89) en Leu ven (f. 69, vroeger 104); b) hetzelfde watermerk verschijnt in de katernen Atrecht (f. 21 en 25-26, vroeger 68 en 72-73), Sint-Omaars (f. 45, vroeger 98) en Rijsel (f. 54, 56, 58, vroeger 76, 78 en 80); c) hetzelfde watermerk verschijnt in de katernen Atrecht (f. 22, 23 en 27, vroeger 69, 70, 74), Sint-Omaars (f. 42, vroeger 95) en Rijsel (f. 55, vroeger 41 en 42); d) hetzelfde watermerk vindt men in het katern van Flines (f. 9, vroeger, 52) en in dat van La Thieulloye (f. 32 en 34, vroeger 41 en 42) terug; e) hetzelfde watermerk vindt men in de katernen Sint-Omaars (f. 43 en 46, vroeger 96 en 99) en ook Rijsel (f. 57, vroeger 79) terug; f) hetzelfde watermerk verschijnt in de katernen Antwerpen (f. 79 en 80, vroeger 32-33), Brugge (f. 95, vroeger 21) en op een folio dat niet lokaliseerbaar is (f. 107, vroeger 36); g) ten slotte verschijnt hetzelfde watermerk in het katern Brugge (f. 86, 87, 90, 96, 97, vroeger 12, 13, 16, 22 en 23) en in twee niet te lokaliseren folio’s waarvan een met het portret van Maximiliaan II (f. 105, vroeger 10) en het andere waarop het portret van Frederik III geplakt is (f. 106, vroeger 28).
BESCHRIJVING VAN HET HANDSCHRIFT
73
Samenvattend kunnen we zeggen dat enkel het katern Gent qua watermerken een coherent geheel vormt, dat een aantal katernen (Flines, Atrecht, Rijsel, Antwerpen en Brugge) tamelijk coherent zijn en dat andere erg onsamenhan gend zijn (La Thieuloye, Chocques, Sint-Omaars, Gosnay en Leuven). Het codicologisch onderzoek verliep in twee stadia:
1. samenstelling van de katernen in de oude band,
74
BESCHRIJVING VAN HET HANDSCHRIFT
19 2jC
III
32
BESCHRIJVING VAN HET HANDSCHRIFT
75
76
XI
BESCHRIJVING VAN HET HANDSCHRIFT
XII
BESCHRIJVING VAN HET HANDSCHRIFT
77
2. proeve van herstelling van de oorspronkelijke volgorde van de katernen. 1. Samenstelling van de katernen. 2. Proeve van herstelling van de oorspronkelijke volgorde. Als basis van de reconstructie dienden een aantal onweerlegbare gegevens: a) elk katern verzamelt de gegevens over een lokaliteit of over verschil lende monumenten in één lokaliteit; b) wij weten niets over de oorspronkelijke volgorde van de katernen en zelfs niet of zij ooit ten tijde van Succa in één band of onder één boekband werden verenigd. Daarom gaven wij de voorkeur aan een hypothetische recon structie die steunt op de chronologie van Succa’s bezoeken; c) de „probleembladen” werden achteraan in het handschrift gegroe peerd. Als zodanig hebben wij beschouwd: de bladen die noch op grond van het codicologisch onderzoek, noch op grond van geschreven aantekeningen of van een onweerlegbare identificering van de afgebeelde monumenten kon den thuisgebracht worden. Ten slotte werden de enkele bladen die in het tweede volume thuishoren in een laatste katern verenigd. De nieuwe volgorde van de katernen wijkt sterk af van de vroegere en ook binnen de katernen werden belangrijke wijzigingen aangebracht. Zij wor den hieronder opgesomd:
78 1
BESCHRIJVING VAN HET HANDSCHRIFT
2
BESCHRIJVING VAN HET HANDSCHRIFT
79
1ste katern: Doornik. De twee bladen waren over twee katernen verspreid. Wij weten niet met zekerheid of het katern volledig is of niet. 2de, 3 d e en 4 d e katern: Flines. Dit verslag is volledig en bestaat uit drie ka
ternen. De eerste twee katernen zijn ongewijzigd. Uit het 3de werden folio’s 60 tot 63, die Brussel en Chocques behandelen, gelicht. 5 d e katern: Atrecht. Misschien volledig. Ongewijzigd. 6 d e katern: La Thieulloye. Misschien volledig. Ongewijzigd.
80
BESCHRIJVING VAN HET HANDSCHRIFT
BESCHRIJVING VAN HET HANDSCHRIFT
81
11
7de katern: Chocques. Misschien onvolledig. Is ontstaan uit het uit elkaar ha
len van voormalig katern VIII. 8 ste katern: Sint-Omaars. Volledig. Ongewijzigd. 9 d e katern: Clairmarais en Gosnay. Misschien onvolledig van Gosnay. Wij heb
ben verondersteld dat dit katern gemengd was, en we hebben er het blad be treffende Clairmarais uit verwijderd. Het katern betreffende Gosnay is dus praktisch als ongewijzigd te beschouwen. 1 Ode katern: Rijsel. Volledig. Ongewijzigd. 1 1 d e katern: Gent. Het overgeleverde katern is waarschijnlijk onvolledig. On
gewijzigd qua bladenaantal. De inhoud bepaalde de nieuwe bladvolgorde. 1 2 d e katern: Leuven. Onvolledig overgeleverd. Ongewijzigd.
83
BESCHRIJVING VAN HET HANDSCHRIFT
18
17
21
27
\
m
\V>'
'
1 3 d e katern: Brussel. Waarschijnlijk onvolledig. Het katern bestaat uit twee afzonderlijke bladen waarvan het ene uit een willekeurig samengesteld katern afkomstig is en het andere uit een aan Flines gewijd katern. 1 4 d e katern: Antwerpen. Misschien volledig. In het katern zat vroeger ook
een blad betreffende Brugge, een blanco blad en een laatste, onklasseerbaar blad (folio 106, vroeger 28: portret van keizer Frederik III). 1 5de, 1 6 d e en 1 7 d e katernen: Brugge. Misschien volledig. De drie katernen
werden naar inhoud en chronologie opnieuw ingedeeld: eerst Brugse Vrije, daarna Sint-Donatius en ten slotte O.-L.-Vr.-kerk. 1 8 d e katern: Varia. In dit willekeurig samengesteld katern. 1 9 d e katern: werden alle bladen bij elkaar gebracht die niet met zekerheid on der de ene of andere lokaliteit konden ondergebracht worden. De laatste twee folio’s A en 60 horen eigenlijk thuis in handschrift II 1862/2.
84
BESCHRIJVING VAN HET HANDSCHRIFT
19
Ten slotte rijst de vraag of Succa’s M em oriën volledig bewaard zijn gebleven. Op die vraag hadden E. Hautcceur 10, L. Quarré-Reybourbon 11 en Ch. Ruelens 12 negatief geantwoord; naar wij menen waren hun argumenten echter ontoereikend. Zij hadden inderdaad gezien dat op de rug van de band „To me III” vermeld stond. Daaruit leidden ze af dat ten minste twee delen van Succa’s werk verloren waren. De eigenlijke titel van het verworven handschrift luidde echter „curiosités historiques et généalogiques des rois, des princes”. Buiten Succa’s M em oriën kwamen hierin nog andere verhalen en historische teksten voor. Niets laat ons veronderstellen dat in de eerste twee verdwenen delen tekeningen van Succa bewaard werden en geen historische verzamelteksten. Het dient tevens opgemerkt dat slechts bescheiden van de twee vroegere prinsdommen Vlaanderen en Brabant bewaard zijn en dat het niet mogelijk is uit te maken of Succa al dan niet in andere lokaliteiten werkzaam is geweest ofwel of er tekeningen verloren zijn. Het is zeker verwonderlijk dat zo weinig tekeningen van Succa uit plaat sen zoals Chocques, Clairmarais, Brussel of Antwerpen bewaard zijn gebleven, die toch zeer rijk aan monumenten waren. Welke criteria heeft Succa toege past bij de keuze van de te beschrijven monumenten? Het is onmogelijk die vragen te beantwoorden en geen enkele hypothese mag a priori van de hand gewezen worden, zelfs niet die van het verlies van sommige tekeningen of van min of meer volumineuze bescheiden.
BESCHRIJVING VAN HET HANDSCHRIFT
85
Slechts in één geval, nl. Leuven, weten we beslist dat er verlies is, aange zien Succa drie tekeningen beschrijft die niet bewaard zijn. (V ertaald door Cl. L em aire-D e Vaere) 10 E. Hautcceur, H istoire de l’abbaye de Flines, 1ste uitg., 1874, p. 414. 11 L. Quarré-Reybourbon, L es M ém oriaux, p. 8; Trois recueils, p. 47. 12 Brief van 20.11.1884 waarvan een afschrift in de K.B., Handschriften, Archief van de afdeling berust.
B ESC H R IJV IN G VAN H ET HA ND SCH RIFT: DE TEKENING door M . Com blen-Sonkes
Bij voorkeur wordt in de M em oriën de pen gebruikt: de helft van de tekenin gen zijn zelfs uitsluitend met de pen uitgevoerd. Men gebruikte ze ook in com binatie met andere technieken, meer bepaald met waterverf en lavis (meer dan 1 /4 van de folio’s) of met het penseel (bv. folio’s 2 en 44). Zij dient eveneens om tekeningen in potlood in het net te zetten (bv. folio’s 15 en 97v°) ook al waren sommige ervan reeds zeer precies getekend en zelfs geschaduwd (f. 1). Het is niet altijd zeker of de pentrek bij deze laatste fase het werk is van de Sueca (bv. folio’s 1 en 102). Op enkele folio’s (bv. folio’s 23v°, 54v°, 58v° en 97) ontdekt men sporen van een eerste ontwerp met potlood onder de pen tekening. De potloodlijnen van deze eerste etappe waren bestemd om te ver dwijnen. Misschien zorgde dè kunstenaar ervoor dat ze uitgewist werden, of wel ging hij zorgvuldig met de pen over de voorgaande lijn, ofwel verdwenen ze heel eenvoudig wegens het slijten door wrijving. Het is daarom moeilijk vast te stellen of de Succa dit procédé voor de meerderheid van zijn pentekenin gen gebruikt heeft of slechts sporadisch. Buiten de pen gebruikt de kunstenaar ook het potlood alleen. Met de punt van zijn potlood tekent hij details als bv. de plooiing van de rand van een vrouwenmuts (f. 22), terwijl hij met het plat van zijn potlood werkt om vluch tig het modelé van de vleespartijen en het zachte van de stoffen te suggereren (zelfde folio). Enkele afzonderlijke folio’s, niet gelokaliseerd en niet gedateerd, zijn met speciale technieken getekend: zwarte steen en rood krijt (f. 102), potlood en waterverf of rood krijt, met enkele penstreepjes (f. 103), een derde blad, op gekleurd papier, is met de pen en gehoogd met witte gouache (f. 106). Bij de pen- en potloodtekeningen kan men een grote afwisseling in de afwer king vaststellen: ruwe schetsen, misschien onvoltooide (folio’s 17, 23, 49, 73v°), vluchtig neergekrabbelde ontwerpen (folio’s 12v°, 47, 68), soms zeer vrij (folio’s 13v° en 52), verzorgde tekeningen maar beperkt tot de omtreklijnen (folio’s 34, 35) en tenslotte geschaduwde studies (f. 22-22v°), soms uiterst verzorgd (folio’s 65, 67, 69v°), meestal slechts vluchtig geschaduwd (bv. folio’s 14,45v°, 48, 67v°). De tekeningen daarentegen waar de pen gebruikt werd in combinatie met het penseel als lijntekening, waterverf of lavis, zijn in het algemeen zeer verzorgd en op bedachtzame wijze uitgevoerd (folio’s 43, 55, 55v°, 87v°, 89, 1 Cf. J.S. Held, Rubens" Pen Drawings, p. 288.
DE TEKENING
87
90). Deze technieken werden gebruikt om alle zegels, die steeds met fijnheid zijn weergegeven, na te tekenen (folio’s 21-21 v°, 44,77-82). Deze constante in de uitvoering van de zegel buiten beschouwing gelaten, is eenzelfde type van monument door middel van zeer verschillende technieken getekend. Zo worden de ligbeelden en de muurschilderingen van Flines soms alleen met potlood nagetekend (f. 12), soms met potlood en overgetrokken met de pen (f. 15) of direct met de pen (f. 14), of nog met de pen, verhoogd met waterverf (folio’s 15v° en 16). Men vindt zelfs op éénzelfde folio verschillende technieken om eenzelfde type van monument weer te geven (f. 13). Er is ook fantasie in het gebruik van de inktsoorten: folio 2 telt er op zijn minst drie. Soms wordt deze afwisseling verklaard door het hernemen van het onderbroken werk (folio’s 60, 60v°, 61, 61v°) maar dat is uitzonderlijk. Tenslotte gebruikt de Sueca zijn bladen, zonder aanwijsbare reden, nu eens in de hoogte dan eens in de breedte. Dergelijke verscheidenheid in technieken en afwerking kan ertoe leiden de vraag te stellen of al deze tekeningen werkelijk van eenzelfde hand zijn. Dit is vooral het geval voor de niet-gelokaliseerde en niet-gedateerde folio’s en voor deze van de familie van Willem Van der Bie (folio’s 41-41 v° en 42). Deze laatste, uitgevoerd met het penseel en als gewassen tekening, met enkele her nemingen met de pen, zijn ingelast in de schetsboek van St.-Omaars dat bijna geheel met de pen getekend is. Elementen van verscheidene aard komen even wel hun toeschrijving aan de Succa steunen. In al de tekeningen met schadu wen overwegen duidelijk de schuine arceringen, lopend volgens een diagonaal die gaat van de linker benedenhoek naar de rechter bovenhoek: dit zijn ar ceringen van een rechtshandige; het is dus niet onmogelijk dat zij het werk zouden zijn van eenzelfde hand. Anderzijds zijn deze twee tekeningen voorzien van aantekeningen en wat betreft het geschrift kan men er geen enkele anoma lie ontdekken. Tenslotte werd voor het portret van Wenceslas I (f. 102) beroep gedaan op een reeks van cijfers om de kleur aan te duiden, systeem eigen aan de Succa (zie Inleiding, p. 52). De kunstenaar toont vooral belangstelling voor het gelaat; dit wordt in het algemeen geschaduwd, zelfs wanneer dit voor de rest van de gestalte niet zo is (folio’s 23, 53, 106). Nogal gemakkelijk verwaarloost de Succa de tekening van de onderste helft van de figuur (folio’s 12v°, 13,40v°). De verhoudingen van dit deel interesseren hem weinig (folio’s 13v°, 15, 18, 46v°, 47). De plooien van de vrouwenkledij zijn dikwijls vormloos (folio’s llv °, 49, 65). De benen zijn soms slecht geplaatst en verbeterd (folio’s 25v°, 56), de handen weinig bestu deerd (folio’s 15, 23, 53) of zwak getekend (folio’s 14, 23v°, 67). Daarentegen besteedt de Succa veel zorg aan hoofddeksel en kapsel (folios’ 46, 46v°, 57v°, 60). In de gezichten benadrukt hij de schaduw onder de neus (folio’s 2, llv °, 12v°, 13v°, 22v°, 40 v°, 41,46, 60, 93v°, 94).
88
DE TEKENING
Slaagt de Succa erin de gelijkenis in zijn portretten te bereiken? Slechts weinig portretten die hij nagetekend heeft bleven bewaard. Er zijn de beelte nissen van L o d ew ijk X I (?) en van C harlotte van Savoie (?). Zie f. 65. De gelij kenis is ver van uitstekend, ondanks de zorg die de kunstenaar eraan besteed de. Op het origineel heeft de man hangende mondhoeken, licht afhangende wangen, een dubbele kin; de Succa heeft deze elementen niet weergegeven, hij heeft een veel jonger personage voorgesteld. Nochtans heeft hij een inspanning gedaan om de bovenmatige lengte van de rechterhand weer te geven. Ander zijds heeft hij de trekken van de vrouw verzwaard en onpersoonlijk gemaakt. Het portret van Thom as M orus dat de Succa nagetekend heeft bezitten wij niet meer (f. 69), vandaar dat het moeilijk is hem categorisch het gebrek aan gelijkenis ten laste te leggen wanneer we het vergelijken met de verschillen de portretten van Holbein en zijn nabootsers. De Succa heeft het gelaat langer gemaakt, de neus rechter en minder vooruitstekend, de omvang van de kin verminderd; ook hier schijnt hij de essentiële trekken van het model niet te hebben gevat. Het portret van M aria van Portugal, getekend door de Succa op folio 76, komt juist overeen met een gravure bewaard in de Nationale Bibliotheek te Madrid (zie p. 225, voetnoot 4) wat betreft de kledij, de juwelen, de ovaalvormigheid, maar de trekken werden gewijzigd: de Succa heeft er een jonger en popachtig gezichtje van gemaakt. In het Musée van Rijsel zijn twee schilderijen (van de 16de eeuw?) met de voorstelling van M argareta van M ale en M argareta van Beieren; zij wer den uitgevoerd naar dezelfde originelen als de kopieën getekend door de Succa op f. 22v°. De gelijkenissen in de kledingsdetails zijn groter dan die in de ge laatstrekken maar deze verschillen kunnen evenzeer te wijten zijn aan de kopiist-schilder als aan de tekenaar. Daar de bewaarde schetsboeken grotendeels uit drie perioden in het leven van de Succa dateren: nl. einde 1601-1602, 1608 en 1615, stelt de vraag zich naar een eventuele evolutie van zijn stijl. Het schetsboek van Antwerpen, illustratie van de tussenetappe, bevat naast kopies van zegels slechts één enkele tekening: het portret van M aria van Portugal (f. 76); dit is onvoldoende om zich een mening te vormen. Bijft het schetsboek van Brugge over (1615). Buiten een reeds aangehaalde grotere belangstelling voor het monument waar van de beeltenis deel uitmaakt, is geen enkele stijlevolutie merkbaar tussen de tekeningen van 1601-1602 en deze van 1615. Daarentegen is er wel een duidelijk verschil tussen de eerste en de laatste tekeningen van een studie of van een schetsboek, veroorzaakt door vermoeid heid of een uiting van het verlangen het werk vlug te voltooien. De schets, aan vankelijk zeer zorgvuldig, wordt vrijer, slordiger, totdat de kunstenaar zich herneemt. Bijvoorbeeld op f. 23, een portrettenstudie: dat van Catherina van
DE TEKENING
89
Frankrijk (?), getekend met de pen en met waterverf gehoogd, is verzorgd; in dat van Filips V de Lange, alleen met de pen getekend, is het gelaat nog bestu deerd maar de hand amper geschetst; dat van Johanna van Bourgondië is
slechts een pengekrabbel. In het schetsboek van St.-Omaars schijnt de laatste folio veel vrijer dan de andere. Onder de bladen die de kunstenaar gewijd heeft aan het grafmonument van Lodewijk van Male te Rijsel, bewaren drie folio’s, recto en verso (folio’s 56-58v°) de herinnering aan de beeldjes van de rouwdragers, de zogenaamde „pleurants”. Vanaf f. 56 versnelt het werkritme van beeldje tot beeldje tot bovenaan f. 56v°. De kunstenaar heeft dan moeten onderbreken en wanneer hij het werk hervat heeft, is het beeldje dat hij tekent op het rechter onderste kwart van deze folio, een van de meest verzorgde kopies van de gehele reeks. Dezelfde ontwikkeling kan men waarnemen door heen de folio’s 57, 57v°, 58 en 58v°; na een pauze tussen de schetsen van het tweeëntwintigste en drieëntwintigste beeldje, dit laatste zeer verzorgd, is het vierentwintigste slechts summier met potlood geschetst. De esthetische waarde van de tekeningen van de M em oriën wordt onder schat; dit is vanzelfsprekend door de vergelijking die zich heel natuurlijk op dringt met het C ostum e-B ook 1. Antonio de Succa is een goed tekenaar maar Rubens toont een veel grotere eenvoud en vlotheid: iedere trek heeft zijn waar de. Hij bouwt zijn personages goed op en betoont dezelfde belangstelling voor het gelaat als voor het gehele beeld, hij schetst de figuur in enkele trekken, wat hem niet verhindert ze te individualiseren. Hij besteedt dezelfde zorg, heeft dezelfde soevereine vlotheid bij alle schetsen en het kwaliteitsniveau is con stant terwijl bij de Succa de waarde van de tekeningen zeer ongelijk is. Welis waar heeft de Succa zeker in minder goede voorwaarden gewerkt dan Rubens: hij reisde vooral in de winter en heeft zijn ontwerpen in openlucht of in niet verwarmde gebouwen — kerken of kloostergangen — uitgevoerd en wellicht vaak op een geïmproviseerd verhoog in een weinig comfortabele houding. Naast minderwaardige folio’s (folio’s 18, 41-42, 52, 62v°, 86), heeft hij zeer mooie tekeningen nagelaten, vooral in potlood (folio’s 1, 22-22v°) waaruit zijn zin voor volume spreekt en hij erin slaagt, op eenvoudige wijze de verschil lende materies te suggereren: laken, doek, pels, enz. Het portret van Wenceslas I (f. 102) met zwarte steen en rood krijt, is hier een voorbeeld van. Van de pentekeningen zijn de gedetailleerde en zeer zorgvuldig uitgevoerde studies de meest geslaagde (bijvoorbeeld folio’s 67, 69v°, 75 en 76). De pentekeningen met lavis gehoogd of met waterverf getint, meestal blauw, zijn vaak ook van kwaliteit: dit geldt in het algemeen voor de studies van zegels (folio’s 21-21v°, 44,77 tot 82), voor sommige ligbeelden (folio’s 55-55v°, 95v°, 96v°), voor som mige praalgraven (folio’s 87 en 90) en voor enkele portretten (folio’s 53, 60 en 104v°-105). Dit type van tekening, gedetailleerd en zorgvuldig uitgevoerd, paste uitstekend voor het doel dat de kunstenaar zich gesteld had: het samen
90
BESLUIT
stellen van een documentatie. Wegens hun frisheid wijzen wij tenslotte ook nog op twee veelkleurige waterverftekeningen: de afbeelding van K arei de G oede (f. 89) en het kruis van Margareta van de Elzas (f. 87v°). (V ertaald door W. Janssens)
BESLUIT d oor M . C om blen-Sonkes en A -M . Bonenfant-Feytm ans
Anthonio de Succa was een talentrijk tekenaar; op het esthetisch vlak heeft hij ons enkele zeer geslaagde tekeningen nagelaten: de portretten van Jacoba van Beieren (?) (f. 1), W illem van C roy (f. 67) en van W enceslas I (f. 102), de afbeelding van K arei de G oede (f. 89), het kruis van M argareta van d e Elzas (f. 87v°), de ligbeelden van L odew ijk van M ale, M argareta van Brabant en M argareta van M ale (f. 55) en dat van Boudewijn V (f. 55v°) en de gehele reeks van charters met hun zegels, nagetekend in de St.-Michielsabdij te Ant werpen (folio’s 77 tot 82). M aar de waarde van de M em oriën ligt toch eerder in hun documentair aspect want de getuigenis van de Succa is in het algemeen te betrouwen en hij kopieert op een intelligente manier; de bijzonderheden die hij verschaft over bezochte plaatsen en het groot aantal monumenten dat hij weergeeft, maken van de M em oriën een uitzonderlijk ooggetuigeverslag. Dat moet als zodanig ook overgekomen zijn bij de tijdgenoten van de Succa vermits een kunstenaar van het gehalte van Pieter-Pauwel Rubens er aanzienlijke ontleningen uit wen ste te doen. Tussen de verdwenen kunstwerken zal de specialist van de wapens en van de militaire kledij bijzonder belangstellen in de ligbeelden van Reinhoud (f. 25v°), van W illem C lito (f. 43), van Jan van C roy (f. 45v°), van L odew ijk van M ale (f. 55), van Boudew ijn V (f. 55v°) en van L o dew ijk van N evers (f. 90), in het beeld van O tto I V van B ourgondië (folio’s 33 en 35), in de grafplaat van R obrecht, bastaard van Vlaanderen (f. 64v°) en in het schild van Boudew ijn van C onstantinopel (f. 17) want de Succa, die militair lijkt geweest te zijn, heeft ze zeer zorgvuldig nagetekend. De kunsthistoricus zal er enkele aanwijzingen vinden voor de evolutie van de beeldhouwkunst (bv. folio’s 33 en 35, het portaal van het klooster van L a Thieulloye) of van het geschilderd portret in West-Europa (L o dew ijk van M ale, f. 22 en W enceslas I, f. 102), hij zal er tevens een merkwaardig graf monument (grafmonument van M argareta van de E lzas, f. 87), en mooie ligbeelden vinden onder andere die van H endrik III en A lix van Bourgondië (f. 67v°).
BESLUIT
91
De iconograaf zal zijn repertorium aan afbeeldingen van prinsen ver rijken, meer bepaald die van Isabella van Portugal (f. 1), van Jan I V van Bra bant (f. 2) en Filips van Sint-Pol (f. 2) en W enceslas I (f. 102). De historicus zal weinig uit de teksten (chronieken en charters) en uit de zegels kunnen halen. Zij zijn nochtans essentieel. Door de teksten komt de zin van het werk tot uiting. Door hen reveleert zich, misschien vaag maar onweer legbaar, de nieuwigheid van het nagevolgde doel: het schetsen van oude mo numenten omdat ze oud zijn en zoeken ze te dateren door een geschreven documentatie. De M em oriën vertegenwoordigen de overgang tussen ener zijds, de portrettengalerijen, gemaakt vanaf de middeleeuwen en anderzijds, de voorlopers van de archeologie. Inderdaad, in hun geheel genomen hebben de M em oriën de weg gevonden: de personages uit het verleden voorstellen met behulp van hun ligbeelden en hun zegels. Heden nog is dit de beste metho de. M aar men moest er aan denken. Tenslotte zal elkeen die gevoelig is voor cultuur de verdwijning van zo’n rijk cultureel en artistiek patrimonium betreuren. ( V ertaald door W. Janssens)
92 C O N C O R D A N C IE
Nieuwe
Oude
foL
fol.
P la ats
7 11 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 37 38 39 40 41 41B 42 43 44 45 61 62 93 94 95
Doornik
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42
99
Flines >> 99
>>
„ >>
>>
>>
„ >> >>
„
» >» >>
Atrecht 99
„ » 99
„ La Thieulloye „ » ,, »»
>> >> >> Chocques Sint-Omaars >»
Nieuwe
Oude
fol.
fol.
43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74
96 97 98 99 100 4 89 90 91 92 75 76 77 78 79 80 81 83 84 85 86 87 82 101 102 103 104 105 106 107 108 6
75
63
76 77 78 79 80 81 82
29 30 31 32 33 34 35
P la ats
Sint-Omaars
Clairmarais Gosnay » >>
Rijsel, de Plancques-verz. Rijsel, Sint-Pieter
,, 9t
99
»
„ Gent f»
„ 99 *9
>* Leuven 99 99 99 9* 99 99 99
Brussel, Karmelietenklooster Brussel, de Castillo-verzameling Antwerpen 99
>» 99 99 99 99
93
Plaats
1 2
17 14 15 16 13 12 3 19 24 25
Brugge
Nieuwe fol.
95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106
Plaats of afbeeldingen
Oude fol.
Brugge >>
18 22 23 20 27 21 26 5 8
» 28
J»
>> 5»
>» >> Wenceslas I dierenhuid
(
Maximiliaan II Frederik III
Catalogus vertaald door: Mw. C. Lemaire-De Vaere, de HH. Fr. D e Vrieze, P. D e Cock en L. Vandevelde
95
DOORNIK
Folio’s 1 en 2
1. DOORNIK
5 december 1601 1. Antonio de Succa begeeft zich naar D oornik2. Hij be zoekt de verzameling van Denis de V illers3. DENIS DE VILLERS
Geleerde, verzamelaar en genealoog. In 1546 te Doornik geboren, aldaar op 30 november 1620 overleden. Doctor in canoniek recht van de Universiteit te Leuven, apostolisch protonotaris, op drieëndertigjarige leeftijd, kanunnik van O.-L.-V.-kathedraal te Doornik (1579). In 1586 wordt hij tot kanselier van het kapittel van de kathedraal verkozen. Hij was een liefhebber van histo rische documenten meer bepaaldelijk die uit de oudheid en legde een belang rijke verzameling handschriften, drukken, schilderijen4, penningen, Egyp tische, Griekse en Romeinse oudheden aan. Met Hiëronymus van Winghe 5 is hij de stichter van de uitstekende bibliotheek van het Doornikse kapittel. Lit.: J.A. Rombaut, B ruxelles illustrée, I, p. 81; II, p. 131; E. Dony, Villers, D enis de; P. Faider, Catalogue, p. 4-6.
1 Deze datum komt tweemaal voor, nl. op f° 1 en op f° 2. 2 België, prov. Henegouwen, arr. hoofdplaats. 3 Folio’s 1 en 2 : het autograf e attest en de handtekening van de verzamelaar op folio 1, nr. 5 bevestigen het bezoek van Succa en de aanwezigheid van de kunstwerken die hij bij hem natekende. Succa was reeds in 1599 bij Denis de Villers geweest. Zie Inleiding, p. 4. 4 In het dossier D enis de Villers, 1656 in het kapittelarchief van de kathedraal te Doornik (Kanunnikenfonds) wordt nochtans geen enkel nauwkeurig gegeven in verband met de schilderijenverzamelingen van de kanselier aangetroffen. 5 Over diens broer, Maximiliaan, zie katern Leuven, p. 218.
96
F. 1
1 JACOBA VAN BEIEREN [?] (25 juli 1401 - 9 oktober 1436), gravin van Hene gouwen, Holland en Zeeland, dochter van Willem van Beieren, en van Marga reta van Bourgondië, achtereenvolgens gehuwd met Jean de Touraine, Jan IV, hertog van Brabant, Humphrey, hertog van Gloucester, en Frank van Bor selen 6.
2
1
4
DOORNIK
Potloottekening, enkele penretouches op
Plaats: in 1601 in de verzameling van
het gelaat.
kanunnik Denis de Villers. Niet teruggevonden. Succa’s com mentaar: identificatie van het portret.
K unstw erk: schilderij (?). D atering: tussen 1430 en 1450 uitgevoerd 7. Kunstenaar: onbekend 8. 3
Lit.: K. Westendorp, D ie A nfänge, p. 77-78; W.H.J. Weale, H ubert and John van E yck, p. 180-181; M. Devigne, Une collection, p. 358-362; K. Bauch, Bildnisse, p. 133-134, ill. 28; Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8, f° 17, C ostum e-Book, aan P.P. Rubens toegeschreven.
5
2 a n to n , g r o te b a s ta a r d v a n Goede en Jeanne de Presle.
b o u rg o n d ië
(1421-1504), zoon van Filips de
Pentekening. K unstw erk: penning waarvan Succa voor-
Plaats: in 1601 in het bezit van kanunnik
en keerzijde gedeeltelijk getekend heeft. D atering: tussen 1472 en 1478 9. Kunstenaar: toegeschreven aan Johannes de Candida.
Succa’s com mentaar: afschrift van de
Denis de Villers. Niet teruggevonden10. omschriften op voor- en keerzijde van de penning, resp. de naam van de prins en zijn lijfspreuk.
Lit.: V. Tourneur, Jehan de Candida, 1914, p. 381-383; 1919, p. 259-260, pi. Ill; M. De vigne, Une collection, p. 357-358; G.F. Hill, A Corpus, I, nr. 829, p. 215-216; II, pl. 134.
6 D it beeld gelijkt op geen enkel van de bekende identificeerbare portretten van Jacoba van Beieren, die onderling nochtans tamelijk goed overeenstemmen (zie o.a. Amsterdam, Rijksmuseum, cat. 1911, nr. 130; Kopenhagen, Statens Museum for Kunst, cat. nr. 483; Wenen, Kunsthistorisches Museum, cat. nr. 4444; Frankfort, Stadelsches Kunstinstitut, inv. nr. 726 (tekeningen); Atrecht, Bibliothèque municipale, 266, folio 36 (tekening). 7 N aar de stijl van het portret en naar de kledij te oordelen: kleed met puntig decolleté, bontkraag en hooggeplaatste gordel, kapsel met twee „truffeaux” in een net opgehouden waarover de linnen huif. 8 K. Bauch, op. cit. vraagt zich af of het door de Succa gekopieerde beeld niet een schil derij van Robert Campin is geweest, die een beschermeling van de gravin was. 9 De vermoedelijke auteur, Johanmes de Candida (vóór 1450-na 1495 of in 1504); 1472, aankomst in de Nederlanden, 1478 de Grote Bastaard treedt in dienst van Lodewijk XI. 10 Nog andere exemplaren bekend waaronder twee in de Koninklijke Bibliotheek Albert I te Brussel (Penningkabinet).
DOORNIK
97
3 I s a b e l l a v a n P o r t u g a l (21 februari 1397 - 17 december 1471), dochter van Johannes I van Portugal en van Philippina van Lancaster, derde echtgenote van Filips de Goede, hertog van Bourgondië u . Potloodtekening met enkele penretouches in de kleding. K unstw erk: schilderij (?). Datering: 3de kwart van de 15de eeuw 12, Kunstenaar: onbekend 13.
Plaats: in 1601 in de verzameling van kanunnik Denis de Villers. Niet teruggevonden. Succa’s com mentaar: identificatie van het portret.
Lit.: L. Alvin, lconographie, p. 392; K. Westendorp, D ie A nfänge, p. 75-76; W.H.J. Weale, H ubert and John van E yck, p. 180, afb.; M. Devigne, Une Collection, p. 348-355; L. Bal dass, Jan van E yck, p. 285, nota 2; K. Bauch, Bildnisse, p. 106, afb. 9; M.J. Friedländer, The Van E ycks, p. 66; Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8, fol. 17, C ostum e-Book,
toegeschreven aan P.P. Rubens.
4 DON CARLOS (8 juli 1545 - 24 juli 1568), infant van Spanje, zoon van Filips II en van zijn eerste echtgenote, Maria van Portugal. Pentekening. K unstw erk: penning waarvan de Succa de
voorzijde gedeeltelijk heeft getekend. Datering: 1557 14. Kunstenaar: Pompeo Leoni. Plaats: in 1601 in het bezit van kanunnik
Denis de Villers. Niet teruggevonden 15. Succa’s com mentaar: gedeeltelijk afschrift van het omschrift op de voorzijde van de penning: naam van de prins en handtekening van de kunstenaar.
Lit.: E. Pion, L es m aîtres italiens, p. 323-324, pl. XXXIX, fig. 2; M. Devigne, Une col lection, p. 358.
5 Autografisch attest en handtekening van de verzamelaar, Denis de Villers. Over hem, zie p. 95. Onbeschreven. 11 De afbeelding vertoont een ontegensprekelijke gelijkenis met die van het retabel uit de kerk van Hesdigneul-les-Béthune (Frankrijk, dpt. Pas-de-Calais, arr. Béthune) uit het vroegere kartuizerklooster van Val-Saint-Esprit te Gosnay, waar Isabella één jaar lang begraven lag. Het retabel stond tegenover het graf en draagt de datum 1500 (zie A. de Loisne, L es tableaux, p. 50-55, pl. XIV). Volgens M. Devigne, op. cit., zou het retabelportret tot een verloren schilderij van Rogier van der Weyden terug te voeren zijn. 12 Te oordelen naar het kostuum, een kleed met decolleté tot in de taille, het lichte hoofd deksel, onder de kin geknoopt en de ietwat gebogen houding is dit het beeld van een dame op leeftijd. K. Bauch, op. cit. meent dat ook het oorspronkelijke schilderij een laat portret is geweest. 13 L. Alvin, W.H.J. Weale en M.J. Friedländer, op. cit., overwegen de mogelijkheid dat dit beeld verwantschap vertoont met de twee portretten van de prinses die Jan van Eyck in Portugal, vóór haar huwelijk schilderde. Hun mening wordt door L. Baldass, op. cit. verworpen. M. Devigne, op. cit. denkt aan een verdwenen origineel van Rogier van der Weyden, dat ook ten grondslag aan het retabel van Hesdigneul-les-Béthune zou liggen. 14 De datum komt op de voorzijde van de penning voor, maar werd door Succa niet gekopieerd.
F. 1 v°
98
F. 2
2
1 M icH ÈLE VAN f r a n k r i j k [?] (1 1 januari 1 3 9 5 - 1 8 juli 1 4 2 2 ) , dochter van Ka rei VI van Frankrijk en van Isabella van Beieren, eerste echtgenote van Filips de Goede, hertog van Bourgondië16.
Penseeltekeningen met de pen geretoucheerd, vooral de linker schets. K unstw erk: schilderij (?). Succa heeft tweemaal de buste en éénmaal de neus en de mond van zijn model nagetekend. Datering: eerste helft van de 15de eeuw 17, Kunstenaar: onbekend.
1
3
DOORNIK
Plaats: in 1601 in de verzameling van
kanunnik Denis de Villers. Niet teruggevonden. Succa’s com mentaar: identificatie van het portret, opgave van de plaats waar het bewaard werd en van de datum waarop de kunstenaar het gezien heeft.
Lit.: K. Westendorp, D ie A nfänge, p. 74-75; W.H.J. Weale, H ubert and John van E yck, p. 178-179; M. Devigne, Une collection, p. 343-347; M.J. Friedländer, The Van Eycks, p. 66.
2 ja n iv (11 juni 1403 - 17 april 1427), hertog van Brabant, oudste zoon van Anton van Brabant en van Johanna van Sint-Pol18. M et de pen geretoucheerde penseeltekening. K unstw erk: schilderij (?). Datering: 15de eeuw 19. Kunstenaar: onbekend 20. Plaats: in 1601 in de verzameling van
Niet teruggevonden. Succa’s com mentaar: lokalisatie en
identificatie van het portret.
kanunnik Denis de Villers. Lit.: K. Westendorp, D ie A nfänge, p. 7, 76-77; W.H.J. Weale, H ubert and John van Eyck, p. 181; M. Devigne, Une collection d ’œuvres d ’art, p. 355-356; K. Bauch, Bildnisse, p. 109, nota 24; M. Sonkes, Dessins du X V ’ siècle, p. 245-248; Londen, British Museum, hs. 1841 12.11.8, C ostum e-Book, toegeschreven aan P.P. Rubens, fol .16. 1s De penning bestaat met vier verschillende keerzijden. Succa geeft geen enkele aandui ding, waaruit blijkt welk type hij gezien heeft. 16 Indien het oorspronkelijke portret dat Succa kopieerde werkelijk Michèle van Frankrijk voorstelde, dan moet het vóór 1422 zijn uitgevoerd. Het zou dan, volgens Westendorp, op. cit. het eerste voorbeeld zijn van een portret „en trois quarts”. A priori is de moge lijkheid van een postuum portret echter niet uitgesloten. Volgens M. Devigne, op. cit. is het afgebeelde personage ouder dan de op zevenentwintigjarige leeftijd gestorven Michèle van Frankrijk. U it het kostuum is geen nadere datering af te leiden; zie nota 17. 17 Het personage draagt een bovenkleed, zoals tussen 1390 en 1425 in de mode was. Een vijftiental jaar later komt die kledij ook nog voor. 18 De identificatie wordt door vergelijking met twee andere bekende portretten van de prins gestaafd: een 15de-eeuwse tekening in het Boymans-van Beuningen Museum te Rotterdam met gelijkluidende naam en een schilderij dat vroeger tot de verzameling van Mgr. De Ram te Leuven behoorde, maar in 1914 verdween. Op f. 56 v° bevindt zich een tweede portret van Jan IV dat een onbetwistbare gelijkenis met de hier besproken tekening vertoont. 19 Te oordelen naar de klederdracht, een met bont afgezoomd hoog gesloten kleed en een soepel kaproen met uitgehakkelde slip. Mogelijk werd het origineel naar levende lijve, dus vóór 1427 uitgevoerd. -° K. Bauch, op. cit. vraagt zich af of het origineel geen werk van Jan van Eyck was.
99
DOORNIK
3 F i l i p s v a n siN T -PO L (25 juli 1404 - 4 augustus 1430), hertog van Brabant, later geboren zoon van Anton van Brabant en van Johanna van Sint-Pol21. M e t de pen geretoucheerde penseeltekening. K unstw erk: schilderij (?). Datering: 15de eeuw 22. Kunstenaar: onbekend.
Plaats: in 1601 in de verzameling van
kanunnik Denis de Villers. N iet teruggevonden. Succa’s com mentaar: identificatie van het portret.
Lit.: K. Westendorp, D ie A nfänge, p. 76; W.H.J. Weale, H ubert and John van E yck, p. 181; M. Devigne, Une collection, p. 356; M. Sonkes, Dessins du X V " siècle, p. 245-248.
Onbeschreven. 21 De identificatie wordt gestaafd door vergelijking met een ander 15de-eeuwse getekend portret van de hertog, met dezelfde naamaanduiding, vroeger in de Mannheimer-verzameling te Amsterdam maar gedurende de tweede wereldoorlog vernield. Op f. 56v° van de M em oriën vertoont een derde portret van Filips van Sint-Pol een onbetwistbare gelijke nis met de eerste twee. 22 Te oordelen naar de kledij, de hooggesloten met bont afgezoomde mantel en het haarkapje (kapsel met de pot op ’t hoofd geknipt) werd het oorspronkelijk portret wellicht naar den levende lijve uitgevoerd.
F. 2 v°
100
Folio’s 3 tot 20 v°
FLINES
2. FLINES
11 december 1601 1. Onderzoek van Succa in de cisterciënzerabdij L’Honneur-Notre-Dame te Flines 2-3. ABDIJ L’HONNEUR-NOTRE-DAME
Bovengenoemde cisterciënzerabdij werd in 1234 door Margareta van Constantinopel gesticht. Zij was eerst bij Orchies 4 gevestigd, maar eind 1253 kreeg de gravin toelating om haar naar Flines te verhuizen. De kerk werd op 28 mei 1279 ingewijd ; het kloosterpand en de bijgebouwen waren omstreeks het midden van de 14de eeuw voltooid. In de abdij is de stichteres samen met verscheidene familieleden en enkele vooraanstaande personages begraven. Wegens vernielingen veroorzaakt door de oorlogen werden herstellingswer ken op het einde van de 14de en in het begin van de 16de eeuw ondernomen. De abdij heeft toen een grote welvaart gekend en uit de tekeningen van Succa is af te leiden dat in die periode een aantal muurschilderingen werden uitge voerd. In de 18de eeuw werd de abdij volledig herbouwd. Het lot van de gra ven van de familie van Dampierre is onbekend. De abdij werd even na 9 maart 1794 totaal verwoest. Lit.: E. Martène en U. Durand, Voyage, II, p. 84; Tiroux, Histoire, p. 9-24; E. Hautcceur, Cartulaire; E. Hautcceur, H istoire (met een studie van de tomben, p. 413-421); Abbé Th. Leuridan, Epigraphie, p. 437-442; J. Blanpain, Flines, kol. 492-496; Brussel, K.B., Goethals
1509, f. 2v° tot 20; Brussel, K.B., Goethals 1640, f. 5v° en 6. 1 Zie folio’s 3, 8v° en 10. - Frankrijk, dpt. Nord, arr. Dowaai. 3 Op f. 8v° nr. 2 heeft dom Angenost, biechtvader van het klooster een autografisch en gedateerd attest ondertekend waarbij hij het onderzoek van Succa te Flines bevestigt. Deze monnik mag geïdentificeerd worden met David Angenost kloosterling te Claremare (Frankrijk, dpt. Pas-de-Calais, arr. Sint-Omaars) op het einde van de 16de eeuw, van wie een eigenhandige aantekening te lezen staat op het schutblad van hs 380 van de bibliotheek van Sint-Omaars. Wij danken Mevr. A. Sion, bibliothecaresse, die ons een fotografische reproductie van deze tekst liet geworden. Zie ook M. Michelant [en Duchet] M anuscrits, p. 184, Additions, p. 34. 4 Frankrijk, dpt. du Nord, arr. Dowaai. 5 Het wapen, van de familie de Fontaine, waaruit de H. Bemardus stamde, vindt men terug in het wapen van talrijke cisterciënzerabdijen, die op die manier hun afhankelijkheid van Citeaux aanduidden. Succa tekent het wapen in sabel met geschaakte schuinbalk van rood en blauw. In werkelijkheid is het van rood en zilver. Toch bestaan er een aantal varianten. Zie A. Dimier en M. Cocheril. Les plus beaux blasons, p. 155; A. Dimier, H éraldique, p. 279.
101
FLINES
1 Lokalisatie van het onderzoek te Flines en datum ervan door de Succa zelf opgegeven.
F. 3
W apen: K? wapen van het geslacht Fontaine 5 dekkend een bisschopsstaf. 1
2 m a r g a r e t a v a n CONSTANTINOPEL (augustus 1202 - 10 december 1280), gravin van Vlaanderen, tweede dochter van Boudewijn IX van Constantinopel, graaf van Vlaanderen en van Maria van Champagne, achtereenvolgens gehuwd met Bouchard van Avesnes (ca. 1212) en met Willem van Dampierre (1223). Gegevens uit annalen over het leven van de gravin door Robert Gaguin, over geschreven bij haar grafbeeld in het Dameskoor van de abdijkerk. Zie ook f. 13, nr. 3, tekening van het grafbeeld. W apen: V gekroond schild gedeeld Vlaanderen en gevierendeeld Henegouwen 2
en Holland 5hi». Lit.: R. Gaguin, De Francorum regum, Liber X , f. 280v°. MARGARETA VAN CONSTANTINOPEL
(zie f. 3, nr. 2). Excerpta uit Latijnse kronieken met bijzonderheden over haar leven.
F. 3 v°
1 GW iJDE v a n d a m p i e r r e (1226/27 - 7 maart 1305), graaf van Vlaanderen, zoon van Willem II van Dampierre en van Margareta van Constantinopel.
F. 4
Pentekening. K unstw erk: personage van de graftombe. Datering: begin 16de eeuw 6. Plaats: in 1601 in het Dameskoor van de
abdijkerk, links van het altaar van de Heilige Drievuldigheid. Niet teruggevonden.
W apen: V wapen van Vlaanderen.
l
1
Succa’s com mentaar: enkele aanduidingen
van kleuren. Zie ook f. 13v°, nr. 3, de tekening van een beeld dat tot het graf zou hebben behoord.
2 1
Lit.: Brussel, K.B., Goethals 1507, f. 16.
5bi» De kroon en het ruitvormig schild zijn latere elementen, die vaak vanaf de 16de eeuw worden afgebeeld. 6 Te oordelen naar de kledij. Het Cartulaire van E. Hautcceur, p. 927 vermeldt werken die in opdracht van de abdis Jeanne de Boubais tussen 1507 en 1533 zijn uitgevoerd : het oprichten van het graf van graaf Gwijde „laquelle par avant jamais ne fut elevé” (dat vroeger nooit werd opgericht).
3
102 2
g w ij d e v a n d a m p ie r r e
FLINES ( z ie b o v e n ) .
Ligging van het graf en Franse grafspreuk van de graaf. Lit.: R. Gaguin, D e Francorum regum, L ib er X , f. 280 v°; Th. Leuridan, Epigraphie, p. 441; Brussel, K.B., Goethals 1507, f. 16.
3 MATHILDE v a n BÉTHUNE ( f 8/11 november 1263/4), dochter van Robrecht VII, graaf van Béthune en van Isabella van Morialmez, eerste echtgenote van Gwijde van Dampierre, graaf van Vlaanderen. Latijnse grafspreuk : zij bevond zich op een houten bord dat in de Sint-Hubertuskapel van de abdijkerk was opgehangen. De tombe van de gravin be vond zich in die kapel. Zie tekening, f. 12. Lit.: A. Duchesne, H istoire, p. 224-225; E. Hautcceur, Histoire, p. 416-417; Th. Leuri dan, Epigraphie, p. 439.
F. 4 v°
1 m a r g a r e t a v a n c o n s t a n t i n o p e l ( z ie f. 3, n r . 2). Excerpta uit J. Meyerus betreffende het leven van Bouchard van Avesnes, eerste echtgenoot van Margareta van Constantinopel. Lit.: J. Meyerus, Com m entarii, f. 70 en 74 (Meyerus interpreteert foutief een gezegde van Jacques de Guise, H istoire du Hainaut, XIV, boek XX, p. 25-29, 33-35 en 193).
Aantekening betreffende de sterfdatum van Willem van Dampierre, tweede echtgenoot van Margareta van Constantinopel en de ligging van de tombe. Lit.: J. Meyerus, C om m entarii, f. 74; E. Hautcceur, Histoire, p. 418.
2 w i l l e m v a n d a m p i e r r e (1225 - 6 mei 1251), graaf van Vlaanderen, oudste zoon van Willem II van Dampierre en van Margareta van Constantinopel, gravin van Vlaanderen 7. Tekst over de graaf uit J. Meyerus, Com m entarii, f. 76.
F. 5
1 WILLEM VAN d a m p i e r r e
(zie f. 4 v°, nr. 2).
Vervolg van f. 4 v°. 7
Historische gegevens in J. De Smet, N otice historique, p. 349, Th. Luyckx, Over de
geboorte, p. 73-74.
FLINES
103
2 ROGIER v a n m o r t a g n e (f tussen 16 mei 1275 en 24 februari 1276), heer van Espierre, kamerheer van Willem van Dampierre, graaf van Vlaanderen, jon gere zoon van Evrardus IV van Mortagne, kasteelheer van Doornik en van Isabeau van Kortrijk, echtgenoot van Heluida van Trazegnies, vrouwe van Seneffe 8. Lokalisatie en gedeeltelijke beschrijving van het graf. Zie ook f. 14, nr. 4, de tekening van het bseld dat bij de graftombe stond. Grafschriften in het Frans en in het Latijn. Er zijn verscheidene varianten; z ie :
2
Lit.: E. Hautcceur, Histoire, p. 419; Th. Leuridan, Epigraphie, p. 440; Brussel, K.B., Goethals 1507, f. 17; Brussel, K.B., Goethals 1509, f. 10 (tekening).
--------------------
21 juli 1275), dochter van Erardus I van Brienne, heer van Ramerupt en van Vénizy, en van Filippina van Champagne, echt genote van Diederik IV, kasteelheer van Diksmuide, heer van Bièvres en van Wallers.
F. 5 V °
m a r g a r e ta v a n b rie n n e ( t
Ligging van het graf. Frans grafschrift. Lit.: E. Hautcoeur, Histoire, p. 417; Th. Leuridan, Epigraphie, p. 439; Brussel, K.B., Goe
thals 1507, f. 17; Brussel, K.B., Goethals 1509, f. 20; Brussel, K.B., Goethals 1640, f. 6.
Latijns grafschrift. Lit.: E. Hautcoeur, Histoire, p. 417; Th. Leuridan, Epigraphie, p. 439.
Commentaar op de kledij van het liggend personage. Zie ook f. 12v°, de tekening van dit beeld. Commentaar op een tekst betreffende Diederik IV van Bièvres (f 2 augustus (?) 1272).
1 g w i j d e v a n d a m p i e r r e (zie f. 4, nr. 1). Tekst met betrekking tot zijn leven uit J. Meyerus, Com m entarii, f. 108. 2 m a t h i l d e v a n b é t h u n e (zie f. 4, nr. 3). Aantekening betreffende de ligging van het graf en bespreking van de opvat ting van J. Meyerus, C om m entarii, f. 108v° in dit verband. Zie ook f. 4, nr. 3, de kopie van het Latijnse grafschrift en f. 12, de tekening van de gisant. 8 Biografische gegevens in P.A. du Chastel de la Howarderie, N otices, I, p. 22 en III, p. 798. Hieruit vernemen we o.m. dat Beatrijs van Kortrijk, weduwe van Willem, graaf van Vlaanderen onder zijn testamentaire uitvoerders vermeld wordt; E. Warlop, D e Vlaamse A del, II, II, Genealogie 59, nr. 22, p. 166 en ibidem, Genealogie 124, nr. 34, p. 340.
F. 6
104
FLINES
3 ISABELLA v a n n a m e n o f v a n l u x e m b u r g ( f 27 september 1298), dochter van Hendrik II, graaf van Luxemburg en van Margareta, gravin van Bar, twee de echtgenote van Gwijde van Dampierre. Biografische gegevens betreffende Isabella van Luxemburg en tekst over de identificatie van het beeld op de graftombe, in werkelijkheid Johanna van Vlaanderen (zie tekening f. 13v°, nr. 1). F. 6v°
1
is a b e lla v a n n am en o f v a n lu x e m b u rg
(zie f. 6, nr. 3).
Vervolg van f. 6, nr. 3. 1
2 m a r i a v a n d a m p i e r r e (1230/31 - 21 december 1302), kloosterzuster te Flines 9, dochter van Willem II van Dampierre en van Margareta van Constantinopel. Identificatie van het personage, summiere beschrijving en ligging van het graf ; Latijns grafschrift. Zie ook f. 13, nr. 4, tekening van de gisant.
2
U t.: E. Hautcoeur, Histoire, p. 57; Th. Leuridan, Epigraphie, p. 441; Brussel, K.B., Goethals 1507, f. 16 en 17 v"; Brussel, K.B., Goethals 1509, f. 3 v°.
Maria van Dampierre als abdis. De Succa vergist zich wanneer hij Maria van Dampierre een plaats in de chro nologie der abdissen van Flines toewijst. Inderdaad wordt zij in verscheidene oorkonden uit 1259 in die hoedanigheid vermeld. Als abdis fungeerde zij wellicht tussen de tweede, Ode van Maigny en de derde, Alix La Brune.
F. 7 1
1 MARGARETA VAN CONSTANTINOPEL (zie f. 3, nr. 2). Vermelding van de sterfdatum (1257) en van de begraafplaats van Jan van Avesnes, oudste zoon van Margareta en van Bouchard van Avesnes. Vermelding van de sterfdatum (1256) en van de begraafplaats van Boudewijn van Avesnes, tweede zoon van Margareta en van Bouchard van Avesnes.
2 2 j a n v a n v l a a n d e r e n ( f 14 oktober 1291), proost van de Sint-Donatiuskerk te Brugge en van de Sint-Pieterskerk te Rijsel, bisschop van Metz en vervol gens van Luik, zoon van Gwijde van Dampierre, graaf van Vlaanderen en van Mathilde van Béthune. 9 Vanaf 1245 is Maria van Dampierre kloosterzuster te Flines, waar ze, ten minste in 1259 als abdis optrad. Later verzaakte zij die waardigheid. H aar naam komt niet voor in de lijst van de abdissen van Flines. Zie E. Hautcoeur, Histoire, p. 53-57, 380, 415 en Cartulaire, p. 52, 124, 490 en 941 en J. Blanpain, Flines, kol. 495.
105
FLINES
Ligging en beschrijving van het graf. Tekst over het leven van de prelaat, zijn grafschrift. Zie ook f. 13, nr. 1, een tekening naar een geschilderd portret. Lit.: J. Meyerus, C om m entarii, f. 81v° en 83; E. Martène en U. Durand, Voyage, II, p. 84;
Brussel, K.B., Goethals 1507, f. 16v°; Brussel, K.B., Goethals 1640, f. 6.
3 w i l l e m v a n h e n e g o u w e n of v a n a v e s n e s ( f 1296), bisschop van Kamerijk, zoon van Jan I van Avesnes, graaf van Henegouwen en van Aleidis van Hol land of v a n GULIK ( f 1304), proost van Utrecht en gekozen aartsbisschop van Keulen, zoon van Maria van Dampierre en van Willem van Gulik (zie f. 14, nr. 3).
w ille m
Ligging van het graf, tekst van het grafschrift op een zuil bij de tombe (Succa dagtekent dit grafschrift uit de tweede helft van de 16de eeuw). Zie ook f. 13, nr. 2, een tekening naar een geschilderd portret. In opspraak brengen van de eerste identificatie vanwege de aanwezigheid van het wapen van Vlaanderen en van het ontbreken van een Willem van Vlaanderen in een door Succa ge bruikte lijst van de bisschoppen van Kamerijk. Lit.: J. Meyerus, C om m entarii, f. 88, 90v°, 92, 92v°, 100v°, 106-107; E. Hautcceur, H is toire, p. 419; Brussel, K.B., Goethals 1640, f. 6; Brussel, K.B., Goethals 1507, f. 16 v°.
1 WILLEM VAN GULIK (zie f. 7, nr. 3). Vervolg van f. 7, nr. 3. 2 BiANCA v a n s i c i l i ë ( f 1269), dochter van Karei van Anjou, koning van Si cilië, en van Beatrijs van Provence, eerste echtgenote van Robrecht III van Béthune, graaf van Vlaanderen. Lokalisatie van het graf, Frans grafschrift en vermelding van de sterfdatum volgens Meyerus. Zie ook op folio’s 15, 15v° en 16, de tekeningen naar het graf. W apen: *0 wapen gedeeld 1. Vlaanderen 2. Anjou.
1
Lit.: J. Meyerus, C omm entarii, f. 79; Brussel, K.B., Goethals 1507, f. 16 v°.
3 siMON, h e e r v a n LALAiNG ( t 3 mei 1333), ridder, zoon van Otto en Isabella van Saarbrück, echtgenoot van Mathilde van Aspremont.
p rj y Q
FLINES
106
Ligging van het graf, korte beschrijving en Frans grafschrift. Zie ook de tekening van het grafbeeld (?) op f. 18. Wapen: V wapen van Lalaing. 2
Lit.: F.-V. Goethals, M iroir, p. 492-493; E. Hautcceur, Histoire, p. 420; Th. Leuridan, Epigraphie, p. 442; Brussel, K.B., Goethals 1507, f. 17v°.
F. 8
MARGARETA VAN CONSTANTINOPEL (zie f. 3, nr. 2). Stichtingsoorkonde van de abdij, waarbij Margareta het gehucht L’HonneurNotre-Dame aan Orchies schenkt opdat het voor eeuwig een cisterciënzerinnenabdij van de obediënte van Clairvaux zou zijn. Deze akte is gedateerd „Actum anno Domini 1234 in die sancti Dyonisii” (9 oktober 1234).
Lit.: E. Hautcceur, Cartulaire, I, nr. XII, p. 10.
Begin van een oorkonde van oktober 1251 waarbij de deken en het kapittel van Atrecht hun toestemming geven voor het overbrengen van de cisterciën zerabdij van Orchies naar Flines op bepaalde voorwaarden. Lit.: E. Hautcceur, Cartulaire, I, nr. XCII, p. 82-83 „Datum anno Domini M° CC° quin-
quagesimo primo, mense octobri”.
Begin van de „grote oorkonde” van Flines, waarbij Margareta, na het over brengen van de abdij, de goederen van de abdij opsomt en bevestigt. Deze akte draagt de datum december 1253. Lit.: E. Hautcceur, Cartulaire, I, nr. CIV, p. 93-94 en 100, „Datum anno Domini millesimo ducentesimo quinquagesimo tertio, mense decembri”.
F. 8 v°
l
2
1 MARGARETA VAN CONSTANTINOPEL (zie f. 3, nr. 2). Vervolg van f. 8. Beschouwingen over de stichtingsdatum van de abdij van Flines. Succa dateert foutief (1260) een akte van april 1247 (zie E. Hautcceur, Cartulaire, I, nr. LXXVI, p. 69-70, „Actum anno Domini M° CC° XL septimo mense aprili” ; E. Hautcceur, Histoire, p. 41, aantek. 1). 1260 is de datum van de vidimus waarin de eerste akte werd ingeschoven (zie J. Meyerus, Commentarii, f. 74; E. Hautcceur, Cartulaire, I, nr. CXXVIII, p. 132-133, „Datum anno Domini millesimo ducentesimo sexagesimo, feria quinta post diem Natalis Domini”).
FLINES
107
Beschouwingen over de begraafplaats van Willem van Dampierre, tweede echtgenoot van Margareta van Constantinopel. 2 Gedateerd attest en autografische handtekening van dom Angenost, biecht vader van de abdij. Over hem, aantek. 3. Lijst van de abdissen van Flines sedert de stichting (1234) tot 11 december 1601, datum waarop Succa de abdij heeft bezocht.
F. 9, 9 v° en 10
Lit.: De lijst van Succa dient te worden vergeleken met die welke E. Hautcceur in het Cartulaire heeft gepubliceerd (p. 923-27) onder de titel „Chronique des abbesses”.
F. 10 v°
Onbeschreven. BiANCA v a n s i c i l i ë
F. 11
(zie f. 7v°, nr. 2).
Tekening m et pen en penseel. K unstw erk: muurschildering 10 waarvan
Succa twee schetsen heeft gemaakt, een proeve (f. 15, nr. 2) en een definitieve (f- 11). Datering: 16de eeuw 1:l. Plaats: in 1601 onbepaald 12. Niet teruggevonden.
Wapen: ^7 gedeeld 1. Vlaanderen
1
2. Anjou, gekroond 13. Succa’s commentaar: summiere
beschrijving van de muurschildering en van het wapen.
Lit.: E. Hautcoeur, Histoire, p. 417.
10 E. Hautcoeur, Histoire, beweert dat het een glasraam was. De gelijkenis in de presen tatie van dit beeld met dat van Mathilde van Béthune (f. llv°) en de gegevens in hand schrift Brussel, K.B. Goethals 1609, folio’s 5v° en 6, die bewijzen dat er naast de graftombe ook een geschilderd portret van Bianca van Sicilië heeft bestaan, doen ons vermoeden dat Succa’s tekening op een geschilderd portret teruggaat. 11 De klederdracht vertoont elementen uit het einde van de 14de eeuw (bourrelet, haar tooi met net) en andere die in de tweede helft van de 15de eeuw, of eventueel in de 16de eeuw thuishoren (pofmouwen met splitten en „brassards”). Dergelijke mouwen treft men omstreeks 1450 in Italië aan, pas omstreeks 1500 in Frankrijk. 12 Waarschijnlijk — maar het is niet bewezen — was het schilderij in de nabijheid v a n , het graf, dat in de kapel van de HH. Jacobus en Philippus van de abdijkerk stond. Zie folio’s 15, 15v° en 16. 13 Zie aantekening 5bis.
FLINES
108
Summiere beschrijving van de tombe. Afschrift van het Franse grafschrift en opgave van de sterfdatum volgens Meyerus. Over die tombe, zie ook de folio’s 7v°, nr. 2 ,1 5 , nr. 1,15 v° en 16. Lit.: Brussel, K.B., Goethals 1640, f. 6.
F. 11 v°
MATHILDE VAN BÉTHUNE
(zie f. 4, nr. 3). Wapen: V gekroond wapen, gedeeld
Potloodtekening. K unstw erk: geschilderd p o rtre t14, Succa
tekende hierbij een studie van een detail van het borduurwerk van de kledij. Datering: 16de eeuw 15. Plaats: in 1601 op een van de muren van de Sint-Hubertuskapel in de abdijkerk. Niet teruggevonden.
1 1. Vlaanderen 2. Béthune 16. Succa’s commentaar: beschrijving van het portret en afschrift van het bijkomende Franse grafschrift. Op f. 6, nr. 2 wordt de plaats van het grafschrift nader bepaald. Het Latijnse grafschrift komt op f. 4, nr. 3 voor.
Lit.: A. Duchesne, Histoire, p. 224; E. Hautcoeur, Histoire, p. 416; Th. Leuridan, Epigraphie, p. 438; Brussel, K.B., Goethals 1509, f. 16 (tekening); Brussel, K.B., Goethals 1640,
f. 5v°.
F. 12
MATHILDE VAN BÉTHUNE
(zie f. 4, nr. 3).
Potloodtekening. K unstw erk: graftombe. Datering: 2de helft 13de eeuw 17. Plaats: in 1601 in de abdijkerk,
Sint-Hubertuskapel. Niet teruggevonden.
Succa’s com mentaar: identificatie van het grafbeeld en summiere beschrijving van het graf waarvan de ligging op f. 6, nr. 2 is aangegeven. Het Latijnse grafschrift staat op f. 4 onder nr. 3.
Lit.: A . Duchesne, Histoire, p. 224; E. Martène en U. Durand, Voyage, II, p. 84; E. Hautcœur, Cartulaire, I, nr. CXXIV, p. 124-129; E. Hautcoeur, Histoire, p. 416-417; Th. Leuridan, Epigraphie, p. 438; Brussel, K.B. Goethals 1507, f. 16v°; Brussel, K.B., Goe
thals 1509, f. 16 (tekening); Brussel, K.B., Goethals 1640, f. 5v°. 14 E. Hautcoeur, Histoire, p. 416 meent dat het een kerkraam was, in tegenspraak met de aanwijzigingen van Succa. Hs. Brussel, K.B., Goethals 1640, f. 5v° citeert ook het geschil derd portret van de gravin van Vlaanderen. Onder een tweede, scherpere tekening, die de gravin met gevouwen handen voorstelt, zien we een eerste schets, waarin zij een kerk draagt. 15 Heterogene kledij : boven het kapsel met net, dat sedert het einde der 14de eeuw wordt gedragen, zien we een puntmuts, waarvan de mode tussen 1440 en 1480 heerste. Van het kleed ziet men niet veel. De wijde hangmouwen die met bont lijken gevoerd, herinneren aan de Franse dracht uit het begin van de 16de eeuw. 16 Het veld van Vlaanderen is van goud, niet van zilver. De paarlenkroon wijst op een laattijdige uitvoering (niet vóór de 16de eeuw). Hetzelfde wapen komt voor op de mantel in een ruitvormig schild. 17 De „mantel” met koord is typisch voor de 13de eeuw. De driehoekige vorm van het hoofd vanwege het haar dat in „bourrelets” boven de oren wordt gekamd, wijst op de tweede helft van de 13de eeuw. De Heer A. De Valkeneer, specialist in de funeraire beeldhouwkunst was ons behulpzaam bij het nagaan van de kleurentinten van de gisants, die in dit deel voorkomen; wij bedanken hem hiervoor zeer hartelijk.
109
FLINES
F. 12 v°
MARGARETA VAN BRIENNE ( z ie f. 5 v ° ).
Pentekening. K unstw erk: grafbeeld 1S. Datering: 2de helft 13de eeuw 19. Plaats: in 1601 in de abdijkerk, kapel van
O.-L.-V. Niet teruggevonden. Wapen: K? gedeeld 1. Brienne en
i
2. Beveren 20.
<7 wapen van Jeruzalem. 2
Succa’s com mentaar: Frans grafschrift en
opsomming van de kwartieren bij het grafbeeld. De ligging van het graf wordt op f . 5v° nader aangegeven. Op die plaats ook nog het Latijnse en het Franse grafschrift.
Lit.: E. Martène en U. Durand, Voyage, II, p. 84; E. Hautcœur, Histoire, p. 417; Th. Leuridan, Epigraphie, p. 439; P.M. Janssens, D e gelukzalige, p. 117-126; Brussel, K.B., Goe-
thals 1507, f. 17; Brussel, K.B., G œ thals 1509, f. 20 (tekening); Brussel, K.B., Goethals 1640, f. 6.
1
ja n v a n V la a n d e re n
F . 13
(zie f. 7, n r . 2).
Potloodtekening. K unstw erk: schilderij21. Datering: 15de of 16de eeuw 22.
Plaats: in 1601 in de abdijkerk, op een zuil
van het hoogkoori23. Niet teruggevonden. Succa’s com mentaar: identificatie van de prelaat. Over zijn graf, zie f. 7, nr. 2.
1
2
Lit.: E. Martène en U. Durand, Voyage, II, p. 84; E. Hautcoeur, Histoire, p. 414-415; Th. Leuridan, Epigraphie, p. 440; Brussel, K.B., Goethals 1507, f. 16v°; Brussel, K.B., Goethals 1640, f. 6.
18 Het grafbeeld is heel goed afgebeeld in handschrift Brussel, K.B., Goethals 1509, f. 20. Handschrift Brussel, K.B., Goethals 1640, f. 6 spreekt over een „paincture” (schilderij) met het portret van M argareta van Brienme. 19 Te oordelen naar de kledij : „mantel” met koord en hoofddeksel dat het naar boven getrokken haar verbergt. Die mode komt in de tweede helft van de 13de eeuw op en zet zich in de 14de eeuw door. 20 H et vrouwenwapen staat rechts. Dit is uitzonderlijk. Wellicht was het schild omgewend uit eerbied voor het altaar. In zijn aantekening over Beveren heeft Succa sabel en azuur verwisseld. 21 N aar Brussel, K.B., Goethals 1507, f. 16v°. 22 Daar de liturgische klederdracht vanaf de 12de eeuw vaste vorm heeft aangenomen, is het tamelijk moeilijk dit portret nauwkeurig te dateren. De hoge, wijd uitlopende mijter met edelstenen bezet wijst naar de 15de eeuw of later. Zie J. Braun, D ie liturgische G e wandung, p. 467-479. Het geborduurde humeraal in de vorm van een rechtstaande kraag is algemeen in de 14de en in de 15de eeuw. Vanaf de 16de eeuw wordt het minder vaak versierd. Zie J. Braun, op. cit., p. 32-44. 23 N aar Brussel, K.B., Goethals 1507, f. 16v°.
3
4
110 2
FLINES
WILLEM VAN HENEGOUWEN
of WILLEM VAN GULIK (zie f. 7, n r . 3). van het hoogkoor 26. Niet teruggevonden. Succa’s com mentaar: grafschrift van de prelaat. Zie ook de teksten folio’s 7, nr. 3 en 7v°, nr. 1. Over het graf, zie f. 7, nr. 3.
Potloodtekening. K unstw erk: schilderij 24. Datering: 15de of 16de eeuw 25. Plaats: in 1601 in de abdijkerk op een zuil
Lit.: Zie f. 13, nr. 1 en E. Martène en U. Durand, Voyage, II, p. 84-85; E. Hautcoeur, Cartulaire, I, p. 341-343.
3
MARGARETA VAN CONSTANTINOPEL
(zie f . 3, n r . 2).
Pentekeningen. K unstw erk: grafbeeld waarvan de
het nonnenkoor. Niet teruggevonden. Succa’s com mentaar: identificatie en gedeeltelijke beschrijving van het grafbeeld waarvan de ligging op f. 3, nr. 2 nader is bepaald.
kunstenaar twee schetsen heeft gemaakt. Datering: einde 13de of begin 14de eeuw 27. Plaats: in 1601 in de abdijkerk, midden in
Lit.: E. Hautcoeur, Histoire, p. 415; Th. Luyckx, Over de geboorte, p. 64-66; Brussel, K.B., Goethals 1507, f. 16; Brussel, K.B., Goethals 1509, f. 3v° (beschrijving van de graf tombe).
4
m a r i a v a n DAMPiERRE
(zie f. 6v°, nr. 2).
Potloodtekening. K unstw erk: grafbeeld. Datering: begin 14de eeuw (?) 2S. Plaats: in 1601 in de abdijkerk, midden in
het nonnenkoor, even achter het graf van Margareta van Constantinopel. Niet teruggevonden.
Succa’s com mentaar: identificatie van het
beeld. De ligging van het graf is op f. 6v°, nr. 2 aangegeven. Op die plaats eveneens een afschrift van het Latijnse grafschrift. Succa vraagt zich af of M aria van Dampierre al dan niet abdis was.
Lit.: E. Hautcoeur, Histoire, p. 53-57, 380, 415; Th. Luyckx, Over de geboorte, p. 73-75; Brussel, K.B., Goethals 1507, f. 16; Brussel, K.B., Goethals 1509, f. 3v° (beschrijving van het graf).
24 N aar Brussel, K.B., Goethals 1507, f. 16v°. 25 Zie nota 22. 26 Naar Brussel, K.B., Goethals 1507, f. 16v°. 27 De vrouwelijke klederdracht evolueerde weinig tussen 1250 en 1340. Hierdoor is het moeilijk het grafbeeld nauwkeurig te dateren. 28 Voor zover naar de klederdracht te oordelen is.
111
FLINES
F. 13 v°
1 [ j o h a n n a v a n v l a a n d e r e n (f 1296), kloosterzuster te Flines, dochter van Gwijde van Dampierre, graaf van Vlaanderen, en van diens tweede vrouw Isabella van Luxemburg] 29. Potloodtekeningen. K unstw erk: liggend grafbeeld waarvan
Succa de buste heeft geschetst alsook een tweede schets van het gelaat30. Datering: einde 13de - begin 14de eeuw 31.
Plaats: in 1601 in het nonnenkoor, rechts
van de tombe van Gwijde van Dampierre in de abdijkerk. Niet teruggevonden. Succa’s commentaar: verkeerde identificatie van het beeld en ligging ervan. Zie ook f. 6, nr. 3 en f. 6v°, nr. 1.
1
2
3
V
V 2
Lit.: E. Hautcceur, H istoire, p. 415-416; Th. Leuridan, Epigraphie, p. 440; Brussel, K.B., Goethals 1507, f. 16; Brussel, K.B., Goethals 1509, f. 14 (tekening).
2
g w ijd e v a n d a m p ie rre
1
(zie f. 4, nr. 1).
Potloodtekening. K unstw erk: knielende figuur 32. Datering: begin 16de eeuw 33. Plaats: in 1601 onbepaald.
Niet teruggevonden. Wapen: K? wapen van Vlaanderen. 1 Succa’s commentaar: bondige identificatie
van het beeld. Lit.: E. Hautcceur, Histoire, p. 415; Th. Luyckx, Over de geboorte, p. 73-75.
29 Op folio’s 6 nr. 3, 6v° nr. 1 en 13v° identificeert Succa dit personage als Isabella van Luxemburg. E. Hautcceur, Histoire, bewijst dat het beeld haar dochter, Johanna van Vlaanderen voorstelt. Dit wordt door Brussel, K.B., Goethals 1509 f. 14, waarin de hele graftombe is afgebeeld, bevestigd. Toch bewijst ook deze tekening dat ook op latere datum moeder en dochter werden verwisseld: inderdaad bevindt zich in dit laatste handschrift bij het grafbeeld een schets van een laat wapen van Luxemburg. Dezelfde vergissing die Hautcoeur reeds had vastgesteld, treft men ook in Brussel, K.B., Goethals 1640, f. 6v° aan. 30 Het monument is volledig uitgetekend in Brussel, K.B., Goethals 1509, f. 14. 31 Het hoofddeksel werd sedert de tweede helft van de 13de eeuw tot omstreeks 1340 gedragen. 32 Dit portret is te vergelijken met de geschilderde portretten van Mathilde van Béthune (f. 1lv°) en van Bianca van Sicilië (f. 11, en f. 15 nr. 2). 33 De haardracht, de tabbaard en het rechte dijharnas (gotisch type) doen eerder aan de tweede helft van de 15de eeuw denken. M aar de tekening is summier en deze elementen vinden we nog in het begin van de 16de eeuw terug. Deze gegevens stemmen blijkbaar overeen met de chronologie die in aantekening 6 wordt opgegeven.
112 3
g w ijd e v a n
FLINES DAMPiERRE ( z ie f. 4 , n r . 1).
P otloodtekening. K unstw erk: standbeeld 34. Datering: einde 13de - begin 14de eeuw 35. Plaats: in 1601 in de abdijkerk,
Wapen: V wapen van Vlaanderen. 2
Succa’s commentaar: identificatie van het
nonnenkoor, links van het altaar van de Heilige Drievuldigheid. Niet teruggevonden.
personage, bondige beschrijving en lokalisatie. Zie ook f. 4, nr. 2 waar dit beeld vermeld wordt met een kopie van het grafschrift.
Lit.: E. Hautcœur, H istoire, p. 415; Th. Luyckx, Over de geboorte, p. 73 en 75.
F . 14
1 W i l l e m v a n d a m p i e r r e ( z ie f . 4v°,
Pentekening. K unstw erk: standbeeld 36. Datering: 2de helft van de 13de eeuw 37. Plaats: in 1601 in d e abdijkerk,
Sint-Andrieskapel. Niet teruggevonden.
nr. 2). Wapen: V wapen van Vlaanderen met
l
barensteel 38.
Succa’s com mentaar: Frans grafschrift:
De ligging van het praalgraf is op f. 5, nr. 1 aangegeven.
Lit.: E. M artène en U. Durand, Voyage, II, p. 84; E. Hautcœur, Histoire, p. 418-419; Th. Leuridan, Epigraphie, p. 438; Brussel, K.B., Goethals 1507, f. 17; Brussel, K.B., Goethals 1509, f. 10 (tekening); Brussel, K.B., Goethals 1640, f. 5v°.
2 1
4
V
V 2
1
2
WILLEM VAN d a m p i e r r e ( z ie
f. 4v°, nr. 2).
Pentekeningen. K unstw erk: drie grafbeeldjes: een koning,
een dame, een graaf 40.
3
Datering: 2de helft van de 13de eeuw 41.
Plaats: in 1601 in de abdijkerk, Sint-Andrieskaipel. Niet teruggevonden. Succa’s commentaar: gedeeltelijke identificatie van de beeldjes.
U t.: E. Hautcoeur, Histoire, p. 418; Brussel, K.B., Goethals 1507, f. 17.
34 In Brussel, K.B., Goethals 1509, f. 14 ziet men Gwijde van Dampierre op zijn graf tombe met een maliënkap als hoofddeksel. Op Succa’s tekening is het personage bloots hoofds. Misschien een rechtstaand beeld dat deel uitmaakte van het graf? Zie nota 45. Bij Succa is het veld van Vlaanderen verkeerdelijk als van zilver i.pl. van goud aangegeven. 35 Voor zover naar de klederdracht te oordelen is. 36 Brussel, K.B., Goethals 1509, f. 10 stelt de gisant van de graaf voor met maliënkap en met wapen zonder barensteel. Hier is het personage blootshoofds. Misschien ging het om een ander, staand beeld van de graaf, dat ook deel uitmaakte van het graf. Zie aantekening 45. Brussel, K.B., Goethals 1640, f. 5v° vermeldt „la pourtraiture” van de graaf. 37 Te oordelen naar de wapenrusting en overeenkomstig met het standbeeld van Rogier van Mortagne (nr. 4, zelfde folio). 38 De barensteel bevindt zich niet op de tekening van het grafbeeld (Brussel, K.B., Goe thals 1509, f. 10). Volgens O. Vredius, Sigilla, p. 37-39 heeft Gwijde de barensteel nooit gevoerd. Misschien heeft Succa gemeend dat de graaf een jongere broer van Gwijde was en niet de oudere broer. Overigens werd het veld verkeerdelijk als van zilver (in plaats van goud) opgegeven. 39 Hij heeft nooit de naam „Mortaigne” gedragen in weerwil van wat Succa schrijft. 40 Brussel, K.B., Goethals 1507, f. 17 identificeert ze gedeeltelijk. 41 N aar de datum van het standbeeld van Gwijde van Dampierre (zie f. 14, nr. 1), dat waar schijnlijk van het graf deel uitmaakte.
113
FLINES 3 m a n n e lijk p e r s o n a g e
niet geïdentificeerd 42.
Pentekening. K unstw erk: standbeeld (? )43. Datering: einde 13de eeuw 44.
Plaats: in 1601 in de kloostergang der
abdij. N iet teruggevonden. Succa’s commentaar: ligging en korte
beschrijving van het beeld. Lit.: E. Hautcœur, Histoire, p. 419.
4
ROGIER VAN MORTAGNE
(zie f. 5,nr. 2).
Pentekening. K unstw erk: standbeeld 45. Datering: tweede helft van de 13de g g i i t t r 46
’
Auteur^ beeldhouwer Hendrik, uit
Doornik 47. Plaats: in 1601 in de abdijkerk, Sint-Andrieskapel. N iet teruggevonden.
Wapen: 'O wapen van Mortagne.
2 Succa>s com m entaar. gedeeltelijke
beschrijving van het beeld en Frans grafschrift. De ligging van het graf is op f. 5, nr. 2 nader aangegeven. Op die plaats ^ de g; afschriften7n h etL atijn en 'in h et Frans
Lit.: E. Martène en U. Durand, Voyage, II, p. 84; E. Hautcœur, Cartulaire, I, nr. CCII, p. 222-223, 435; E. Hautcœur, Histoire, p. 81 en 419; Th. Leuridan, Epigraphie, p. 440;
Brussel, K.B., Goethals 1507, f. 17; Brussel, K.B., Goethals 1640, f. 6.
Onbeschreven. 42 Succa bericht op folio’s 4v° en 5v° over lokale tradities volgens welke Willem van Dampierre, echtgenoot van Margareta van Vlaanderen en Diederik van Bièvres, echtge noot van Margareta van Brienne in het klooster, bij het kerkportaal zouden begraven liggen. E. Hautcceur, Histoire, stelt voor in de tekening het portret van Willem van Gulik te zien (f. 7, nr. 3). 43 De presentatie van dit beeld is te vergelijken met die van Willem van Dampierre en van Rogier van Mortagne die op hetzelfde blad voorkomen (tekeningen 1 en 4). 44 Te oordelen naar de algemene stijl van haardracht en kostuum. 45 Daar Brussel, K.B., Goethals 1509 op f. 10 de gisant natekent met een maliënkap, stelt de tekening van Succa wellicht een staand beeld van het personage voor, dat eveneens van het praalgraf deel uitmaakte. Dit is wellicht af te leiden uit de beschrijving die Succa van de tombe geeft (f. 5 nr. 2) „estant dessus la statue d’un hom m e vestu d ’un saion d’armes et dessoubs arm é de hauber” (zijnde daarboven een standbeeld van een m an met wapenr rok waaronder een maliënpantser). In Brussel, K.B., Goethals 1640, f. 5v° wordt de af beelding als een „portraiture” besproken. 46 Zie zelfde folio, nr. 1. De stijl van de wapenrok van het beeld stemt overeen met de sterfdatum, ca. 1275-76. 47 Volgens Kan. Dehaisnes, H istoire de l’art, p. 123, 384-385, stond in de Sint-Maartensabdij te Doornik, voor de heer van Mortagne een tweede graf. Volgens de rekeningen van zijn testamentaire beschikkingen, werd beeldhouwer Hendrik, uit Doornik voor de twee graven betaald. Pieter, de glazenmaker uit Rijsel, Johannes, glazenmaker uit Doornik en Colard Buschet, zilversmid te Doornik hebben ook werken voor de twee praalgraven uitgevoerd.
F. 14 v°
114
F. 15
1 BiANCA v a n s i c i l i ë ( z ie f . 7 v ° , n r . 2 ) .
1
1
2
FLINES
Tekening m et pen en potlood. K unstw erk: graftombe waarvan Succa drie
afbeeldingen geeft: a) de liggende figuur van voren gezien (f. 15) b) de liggende figuur en de lange zijde van het graf, van links in profiel gezien (f. 15v°) «* c) de zes personages in de nissen van de
linker lange zijde van de tombe (folio’s 15v°-16) 49. Datering: einde 13de of begin 14de eeuw 50. Plaats: in 1601 in de abdijkerk, kapel van de HH. Jacobus en Philippus. Nieit teruggevonden. Succa’s com mentaar: identificatie, ligging en korte beschrijving van het graf. Kopie van het Franse grafschrift. Zie ook tekst f. 7v°, nr. 2.
Lit.: E. Martène en U. Durand, Voyage, II, p. 84; E. Hautcœur, H istoire, p. 417; Th. Leuridan, Epigraphie, p. 438; Brussel, K.B., Goethals 1507, f. 16 v°; Brussel, K.B., Goe-
thals 1509, f. 16 (tekening); Brussel, K.B., Goethals 1640, f. 6.
2
b i a n c a v a n s i c i l i ë ( z ie
f. 7v°, nr. 2).
Potloodtekening. K unstw erk: wandschildering, waarvan
Succa twee proefschetsen heeft uitgevoerd.
F. 15 V°
BIANCA VAN s i c i l i ë ( z ie
f. 7v°, nr. 2).
Gewassen pentekeningen. K unstw erk: graftombe; het monument in
profiel en twee beeldjes van de linker
F. 16
b ia n c a v a n s ic ilië
(zie f. 7v°, nr.
Gewassen pentekeningen. K unstw erk: graftombe; vier van de
F. 16 yo
Voor de definitieve versie, zie f. 11. Wapen: gedeeld 1. Vlaanderen 2. Anjou. l
langezijde. Zie het commentaar in verband met de tekening van het grafbeeld, f. 15, nr. 1.
2 ).
beeldjes van de linker langezijde. Zie commentaar op f. 15, nr. 1.
Onbeschreven. 48 Op f. 16 van Brussel, K.B., Goethals 1509 ziet men een tekening van de gisant, in een nis. Het personage ligt met gevouwen handen. 49 Succa heeft ook zes beeldjes genummerd. Die nummers stemmen overeen met de nissen waarin ze stonden. 50 De mode van het hoofddeksel boven een „bourrelet” te dragen, komt in de tweede helft van de 13de eeuw in zwang en blijft modisch tot circa 1340. Toch valt op te merken dat het feit dat de handen niet gevouwen zijn abnormaal voor die periode is maar vaak bij gisanten van het einde van de 12de en het eerste deel van de 13de eeuw voorkomt.
115
FLINES
ix (juli 1171 - 11 juli 1205), graaf van Vlaanderen en van Hene gouwen, keizer van Constantinopel, zoon van Boudewijn VIII en van Marga reta van Vlaanderen.
BOU DEW ijN
Pentekeningen. K unstw erk: schild met versierde knop 51.
Datering: 13de eeuw 52. Plaats: in 1601 onbepaald. 1717 en 1732
Succa maakt een schets van het schild en een studie van de twee types van decoratieve elementen.
Succa’s commentaar: naam van de
F. 17
kloosterschat. Niet teruggevonden. schenker en beschrijving van het schild.
Lit.: E. Martène en U. Durand, Voyage, I, 2, p. 217; Tiroux, Histoire, p. 19; E. Hautcœur, Histoire, p. 420.
F. 17 v°
Onbeschreven. SIMON, HEER VAN LALAING
(zie f. 7v°, nr. 3).
Potloodtekening. K unstw erk: grafbeeld (?). D atering: einde 14de, begin 15de eeuw 53. Plaats: in 1601 in de abdijkerk,
Sint-Annakapel. Niet teruggevonden. Wapen: K? wapen van Lalaing 54. 1
F. 18
Succa’s com mentaar: uittreksel uit het
Franse grafschrift, tweemaal overgeschreven en beknopte beschrijving van de kledij. De ligging van het graf wordt op fol. 7v°, nr. 3 nader bepaald. Op dezelfde plaats ook een volledig afschrift van het grafschrift.
Lit.: F.-V. Goethals, M iroir, p. 492-493; E. Hautcœur, Histoire, p. 420; Th. Leuridan, Epigraphie, p. 442; Brussel, K.B., Goethals 1507, f. 17v°.
Onbeschreven.
F. 18 y°, 19, 19 v° en 20
Titel en lokalisatie van het onderzoek te Flines. Stichtingsdatum van de abdij.
F. 20 v°
51 E. Martène en U. Durand, op. cit., identificeren het schild als dat van Gwijde van Dampierre (zie f. 4, nr. 1). Tiroux en E. Hautcoeur, op. cit., sluiten hierbij aan. Toch lijkt de opvatting van Succa juister. Zie inleiding, p. 61-62. 52 Zie inleiding, p. 62. 53 De „jaque” of lijfje met de metalen gedreven gordel op de heupen is vooral tussen 1370 en 1410 in zwang. Het volledig gearticuleerde plaatharnas treedt ook pas in die periode op. 54 Boven de „jaque”.
116
Folio’s 21 tot 27 v°
ATRECHT
3. ATRECHT
16 december 1601 - 4 januari 1602 1. Onderzoek van Succa te A trecht2. Op 16 december bezoekt hij de Sint-Vaastabdij3 en op 4 januari het gasthuis Saint-Jean-en-L’Estrée 4. Op een onbepaalde datum, maar hoogst waarschijn lijk in dezelfde periode begeeft hij zich naar de Oorkondenkamer van Arte sië 5. Hij ziet ook een verzameling waarvan hij de eigenaar niet vermeldt6; hoogst waarschijnlijk die van Alexander (II) Le Blanc, heer van Meurchin, wonende te Bailleul-sire-Bertoul7, tussen Atrecht en Dowaai. Hij noteert ook een grafschrift te Waziers en twee opschriften die hij aan compilaties ont leent 8. OORKONDENVERZAMELING VAN ARTESIË
Succa heeft de Oorkondenverzameling van Artesië 9 bezocht en schreef daar vier oorkonden af (zie beneden). Hier werd het archief van de graven van Artesië en van hun opvolgers voor zover het over Artesië handelde tot 1385 bewaard. Op die datum werd de Rekenkamer van Rijsel gesticht waar de latere documenten werden bewaard. Het fonds van Artesië bestaat nog, al is het dan ook met veel leemten, in de Archives départementales du Pas-deCalais te A trech t10. De oorkonden berustten in het vroegere hotel van de gra ven van Artesië te Atrecht, het Hôtel le Comte 11 waarin, in de 16de eeuw, de Raad van Artesië zetelde, in een zaal boven het gewelf van de ingangspoort die in de 14de eeuw (1329?) werd gebouwd. Toen in 1769 dit deel van het gebouw dreigde in te storten, werden de oorkonden naar een van de raadkamers ver huisd 12. Lit.: L. Deschamps de Pas, Sceaux, XVI, p. 360-371; XVII, p. 43-51; G. Demay, Inventai re des sceaux de l’A rtois; J.-M. Richard, Inventaire; A. Guesnon, La trésorerie, p. 423 469; Ch. Hirschauer, L es E tats d’Artois; Brussel, A.R.A. Handschriftenverzameling, 973.
1 Zie folio’s 23v°, 24 en 25v° van de „M em oriën”. 2 Frankrijk, dpt. Pas-de-Calais, hoofdplaats van het departement. 3 Folio’s 25v° en 26 : Succa levert geen attest ten bewijze van zijn bezoek aan de abdij. 4 Folio’s 23v° en 24. F. 23v°, nr. 2: attest van het bezoek van Succa aan het gasthuis, ondertekend door Claude Le Maire, kapelaan in 1598-99 en 1600-1601 (volgens de vrien delijke aanwijzingen van de heer P. Bougaid, directeur van de Arch. Dép. du Pas-deCalais. Zie A. Lavoisne en G. Tison, Inventaire des archives hospitalières (hs), p. 11-12, 14, 70, 85, 97, 169) en door Marthe Derez, meesteres van het gasthuis (zeker van 1593 tot 1617), die ca. 1620 stierf (ibidem, p. 166-7). F. 24, nr. 3, tweede gedateerd attest met handtekening van Claude Le Maire. 5 F. 21en21v°. 6 Folio’s 22, 22v° en 23 en, misschien, f. 27v°: het codicologisch onderzoek bevestigt dat deze folio’s wel tot de katernen behoren die op Atrecht betrekking hebben. Zie inleiding p. 72.
117
ATRECHT
F. 21
1 MATHILDE (c. 1269 - 27 oktober 1329), gravin van Artesië, dochter van Robrecht II van Artesië en van Amicie van Courtenay, echtgenote van Ot to IV, graaf van Bourgondië. Gewassen pentekening. K unstw erk: groenwassen spoelvormig
Datering: 20 december 1320. Plaats: in 1601-1602 in de
zegel (Succa heeft een deel van de keerzijde en twee details van het hoofd en de buste getekend), waarop de gravin staande is afgebeeld in een nis met een lelietak in de hand en aan weerszijden een wapenschild. Het zegel was aan een dubbel groen en rood zijden lint opgehangen aan een akte van 20 december 1320 (zie hierover onder nr. 2 ) 13.
Oorkondenverzameling van Artesië. Niet teruggevonden14. Wapen: V wapen van Artesië 1
1 2 1
2
^7 wapen van V laanderen15.
4
2
Succa’s com mentaar: beschrijving van het
zegel.
Lit.: L. Deschamps de Pas, Sceaux, XVI, p. 360, pl. 6; XVII, p. 43-44; G. Demay, In ven taire des sceaux de l’Artois, p. 5, nr. 21 ; J.-M. Richard, N otes, p. 29-30, ill.
2 MATHILDE VAN ARTESIË (zie f. 21, nr. 1). Begin en einde van een akte van Mathilde, gravin van Artesië te Parijs ge geven en met haar zegel bezegeld (zie f. 21, nr. 1). Hierin worden verschillende ordonnanties opgenomen betreffende prebenden door haar overleden vader Robrecht, graaf van Artesië en door haar zelf op het kasteel te Hesdin ge sticht. Gedateerde akte „Datum et actum Parisiis vicesima die decembris anno Domini millesimo trecentesimo vicesimo” (20 december 1320). Origineel verloren 15. Lit.: Zie aantekening 14 en Brussel, A.R.A., Handschriftenverzameling, 973, f. 238v°
onder de rubriek „En une laye ou est escript Hesdin”. 7 F. 27v°, nr. 1, zie p. 121, van de biografische gegevens in verband met bovenvermelde verzamelaar. 8 F. 27v°, resp. nrs. 2, 3 en 4. 9 Z ief. 21, nr. 1. 10 Een inventaris van de oorkonden van Artesië bewaard door Denis de Bersaques en opgemaakt op 13 juli 1617 door Pierre Grenet, advocaat en Jean Moret, procureur bij de raad van Artesië wordt te Brussel bewaard, A.R.A., Handschriftenverzameling, 973. 11 Volgens Ch. Hirschauer, L es Etats d ’A rtois, p. 48 bevond het zich op de plaats van het huidige H. Magdalenaplein, dus naast Sint-Vaast. 12 J.-M. Richard, Inventaire, I, p. I en IV. 13 Volgens L. Deschamps de Pas, op. cit., zijn de afmetingen van een gelijkaardig zegel: 95 mm hoog, 5 8 mm breed. Omschrift: + s ( i g i l l v m ) : m a t i l d i s : a t r e b a t ( e n s i s ) : c o m i t i s 5E : z : b v r g v n d i e : PALATEME : A c : d ( o m i ) n e : s a l i n e n ( s i s ) :
14 Verkeerde interpretatie van het wapen. In feite is dit het wa,pen van het graafschap Bourgondië. 15 De heer P. Bougard, heeft op 11 mei 1971 meegedeeld dat die akte in 1526 onder nr. 95 in een map waarop „Hesdin” vermeld stond, bewaard werd. Op het einde van de 18de eeuw was het stuk reeds zoek.
Ç7
3 3
5
4
5
118
ATRECHT
3 j o h a n n a v a n f r a n k r i j k (f 1347), dochter van Filips V de Lange, koning van Frankrijk en van Johanna van Bourgondië, echtgenote van Eudes IV, hertog van Bourgondië. Gewassen pentekening. K unstw erk: spoelvormig zegel waarvan
Datering: oktober 1338. Plaats: in 1601-1602 in de
Succa een detail van de keerzijde heeft getekend. De hertogin is staande afgebeeld in een nis met aan weerszijden een schild. Zij draagt een lelietak en een eekhoorn, een hond ligt aan haar voeten. H et zegel hangt met een dubbel karmozijnen zijden lint aan een akte gedateerd oktober 1338 (zie hierover onder nr. 5 ) le.
Oorkondenverzameling van Artesië. 'Niet teruggevonden. Wapen: K7 wapen van Bourgondië (oud). 3
^7 wapen van Artesië. 4
Succa’s com mentaar: beschrijving van het
zegel.
Lit.: L. Deschamps de Pas, Sceaux, XVII, p. 43, pl. 10 en 45-48; G. Demay, Inventaire des sceaux de l’A rtois, p. 6, nr. 32.
4 e u d e s iv ( f april 1349), hertog van Bourgondië en graaf van Artesië, zoon van Robrecht II, hertog van Bourgondië en van Agnes van Frankrijk, echt genoot van Johanna van Frankrijk. Gewassen pentekening. K unstw erk: rond zegel van het ruitertype
Datering: oktober 1338. Plaats: in 1601-1602 in de
(waarvan Succa een detail heeft getekend), de ridder draaft naar rechts, draagt het schild en zwaait met de lans. Het zegel hangt met een dubbel groenzijden lint aan een akte van oktober 1338. (Voor de ontleding, zie onder nr. 5 ) 17.
Oorkondenverzameling van Artesië. Niet teruggevonden. Wapen: 'J wapen van Bourgondië (oud). 5 Succa’s commentaar: beschrijving van het
zegel.
Lit.: L. Deschamps de Pas, Sceaux, XVII, p. 43, pl. 9 en p. 45-48.
18 Volgens L. Deschamps de Pas, op. cit., zijn de afmetingen van een gelijkaardige zegel 85 mm hoog, 55 mm breed. Omschrift: s ( i g i l l v m ) : i o h a n n e x f i l i e x r e g ( i s ) x f r a ( n ) c i e X D VCISSE X B V R G V (N )D IE X
119
ATRECHT 5 e u d e s i v e n jo h a n n a v a n f r a n k r ijk (z ie f. 2 1 , n r . 3 e n 4 ).
Begin en einde van een akte door Eudes IV, hertog van Bourgondië en graaf van Artesië en zijn echtgenote Johanna van Frankrijk gegeven, gezegeld met hun beider zegel (zie f. 21, nr. 3 en 4) aan zijden linten opgehangen. Geen plaatsvermelding; datum „l’an mille trois cent et trente huicht au mois d’octembre” (oktober 1338). Origineel verloren. Lit.: D e akte betreft Robrecht van Wavrin, die in een proces met Eudes IV en Johaima
van Frankrijk gewikkeld was betreffende de hoge rechtspraak over het landgoed en de heerlijkheid van Lillers en Mallanoy. Heeft de akte van 1338 op die zaak betrekking? 1S.
F. 21 v°
1 r o b r e c h t ii (na augustus 1250 - 11 juli 1302), graaf van Artesië, zoon van Robrecht I van Artesië en van Mathilde van Brabant. Gewassen pentekening. K unstw erken:
Datering: 5 november 1298. Plaats: in 1601-1602 in de
A. Ruiterzegel met ruiter naar rechts dravend waarvan Succa gedeeltelijk de keerzijde en een detail van de buste heeft nagetekend. De graaf draagt een schild 'ö i en heft het zwaard. Het zegel hangt met een dubbel groen en karmozijnen zijden lint aan een akte gedateerd 5 november 1298. (Voor de analyse, zie onder nr. 2). B. Heraldisch tegenzegel KP 19. l
Oorkondenverzameling van Artesië. Heden: de keerzijde van het zegel is gedeeltelijk bewaard te Atrecht, Arch. dép. du Pas-de-Calais.
1A
B
V
1
Wapen: 'ö wapen van Artesië.
3A
1
Succa’s commentaar: korte beschrijving
van het zegel.
Lit.: L. Deschamps de Pas, Sceaux, XVI, p. 360, pl. 3 en p. 364-368; J.-M. Richard, In ventaire, p. 69; Graaf de Loisne, D iplom atique, p. 184-224.
17 Volgens L. Deschamps de Pas, op. cit., bedraagt de middellijn van een identiek zegel 82 mm. De legende : s i g i l l v m : o d o n i s : d v c i s : b v r g v n d i e , werd door Succa met een fout (dux i.pl. van ducis) overgeschreven. 18 Nochtans vindt men geen spoor van de akte van 1338 in de bescheiden van dit proces door J.-M. Richard gepubliceerd (lnventaire som maire des archives, II, p. 210 onder de signatuur Atrecht, Arch. Dép. du Pas-de-Calais, A 961). Er is ook geen sprake over dit stuk in de oude inventarissen van de Oorkondenverzameling van Artesië (Brussel, A.R.A., Handschriftenverzameling, 973, f. 490v° en vlg. en Atrecht, Arch. Dép. du Pas-de-Calais, 18 J 206). Inlichtingen vriendelijk verstrekt door de heer P. Bougard (brief van 23.10.1974). 19 Volgens L. Deschamps de Pas, op. cit., is de diameter van het zegel 82 mm en dat van het tegenzegel 33 mm (rond in L. Deschamps de Pas en schildvormig bij Succa). Omschrift: + : s i g i l l u m : r o b e r t i : c o m i t i s : a t r e b a t e n s i s : De heer P. Bougard berichitte ons dat het oorspronkelijke groenwassen ronde zegel gedeeltelijk is bewaard. Een deel van het opschrift is nog leesbaar : [ ] b e r t i c o m i t i s a [ ] (brief van 23.10.1974).
2
B
KP 2
4
120
ATRECHT
2 r o b r e c h t i l (zie f. 21 v°, nr. 1). Begin en einde van een gezegelde akte van Robrecht II, graaf van Artesië, (zie f. 21v°, nr. 1) gegeven te Hesdin waarbij Robrecht II een leen aan ridder Robrecht du Plaissiet en aan zijn wettige erfgenamen geeft omwille van de diensten die hij bewijst en bewezen heeft, 40 landrenten Parijse ponden twee maal ’s jaars betaalbaar, te nemen van de op de stad Hesdin geheven renten en belastingen. Gedateerde akte „Donné a Hesding le merkedi prochain après la feste de Toussains en l’an de grâce 1298” (5 november 1298). Origineel te Atrecht bewaard, Archives départementales du Pas-de-Calais, A 4312. Lit.: Brussel, A.R.A., Handschriftenverzameling, 973, f. 212, 228-228v° (beschrijving en
ontleding van de akte) onder de rubriek: „En une laye ou est escript Hesdin”.
3 FiLiPS [iv d e s c h o n e (1268 - 29 november 1314), koning van Frankrijk, zoon van Filips III de Stoute en van Isabella van Aragon] 20. Gewassen pentekening. K unstw erken:
A. koninklijk zegel met een dubbele perkamenten strip opgehangen aan een akte gegeven op 30 december 1307 (voor de analyse van die akte, zie onder nr. 4) 21 waarvan Succa een onvolledige tekening brengt. B. Heraldisch tegenzegel type ^7 22. 2
Datering: 30 december 1307. Plaats: in 1601-1602 in de
Oorkondenverzameling van Artesië. Heden te Atrecht, Archives dép. du Pas-de-Calais. Wapen: 'U bezaaid met Frankrijk. 2
Succa’s commentaar: summiere
beschrijving van het zegel, verkeerde identificatie van de zegelaar. Lit.: W. De Gray Birch, Catalogue o f seals, nr. 18.086, p. 119-120; L. Rouvier, L a Chan cellerie, p. 37.
4 f i l i p s [iv d e s c h o n e ] (zie f. 21v°, nr. 3). Akte van Filips IV de Schone onder zijn zegel te Parijs gegeven (zie f. 21v°, nr. 3), waarin hij uitvaardigt dat Mathilde, gravin van Artesië en van Bourgondië enerzijds en Bianca van Bretagne, weduwe van Filips van Artesië en haar zoon anderzijds zich voegen naar zijn beslissingen voor alle geschillen die tot het volgende Kerstfeest zouden optreden. 20 Succa verwart Filips IV de Schone, die van 1285 tot 1314 regeerde, en diens zoon Fi lips V de Lange, koning van Frankrijk van 1316 tot 1322. 21 N aar W. De Gray Birch en L. Rouvier, op. cit., is de diameter van het zegel 88/89 mm en de legende : p h i l i p p u s d e i g r a c i a f r a n c o r u m r e x . 22 Op de versiering na, gelijk met het tegenzegel geciteerd door W. De Gray Birch, op. cit., p. 120, nr. 18.087. Diameter: 43 mm.
ATRECHT
121
Gedateerde akte „Donné a Paris le samedi d’avant feste de la Circuncision Nostre Seigneur, l’an mille trois cenz et sept” (30 december 1307). Onder tekend Pierre d’Aubigny23. Oorspronkelijk stuk te Atrecht, Archives départementales du Pas-de-Calais. Lit.: Ontleding van de akte in Brussel, A.R.A., Handschriftenverzameling nr. 973, f. 44
onder rubriek: „En une laye ou est escript : Lettres touchant les proces de differens d’entre Mehault comtesse d’Arthois et Robert d’Arthois son nepveur”; J.-M. Richard, Inventaire, p. 83; L. Perrichet, La grande Chancellerie, Appendice IV , p. 538; A rchives Nationales. Inventaires et docum ents, akte nr. 749, p. 133.
Niet geïdentificeerde verzamelingen 24, misschien die van Alexander [II] Le Blanc, te Bailleul-sire-Bertoul25 Jonker Alexander Le Blanc, heer van Meurchin, was de zoon van Alexander Le Blanc, controleur en raadsman bij de Raad van Vlaanderen en van Maria Muyssart. Op 15 maart 1586 huwde hij met Claude van Marquais, dochter van Johan, graaf van Villers. Hij stierf na 18 mei 1613 26. Van zijn vader erfde hij een belangrijke verzameling meestal genealogische en heraldische hand schriften 27. Lit.: P.A. du Chastel de la Howarderie, N otices, I, p. 237; A. Le Boucq de Temas, R e cueil, p. 23-24, 217; E. Van Hende, N otice, p. 32-33; L. Quarré-Reybourbon, Trois re cueils, p. 49-50; L.A. Bouly de Lesdain, A dditions, p. 302-303; R. Aulotte, A lexandre L e Blancq, p. 301-316; P. Lefrancq, L es coutumes, p. 136-137 2S.
23 Zie L. Perrichet. De notaris was van september 1307 tot augustus 1327 in functie. 24 Folio’s 22, 22v° en 23 van de M em oriën, misschien ook f. 27v°. Zie beneden, nota 60. 25 Door Succa geciteerd op f. 27v°, nr. 1. 28 P.A. du Chastel de la Howarderie, op. cit. geeft foutief 18 mei 1603 als sterfdatum op. Volgens A. Le Boucq de Ternas en E. Van Hende, op. cit., mag men besluiten dat L. Quarré-Reybourbon, op. cit., het personage dat Succa ontmoet, heeft verward met diens vader, kunstverzamelaar, bibliofiel, die op 28 juni 1574 overleed (M. Le Glay, Catalogue, p. XIV-XV; L.A. Bouly de Lesdain, op. cit., p. 302) of met zijn oudere broe der, Guillaume, heer van Houchin en van Bailleul-sire-Bertoul, t op 2 november 1589. 27 R. Aulotte, A lexandre le Blancq, p. 305-316. Hoogst waarschijnlijk heeft Succa de verzameling portretten van Alexandre Le Blancq geraadpleegd, waarvan de lijst door A. Samderus gepubliceerd en door R. Aulotte opnieuw bestudeerd werd, meer bepaaldelijk volgende nummers : „nr. 14) Un vieil livre de patrons, paint, en asselles de bois; nr. 76) Un grand livre de papier de lombart, auquel sont pourtraictes en couleur rouge les effigies de plusieurs roys, princes, ducs et grands seigneurs estant placquées sur ledict papier lombart ; nr. 109) Pourtraicts d’aucuns princes et grands seigneurs sur papier ; nr. 110) Divers pourtraicts a la plume servans de patrons pour verriers;
122
F. 22
ATRECHT
1 LODEWiJK v a n m a l e (25 november 1330 - 9 januari 1384), graaf van Vlaan deren, zoon van Lodewijk van Nevers, graaf van Vlaanderen en van Margareta van Frankrijk29. Potloodtekening. K unstw erk: schilderij of tekening
Plaats: in 1601-1602 door Succa niet
tweemaal door Succa gekopieerd. Datering: 14de eeuw? 30.
Succa’s commentaar: identificatie van het
nader bepaald. Niet teruggevonden. portret en van de vogel op de voorgrond.
Lit.: K. Westendorp, D ie Anfänge, p. 69.
2 m a r g a r e t a v a n b r a b a n t (9 februari 1323 - vóór 26 april 1380), dochter van Jan III, hertog van Brabant en van Maria van Evreux, echtgenote van Lodewijk van Male, graaf van Vlaanderen S1. Potloodtekening. K unstw erk: schilderij of tekening. Datering: 15de eeuw? 32. Plaats: in 1601-1602 door Succa niet
Succa’s commentaar: identificatie en
korte beschrijving van het portret.
nader bepaald. Niet teruggevonden. Lit.: K. Westendorp, D ie Anfänge, p. 69.
nr. 113) Un livre loyé, couvert de cuyr noir, in quarto, contenant les effigies, pourtraicts, de plusieurs comtes et comtesses et seigneurs, faicts a la plume, sans couleurs; nr. 114) U n livre couvert de parchemin, ayant appartenu a Jacques Le Boucq, contenant quatre-vingts deux pieces de pourtraicts de grans seigneurs et hommes, et femmes, avec un autre quayer, le tout tiré de plomb.” R. Aulotte meent dat het goed mogelijk is dat deze band samen met nr. 109 nu van het „Recueil d’Arras” deel uitmaken (Atrecht, Bibliothèque municipale, 266). 28 De heer L. Campbell, lecturer in History of Art, University of London, Courtauld Institute of Art, wees ons op dit werk. 29 De twee afbeeldingen van dit personage beantwoorden tamelijk getrouw aan de teke ning van het „Recueil d’Arras” (Atrecht, Bibliothèque municipale, 266, f. 54) waarin Lodewijk van Male eveneens wordt geïdentificeerd. Verder vertonen ze sprekende gelij kenis met het grafbeeld van de graaf, zoals het op f. 55 van de M em oriën voorkomt. 30 Een afbeelding in profiel ten halve lijve, en zonder handen is typisch voor de 14de eeuw. Het kostuum, een wambuis met opstaande kraag spreekt dit niet tegen. 31 Op f. 55 van bovengenoemde „Recueil d’Arras” (Atrecht, Bibliothèque municipale, 266) staat een tekening naar hetzelfde origineel dat eveneens als Margareta van Brabant wordt geïdentificeerd. Dit portret vertoont weinig gelijkenis met het grafbeeld van de hertogin, zoals Succa het op folio’s 54v° en 55 heeft nagetekend. 32 Het portret voor drie-vierde gezien is eerder uitzonderlijk in de 14de eeuw. H et kos tuum biedt weinig houvast voor een nauwkeurige datering : het „surcot” en het gevlochten templettenkapsel, waarover de huif met gepijpte rand, komt op in de 14de eeuw maar werd tot in het begin van de 15de eeuw gedragen.
123
ATRECHT
F. 22 v°
1 m a r g a r e t a v a n m a l e (13 april 135 0 - lóm aart 1405), dochter van Lodewijk van Male, graaf van Vlaanderen en van Margareta van Brabant en echtgenote van Filips I van Rouvres, hertog van Bourgondië, vervolgens van Filips de Stoute, hertog van Bourgondië 33. Potloodtekening. K unstw erk: schilderij of tekening. Datering: 15de eeuw 34. Plaats: in 1601-1602 door Succa niet nader
Succa’s com mentaar: identificatie en
gedeeltelijke beschrijving van het portret.
2
bepaald. N iet teruggevonden. Lit.: K. Westendorp, D ie A nfänge, p. 69. 2
v r o u w e l ijk p e r s o n a g e
1
ten halve lijve uitgetekend.
P otloodtekening. K unstw erk: schilderij of tekening. Detail
Datering: 14de of 15de eeuw 35. Plaats: in 1601-1602 door Succa niet nader
van het vorige?
bepaald. Niet teruggevonden.
3 m a r g a r e t a v a n b e i e r e n (1363 - 13 januari 1423), dochter van Albrecht I, hertog van Beieren en van Margareta van Brieg, echtgenote van Jan zonder Vrees, hertog van Bourgondië 36. Potloodteken ing. K unstw erk: schilderij of tekening. Datering: 15de eeuw 37. Plaats: in 1601-1602 door Succa niet nader
Succa’s com mentaar: identificatie en gedeeltelijke beschrijving van het portret.
bepaald. Niet teruggevonden. Lit.: K. Westendorp, D ie A nfänge, p. 69.
33 Een schilderij uit het Museum te Rijsel (cat. 1893, nr. 937, 16de eeuw?) naar hetzelfde origineel draagt dezelfde naam. Er is echter weinig of geen gelijkenis tussen dit portret, het geschonden standbeeld van het portaal van het kartuizerklooster Champmol en het grafbeeld dat Succa op folio’s 54v° en 55 heeft nagetekend. 34 Uit de kledij, een open hermelijnen surcot en het gevlochten templettenkapsel, mag men misschien af leiden dat het origineel naar den lijve werd geschilderd. 35 De k le d ij: een hermelijnen surcot met korte mouwen waaronder die van het onderkleed uitsteken, werd vooral in de 14de e. en in het begin der 15de e. gedragen. 36 Op een schilderij uit het Museum te Rijsel (cat. 1893, nr. 939, 16de e.?) wordt aan het personage dezelfde identiteit toegewezen. Op f. 60, (nr. 2) heeft Succa een andere beeltenis van de hertogin nagetekend, die weinig gelijkenis met dit portret vertoont. 37 Te oordelen naar de kledij : gesloten brokaten surcot met ronde halsuitsnijding en het „bourrelet’-kapsel, werd het origineel misschien naar den lijve geschilderd.
-- —
3
ATRECHT
124
F . 23
1
1 CATHARiNA v a n f r a n k r i j k (? ) (1428 - 13 september 1446), dochter van Karei VII, koning van Frankrijk en van Maria van Anjou en eerste echtgenote van Karei de Stoute, hertog van Bourgondië 38.
2
Gewassen pentekening. K unstw erk: schi-lderij of tekening. Datering: 15de eeuw 39.
Plaats: in 1601-1602 door Succa niet nader
bepaald. Niet teruggevonden. Succa’s commentaar: identificatie van het portret.
Lit.: K. Westendorp, D ie Anfänge, p. 69; G. Ring, Beiträge, p. 43.
3
2 FiLiPS v d e l a n g e (1291 - 3 januari 1322), koning van Frankrijk, zoon van Filips IV en van Johanna van Navarra40. Pentekening. K unstw erk: schilderij of tekening. Datering: 15de eeuw 41.
Plaats: in 1601-1602 door Succa niet nader
bepaald. N iet teruggevonden. Succa’s commentaar: identificatie van het
portret. Lit.: K. Westendorp, D ie A nfänge, p. 69.
3 j o h a n n a v a n b o u r g o n d i ë (vóór 2 maart 1294 - 21 januari 1329), dochter van Otto IV, graaf van Bourgondië en van Mathilde van Artesië, echtgenote van Filips V de Lange, koning van Frankrijk 42. Pentekening. K unstw erk: schilderij of tekening. Datering: 15de eeuw 43.
Plaats: in 1601-1602 door Succa niet nader
bepaald. Niet teruggevonden. Succa’s commentaar: identificatie van het
portret. Lit.: K. Westendorp, D ie A nfänge, p. 69.
38 De kledij : overkleed met omgeslagen kraag en linnen huif over hoornkapsel wijst eer der naar de mode van de periode waarin de prinses geboren werd dan naar die van haar overlijden. Het portret lijkt eerder dat van een jong meisje dan van een kind. Catharina van Frankrijk stierf echter op 18-jarige leeftijd en het portret zou dus kort vóór haar dood zijn geschilderd. De identiteit van het personage is dus twijfelachtig. 39 Te oordelen naar de kledij. Zie boven noot 38. 40 In het „Recueil d’Arras” (Atrecht, Bibliothèque municipale, 266, f. 5) vindt men een kopie naar hetzelfde origineel waarop het personage geïdentificeerd wordt als Filips van Valois, koning van Frankrijk (dus Filips VI, 1293 - 22 augustus 1350). H et lijkt onmoge lijk het personage met zekerheid te identificeren. Inderdaad treffen we op hetzelfde blad onder nr. 3 een vrouwenportret aan dat Succa als Johanna van Bourgondië, gravin van Artesië, identificeert. M aar dit is de echtgenote van Filips V. Hetzelfde vrouwenportret komt voor, naast het portret van Filips VI, in het „Recueil d’Arras” (nr. 6) met daaronder de naam van Johanna, hertogin van Bourgondië, echtgenote van Filips VI. 41 H et origineel, een portret „en trois quarts” moet uit de 15de eeuw dagtekenen en werd dus niet naar den lijve uitgevoerd. De grote gespleten statiemantel met hermelijnen kraag en split rechts werd in de 14de en 15de eeuw gedragen. 42 Zie aantekening 40. 43 Ofschoon de koningin een gesloten surcot draagt, een mode die pas ca 1340-50 opkomt, kan het portret moeilijk ouder zijn dan de 15de eeuw.
125
ATRECHT GASTHUIS SAINT-JEAN-EN-L’ESTRÉE
Gesticht omstreeks 1178 door Filips van de Elzas, graaf van Vlaanderen. Sedert 1564 door de augustinessen geleid. Bijna ongehavend gedurende de Franse revolutie. De oude gebouwen werden in 1810 gesloopt. Het nieuwe gebouw werd gedeeltelijk door de bombardementen van 1940 vernield. In 1961 kreeg het hospitaal nieuwe gebouwen in de voorstad. Op het plein waar vroeger het gasthuis stond werden een aantal nieuwe gebouwen opgetrokken, het draagt thans de naam Sint-Jansplein 44. Li!.: A. Teminck, Arras, p. 85-87 \ Epigraphie, VII, afl. 2, p. 723.
1 f i l i p s v a n d e e l z a s (c. 1136-40 - 1 juli 1191), graaf van Vlaanderen, zoon van Diederik van de Elzas en van Sibylla van Anjou en zijn echtgenote e l i z a b e t h v a n vERM ANDOis (t 26 maart 1182), dochter van Roelof I, graaf van Vermandois. Pentekeningen over een schets in potlood. K unstw erken: twee standbeelden op een
uitspringende wandsteen met wapen en baldakijn. De volgende details zijn bestudeerd: de buste van de graaf, hechtsel van het helmvizier, buste van de gravin, een tweede maal op kleinere schaal. Datering: begin 16de eeuw 45. Plaats: in 1601-1602 aan weerszijden van het gasthuisportaal 46. In 1810 verdwenen samen met de gevel van het gasthuis 47.
F. 23 v°
Wapen: V wapen van Vlaanderen.
1
KP niet geïdentificeerd wapen 4S. 2
1
Succa’s com mentaar: identificatie van de
twee standbeelden onder de baldakijnen. Beknopte identificatie van het materiaal waaruit baldakijnen, steunpilaren van het nisgewelf en beelden zijn gemaakt. De lokalisatie wordt bevestigd door Claude Le Maire en M arthe Derez. Zie hierover nr. 2 en aantekening 4.
Lit.: A. Teminck, Arras, p. 87, 177; M.C. Le Gentil, Epigraphie, p. 205; Kan. Dehaisnes, H istoire de l’art, p. 316; L. Quarré-Reybourbon, Trois recueils, p. 49; K. Westendorp, D ie A nfänge, p. 40, aant. 3; Epigraphie, VII, afl. 2, p. 723, aant. 1.
44 Wij danken de heer P. Lefebvre, secretaris-genieraal van het „Syndicat d’initiative” van Atrecht om zijn inlichtingen betreffende de recentere geschiedenis van het gasthuis. 45 Te oordelen naar de stijl van de baldakijnen, de gefantaseerde wapenrusting van de graaf, de heterogene kledij van de gravin (onderkleed met splitmouwen en kleed met vier kante halsuitsnijding wijzen op de 16de eeuw, maar de snit is gefantaseerd). ' fi Inlichting door Succa verschaft en bevestigd door een herdenkingsplaat die afgebeeld is in M.C. Le Gentil, op. cit. 47 N aar A. Teminck, op. cit. 48 Gevierendeeld één en vier bezaaid met Frankrijk met beladen barensteel (Artesië?), twee en drie met kepers beladen (Henegouwen oud?), over alles heen gedeeld 1 een leeuw 2 van hermelijn.
V1
V2 2
126
ATRECHT
2 Attest van het bezoek van Succa aan het gasthuis en van de aanwezigheid van twee standbeelden in het portaal getekend door Claude Le Maire, kape laan en Marthe Derez, meesteres van het hospitaal. Zie hierover aantekening nr. 4.
F. 24
1 Aantekening betreffende de stichting van het gasthuis Saint-Jean-en-l’Estrée door Filips van de Elzas ca. 1178, onder het episcopaat van bisschop Frémault (1174-1183 of 1186). Lit.: J.-M. Richard, Cartulaire, p. 6.
2 f i l i p s v a n d e e l z a s (zie f. 23v°, nr. 1). Akte van Filips van de Elzas de voorwaarden regelend waaronder op de wis selbank te Atrecht en op de tol te Bapaume de 200 pond in ontvangst kunnen genomen worden die hij en zijn echtgenote aan het gasthuis hebben geschon ken. De vijf mudden tarwe en de vijf mudden haver zullen jaarlijks te Athier geheven worden. De akte is gedateerd „Actum anno Domini M.C. 86” (1186). Origineel verdwenen. Voor de uitgave, zie beneden.
1
2
Lit.: Die akte werd op f. 34 van het cartularium van het hospitaal overgeschreven en werd door J.M. Richard, Cartulaire, p. 10-11 uitgegeven.
3
3 Het afschrift wordt door Claude Le Maire, kapelaan van het gasthuis voor gelijkluidend verklaard. Over hem, zie noot 4.
F. 24 v° en 25
Onbeschreven.
127
ATRECHT ABDIJ VAN SINT-VAAST
De benedictijnenabdij van Sint-Vaast werd in 658 door de h. Aubertus van Kamerijk gesticht op de plaats waar de h. Vedastus zelf een kapel had opge richt. In 683 werd zij rijkelijk door Diederik III begiftigd nadat Pepijn II, die hem van zijn troon beroofd had, hem de abdij als verplichte verblijfplaats aanwees. De bouw van de abdijkerk ving in 1259 aan, in 1295 werd het ge bouw ingewijd. In de kerk bevinden zich het postume graf van de onttroonde koning en dat van Robrecht VII van Bethune, eerste schoonvader van Gwijde van Dampierre. In 1747 werd de vervallen abdij gesloopt en kort daarna in neo-klassieke stijl herbouwd. Zij werd in 1833 ingewijd. In 1804 werd ze, ofschoon onafgewerkt, tot kathedraal verheven onder de naam Notre-Dameet-Saint-Vaast, ter vervanging van de kathedraal van Atrecht die in 1802 ver dwenen was. Gedurende de oorlog 1914-1918 werd ze zwaar gehavend en nadien gerestaureerd. In 1944 had ze te lijden onder bombardementen. De overige gebouwen werden administratieve lokalen. Lil.: E. Van Drival, L ’Abbaye, p. 1-S6; Epigraphie, VII, afl. 2, p. 441; R. Rodière, Arras, IV, kol. 692; J. Lestocquoy, N otes, p. 59-65; P. Héliot, L es églises, p. 195 (plan); H. Gruy, Histoire d’Arras; J. Lestocquoy, Arras, p. VB 12 - VB 15.
1
[RENAUD ( t
16 augustus 1221)] 4B.
Pentekening. K unstw erk: grafbeeld. Datering: ca. 122 1 50. Kunstenaar: Denis 51. Plaats: in 1601-1602 in de abdijkerk,
linkerzijde van de koorgang 52. Niet teruggevonden.
F. 25 v° Wapen: 'ö schild met drie leeuwen en
l
1-2
barensteel (niet geïdentificeerd) 53. Succa’s commentaar: summiere beschrijving van het grafbeeld, aanduiding van de plaats van dit en van een ander grafbeeld (zie nr. 2).
Lit.: Graaf A. de Loisne, [Tom be du X I I I ’ siècle], p. 190-191; Epigraphie, VII, afl. 2, p. 447-449, 529, 918 nr. 1152; J. Lestocquoy, Notes, p. 62-63.
V 2
2 1 1
49 Dit personage wordt door Succa niet verder geïdentificeerd. Aan de hand van grafschriftenverzamelingen kan het gedeeltelijk nader bepaald worden. 50 De wapenrusting herinnert aan die van de periode waarin het personage gestorven is : helm met neusplaat waarvan de vorm naar het cylindrisch type evolueert, groot schild gelijkend op dit van het einde van de 12de eeuw. Hetzelfde geldt voor het zwaard met knop. Zie ook Inleiding, p. 62-63. 51 Volgens A. de Loisne, op. cit. 52 Volgens Epigraphie, p. 447 was de grafplaat in het deambulatorium opgesteld. Op pag. 918 vernemen we verder dat het graf links tegen de koormuur was opgericht. De beschikbare informatie maakt het niet mogelijk te bepalen waar zich het orgel bevond, dat Succa heeft gezien. Volgens J. Lestocquoy, op. cit., stond het boven de deur die toe gang tot het klooster verleende, dus aan het uiteinde van de linkerdwarsbeuk. 53 Naar Epigraphie, p. 918, nr. 1152. Misschien is het aan de slechte staat van het monu ment te wijten dat op p. 447 van datzelfde werk een andere lezing voorkomt.
3
ATRECHT
128
2 ROBRECHT [VII VAN BETHUNE EN VAN DENDERMONDE ( f 12 november 1248), voogd van Atrecht en van Sint-Baafs, zoon van Willem van Bethune en van Mathilde van Dendermonde, echtgenoot van Isabeau van Morialmé] 54. Pentekening. K unstw erk: grafbeeld. Datering: midden van de 13de eeuw 55. Plaats: in 1601-1602 in de abdijkerk,
linkerzijde van de koorgang 56. Niet teruggevonden.
Wapen: KJ wapen van het huis van 2
Bethune 57. Succa’s commentaar: plaats van het
grafbeeld (zie nr. 1). Hypothese betreffende de identificatie van het beeld. Summiere beschrijving van het wapen en van de tombe.
Lit.: A. Duchesne, Histoire, p. 200-214, afb. p. 215; Epigraphie, VII, afl. 2, p. 449, nr.
1152, aant. 1, p. 529, aant. 1, p. 918, nr. 1152.
3 Datum van het bezoek van Succa aan de abdijkerk van Sint-Vaast door hem zelf opgegeven.
F. 26
DiEDERiK u i (± 6 5 2 - 692), zoon van Clovis II en van Bathilde, koning van Neustrië en van Bourgondië (september 673), en koning der Franken (679), en zijn echtgenote d o d a ( c l o t i l d e ? ) 5S.
Lokalisatie van hun graf en vermelding van het grafschrift dat los van het graf stond geschreven. Kopie van het grafschrift. Opschrift betreffende een schenking van Diederik III aan de abdij59. Lit.: A . de Cardevacque et A. Terninck, L ’abbaye de Saint-Vaast, I, p. 41; III, p. 148-149, pl. IV-V (afb. van tombe); Cartulaire, p. 17-18, 425-437; E. Van Drival, Nécrologue, p. 4, 423; G raaf [A.] de Loisne, Procès-verbal, p. 530-533; Epigraphie, VII, afl. 2, p. 451, 528; A. Erlande-Brandenburg, L e roi est m ort, p. 146-147, nr. 33 en 34, pl. XXI, nr.
77-82.
F. 26 v° en 27
Onbeschreven. 54 Door Succa verkeerdelijk met Robrecht van Jeruzalem, graaf van Vlaanderen, zoon van Robrecht I en van Geertruid van Saksen (t oktober 1111) vereenzelvigd. De identificering is te danken aan A. Duchesne, op. cit. Mevr. C. Van den Bergen-Pantens deelt de door Mevr. P. Bonenfant geuite reserves niet (zie Inleiding, p. 26-27). 55 Te oordelen naar de wapenrusting : klassieke kettingrusting zonder schouderplaten, breed schild. 56 Zie noot 52. 57 De aarzeling bij de lectuur is waarschijnlijk te wijten aan de slechte toestand van het monument (zie Epigraphie, p. 449 en 918 en de eerste versie van Succa). 58 Biografische gegevens in L. Rouvier, La chancellerie, p. 18. 59 De echtheid van de keure waarbij de schenking wordt gedaan werd door L.G.O. de Bréquigny en door F.J.G. La Porte du Theil, Diplomata chartae, I, p. 291, akte 196 betwijfeld.
129
ATRECHT OMGEVING VAN ATRECHT EN VARIA
60
1 Titel van de „Mémoriaux” van Atrecht en verzameling van Alexander [II] Le Blanc. 2 LIONEL VAN HESTRU. Grafschrift, vroeger bewaard in de O.-L.-V.-kapel van de kerk van Waziers (dpt. Nord, arr. Dowaai). hit.: Th. Leuridan, Epigraphie, p. 508; Brussel, K.B., II 1209, f. 12; Brussel, K.B., II 6513, f. 33 (afbeelding van de kwartieren bij het grafschrift).
3 j o s s e , kok te R om e61. Grafschrift in een Romeins gasthuis. Lit.: Fr. Sweertius, Selectae Christiana, p. 62 (zelfde tekst maar met varianten).
4 g e o r g e s b u c h a n a n (1506 - 1582), Schots humanist, mentor en zegelbe waarder van Jacob I van Engeland, auteur van een aantal historische en poli tieke werken en van Latijnse gedichten. Twee verzen uit een epigram waarvan de titel luidt „Ad Eandem”. Lit.: G. Buchanan, Opera omnia, II, p. 394, Epigram m atum L iber III. Strenae. III. A d Eandem . [Ad Mariam Reginam Scotiae].
60 Het is goed mogelijk dat de drie onderstaande optekeningen door Succa uit de werken van de verzamelaar Alexander [II] Le Blanc zijn genomen (zie boven noot 27). 61 M. Vaes, Les fondations hospitalières, p. 230, aant. 2, wijst op de aanwezigheid in het Romeinse gasthuis van Santa Maria dell’Anima van een zekere „Judocus” uit het diocees Kamerijk, die een vertrouwde van Paus Leo X was.
F. 27 V°
130
Folio’s 28 tot 37 v°
LA THIEULLOYE
4. LA THIEULLOYE
22 december 1601 \ Gedurende zijn oponthoud te Atrecht 2 bezoekt Succa het klooster La Thieulloye in een buitenwijk van Atrecht3. k l o o s t e r l a t h ie u l l o y e
De priorij van de dominikanessen van La Thieulloye werd in 1324 door gra vin Mathilde van Artesië ter ere van de H. Drievuldigheid in de Sint-Vincentiuswijk van Atrecht gesticht. De grond was eigendom van Johannes de La Thieulloye, van daar de naam van de priorij. Zij werd een eerste maal in 1413 vernield en nadien heropgebouwd. In 1577 was het gebouw af. Gedurende de oorlog tussen Frankrijk en Artesië werd het klooster opnieuw vernield. Voor de wederopbouw moesten de kloosterlingen een deel van hun schat verkopen. In 1639 werd de priorij gesloopt en in 1650 vestigden de dominikanessen zich in de stad zelf, in het refugium van de abdij Eaucourt. In 1730 bouwden zij daar een kapel waarvan slechts de grondvesten zijn bewaard. Lit.: Ch.-L. Richard, Histoires, II, p. 35-39 ; Epigraphie, VII, afl. 2, p. 699-700 ; R. Rodière, Arras, kol. 695.
1 De datum verschijnt op f . 30 en 30v°, het jaartal alleen op folio’s 31 en 37v°. 2 Frankrijk, dpt. Pas-de-Calais, hoofdplaats van het departement. 3 Het attest van Succa’s bezoek (f. 30v°) werd door Madeleine du Chastel, sedert 1599 priores van het klooster La Thieulloye gegeven. Zie Epigraphie, VII, 2 p. 700, aantek. 3 en p. 705 aantek. 3 en R. Rodière, Arras, kol. 695. Volgens Rodière’s lijst van de prioressen van La Thieulloye zou in 1600 niet langer Madeleine du Chastel, maar Cécile Doresmieulx dit ambt uitoefenen. D it zou dus in tegenspraak zijn met Succa. Op onze aanvraag heeft de heer P. Bougard, directeur van de Arch. dép. du Pas-de-Calais de papieren van Rodière geraadpleegd, die aan dit archief werden overgemaakt. Rodière steunt op een kwijtschrift (Rijsel, Arch. dép. du Nord, B 2787) van Cécile Doresmieulx priores gedateerd 1600. De heer Bougard vraagt zich af of hier geen vergissing werd begaan, daar in 1631 (artikel B 2973) de naam van Cécile Doresmieulx op nieuw onder een kwijtschrift verschijnt en of de auteur van het eerste kwijtschrift zich soms vergist heeft dan wel of er in het archief zelf een vergissing bij het klassement is begaan.
LA THIEULLOYE
131
Tekst in verband met de stichting van de priorij door Mathilde van Artesië in 1324.
F. 28
Lit.: Ch.-L. Richard, Histoires, II, p. 35-39 (De auteur schijnt op dezelfde bronnen als die van de Succa te steunen).
Onbeschreven.
F. 28 v°
Uittreksel uit een niet-gedateerde bekrachtiging van een oorkonde gegeven door Eudes IV, hertog van Bourgondië en graaf van Artesië (f april 1349), en zijn echtgenote Johanna van Frankrijk. De oorkonde zelf, toegestaan door Ma thilde van Artesië op 22 juli 1324 maakt de stichting van de abdij en de haar verleende voorrechten kenbaar. Vermelding van de bekrachtiging van die akte door Karei de Stoute, hertog van Bourgondië (10 november 1433 - 5 januari 1477), „l’an 1469 avant Pasques, donné en la ville de Lille” dus vóór 22 april 1470 (deze akte zelf is verloren). De akte van Eudes IV is eveneens verloren, maar het origineel van de stichtingsakte van Mathilde is te Atrecht bewaard (Arch. dép. du Pas-de-Calais, série H, Dominicaines de La Thieulloye, zonder signatuur) 4.
F. 29
1 Vervolg van f. 29.
F. 29 v°
2 Kopie van een cartouche waarin de installatie, in 1329, van O.-L.-V.Behoudenis der Kranken wordt herdacht. O.-L.-V.-Behoudenis der Kranken werd bij ziekte aanroepen. Aanvang en slot van een akte van Mathilde van Artesië van december 1324 waarbij aan het klooster nieuwe privilegies worden toegekend (origineel ver loren) „Donnés Arras l’an de grace 1324 au mois de decembre”.
F. 30
Lit.: Vermeld in de inventaris van het klooster opgesteld van 4 tot 7 oktober 1790 (Atrecht, Arch. dép. du Pas-de-Calais, 2L, district Arras, La Thieulloye) in het deel „ti tres et papiers” van het klooster, 5° 5. In Brussel, A.R.A. Handschriftenverzameling, nr. 973, f. 90, vindt men een tamelijk uitvoerige ontleding van het document. De akte van Mathilde is onder de vorm van een vidimus bij een akte van de burgmeester en schepenen van Atrecht van 20 december 1329 gevoegd.
Attest van het bezoek van Succa aan het klooster op 22 december 1601 af geleverd door de priorin Madeleine du Chastel (zie over haar, noot 3). 4 Inlichtingen door de heer Bougard verstrekt. 5 Inlichtingen door de heer Bougard verstrekt.
F. 30 v°
132
F. 31
LA THIEULLOYE
MATHILDE VAN ARTESIË (z ie f. 2 1 , n r . 1 ).
Grafschrift van de gravin, afgeschreven dooc de kloosterzuster Marie diu Chastel (f 1639). Lit.: Epigraphie, VII, afl. 2, p. 700, 705-706.
F. 31 v°
Onbeschreven.
F. 32
MATHILDE VAN ARTESIË
(zie f. 21, nr. 1).
Pentekening. K unstw erk: gekleurd beeid?
Plaats: in 1601 in de abdijkerk.
Wandschildering? 6. De gravin is vergezeld van haar oudste dochter Johanna (vóór 2 maart 1294 - 21 januari 1329), echtgenote van Filips V, koning van Frankrijk, of door een kloosterzuster uit La Thieulloye. Datering: 14de of 15de eeuw 7. A uteur: onbekend 8.
Wapen: K? wapen van het graafschap Artesië.
Niet teruggevonden.
1 ^7 wapen van het graafschap Bourgondië. 2
Succa’s com mentaar: identificatie,
beschrijving en beknopte lokalisatie van het beeld.
Lit.: Kan. Dehaisnes, H istoire de l’art, p. 426-427, pl. XII; J.-M. Richard, Une petite-nièce, p. 1-3; L. Quarré-Reybourbon, Trois recueils, p. 49, 100; K. Westendorp, D ie A nfänge, p. 22-23; Epigraphie, VII, afl. 2, p. 700-701, aantek. 3; M. Devigne, L a sculpture mosane, p. 73-74, pl. XX, afb. 93; A. de Loisne, lconographie, p. 368-370, pl. I.
F. 32 v°
Onbeschreven. 6 Kan. Dehaisnes, J.M. Richard en M. Devigne, op. cit., beschouwen dit beeld als iden tiek met dat van f. 33, nr. 1. Zij menen dus dat het een beeld was. In feite zijn het twee verschillende afbeeldingen want in de ene houdt de gravin de kerk in de linkerhand en in de andere in de rechterhand. L. Quarré-Reybourbon en K. Westendorp, op. cit., menen dat de afbeelding een wandschildering is. Suoca’s uitspraak „au pied d’une vieille pein ture" (onderaan een oud schilderij) is niet zeer duidelijk. In elk geval heeft Succa wegens de slechte staait van het schilderij blauw en zwart verward in zijn aantekening over het schild V van het graafschap Bourgondië. 2
7 De gearmorieerde tuniek komt ca. 1230 in zwang en zal tot op het einde van de mid deleeuwen gedragen worden. Het hoofddeksel met bef wordt voortaan door weduwen, oude vrouwen en kloosterzusters gedragen. Het is dus heel moeilijk dit beeld te dateren. Indien het een wandschildering was, zou ze later dan de 14de eeuw kunnen ontstaan zijn, in navolging van het beeld uit het portaal (f. 33, tekening nr. 1). De heer Bougard heeft op een erkenning van de zusters van La Thieulloye van 4 oogst 1425 gewezen waar bij zij zich verplichten jaarlijks een obit op te dragen voor de zielerust van de graaf en de gravin van Artesië (Rijsel, Arch. dép. du Nord, B 1932), een bewijs dat in die tijd de her innering aan de graaf en de gravin nog steeds levendig was.
133
LA THIEULLOYE
1
[MATHILDE VAN ARTESIË ( z ie f.
F . 33
21, n r . 1)] .
Pentekening. K unstw erk: stenen beeld; de gravin 9 is
(zie tekening nr. 2 op hetzelfde blad). Niet teruggevonden.
vergezeld van haar oudste dochter Johanna (vóór 2 m aart 1294 - 21 januari 1329), echtgenote van Filips V, koning van Frankrijk, of door een kloosterzuster uit La Thieulloye. Datering: 14de eeuw 10. A uteur: onbekend lx. Plaats: in 1601 in het kerkportaal tegenover het beeld van Otto IV
Wapen: K? wapen van het graafschap Artesië.
l V wapen van het graafschap Bourgondië.
2
\
2
Succa’s com mentaar: lokalisatie en
vermelding van het materiaal waaruit het beeld van de graaf en de gravin vervaardigd is.
Lit.: Kan. Dehaisnes, H istoire de l’art, p. 427; J.-M. Richard, Une petite-nièce, p. 1-3; Epigraphie, VII, afl. 2, p. 700; M. Devigne, La sculpture mosane, p. 73-74; F. Baron, Un artiste, p. 89-90; F. Salet, Chronique, p. 265-266.
8 Zie aantekening 11 betreffende de veronderstellingen van kan. Dehaisnes en M. De vigne. 9 Zij is identificeerbaar omdat zij tegenover haar echtgenoot is afgebeeld. Zie tekening nr. 2 op hetzelfde folio. 10 De gearmorieerde tuniek komt ca. 1230 in zwang en blijft het tot ongeveer het einde van de middeleeuwen. Hoogstwaarschijnlijk dagtekent dit beeld uit de tijd van de graaf. De wapenrusting is inderdaad ca. 1330 te dateren. 11 Kan. Dehaisnes, op. cit., meent dat dit beeld en dat van graaf Otto deel uitmaakten van het graf van Mathilde van Artesië en veronderstelt dat ze van de hand van de Doornikse beeldhouwer Jean Aloul zijn. Jean Aloul werd in 1323 betaald voor een graftombe die hij voor de gravin had uitgevoerd. Deze bewering wordt door de inlichtingen die Succa verstrekt tegengesproken. M. Devigne, op. cit., vermeldt integendeel dat Mathilde ge vraagd heeft dat een heel eenvoudig graf in de abdij van Maubuisson en niet in La Thieulloye voor haar zou worden opgericht. F. Baron heeft overigens onlangs haar tombe in Saint-Denis teruggevonden (F. Baron, La gisante, p. 211-228). M. Devigne ziet in Jean Pépin uit Hoei een mogelijke auteur van de twee beelden, maar zijn hypothese wordt door F. Baron bestreden (F. Baron, Un artiste du X I V e siècle). 12 De tekeningen op folio’s 33 en 35 vertonen lichte afwijkingen. Op f. 33 draagt de graaf een gearmorieerde tuniek met heraldische lelies die niet op f. 35 verschijnen — zij schij nen naar hetzelfde monument te zijn getekend.
V 2
V
1
3
134
LA THIEULLOYE
2 o t t o iv ( f 17 maart 1302), graaf van Bourgondië, zoon van Hugues van Chalons en van Alix van Méranie, echtgenoot van Philippine van Bar en na dien van Mathilde van Artesië. Potloodtekening. K unstw erk: stenen gepolychromeerd
beeld. H et is in profiel op f. 33 getekend. Op de versozijde werd de tekening van Succa doorgetrokken. Op f. 35, andere schetsen van het beeld „en trois quarts” gezien: een in vollen lijve, een buste-studie (die door het papier heen is gedrongen) en een schets van het hoofd 12. Datering: ca. 1330 13. A uteur: onbekend 14.
Plaats: in 1601 in het kerkportaal,
tegenover het beeld van Mathilde (zie tekening 1, op hetzelfde folio). Niet teruggevonden. Wapen: KJ wapen van het graafschap 3
Bourgondië. Succa’s com mentaar: lokalisatie van het
beeld en vermelding van het materiaal van beide beelden. Identificatie van het beeld van de graaf dat beknopt wordt beschreven. De identificatie is door een andere hand verbeterd.
Lit.: Kan. Dehaisnes, H istoire de l’art, p. 427; J.-M. Richard, Une petite-nièce, p. 1-3; Epigraphie, VII, afl. 2, p. 700; M. Dsvigne, L a sculpture mosane, p. 73-74, pl. XX, afb. 94; F. Baron, Un artiste, p. 89-90; F. Salet, Chronique, p. 265-266.
F . 33 v°
o tto
iv (zie f. 33, nr. 2).
Pentekening: het contour van Succa’s
tekening dat op de versozijde zichtbaar is, werd doorgetrokken.
F . 34 V
1
KP 2
1 K? 3
[e e n s c h ild k n a a p
(?) van Filips de Goede (?)] (zie hetzelfde folio, nr. 2).
Potloodtekening. K unstw erk: wandschildering; de
Plaats: in 1601 in de abdijkerk.
afbeelding van de schildknaap behoort tot dezelfde groep als die van de hertog (zie tekening nr. 2). Datering: circa 1425 15. A uteur: onbekend.
Succa’s com mentaar: beknopte beschrijving van het portret. Zie ook tekening nr. 2.
Niet teruggevonden.
13 Zie Inleiding, p. 63-64. 14 Zie aantekening 11. 15 Te oordelen naar de kledij (bovenkleed, zoals het tussen 1360-70 en 1420-25 gedragen werd), het kapsel (haar met de nap op het hoofd geknipt), dat in de eerste helft van de 15de eeuw mode was en de wapenrusting van de hertog. De schildknaap draagt een „storm hoed”, helm die ca. 1425-1430 te dateren is.
135
LA THIEULLOYE
2 [FILIPS DE GOEDE (?) (30 juni 1 3 9 6 - 15 juni 1467), hertog van Bourgondië, zoon van Jan zonder Vrees en van Margareta van Beieren] 16. Potloodtekening. K unstw erk: wandtekening. H et personage
Wapen: V wapen van het graafschap Artesië.
is ten voeten uit getekend, een kopstudie op grotere schaal stelt waarschijnlijk hetzelfde personage voor. Datering: ca. 1425 17. A uteur: onbekend. Plaats: in 1601 in de abdijkerk. N iet teruggevonden.
V wapen van het graafschap Bourgondië.
l
2
*7 wapen van Jan zonder Vrees of van 3
Filips de Goede tussen 1419 en 1430 18. Succa’s com mentaar: gedeeltelijke beschrijving van de wapens en van het portret. Vermelding van de techniek en van een tweede portret (nr. 1) en situering.
Lit.: K. Van Luttervelt, L es portraits, p.182-196.
Onbeschreven.
F. 34 v°
1 SOLDATENKOP.
F. 35
Potloodtekening. K unstw erk: standbeeld? Wandschildering? Datering: 14de eeuw? 19.
2
otto
Plaats: in 1601 niet nader bepaald.
Niet teruggevonden.
iv (zie f. 33, nr. 2).
Potloodtekeningen links, m et de pen rechts. K unstw erk: gepolychromeerd stenen beeld.
Voor „trois quarts” gezien, van links naar rechts, eerst een schets ten voeten uit, buste-studie die door het blad heen is gedrongen en schets van de kop. Zie nader hierover f . 33, nr. 2 waar het beeld in profiel werd nagetekend.
Wapen: K? wapen van het graafschap
1
Artesië.
Succa’s commentaar: identificatie van het
personage en van het wapen.
16 De voorgestelde identificatie steunt op heraldische gegevens, op het kostuum en op de gelijkenis van het gelaat met de bekende portretten van de hertog (zie K. V an Luttervelt, op. cit., die deze tekening niet vermeldt). De heer P. Bougard heeft ons gewezen op een gift van 400 pond door de hertog aan het klooster tussen 3 oktober 1424 en 2 oktober 1425 voor bouw- en inrichtingswerken aan de kapel (Rijsel, Arch. dép. du Nord, B 1932). 17 Het harnas is te schematisch voorgesteld om hieruit chronologische gegevens af te lei den. De karakteristieke en duidelijk afgebeeilde rusting voor hals en schouders is be zwaarlijk na 1425-30 dateerbaar. De haarsnit „met de nap op het hoofd” was de eerste helft van de 15de eeuw in zwang. 18 N a 1419, jaar waarin Filips de Goede de titels van zijn vader erft en vóór 1430, datum waarop hij Brabant en Limburg verkrijgt en de Orde van het Gulden Vlies instelt. 19 De tekening suggereert een geschubde helm, die net als de 14de-eeuwse stormhoed met een „camail” gedragen werd.
136
F. 3 5
V°
LA THIEULLOYE
1 o t t o i v ( z ie f. 3 3 , n r . 2 ) .
P entekening op de versozijde; de inkt is door het papier gedrongen.
2 h . LODEW ijK (25 april 1214 - 25 augustus 1270), koning van Frankrijk, zoon van Lodewijk VIII van Frankrijk, en van Bianca van Castilië. 1
2
Potloodtekening. K unstw erk: standbeeld 20, misschien een
metalen reliekbeeld 21. Datering: 14de eeuw 22.
Plaats: in 1601 door Succa niet opgegeven,
waarschijnlijk in het klooster 23. Niet teruggevonden. Succa’s com m entaar: identificatie van het beeld.
Lit.: J.-M. Richard, Une petite-nièce, p. 2 ; L. Réau, Iconographie, III, 2, p. 815-820; Saint L ouis a la Sainte Chapelle, meer bepaaldelijk nrs. 89, 117, 158 tot 161, 180, 181; A. Erlande-Brandenburg, L e tom beau, p. 7-36; G. Sommers Wright, The T om b o f Saint Louis, p. 65-82.
20 Wij kennen geen enkel portret van de H. Lodewijk : zelfs in een handschrift dat voor zijn dochter Bianca werd verlucht, wordt de koning nu eens met baard, dan weer zonder afgebeeld. De meeste beelden dagtekenen van na zijn heiligverklaring (1297) en zijn zeer conventioneel. D it zal ook wel het geval geweest zijn met het beeld dat Succa heeft nage tekend. De koning droeg er de traditionele kentekens; kroon, scepter en kerk (misschien de Sainte-Chapelle). Volgens G. Sommers Wright, op. cit., zou een standbeeld van de heilige reeds tussen 1277 en 1282 op zijn graf zijn opgericht. Hiervan geeft de auteur een reconstructie. Het beeld dat Succa nagetekend heeft, moet wel een afwijkende traditie vertoond hebben. 21 Zou dit het verguld zilveren beeld zijn dat in 1324 bij de stichting van het klooster piocessiegewijze gedragen werd? Zie f. 28, eerste randaantekening en Ch.-L. Richard, Histoires, II, p. 37. De auteur, die blijkbaar een identieke bron als die van Succa raad pleegde, zegt inderdaad dat een der zusters een verguld beeld van de H. Lodewijk met een klein reliekkapelletje droeg. 22 Indien het kunstwerk een beeldreliekkastje voorstelt, dan was dit zeker na 1297 te dateren; de haarsnit : gegolfd haar, „dorelot”-franje op het voorhoofd en rollen over de oren, is typisch voor de 13de eeuw maar werd ook in de 14de eeuw gedragen.
137
LA THIEULLOYE
i (?) (september 1216 - 9 februari 1250), graaf van Artesië, zoon van Lodewijk VIII, koning van Frankrijk, en van Bianca van Castilië, broer van de H. Lodewijk.
robrecht
(Geschrapte) pentekening. K unstw erk: standbeeld. Datering: 13de of 14de eeuw 21. Plaats: in 1601 door Succa niet opgegeven,
F. 36
waarschijnlijk in het klooster 25. Niet teruggevonden. Succa’s com mentaar: geschrapte identificatie van het personage.
U t.: L. Quarré-Reybourbon, Trois recueils, p. 49, 100.
Vermelding van de plaats van het onderzoek en van de stichtingsdatum van het klooster.
F . 36 v°
Onbeschreven.
F . 37
Vermelding van plaats en datum van Succa’s bezoek.
F . 37 v°
23 De codicologie bevestigt dat die folio tot de katern van La Thieulloye behoort. 24 Te oordelen naar het kapsel : gegolfd haar met rollen over de oren en een gefriseerde franje op het voorhoofd, dat kenmerkend is voor de 13de eeuw en ook nog in de 14de eeuw modisch blijft. 25 Op het verso van hetzelfde blad wordt het klooster vermeld.
138
Folio’s 38-39 v°
CHOCQUES
5. CHOCQUES
6 januari 1602 \ Bezoek van Succa aan de abdij Saint-Jean-Baptiste-desPrés 2te Chocques 3. DE ABDIJ SAINT-JEAN-BAPTISTE-DES-PRÉS
D e oorsprong van het klooster is niet met zekerheid bekend. Omstreeks 1094 werd in het dorp Chocques een kanunnikenkapittel gesticht. Na de vernieling van hun kerk door Robrecht van Normandië tussen 1120 en 1138 vestigden de kanunniken zich buiten het dorp op een eigendom dat hen door de graaf van Vlaanderen was aangeboden. De kanunniken traden de augustijnenregel bij en werden dus reguliere kanunniken. In de loop van de oorlogen die in de 14de en 15 de eeuw in Artesië woedden, werd de abdij verscheidene malen vernield. Op het einde van de 15 de en in het begin van de 16de eeuw werd het koor van de kerk herbouwd. In 1592 herbegonnen rooftochten en vernielin gen en duurden de hele 17de eeuw tot in 1710. Op 16 oktober 1791 werden de goederen en de gebouwen van de abdij openbaar verkocht. Met uitzonde ring van de residentie van de abten werd alles vernield. Hiervan blijven heden slechts enkele bijgebouwen over. Lit.: A. Robert, H istoire, p. 345-568; Epigraphie, II, 1, p. 29-38; P. Héliot, L es églises, p. 187 (plan); G. Coolen, Chocques.
1 Succa geeft twee verschillende data van zijn bezoek te Chocques op: 6 januari 1602 op f. 39v° en 6 februari 1602 op f. 38; de eerste datum is waarschijnlijker, daar Succa op 7 februari te Gosnay is, terwijl we niets weten over zijn bedrijvigheid tussen 4 en 11 januari 1602. Op 11 januari kwam hij te Sint-Omaars aan. 2 Op folio’s 38 nr. 3 en 39v° vermeldt Succa de afwezigheid van abt Jan V van Loz, die het ambt bekleedde van 15 juli 1591 tot zijn dood op 18 april 1621; zie A. Robert, H istoire, p. 423-426; zodoende kreeg Succa geen attest van zijn bezoek. 3 Frankrijk, dep. Pas-de-Calais, arr. Bethune, canton Lens.
139
CHOCQUES
F . 38
1 ONBEKEND RIDDER.
Pentekening. K unstw erk: gisant. Datering: eerste helft 13de eeuw 4. Plaats: in 1602 in de abdijkerk bij de
ingang. Niet teruggevonden.
Wapen: V niet geïdentificeerd. Drie l dwarsbalken met een uitgeschulpte zoom 5. Succa’s commentaar: beknopte beschrijving en lokalisatie van de gisant.
1
Li/.: A. Robert, Histoire, p. 510.
2
2 j a n i, h e e r v a n r e c o u r t (f september 1378), kasteelheer van Lens sedert 1348, zoon van Boudewijn van Recourt en van Ida, kasteelvrouwe van Lens. Pentekening. K unstw erk: gisant 6. Datering: laatste kwart van de 14de eeuw 7. Plaats: in 1602 in de abdijkerk, midden
Wapen: V wapen van Recourt 2
gevierendeeld Lens. Succa’s commentaar: twee kopieën van
het grafschrift en lokalisatie van de gisant.
in het koor. Niet teruggevonden. Lit.: A. Robert, Histoire, p. 511, pl. Ill, nr. 1; Comte de Loisne, Epigraphie, II, 7, p. 83; P. Feuchère, Etude, p. 84 en 116; Brussel, K.B., Merghelynck 34, f. 125v°.
3 Vermelding van de afwezigheid van de abt en van de datum van Succa’s bezoek. 4 Misschien zelfs in het tweede kwart van de eeuw, naar de wapenrusting te oordelen. 5 Gebroken wapen van Picquigny? of van Guines? cf. Brussel, A.R.A., Handschriften verzameling, 5162, Cartularie van Sint-Omaars en Clairmarais, f. 168v° waar Beatrijs van Guines, echtgenote van Renaud van Picquigny, wordt geciteerd, die in 1285 hetzelfde wapen draagt. 6 Volgens Brussel, K.B., Merghelynck 34, f. 125v° was het personage op een grafplaat vóór het hoogaltaar afgebeeld. 7 De defensieve en offensieve wapens dagtekenen uit de periode van de dood van het personage.
3
4
140
CHOCQUES
4 m a t h i l d e v a n ARTESiË (zie f. 21, nr. 1). [ m a t h i l d e v a n b e t h u n e (f 7 decem ber 1220), vrouwe van Chocques, tweede dochter van Robrecht V van Bethune en van Adelheide van Sint-Pol, echtgenote van Gautier, heer van Bourbourg, daarna van ridder Hugues van Houdain, heer van Chocques] 8. Pentekening. K unstw erk: graftombe met gisant waarvan
Succa de buste op grotere schaal nogmaals heeft nagetekend. Datering: eerste derde van de 13de eeuw 9.
Plaats: in 1602 in d e abdijkerk, O.-L.-V.
k ap el10. Circa 1874, parochiekerk van Chocques 11. Vóór 1889 verdwenen 12. Succa’s com mentaar: gedeeltelijk foutieve identificatie van het personage. Hoogte van de graftombe en summiere lokalisatie.
Lit.: A. Duchesne, Histoire, p. 136-140, pl. p. 141; A. Robert, Histoire, p. 511, 521, pl. III, nr. 2; Kan. Dehaisnes, Histoire de l’art, p. 427; Epigraphie, II, 1, p. 28, aant. 1; Comte de Loisne, Epigraphie, II, 7, p. 86; M. Devigne, L a sculpture mosane, p. 74, pl. XX, afb. 95; F. Baron, Un artiste, p. 90; F. Salet, Chronique, p. 266.
F . 38 v° e n 39
Onbeschreven.
F . 39 v°
Plaats en datum van Succa’s onderzoek. Vermelding van de afwezigheid van de abt. Over de abt, zie noot 2. 8 Succa aanziet haar voor Mathilde, gravin van Artesië; dezelfde fout werd ook door Kan. Dehaisnes en door M. Devigne, op. cit. begaan. De fout wordt rechtgezet door F. Baron, op. cit., die echter de datum 1320 als sterfdatum aanneemt. 9 Te oordelen naar de kledij van de gisant en naar de vorm van het praalgraf. M. Devi gne, op. cit., veronderstelt dat het monument door Jean Pepin uit Hoei, vast kunstenaar van Mathilde van Artesië, werd uitgevoerd. Dit wordt door F. Baron, op. cit., weerlegd. 10 De juiste ligging wordt vermeld door A. Duchesne en door graaf de Loisne, op. cit. 11 Volgens A. Robert, op. cit., p. 521. 12 Vastgesteld in de Epigraphie, op. cit., II, 1.
141
SINT-OMAARS
Folio’s 40-47 v°
6. SINT-OMAARS
11-30 januari 1602 \ Onderzoek van Succa te Sint-Omaars 2; hij bezoekt er de abdij van Sint-Bertijn 3. Waarschijnlijk is hij gedurende zijn verblijf aldaar de abdij van Clairmarais gaan bezoeken4. ABDIJ VAN SINT-BERTIJN
In de 7de eeuw stichtte de h. Audomarus een benedictijnenklooster op een heuvel aan de Aa rivier. In 640 of in 648 verplaatste de h. Bertijn de monni ken naar het eiland Sithiu. Er werden ten minste drie abdijkerken ge bouwd: de eerste in de 7de eeuw, de tweede die in de 11de eeuw werd begon nen en in 1105 ingewijd en tot in de 14de eeuw bestond, een derde, die in 1326 werd aangelegd en in 15 31 was voltooid. In 1791 werd het klooster afgeschaft. De kerk werd eerst een parochiekerk, daarna een gasthuis. In 1799 werd ze verkocht. Ten gevolge van het weg halen van bouwmaterialen verdween ze stilaan. In 1830 brandden de resten ervan op. Gedurende de opgravingen van 1843-1844 heeft men de sporen van de drie achtereenvolgende kerken teruggevonden. Thans staan nog en kele zuilen en bogen en de onderbouw van de toren recht. Lit.: E. Wallet, Description; H. de Laplane, Saint-Bertin; Trésors de l’abbaye de SaintBertin; P. Héliot, L es églises, p. 191 en 197 (plannen); P. Héliot, L e chevet roman, p.
73-96. 1 Die data verschijnen op f. 43 van de „Memoriën”. 2 Frankrijk, dpt. Pas-de-Calais, departementshoofdstad. 3 Op f. 43, nr. 2 staat een attest van Vaast de Grenet (1508-1603), 70ste abt van SintBertijn. Zie H. de Laplane, Saint-Bertin, p. 76-77 en L es Abbés, II, p. 157-204. Het wapen van de abt is op f. 40, nr. 4 getekend. 4 Op f. 48, nr. 2 draagt een attest van abt Morand Blomme de datum 25 januari 1602.
142
F. 40
SINT-OMAARS
1 Plaats van het onderzoek. 2 Fragment uit vers 10 van psalm LXXXIII. 3 Wapen van de stad en van de abdij.
2
1
u>
<3
1
Pentekeningen. Wapen: V wapen van Sint-Omaars.
Succa’s com mentaar: identificatie en
beknopte beschrijving van de wapens.
1
V 2 V 2
V wapen van de abdij Sint-Bertijn. 2
V
V
3
2
4
5
Lit.: A. Hermand, Dissertation, III, p. 343-402; A. Hermand en L. Deschamps de Pas, Histoire sigillaire.
4 vaast d e (zie noot 3).
grenet
(1508 - 10 december 1603), 70ste abt van Sint-Bertijn
Pentekening. Wapen: K? wapen van de abt.
Succa’s com mentaar: identificatie en
beknppte beschrijving van het wapen.
3
Lit.: A . Hermand en L. Deschamps de Pas, H istoire sigillaire, pl. XXXVII, nr. 268.
5 Geschiedenis van de stichting van de abdij. Lit.: A cta Sanctorum Septem bris, p. 586-88 en p. 591-92; A. Giry, Histoire, p. 3-5.
F. 40 v°
EUSTACHE
van
lo n capelle
MORCAMP
en zijn echtgenote
pero nn e
van
s a in t - o m e r - w a l -
5.
Pentekeningen. K unstw erken: gisanten en schildwapens. Datering: einde 14de eeuw, begin 15de
Wapen: V gedeeld 1. Morcamp 2. Walloncapelle.
eeuw 6.
*7 wapen van Walloncapelle.
Plaats: in 1602 in de abdijkerk achter het
2
altaar. Niet teruggevonden.
l
Succa’s com mentaar: afschrift van het
grafschrift van de dame. Lokalisatie en beknopte beschrijving van de overblijfselen van het dubbele graf. Enkele gegevens betreffende de kleuren van de gisanten. Lit.: H. de Laplane, N o m s des mayeurs, p. 843, noot 1; A. Giry, A nalyse et extraits, p. 265-266; G. Vallée, E xtraits des manuscrits, p. 427; Kan. Dehaisnes, H istoire de fa rt, p. 356; Kan. Haigneré en O. Bled, L es Chartes, I, akte nr. 1849; III, akten nrs. 2627 en 2635; O. Bled, Epigraphie, p. 506; J. de Pas, L ’anneau pastoral, p. 474; Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8, C ostum e-Book, toegeschreven aan P.P. Rubens, f. 15.
SINT-OMAARS
143
F. 41
WILLEM VAN DER BIE e n Z ijn ECHTGENOTE
G ehoogde en gewassen pentekeningen. K unstw erk: glasraam. Aan weerszijden de
kinderen van het echtpaar. Succa heeft een tweede schets van de vrouw in buste uitgevoerd (f. 41). Links bevonden zich de drie knielende zoons, de eerste was blijkbaar een monnik (f. 41v°). Rechts, de vier dochters (f. 42).
Datering: 14de eeuw? 8 Plaats: in 1602 in d e abdijkerk.
Niet teruggevonden. Succa's com mentaar: lokalisatie,
identificatie, beschrijving en opstelling van de personages.
Lit.: Kan. Dehaisnes, H istoire de l’art, p. 356; Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8, C ostum e-Book, toegeschreven aan P.P. Rubens, f. 15. DE DRIE ZOONS VAN WILLEM VAN DER BIE
G eoogde en gewassen pentekeningen. K unstw erk: glasraam.
(zie f. 41). Succa’s com mentaar: beschrijving van de
personages.
DE VIER DOCHTERS VAN WILLEM VAN DER B IE (z ie f .
Gewassen en gehoogde pentekeningen. K unstw erk: glasraam. Succa’s com mentaar: beschrijving en
F. 41 v°
41).
identificatie van de jonge meisjes en de jonge lieden.
5 Mogelijk heer Eustache van Morcamp, in 1373-1374 geciteerd als schepen te SintOmaars. Zie A. Giry, op. cit., H. de Laplane, op. cit. en Kan. Haigneré en O. Bied, op. cit. waarin een heer Eustache van Morcamp herhaaldelijk tussen 1383 en 1432 het burge meestersambt van de stad waarnam. Peronne van Walloncapelle, echtgenote van Eustache van Morcamp wordt in 1357 in een akte voor de schepenbank van Sint-Omaars vermeld. Zie J. de Pas, op. cit. Zij wordt eveneens vermeld in een akte van 6 februari 1375. Zie Kan. Haigneré en O. Bied, op. cit. 6 Het mannelijk personage draagt een baard: dit was in de mode tussen 1340-1350 en het laatste derde van de 14de eeuw. Zijn korte jak met mouwen die de hand bedekken en de mantel die op de rechter schouder is geknoopt zijn kenmerkend voor de tweede helft van de 14de en voor het begin van de 15de eeuw. De dagge wordt in de 14de en de 15de eeuw gebruikt. De vrouwenkledij: het surcot met verlengde mouwen, de laag gedra gen gordel die uit metaalplaatjes schijnt te bestaan en het templettenkapsel wijzen op dezelfde periode. 7 Een zekere Willem du Byes, voogd van de Sint-Janskerk te Sint-Omaars treedt als getuige op in een akte van 23 februari 1468. Misschien was hij een familielid? Zie Kan. Haigneré en O. Bied, Les chartes, III, p. 489, akte 3239. 8 Bepaalde elementen van de kledij (op de rechter schouder gesloten mantel van Willem van der Bie, de gesloten surcots met ronde halsuitsnijding en verlengde mouwen van de vier dochters) wijzen op de 14de eeuw of op de eerste jaren van de 15de eeuw.
F. 42
SINT-OMAARS
144
F. 42 v° 2
1 GEZETEN VROUW. Pentekening. K unstw erk: schilderij of miniatuur 9. Datering: begin 16de eeuw 10. Plaats: in 1602, in de abdij; niet nader
Succa’s com mentaar: onvolledige
aanduiding van de techniek en onnauwkeurige lokalisering. Enkele aantekeningen betreffende de kleuren.
bepaald. Niet teruggevonden.
1
Lit.: Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8, C ostum e-Book, toegeschreven aan P.P. Rubens, f. 28.
2
VROUW IN BUSTE.
Pentekening, enkele toetsen waterverf. K unstw erk: geschilderd portret, ta,pijtwerk
of glasraam. Succa heeft twee details van het kapsel uitgetekend. Vier vrouwenstudies, drie ten halve lijve, een ten volle uit op f . 46, nr. 2, werden
F. 43
1
waarschijnlijk naar een zelfde oeuvre gekopieerd. Datering: 15de of 16de eeuw 1X. Plaats: in 1602 niet nader bepaald. Niet teruggevonden. Succa’s com mentaar: beschrijving van de kledij.
I w i l l e m CLiTO (1101 - 27 juli 1128), graaf van Vlaanderen, zoon van Ro brecht II, hertog van Normandië en van Sibylla van Conversano. Gewassen pentekening. K unstw erk: graftombe met gisant en twee
Wapen: K? gegeerd schild.
engelen aan het voeteinde waarvan Succa een tekening heeft gemaakt (f. 43) van bovenaf en een schets van de lange zijde (f. 43v°). Datering: einde 12de eeuw 12. Plaats: in 1602 in de Heilige-Kruis kapel van de abdijkerk 13. 18de eeuw onder het o rg el14. Vóór 1789 in een hoek van de kerk 15. Niet teruggevonden16.
Succa’s com mentaar: Latijns grafschrift
1 op de tombe, Succa’s kopie bootst de grafie van het oorspronkelijke na. Latijnse tekst met toelichtingen over het grafschrift (f. 43). Identificatie van de langezijde van het graf (f. 43v°, nr. 1).
Lit.: O. Vredius, Sigilla, p. 14; E. Wallet, Description, p. 32-34, pl. VIII, fig. 1 (naar een tekening van 17 februari 1742); H. de Laplane, Saint-Bertin, p. 201-206; H. de Laplane, Les Abbés, II, p. 645; G. Vallée, E xtraits des manuscrits, p. 427; [Revillion], Dessin, p. 596-597; Kan. Dehaisnes, Histoire de l’art, p. 355-356; H. Nowé, L e gisant, p. 162, 163 (afb. 9), 168; Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8, C ostum e-Book, toegeschreven
aan P.P. Rubens, f. 2. 9 De betekenis van de klimmende leeuw kon niet achterhaald worden. 10 De kleding en vnl. de splitmouw is typisch voor die periode. II Te oordelen naar de kleding van de figuren op f. 46, nr. 2 en o.a. de vorm van de halsuitsnijding en de puntige trippen. 12 Het harnas is ca. 1175 te dateren. De trapeziumvormige tombe is de meest voorkomende in de Romaanse periode. Zie ook Inleiding, p. 64-65. 13 E. Wallet, op. cit., p. 34. 14 N aar de getuigenis van een 18de-eeuws reiziger geciteerd door H. de Laplane, Les A bbés, p. 645. 15 E. Wallet, op. cit., p. 34. 16 E. Wallet, op. cit., p. 34.
SINT-OMAARS
145
2 Gedateerd getuigschrift van Succa’s bezoek aan de abdij en handtekening van abt Vaast de Grenet (zie aantekening 3). 1
W i l l e m CLiTO
(zie f. 43, nr. 1).
Pentekening. K unstw erk: graftombe met gisant. Succa
F. 43 v° Succa’s com mentaar: identificatie van de
zijwand.
heeft de zijwand geschetst.
2
F iL ip s v a n d e ELZAS
2
(zie f. 23v°, m 1).
Pentekening. K unstw erk: wandtapijt, waarop de graaf
een grondeigendom aanbiedt. Datering: einde 14de of 15de eeuw (? )17. Plaats: in 1602 in de abdij, niet nader
gelokaliseerd. Niet teruggevonden. Succa’s com m entaar: identificatie van het personage en beknopte beschrijving van het beeld. Inlichtingen over de aard en de ouderdom van het onderstel.
Vermelding van de twee echtgenoten van de graaf: Isabella van Vermandois (t 26 mei 1182), dochter van Roelof, graaf van Vermandois, en Mathilde van Portugal ( t 6 mei 1218), dochter van Alfons I, koning van Portugal en van Mathilde van Savoie.
Lit.: Kan. Dehaisnes, H istoire de l’art, p. 356; K. Westendorp, D ie A nfänge, p. 29; Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8, C ostum e-Book, toegeschreven aan P.P. Ru
bens, f° 27.
3 FILIPS VAN DE e l z a s (zie f. 23v°, nr. 1). Toespeling op een akte van 1191 waarbij Filips, graaf van Vlaanderen aan de abdij van Sint-Bertijn een deel van het bos van Wulverdinghe schenkt. Die schenking gebeurt gedeeltelijk voor zijn zielerust, die van zijn vrouw Mathilde en die van zijn vader, graaf Diederik en gedeeltelijk in ruil voor een land gelegen te Arques, bij het kasteel van R uholt1S. Lit.: Kan. Haigneré en O. Bied, L es chartes, I, akten 370-371, p. 162, 163; A. Hermand, Notice, p. 246; H. de Laplane, L es A bbés, I, p. 259; E. d ï Coussemaker, D ocum ents historiques, p. 280-281, akte nr. 268, en bevestiging van de akte, p. 281, nr. 269.
17 Ofschoon Succa beweert dat het wandtapijt meer dan 300 jaar oud is kan het toch niet ouder zijn dan de tweede helft van de 14de eeuw: de weelderige jak met haar laag gedragen plaatsjesgordel werd tussen 1340 en 1410 gedragen, maar de pronkmouwen aan de schouder bevestigd en het kapsel lijken eerder gefantaseerd. Het geheel zou dan ook van latere datum kunnen zijn. 18 Succa schrijft foutief dat de schenking ten tijde van abt Jan II (1124-1131) plaats had. In feite geschiedde dit onder Jan III (1186-1230). De oorspronkelijke akte, bekend uit het afschrift van dom Dewitte ervan gaf is van 1190, en niet van 1191, datum waarop het door Willem, aartsbisschop van Reims werd bekrachtigd. Wij danken de H. Havandré van de Bibliothèque Municipale van Sint-Omaars voor de inlichtingen die hij ons bezorgde.
1
3
SINT-OMAARS
146
F. 44
r o b r e c h t I ( z ie f . 3 6 , n r . 1 ).
Gewassen pentekeningen. K unstw erken: 2
A. rond geelwassen zegel, ruiter dravend naar rechts het schild dragend en met het zwaard zwaaiend, aan karmozijnen zijden linten aan een akte van april 1247 opgehangen (voor ontleding en opschriften, zie hieronder). Succa heeft ook een detail van het zegel nagetekend en een aantekening gemaakt over een deel van het opschrift en de wijze waarop het zegel opgehangen was (f. 44v°). B. tegenzegel met heraldisch type 19.
Plaats: in 1602, in de abdij, niet nader
bepaald. In 1919, Archief van Sint-Omaars, II G 605, oorspronkelijke akte op perkament, verzegeld 20. N u verdwenen 21. Wapen: K} wapen van het tegenzegel: een lelie met
i
twee aan twee vier kastelen.
'O op het schild, wapen van Artesië. 2
Succa’s com mentaar: beschrijving van het
grote zegel en gedeeltelijke kopie van het omschrift.
U t.: R ecueil des chartes, p. 27; G raaf de Loisne, Catalogue, p. 135, akte CXXXII; L. Deschamps de Pas, Sceaux, XVI, p. 362-363, fig. 1.
Robrecht, graaf van Artesië bevestigt het attest voor eensluidend afschrift van een rechtsuitspraak van april 1247 („Datum anno Domini millesimo ducentesimo quadragesimo septimo, mense Aprili”) van Simon de Marquettes, abt van Clairmarais (1225-1257), Pieter III proost van de collegiale kerk SintOmaars (1239-1256), Bernardus, aartsdiaken van Oostervant en ridder Simon van Villers, baljuw van Artesië en van Sint-Omaars. Deze waren tot scheidsrechters gekozen om een twist tussen de graaf van Artesië en de gemeen te van Sint-Omaars enerzijds en de abdij van Sint-Bertijn anderzijds betreffen de het stadsgebied van Sint-Omaars naar Arques toe te beslechten. Gedateerde akte „Datum Parisius anno Domini millesimo ducentesimo quar dragesimo septimo mense februario” (Parijs, februari 1248). Gezegeld (zie supra, A en B). Lit.: R ecueil des chartes, p. 24-27; H. de Laplane, Les A bbés, II, p. 554-555; L. Deschamps de Pas, N otice descriptive, bewijsstuk nr. 1, p. 223-225; A. Giry, Histoire, p. 414-416; Kan. Haigneré en O. Bied, L es chartes, II, p. 26; Graaf de Loisne, Catalogue, nr. CXXXII,
p. 186, en ook nr. CXIX, p. 181 enC X X , p. 182. 19 H et tegenzegel stemt overeen met de beschrijving die graaf de Loisne, op. cit. ervan gaf. 20 N aar graaf de Loisne, op. cit. 21 Een geauthentificeerde kopij ervan bestaat in het handgeschreven cartularium dat door dom Dewitte werd aangelegd (III, p. 80, nr. 50) en in de Bibliothèque municipale van Sint-Omaars bewaard wordt. (Mededeling van de H. Havandré).
SINT-OMAARS
147
ROBRECHT i (zie f. 36). Vervolg van f. 44.
Pentekening. K unstw erk: detail van het grote ronde zeg®l 22•
p
4 4 yo
Succa’s com mentaar: vermelding van de
grondstof en gedeeltelijke kopie van het omschrift.
1 TWEE GEZETEN VROUWEN EN EEN VROUWENHOOFD.
Pentekeningen. K unstw erken: glasramen (?). Op f . 46v°,
Datering: 15de eeuw 24. Plaats: in 1602 niet nader bepaald.
nr. 4 heeft Succa twee andere gezeten vrouwen en een vrouwenhoofd getekend die bij dezelfde serie horen 23.
N iet teruggevonden. Succa’s com mentaar: beschrijving van de
F. 45
1
2
kledij met de kleuren.
Lit.: Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8, C ostum e-Book, aan P.P. Rubens toe-
geschreven, f. 28. 2
d r ie m a n n e n ,
e e n k o p i n p r o f i e l e n t w e e t e n h a l v e l ij v e g e z i e n .
Pentekeningen. K unstw erken: geschilderde beeltenissen,
wandtapijt of glasramen. Datering: 15de eeuw 25.
Plaats: in 1602 niet nader bepaald.
Niet teruggevonden. Succa’s com m entaar: aantekeningen over
de kleuren.
Lit.: Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8, Costum e-Book, aan P.P. Rubens toegeschreven, f. 27.
22 Zegel beschreven door de Loisne, op. cit. Opschrift: r o b e r t v s : f i l i v s : r e g ( i s ) : f r a n c i e : c o m e s : a t r e b a t e n s i s . Middellijn van het oorspronkelijk stuk: 80 mm. 23 Willem Fillastre (t 1473) die abt van Sint-Bertijn was, heeft zijn abdij glasramen gcschonken, die twaalf sibyllen met passende rijmspreuken afbeelden. Zie Kan. Dehaisnes, Recherches, p. 33. Men kan zich inbeelden dat ze gezeten waren en spreukbanden hielden of ernaar wezen. Zie inleiding, p. 57, aant. 10. N u heffen de vier vrouwen, die Succa heeft nagetekend een arm omhoog en dragen vrij ongewone kapsels die de kunstenaars vaak voor figuren uit het O.T. gebruiken. Verder leest men op de mouw van het vrouwelijk personage links op f. 46v° het woord „sibilla”. Talrijke fragmenten van glasramen afkom stig van Sint-Bertijn worden heden in de kerk van Shiplake (Henley-on-Thames, Berk shire) bewaard. E.J.M. Carr, dominee van bovengenoemde kerk heeft de door ons ge stuurde foto’s van de niet-geïdentificeerde tekeningen uit het katern Sint-Omaars onder zocht. Geen enkel glasraam stemt echter met de tekeningen van Succa overeen. Indien de tekeningen niet naar glasramen werden gemaakt, dan bestaat nog de mogelijkheid dat zij naar de wandtapijten die Fillastre eveneens had besteld werden uitgevoerd; zie Kan. De haisnes, op. cit. en J. D u Teil, Un am ateur d’art, p. 51-55. Twee ervan worden nog in het museum van Sint-Omaars bewaard, zie J.P. Asselberghs, La tapisserie, nrs. 15 en 16, maar zij vertonen geen gelijkenis met Succa’s tekeningen. 24 Te oordelen naar de kleding die wel erg gefantaseerd lijkt. 25 Te oordelen naar de kleding: de helm (salade) van één der personages wijst eerder op het einde van de 15de eeuw.
3
SINT-OMAARS
148
3
VROUW TEN HALVE LIJVE GEZIEN, KRIJGER EN DRIE BEJAARDEN TEN HALVE
LIJVE.
Pentekeningen. K unstw erken: geschilderde beeltenissen,
Datering: 16de eeuw(?) 26. Plaats: in 1602 niet nader bepaald.
wandtapijt of glasramen; meer uitgewerkte tekening van een detail van het vrouwenkapsel.
Niet teruggevonden. Succa’s com m entaar: beschrijving van de
kledij met de kleuren.
Lit.: Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8, C ostum e-B ook, aan P.P. Rubens toe
geschreven, folio’s 2 en 27.
F. 45 v°
JAN VAN CROY (na 1354 - 25 oktober 1415), heer van Renty, Senighem, Araines, enz., raadsheer en kamerheer van Filips en Jan, hertogen van Bourgondië en opperkeldermeester van de koning van Frankrijk, zoon van Willem van Croy en Isabeau van Renty en zijn echtgenote m a r g a r e t a v a n c r a o n gehuwd in 1384), vrouwe van Tours-sur-Marne.
Pentekeningen. K unstw erken: gisanten met hun wapen.
X? wapen van Craon.
Succa heeft elk hoofd opnieuw nagetekend. D atum : eerste helft van de 15de eeuw 27. Plaats: 1602, abdijkerk, Hem elvaartskapsl2S. 1816, ruïne 29. 1830, verdwenen 30.
XP wapen van Vlaanderen.
6
7
XP wapen van Chatillon, gebroken. 8
X? wapen van Croy-Renty, gedeeld 9
1. Craon en 2. Vlaanderen.
Wapen: XP wapen van Croy.
^7 wapen van Coucy 31.
i
10
XP wapen van Renty.
Succa’s com m entaar: gedeeltelijke
2
identificering van de personages en van de wapenschilden. Enkele notaties betreffende de kleuren van de schilden. Kopie van het grafschrift van het echtpaar. Gedeeltelijke beschrijving en onvolledige lokalisering van hun graf.
XJ gekwartileerd wapen van Croy en 3
Renty. XJ wapen van Picquigny. 4
XP wapen van Brimeu. 5
Lit.: I. Scohier, Généalogie, p. 7-9; N. de le Ville, Heverleae Celestinae, uitgegeven in A. Sanderus, Chorographia sacra Brabantiae, vol. 2, p. 161; E. Wallet, Description, p. 27, 34-35, pl. VIII, afb. 2; H. de Laplane, Saint-Bertin, p. 17, 47-48; H. de Laplane, L es A bbés, II, p. 645; G. Vallée, Extraits des manuscrits, p. 426-427; R. Rodière, L es écus sons, p. 387; M.R. Thielemans, L es Croy, p. 5-9; Londen, British Museum, hs. 1841.12. 11.8, C ostum e-Book, aan P.P. Rubens toegeschreven, f.2.
149
SINT-OMAARS 1 NIET-GEÏDENTIFICEERDE
Pentekening. K unstw erk: gisant; Succa heeft een detail
van de rechtermouw en van de gordel nagetekend. Datering: midden 13de eeuw 32.
2
v ie r v r o u w e n ,
F. 46
r id d e r .
Plaats: in 1602, niet nader bepaald.
Niet teruggevonden. Wapen: schild met leeuw 33. 1 Succa’s commentaar: gedeeltelijke beschrijving van gisant en wapen.
d r i e i n b u s t e , é é n t e n v o e t e n u i t.
Pentekeningen. K unstw erken: geschilderde beeltenissen,
Plaats: in 1602 niet nader bepaald.
wandtapijten of kerkramen. Op f. 42v°, nr. 2 staat een tekening van een vrouw in buste, die waarschijnlijk hierbij hoort. Datering: 15de of 16de eeuw.
Succa’s commentaar: beschrijving van de
Niet teruggevonden. kleding en kopie van de opschriften op boordsels.
Lit.: Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8, C ostum e-Book, aan P.P. Rubens toe geschreven, f. 28.
26 Te oordelen naar de kledij en o.a. naar de gefantaseerde haarkapsels. 27 H et harnas is ca. 1430 dateerbaar, te oordelen naar de vorm van de grote stormhoed (bassinet) en van het dijharnas. De vrouwelijke klederdracht geeft weinig steun, daar de open surcot en het onderkleed met nauwsluitende mouwen van het midden van de 14de eeuw tot het begin der 16de eeuw als statiekledij in zwang bleven. Het naar omhoog gekapte haar in hoornvorm met gepareld net en bekroond door een smalle „bourrelet” zijn kenmerkend voor het begin van de 15de eeuw. Zie ook Inleiding, p. 65. 28 Inlichting gegeven door E. Wallet, op. cit., p. 34. De twee gisanten rustten op een graf van 2,18m X l,1 8 m onder een nis. Onder een gelijkaardige nis, gescheiden van de eerste door een pijler, rustte de tweede zoon van het echtpaar, die, net als zijn vader, te Azin court sneuvelde. Zie M.R. Thielemans, op. cit., p. 8. Volgens het getuigenis van een 18deeeuws reiziger geciteerd door H. de Laplane, L es Abbés, zou het ene graf dat van de vader geweest zijn, het tweede dat van zijn echtgenote. 29 De overblijfselen van de nis werden op de opgegeven datum getekend. Zie E. Wallet, op. cit., pl. VIII, fig. 2. 30 E. Wallet, op. cit., p. 34. 31 In werkelijkheid doorsneden in vair en keel. 32 Te oordelen naar de wapenrusting, niet erg nauwkeurig. 33 Succa heeft zijn eigen identificatie, „Flandre”, geschrapt.
1
2
150
F. 46 v°
1
SINT-OMAARS
e l f m a n n e l ijk e p e r s o n a g e s ,
k o p p e n , b o r s tb e e ld e n , tw e e p e r s o n a g e s , w a a r
o n d e r e e n k o n in g , te n v o e te n u it e n tw e e h o e d e n .
2
1
Pentekeningen. K unstw erken: geschilderde portretten,
Plaats: in 1602, niet nader bepaald 35.
wandtapijten of kerkramen. Datering: 15de eeuw (?) 34.
Succa’s com mentaar: aantekeningen betreffende de kleuren.
Niet teruggevonden.
Lit.: Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8, Costum e-Book, aan P.P. Rubens toe geschreven, folio’s 2 en 27.
3
2
4
m a n in b u s t e
in v e r lo r e n p r o f ie l, tw e e s tu d ie s v o o r e e n h o e d ( w a a r v a n e e n
g e s c h ra p t v ó ó r d e s c h o u d e r v a n h e t p e rs o n a g e , in d e lin k e r b o v e n h o e k ) e n e e n v a n e e n to o ts c h o e n .
Pentekeningen. K unstw erk: geschilderde panelen van een gesmeed retabel waarop het Leven van de H . Bertinus afgebeeld is 36. Datering: 145 9 37. Kunstenaar: Simon Marmion 38. Plaats: in 1602 op het hoofdaltaar van de
abdijkerk 39. In 1783 in de kooromgang
van de abdijkerk 40. In 1791, wordt het retabel ontmanteld en het metaal vernield 41. Heden worden de twee zijluiken in Berlijn, Staatliche Museen (nrs. 1645 en 1645 A) bewaard, op twee fragmenten na die zich te Londen, National Gallery (nr. 1302 en 1303) bevinden en oorspronkelijk het hogere middengedeelte van het retabel konden bedekken. Succa’s commentaar: korte beschrijving van het kapsel van het personage.
Lit.: E. Martène en U. Durand, Voyage, I, 2de deel, p. 183-184; H. de Laplane, SaintBertin, p. 54-55; C. Dehaisnes, Recherches; Staatliche M useen zu Berlin, p. 278-280; M. Davies, The N ational Gallery, London, p. 18-26 (overvloedige literatuur); Londen, British Museum, ms. 1841.12.11.8, C ostum e-Book, aan P.P. Rubens toegeschreven, f. 27.
34 Te oordelen naar de kleding, niet erg nauwkeurig. 35 De aanduiding „Uut van Claremare” in de bovenhoek van het folio is moeilijk te interpreteren. In elk geval zijn op ditzelfde folio motieven getekend uit het retabel van Simon Marmion, dat stellig in Sint-Omaars stond (zie tekening nr. 2). De tekeningen nr. 4 daarentegen horen bij die van f. 45, nr. 1 en zijn de weergave van glasramen (?) uit SintBertijn. 36 Wij zijn de H. L. Campbell uiterst dankbaar omwille van de identificatie van dit per sonage, dat zich helemaal rechts van het linker paneel bevindt. De geschrapte hoed is wellicht de zijne. Het ronde kapsel en de snavelschoen zijn die van het personage uit het retabel dat precies vóór hem staat. 37 Het retabel werd in dit jaar ingehuldigd. Zie Kan. Dehaisnes, op. cit., p. 39. De be waarde rekeningen, die enkel het zilversmidswerk betreffen, lopen van 1455 tot 1459. Zie Kan. Dehaisnes, op. cit., p. 113. 38 De toeschrijving, die voor ’t eerst door A. Michiels in 1866 werd voorgesteld, werd door Kan. Dehaisnes, op. cit., p. 45 overgenomen en wordt sedertdien algemeen aanvaard. Zie M. Davies, op. cit., p. 21-23. 39 Door abt Willem Fillastre voor het hoogaltaar besteld. Tot in 1783 door verschillende reizigers in situ vermeld. Zie M. Davies, op. cit., p. 22. 40 Naar Kan. Dehaisnes, op. cit., p. 28-29. 41 H. de Laplane, op. cit., p. 54-55 en M. Davies, op. cit., p. 22.
151
SINT-OMAARS
3
ARM MET HOED.
Pentekening. K unstw erk: schilderij, wandtapijt of
Plaats: in 1602 niet nader bepaald 43.
kerkraam.
Succa’s com mentaar: beschrijving van
Datering: 16de eeuw 42.
de stoffen en de kleuren.
4
tw ee gezeten v rou w en
Niet teruggevonden.
e n e en v ro u w e n h o o fd .
Pentekeningen. K unstw erken: kerkramen (?). Zie
Datering: 15de eeuw. Plaats: in 1602 niet nader bepaald 44.
inhoudsopgave van f. 45 nr. 1 waarop twee andere gezeten vrouwelijke personages en een vrouwenhoofd voorkomen die tot dezelfde groep behoren.
Niet teruggevonden. Succa’s com mentaar: gedetailleerde
beschrijving van de klederdracht met kleurenopgave.
U t.: Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8, C ostum e-Book, aan P.P. Rubens toegeschreven, f. 28.
F. 47
1 KIND JEZUS (? ) PUTTO (? ).
Pentekening. K unstw erk: schilderij (?). Datering: 16de eeuw.
2
ro b re c h t
Plaats: in 1602 niet nader bepaald. Niet teruggevonden.
V
1
i (zie f. 36, nr. 1).
Pentekening. K unstw erk: wandschildering: een
Wapen: V wapen van Artesië.
mannelijk personage schijnt de graaf te introduceren, achter de graaf is zijn wapen voorgesteld 45. D atering: ca. 1340-1350 46. Plaats: in 1602 in de O.-L.-VrouwHemelvaartkapel van de abdijkerk. Niet teruggevonden.
Succa’s com m entaar: identificering en
Lit.: K. Westendorp, D ie A nfänge, p. 21-:
1
2
3
4
1
summiere beschrijving van het portret. Opgave van de techniek en lokalisering van het kunstwerk.
A. de Loisne, Iconographie, p. 366, pl. 1
42 Te oordelen naar de splitmouw. 43 Zie aant. 35. 44 Zie aant. 35. 45 De krijgsman die onder de hertog is afgebeeld (zie nr. 4) is misschien een gedetailleerde voorstelling van dit personage. De krijgsuitrusting is in elk geval typisch voor de periode waarin de graaf leefde. Het hoofd met aureool (?) onderaan rechts stelt ook hetzelfde personage voor. Misschien een beschermheilige? 46 K. Westendorp, op. cit., dateert het schilderij van de eerste helft van de 14de eeuw afgaand op de klederdracht van de graaf. Sommige details van de wapenrusting wijzen meer bepaald naar een datering 1340-1350.
152
3
SINT-OMAARS
TWEE GRIJSAARDSKOPPEN EN EEN KIND IN BUSTE.
Pentekeningen. K unstw erken: ? Datering: 15de eeuw (?) 47.
Plaats: in 1602, niet nader bepaald. Niet teruggevonden.
Lit.. Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8, C ostum e-B ook, aan P.P. Rubens toe geschreven, f. 27.
4
tw e e k rijg s lie d e n ,
één ten voeten uit, de andere in buste met aureool (?).
Pentekeningen. K unstw erk: muurschildering? De buste is
Plaats: in 1602 niet nader bepaald.
misschien de hervatting op grotere schaal van het personage ten voeten uit 4S. Datering: ca. 1340-1350 49.
Succa’s com mentaar: enkele aanduidingen
Niet teruggevonden. betreffende de wapenrusting.
L it.: Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8, C ostum e-B ook, aan P.P. Rubens toe geschreven, f. 2.
F . 4 7 V°
1 Vermelding van de plaats van het onderzoek en van het aantal gebruikte bladen. 2 Lijst van de begraafplaatsen van de graven van Vlaanderen en van hun echtgenoten.
1 2
47 Op grond van de weinig karakteristieke kapsels. 48 Zie aant. 45. 49 Op grond van de wapenrusting.
CLAIRMARAIS
Folio 48
153
7. CLAIRMARAIS
25 januari 1602 1. Tijdens zijn verblijf in de abdij van Sint-Bertijn te SintOmaars bezocht Succa de abdij van Clairmarais 2. F. 48 is thans los en vol ledig gelokaliseerd 3. De vermelding uut van Claremare staat omgekeerd ge schreven op f. 46v°, dat hoort bij de katern van Sint-Omaars en waarop enkele van de geïdentificeerde figuren gekopieerd zijn naar kunstwerken die toen in die abdij aanwezig waren. Op f. 52, uit de katern van Gosnay, staan naast het attest van de prior van dit kartuizerklooster twee summiere schetsen van gisanten, hun identificering en de vermelding Claremaretz; overigens is uit gemaakt dat deze figuren inderdaad in Clairmarais begraven waren 4. ABDIJ VAN O .-L .-V . VAN CLAIRMARAIS
In 1128 stichtte Foulques, abt ter Duinen, een benedictijnenabdij die om streeks 1137-1138 samen met het moederhuis overging naar de orde van Cïteaux. Diederik van de Elzas, zijn tweede echtgenote Sibylle van Anjou en Stephanus, koning van Engeland, tellen onder de belangrijkste weldoeners van dit klooster. D e keuze van de plaats bleek moeilijk te zijn en pas in 1166 werd ze definitief in Clairmarais gevestigd. De abdijkerk, in 1167 begonnen, werd omstreeks 1250 voltooid. Een deel van de kloostergangen dateerde van de 12de eeuw. De abdij werd in 1791 opgeheven. Er blijven nog slechts een boerderij en een blok metselwerk over. Lit.: H. de Laplane, L ’abbaye de Clairmarais; R. Rodière, Epigraphie du D épartem ent du Pas-de-Calais, d., V, afl. 8, p. 465-513; J.-M. Canivez, Clairmarais.
1 Deze datum komt voor op f. 48 van de M em oriën (nr. 2). 2 Frankrijk, dep. Pas-de-Calais, arr. Sint-Omaars. 3 Op ditzelfde folio staat het gedateerde attest van het bezoek van Succa, afgeleverd door Morand Blomme of Bloeme uit Renescure, 43ste abt van Clairmarais. Hij werd omstreeks 1547 geboren, op 18 april 1595 werd hij aangesteld tot abt en hij overleed op 28 m aart 1615. Zie G. Jongelinus, N otitia abbatiarum, Liber IX , p. 27; H. de Laplane, Les abbés de Clairmarais, p. 549-575; Gallia Christiana, d. III, kol. 531. 4 Zie tekeningen nrs. 1 en 2.
154
F. 48 b
a
V 2
V 1
1 DiEDERiK v a n d e e l z a s ( f 17 januari 1168), graaf van Vlaanderen, zoon van Diederik II, hertog van Lotharingen en van Gertruda van Vlaanderen, zijn tweede echtgenote s ib y l l e v a n a n j o u ( t 1165), dochter van Foulque van Anjou, koning van Jeruzalem en van zijn eerste echtgenote Aremburge van de Maine, en hun zoon f i l i p s v a n d e e l z a s (zie f. 23v°, nr. 1). Pentekeningen. K unstw erk: muurschildering 5 waarvan
Succa alleen getekend heeft de graaf (a), de gravin (b) en hun zoon (c). Datering: 1547 (?) 6. Plaats: in 1602, in de kloostergang 7. In 1619, verdwenen 8.
1
c
V
2
3
CLAIRMARAIS
Wapen: V schild gedeeld 1. Jeruzalem 2.
i
Vlaanderen (oud) 9.
'O wapen van Vlaanderen (oud)10. 2
'O wapen van Vlaanderen met de leeuw w. 3
Succa’s com mentaar: kopie van een opschrift dat de stichting van de abdij van
Clairmarais vermeldt door Diederik van de Elzas en zijn echtgenote, met de datum (1140), die op een andere manier herhaald wordt in een cartouche (1146)12. Enkele aantekeningen betreffende de kledij en het wapen van de gravin en haar echtgenoot. Vermelding van de begraafplaats van Diederik van de Elzas 13. Vermelding van een H. Maagd uit dezelfde compositie en kopie van een inschrift dat zich daaronder bevond 14. Kopie van een inschrift met de identificatie van de beeltenis van Filips van de Elzas. Vermelding van een „renovatio” van de schildering door abt Robert II P ép in 15 met datering.
Lit.: G. Jongelinus, N otifia abbatiarum, L iber IX , p. 28-29; H. de Laplane, L ’abbaye de Clairmarais, p. 303-304; R. Rodière, Epigraphie du D épartem ent du Pas-de-Calais, d. V, afl. 8, p. 477, 490,495, 501-502; H. Van Werveke, Filips van de Elzas, p. 27-31.
2 Gedateerd attest betreffende het bezoek van Succa aan de abdij en hand tekening van abt Morand Blomme (zie noot 3).
F. 48 v°
Onbeschreven. 5 Deze precisering is van G. Jongelinus, op. cit. A an weerskanten van de tronende H. Maagd waren nog de beeltenissen geschilderd van de kastelein van Sint-Omaars, van de H. Bernardus en de eerste 39 abten van Clairmarais. Volgens dom Bertin de Vissery (1748), aangehaald door R. Rodière, op. cit., p. 477, was de H. Maagd een beeld. 6 Deze datum wordt door Succa aangegeven als die van de „renovatio” van het schil derwerk onder abt Robert II Pépin (1494 - 1547). De datum wordt niet ontzenuwd door een analyse van kledij en wapenrusting, bestaande uit 15de-eeuwse elementen (bijvoorbeeld: de puntige muts, de tootvormige ijzeren schoen en de sporen met lange schachten) en 16de-eeuwse elementen (met name het kleed met vierkante open hals en splitmouwen, de kniestukken van de twee graven en de stormhoed met halsstuk). 7 Inlichting uit G. Jongelinus, op. cit. 8 Volgens dom Bertin de Vissery (1751), aangehaald door R. Rodière, op. cit., p. 490 en 495, werd de kloostergang in dat jaar gewit. 9 D it wapen was omgewend uit eerbied voor de H. Maagd. H et komt gedeeltelijk voor op de mantel.
CLAIRMARAIS
155
10 Ook op de wapenrok. 11 Op de wapenrok. 12 1140 is door G. Jongelinus, op. cit., p. 23, gesuggereerde datum van de stichting van het klooster. Deze datum wordt na hem door dom Bertin de Vissery en door H. de Laplane overgenomen. De datum op de cartouche is waarschijnlijk te wijten aan een verwar ring tussen het jaartal en de dag van de kalenden van de datum die de Succa in Romeinse cijfers geeft. De oudste bekende akte van Diederik van de Elzas voor Clairmarais is van 1142 (H. Coppieters Stockhove, Régestes de Thierri d ’Alsace, p. 241). In 1145 verleenden de graaf, zijn echtgenote en hun zoon aan de abdij een deel van het bos van Ruholt, cf. G. Jongelinus, op. cit., p. 31. Zoals men ziet, bevestigt geen enkele thans bekende akte de aanwijzingen van Succa. 13 Zie over hem N. Huyghebaert, H e t grafschrift van D iederik van den Elzas, p. 399-412. 14 D it opschrift alludeert waarschijnlijk op de onenigheid tussen Diederik van de Elzas en zijn echtgenote, toen deze besloten had in te treden in het klooster te Bethanie; zie N. Huyghebaert, Une com tesse de Flandre a Béthanie. Ofwel herinnert het opschrift aan de grote moeilijkheden bij de verkiezing van de 39ste abt van Clairmarais, Robert II Pépin (zie H. de Laplane, L es abbés de Clairmarais, p. 465-469 en Gallia Christiana, III, kol. 530), doordat voor het eerst gebruik was gemaakt van het indult dat Keizer Karei van Leo X had verkregen voor de benoeming van een nieuwe abt. Over deze hele politiek in de Nederlanden en de daaruit voortvloeiende moeilijkheden, met name in de cisterciënzerorde, zie E. De Moreau, H istoire de l’Eglise en Belgique, d. IV, p. 174 en vg. en meer in het bijzonder p. 178-180. 15 De juiste betekenis van de term „renovari” is niet duidelijk. G aat het om een restau ratie of een volledige vernieuwing van het werk? Volgens A. Forcellini, L exicon totius latinitatis, IV, p. 83, betekent de term repareren, herstellen.
GOSNAY
156
Folio’s 49 tot 52 v°
8. GOSNAY
7 februari 1602 \ Enquête van Anthonio de Succa in het kartuizerklooster van Val-Saint-Esprit te Gosnay 2. KARTUIZERKLOOSTER VAN VAL-SAINT-ESPRIT
Dit kartuizermannenklooster werd in 1320 gesticht door Thierry d’Hiregon (f 20 november 1328), klerk van Robrecht II, graaf van Artesië, vervolgens kanselier en gouverneur van het graafschap en bisschop van Atrecht. Het werd in 1791 opgeheven. Het cartularium van deze instelling werd door E. Dramard beschreven. Lit.: Epigraphie du D épartem ent du Pas-de-Calais, II, afl. 6, p. 20; E. Dramard, L e cartulaire de Gosnay.
1 Deze datum wordt twee keer gestaafd: door Succa zelf op f. 52v° en door de prior van het kartuizerklooster, Antoine le Petit, op f. 52. 2 Frankrijk, dép. Pas-de-Calais, arr. Bethune. De benaming „Chartroux”, gebruikt door Succa, was gebruikelijk in de middeleeuwen; zie bijvoorbeeld kan. Dehaisnes, D ocu m ents, Première partie: 627-1373, p. 278.
GOSNAY
157
1 PiETER i i v a n BAiLLEUL ( f 27 mei 1385), maarschalk van Vlaanderen, zoon van Jan III en Catherine van Belle, en zijn echtgenote j e a n n e d e c r é q u y - r a i m b o v a l ( f na 1405), dochter van Ernoul en van Marie d’Aussy 3. Pentekeningen. K unstw erken: gisanten. Datering: einde 14de, begin 15de eeuw 4. Plaats: in 1602, in het kerkkoor, in het
V wapen van Créquy (gebroken).
midden, vóór de grote kandelaar. Niet teruggevonden.
V wapen van Créquy (effen).
Wapen:
V onbepaald wapen.
^7 wapen van Bailleul-Doulieu. l
10
7
^7 wapen van Aussy.
8
9
V onbepaald wapen.
^7 wapen van Ghistelles.
il
^7 niet-geïdentificeerd wapen 5.
Succa’s commentaar: kopie van het
3
graf opschrift van de maarschalk. Gedeeltelijke beschrijving van een van de kwartieren. Lokalisering van het graf van het echtpaar. Kopie van het grafschrift van de echtgenote 6.
2
V niet-geïdentificeerd wapen. 4
V wapen van Van Belle (Vlaanderen). 5
'ö wapen gedeeld 1. Bailleul, 2. Créquy.
6
Lit.: J. Gailliard, Bruges et le Franc, d. VI, p. 203-204; F. Bayley, The Bailleuls, p. 50 61 en 179-183; Epigraphie du D épartem ent du Pas-de-Calais, d. II, afl. 6, p. 21-22, noot 4°; afl. 7, p. 96; L. Detrez, D am e, p. 40-43, afb.; Londen, British Museum, hs. 1841.12. 11.8, Costum e-Book, toegeschreven aan P.P. Rubens, fol. 2.
2 [ t h i e r r o d ’h i r e ç o n ] (ziep. 156). Lokalisering en gedeeltelijke beschrijving van het graf van geestelijken die Succa niet heeft kunnen identificeren. Deze graftombe was opgericht in 1327 1328 door beeldhouwer Jean Aloul. Lit.: Kan. Dehaisnes, D ocum ents et extraits divers, Première partie: 627-1373, p. 272, 278; Epigraphie du D épartem ent du Pas-de-Calais, d. II, afl. 6, p. 20, noot 1; J. Lestocquoy, L es évêques d ’Arras, p. 25-26; F. Baron, L es sculpteurs, p. 19-20.
3 De datum van het overlijden van Jeanne de Créquy wordt gegeven naar F. Bayley, op. cit., p. 57. J. Gailliard, op. cit., p. 204, beweert, zonder enige bewijsgrond, dat ze te
Nieuwpoort begraven was. 4 Op grond van de krijgsrusting, gebruikelijk tussen 1380 en 1410 ongeveer, en het algemene uitzicht van het vrouwenkleed, zeer summier geschetst. 5 De huidige stand van de genealogie van deze familie maakt het niet mogelijk de kwartieren 3, 4, 10 en 11 met zekerheid te identificeren. F. Bayley, op. cit., p. 54, iden tificeert wapen nr. 11 met dat van Bavinchove. 6 Succa vermeldt verkeerdelijk 1300 als de datum van haar overlijden. Feitelijk was deze onvolledig aangegeven op de grafsteen, ofwel was deze beschadigd.
F. 49
GOSNAY
158
3 e e n h e e r v a n MONTAiGu (t 1363), hofmeester van de graaf van Vlaanderen en zijn e c h t g e n o t e . Pentekeningen. K unstw erken: gisanten. Datering: omstreeks 1363 7. Plaats: in 1602, in het kerkkoor, aan de
Succa’s commentaar: Gedeeltelijke kopie van het grafopschrift van de ridder, lokalisering van de gisanten van het echtpaar.
noordkant. N iet teruggevonden. Lit.: Epigraphie du D épartem ent du Pas-de-Calais, d. II, afl. 6, p. 21, noot 2; Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8, Costum e-Book, toegeschreven aan P.P. Rubens, fol. 2
en 28.
F. 49 v°
Onbeschreven.
F. 50
ISABELLA v a n p o r t u g a l (21 februari 1397 - 17 december 1472), dochter van Jan I van Portugal en van Philippina van Lancaster, derde echtgenote van Filips de Goede, hertog van Bourgondië.
Akte van Isabella van Portugal, gedateerd 21 september 1435, waarbij jaar missen worden ingesteld ter gedachtenis van verscheidene leden van haar familie en een kapel wordt opgericht waarin deze missen gezongen zullen worden. „Donnéz en la ville d’Arras, le XXIe jor de septembre, l’an de grace mil quattre cens et trente cincq”. Ze was overgeschreven op een koperplaat tegen de noordermuur van de kerk; deze plaat is niet teruggevonden. Lit.: Epigraphie du D épartem ent du Pas-de-Calais, d. II, afl. 7, p. 101-102; P. Quarré, Plaques de fondations d’Isabelle de Portugal, p. 32.
F. 50 v°
Onbeschreven.
F. 51
is a b e l l a v a n p o r t u g a l ( z ie f. 50). Beschrijving en kopie van een opschrift op de voorlopige begraafplaats van de hertogin.
Lit.: Epigraphie du D épartem ent du Pas-de-Calais, d. II, afl. 6, p. 21, noot 3°.
Beschrijving van de voorlopige begraafplaats van de hertogin en kopie van het grafschrift. Wapen: 'ö wapen gedeeld 1. Filips de Goede, 2. Portugal.
i
Lit.: Epigraphie du D épartem ent du Pas-de-Calais, d. II, afl. 6, p. 21, noot 3°.
GOSNAY
159
Eerste strofe van een Gregoriaanse zang, „Jesu corona virginum”, gezongen tijdens de eerste vespers van het Commune Virginum. De tekst is identiek, maar de muziek stemt niet overeen met die welke thans deze tekst begeleidt. Ze schijnt een variante te zijn op een meermaals gebruikte melodie, onder meer voor de zang „Te gestientem gaudiis” van de tweede vespers van het feest van de Allerheiligste Rozenkrans (7 oktober). Deze varianten horen waar schijnlijk specifiek bij de door de kartuizers gezongen melodieën 8.
F . 51 yo
I B a u d o u in loncapelle9.
F. 52
d e SAiNT-OMER
(vermeld in 1244/1245 en 1246), heer van Wal-
P otloodtekening 10. K unstw erk: gisant, waarvan alleen de buste
geschetst is.
Succa’s com mentaar: summiere lokalisering van de gisant en eerste woorden van het grafschrift.
1
D atering: midden 13de eeuw n . Plaats: in 1602, in de kloostergang van de
abdij C lairm arais12. Niet teruggevonden. Lit.: G. Jongelinus, N otitia abbatiarum, L iber IX , p. 30; H. de Laplane, L ’abbaye de Clairmarais, p. 306; A. Giry, L es châtelains de Saint-Omer, p. 40; R. Rodière, Epigraphie du D épartem ent du Pas-de-Calais, d. V, afl. 8, p. 504.
7 Op grond van de wapenrusting, die gedeeltelijk getekend is en van het vrouwen kleed, dat zeer summier geschetst is. 8 Deze inlichtingen werden ons vriendelijk meegedeeld door de h. Jozef Robijns, pro fessor aan de Katholieke Universiteit te Leuven. 9 Betreffende zijn positie in de familie, zie A. Giry, op. cit. 10 Deze tekening op haar kop uitgevoerd, ook tekening nr. 2. II Op grond van de gesloten helm. 12 Inlichting verstrekt door R. Rodière, op. cit. Zijn grafschrift werd gepubliceerd door G. Jongelinus, op. cit.
2 3
160
GOSNAY
2 g e r a r d [ d e SAiNT-OMER 13 (na 1268 - na 1306),] heer van Zuidpene, [zoon van Gilbert de Saint-Omer en van Agnes van Haveskerke, echtgenote van Rainfroy Mottenghem?]. Potloodtekening 14. K unstw erk: gisant. Datering: tweede helft van de 13de
Niet teruggevonden. Wapen: U schets van het w apen17. 1
eeuw? 15. Plaats: in 1602, in de kloostergang van de abdij Clairmarais 16.
Succa’s commentaar: eerste woorden van
het grafschrift en summiere lokalisering van de gisant.
Lit.: J. Cordonnier, N otice généalogique, p. 295-296; A. Giry, L es châtelains de SaintOmer, genealogische tabel; J. de Pas, A nalyse d ’une chronique du X V I IIe siècle, p. 270; J. de Pas, Trois Recueils de portraits, p. 559; C. Looten, L es seigneurs, p. 178-179.
3 Attest van het bezoek van Succa aan het kartuizerklooster, uitgereikt op 7 februari 1602 door prior Antoine le Petit.
F. 52 v°
Lokalisering en datum van het onderzoek, van de hand van Succa. 13 Verkeerde lezing van Succa, die schrijft moocer. Op grond van een vergelijking van A. Giry en I. Cordonnier, op. cit., zou deze figuur deel uitmaken van de onwettelijke tak van de familie van Saint-Omer, gesproten uit Willem V, slotvoogd van Sint-Omaars. Deze identificering, de enige aannemelijke op grond van bekende gedrukte bronnen, wordt twijfelachtig door de voorgestelde datering (zie noot 15). 14 Deze tekening, zoals de voorgaande, op haar kop uitgevoerd. 15 In verband met deze tekening rijst een dateringsprobleem. Deze gisant draagt een wapenrusting, die vervaardigd is tussen ±1225 en ±1260. Als de identificering juist is, wijst de kledij op een vroegere datum dan de geboortedatum van het personage, hetgeen nooit voorkomt. De positie van het zwaard, de vorm van het schild, het type helm met vlakke bovenkant en zonder keelbescherming, de vorm van de wapenrok en het ont breken van schouderplaten wijzen alle op 1260 als terminus ad quem. De gisant van Georges van Niverlée (t 1262) in de kapel van Niverlée, bij Philippeville, gelijkt sterk op de tekening van het door Succa gereproduceerd kunstwerk. Het vertegenwoordigdt even wel een enigermate verder gevorderd stadium in de ontwikkeling van de wapenrusting: de helm is voorzien van een eenvoudige horizontale kijkspleet en de ridder draagt schouder platen; cf. H. Rousseau, Frottis, p. 11-12. 16 J. de Pas, op. cit. 17 Schild beladen in de rechterhoek met een klimmende leeuw, gekroond en in het hart met een schild?
RIJSEL
Folio’s 53 tot 59 v°
161
9. RIJSEL
12 februari 1602 \ Onderzoek van Succa te Rijsel 2. In de loop hiervan be zocht hij de verzameling van Jean du Bosquel, heer des Planques 3, en de Sint-Pietersstiftskerk 4. Hij maakte ook enkele tekeningen waarvan hij de oor sprong niet preciseert5, terwijl een andere tekening reeds deel uitmaakt van de Memoriën van Gent, waar hij zich onmiddellijk na zijn Rijsels verblijf zou begeven6. JEAN DU BOSQUEL, HEER DES PLANQUES
Zoon van Nicolas en Catherine de Warenghien, echtgenoot van Marie de Haudion, daarna van Marie de Rebreviettes; hij was op 5 mei 1612 nog in leven 7. Lit.: L. Quarré-Reybourbon, L es M ém oriaux d ’A nto ine de Succa, p. 13; P. Denis du Péage, R ecueil de généalogies lilloises, p. 1170 en 1183; Brussel, K.B., hs. 19.464, f. 197v°,
1 Deze datum komt drie keer voor, op f. 53, 59 en 59v". 2 Frankrijk, dep. Nord, dep. hoofdplaats. 3 F. 53-53v° en 59v°, nr. 2. Succa geeft geen attest van zijn bezoek bij deze verzamelaar. Zie, over deze laatste, boven. 4 F. 54v° tot 59v°. Op f. 59, nr. 2 komt een autografisch attest van François Desmons (de Monitibus), inzake het bezoek Succa voor. François Desmons wordt vermeld als ka nunnik aan de stiftskerk van 1584 tot 1611. Zie E. Hautcceur, H istoire de l’église collé giale, d. III, p. 22, noot 2 en A.M. Pietresson de Saint-Aubin, Répertoire, 16 G. Chapitre de Saint-Pierre de Lille, stukken nrs. 16 G 65, 267, 1353, 1796, 1797. 5 F. 54, nr. 1 en 2, en 59 v°, nr. 1. 6 F. 59, nr. 1.
162
1 LODEW iJK v a n n e v e r s , genaamd van Crécy (ca. 1304 - 25 augustus 1346), graaf van Vlaanderen, zoon van Lodewijk I, graaf van Nevers, en van Johan na, gravin van Rethel.
F. 53
KP 2
1
2
1
KP
KP
3
4
3 4
5
RUSEL
Gehoogde pentekening. K unstw erk: schilderij (?). Datering: begin van de 15de eeuw (?) 8. Plaats: in 1602, in de verzameling van
Jean du Bosquel. N iet teruggevonden.
Wapen: V wapen van Vlaanderen.
1
Succa’s com mentaar: Identificering van de
figuur. Beschrijving van de kledij en aantekening over de kleuren van het wapen.
Lit.: L. Quarré-Reybourbon, Les M ém oriaux d’A n to in e de Succa, p. 13; K. Westendorp, D ie A nfänge der französisch-niederländischen Portraittafel, p. 69; Atrecht, Bibliothèque municipale, hs. 266, Recueil d ’Arras, f. 52; Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8, C ostum e-Book, toegeschreven aan P.P. Rubens, f. 27.
2 m a r g a r e t a v a n f r a n k r i j k (1310 - 9 mei 1382), dochter van Filips V de Lange, koning van Frankrijk en van Johanna van Bourgondië, echtgenote van Lodewijk van Nevers, graaf van Viaanderen. Pentekening. K unstw erk: schilderij (?). Datering: begin van de 15de eeuw (?) 9. Plaats: in 1602, verzameling van Jean du
Bosquel. N iet teruggevonden.
Wapen: V wapen gedeeld 1. Vlaanderen, 2
2. bezaaid met Frankrijk lelies. Succa’s com mentaar: identificering van de gravin en beschrijving van haar kledij.
Lit.: L. Quarré-Reybourbon, Les M ém oriaux d’A n to in e de Succa, p. 13; K. Westendorp, D ie A nfänge der französisch-niederländischen Portraittafel, p. 69; Atrecht, Bibliothèque municipale, hs. 266, R ecueil d’Arras, f. 53.
7 L. Quarré-Reybourbon, op. cit., verwart hem met zijn oom Jacques, voorzitter van de Rekenkamer te Rijsel, gestorven in 1570. 8 De figuur draagt een overkleed in „drap d’or”, in de 14de eeuw een statiekledij. Maar, naar de mening van Westendorp, kan het portret niet uit dezelfde tijd zijn als de figuur; misschien stamt het van een standbeeld. 9 Het gesloten „surcot”, het gevlochten templettenkapsel en de huif met gepijpte rand wijzen op de tweede helft van de 14de eeuw en het begin van de 15de eeuw. M aar uit de stijl van het portret blijkt niet dat het origineel naar de natuur was geschilderd: misschien is het afkomstig van een standbeeld.
163
RIJSEL
3 j a n i [ j a n ii d e g o e d e (26 april 1 3 1 9 - 8 april 1364), koning van Frankrijk, zoon van Filips VI van Valois en van Johanna van Bourgondië]10. Pentekening en aquarel. K unstw erk: schilderij (?). Datering: begin van de 15de eeuw (?)11 Plaats: in 1602, in de verzameling van
Jean du Bosquel. Niet teruggevonden. Wapen: V wapen van Frankrijk.
Succa’s com mentaar: identificering van de
koning. Beschrijving van zijn kledij. Vermelding van zijn leeftijd, toen het portret werd gemaakt. Noot betreffende de oprichting door de koning van de orde van de Ster.
Lit.: L. Quarré-Reybourbon, Les M ém oriaux d’A n toine de Succa, p. 13; K. Westendorp, D ie A nfäng e der französisch-niederländischen Portraittafel, p. 69; Londen, British M u seum, hs. 1841.12.11.8, C ostum e-Book, toegeschreven aanP.P. Rubens < 27.
4 B o n n e (of j u d i t h ) v a n Lu x e m b u r g (20 mei 1315 - 11 september 1349), dochter van Jan de Blinde, graaf van Luxemburg en koning van Bohemen, en van Elizabeth van Bohemen, echtgenote van Jan II de Goede, koning van Frankrijk. Pentekening en enkele aquareltoetsen. K unstw erk: schilderij (?). Datering: begin van de 15de eeuw (? )12. Plaats: in 1602, in de verzameling van
Jean du Bosquel. Niet teruggevonden. Wapen: V wapen van Limburg, 4
gevierendeeld Luxemburg.
Succa’s com mentaar: twee hypothesen
betreffende de voornaam van de figuur met verwijzing naar het werk van André Thevet (1502 - 23 november 1590), (infra ). Beschrijving van de kledij en het wapen van de koningin. Kopie van haar lijfspreuk.
Lit.: A. Thevet, Les vrais pourtraicts et vies des hom m es illustres, boek IV, hst. 22, Philippes le Hardy, duc de Bourgongne, p. 267v°; L. Quarré-Reybourbon, L es M ém oriaux d’A ntoine de Succa, p. 13; K. Westendorp, D ie A nfänge der französisch-niederländi schen Portraittafel, p. 69.
5 Vermelding van datum en plaats waar de vier portretten gekopieerd werden. 10 Het gaat hier om Jan II, en niet Jan I, zoals Succa schrijft. Jan I, postuum, leefde slechts enkele dagen (van 15 tot 19 november 1316). 11 De koning draagt een wambuis met rechtstaande kraag, zoals gebruikelijk op het einde van de 14de eeuw; het portret, „en trois quarts” gezien, dateert echter waarschijnlij ker uit de 15de eeuw. Misschien herinnerde de schilder zich het portret van de koning in profiel, dat heden bewaard wordt in het Louvre te Parijs, en dat beschouwd wordt als het oudste, autonoom portret ten noorden van de Alpen; de twee beeltenissen vertonen in ieder geval een zekere gelijkenis in de tekening van de neus. 12 De kleding: het gesloten surcot met korte mouwen waaruit de verlengde mouwen van het kleed onder uitsteken was gebruikelijk in de tweede helft van de 14de en het begin van de 15de eeuw, maar de stijl van het portret is bepaald niet van vóór de 15de.
164
F. 53 v°
RIJSEL
1 j a n d e b l i n d e (10 augustus 1296 - 12 augustus 1346), graaf van Luxem burg en koning van Bohemen, zoon van Hendrik IV van Luxemburg en van Margareta van Brabant. Pentekening. K unstw erk: schilderij (?). Datering: begin van de 15de eeuw (? )13. Plaats: in 1602, waarschijnlijk in Rijsel,
Succa’s com m entaar: identificering van de
verzameling van Jean du Bosquel14.
figuur en beschrijving van de kledij.
Niet teruggevonden. Wapen: V wapen van Luxemburg. 1
Lit.: L. Quarré-Reybourbon, Les M ém oriaux d’A n toine de Succa, p. 13; K. Westendorp, D ie A nfänge der französisch-niederländischen Portraittafel, p. 69; Atrecht, Bibliothèque municipale, hs. 266, R ecueil d’Arras, f. 171; Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8, C ostum e-Book, toegeschreven aan P.P. Rubens, f. 27.
2 e l i z a b e t h v a n B o h e m e n (20 januari 1292 - 28 september 1330), dochter van Wenceslas II, koning van Bohemen en van Judith van Habsburg, echtgenote van Jan de Blinde, graaf van Luxemburg en koning van Bohemen. Pentekening. K unstw erk: schilderij (?). Datering: begin van de 15de eeuw (? )15. Plaats: in 1602, waarschijnlijk te Rijsel,
verzameling van Jean du Bosquel16. Niet teruggevonden.
Wapen: K? wapen gedeeld 1. Luxemburg, 2
2. Bohemen. Succa’s com mentaar: identificering van de figuur, beschrijving van haar kledij en wapen.
Lit.: L. Quarré-Reybourbon, Les M ém oriaux d’A n to in e du Succa, p. 13; K. Westendorp, D ie A nfänge der französisch-niederländischen Portraittafel, p. 69; Atrecht, Bibliothèque municipale, hs. 266, R ecueil d’Arras, f. 172.
F. 54
1 NIET GEÏDENTIFICEERD MANNENHOOFD (? ).
Pentekening. Plaats: 1602, niet gepreciseerd,
waarschijnlijk te R ijsel17. Niet teruggevonden. 13 De koning draagt onder een overkleed zonder mouwen een wambuis met rechtstaande kraag, in zwang op het einde van de 14de eeuw, maar op grond van de stijl kan het portret niet vroeger zijn dan van de 15de, misschien is het kopie van een standbeeld. 14 D e verwantschap tussen dit portret met dat van f. 53 laat veronderstellen dat het tot dezelfde verzameling behoort. 15 De kledij, een open surcot met hermelijn afgezet, wijst op de tweede helft van de 14de eeuw en het begin van de 15de, maar de stijl van het portret doet eer denken aan de 15de eeuw. 16 Succa geeft geen enkele lokalisering, maar de verwantschap tussen dit portret en dat van f. 53 laat veronderstellen dat het tot dezelfde verzameling behoort. 17 D it folio maakt deel uit van de „7 feuilles” die Succa aan Rijsel wijdt; zie f. 59v°, nr. 2.
RIJSEL
165
2 KAREL (3 juni 1540 - 10 juli 1590), aartshertog van Oostenrijk, gouver neur van Karinthië sinds 1564, derde zoon van Keizer Ferdinand I en van An na van Hongarije, echtgenoot (26 augustus 1571) van Maria, dochter van Al brecht V, hertog van Beieren. Pentekening. K unstw erk: gouden dukaat van Karinthië,
geslagen te Klagenfurt in 1583 waarvan Succa de voor- en keerzijde getekend h e e ft17«. Datering: 1583. Plaats: in 1602, niet gepreciseerd, waarschijnlijk te Rijsel. Niet teruggevonden.
Wapen: KJ wapen, gedeeld 1. Karinthië
1
2. Oostenrijk. Succa’s commentaar: kopie van de
omschriften op voor- en keerzijde en identificering van de munt.
Lit.: Stieve, Karl, E rzherzog von lnnerösterreich, p. 318-322; R. Friedberg, G old Coins o f the world, p. 34, Oostenrijk, nr. 32; P. Naster, Trouvaille de monnaies, p. 182, nr. 337; S.R. Mort, Coins, p. 14-15.
17» Identificering dank zij de vriendelijke medewerking van de H. A. Van Keymeulen, K.B. Brussel.
RIJSEL
166 SINT-PIETERSSTIFTSKERK
Waarschijnlijk was er sinds 1055 in Rijsel een basiliek; in 1066 stelde Boudewijn V, graaf van Vlaanderen, er het Sint-Pieterskapittel in. De eerste bouw werd vervangen door een gotische kerk, die omstreeks 1220 begonnen en in het begin van de 16de eeuw voltooid werd. De kapel van Notre-Dame-de-laTreille, toegevoegd aan de noordelijke arm van de dwarsbeuk, waar zich een van de door Succa getekende graftomben bevond, werd in het midden van de 15de eeuw vergroot en in 1504-1505 overwelfd. De kerk werd in 1793 als steengroeve verkocht; in 1799 was ze volledig verdwenen. Ter plaatse wer den achtereenvolgens twee paleizen van justitie gebouwd; ter gelegenheid van werken zijn de overblijfselen van de stiftskerk blootgelegd. Lit.: E. Hautcoeur, Histoire de l’église; J. Gardelles, V n grand édifice, p. 325-344; J. Gardelles, L ’art a Lille, p. 425-436, pl. 5-6; G. Jourdain, Lille, p. VB73-VB74.
F. 54 y°
(zie f. 22, nr. 1) en zijn echtgenote m a r g a r e t a v a n b r a (zie f. 22, nr. 2) 18 en hun dochter m a r g a r e t a v a n m a l e (zie f. 22v°,
l o d e w ijjk v a n m a l e bant
nr. 1). Pentekeningen op een potloodschets. K unstw erk: graftombe waarvan de
volgende elementen getekend zijn: a. gisant van Lodewijk van Male (f. 55, B); b. gisant van Margareta van Brabant (f. 55, A), waarvan Succa een tweede maal, op grotere schaal, de buste geschetst heeft (f. 54v°, A); c. gisant van Margareta van Male (f. 55, C), die Succa eveneens in buste nagetekend heeft (f. 54v°, B); d. twee knielende engelen als schildhouders links en rechts van een helmteken (f. 54v°, C); e. 24 standbeeldjes van 1. Filips de Goede (1396 - 1 1467), hertog van Bourgondië, zoon van Jan zonder Vrees en van Margareta van Beieren (f. 56); 2. Karei de Stoute (1433 - t 1477), hertog van Bourgondië, zoon van Filips de Goede en van Isabella van Portugal (f. 56); 3. Jan zonder Vrees (1371 - 1 1419), hertog van Bourgondië, zoon van Filips de Stoute en van Margareta van Male (f. 56); 4. [Jan I (1419 - f 1481), hertog van
K leef, zoon van A d o lf IV de la M arck, hertog van K leef en van M aria van Bourgondië (dochter van Jan zonder Vrees)] (f. 56) 10;
5. Filips van Sint-Pol (1404 - 1 1430), hertog van Brabant, zoon van Anton van Brabant en van Johanna van Sint-Pol (f. 56v°); 6. Jan IV (1403 - 1 1427), hertog van Brabant, zoon van Anton van Brabant en van Johanna van Sint-Pol (f. 56v°); 7. [Lodew ijk (1402 - 1 1465), hertog van Savoie, zoon van A m ed eu s V III van Savoie en van M aria van Bourgondië (,dochter van Filips de Stoute)] (f. 56v°) 20;
8. Catharina van Bourgondië (1378 t 1425), dochter van Filips de Stoute en van Margareta van Male, echtgenote in eerste huwelijk van Leopold IV, aartshertog van Oostenrijk (f. 56v°)21; 9. Margareta van Bourgondië (1374 t 1441), dochter van Filips de Stoute en van Margareta van Male, echtgenote van Willem II, hertog van Beieren, graaf van Henegouwen, Holland en Zeeland (f. 57) 22;
167
RIJSEL
10. Niet te identificeren vrouwenbeeldje; [misschien M aria van Savoie (1411 1 1479), dochter van A m edeus V III van Savoie en van Maria van Bourgondië (dochter van Filips de Stoute), echtgenote van Filips M aria Visconti, hertog van M ilaan] (f. 57) 23;
11. [Jacoba van Beieren (1401 - 1 1436), dochter van Willem II, hertog van Beieren, graaf van Henegouwen, Holland en Zeeland, en van Margareta van Bourgondië (dochter van Filips de Stoute), echtgenote in tweede huwelijk van Jan IV, hertog van Brabant] (f. 57) 24; 12. [Filips ( t 1444), graaf van Genève,
1420), dochter van Jan zonder Vrees en van M argareta van Beieren, echtgenote van Olivier de Chatillon, graaf van Penthièvre (f. 58) 32; 20. [Filips, graaf van Genève, of K arei graaf van Nevers, of zijn broer Jan, graaf van Etampes] (zie nr. 12) (f. 58) 33; 21. Maria van Bourgondië (1394 t 1463), dochter van Jan zonder Vrees en van Margareta van Beieren, echtgenote van Adolf IV de la Marck, hertog van Kleef (f. 58v°> 34; 22. Margareta van Bourgondië (1393 t 1441), dochter van Jan zonder Vrees en van Margareta van Beieren, echtgenote van Lodewijk, hertog van Guyenne, daarna van Arthur III van Bretagne, graaf van Richemont (f. 58v°) 35; 23. [Filips (1389 - 1 1415), graaf van
zoon van A m ed eu s V III van Savoie en van M aria van Bourgondië (dochter van Filips de Stoute), of K arei (1414 - 1 1464), graaf van N evers, zoon van Filips van N evers en van B onne van A rtesië of zijn broer Jan (1415 - 1 1491), graaf van Etam pes ]
N evers en van Rethel, zoon van Filips de Stoute en van Margareta van Male]
(f. 57) 25; 13. M aria van Bourgondië (1380 t 1422), dochter van Filips de Stoute en van M argareta van Male, echtgenote van Amedeus VIII, hertog van Savoie (f. 57v°) 2a; 14. Margareta van Savoie (t 1479), dochter van Amedeus V III van Savoie en van M aria van Bourgondië (dochter van Filips de Stoute), echtgenote in eerste huwelijk van Lodewijk III, koning van Sicilië (f. 57v°) 27; 15. [Anton (1384 - 1 1415), hertog van
(f. 58v°) 3«; 24. [Filips, graaf van Genève, of Karei, graaf van Nevers, of zijn broer Jan, graaf van Etampes] (zie nr. 12) (f. 58v°) 37. H et graf was van natuursteen uit Antoing en de standbeelden van geelkoper. Datering: 1455 3S. Kunstenaar: Jacques de Gérines 3B. Plaats: in 1602, in de kapel van Notre-Dame-de-la-Treille. Kort na 8 juni 1793 afgebroken 40. Wapen: K? wapen, doorsneden Brabant 1
Brabant, zoon van Filips de Stoute en van Margareta van Male] (f. 57v°) 2S;
en Limburg gedeeld Vlaanderen. ^7 wapen, doorsneden Bourgondië
16. Agnes van Bourgondië (1407 t 1476), dochter van Jan zonder Vrees en van Margareta van Beieren, echtgenote van Karei I, hertog van Bourbon (f. 57v°) 2»; 17. Anna van Bourgondië (1404 - 1 1432), dochter van Jan zonder Vrees en van Margareta van Beieren, echtgenote van Jan van Lancaster, hertog van Bedford (f. 58) 30; 18. Catharina van Bourgondië (t 1414), dochter van Jan zonder Vrees en van Margareta van Beieren, verloofd met de oudste zoon van Lodewijk II van Anjou, koning van Sicilië (f. 58) 31; 19. Isabella van Bourgondië (t vóór
2
(nieuw) en Bourgondië (oud), gedeeld Vlaanderen. Succa’s commentaar: identificering van de
twee vrouwenbustes. Gedeeltelijke beschrijving van het kapsel van de figuur links. Lokalisering van de engelen en het helmsieraad.
168
RIJSEL
Lit.: A. Pinchart, Jacques de Gérines, p. 121-127; J. Houdoy, Tombeaux de Baudouin V et de Louis de Male, p. 520-522; E. Hautcceur, Documents liturgiques, p. 323-324; E. Hautcoeur, Histoire de l’église collégiale, d. II, p. 123-125; d. III, p. 414-416; M. Devigne, Un nouveau document, p. 77-102; C.M.A.A. Lindeman, De dateering, herkomst, p. 49-57, 97-105, 161-168, 193-219; J. Leeuwenberg, De tien bronzen „plorannen", p. 13-59 (met literatuur en overvloedig vergelijkingsmateriaal waarbij te voegen is het CostumeBook, toegeschreven aan P.P. Rubens, Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8, folio’s 1 ,9 , 12, 16, 19, 26, 29). 18 Over de datum van overlijden van deze prinses, zie F. Quicke, Les circonstances. 19 Succa’s identificeringen zijn niet volledig betrouwbaar. Inderdaad zijn de beeldjes verschillende malen van plaats verwisseld eer hij ze tekende, dan wanneer de wapentekens aan het voetstuk gehecht bleven. Meestal volgden wij de identificeringen van J. Leeuwen berg, op. cit. D it is het geval voor dit beeldje dat Succa vereenzelvigde met Jan (1415 1491), graaf van Etampes, zoon van Filips van Nevers en van Bonne van Artesië. 20 J. Leeuwenberg, op. cit.; geïdentificeerd door Succa met Anton (1384 - 1 1415), hertog van Brabant (zie f. 54v°, nrs. e 1 en 15). 21 D e identificering is niet na te gaan; evenmin als die van tien der twaalf vrouwenbeeld jes. 22 D e identificering is niet na te gaan. 23 Succa ziet in dit beeldje Jacoba van Beieren, die J. Leeuwenberg, op. cit. met grotere waarschijnlijkheid identificeert in beeldje nr. e 11. D e totaal hypothetische identificering die hier wordt voorgesteld is die welke Succa voor dit laatste beeldje gaf; de kleding, die op het midden van de 15de eeuw wijst, is er niet mee in tegenspraak. 24 Als dusdanig herkend door J. Leeuwenberg, op. cit., terwijl Succa Maria van Savoie voorstelde. 25 Succa identificeerde het beeldje met Lodewijk van Savoie (1402-1465), maar deze prins is heel waarschijnlijk te herkennen in beeldje nr. e 7. Onder de mannelijke nakome lingen van Margareta van Male kunnen alleen de drie prinsen wier namen hier voorge steld worden niet met zekerheid worden geïdentificeerd. 26 D e identificering is niet na te gaan. 27 Deze prinses is de enige onder de vrouwelijke nakomelingen van Margareta van Male die koningin werd, het is dan ook het enige gekroonde beeldje. 28 Succa stelde Filips ( t 1444) graaf van Genève voor, maar de kledij is van een vroegere generatie; onder de afstammelingen van Margareta van Male die niet met zekerheid kun nen worden geïdentificeerd, heeft alleen Anton van Brabant deze kledij kunnen dragen. 29 De identificering is niet na te gaan. 30 De identificering is niet na te gaan. 31 D e identificering is niet na te gaan. 32 D e identificering is niet na te gaan. 33 Succa herkende in deze prins Jan I (1419 - f 1481), hertog van Kleef, die J. Leeuwen berg, op. cit. met grote waarschijnlijkheid identificeert in beeldje nr. e 4. Betreffende de drie voorgestelde namen, zie noot 25. 34 D e identificering is niet na te gaan; ze wordt nochtans aanvaard door H. Will, Maria von Burgund, Herzogin von Kleve, p. 76-86. 35 D e identificering is niet na te gaan. 36 Volgens J. Leeuwenberg, op. cit. 37 Zie noot 25.
RIJSEL
169
LODEWIJK VAN MALE, MARGARETA VAN BRABANT
en
MARGARETA VAN MALE
(zie
F . 55
f. 22 , nrs. 1 en 2 en f. 22 v°, nr. 1 ). Pentekeningen gehoogd m et lavis. Kunstwerk: graftombe; tekening van de
KP wapen, doorsneden Bourgondië
drie gisanten (Margareta van Brabant, A, Lodewijk van Male, B, en Margareta van Male, C). Zie commentaar f. 5 4 v \
(nieuw) en Bourgondië (oud), gedeeld Vlaanderen.
Wapen: KP wapen, doorsneden Brabant
1
en Limburg, gedeeld Vlaanderen.
KP wapen van Vlaanderen.
2
3
Succa’s commentaar: identificering van de tombe en de drie gisanten. Kopie van een inschrift betreffende de oprichting van de graftombe en lokalisering van dit inschrift. Kopie van het grafschrift. Lokalisering hiervan en van de graftombe. Summiere beschrijving van het kunstwerk.
v (ca. 1012 - 1 september 1067), graaf van Vlaanderen, zoon van Boudewijn IV en van Odgiva van Luxemburg.
BOUDEWIJN
Pentekening gehoogd met lavis. Kunstwerk: gisanit. Datering: omstreeks 1360 41. Plaats: in 1602, in de stiftskerk, in het koor. In 1763, afgebroken 42.
Wapen: KP wapen van Vlaanderen (oud).
1
Succa’s commentaar: lokalisering en beschrijving van de graftombe. Kopie van het grafschrift.
Lit.: J. Houdoy, Tombeaux de Baudouin V et de Louis de Male, p. 517-520; Kan. Dehaisnes, Histoire de l’art dans la Flandre, p. 184-185; E. Hautcceur, Documents liturgiques, p. 319-320; E. Hautcceur, Histoire de l’église, d. II, p. 36, 126; d. III, p. 216-217, 223; Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8, Costume-Book, toegeschreven aan P.P. Ru bens, f. 1. 38 Op grond van een inscriptie op de graftombe; deze inlichting wordt gestaafd door archiefstukken; zie noot 39. Nochtans is de bewapening van de graaf een nauwkeurige voorstelling van die welke omstreeks 1360-1380 in gebruik was en de kledij van Marga reta van Brabant en van Margareta van Male waren vooral in de tweede helft van de 14de eeuw en de allereerste jaren van de 15de in gebruik. Zie Inleiding, p. 66-67. 39 Inlichting, gestaafd door archiefstukken: op last van Filips de Goede werd op 29 ok tober 1453 een overeenkomst gesloten met Jacques de Gérines alleen (Rijsel, Arch. dép. du Nord, B3375, 113.512 en 113.513; gepubliceerd in J. Houdoy, op. cit.); zijn naam komt ook voor in betalingsorders (Rijsel, Arch. dép. du Nord, B2018, 61.358, 61.359 en 61.360) en in de kwijting van voltooing van het werk, tussen 1 januari 1455 en 30 decem ber van hetzelfde jaar (Rijsel, Arch. dép. du Nord, B2022, 61.621). 40 Zie E. Hautcceur, op. cit., III, p. 414-416. 41 Op grond van de bewapening, die kenmerkend is voor de overgang tussen de platenrusting en het ijzeren harnas. Zie Inleiding, p. 66. 42 Het graf was toen in heel slechte staat en kwam nauwelijks in aanmerking voor restau ratie. D e kanunniken die de vloer van het koor wilden vernieuwen vroegen om toestem ming om het graf af te breken; dit verzoek is gepubliceerd in J. Houdoy, op. cit.
1
A
B
c
KP 2
KP
KP
i
3
F. 55 v°
RIJSEL
170
F. 56
FILIPS DE GOEDE, KAREL DE STOUTE, JAN ZONDER VREES e n JAN, GRAAF VAN é ta m p e s [j a n
i, h e r t o g
van k le e f]
(zie f. 54v°, e 1, 2, 3,12 en 4).
Pentekeningen. Kunstwerk: graftombe van Lodewijk van
e1
e2
e3
e4
F. 56 v°
Succa’s commentaar: identificeriug van de beeldjes.
Male, Margareta van Brabant en Margareta van M ale; tekening van vier plorannen. Zie commentaar f. 54v°.
FILIPS VAN SINT-POL, JAN IV, HERTOG VAN BRABANT, ANTON, HERTOG VAN BRA BANT [LODEWIJK, HERTOG VAN SAVOIE]
en
CATHARINA VAN BOURGONDIË
(zie
f. 54v°, e 5 ,6 ,1 5 ,7 , 8). Pentekeningen. Kunstwerk: graftombe van Lodewijk van
e5
e6
e7
e8
F. 57
Male, Margareta van Brabant en Margareta van Male; tekening van vier plorannen.
Zie commentaar f. 54v°. Succa’s commentaar: identificering van de beeldjes.
MARGARETA VAN BOURGONDIË, JACOBA VAN BEIEREN [MARIA VAN SAVOIE (? ) ], MARIA VAN SAVOIE [JACOBA VAN BEIEREN]
en
LODEWIJK VAN SAVOIE
LIPS, GRAAF VAN GENÈVE, KAREL, GRAAF VAN NEVERS PES]
Of JAN,
[ofwel
FI
GRAAF VAN ÉTAM
(zief. 54v°, e 9,11,10, 7,12).
Pentekeningen. Kunstwerk: graftombe van Lodewijk van Male, Margareta van Brabant en Margareta van Male; tekening van vier plorannen.
Zie commentaar f. 54v°. Succa’s commentaar: identificering van de beeldjes.
RIJSEL
171
MARIA VAN BOURGONDIË, MARGARETA VAN SAVOIE, FILIPS, GRAAF VAN GENÈVE [ANTON, HERTOG VAN BRABANT]
en
AGNES VAN BOURGONDIË
F. 57 v°
(zie f. 54v°, e 13,
14,12,15,16). Pentekeningen. Kunstwerk: graftombe van Lodewijk van
Zie commentaar f . 54v°.
Succa’s commentaar: identificering van de
Male, Margareta van Brabant en Margareta van Male; tekening van vier plorannen.
beeldjes.
ANNA VAN BOURGONDIË, CATHARINA VAN BOURGONDIË, ISABELLA VAN BOUR GONDIË
en JAN I,
HERTOG VAN KLEEF
GRAAF VAN NEVERS
of
[ofwel
F. 58
FILIPS, GRAAF VAN GENÈVE, KAREL,
JAN, GRAAF VAN ÉTAMPES]
(zie f. 54v°, e 17, 18, 19, 4,
20 ). Pentekeningen. Kunstwerk: graftombe van Lodewijk van
Zie commentaar f. 54v°. Succa’s commentaar: identificering van de beeldjes.
Male, Margareta van Brabant en Margareta van Male; tekening van vier plorannen.
MARIA VAN BOURGONDIË, MARGARETA VAN BOURGONDIË, [FILIPS, GRAAF VAN NEVERS EN VAN RETHEL]
en [ofwel
FILIPS, GRAAF VAN GENÈVE, KAREL, GRAAF
VAN NEVERS of JAN, GRAAF VAN ÉTAMPES]
(zie f. 54v°, e 21, 22, 23, 24).
Pentekeningen; in de rechterbenedenhoek, potloodschets. Kunstwerk: graftombe van Lodewijk van Male, Margareta van Brabant en Margareta van Male; tekening van drie
plorannen en gedeeltelijke schets van een 4de. Succa’s commentaar: identificering van twee van deze beeldjes.
F. 58 V °
RIJSEL
172
F. 59
1 r a d b o u d [i (bewind vanaf 679 - 719)], koning der Friezen, [zoon van Abdgild I ] 43. Pentekening. Kunstwerk: schilderij (?). Datering: 15de eeuw (?) 44. Plaats: in 1602, te Gent, in de verzameling
1
van Christopherus van Huerne «*.
N iet teruggevonden. Wapen: V wapen van de koningen van 1 Fries]and Succa’s commentaar: identificering van de figuur BescKrijving van het wapen en van het portret. Lokalisering van de beeltenis, gestaafd door de handtekening van de verzamelaar.
Lit.: U . Emmius, Rerum Frisicarum Historia, I, IV, p. 56; A.J. Van der Aa, Radboud I, p. 25-28; Sub verbo „Radbod”, in Winkler-Prins-Encyclopedie, p. 734-735; H. Halbertsma, The Frisian Kingdom, p. 69; J.J. Kalma, J.J. Spahr van der Hoek en K. D e Vries (onder leiding van), Geschiedenis van Friesland, p. 96-102; H. Halbertsma, Koning Rad bod, in 5e Friese Filologerikongres.
2
2 Autografisch attest van François Desmons, kanunnik van de stiftskerk be treffende het bezoek van Succa. Zie over hem noot 4.
F. 59 v°
1 z e i l b o o t , vaartuig met mast en wanten met hooggehesen en sterk gespan nen vierkant hoofdzeil met sprietzeil.
Pentekening. Datering: 16de-17de eeuw 46. Plaats: in 1602, niet gepreciseerd,
waarschjinlijk te Rijsel 47. N iet teruggevonden.
2 Vermelding van de plaatsen van het onderzoek en van de datum van Succa’s bezoek. 43 Hij was grootgebracht aan het Deense H of en was een verwoed tegenstander van Pe pijn I van Landen die de inspanningen van de H. Amandus steunde tot kerstening van het land en van zijn opvolger Pepijn II. Uiteindelijk werd hij in 717 door Karei Martel ver slagen. Deze identificering wordt bevestigd door het feit dat sommige auteurs 723 als datum van het overlijden van Radboud I opgaven (zie U. Emmius). D eze datum wordt ook in de tekst van Succa vermeld; dis op de cartouches is verkeerdelijk omgekeerd ge geven. Op het einde van de middeleeuwen ontstond in de Nederlanden en in Friesland een gefantaseerde historiografie, die deze koning opschroefde tot nationale held (vriendelijke inlichting van Mevr. Leemans-Prins, archivaris-paleograaf bij het Algemeen Rijksarchief te ’s-Gravenhage). 44 Als het een schilderij is, kan de beeltenis op grond van de stijl niet ouder zijn dan de 15de eeuw. D e vrij hoge kroon, met afwisselend twee types van fleurons, wijst eveneens op het einde van de gotiek. 45 Over deze verzamelaar zie p. 176.
RUSEL
173
46 Dergelijke boten komen talrijk voor op de schilderijen van Jan van Goyen (1596 1656), b.v. op het Gezicht op Veere (Los Angeles County Museum, cat. 1954, II, nr. 42), gesigneerd en gedateerd VG 1645, en het Rivierlandschap (Stockholm, National Museum, cat. 1928, nr. 441). Ze bestonden echter reeds in het begin van de 16de eeuw, zoals blijkt uit een anonieme gravure met de Antwerpse haven, gedateerd 1515 (Antwerpen, Rijks archief, gerep. in R.M. Fansler en M.R. Scherer, The Metropolitan M useum of Art, tegenover p. 6). 47 Deze tekening staat op hetzelfde folio als de aantekening „Mémoriaux de Lille”. Aan gezien de boot van bovenaf gezien is, zou het een votief voorwerp kunnen zijn in verband met de schutspatroon van de Sint-Pieterskerk. A l deze inlichtingen werden ons vriende lijk meegedeeld door Mevr. N. Veronee-Verhaegen, wetenschappelijk medewerker aan het Nationaal Centrum voor navorsingen over de Vlaamse Primitieven.
GENT
174
Folio’s 60 tot 65 v°
10. GENT
Februari 1602. Onderzoek van Succa te Gent ’. Op de 19de van die maand bezocht hij de verzameling van Christophorus van Hueme 2. De schikking van de tekeningen die hij op folio 60v° tot 61v° maakte, wijst erop dat hij eerst in Sint-Pieters op de Blandijnberg geweest was 3. Het is moeilijk precies te onderscheiden wat de Succa naar de natuur heeft getekend van hetgeen hij gekopieerd heeft naar handschriften in het bezit van de Gentse verzamelaar, daar vele monumenten tussen 1566 en 1580 door de iconoclasten verwoest werden. Succa is misschien in de Sint-Baafskathedraal4 en de dominicanenkerk 5 geweest, maar hij heeft zeker het wapen van Simon Mirabello niet naar de natuur getekend 6 dat eertijds in de Sint-Pharaïldiskerk opgesteld was, aangezien deze kerk in 1579 afgebroken was. Op 22 februari bezocht hij het refugium van de abdij van Drongen te Gent 7. Hij vervaardigde nog een reeks tekeningen 8 waarvan de oorsprong niet gepreciseerd is, enkele mis schien naar wapens in het bezit van Christophorus van Hueme. 1 België, prov. Oost-Vlaanderen, provincie hoofdplaats. 2 Folio’s 59 (zie p. 172), 60v°, 61, 61v°, 62 en 62v°; de datum en de handtekening van de verzamelaar treffen we op f. 59 aan. Betreffende van Huerne, zie p. 176. 3 Folio’s 60, 60v°, 61 en 61v°. Succa bevestigt het op f. 60 en 60v° maar brengt geen attest voor de dag. 4 F. 64. 5 F. 64v°. Er dient aangestipt dat hij echter geen bewijs van zijn bezoek aan deze twee gebouwen levert. 6 F. 62v°. 7 F. 65-65v°. D e aanwijzing staat op folio 65v°; ze is ondertekend door prior Denijs Sturtewaghen en onderprior Gillis Christiaens. Zie Brussel, A.R.A., Papieren... van Staat en Audiëntie, nr. 919: na de dood van de abt van Drongen werd door de bisschop van Gent, Pieter Damant, een onderzoek ingesteld naar de goederen van de abdij en naar m o gelijke kandidaten voor de opvolging. Brussel, A.R.A., Papieren... van Staat en Audiëntie, nr. 919, stuk nr. 2, f. 22: 6 mei 1602, getekende verklaring van de 66-jarige Denijs Sturte waghen die toen reeds acht jaar prior was; hij stelt Gillis Christiaens als derde kandidaat voor; dit is eveneens in een akte van 6 maart 1602 en een andere van 22 mei van hetzelfde jaar vermeld. Stuk nr. 2, f. 22v°: getekende verklaring van de 62-jarige Gillis Christiaens, onderprior sinds 6 of 7 jaar; hij draagt Denijs Sturtewaghen voor als derde kandidaat, dit is ook ver meld in een akte van 10 maart 1602 en in een andere van 22 mei 1602 en in het Archieffonds van de Spaanse Privéraad, nr. 1174, brieven van 9 en 23 juni en 3 oktober 1583. Zie ook A. Sanderus, Presbyteri Gandavum, p. 388, en Chronicon Trunchiniense, p. 650 700, passim. 8 Folio’s 60 (nr. 5), 62v° (nr. 4), 63, 63v°, 64 (nr. 1) en 65v° (nr. 3).
GENT
175
ABDIJ VAN SINT-PIETERS OP DE BLANDUNBERG
Deze benedictijnenabdij werd tussen 650 en 675 gesticht door Johan, leer ling van de H. Amandus en eerste abt van het klooster, op een grondgebied dat oorspronkelijk door Dagobert I aan de H. Amandus was geschonken. De 13de-eeuwse kerk, in Scheldegotiek, en de overige gebouwen werden bijna helemaal tussen 1566 en 1578 door de calvinisten verwoest. In 1584 keerden de monniken naar de abdij terug en toen Succa zich erheen begaf, in 1602, kon hij enkele schilderijen zien; de praalgraven van de graven van Vlaande ren in de kerk waren verdwenen en het graf van Isabella van Denemarken be stond nog slechts gedeeltelijk. De wederopbouw van de kerk werd in 1629 begonnen onder leiding van P. Huyssens. In 1796 werd de abdij opgeheven, maar de kerk werd gered als schilderijenmuseum en in 1810 werd ze een parochiekerk gewijd aan O.-L.-Vr. van Sint-Pieter. Lit.: M .IJ. Deruelle, Uit de Sint-Pietersabdij, p. 55-65; A. Verhuist, De Sint-Baafsabdij; I.Q. Van Regteren Altena, De Sint Pietersabdij te Gent, p. 161-173; E. Dhanens, Gand. Eglise Notre-Dame-de-Saint-Pierre, p. 51.
176
GENT
CHRISTOPHORUS VAN HUERNE
Christophorus van Huerne, heer van Buneghem en van Abeele, werd op 7 mei 1550 te Gent geboren; hij was de zoon van Augustinus en van Wilhelmina de le Becq. Hij werd doctor utriusque juris aan de Universiteit te Rome. Hij huwde achtereenvolgens met Anna Bave en Maria des Cordes. Als his toricus, genealoog en antiquaar had hij een belangrijke verzameling pennin gen, tekeningen, schilderijen en prenten verzameld; hij was ook de auteur van een kroniek over de gebeurtenissen te Gent en in Vlaanderen van 1576 tot 1589, in welke gewesten hij doende was de inscripties te verzamelen. Hij stierf in 1629 te Gent, volgens Gillès de Pélichy op 24 januari, volgens Van Arenbergh op 2 december (zie literatuur). Lit.: J. Gailliard, Bruges et le Franc, d. II, p. 196; E. Van Arenbergh, Huerne ou Heurne (Christophe Van), kol. 622; Baron Ch. Gillès de Pélichy, Contribution a l’histoire des troubles, p. 90. ALBUM VAN WIJNENDAELE
In de verzameling van Christophorus van Huerne schijnt een handschrift bijzonder de aandacht van Succa gaande gemaakt te hebben: een verzameling tekeningen uit 1540-1560 door Arent Van Wijnendaele (f 1592), de Gentse stadsschilder. Deze verzameling, gedeeltelijk bewaard in het Gentse stads archief (Atlas Goetghebuer, doos 113), is thans verspreid en enkele tekenin gen zijn in passe-partout gezet. Op enkele hiervan werden door een vroeger verzamelaar, misschien P.J. Goetghebuer (1788-1866) gegevens toegevoegd. Herhaaldelijk staat er te lezen „Arent Van Wijnendale, stede Schilder del 1560” en „Toegekomen by Koope aen Christophorus van Huerne 1592” ; op enkele staat ook de datum 1540. Het belang van dit album ligt in het feit dat het getekend werd vóór de verwoestingen door de iconoclasten en dat het aldus een herinnering bewaart aan vele gebouwen, grafmonumenten, schil derijen en standbeelden die thans verdwenen zijn. Lit.: P. Kervyn de Volkaersbeke, Les églises de Gand, d. II, p. 218-220, 254; V. van der Haeghen, Mémoire, p. 101-108; M.I.J. Deruelle, De St. Pietersabdij te Gent, p. 44-45, 98-99, afb.; K.G. Van Acker, Iconografische beschouwingen, p. 109.
177
GENT
F. 60
1 BiANCA M a ria s f o r z a [?] (5 april 1472 - 31 december 1510), dochter van Galeazzo Maria Sforza, hertog van Milaan en van Bonne van Savoie, tweede echtgenote van keizer Maximiliaan I van Oostenrijk 9. Pentekening. Kunstwerk: schilderij. Datering: 15de-16de eeuw 10. Plaats: in 1602, in de abdij, niet nader
Succa’s commentaar: identificering van de figuur en beschrijving van haar kledij. Er wordt ook summier melding gemaakt van de lokalisering van de beeltenis; zie nr. 2.
2
1
gepreciseerd. Niet teruggevonden.
Lit.: W. Bode, Ein Bildnis der zweiten Gemahlin Kaiser Maximilians, p. 71-79; V. Ober hammer, Die Bronzestandbilder des Maximiliangrabmales, p. 452-460; J. Pope-Hennessy, The Portrait in the Renaissance, p. 166, afb. 184.
2 m a r g a r e t a v a n b e ie r e n (1363 - 13 januari 1423), dochter van Al brecht I van Beieren, graaf van Holland, en van Margareta van Brieg, echtge note van Jan zonder Vrees, hertog van Bourgondië. Pentekening gehoogd met lavis.
Wapen: V wapen, doorsneden van
Kunstwerk: schilderij1J. Datering: 15de eeuw 12. Plaats: in 1602, in de abdij, niet nader
Beieren en gevierendeeld HenegouwenHolland. Succa’s commentaar: lokalisering van het portret en van de andere drie beeltenissen in buste op hetzelfde folio en identificering van de figuur. Beschrijving van haar kledij en wapen.
bepaald. N iet teruggevonden.
1
Lit.: Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8, Costume-Book, toegeschreven aan P.P. Rubens, fol. 17. 9 Dit portret vertoont geen gelijkenis met de beeltenissen van de prinses door W. Bode, V. Oberhammer en J. Poppe-Hennessy geciteerd (zie hoger), waar ze gewoon naar Ita liaanse of Duitse mode gekleed is; ze draagt hier een open surcot dat als statiekledij in de Nederlanden gold. 10 Het open surcot werd tot in het begin van de 16de eeuw als statiekleed gedragen. 11 In het Museum voor Schone Kunsten te Gent bevindt zich een dubbel portret van Mar gareta van Beieren en Jan zonder Vrees (inv. nr. S-97) dat waarschijnlijk een kopie is van hetzelfde origineel. Op f. 22v° heeft Succa een ander portret van de hertogin nagetekend; het is eerder conventioneel en vertoont weinig gelijkenis met dit portret. 12 Te oordelen naar het kapsel met een wrong aan weerszijden waarboven een haarnetje en de kledij, een tappert met kap, is het mogelijk dat het portret naar de natuur geschil derd werd.
5 3
4
178
GENT
3 BOUDEWiJN v (1150 - 17/21 december 1195), graaf van Henegouwen en van Vlaanderen, zoon van Boudewijn IV en van Adelheid van Namen. Pentekening, gehoogd met lavis. Kunstwerk: schilderij; het vormde een tegenhanger met dat van zijn echtgenote Margareta van de Elzas; zie tekening nr. 4. Datering: 15de eeuw 13. Plaats: in 1602, in d e abdij, niet nader bepaald. Niet teruggevonden.
Succa’s commentaar: identificering van de figuur en van zijn echtgenote. Beschrijving van het gelaat en de kledij van de graaf. D e lokalisering van het portret wordt ook vermeld; zie nr. 2.
4 m a r g a r e t a v a n d e e l z a s ( f 15 november 1194), dochter van Diederik van de Elzas, graaf van Vlaanderen en van zijn tweede vrouw Sibylle van Anjou, echtgenote van Roelof, graaf van Vermandois, nadien van Boudewijn V, graaf van Henegouwen en van Vlaanderen. Pentekening, gehoogd met lavis. Kunstwerk: schilderij14, het was een tegenhanger van een portret van Boudewijn V; zie tekening nr. 3. Datering: 15de eeuw 15. Plaats: in 1602, in de abdij, niet nader bepaald. Niet teruggevonden.
5
Succa’s commentaar: identificering van de gravin en haar tweede echtgenoot (zie nr. 3). Summiere beschrijving van de kledij van Margareta. D e lokalisering van het portret is eveneens vermeld; zie nr. 2.
STAANDE MAN 16.
Pentekening. Kunstwerk: schilderij? miniatuur? 17. Datering: einde 14de, begin 15de eeuw 18.
Plaats: in 1602, niet gepreciseerd. N iet teruggevonden.
13 M et bont afgeboorde kleden en tulbandkaproenen met uitgekartelde kam werden op het einde van de 14de eeuw en in het begin van de 15de eeuw gedragen; de stijl van het portret doet denken aan de jaren 1420-1430. 14 Op f. 65v°, nr. 3 tekende Succa een zeer gelijkend portret, echter in spiegelbeeld. Hij duidt de bewaarplaats ervan niet aan; we kunnen veronderstellen dat het om een Gentse verzameling gaat. 15 D e manteljas en de gekartelde huif met eikenbladzoom waren in de mode tussen 1390 en 1425-1430. D e stijl van het portret doet denken aan de jaren 1420-1430. 16 Gaat het hier over Boudewijn V (zie f. 60, nr. 3)? D eze kleine schets is tussen de por tretten van deze prins en van zijn echtgenote Margareta van de Elzas ingelast. Op folio’s 60v°, 61 en 61v° heeft Succa, tussen de portretten van de graven van Vlaanderen, andere kleinere beeltenissen van dezelfde personages gevoegd. 17 Wellicht, prijkt dit figuurtje in een landschap, dat als achtergrond voor een belangrijker onderwerp diende. 18 Volgens de kledij: de manteljas met uitgehakkelde boord en de tulbandkaproen met kam.
179
GENT
1 k a r e l d e g o e d e (omstreeks 1083 - 2 maart 1127), graaf van Vlaanderen, zoon van Knoet II, koning van Denemarken en van Adela van Vlaanderen. Pentekening. Kunstwerk: schilderij.
Wapen: K? wapen van de Deense
Datering: einde van de 14de eeuw (?)19. Plaats: in 1602, in de abdij, niet nader
Succa’s commentaar: identificering van de
bepaald. N iet teruggevonden.
1
koningen (oud). figuur en lokalisering van zijn graf. Vermelding van de aard van het gekopieerde werk en lokalisering hier van. Summiere beschrijving van de kledij.
Lit.: J.M. D e Smet, Bijdrage tot de Iconographie van de Glz. Karel de Goede, p. 128 134, afb. 4; J.B. Ross, Rise and Fall of a Twelfth-Century Clan, p. 367-390; Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8, Costume-Book, toegeschreven aan P.P. Rubens, f. 31 (omgekeerde beeltenis).
2 O D G ivA v a n l u x e m b u r g ( t 21 februari 1030), dochter van Frederik van Luxemburg en van Irmentrude van Gleiberg en echtgenote van Boudewijn IV met de Baard, graaf van Vlaanderen. Pentekening. Kunstwerk: pentekening, gehoogd met waterverf, voorstelling van de figuur ten voeten uit, naar een niet gepreciseerde bron, waarschijnlijk uit het midden of de tweede helft van de 15de eeuw, gelet op de kledij, met name het hoofddeksel.
Datering (van de gekopieerde tekening): 1560. Auteur (van de gekopieerde tekening): Arent Van Wijnendaele.
Plaats: in 1602, in de verzameling van Christophorus van Huerne. Thans te Gent, in het Stadsarchief (Atlas Goetghebuer, doos 113). Wapen: K? gedeeld 1. Vlaanderen (oud), 2
2. Luxemburg.
Succa’s commentaar: identificering van de figuur en oorsprong van de beeltenis. Enkele aanduidingen betreffende de kleuren van de kledij.
Lit.: P. Kervyn de Volkaersbeke, Les églises de Gand, d. II, p. 219; M.I.J. Deruelle, De Sint-Pietersabdij te Gent, p. 114, 115-116; K.G. Van Acker, Iconografische beschouwin gen, p. 109-110, noot 28; Londen, British Museum, hs. 1841. 12.11.8, Costume-Book, toegeschreven aan P.P. Rubens, f. 17. 19 Volgens de kledij, een wambuis met rechtstaande kraag en een mutsvormige kaproen, en de stijl van het portret in profiel gezien.
F. 60 v°
180
GENT
3 ODGiVA v a n L u x e m b u r g ( z ie f. 6 0 v ° , n r . 2 ) .
Pentekening. Kunstwerk: schilderij, waarop zes figuren voorkomen, alle door Succa gekopieerd; zie op hetzelfde folio, nr. 4, op f. 61, nrs. 1 en 2, op f. 61v°, nrs. 1 en 3 en een tekstband, eveneens door deze kunstenaar gereproduceerd, op f. 61v°, nr. 5. Datering: 15de eeuw 20. Plaats: in 1602, in abdijkerk, SintLaurentiuskapel (?) 21. Thans te Gent in het Bijlokemuseum, cat. nr. 142.
Succa’s commentaar: kopie, daarna door Succa geschrapt, van een opschrift op het schilderij dat de figuur identificeert met Mathilde van Saksen. Kopie van Odgiva’s grafschrift dat eveneens op het schilderij voorkomt, identificering van de prinses en lokalisering van haar graf. Kopie van het grafschrift van Mathilde van Saksen en verklaring dat het om een vergissing gaat.
U t.: P. D ’Oudegherst, Annales de Flandre, d. I, p. 226; M. Deruelle, Schilderij afkom stig uit de Mariakapel, p. 26-36, afb.; M.I.J. D;ruelle, De Sint-Pietersabdij te Gent, p. 113-114; L. Voet, De brief van abt Othebold; K.G. Van Acker, Iconografische beschou wingen, p. 109; A. D e Schryver en C. Van de Velde, Stad Gent, Oudheidkundig Museum, p. 186-188; Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8, Costume-Book, toegeschreven aan P.P. Rubens, fol. 18.
4 BOUDEWIJN IV MET d e b a a r d (omstreeks 980 - 30 mei 1035), graaf van Vlaanderen, zoon van Amulf II de Jonge en van Suzanna van Lombardije. Pentekening. Kunstwerk: schilderij; zie tekening nr. 3. Datering: 15de eeuw 22. Wapen: KJ wapen van Vlaanderen (oud). 3
Succa’s commentaar: kopie van een opschrift op het schilderij dat de figuur identificeert en het graf lokaliseert. Kopie van het grafschrift, dat eveneens op het schilderij staat. Enkele aantekeningen betreffende de kledij.
Lit.: P. D ’Oudegherst, Annales de Flandre, d. I, p. 223-226; M. Deruelle, Schilderij afkomstig uit de Mariakapel, p. 26-36, afb.; M.I.J. Deruelle, De Sint-Pietersabdij te Gent, p. 112-113; K.G. Van Acker, Iconografische beschouwingen, p. 109; A. D e Schryver en C. Van de Velde, Stad Gent. Oudheidkundig Museum, p. 186-188; Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8, Costume-Book, toegeschreven aan P.P. Rubens, f. 2. 20 Het kledingstuk met hoge gordel en het hoomkapsel met net dateren uit de eerste der tig jaren van de eeuw, maar volgens A . D e Schrijver en C. Van de Velde, op. cit., p. 187, zouden bepaalde lettertypen dagtekenen van het einde der 15de eeuw of zelfs van het begin der 16de eeuw. 21 Volgens M.I.J. Deruelle, De St.-Pietersabdij, p. 115-117 en K.G. Van Acker, op. cit., p. 109, aantekening 28, waren de zes figuren die op het schilderij afgebeeld zijn in de Sint-Laurentiuskapel begraven; ongetwijfeld bevond dit schilderij zich daar, tenminste tot in 1566-1578. Succa heeft het zeker in de abdij gezien. 22 D e kledij, een tabberd met gespleten mouwen en het zwaard met gebogen pareerstang, wijzen op het eerste derde van de eeuw; zie ook aantekening 20.
GENT
181
5 BO U D Ew iJN i v m e t d e b a a r d ( z ie f o l. 6 0 v ° , n r . 4 ) .
Pentekening. Kunstwerk: pentekening, gehoogd met waterverf, voorstellemd de figuur ten voeten uit, naar een niet gepreciseerde bron, waarschijnlijk uit het midden of de tweede helft van de 15de eeuw, gelet op de kledij, met name het bewerkte kaproen.
Arent Van Wijnendaele. Plaats: in 1602, in de verzameling van Christophorus van Hueme. Thans te Gent, in het Stadsarchief (Atlas Goetghebuer, doos 113). Wapen: V wapen van Vlaanderen (oud). 4
Datering (van de gekopieerde tekening):
Succa’s commentaar: oorsprong van de
1560.
beeltenis en enkele aantekeningen betreffende de kleuren van de kledij.
Auteur (van de gekopieerde tekening):
Lit.: P. Kervyn de Volkaersbïke, Les églises de Gand, d. II, p. 219; M.I.J. Deruelle, De Sint-Pietersabdij te Gent, p. 113, 115-116; K.G. Van Acker, Iconografische beschouwin gen, p. 109-110, noot 28.
1 m a t h i l d e v a n s a k s e n ( t 25 mei 1008), dochter van Herman van Saksen, af komstig van de familie van de Billunge, en echtgenote van Boudewijn III de Jonge, graaf van Vlaanderen. Pentekening. Kunstwerk: schilderij; zie f. 60v°, nr. 3. Datering: 15de eeuw 23. Succa’s commentaar: kopie van een opschrift op het schilderij dat de figuur
identificeert en haar graf lokaliseert. Kopie van het grafschrift, dat ook op het schilderij staat. Verwijzing naar de Kroniek van Oudegherst. Enkele aanduidingen betreffende de kleuren van de kledij.
Lit.: P. D ’Oudegherst, Annales de Flandre, d. I, p. 171, 173-174, 199-200; M. Deruelle, Schilderij afkomstig uit de Mariakapel, p. 26-36, afb.; M.I.J. Deruelle, De Sint-Pietersabdij te Gent, p. 108-109; K.G. Van Acker, Iconografische beschouwingen, p. 109, afb. 36; A. De Schryver en C. Van de Velde, Stad Gent. Oudheidkundig Museum, p. 186-188; Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8, Costume-Book, toegeschreven aan P.P. Ru bens, f. 18. 23 D e kledij, een manteljas met hoge gordel en wijde uitgehakkelde mouwen, wijst op het eerste derde van de eeuw; zie ook aantekening 20.
F. 61
1
2
ü i
V
V
2
3
3
GENT
182
2 a r n u l f ii d e j o n g e (961/2 - 30 maart 987), graaf van Vlaanderen, zoon van Boudewijn III en van Mathilde van Saksen. Pentekening. Kunstwerk: schilderij; zie f. 60v°, nr. 3. Datering: 15de eeuw 24. Wapen: KJ wapen van Vlaanderen (oud). 1
Succa’s commentaar: kopie van een opschrift op het schilderij dat de figuur identificeert en het graf lokaliseert. Kopie van het grafschrift, dat eveneens op het schilderij staat. Enkele aanduidingen betreffende de kleuren van de kledij.
Lit.: P. D ’Oudegherst, Annales de Flandre, d. I, p. 196-197; M. Deruelle, Schilderij afkomstig uit de Mariakapel, p. 26-36, afb.; M .IJ. Deruelle, De Sint-Pietersabdij te Gent, p. 109-110, afb. 31; K.G. Van Acker, Iconografische beschouwingen, p. 109, afb. 36, 37; A. D e Schryver en C. Van de Velde, Stad Gent, Oudheidkundig Museum, p. 186-188, afb. 3; Londen, British Museum, hs. 1841. 12.11.8, Costume-Book, toegeschreven aan P.P. Rubens, f. 2.
3
MATHILDE VAN SAKSEN ( z ie f . 61,
nr. 1).
Pentekening. Kunstwerk: pentekening, gehoogd met waterverf, naar een niet gepreciseerde bron, waarschijnlijk uit het midden o f de tweede helft van de 15de eeuw, gelet op de kledij, met name het hoofddeksel.
Datering (van de gekopieerde tekening): 1560.
Gent, in het Stadsarchief (Atlas Goetghebuer, doos 113).
Wapen: KJ wapen, gedeeld 1. Vlaanderen (oud) en 2
2. hertogen van Luneburg (oud) (?) 25
KJ wapen van de keurvorst van 3
Saksen 26.
Auteur (van de gekopieerde tekening):
Succa’s commentaar: beschrijving van de
Arent Van Wijnendaele. Plaats: in 1602, in de verzameling van Christophorus van Huerne. Thans te
figuur en oorsprong van de beeltenis. Beschrijving van haar kledij, van haar wapen en identificering ervan.
Lit.: P. Kervyn de Volkaersbeke, Les églises de Gand, d. II, p. 220; M.I.J. Deruelle, De Sint-Pietersabdij te Gent, p. 108-109, 115-116; K.G. Van Acker, Iconografische beschou wingen, p. 109-110, noot 28; Londen, British Museum, hs. 1841. 12.11.8, Costume-Book, toegeschreven aan P.P. Rubens, f. 17. 24 D e kledij, namelijk het korte bovenkleed met uitgehakkelde mouwen, wijst op het eerste derde van de 15de eeuw; zie ook aantekening 20. 25 Misschien dan met harten bezaaid.
183
GENT
1 s u z a n n a VAN LOMBARDiJE ( f 1003), dochter van Berengarius II, koning van Italië en echtgenote van Amulf II de Jonge, graaf van Vlaanderen, nadien van Robrecht II Capet, koning van Frankrijk. Pentekening. Kunstwerk: schilderij; zie f. 60v°, nr. 3. Datering: 15de eeuw 27. Wapen: V wapen gedeeld 1. Vlaanderen
1 (oud) 2. Sforza’s, hertogen van Milaan 28.
Succa’s commentaar: kopie van een opschrift op het schilderij, dat de figuur identificeert en het graf lokaliseert. Kopie van het grafschrift, dat eveneens op dit schilderij staat. Enkele aantekeningen betreffende de kleuren van de kledij.
Lit.: P. D ’Oudegherst, Annales de Flandre, d. I, p. 197-198; M . Deruelle, Schilderij afkomstig uit de Mariakapel, p. 26-36, afb.; M.I.J. Deruelle, De Sint-Pietersabdij te Gent, p. 110-112; K.G. Van Acker, Iconografische beschouwingen, p. 109; A. D e Schryver en C. Van de Velde, Stad Gent, Oudheidkundig Museum, p. 186-188.
2
SUZANNA VAN LOMBARDIJE
(zie f. 61 v°, nr. 1).
Pentekening. Kunstwerk: pentekening, gehoogd met waterverf, naar een niet gepreciseerde bron, waarschijnlijk uit het midden of de tweede helft van de 15de eeuw, gelet op de kledij, een kleed met open hals tot aan de taille en gespleten „bourrelet” kapsel.
Datering (van de gekopieerde tekening): 1560.
Auteur (van de gekopieerde tekening): Arent van Wijnendaele. Plaats: in 1602, in de verzameling van Christophorus van Huerne. Thans te Gent in het Stadsarchief (Atlas Goetghebuer, doos 113). Wapen: zie tekening nr. 1 en noot 28. Succa’s commentaar: oorsprong van de beeltenis, identificering van d e figuur en beschrijving van haar kledij.
Lit.: P. Kervyn de Volkaersbeke, Les églises de Gand, d. II, p. 219; M.I.J. Deruelle, De Sint-Pietersabdij te Gent, p. 111-112, 115-116; K.G. Van Acker, Iconografische beschou wingen, p. 109, afb. 35. 26 Komen op de tekening van Arent Van Wijnendaele niet voor. 27 D e manteljas met uitgehakkelde mouwen is kenmerkend voor het eerste derde van de 15de eeuw; zie ook aantekening 20. 28 D it wapen komt niet voor op het schilderij maar werd naar het handschrift van A. Van Wijnendaele nagetekend. Zie tekening nr. 2, zelfde folio.
F. 61 v°
184
GENT
3 g i s e l a v a n L u x e m b u r g , dochter van Frederik van Luxemburg en van Irmentrude van Gleiberg, zuster van Odgiva van Luxemburg en echtgenote van Rudolf van Aalst. Pentekening. Kunstwerk: schilderij; zie f. 60v°, nr. 3. Datering: 15de eeuw 29. Wapen: ^7 wapen van Luxemburg 30.
Succa’s commentaar: kopie van een opschrift op het schilderij, dat de figuur identificeert en haar graf lokaliseert. Kopie van het grafschrift, dat eveneens op dit schilderij staat. Enkele aantekeningen betreffende de kleuren van de kledij.
Lit.: P. D ’Oudegherst, Annales de Flandre, d. I, p. 226-227; M. Deruelle, Schilderij af komstig uit de Mariakapel, p. 26-36, afb.; M.I.J. Deruelle, D e St,-Pietersabdij te Gent, p. 114-115; K.G. Van Acker, Iconografische beschouwingen, p. 109; A . D e Schryver en C. Van de Velde, Stad Gent, Oudheidkundig Museum, p. 186-188.
4 g i s e l a VAN L u x e m b u r g (zie f. 61 v°, nr. 3). Beschrijving van haar beeltenis in het boek dat in het bezit was van de verza melaar Christophorus van Huerne. Deze tekening is nog bewaard gebleven: ze is met de pen uitgevoerd en gehoogd met waterverf en is het werk van Arent Van Wijnendaele (Gent, Stadsarchief, Atlas Goetghebuer, doos 113). La..- P. Kervyn de Volkaersbeke, Les églises de Gand, d. II, p. 220; M.I.J. Deruelle, De St.-Pietersabdij te Gent, p. 115-116; K.G. Van Acker, Iconografische beschouwingen, p. 109-110, noot 28.
5
TEKSTBAND.
Pentekening. Kunstwerk: schilderij; zie f. 60v°, nr. 3.
Succa’s commentaar: kopie van een opschrift op de tekstband 31.
Lit.: M.I.J. Deruelle, Schilderij afkomstig uit de Mariakapel, p. 26-36, afb.; M.I.J. D e ruelle, De St.-Pietersabdij te Gent, p. 115, afb. 31. 29 Te oordelen naar de „bourrelet” haartooi met afhangende lamfer en het bovenkleed met hoog geplaatste gordel, zou het schilderij uit het eerste derde van de 15de eeuw kun nen dagtekenen; zie evenwel aantekening 20. 30 D it wapen komt niet op het schilderij voor en in het handschrift van A. Van Wijnen daele (zie nr. 4), is het schild wit, gedeeld Luxemburg. 31 Thans is deze wat verschillend; zie de transcriptie door M.I.J. Deruelle, Uit de SintPietersabdij, p. 34 en De St.-Pietersabdij, p. 115. 32 Succa vermeldt zijn bron niet maar al de gegevens die hij opgeeft zijn aan het album van A. Van Wijnendaele ontleend. 33 Zie aantekening 36. 34 In het album Van Wijnendaele is een kleine prent van F. en E. Gijselynck (1838) inge last met het obit van de koningin omringd van haar wapen boven het graf in profiel gezien. Een handgeschreven aantekening vermeldt dat deze prent gedeeltelijk naar Van Wijnendaele en gedeeltelijk naar Marcus Van Vaernewijck nagetekend is (laatstgenoemde afgebeeld in M.I.J. Deruelle, op. cit., resp. afb. 26 en p. 81).
GENT
185
1 D a g o b e r t I (bewind van 623 tot 639), koning der Merovingen, zoon van Chlotarius II en van Beretrude. Pentekening. Kunstwerk: pentekening, gehoogd met waterverf, naar een standbeeld in veelkleurige gebakken aarde in de Sint-Laurentiuskapel van de abdijkerk van Sint-Pieters op de Blandijnberg, in 1566 verwoest 3:2.
Datering (van de gekopieerde tekening): 1560.
A uteur(van de gekopieerde tekening): Arent Van Wijnendaele.
Plaats: in 1602, in de verzameling van Christophorus van Huerne. Thans te Gent in het Stadsarchief (Atlasi Goetghebuer, doos 113). Wapen: V wapen van Frankrijk.
kleuren van het beeld. Lokalisering ervan in het verleden en aanwijzingen betreffende de techniek en de ouderdom ervan. Kopie van een opschrift onder het beeld ter identificering.
2 ISABELLA VAN o o s t e n r i j k (18 juli 1501 - 19 januari 1526), dochter van Fi lips de Schone en Johanna de Waanzinnige, echtgenote van Christiaan II, koning van Denemarken en hun zoon j a n (21 februari 1518 - 2 augustus 1532). Pentekening. Kunstwerk: heel waarschijnlijk een
^7 wapen van Castilië-Leon.
tekening van het obit, eertijds voor het hoofdaltaar van de abdijkerk van Sint-Pieters op de Blandijnberg. Vervaardigd omstreeks 152 8 33, het verdween in 1578.
^7 wapen van Aragon-Sicilië.
1560(?).
Auteur (van de gekopieerde tekening): Arent Van Wijnendaele (?) 3i. Plaats: in 1602, in de verzameling van Christophorus van Huerne. Niet teruggevonden.
Wapen: V wapen van het Keizerrijk. 2
1
V 1
1
Succa’s commentaar: beschrijving van de
Lit.: P. Kervyn de Volkaersbeke, Les églises de Gand, d. II, p. 219; M.I.J. DerueUe, De St.-Pietersabdij, p. 24, noot 1 en p. 115; M.I.J. Deruelle, Uit de Sint-Pietersabdij, p. 65-66.
Datering (van de gekopieerde tekening):
F. 62
4 5
D e kwartieren van de koningin zouden zich bevonden hebban aan de vier hoeken van het graf 35. 'O wapen gedeeld 1. Christiaan II van 6
Denemarken, 2. Isabella van Oostenrijk.
Succa’s commentaar: lokalisering van het graf. Identificering van de figuren die er rusten en summiere beschrijving van de kwartieren. Succa heeft eveneens het graf getekend, overdekt met een lijkwade (zie nr. 3) en het grafschrift van de koningin gekopieerd (zie nr. 4 en f. 62v°, nr. 1).
XP wapen van de aartshertogen van 3
Oostenrijk.
Lit.: P. Kervyn de Volkaersbeke, Les églises de Gand, d. II, p. 238, afb.; P.B. Grandjean, D et Danske Rigsvaaben, p. 175-176; M.I.J. Deruelle, De St.-Pietersabdij te Gent, p. 104 105; M.I.J. Deruelle, Uit de Sint-Pietersabdij te Gent, p. 88-89, Brussel, K.B., Houwaert 6454, f. 330-331: doodkist bedekt met lijkwade, blazoenen, kwartieren en obit.
V 2 V 2
V
ü
6
3
4
V 5
3
4
GENT
186
3
I s a b e lla v a n O o s te n rijk
en haar zoon j a n (zie f. 62, nr. 2).
Pentekening. Kunstwerk: waarschijnlijk een tekening
Auteur (van de gekopieerde tekening):
van het graf, overdekt met een lijkwade. Het werd in 1527-1528 door Jan de Smytere en Matthias D e Smet, naar tekeningen van Jan Gossaert 36 uitgevoerd en opgericht voor het hoofdaltaar van de Sint-Pietersabdijkerk. In 1578 door de calvinisten verw oest37.
Plaats: in 1602, in de verzameling van
Datering (van de gekopieerde tekening): 1560(7).
Arent Van Wijnendaele (?). Christophorus van Huerne.
Niet teruggevonden. Succa’s commentaar: lokalisering van het graf. Identificering van de figuren die er begraven lagen (zie nr. 2, tekening van het obit). Beschrijving van de lijkwade waarmee soms het graf bedekt werd. Het grafschrift van de koningin werd eveneens door Succa gekopieerd (zie nr. 4 en f . 62v°, nr. 1).
Lit.: P. Kervyn de Volkaersbeke, Les églises de Gand, II, p. 236-241, afb.; V. Vander Haeghen, Exhumation des cendres, p. 18-32; H. Glarbo, Dronning Elisabeths Gravmaele i Gent, p. 67-79; M.I.J. Deruelle, D e St.-Pietersabdij te Gent, p. 94-106, afb. 26, 28, 30 (graf in profiel); M.I.J. Deruelle, Uit de Sint-Pietersabdij, p. 74-91, afb. p. 81 en pl. XVII (graf in profiel); Gent, Stadsarchief, Atlas Goetghebuer, doos 113 (graf in profiel).
4 iSABELLA v a n o o s t e n r i j k (zie f. 62, nr. 2). Grafschrift van de koningin, samengesteld door Cornelis de Schepper. Waar schijnlijk kopieerde de Succa de transcriptie van Arent Van Wijnendaele; zie beneden. Het grafschrift was gegraveerd op een koperen plaat in een marmeren omlijsting. Het werd tussen 1526 en 1529 vervaardigd; het ontwerpende gravure van de letters waren van Jan Gossaert, het metaalwerk van Willem Dedelinc en de omlijsting van Jan D’Heere 38. In 1529 bevond het zich op de rechterkant van het koor in de abdijkerk. In 1578 werd de omlijsting verwoest. In 1600 werd de koperplaat boven het graf geplaatst. De plaat werd in 1796 gesmolten39. Lit.: J. de Saint-Genois, Recherches, p. 23-24; J.-J. D e Smet, De Schepper (CorneilleDuplicius), kol. 709-718; H. Glarbo, Dronning Elisabeths Gravmaele i Gent, p. 67-79; M.I.J. Deruelle, De St.-Pietersabdij te Gent, p. 32, 99-104, 105, pl. 27 en 29; M.I.J. Deruelle, Uit de Sint-Pietersabdij te Gent, p. 82-88, 89, pl. XVIII; Gent, Stadsarchief, Atlas Goetghebuer, doos 113: tekening van de plaat in haar omlijsting met de transcriptie van het grafschrift. 35 Volgens A. Van Wijnendaele geciteerd door M.I.J. Deruelle, De St.-Pietersabdij, p. 99 en Uit de Sint-Pietersabdij, p. 82. 36 Gent, Stadsarchief, Jaerregister 1527-28, f. 125; gepubliceerd door M.I.J. Deruelle, De St.-Pietersabdij, p. 97 en Uit de Sint-Pietersabdij, p. 79.
187
GENT 1 ISABELLA v a n o o s t e n r i j k (zie f. 62, nr. 2). Grafschrift van de koningin; vervolg van f. 62, nr. 4.
2 S im o n m i r a b e l l o genoemd v a n h a l e n (1275/1280 - 9mei 1346), gouver neur van Vlaanderen, bastaardzoon van Jan Mirabello, echtgenoot in tweede huwelijk van de onechte dochter van Lodewijk I van Nevers, graaf van Vlaanderen. Pentekening. Kunstwerk: pentekening, gehoogd met waterverf, naar het wapen dat boven zijn graf was geplaatst in de Sint-Pharaïldiskerk, tot de verwoesting van de kerk in 1579.
Christophorus van Huerne. Thans te Gent in het Stadsarchief, Atlas Goetghebuer, doos 113. Wapen: K? wapen van de Mirabello’s, 1
genaamd Van Halen.
Succa’s commentaar: identificering en
1560.
lokalisering van de wapens van het personage en tekst over een kerkelijke stichting 40. Vermelding van zijn echtgenote 41. Beschrijving van de kleuren van het wapen.
Arent Van Wijnendaele.
3
1
Plaats: in 1602, in de verzameling van
Datering (van de gekopieerde tekening): A uteur (van de gekopieerde tekening):
F. 62 v°
Lit.: O. Vredius, La Généalogie des comtes de Flandre, 2de deel, p. 265-267; N . D e Pauw, Les Mirabello, kol. 871-877; P. Rogghé, Simon de Mirabello in Vlaanderen, p. 5-56; O. Le Maire, Le mausolée de Francon de Mirabello, p. 107-108 en 112, noot 37; Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8, Costume-Book, toegeschreven aan P.P. Rubens, f. 1. 37 Gent, Stadsarchief, Memorieboek der Stad Gent 11.66; uitgegeven door M.I.J. Deruelle, De St.-Pietersabdij, p. 95 en Uit de Sint-Pietersabdij, p. 77. Het stoffelijk overschot van de koningin en van haar zoon, door de beeldenstormers verspreid, werd op 19 mei 1600 opnieuw in een sarcofaag geplaatst en in het koor bijgezet. Ze werden in 1652 in een nieuw graf in de rechterzijbeuk bijgezet; in 1796 werd het door de sansculotten onteerd. Het stoffelijk overschot werd in 1814 opnieuw in het graf geplaatst. In 1883 werden ze naar de St.-Knoetkerk te Odense (Denemarken) overgebracht. 38 A l de archiefteksten over dit grafschrift zijn gepubliceerd door H. Glarbo en M.I.J. Deruelle, De St.-Pietersabdij en Uit de Sint-Pietersabdij. 39 Zie M.I.J. Deruelle, De St.-Pietersabdij, p. 105 en Uit de Sint-Pietersabdij, p. 89. 40 D eze gegevens stemmen overeen met die op de tekening van A. Van Wijnendaele, op enkele spellingvarianten na. 41 D eze inlichting komt eveneens van A. Van Wijnendaele.
4 2
<7 1
GENT
188 3 TWEE MANNEN IN GESPREK.
Pentekening. Kunstwerk: waterverfschilderij, uit een handschrift getiteld: „Théâtre de tous les peuples de la terre avec leurs habits et ornemens divers tant anciens que modernes diligemment depeints au naturel par Luc Dheere peintre et sculpteur gantois” 4'2, naar een niet gepreciseerde bron, waarschijnlijk uit het einde van de 14de o f het begin van de 15de eeuw 43.
Lit.: Londen, British Museum, hs. P.P. Rubens, f. 18.
4
Datering (van de gekopieerde tekening): voor 1584 44.
Auteur (van de gekopieerde tekening): Lucas de Heere. Plaats: in 1602, te Gent, waarschijnlijk in de verzameling van Christophorus van Huerne. Thans te Gent, in de Universiteitsbibliotheek, hs. 2466, f. 75. Succa’s commentaar: gedeeltelijke lokalisering van de schetsen.
1841.12.11.8, Costume-Book, toegeschreven aan
KRIJGSMAN IN PROFIEL.
Pentekening. Kunstwerk: schilderij? miniatuur? waterverfschilderij? Datering: 14de eeuw 45. Plaats: in 1602, te Gent, niet nader bepaald. N iet teruggevonden.
Succa’s commentaar: in verband met de gedeeltelijke lokalisering van de schets, zie nr. 3.
42 D eze tekening heeft een bijschrift: „Seigneur et gentilhomme escossois du temps pas sé”; de figuur links houdt een bloem in de hand. We danken hartelijk de H. Albert Derolez, conservator van de afdeling handschriften van de Centrale Bibliotheek der Rijks universiteit Gent, die onze aandacht op dit handschrift vestigde. 43 Omwille van de kledij: korte bovenkleden met lage gordel en kaproenen met gekar telde boorden. 44 Datum van de dood van de Gentse dichter en schilder, zie E. D e Seyn, D ’Heere ou de
Heere, Lucas. 45 Voor zover het mogelijk is zich een juist idee te vormen op de vage tekening van maliënkap en helm.
189
GENT
1 w a p e n v a n FiLiPS d e g o e d e (30 juni 1396 - 15 juni 1467), hertog van Bourgondië, zoon van Jan zonder Vrees en van Margareta van Beieren. Het schild, met helm en helmteken, is omgeven met de halsketen van de orde van het Gulden Vlies, opgericht in 1430. Pentekening. Kunstwerk: wapenboek (? )46. Datering: 16de eeuw (?). Plaats: in 1602, niet gepreciseerd.
F. 63
Niet teruggevonden. Wapen: ^7 wapen van Filips de Goede.
1
2
Succa’s commentaar: noot betreffende de
ü
ü
l
stichting van de orde van het Gulden Vlies.
1
2
Lit.: La Toison d’Or. Exposition, p. 21-27, 91.
3 2 w a p e n v a n l o d e w i j k xi (3 juli 1423 - 30 augustus 1483), koning van Frankrijk, zoon van Karei VII en van Maria van Anjou. Het schild, met helm en helmteken, is omgeven met de halsketen van de orde van Saint-Michel, gesticht in 1469. Pentekening. Kunstwerk: wapenboek (?). Datering: 16de eeuw (?). Plaats: in 1602, niet gepreciseerd.
Niet teruggevonden. Wapen: V wapen van Frankrijk. 2
Succa’s commentaar: noot betreffende de stichting van de orde van Saint-Michel.
Lit.: B. Giustiniano, Historié cronologiche, p. 320-322; Ordres de chevalerie et récompen ses nationales, p. 44-50, afb. pl. IX, XI-XIV, supplement p. 8.
3 DETAIL VAN DE HALSKETEN VAN DE ORDRE DU SAINT-ESPRIT gesticht in 1579 door h e n d r i k in (19 september 1551 - 2 augustus 1589), koning van Fran krijk, zoon van Hendrik II en van Catharina van Medici. Pentekening. Kunstwerk: wapenboek (?). Datering: 16de eeuw. Plaats: in 1602, niet gepreciseerd.
Niet teruggevonden.
Succa’s commentaar: namen van de orde en haar stichter.
Lit.: B. Giustiniano, Historié cronologiche, p. 386-388; Ordres de chevalerie et récom penses nationales, p. 51-72, afb. pl. IX, XV-XXVII, LXXV, supplement p. 8. 4G In het album Van Wijnendaele op het Gentse Stadsarchief komt een plaat voor dat een gedekt schild met helmteken voorstelt, omgeven met de halsketen van het Gulden Vlies; dekkleden werden eraan toegevoegd. Bij gebrek aan andere platen die in verband kunnen gebracht worden met tekeningen nrs. 2 tot 5 van dezelfde folio en 1 tot 5 van folio 63v°, kan men niet beweren dat Succa die plaat heeft nagetekend.
4 V 3
5 ü 4
190
GENT
4 w a p e n v a n e d w a r d ui (13 november 1312 - 21 juni 1377), koning van Engeland, zoon van Edward II en Isabella van Frankrijk. Het schild, met helm en helmteken, is omgeven door de orde van de Kousenband, gesticht in 1343. Pentekening. Kunstwerk: wapenboek (?). Datering: 16de eeuw (?). Plaats: in 1602, niet gepreciseerd. N iet teruggevonden. Wapen: XP wapen van Edward III van
Succa's commentaar: beschrijving van de kleuren van het helmteken en de ketting van de orde van de Kousenband. Spreuk van deze orde. N oot over haar stichting, met verwijzing naar Polydorus Vergilius, infra.
3
Engeland.
Lit.: Polydorus Vergilius, Urbinatis, Anglicae historiae, liber X IX, p. 378-379; B. Giustiniano, Historié cronologiche, p. 241-246; Ordres de chevalerie et récompenses nationales, p. 113-114, supplement p. 10.
5 w a p e n v a n a m e d e u s vi (4 januari 1334 - 1 maart 1383), graaf van Savoie, zoon van Aymon en van Yolande de Montferrat. Het schild, met helm en helmteken, is omgeven met de halsketen van de „Annonciade”, gesticht in 1362. Pentekening.
Wapen: XP wapen van Savoie.
Kunstwerk: wapenboek (?). Datering: 16de eeuw (?). Plaats: in 1602, niet gepreciseerd.
Succa’s commentaar: kopie van de
4
N iet teruggevonden.
opschriften op de halsketen van de Annonciade. Summiere beschrijving van de schildkleuren. Spreuk van de orde en noot over haar stichting.
Lit.: B. Giustiniano, Historie cronologiche, p. 261-264; Ordres de chevalerie et récom penses nationales, p. 135-137, afb. pl. LXXVII, supplement p. 11.
F. 63 v°
1
2
XP 1
XP 2
4 XP 3
1 w a p e n v a n h e t s c h o t s e h u i s . Het schild, met helm en helmteken, is om geven door de halsketen van de Andreas-orde met de distel, gesticht in 1452 door JACOBUS ii (16 oktober 1430 - 3 augustus 1460), zoon van Jacobus I en van Johanna van Somerset.
Pentekening. Kunstwerk: wapenboek (?). Datering: 16de eeuw (?). Plaats: in 1602, niet gepreciseerd. Niet teruggevonden.
Wapen: XP wapen van het Schotse huis. 1
Succa’s commentaar: summiere beschrijving van het wapen. N oot over de halsketen van de Andreas orde.
Lit.: B. Giustiniano, Historie cronologiche, p. 315-319.
3 5 XP 4
191
GENT
2 w a p e n v a n h e t s p a a n s e h u i s . Het schild, met helm en helmteken, is om geven met de halsketen van de orde van Sint-Jacob met het zwaard, gesticht omstreeks 1170 door dertien edellieden en reguliere kanunniken van SintAugustinus ter verdediging van de pelgrims naar Sint-Jacob van Compostella. Pentekening.
Wapen: KJ wapen van het Spaanse huis
Kunstwerk: wapenboek (?). Datering: 16de eeuw (?). Plaats: in 1602, niet gepreciseerd.
Succa’s commentaar: beschrijving van de
Niet teruggevonden.
(vóór 1492). kleuren van het wapen en van het helmteken. N oot over de orde van Sint-Jacob met het zwaard.
Lit.: Ordres de chevalerie et récompenses nationales, p. 109-110, supplement p. 10.
3
geslagen Op last Van (24 februari 1500 - 21 oktober 1558), koning van Spanje en Duitse keizer, zoon van Filips de Schone en van Johanna de Waanzinnige, ter gelegenheid van de inneming van Tunis in 15 35. MEDAILLE VAN DE RIDDERS VAN TUNIS OF VAN BARBARIJE,
k e iz e r k a r e l
Pentekening. Kunstwerk: wapenboek (?). Datering: 16de eeuw. Plaats: in 1602, niet gepreciseerd. N iet teruggevonden.
Succa’s commentaar: beschrijving van de gedenkpenning en kopie van het omschrift op de voorzijde. N oot over de stichting van de orde en beschrijving van de twee zijden van de penning.
Lit.: B. Giustiniano, Historie cronologiche, p. 361-363; J. Ebner, Zum Werk des Hans Kels, p. 104; K.G. Klietmann, Critical Remarks, p. 36; I. Suetens, L ’ordre de Barbarie, p. 55-60; Brussel, K.B., hs. III 712, f. 165, 166, 169, 173, 177, 190, 193, 197 (teksten en illustraties).
4 w a p e n e n h a l s k e t e n v a n d e o r d e v a n m a l t a , getopt met een hoed met acht kwasten (vier aan elke kant). Voor 1530, heette de orde die van de Hospi taalridders van Sint-Jan van Jeruzalem of van Rhodos. Pentekening.
Wapen: ^7 wapen van de commandeurs
Kunstwerk: wapenboek (?). Datering: 16de eeuw (?). Plaats: in 1602, niet gepreciseerd.
Succa’s commentaar: beschrijving van de
N iet teruggevonden.
3
(vóór 1492). kleuren van het wapen en van de halsketen. Identificering van het wapen.
Lit.: Ordres de chevalerie et récompenses nationales, p. 16-20, 24-34, afb. pl. V-VIII, supplement p. 7.
192
GENT
5 w a p e n v a n h e t h u i s v a n L usiG N A N , omgeven met de halsketen van de orde van het Zwaard van Cyprus, gesticht omstreeks 1363 door p e t e r i (koning van 1359 tot 1369), koning van Cyprus, zoon van Hugues IV van Lusignan. Pentekening. Kunstwerk: wapenboek (?). Datering: 16de eeuw (?). Plaats: in 1602, niet gepreciseerd. N iet teruggevonden.
Wapen: ^7 wapen van Lusignan. 4
Succa’s commentaar: beschrijving van de kleuren van het wapen en identificering ervan. Kopie van de spreuk op de spreukband rond het zwaard.
Lit.: B. Giustiniano, Historie cronologiche, p. 196-199; Ch. Van den Bergen-Pantens, Etude historique et iconographique de VOrdre de l'Epée de Chypre, p. 605-610.
F . 64
1
2
3 V
i
4
1 Beschrijving van enkele zinnebeelden.
GENT
193 SINT-BAAFSKATHEDRAAL
De kerk van de Heilige Johannes de Doper, vermeld in 941-942, was de eerste stedelijke parochie van Gent; oorspronkelijk hing ze af van de abdij van SintPieter op de Blandijnberg. In 1540 werd ze, als gevolg van de secularisatie van de benedictijnenabdij van Sint-Bavo (1536), de zetel van het kapittel daar van, en kreeg ze er ook de benaming van. In 1559 werd ze kathedraal. Het centrum van de crypte, die Succa misschien bezocht heeft, is een overblijf sel van de 12de-eeuwse romaanse kerk. Deze werd per gedeelten in gotische stijl herbouwd; in de 13de eeuw komen in verband met deze werken de namen voor van Gerard Vilain van Gent en van Elizabeth van Sint-Pol, wier gisant Succa reproduceerde. Het koor en de zijbeuken, alsmede de overeen komstige delen van de crypte werden in 1353 gewijd. Het verdere deel ervan, het deambulatorium en de kapellen, die hoger liggen dan het koor, dateren uit de 15de eeuw. Tussen 1533 en 1559 werden de benedenkerk en de dwars beuk in laat-gotische stijl herbouwd. Na het bezoek van Succa (?), werd het houten gewelf van het koor vervangen door een stenen gewelf (1628). Lit.: E. Dhanens, Inventaris van het Kunstpatrimonium, V, p. 10-12 (literatuur) en 29-52; J.-P. Sosson, Gand, p. 48; E. Dhanens, Gand. Cathédrale Saint-Bavon, p. 48-49.
2 e l i z a b e t h v a n S i n t - P o l ( f na 1283), dochter van Leon van Sint-Pol en van Margareta, echtgenote van Gerard Vilain genaamd de Duivel. Pentekening. Kunstwerk: gisant, naar de natuur getekend? Gekopieerd naar de tekening van Arent Van Wijnendaele? Datering: einde van de 13de eeuw (?) 47.
Plaats: in 1602, in de kerkcrypte, zuidzijde? 18. N iet teruggevonden, Succa’s commentaar: identificering van de gisant en lokalisering van het graf. Vermelding van de door Elisabeth van Sint-Pol ondernomen werken.
Lit.: P. Kervyn de Volkaersbeke, Les églises de Gand, d. I, p. 216-218; A. Goetghebuer, L’église cathédrale de Saint-Bavon, p. 56-57; E. Dhanens, Inventaris van het Kunst patrimonium, p. 30-31; E. Warlop, De Vlaamse Adel, II, genealogie 87, nr. 42; Gent, Stadsarchief, Atlas Goetghebuer, doos 113, tekening van het gehele graf. 47 D e kledij is zeer vaag aangeduid. 48 Het was de oorspronkelijke plaats maar heeft Succa de gisant daar nog aangetroffen?
GENT
194
3 g e r a r d viL A iN v a n G e n t , genaamd de Duivel ( ± 1220-1266), heer van Moerzeke, zoon van Siger III en van Beatrijs van Houdain. Pentekening.
Wapen: 'ö wapen van de familie Vilain 1
van Gent (met zoom?).
Kunstwerk: gisant; naar de natuur getekend of naar de tekening van Arent Van Wijnendaele gekopieerd? Datering: na het overlijden 49. Plaats: 1602, kerkkoor 50. Niet teruggevonden.
Succa’s commentaar: identificering van het grafbeeld en plaatsbepaling van het graf. Bijzonderheden over de familie van het personage.
Lit.: P. Kervyn de Volkaersbeke, Les églises de Gand, I, p. 216-218; A. Verhaegen, Le château, p. 1-17; A. Gœtghebuer, L ’église cathédrale, p. 56-58; E. Dhanens, Inventaris, p. 14, 30-31; E. Warlop, De Vlaamse Adel, II, genealogie 87, nrs. 42 en 49; Gent, Stads archief, Atlas Goetghebuer, doos 113: tekening van het graf in zijn geheel.
4 m a r g a r e t a v a n g i s t e l ( f 1 augustus 1431), vrouwe van Wijnegem en Oostkamp, dochter van Gerard en van Isabella van der Moere en echtgenote van Daniel van Massemen. Pentekening. Kunstwerk: gisant; naar de natuur of naar Arent Van Wijnendaele nagetekend? Datering: ca. 1431 51. Auteur: Jan III de Meyere 52.
Plaats: in 1602, crypte? 53. Heden is het grafbeeld verdwenen maar het voetstuk wordt in de crypte bewaard. Succa’s commentaar: identificering van het grafbeeld en plaatsbepaling van het graf.
Lit.: J. Gailliard, Bruges et le Franc, I, p. 90; P. Kervyn de Volkaersbeke, Les églises de Gand, I, p. 192-194; A . Goetghebuer, L ’église cathédrale, p. 40-41; D . Roggen, Gentsche grafplastiek, p. 103-109; A. D e Valkeneer, Inventaire des tombeaux, p. 141-143; E. Dha nens, Inventaris, p. 114-115, afb. 111-114; Gent, Stadsarchief, Atlas Goetghebuer, doos 113: volledige tekening met voetstuk en plorannen. 49 D e wapenrusting is kenmerkend voor de tweede helft van de 13de eeuw. 50 Oorspronkelijke plaats. P. Kervyn de Volkaersbeke, op. cit., beweert dat het vernield werd door de beeldstormers terwijl A. Goetghebuer, op. cit., beweert de datum van het verdwijnen niet te hebben kunnen achterhalen. 51 Volgens D. Roggen, op. cit. Het open surcot geeft geen uitsluitsel. 52 Toeschrijving van D . Roggen, op. cit. 53 Het voetstuk bevond zich daar zeker maar was het grafbeeld er ook nog? P. Kervyn de Volkaersbeke en A. Goetghebuer, op. cit., menen dat het de calvinisten zijn die, in de 16de eeuw, het graf beschadigden.
195
GENT DOMINIKANENKERK
Door toedoen van Johanna van Constantinopel werd in 1221 een dominikanenklooster te Gent gesticht. Onmiddellijk werd met de bouw ervan begonnen en pas in 1370 was het voltooid. De kerk, die uit 1240 dateert, was een vlak overzolderd eenbeukig gotisch gebouw. Dank zij de vrijgevigheid van Marga reta van York werd het klooster in de 15de eeuw vergroot. In 1566 tijdens de godsdienstoorlogen, werden de kloosterlingen uitgedreven maar reeds in 1584 betrokken zij opnieuw de gebouwen. Op 4 januari 1797 werd het klooster openbaar verkocht. In 1860 werd de kerk afgebroken; enkele 15de-eeuwse gebouwen o.m. de kloostergalerij, de bibliotheek en de oude cellen, die in woonhuizen werden verbouwd, bestaan nog steeds. Lit.: P.C.V.D.M ., Le couvent, p. 149-155; G. Meersseman, Jeanne de Constantinople, p. 132-139.
196
F. 64 v°
GENT
1 r o b r e c h t v a n v l a a n d e r e n (f 24 augustus 1360), bastaard van Lodewijk van Nevers (ook van Crécy genaamd), graaf van Vlaanderen. Pentekening.
Wapen: ^7 wapen van Robrecht van
Kunstwerk: grafplaat; naar de natuur of
Vlaanderen.
naar Arent Van Wijnendaele getekend? 54
Succa’s commentaar: kopie van het
Datering: bij het overlijden 55. Plaats: in 1602, kerkkoor (? )56.
grafschrift. Lokalisering van het graf en vermelding van de bouwstof.
l
1
KP 2 1
2
Niet teruggevonden.
Lit.: O. Vredius, La généalogie, 2de deel, p. 272-273; Inscriptions funéraires, Eglises conventuelles, Gent, I, p. 20, nr. 23, pl. III; Gent, Stadsarchief, Atlas Goetghebuer, doos 113; Brussel, K.B., Goethals 1655, f. 14v°.
maart wijk van Male, graaf van Vlaanderen.
2 p ie te rk in v a n v la a n d e r e n (f 3
1366?)
bastaardzoon van Lode-
Pentekening. Kunstwerk: grafplaat, naar de natuur
Plaats: in 1602, kerkkoor? 60. N iet teruggevonden.
getekend, o f naar de tekening van Arent Van Wijnendaele gekopieerd? ®8. Succa heeft de figuur een tweede maal in buste en op grotere schaal geschetst. Datering: tweede helft 14de eeuw 59.
van Vlaanderen.
Wapen: KP wapenschild van Pieterkin 2
Succa’s commentaar: kopie van het grafschrift en plaatsbepaling van het graf.
Lit.: O. Vredius, La généalogie, 2de deel, p. 284; Inscriptions funéraires, Eglises conven tuelles, Gent, I, p. 16, nr. 15, pl. II; Gent, Stadsarchief, Atlas Goetghebuer, doos 113; Brussel, K.B., Goethals 1655, f. 15; Brussel, K.B., II 6513, f. 253: tekening van het m o nument. 54 Uit de zeer nauwkeurige tekening is af te leiden dat het zeker geen gisant was. 55 Te oordelen naar de wapenrusting die kenmerkend is voor het einde van de over gangsperiode naar het platenharnas. Zie Inleiding, p. 67. 56 Oorspronkelijke plaats, maar bestond het nog in 1602? 57 Succa geeft 1363 als sterfdatum op; de werken in de literatuur vermeld (Album Van Wijnendaele en Inscriptions funéraires) geven 1366; O. Vredius citeert er twee: 1376 en 1366. 58 U it de nauwkeurige tekening van Arent Van Wijnendaele is uit te maken dat het geen gisant is. 59 Naar de kledij: een jak met lage gordel op de heupen; het is mogelijk dat de dagge ook uit de tijd van het overlijden dagtekent. 60 Oorspronkelijke plaats, maar bestond ze nog in 1602?
GENT
197 HET REFUGIEHUIS VAN DE ABDIJ VAN DRONGEN 61
Het refugiehuis, ook huis, hof of herberg van Drongen genoemd, was gelegen te Gent in het Drongenhof. Op het einde van de 13de eeuw was het niets meer dan één houten huis; in de loop der 15de eeuw werd het refugium tweemaal vergroot door aankoop van aanpalende huizen. Als bijgebouw van de abdij werd het gedurende de godsdiensttroebelen gesloten. Tot in 1698, jaar waarin de nieuwe gebouwen van de volledig verwoeste abdij werden ingewijd, diende het als klooster. De kloosterkapel van het refugium die reeds vóór 1440 be stond, werd in 1607 in dezelfde stijl herbouwd. Tijdens de Franse bezetting werd de kloostergemeenschap ontbonden; tevens werden de gebouwen afzon derlijk verkocht. In 1870 was omzeggens alles reeds verdwenen. Lit.: E. Varenbergh, La Cour de Tronchiennes, p. 333-344; J. Buntinx, Inventaris van het archief, inl. p. II. 61 Drongen: België, prov. Oost-Vlaanderen, arrond. Gent; benedictijnenklooster dat in 1138 premonstratenzerabdij werd.
198
F. 65
GENT
xi [?] (zie f. 63, nr. 2) en zijn tweede vrouw c h a r l o t t e v a n s a v o i e [?] (vóór 11 maart 1443 - 1 december 1483), dochter van Lodewijk van Sa voie en van Anna van Cyprus 62.
LODEWiJK
Pentekeningen. Kunstwerk: schilderij; de twee personages
Wapen: 'O mantel bezaaid met Frankrijk,
knielen aan weerszijden van een H. Maagd met het Kindje Jezus op haar schoot met een musicerende engel aan beide zijden. Datering: einde der 15de of begin der 16de eeuw 63. Auteur: onbekend, Vlaming of Fransman 64. Plaats: in 1602, refugium van de abdij. Heden, Ince Hall (Lancashire), verzameling van Mrs. M.T. Weld-Blundell en Kolonel J.W. Weid.
halsketen van de orde van Saint-Michel. Succa’s commentaar: gedeeltelijke plaatsbepaling van de beelden, twee opeenvolgende identificaties. Korte beschrijving van het schilderij, van de aangezichten en van de kledij. Op f. 65v° staat een biografische aantekening over de koning en de koningin (nr. 1) en een attest van de onderprior Gillis Christiaens over de juiste bewaarplaats van het schilderij (nr. 2).
l
Lit.: M.J. Friedländer, Die Leihausstellung, p. 580; G. Hulin de Loo, L ’Exposition d’art français, p. 66-67, pl. II; G. Hulin de Loo, Das Rätselhafte Gemälde, p. 137-141; H.K. Röthel, Die Ausstellung, p. 90; City of Manchester A rt Gallery, p. 6-7, nr. 6.
F° 65 v°
xi (zie f. 63, nr. 2) en c h a r l o t t e v a n s a v o i e (zie f. 65). Biografische aantekening over de koning en de koningin; in verband te brengen met het natekenen van hun portret op f. 65. 1 lo d e w ijk
2 Attest van Gillis Christiaens, onderprior van de abdij van Drongen, over Succa’s bezoek aan het refugium van de abdij en over de effektieve aanwezig heid van koninklijke beeltenissen (geïdentificeerd als zijnde deze van de H. Lodewijk en van zijn echtgenote). Het attest is door de onderprior geda teerd en getekend en door de prior Denijs Sturtewaghen mede ondertekend. Over beide geestelijken, zie aantekening 7. 1
3
2
62 D e identificatie is twijfelachtig. D e man draagt de halsketen van de orde van SaintMichel die in 1469 door Lodewijk XI gesticht is; Succa had hem eerst als de heilige Lode wijk geïdentificeerd, dit was ook de mening van de prior en de onderprior van het refugiehuis; zie f. 65v°, nr. 2. Achteraf zag men er Lodewijk XII of een graaf van La Marck in. D e vrouwelijke figuur werd eerst vereenzelvigd met Margareta van Provence, echtgenote van de H. Lodewijk. Nadien zag men er Charlotte van Savoie, een gravin van La Marck of de heilige Martha of de heilige Margareta in, omwille van de draak waarop zij knielt en omwille van het kruis waarmee zij het monster heeft overwonnen. D e duif op de schouder is een zeldzaam kenmerk en komt slechts éénmaal in een 16de-eeuws schilderij voor als een attribuut van de heilige Margareta. 63 D e staatsiekledij van de twee personages laat geen nauwkeurige datering toe. Naar gelang de auteurs het schilderij aan de Franse of Vlaamse school toeschrijven, dateren ze hetresp. 1480-1490 of 1510-1515. 64 Ofschoon de houding van de H. Maagd met het Kind een spiegelbeeld is van Jan van Eycks Van der Paele Madonna (Brugge, Stedelijk Museum, cat. nr. 161), menen som mige auteurs dat het op stilistische gronden niet tot de Vlaamse school kan behoren.
199
GENT
3
MARGARETA VAN DE ELZAS
Pentekening. Kunstwerk: schilderij 65. Datering: 15de eeuw 66. Plaats: in 1602, niet vermeld.
(zie f. 60, nr. 4). Succa’s commentaar: identificering van de beeltenis en vergelijking met een andere, waarschijnlijk tekening nr. 4, f. 60. Enkele gegevens over de kledij.
N iet teruggevonden.
Lit.: Londen, British Museum, hs. 1841.12.11.8, Costume-Book toegeschreven aan P.P. Rubens, f. 6. 65 Er bestaat een zeer gelijkend portret van deze prinses op f. 60, nr. 4, maar in spiegel beeld. 66 Het bovenkleed en de huif met eikenbladzoom waren tussen 1390 en 1425-1430 in de mode. D e stijl van het portret wijst naar 1420-1430.
200
Folio’s 66 tot 73 v»
LEUVEN
11. LEUVEN
15-20 juni 1602 ]. Onderzoek van Succa te Leuven 2 en te Heverlee 3. In de eerste plaats bezoekt hij op 15 juni de priorij der celestijnen te Heverlee 4. Te Leuven brengt hij achtereenvolgens een bezoek aan Thomas Worthington op 15 juni 5, aan het jezuïetenconvent op 18 juni 6, aan de dominikanenkerk 7 en aan de collegiale Sint-Pieters op 19 juni8. Op dezelfde dag ontmoet hij D. de Borchgrave te Heverlee 9. ’s Anderdaags is hij te Leuven bij Filips Zangrius 10. Een door de Succa gepenseeld portret van Thomas Morus kon tot nog toe niet worden gelokaliseerd Opschrift van katern „Leuven” en begindatum van Succa’s onderzoek aldaar. [ d i e d e r i k ] d e b o r c h g r a v e (zie aantekening 9). Kenspreuk en handtekening van het personage; dat tevens de plaats en de datum van het bezoek van Succa vermeldt en een opdracht schrijft.
1 D e eerste vermelde datum komt voor op folio’s 66 en 67, de tweede op folio 70v°. 2 België, prov. Brabant, arrondissementshoofdplaats. 3 België, prov. Brabant, arrondissement Leuven. 4 F. 67; het getuigschrift van het bezoek van Succa (nr. 2) werd door prior Pieter Ange ( t 1607) af geleverd. Ange was in 1558 in de geestelijke stand getreden en van 1594 tot 1607 was hij prior van het klooster. Zie over hem: Brussel, K.B., hs. Goethals 70, N . de le Ville, Heverleae Celestinae (handschrift) folio’s 186-214; N . de le Ville, Heverleae Celestinae, uitgegeven door A. Sanderus, Chorographia sacra Brabantiae, II, p. 187; G.J. Servranckx, Histoire de la commune de Héverlé, p. 166-167. 5 F. 69v°; het ondertekende getuigschrift komt erin voor (nr. 4). Zie over hem p. 209. 6 F. 69v°, nr. 5; het getuigschrift stamt van Jacob van der Straeten, alias Stratius (1559 7 april 1634), mystiek schrijver en hervormer, van 1594 tot 1603 en van 1625 tot 1627 rector van het jezuïetencollege te Leuven en van 1604 tot 1614 rector van het college te Brugge, ondertussen missionaris in Holland en van 1627 tot 1630 provinciaal van de orde. Zie W. Van Eeghem, Stratius, Jacques; A. Poncelet, Histoire, II, p. 195, aanteke ning 3 en hier en daar. 7 Folio’s 67v° - 68v° en 73v°; op f. 68v°, nr. 3 komt een ondertekend getuigschrift voor van Jan Roose, prior van het klooster. Hij wordt niet vermeld op de lijst der priors, door B. De Jonghe, Belgium Dominicanum, p. 156 opgemaakt waar hij dan achter Antoon Gambier, „supprior” in 1590, en vóór Hendrik Bogard ( t 4 mei 1606) zou moeten voorkomen. 8 F. 71; een bewijs (nr. 3) werd aan Succa af geleverd door Comelius Reyners, alias Reynerus (1525 - 16 januari 1609) uit Gouda, doctor in de theologie en professor aan het H. Geestcollege te Leuven, kanselier, tweemaal rector van de universiteit, verkozen als deken van de Sint-Pieterskerk op 3 augustus 1596. Zie N . Vernulaei, Academia Lovaniensis, p. 18, 117-118; E. Reusens, Documents, I, p. 270, 414, III, p. 20, 94, 159, 166, 227, IV, p. 124; A. Poncelet, Histoire, II, p. 128. 9 F. 66v°, nr. 1; het gaat hier waarschijnlijk om Diederik de Borchgrave, hoofd van het geslacht, vermeld in 1599 en sinds 1589 echtgenoot van Elizabeth van D uffel (t 1614). D e ondertekenaar heeft er eigenhandig zijn lijfspreuk en de plaats en de datum van het bezoek van Succa bijgeschreven. Zie over hem W. Boonen, Geschiedenis van Leuven, p. 402; I. de Stein d’Altenstein, Borchgrave d’Altena, p. 74. 10 F. 70v°; het bewijs werd door bovenvermelde gedateerd en geparafeerd. Biografische gegevens op p. 213. ” F. 69.
LEUVEN
201 CELESTIJNENKLOOSTER,
In zijn testament van 21 mei 1521, uitte Willem van Croy de wens te Heverlee een celestijnenklooster te stichten. Na zijn dood werden de werken onder toezicht van zijn weduwe, Maria-Magdalena van Halmale aangevangen en in 1526 beëindigd. De architect was Rombout Keldermans. Later diende de kerk als begraafplaats voor de heren van Heverlee. Ze werd door de beeldstormers beschadigd en op initiatief van Karei van Croy, vierde hertog van Aarschot (1560-1612), gerestaureerd en verfraaid. Het klooster werd tengevolge van het edict van Josef II van 13 april 1784 afgeschaft. De kerk werd in 1796 zwaar beschadigd en in 1816-17 en 1818 vernield. De overblijvende gebou wen vormen heden een gedeelte van het Arenbergkasteel. Lit.: N . de le Ville, Heverleae Celestinae, uitgegeven door A. Sanderus, Chorographia sacra Brabantiae, II, p. 143-153; E. Van Even, Dévastations, p. 278-292 en 411-419; E. Reusens, Documents, V, p. 572-573; R. d’Udekem de Guertechin, Le château d’Héverlé, p. 41-49, 98-100; R.M. Lemaire (onder leiding van), Le patrimoine monumental, l ,p . 142-143, fig. 79.
LEUVEN
202
F. 67
1 W i l l e m v a n c r o y (1458 - 28 mei 1521), heer van Chièvres, markies van Aarschot en baron van Heverlee, zoon van Filips van Croy en van Jacoba van Luxemburg. Pentekening.
Wapen: V onvoltooide schets van zijn
Kunstwerk: schilderij12. Datering: waarschijnlijk tussen 1491 en
blazoen door de halsketen van het Gulden Vlies omringd 14. Succa’s commentaar: titels van het personage. Beschrijving van het schilderij. Zie ook hieronder nr. 2: attest van de kloosterprior over de bewaarplaats van het portret.
1505 13.
Auteur: niet gekend. Plaats: in 1602, in het klooster, huidige bewaarplaats onbekend.
1
Lit.: N . de le Ville, Heverleae Celestinae, uitgegeven door A. Sanderus, Chorographia sacra Brabantiae, 2, p. 163-164; Th. de Limburg-Stirum, Etude iconographique, p. 236, nr. IX, tegenover p. 93 afgebeeld.
2 Gedateerd en eigenhandig ondertekend attest van prior Pieter Ange, het bezoek van Succa en de aanwezigheid van het portret van Willem van Croy door Succa op dezelfde folio afgetekend bevestigend. Over P. Ange, zie aan tekening 4. 12 Het door Succa uit gevoerde portret vertoont veel gelijkenis met het schilderij uit de galerij van de hertogin van Croy in het kasteel La Solitude te Oudergem. Traditioneel wordt dit portret aan Hans Maler toegeschreven en zou uit het kasteel van Heverlee afkomstig zijn. Nochtans laten de verschillen tussen de twee afbeeldingen niet toe te beweren dat de eerste onder invloed van de tweede zou ontstaan zijn. 13 Het personage draagt de keten van de orde van het Gulden Vlies. Willem van Croy werd in 1491 in de orde opgenomen. Te oordeüen naar de kledij dagtekent het portret uit het einde van de 15de eeuw o f uit het eerste kwart van de 16de. Drie andere werken waarop Willem van Croy met een geldbeugel is voorgesteld, zijn bekend. Het is een toespeling op het ambt van hoofdraadsman van de financiën van Filips de Schone, dat hij vanaf 1505 vervulde. Het is mogelijk dat het portret dat Succa natekende van vroegere datum is. 14 Willem van Croy draagt ook de ordeketen; zie aantekening 13.
203
LEUVEN O.-L.-V.-TER-DOM INIKANEN
Een kloosterkerk van de predikheren waarvan de bouw omstreeks 1233 aan gevangen en in 1276 gedeeltelijk beëindigd werd. Vanaf 1351 werd het schip met vier bogen verlengd. In 1763-1764 moderniseerde N. Corthout het inte rieur. Op 28 november 1796 werd het klooster afgeschaft. De gebouwen, evenals de kerk, werden op 15 oktober 1798 verkocht. Ze werden gesloopt, maar de kerk, door leden van de broederschap van de Rozenkrans aange kocht, werd parochiekerk sedert 1803. Lit.: E. Van Even, Louvain monumental, I, p. 228-231; E. Van Even, Louvain dans le passé, p. 412-422; F. Spaey, Het „Godshuis der Predikheren binnen Leuven”; F. Spaey en P. Reekmans, Bijdrage tot de geschiedenis, p. 91-105; L.-Fr. Genicot, Louvain, p. 85 86; R.M. Lemaire (onder leiding van), Le patrimoine monumental, 1, p. 221-223, fig. 224.
204
F. 67 v°
V
1
2
1
2
V
3
LEUVEN
1 H e n d r i k ui (1231 - 28 februari 1261), hertog van Brabant, zoon van Hen drik II en Maria van Duitsland, en zijn echtgenote a l e i d i s v a n b o u r g o n d i ë (f 23 oktober 1273), dochter van Hugo IV en Yolanda van Dreux. Pentekening. Kunstwerk: wandschildering die benevens
de muur die het koor en de oude hertogelijke kerk scheidde, gesloop t18.
het echtpaar, in het midden ook de tronende H. Maagd met het Kind op haar schoot, voorstelde. Twee heilige dominikanen staan aan weerszijden van de hertog, een heilige (dominikaan) en een heilige (Aleidis?) omringende hertogin. Twee engelen kronen de H. Maagd, twee andere bespelen een trompet; de achtergrond is bezaaid met schilden met het wapen van Brabant en van Bourgondië 15. Hendrik III schenkt de kloosterkerk aan de predikheren en Aleidis van Bourgondië misschien die van Hertogiimedal. Datering: einde der 14de eeuw 16. Auteur: onbekend 17. Plaats: in 1602, aan de noordkant van het kerkkoor, boven het graf. Omstreeks 1762 was de verf bijna totaal verdwenen en werd |
Wapen: 'O wapen van Brabant19.
l
^7 wapen van Bourgondië (oud). 2
Succa’s commentaar: identificatie van de personages en gedeeltelijke beschrijving van de beeltenissen. Kopie van de aanroeping die op het tapijt van de hertogelijke bidstod voorkwam. Plaatsbepaling en beschrijving van de wandschildering die de hertogen voorstelt. D e plaatsbepaling komt ook op f. 68v°, nr. 2 voor, waar eveneens een gedeeltelijke beschrijving van de wandschildering voorkomt samen met de begeleidende grafschriften van de hertog en van de hertogin.
Lit.: P.-F.-X. D e Ram, Recherches, p. 22-24, pl. V; E. Van Even, Louvain monumental, I, p. 230, II, pl. [53]; K. Westendorp, Die Anfänge, p. 22; Cl.-G. Dallemagne, Le M a nuscrit, p. 69-70, pl. IV; Brussel, K.B., hs. 22483, C. de Rietwyck, Sigillographica Belgica, folio’s 67v°, 68 en 69. 15 D e beschrijving van Succa wordt bevestigd door de gewassen tekeningen van C. de Rietwyck die in de literatuur vermeld worden. 16 K. Westendorp, op.cit., dateert het schilderij uit de 14de eeuw; inderdaad vertoont het centrale gedeelte van de compositie, nl. de H. Maagd met het Kind en de troon met zijn schrale architecturale vormen op neutrale achtergrond, zoals ze op de tekeningen van Rietwyck voorkomen, duidelijk de stijl van het laatste kwart van de 14de eeuw. Het har nas van de hertog, ofschoon onduidelijk afgebeeld, schijnt eveneens uit de 14de eeuw te dagtekenen. Uit de kledij van de hertogin: een onderkleed met open surcot, is weinig af te leiden daar die dracht sinds het midden van de 14de eeuw tot in het begin van de 16de eeuw als staatsiekledij in de mode was. Het gevlochten templettenkapsel daarentegen is kenmerkend voor het laatste kwart van de 14de en het begin van de 15de eeuw. 17 E. Van Even, op.cit., dateert de tekening uit het einde van de 13de eeuw en schrijft ze, zonder enig bewijs, aan Am old Gaelman toe die vóór 1324 stierf. 18 P.-F.-X. D e Ram, op.cit., p. 24. 19 Ze komen ook op de jak van de hertog voor.
LEUVEN 2 H e n d r i k i n e n A LEiD is
205 van
BOURGONDIË ( z ie h o g e r , n r . 1 ).
Pentekeningen. Kunstwerk: grafmonument waarvan Succa de gisanten (f. 67v°) en twee beeldjes uit de onderbouw tekende, die twee kinderen van het echtpaar voorstellen, nl. Jan I, hertog van Brabant (1252/3 - 3 mei 1294) en Maria van Brabant (t 12 januari 1321), echtgenote van Filips III, koning van Frankrijk (f. 68, nr. 3). Datering: tweede helft der 13de eeuw 20. Auteur: onbekend 21. Plaats: in 1602, in de noordzijde van het kerkkoor 22. Omstreeks 1762, afbraak van het graf en inkuilen van de dekplaat met de gisanten 23. In 1835, opgraving van de
tombe die in de westelijke binnenmuur van de kerk ingebouwd werd 24. N og op dezelfde plaats. Wapen: KP wapen van Brabant 25. 3
Succa’s commentaar: identificatie van de twee gisanten en van het ganse monument en opgave van de bouwstof. Plaats bepaling. Het grafschrift en de stamboom van de hertog en van zijn echtgenote werden door Succa op f. 68v°, nr. 1 afgeschreven. Aan de hand van de genealogie kunnen de figuren op de zijkanten van het graf (f. 68, nr. 3) geïdentificeerd worden.
Lit.: P.-F.-X. De Ram, Recherches, p. 21-22, 27-34, pl. IV; E. Van Even, Louvain monumental, I, p. 229-231, II, pl. [51]; A. Pinchart, Archives, II, p. 136-137; E. Van Even, Jean de Louvain; Cl.-G. Dallemagne, Le Manuscrit, p. 65-69, pl. XI; F. Spaey, H et „Godshuis der Predikheren binnen Leuven", p. 129, 131-132, pl. 9, 36, 37; A. De Valkeneer, Inventaire, p. 178-186; A. D e Valkeneer, Iconographie, p. 38; Brussel, K.B., hs. 22483, C. de Rietwyck, Sigillographica Belgica, folio’s 64v°, 65 en 172. 20 Volgens de wapenrusting van de hertog (hauberk met maliënwanten, wapenrok met schild) en de kledij van de hertogin (onderkleed met nauwsluitende mouwen, schouder mantel met koordsluiting en driehoekige hoed). D e houding van de twee gisanten met gevouwen handen sluit een vroegere datering dan het midden van de eeuw uit. Er dient echter te worden opgemerkt dat het graf in 1435 beschreven werd als zijnde in zeer vervallen staat en dat Filips de Goede in die tijd een belangrijke som aan de prior toe kende om het graf te herstellen; zie A. Pinchart, op.cit. 21 E. Van Even, Jean de Louvain, stelt voor het op naam van beeldhouwer Jan van Leu ven te plaatsen, die vanaf 1250 in de documenten vermeld staat en die vóór 24 februari 1296 gestorven is; dit wordt door A. D e Valkeneer, Inventaire, als ongegrond verworpen. 22 Volgens P.-F.-X. De Ram, op.cit., p. 22. 23 Volgens E. Van Even, Louvain monumental, p. 230-231. 24 E. Van Even, Louvain monumental, p. 231. 25 Ze komen op het schild van de hertog voor.
LEUVEN
206
1 m a r i a v a n b r a b a n t (13 april 1254 - 12 januari 1321), dochter van Hen drik III, hertog van Brabant, en van Aleidis van Bourgondië en tweede echt genote van Filips III, koning van Frankrijk.
F. 68
1
9
9 2 9
1
3
1
2a
9
6
9 1 4 V 5
2c
2b
V
V
8
7
9 2d 9 2e il 9 9 9
V
10
9 2g 14 ° 9 15
2f
13
12
3
2h
Pentekeningen. Kunstwerk: glasraam, de prinses is met haar ouders afgebeeld (van links naar rechts: Maria, Hendrik, A leid is)26. Datering: einde der 13de - begin der 14de eeuw 27. Plaats: in 1602, in de hertogelijke kapel, (zijbeuk, noordzijde, achtermuur). In 1637, wordt een altaar in de kapel geplaatst, die Rozenkranskapel wordt. Het glasraam wordt verwijderd.
Wapen: 'ö wapen van Frankrijk 2S.
K? wapen van het markgraafschap van het 2
Heilige Roomse Rijk. 9 wapen van Brabant. 3
'ö wapen van Bourgondië (oud). 4
'O wapen van Brabant. 5
Succa’s commentaar: identificatie en beschrijving van de drie figuren en van de wapens.
1
Lit.: P.-F.-X. D e Ram, Recherches, p. 24-26, pl. VI-VII; E. Van Even, Louvain monu mental, I, p. 230, II, pl. [52]; Cl.-G. Dallemagne, L e Manuscrit, p. 72-74, pl. V; Brussel, K.B., hs. 22483, C. de Rietwyck, Sigillographica Belgica, folio’s 71v°, 72 en 75. 28 Volgens het handschrift van de Rietwyck, op. cit., stond Maria van Brabant tussen haar ouders; daar ze bijna de face is voorgesteld, is de schikking van Rietwyck waar schijnlijker dan die van Succa. 27 U it de preëminente plaats van Maria van. Brabant en het overvloedige aantal Franse lelies op de glasraam (zie de tekeningen van C. de Rietwyck) is misschien op te maken dat de prinses de schenkster was. Het raam moet na 1274, datum van haar huwelijk met Filips III, besteld zijn. 28 Uit de reproduktie in het Rietwyckhandschrift blijkt dat Succa in zijn tekening waarin drie ruiten met elk een lelie voorkomen het detail geeft van een schild bezaaid met Frankrijk, dat boven het portret van de schenkster stond. 29 D e geciteerde auteurs maken gewag van een traditie (die misschien op Rietwycks vermelding steunt), volgens welke een glasraam heeft bestaan waarop het personage afgebeeld was. Het bijhorend wapen bevestigt dit. 80 Zie P. Bonenfant, La date de mort. 31 Succa schrijft ten onrechte het wapen en de titel van Vlaanderen aan Lutgardis van Sulzbach toe. Sulzbach droeg zes lelies op grond van keel. Het is mogelijk dat Succa hier het wapen van Vlaanderen met dat van Brabant verwisseld heeft. 32 D e werken uit de bibliografie die op Rietwyck steunen, gewagen van een reeks figuren uit het glasraam waaronder die van Hendrik van Hesse. Het is mogelijk dat hij hier afgebeeld was (zie hierover aantekening 36), ofwel is het Hendrik van Leuven, heer van Gaasbeek (t 1285), zoon van Godfried van Leuven en van Maria van Oudenaarde, cf. Ch. Butkens, Trophées, I, Preuves, p. 610-611. 33 D e schenkers van de glasramen zijn onbekend. Daar de stijl van de figuren overeen stemt met die van Maria van Brabant en van haar ouders op het voorgaande glasraam, kan men veronderstellen dat ze uit dezelfde periode dagtekenen.
LEUVEN
207
2 LEDEN VAN DE FAMILIE VAN BRABANT.
Pentekeningen. Kunstwerk: glasraamfragmenten.
Datering: einde der 13de - begin der 14de
a. Godfried van Brabant ( t 11 juli 1302) heer van Vierzon, zoon van Hendrik III, en van Aleidis van Bourgondië 20. b. Godfried II (omstreeks 1095 - 13 juni 1142), hertog van Nederlotharingen en markies van Antwerpen, zoon van Godfried I en van Ida van Namen 30. c. Lutgardis ( t na 1162), dochter van graaf Berengarius I van Sulzbach en echtgenote van Godfried I I 31. d. Margareta van Constantinopel (1202 10 februari 1280), gravin van Vlaanderen en Henegouwen, dochter van Boudewijn van Constantinopel en van Maria van Champagne. e. Margareta van Frankrijk ( t september 1271), dochter van Lodewijk IX, koning van Frankrijk en van Margareta van Provence, echtgenote van Jan I, hertog van Brabant. f. Vaandrig van Brabant. g. Margareta van Limburg (na 1136-1172), dochter van Hendrik II, graaf van Limburg en van Mathilda van Saffenberg en eerste echtgenote van Godfried III, hertog van Brabant. h. Hendrik [I (24 juni 1241 - 21 december 1308) landgraaf van Hessen, zoon van Hendrik II, hertog van Brabant, en van zijn tweede echtgenote Sofia van Thüringen en halfbroeder van Hendrik III, hertog van Brabant]32.
Plaats: in 1602, in het kerkkoor en in de
eeuw? 33. hertogelijke kapel. Kort voor 1637, verwijderen van een glasraam van de hertogelijke kapel. In 1762, verdwijnen de glasramen uit het koor ter gelegenheid van een restauratie.
Wapen: 'Q wapen van Brabant met barensteel.
6
V wapen van Brabant 34. 7
9 wapen van Vlaanderen 34.
8
9 wapen van Vlaanderen. 9
9 wapen van Henegouwen (oud).
10
9 wapen bezaaid met Frankrijk. 11
9 wapen van Brabant. 12
9 wapen van Brabant 35. 13
9 wapen van Hesse 36. 14
9 wapen van Brabant. 15
Succa’s commentaar: identificatie van de personages, bondige beschrijving van hun wapen en kledij.
Lit.: P.-F.-X. D e Ram, Recherches, p. 24-25; E. Van Even, Louvain monumental, p, 230; Cl.-G. Dallemagne, Le Manuscrit, p. 72-74; Brussel, K.B., hs. 22483, C. de Rietwyck, Sigillographica Belgica, folio’s 71v°, 72 en 75. 34 Het wapen komt op de mantel van de hertog en van de hertogin voor. 35 Het wapen wordt viermaal herhaald. 36 Het door Succa beschreven wapen, is dat van de landgraven van Hesse en heeft dus niets uitstaande met Margareta van Limburg, bij wie het nochtans voorkomt. Het is echter een bewijs te meer voor het bestaan van een beeltenis van Hendrik van Hesse, halfbroeder van hertog Hendrik III en misschien een bevestiging van de hierboven voor gestelde identificatie (zie aantekening 32).
LEUVEN
208
3 JAN I, HERTOG VAN BRABANT e n MARIA VAN BRABANT ( z ie f. 6 7 v ° , n r . 2 ) .
Pentekeningen. Kunstwerk: graf van Hendrik III en van
Succa’s commentaar: identificatie en plaatsopgave van de twee beeldjes.
Aleidis van Bourgondië; tekening van twee beeldjes uit de onderbouw. Voor commentaar zie op f. 67v°, nr. 2, waar de twee grafbeelden nagetekend zijn.
F. 68 v°
1
1 h e n d r i k i n en A LEiD is v a n b o u r g o n d i ë (zie f. 6 7 v ° , nr. 1). Grafschrift en stamboom van de hertog en van zijn echtgenote bij hun graf monument (tekeningen op folio’s 67v°, nr. 2 en 68, nr. 3). 2
h e n d r ik
i n e n A LEiD is
v a n b o u r g o n d ië
( z ie f. 6 7 v ° , n r . 1 ).
Plaatsbepaling en gedeeltelijke beschrijving van de wandschildering die zich boven het graf bevond (tekeningen hiervan op f. 67v°, nr. 1). Grafschriften van de hertog en de hertogin bij dit schilderij. 2 3
F. 69
3 Eigenhandig attest en handtekening van Jan Roose, prior van het klooster, betreffende het onderzoek van Succa en de aanwezigheid van gekopieerde gedenktekens. Over de prior zie aantekening 7. siR t h o m a s m o r u s (7 februari 1478 - 6 juli 1535), zoon van Sir John Morus en van Agnes Graunger, kanselier van Engeland (in 1529), letterkundige en hu manist, in 1935 heilig verklaard.
Pentekening, lichtjes gehoogd. Kunstwerk: schilderij 37. Datering: 16de eeuw. Auteur: onbekend. Plaats: in 1602 door Succa niet nader
Wapen: ordeketen met dubbele S. Succa's commentaar: identificatie van het personage en bondige beschrijving van zijn kledij.
bepaald. Niet teruggevonden.
Lit.: S. Lee, More, Sir Thomas, p. 429-449; iconografie, p. 441-442; S. Morison, The Likeness; R. Strong, Tudor and Jacobean Portraits, I, p. 227-231, II, nrs. 450-456. 37 De afbeeldingen van de kanselier zijn zeer talrijk; de meest bekende is het schilderij door Hans Holbein de jonge bewaard in de Frick Collection te N ew York. Het portret, door Succa getekend, vertoont met die werken minder gelijkenis in de trekken dan in de kledij en in het bijzonder in de keten met S-vormige schakels waaraan de Tudorroos hangt, een constante in de iconografie van Thomas Morus. Dit portret vertoont gelijkenis met talrijke prenten, maar stemt met geen enkel volkomen overeen. Geen van de geci teerde auteurs vermeldt de tekening van Succa.
LEUVEN
209 THOMAS W ORTHINGTON
Engelse doctor in de theologie (1549-1627). Hij was de zoon van Richard Worthington en Dorothea Chamock. Hij ving zijn studies te Oxford aan, maar vervolgde ze om godsdienstige redenen aan het college der Engelsen te Dowaai (1572) en later te Reims. Eens teruggekeerd in Engeland, bracht zijn katholiek apostolaat hem in de gevangenis (1584); later werd hij verbannen. Tussen 1585 en 1590 werd hij door William Allen (zie voor deze naam op f. 69v°, nr. 1), tot kapelaan van Sir William Stanley benoemd (over Stanley, zie f. 69v°, nr. 2) die toen in dienst van de Spaanjaarden stond. In 1591 was hij te Brussel. Hij is ook aan het College der Engelsen te Reims verbonden geweest, dat later te Dowaai werd heropgericht. In 1599 was hij de derde rector van dit college. Op 17 juni 1602 ontving hij Succa in zijn woning te Leuven (zie f. 69v°, nr. 3). In 1613 werd hij uit zijn functie ontslagen. Hij verbleef toen twee of drie jaren te Rome vooraleer naar Engeland terug te keren, waar hij stierf. Lit.: Th. Cooper, F.S A., Worthington, Thomas.
210
F. 69 v° 1
2
3_ 4
LEUVEN
1 w i l l i a m a l l e n (1532 - 16 oktober 1594), Engels katholiek, zoon van John en Jane Lister. Hij studeerde te Oxford, waar hij directeur van een college werd. Om aan de vervolgingen van de katholieken onder Elizabeth I te ontsnap pen, begaf hij zich in 1561 naar Leuven, keerde in het geheim naar Engeland terug en verliet in 1565 voor goed zijn land. Hij vestigde zich te Mechelen, waar hij priester werd en theologie doceerde. In de innige hoop het katholieke geloof in Engeland te herstellen stichtte hij in 1568 het Engels college te Dowaai, waarvan hij de eerste rector werd. Later werd het naar Reims overge bracht. In 1587 werd hij tot kardinaal benoemd en in 1589 tot aartsbisschop van Mechelen. Hij stierf te Rome en werd in de H. Drievuldigheidskerk van het Engels college aldaar begraven. Beschrijving van een portret dat in de woning van Thomas Worthington be waard werd. Deze heeft bevestigd dat Succa er een tekening van maakte. Ze bevindt zich niet meer in de Memoriën. De beschrijving laat geen identificatie van het schilderij dat, door Succa getekend werd toe. Ook is het niet mogelijk ze in overeenstemming te brengen met de gravures op de titelbladen van de hieronder vermelde werken. Lit.: E. Lodge, Portraits, XIX, nr. 3, p. 1-6, frontispies; A. Bellesheim, Wilhem Cardi nal Allen, frontispies; Th. Cooper, F.S.A., Allen, William; J.B. Code, Queen Elizabeth, p. 25-46.
2 siR w i l l i a m S t a n l e y (1534? 1548? - 3 maart 1630). Engels katholiek kolonel3S, oudste zoon van Sir Rowland Stanley, en echtge noot in een tweede huwelijk van Elizabeth Egerton met wie hij samen in de Sint-Romboutskathedraal te Mechelen begraven ligt. Hij droeg beurtelings de wapens voor de koningin van Engeland en de Spanjaarden. Door godsdienstige bezwaren overmand, besloot hij ertoe de stad Deventer, die hij in naam van Elizabeth I ingenomen had over te leveren (29 januari 1587). Zijn gedrag werd door kardinaal Allen verdedigd (zie f. 69v°, nr. 1). Zijn laatste levensjaren bracht hij in dienst van de koning van Spanje door. Beschrijving van een portret door Adriaan Thomas Key geschilderd (om streeks 1544 - na 1589) dat ten huize van Thomas Worthington bewaard werd. Het werd niet teruggevonden. Succa — en dit wordt door Worthington op hetzelfde folio (nr. 4) bevestigd — tekende het na, maar het is uit de Memoriën verdwenen. Lit.: Fr. Sanders, Stanley, Sir William; J.B. Code, Queen Elizabeth, p. 36-39. 38 Succa schreef „coronel” dat identiek is met de titel van kolonel o f algemener met officier. Zie E. Huguet, Dictionnaire, p. 350-352. Voorbeeld van gebruik van dit woord, Brussel, A.R.A., Audiëntie, 1895/2, een vrijgeleide in het Frans uit 1619.
LEUVEN
211
3 THOMAS W ORTHINGTON ( z ie p . 209). Beschrijving van een portret van Worthington dat zich in zijn huis bevond. Niet teruggevonden. Worthington leverde attest af (zelfde folio, nr. 4) dat Succa het natekende. Deze tekening bevindt zich niet meer in de Memoriën. Lit.: T.S. of V., V ox Populi, II, p. 54, prent.
4 Attest gedateerd van 17 juni 1602 door Thomas Worthington getekend, waarin het bezoek van Succa aan zijn woning te Leuven en het natekenen van de portretten bevestigd worden.
212
LEUVEN HET JEZUÏETENCOLLEGE
Acht volgelingen van Sint Ignatius van Loyola, die door Frans I verbannen waren, verlieten Parijs in 1542 en vestigden zich te Leuven. Onder invloed van een onder hen, Frans Strada en zijn leerling Cornelius Vishaven (zie aant. 41), werd de basis van de jezuïetengemeenschap in de Nederlanden gelegd. Haar bestaan werd in 1556 erkend en de jezuïeten kregen toelating doorheen de Nederlanden colleges op te richten. Dat van Leuven is het oudste. Dit colle ge werd op 20 september 1773 afgeschaft; het meubilair en de boeken werden verspreid, de kloostergebouwen vernield of omgebouwd; een deel ervan werd in 1778 het seminarie van het Maria-Theresiacollege. Enkel de Sint-Michielskerk, volgens de plannen van Pater Willem Hesius tussen 1650 en 1671 gebouwd, en die later parochiekerk werd, bleef bestaan. Lit.: E. Van Even, Louvain monumental, I, p. 211-214, 256-259; A. Poncelet, Histoire; L.-Fr. Genicot, Louvain. Eglise Saint-Michel, p. 87; R.M. Lemaire (onder leiding van), Le patrimoine monumental, 1, p. 227-228, fig. 124 en 125, p. 252.
LEUVEN
213
5 F r a n s d ’e s t r a d a alias s t r a d a (omstreeks 1518-1584). Hij maakte deel uit van een groep van zeven Spaanse jezuïeten die zich, nadat ze in 1542 uit Parijs verjaagd waren, te Leuven vestigden. Hij was een der beste kanselredenaars van zijn tijd. Pentekening. Kunstwerk: zijn portret nagetekend naar een schilderij dat hem lezend voorstelt met een boek op een lessenaar. Datering: 16de eeuw. Plaats: 1602 jezuïetencollege. N iet teruggevonden 39.
Succa’s commentaar: beschrijving van het schilderij en kopie van het bijschrift dat op de omlijsting staat. Lokalisatie van het portret en datering van Succa’s kopie. Andere aantekeningen: Jacob Van der Straeten 40 verstrekt meer inlichtingen in verband met de identificering van het portret. Het portret is niet dat van Comelius Vishaven 41.
Lit.: P. D ’Oultreman, Tableaux, p. 189-194; A. Poncelet, Histoire, I, p. 41-44.
Onbeschreven.
F. 70 FILIPS ZANGRIUS
Zoon van Petrus Zangrius, volgde zijn vader als boekhandelaar en drukker te Leuven op; vermeld tussen 1585 en 1610 (f na 1610). Hij woonde in de Proeffstraat, waar hij enige tijd samen met Jan Maes werkzaam was. Hij bezat 0.a. een handschrift over de geschiedenis van Leuven door J. Molanus. Gramaye nam haar tot voorbeeld voor zijn „Historia Brabantiae”, in 1606 ver schenen. U t.: A . Rouzet, Adresses d’imprimeurs, p. 178 en 203; M. Lefèvre, Libraires beiges, p. 33; E. Cockx-Indestege en G. Glorieux, Belgica Typographica, p. 584. g o d f r i e d ii (zie f. 68 , nr. 2 , b) en g o d f r i e d i ii (f 10 augustus 1190), zoon van hoger genoemde en van Lutgardis van Sulzbach.
Tekst over de plaats van hun graf, uit Jan Molanus (t 1585). D e gedeeltelijke
overschrijving is van Zan,grius. Hij heeft ze gedateerd en geparafeerd.
Lit.: J. Molanus, Les quatorze livres, p. 360. Zie ook van Mevr. P. Bonenfant, Inleiding, P- 33. 39 We bedanken Z.E.P. M. Heireman, S.J., bibliothecaris van het Lessius Universitair College te Leuven en archivaris van de provincie Noord-België die ons welwillend beves tigde dat het schilderij waarschijnlijk in 1773 bij de afschaffing van het college spoorloos verdwenen is. 40 Zie over hem, aantekening 6. 41 Cornelius Vishaven (1509 - 24 augustus 1559), kapelaan van de Sint-Pieterskerk te Leuven, werd volgeling van Strada en stichtte met hem de jezuïetengemeenschap van Leuven, waarvan hij superior werd en deze onderdak verschafte. Zie P. D ’Oultreman, op. cit., p. 112-115; H.P. Vanderspeeten, S.J., Corneille Vishaven; A. Poncelet, op. cit., 1, p. 42-47.
F. 70 v°
LEUVEN
214 COLLEGIALE SINT-PIETERSKERK
De Romaanse kerk, in het centrum van Leuven, werd vóór het jaar 1000 door Lambert I met de Baard gesticht. In 1054 werd ze bij de oprichting van het kapittel verbouwd of vergroot. In een ringvormige crypte in 1106 achter het hoogkoor gebouwd, werden de stoffelijke overschotten van de hertogen van Brabant bijgezet. In het begin van de 15 de eeuw werd met de verbouwing in gotische stijl aan de oostzijde begonnen onder leiding van Sulpitius van Vorst. De hele eeuw ging ze volgens de oorspronkelijke plannen door dank zij Jan Keldermans en Matthys de Layens. De westelijke grondvesten werden in 1507 gelegd. Hierop moest één enkele toren opgetrokken worden. In het begin van de 16de eeuw maakte Josse Metsijs een schets en een ontwerp van een gebouw met drie spitsen. Wegens technische moeilijkheden werd hier echter van af gezien. De kerk heeft belangrijke restauratiewerken ondergaan wegens de beschadigingen die ze tijdens de twee wereldoorlogen heeft opgelopen. Lit.: E. Van Even, Louvain monumental, I, p. 167-210; L.-Fr. Genicot, Eglise SaintPierre, p. 86-87; R.M. Lemaire (onder leiding van), Le patrimoine monumental, 1, p. 216 221, fig. 121.
LEUVEN
215
1 h e n d r i k i ( t 3 september 1235) 42, hertog van Brabant, zoon van God fried III en Margareta van Limburg. Pentekening. Kunstwerk: graf met gisant. Aan weerszijden van de beeltenis van de graaf heeft Succa vluchtig twee wierookdragends engelen geschetst. Links tekende hij de met zuiltjes versierde zijwand van het grafmonument. Datering: eerste helft 13de eeuw 43. Auteur: onbekend 44. Plaats: in 1602, in het koor, vóór het hoofdaltaar van de collegiale kerk. In 1800, vernieling van het graf, de grafplaat wordt ingegraven.
In 1835, opgraving van de grafplaat. In 1860, einde van een lange restauratieperiode en plaatsing van het graf in de eerste kapel langs de zuidkant van de kooromgang. Heden nog ter plaatse. Succa’s commentaar: gedeeltelijke beschrijving van het hoofd. Fragment van het grafschrift, op de oorspronkelijke plaats, aangeduid op een steen, onder de voet van het grafbeeld. Een ander grafschrift in de nabijheid van het gedenkteken. Plaatsbepaling van het graf.
Lit.: P.-F.-X. D e Ram, Recherches, p. 8-14, pl. 1; E. Van Even, Louvain monumental, I, p. 201-202, II, pl. [37]; G. Smets, Henri 1er, p. 219-220; Cl.-G. Dallemagne, Le M a nuscrit, p. 53-59, pl. X; A. D e Valkeneer, Inventaire, p. 169-174, fig. 33-34; A. D e Valkeneer, Iconographie, p. 38, 41, 46, 47, 56; P. Reekmans en F.A. Lefever, De grafmonu menten, XIV, p. 104-105; Brussel, K.B., hs. 22483, C. de Rietwyck, Sigillographica Belgica, folio’s 56v° en 57. Volgens G. Smets, op. cit., p. 219. 43 Te oordelen naar kledij en kapsel (lange „surcot” nauwsluitend aan de polsen, schou dermantel met koord en „dorelot”-kapsel). D e scepter in de rechterhand, eerder dan de gevouwen handen, bevestigt een vroegere uitvoering dan het midden van de 13de eeuw; zie A. D e Valkeneer, Iconographie, p. 38-41. 44 E. Van Even, op. cit., schrijft het toe aan Jan de Beeldsnijder die tussen 1250 en 1290 te Leuven vermeld wordt, echter zonder het minste bewijs. 42
F. 71
1
2
3
216
LEUVEN
2 [ m a t h i l d e v a n b o u l o g n e ( t 1210/1), dochter van graaf Mathias van Bou logne, en eerste echtgenote van Hendrik I, hertog van Brabant, en hun dochter M a r i a v a n b r a b a n t (omstreeks 1191 - na 9 maart 1260), echtgenote van Kei zer Otto IV van Braunschweig, daarna van Willem I, graaf van Holland] 45. Pentekeningen. Kunstwerk: graf met twee gisanten, die van Maria, waarvan we slechts het aangezicht uiterst rechts van de folio zien, werd midden de bladzijde volledig hertekend door de Succa, het hoofd met een torentjeshoed herneemt hij een derde maal, dit keer vanuit een andere gezichtshoek. D e kunstenaar heeft ook een zijwand van het graf en een van de drielobbige nisgewelven, door drie zuilen
ondersteund waaronder de gisanten rusten, geschetst. Datering: eerste helft van de 13de eeuw 4e. Plaats: in 1602, onder een nisgewelf vooraan in de noordelijke kooromgang. Heden op dezelfde plaats, erg beschadigd. Succa’s commentaar: korte beschrijving van het graf en aanwijzingen over de ligging. Vermelding van de kleur van de mantels der grafbeelden in cijfers uitgedrukt.
Lit.: P.-F.-X. D e Ram, Recherches, p. 14-18, pl. II; E. Van Even, Louvain monumental, I, p. 202, II, [38]; Cl.-G. Dallemagne, Le Manuscrit, p. 60-65, pl. X; A. D e Valkeneer, Inventaire, p. 174-177, fig. 35; A. D e Valkeneer, Iconographie, p. 41; P. Reekmans en F.A. Lefever, De grafmonumenten, XIV, p. 110; Brussel, K.B., hs 22483, C. de Rietwyck, Sigillographica Belgica, folio’s 58v°-59.
3 Gedateerd en ondertekend attest van Comelius Reyners, deken van de col legiale kerk; zie over hem aantekening 8.
F. 71 V°
Vermelding van een aantal folio’s.
F. 72
Onbeschreven.
F. 72 v°
Onbeschreven.
F. 73
Onbeschreven. 45 D e twee vrouwelijke figuren werden door Succa niet geïdentificeerd. Sommige auteurs dachten dat de tweede beeltenis Maria van Frankrijk (1198 - 15 augustus 1223/4), doch ter van Filips-August, koning van Frankrijk en tweede echtgenote van hertog Hen drik I voorstelde, maar P.-F.-X. D e Ram, op. cit., heeft bewezen dat deze prinses te A ffligem ter aarde besteld werd. 46 Volgens de kledij: kleed met lage gordel, schoudermantel en torentjeshoofddeksel. Het feit dat beide prinsessen voorwerpen vasthouden in plaats van de handen te vouwen, bewijst dat de uitvoering eerder uit de eerste helft der eeuw dan wel uit de tweede helft dateert; zie A. D e Valkeneer, Iconographie, p. 38-41.
LEUVEN
217
1 j a n r o e l o f s ( t 11 januari 1547), zoon van Jan Roelofs en Lieve Gheerts, echtgenoot van Jacoba de la Couture en c a t h a r i n a r o e l o f s ( f 29 juli 1520), tante van de bovengenoemde, dochter van Cornelius Roelofs en van Catharina van Linden, echtgenote van Filips van Halmale, zoon van Jan en van Chris tina van Amstel. Pentekeningen. Kunstwerken: graf en grafschriften. Datering: 16de eeuw. Plaats: in 1602, in de O.-L.-V.-ter-
9 wapen van Roelofs.
Dominikanenkerk 47, zijbeuk 4S. Heden onbekend.
9 wapen van van der Linden.
Wapen: V wapen van Roelofs 4!>.
9 wapen van van der Burgh.
i
V wapen van Gheerts. 2
9 wapen van Roelofs.
5
9 wapen van Halmale gedeeld Roelofs. 6
7
8
9 wapen van van der Linden. 9
9 wapen van van der Burgh.
10
3
9 wapen van Sompecqui. 4
Succa’s commentaar: grafschriften en idenjtificering van de kwartieren.
Lit.: [Le Roy], Le grand théâtre, I, boek II, p. 114; Brussel, K.B., hs II 6508, f. 62; Brussel, K.B., hs Goethals 789, f. 23.
2 m a r g a r e t a CLUTINC (18 mei 1391), dochter van Franco en van Beatrijs van der Borcht, vrouwe van Evere, echtgenote van Jan van Calsteren (f 29 okto ber 1399), heer van Linden. Pentekeningen. Kunstwerk: graf, waarin ze samen met
Datering: einde 14de, begin van de 15de
haar man en diens tweede vrouw, Maria Van Berghe ( f 1407), onder een koperen plaat begraven ligt. Succa tekende de buste van de gegraveerde beeltenis van Margareta en misschien ook wel Maria’s gelaat.
Plaats: in 1602, in de 0.-L.-V.-ter
eeuw? 50. Dominikanenkerk 51, koor? 52. Verdwenen, op het grafschrift na, dat in de muur van de zuidelijke zijbeuk, bij de sacristie, ingemetseld is. Succa’s commentaar: identificatie van de figuur en ligging van het graf.
Lit.: [Le Roy], Le grand théâtre, I, boek II, p. 113; J. Anne de Molina, Généalogie, p. 124; F. Spaey, H et „Godshuis der Predikheren binnen Leuven’’, p. 164, 196 aantekening 25; Brussel, K.B., hs Goethals 1590, f. 77. 47 Zie over deze kerk p. 203; op f. 68v", nr. 3, staat het bewijsschrift van de prior over de monumenten door Succa getekend. 48 Volgens Le Roy, op. cit. 49 Gedeeld met vier arendsbenen schuin kruiselings geplaatst, niet geïdentificeerd. 50 Volgens de vluchtige schets van de kledij. 51 Zie aantekening 47. 52 Volgens Le Roy, op. cit., volgens Brussel, K.B., hs. Goethals 1590, f. 77, werd zij nochtans in de Sint-Dominicuskapel (voor het altaar?) aangebracht.
F. 73 V °
218
LEUVEN
3 MAXiMiLiAAN v a n w iN G H E ( t 24 juni 1608), zoon van Hiëronymus Van Winghe en van Françoise Morillon, geboren te Leuven, sinds 1583 kanunnik van de Sint-Michiels-en-Sint-Goedelekerk te Brussel. Hij was de broer van Hiëro nymus, kanunnik van de kathedraal te Doornik 53, die het grafschrift liet aan brengen. Vermelding van zijn functie van schatbewaarder bij de Sint-Michielsen-Sint-Goedelekerk die hij zeker sedert 1585 uitoefende 54. Het daarin ver melde Liber anticquitates Brabantie dat we niet hebben kunnen terugvinden, was misschien in zijn bezit. Lit.: [Le Roy], Le grand théâtre, I, boek 2, p. 192; Basilica Bruxellensis, p. 25-26; J.A. Rombaut, Bruxelles illustrée, I, p. 81, II, p. 130; H. de Vocht, History o f the Foundation, Iir, p. 50; Th. Muret, Le chapitre collégial. 53 Over Jeroen van Winghe, medewerker van Denis de Villers, zie p. 95. 54 D e vermelding is misschien in verband te brengen met het onderzoek dat Succa enkele maanden later te Brussel instelde en waarvan de tekeningen, bij die gelegenheid uitge voerd, in het volgende katern voorkomen.
BRUSSEL
Folio’s 74 en 75
219
12. BRUSSEL
Eind november - begin december 1602 doet Succa opzoekingen te Brussel 1 Op 29 november laat hij zich een attest van zijn bezoek aan het karmelieten klooster afleveren 2. Op 6 december van hetzelfde jaar begeeft hij zich bij de verzamelaar Jeroen van Castillo 3. Telkens hij er op bezoek komt, tekent hij op twee folio’s die later verkeerdelijk in een katern werden ingelast. Deze twee losse folio’s zijn de enige sporen van zijn verblijf te Brussel; misschien moet er het portret van Wenceslas — waaraan geen wel bepaalde plaats kan worden toegekend en dat in de 19de eeuw bij het folio over het karmelieten klooster te Brussel geplakt werd, aan toegevoegd worden4. k a r m e lie te n k lo o s te r
In 1249 vestigden de paters van de Karmelberg zich te Brussel, dicht bij de wallen, op een stuk grond hun door Hendrik III, hertog van Brabant, geschon ken. Hertog Jan III en hertogin Johanna bedachten hen eveneens met schenkingen. De in 1285 voltooide kloosterkerk werd in de 15 de eeuw vergroot. Tussen 1578 en 1585 werd ze door de calvinisten bezet. In de 17de eeuw werd de kerk verbouwd, door het bombardement van 1695 verwoest en daarna heropge richt. Op 9 november 1796 werd het klooster afgeschaft en in 1797 volledig gesloopt. Lit.: A. Henne en A. Wauters, Histoire de la ville de Bruxelles, III, p. 154-159; Melchior de Ste-Marie, Carmel, kol. 1081. 1 België, prov. Brabant, provinciehoofdplaats en hoofdstad. 2 F. 74, nr. 2; het attest is getekend door broeder Antonius de Bruyne die in 1602 om de tijd van het H. Drievuldigheidsfeest (2 juni) tot abt verkozen werd. Zie A . Sanderus, Chorographia sacra Brabantiae, p. 320. 3 F. 75, nr. 3; een attest is door de verzamelaar ondertekend. Zie over hem p. 222. 4 N u f. 102.
220
1 JOHANNA (24 juni 1322 - 1 december 1406), hertogin van Brabant, dochter van Jan III, hertog van Brabant, en van Maria van Evreux, echtgenote van Willem IV, graaf van Holland, later van Wenceslas van Bohemen, hertog van Luxemburg, en zijn achterkleinneef w i l l e m v a n b r a b a n t (2 juni - 10 juli 1410), zoon van Anton, hertog van Brabant en van Elizabeth van Görlitz.
F. 74
2
a
b
1
BRUSSEL
c
d
Pentekeningen. Kunstwerk: graf waarvan de volgende elementen getekend zijn. a) zijkant van het voetstuk; b) grafbeeld van de hertogin; c) helmkam; d) grafbeeld van het kind. Datering: 1458-1459 5 Auteurs: de gieter Jacob van Gérines, met medewerking van beeldhouwer
Jan de le Mer en van schilder Rogier Van der Weyden Plaats: in 1602, kerkkoor 7; in 1695, uitgebrand na het bombardement op de stad door maarschalk de Villeroy 8. Succa’s commentaar: identificatie en gedeeltelijke beschrijving van de twee gisanten. D e plaats van het graf wordt bevestigd door een tekst, die op hetzelfde folio voorkomt.
Lit.: Ch. Butkens, Trophées, I, p. 526 (prent) -527, 612; A. Pinchart, Jacques de Gérines, p. 127-132; M. Devigne, Un nouveau document, p. 77-102; Cl. G. Dallemagne, Le ma nuscrit, p. 83-87, pl. IX en XII; J. Leeuwenberg, De Tien bronzen „plorannen”, p. 13-59; D . Roggen, Prae-SIuteriaanse, p. 175-179; Brussel, K.B., hs 22483, C. de Rietwijck, Sigillographica belgica, folio’s 82v°-83: gedateerde waterverftekening uit 1600 met com mentaar; Brussel, K.B., Goethals 1564, f. 37 en volgende; Brussel, K.B., hs Goethals 1606, folio’s 1, lv° en 5; Brussel, K.B., hs Goethals 1507, f. 43; Brussel, K.B., hs II 6584, f. 9v° (Fonds Houwaert). 5 Het graf werd op bevel van Filips de Goede uitgevoerd; Brussel, A .R.A., R.K., 2419, 2de rekening, f. 95 (Rekening van Brabant van 1 januari tot 30 september 1459) uitgegegeven door A. Pinchart, op.cit. p. 128-129, aantekening 2. 6 Zie aantekening 5. Het grafbeeld van de hertogin zoals het door Succa getekend is, gelijkt fel op dat van Margareta van Male, zoals het voorkomt op het driedubbele graf beeld van de Sint-Pieterskerk te Rijsel waarop ze zich samen met haar ouders Lodewijk van Male en Margareta van Brabant bevindt. Dit graf was eveneens het werk van Jacob van Gérines. Zie folio’s 54v° en 55. 7 Het graf werd tussen 1578 en 1585 door de calvinisten beschadigd. We veronder stellen dat Succa de lange zijde van het graf met lege nissen voorgesteld heeft omdat de 24 plorannen ontbraken. Ook de schilddragende engeltjes bij het hoofd van de hertogin waren verdwenen. D e waterverftekening van C. de Rietwyck werd naar een oude kopie gemaakt; de prent van Ch. Butkens steunt hierop en is dus ouder dan 1600. In hs. Brus sel, K.B., II 6584, f. 9v° bevindt zich een kleurenvoorstelling van de twee grafbeelden van voren gezien. Het is echter een ondateerbaar knipsel. D e aartshertogen Albrecht en Isabella lieten belangrijke herstellingswerken aan dit grafmonument uitvoeren; volgens Cl. G. Dallemagne, vóór 1602, volgens M. Devigne in 1607, dus na het bezoek van Succa. Er moet nog aangestipt worden dat volgens hs. Brussel, K.B., G 1507 (17de eeuw), het grafbeeld en de beeldjes in hout waren. Is dit de toestand na de herstellingswerken? 8 M . Devigne, op.cit., meent dat tien beeldjes die in het Rijksmuseum te Amsterdam bewaard worden (cat. 1915, nr. 213, 1-10) van dit graf afkomstig zijn. D eze hypothese wordt nu op iconografische gronden verworpen. Zie J. Leeuwenberg, op. cit.
BRUSSEL
221
2 Gedateerd en getekend getuigschrift van Antonius de Bruyne, prior van het karmelietenklooster, betreffende de tekening die Succa maakte van het graf van Johanna van Brabant, graf dat zich in het klooster bevond. Zie daarover aantekening 2 . Onbeschreven.
F. 74 v°
222
BRUSSEL JEROEN VAN CASTILLO
Zoon van don Juan van Castillo, ridder, grootmeester van de artillerie van Karel V, en van Clara van Bashuyse. Hij was de echtgenoot van Barbara van Oudegeerste en overleed na 1609. Lit.: Brussel, M.B.Z., hs nr. 2, 13, f. 114 en hs nr. 11, 1, f. 185.
1 J o h a n n a v a n a r a g o n of de w a a n z i n n i g e (6 november 1479 - 13 april 1555), aartshertogin van Oostenrijk, koningin van Spanje en prinses der Nederlanden, dochter van Ferdinand van Aragon en Isabella van Castilië, echtgenote van Filips de Schone9.
F. 75
Pentekening Kunstwerk: schilderij (?),
9
1
2
I
9
2
waarschijnlijk een paneel van een diptiek, waarvan het tweede Filips de Schone zou voorgesteld hebben; zie nr. 2. Datering: einde van de 15 de of begin der 16de eeuw 10
Plaats: in 1602, in de verzameling van Jeroen van Castillo. N iet teruggevonden Wapen: 9 wapen van Johanna van
l
Castilië
Succa’s commentaar: identificatie van de figuur. Beschrijving van haar kledij en haar wapenschild.
Lit.: L. Roblot-Delondre, Portraits d’infantes, p. 1-12; M.J. Onghena, De Iconografie, p. 204-206; H. Adhémar, Le Musée national du Louvre, p. 93.
3
9 D e beeltenis vertoont een zekere gelijkenis met andere portretten door L. RoblotDelondre, M.J. Onghena en H. Adhémar op. cit., vermeld, nl. een portret in buste aan de Meester van de legende van de H. Magdalena toegeschreven (Brussel, kunsthandel Finck, 1970) en een portret ten voeten uit getekend op een gedeelte van een drieluik dat het Laatste Oordeel voorstelt en aan de Meester van de legende van Jozef wordt toege schreven (Brussel, Kon. Musea voor Schone Kunsten, cat. 557). 10 Zie aantekening 12.
223
BRUSSEL
2 FiL iPS v a n o o s t e n r i j k of de s c h o n e (22 juni 1478 - 25 september 1506), aartshertog van Oostenrijk, koning van Spanje en prins van de Nederlanden, zoon van Maximiliaan van Oostenrijk en van Maria van Bourgondië1X. Pentekening Kunstwerk: schilderij (?), misschien een paneel van een tweeluik, waarvan het andere de echtgenote, Johanna de Waanzinnige, zou voorgesteld hebben; zie nr. 1 Datering: einde van de 15de of begin van de 16de eeuw 12
Plaats: in 1602, verzameling van Jeroen van Castillo. N iet teruggevonden Wapen: 9 wapen van Filips de 2
Schone met de aartshertogelijke muts getopt.
Succa’s commentaar: identificatie van de figuur, beschrijving van de kledij en het wapenschild.
U t.: M.J. Onghena, De Iconografie, p. 204-206; H. Adhémar, Le Musée national du U>uvre, p. 93.
3 Getuigschrift van Jeroen van Castillo in verband met de twee portretten uit zijn verzameling door Succa nagetekend. Onbeschreven. 11 Ofschoon niet in tegenspraak met de bekende beeltenissen van Filips de Schone gelijkt dit portret toch op geen van de van hem bekende afbeeldsels. Onder de door M.J. On ghena en H. Adhémar geciteerde portretten zijn de meest benaderende weergaven een portret in buste op een paneel van een tweeluik, anoniem schilderij van ca. 1493-95 (Londen, The National Gallery, cat. nr. 2613), een portret in buste aan de Meester van Sint-Gillis toegeschreven {Winterthur, verzameling O. Reinhart) en een portret in buste aan het atelier van de Meester van de legende van de H. Magdalena toegeschreven (Parijs, Musée du Louvre, cat. nr. 2202b). 12 Volgens het wapenschild moet dit portret vóór 1504 uitgevoerd zijn, datum waarop Filips de Schone tot koning van Castilië uitgeroepen werd.
224
Folio’s 76 tot 82
ANTWERPEN
13. ANTWERPEN
25 november 1608 1. Onderzoek van Succa te Antwerpen 2; hij bezoekt er de Sint-Michielsabdij3. SINT-MICHIELSABDIJ
In 1096 wordt het bestaan van de Sint-Michielskerk te Antwerpen voor de eerste keer vermeld; ze bezat een kapittel waarvan de stichting van oudsher aan Godfried van Bouillon toegeschreven wordt. In het begin van de 12de eeuw verzaakten de kanunniken hun kerk ten voordele van de premonstratenzers en zo werd in 1124 een norbertijnenabdij gesticht. In de 15de eeuw zorgden de geestelijken Pieter Breem en Jan Fierkens voor de heropbouw, in gotische stijl, van de te klein geworden kerk en van de kloostergebouwen. In de 16de eeuw werden kerk en toren door brand geteisterd. De abdij had in 1566 en 1576 van de beeldenstorm en van de Spaanse Furie te lijden: ze werd geplunderd en de bibliotheek verwoest. In de 17de eeuw werd ze gerestaureerd. In 1789 werd ze in bewaarderhand gesteld, in 1796 tot nationaal bezit verklaard en in 1797 verkocht. De gebouwen werden onder het Keizerrijk en het Hollands bewind door de administratie gebruikt en in 1831 door het bombardement van de stad grotendeels verwoest. Heden blijft er niets van over. Lit.: P.J. Goetschalckx, De abdij van S. Michiels, p. 29-65; C.-B. D[e] R[idder], L ’abbaye de Saint-Michel, p. 418-422; E. Valvekens, De Sint-Michielsabdij, I, p. 151-173, II, p. 287-293; E. de Moreau, Anvers (ville), kol. 887-888, 896-897. 1 De datum komt op f. 82 van de Memoriën en het jaartal op f. 76 voor. 2 België, prov. Antwerpen, provinciehoofdplaats. 3 Op f. 82, nr. 4, staat een attest van Denijs Feytens ( ± 1538-1612) die op 14 augustus 1591 tot abt verkozen werd (G.-B. D[e] Rfidder], L ’abbaye de Saint-Michel, p. 419-420) en op 27 januari 1592 in zijn ambt bevestigd werd (J. Vannérus, Inventaire, p. 30, akte LXXXIV). Voor biografische gegevens over hem en relaas van de strijd die deze vurige aanhanger van het Spaanse bewind tegen de Orangist, Willem de Greve leverde, zie E. Valvekens, De Sint-Michielsabdij, I, p. 259-260, II, p. 289-293, 345-350, III, p. 144-149.
ANTWERPEN
225
1 Plaats en datum van het onderzoek door Succa zelf aangeduid. 2 m a r i a v a n p o r t u g a l (15 oktober 1527 - 12 juli 1545), infante van Spanje, dochter van Jan III, koning van Portugal, en van Catharina van Spanje en eerste echtgenote van Filips II. Pentekening. Kunstwerk: prent? 4. Datering: 16de eeuw. Plaats: in 1608, schijnbaar in de
Succa’s commentaar: identificatie van de figuur. Een aantekening betreffende de kledij.
Sint-Michielsabdij. Niet teruggevonden.
Lit.: F. Kenner, Die Porträtsammlung, 14, p. 148-149, nr. 163, pl.; L. Roblot-Delondre, Portraits d’infantes, p. 110-112, fig. 52.
Onbeschreven. 1 j a n m (1300 - 5 december 1355), hertog van Brabant, zoon van Jan II van Brabant en van Margareta van York en w i l l e m i v a n a v e s n e s , bijgenaamd de Goede ( ± 1280 - 7 juni 1337), graaf van Henegouwen en van Holland, zoon van Jan II van Henegouwen en van Filippina van Luxemburg. Uittreksel uit een akte waarbij Jan III, hertog van Lotharingen, Brabant en Limburg, samen met Willem van Avesnes in de hoedanigheid van graaf van Henegouwen, Jan, abt van Bonne-Espérance 5, Jacob, abt van Heylissem 6, ridder Leo van Kraainem, deken Hendrik Slabart, Hendrik Coke, kanunnik van de Sint-Goedelekerk en Gillis van Braken, kapelaan van deze kerk, een akte bezegelen die de verdeling van de herendienst (vervoer) regelt waartoe de verschillende abdijen, die op hun grondgebieden opgetrokken zijn of er bezit tingen hebben verplicht zijn. Gedateerde akte: „Datum et actum Bruxelle anno 4 D it portret komt volledig overeen met een eveneens ovale prent, waarvan een eksemplaar in de Biblioteca Nacional te Madrid bewaard is (afgebeeld in El Escorial, 1563 1963, I, p. 105). D e auteurs die in de bibliografie geciteerd worden, kenden de prent niet, maar de identificatie wordt gestaafd door de gelijkenis met andere, echte portretten van de Infante, en o.a. door een van de 913 portretjes die tussen 1578 en 1590 voor de aarts hertog van Tirol uitgevoerd werden en die nu in de Staatsgalerie van Wenen bewaard worden. Deze voor een sitamboom bestemde miniaturen, werden naar oorspronkelijke schilderijen uit de hertogelijke verzameling o f naar de kopieën die de aartshertog in het buitenland liet vervaardigen, geschilderd. Zo liet de aartshertog in 1565 zich een portret van Maria van Portugal, zijn volle nicht van vader- en moederszijde, opsturen. Een posthuum beeld van de geknielde Infante op het praalgraf van Filips II, in het koor van de Sint-Laurentiusbasiliek van het Escorial, gebeeldhouwd door Pompeo Leoni (uit: El Escorial, 1563-1963, I, p. 110, 394 en 654) is door hetzelfde prototype geïnspireerd, dat ongetwijfeld een schilderij was. Een portret door een onbekend meester, misschien wel een Portugees, dat door L. Roblot-Delondre werd uitgegeven, vertoont ook een zekere gelijkenis met het portret van Succa. 5 Jan van Barbenjon (1329-1342). 6 Jacobs zou slechts één jaar abt geweest zijn (1336); zie N . Backmund, Monasticon praemonstratense, II, p. 382.
F. 76
ANTWERPEN
226
Domini millesimo tricentesimo tricesimo sexto, vicesima quarta die mensis octobris 1336” (24 oktober 1336). Gezegeld (zie hieronder nr. 2 en 3). Het afschrift bestemd voor de Sint-Michielsabdij te Antwerpen is verloren. Lit.: Voor andere afschriften zie A. Wauters, Table chronologique, 9, p. 594; F. Prims, Antwerpsche Teksten, p. 51-52. Wij hebben de gegevens van Succa vergeleken met het afschrift (voor de Oorkondenkamer van Brabant bestemd?) bewaard op A .R.A ., Oor konden van Brabant, 437. D e akte werd ontleed en beschreven door A. Yerkooren, Inventaire, I, akte nr. 437, ontleding p. 309-310 7. Afschrift voor de abdij van BonneEspérance, Brussel, K.B., hs. 16605, E. Maghe, Chronicum ecclesiae Bonae Spei, f. 138v°139v°.
2
ja n
in (zie f. 77, nr. 1).
Gehoogde pentekeningen Kunstwerk: A) rond, bruingeelwassen zegel 8 van het ruitertype, de hertog met lans en lansvaantje naar rechts dravend, hangend aan een groen zijden lint dat aan een akte van 24 oktober 1336 opgehangen is 9. Voor beschrijving zie f . 77, nr. 1 B) Tegenzegel van het ruitertype, de hertog naar rechts dravend 10 en het zwaard zwaaiend Datering: 24 oktober 1336
Plaats: in 1608, archief van de Sint-Michielsabdij. Niet teruggevonden (zie f. 77, nr. 1)
Wapen: V Limburg gevierendeeld Brabant11 1
V Limburg gevierendeeld Brabant12 2
Succa’s commentaar: aantekeningen over het leven van de hertog en over zijn begraafplaats. Inlichtingen over het zegel en het tegenzegel.
Lit.: Ch. Butkens, Trophées, I, Preuves, p. 175; P.-F.-X. D e Ram, Notice sur les sceaux, p. 37, pl. X, nrs. 20 (zegel) en 21 (tegenzegel); Cl. G. Dallemagne, Le manuscrit, p. 94-95, nr. 21; J.P.W.A. Smit, De Helmtekens, 1953, p. 2; Brussel, A.R.A., afgietsels 385 (zegel) en 3449 (tegenzegel); Brussel, K.B., hs. 22483, C. de Rietwyck, Sigillographica Belgica, f. 52. 7 D e eerste twee zegels zijn verdwenen. D e andere door Succa geschetst, bestaan nog stuksgewijs en hangen aan afwisselend groene en rode linten. 8 D e inlichtingen over de volgende zegels, waarvan de afgietsels in het A.R.A. te Brussel bewaard worden, werden ons welwillend door de heer R. Laurent, assistent bij het Alge meen Rijksarchief verschaft. D e oorspronkelijke zegels werden niet onderzocht. 9 Zegel die op het afgietsel Brussel, A.R.A., 385 gelijkt (A.R.A., Oorkonden van Bra bant, nr. 400: 1334). Omschrift: s (i g i l l u m ) : i o h (a n n ) i s : d e i : g r a (t ia ) : d u c i s : l o t h a r ( i n g i e ) : b r a b a n t ( i e ) e t : l y m b u r g ( i e ). D e tekening stemt overeen. Diameter: 95 mm. D e door Succa vermelde kleur van het lint stemt overeen met die van het bewaarde origineel (A.R.A., Oorkonden van Brabant, nr. 437). 10 Tegenzegel: afgietsel Brussel, A.R.A., nr. 3449 (tegenzegel van het voorgaande zegel). Omschrift: s ( i g i l l u m ) : i o h (a n n ) is d u c i s b r a b a n t ( i e ) e t m a r c h i o n i s i m p e r y . Gelijkvor mige tekening. Diameter: 45 mm. 11 Op het lansvaantje, het schild en het dekkleed van het paard. 12 Op het schild en het dekkleed van het paard.
227
ANTWERPEN 3 W i l l e m i v a n a v e s n e s ( z ie f. 7 7 , n r . 1).
Gehoogde pentekening Kunstwerk: rond, groenwassen zegel van het ruitertype, de graaf met zwaard naar rechts dravend 13, aan een rood zijden lint opgehangen aan een akte van 24 oktober 1336. Voor de ontleding, zie f. 77, nr. 1 Datering: 24 oktober 1336 Plaats: in 1608, in het archief van
de Sint-Michielsabdij. Niet teruggevonden (zie f. 77, nr. 1) Wapen: 'ö gevierendeeld 3
Henegouwen-Holland 14
Succa’s commentaar: aantekeningen over het zegel en over zes andere zegels die nog aan de akte hingen.
Lit.: G. Demay, Inventaire des sceaux de la Flandre, I, p. 33, nrs. 202 en 203; Brussel, A.R.A., afgietsels 7157 en 21577.
1 g o d f r i e d in ( ± 1142 - 21 augustus 1190)15, hertog van Lotharingen, zoon van Godfried II en van Lutgardis van Sulzbach. Akte waarbij Godfried III, hertog van Leuven, de Sint-Michielsabdij bevestigt in het bezit van het erfleen „Selsaten onder Wommelghem” dat hem door de kinderen van Jan van Deurne gegeven werd. Gedateerde akte: „Acta sunt he? anno incarnati Verbi MCLXVII, regnante Frederico imperatore, anno regni sui XVI, imperii vero VTTIT° 1« (1167-1168).
Verzegeld (zie hieronder nr. 2) Oorspronkelijke akte verloren; zie beneden voor de uitgave van de transcriptie.
U t.: P.J. Goetschalckx, Oorkondenboek, p. 40, akte nr. 20; P.J. Goetschalckx, Cartularium, IV, p. 579-580, akte nr. 20. 13 Het zegel is gelijkvormig met afgietsel 7157 uit het A.R.A. te Brussel (akte van 1316 uit het Archief van Doornik). Omschrift: s ( i g i l l u m ) : g v i l l i ( e l m i ) : d e i : g r a ( t i a ) : c o m i t i s : h a y n n ( o n i e ) : h o l M a n d i e ) : z e l a n d i e : a c : d ( o m i ) n i : f r i z i e : Diameter: 90 mm. D e door Succa vermelde kleur van het lint stemt overeen met die van het te Brussel bewaard afschrift (A.R.A., Oorkonden van Brabant, nr. 437). 14 Op het schild en het dekkleed van het paard. 15 Zie P. Bonenfant, La date de mort, p. 197. 16 Volgens E. Strubbe en L. Voet, De chronologie, p. 327 zou Frederik I op 9 maart 1152 Rooms koning en op 18 juni 1155 keizer geworden zijn. Er is dus ofwel een vergissing van datum in de akte ofwel heeft Succa foutief overgeschreven. We zouden „imperii vero X II” of „XIII” en niet „VIIII” moeten lezen. Nochtans is het regeringsjaar van de koning juist. Derhalve kunnen we de oorkonde tussen Kerstmis 1167 (25 december 1167) en de eerstvolgende 9 maart plaatsen, dus schrijlings over de jaren 1167-1168. D e door Succa gekopieerde akte en de vermelde datum werden door P. Bonenfant tijdens zijn opzoe kingen over de Brabantse adel bestudeerd. Zijn beoordeling over de akte van Succa werd jammer genoeg niet gepubliceerd. Er komen nochtans in het artikel in medewerking met G. Despy, La noblesse en Brabant, uitgegeven, interessante gegevens voor, o.a. over de families Kuec of Chuc, p. 39 aantekening 38; Breda, p. 35 aantekening 34; Diederik van Herlaer, p. 64; Ghijsbrecht van Tilburg, p. 65; Arnulf II van Diest, p. 63; Nicolaas van Doveren, p. 61 aantekening 1; Godescalc van Gelmele (alias van Hoogstraten), p. 64 en ibidem aantekening 2. Tevens werden ons door Mw P. Bonenfant belangrijke gegevens
overgemaakt over het gehele folio en over de regeringsjaren van Godfried III in het bijzonder.
F. 77 v°
228 2
g o d frie d
ANTWERPEN
in (zie f. 77v°, nr. 1).
Gehoogde pentekening Kunstwerk: rond 17 grauwbruinwassen zegel van het ruitertype, de hertog met lans naar rechts dravend, aan een dubbel lint aan een akte van 1167-1168 opgehangen (voor de ontleding van de akte en onderschrift zie f . 77v°, nr. 1 en aantekening 16). D e buste van de graaf is in de linkerbenedenhoek hertekend. Datering: 1167-68 (tussen 25 december 1167 en 9 maart 1168) Plaats: in 1608 in het archief van de Sint-Michielsabdij. N iet teruggevonden (zie f. 77v°, nr. 1).
Wapen: KP Brabant
l
^7 Brabant 2
Succa’s commentaar: aantekeningen over de oorkonde, het zegel en de ophanging; Succa interpreteert foutief 1183 als overlijdensdatum van Godfried III. Het is het jaar waarin de hertog zijn zoon Hendrik aan het bewind deelachtig maakte; begraafplaats van Godfried III; datum van zijn eigenlijke regering (zonder voogd); datum van zijn huwelijk (1154 o.st.) en herhaling van de fout.
Lit.: Ch. Butkens, Trophées, I, Preuves, p. 40; P.-F.-X. D e Ram, Notice sur les sceaux, p. 15-16, pl. III, nr. 5; A. Verkooren, Inventaire, I, p. 2-3, nr. 2; Cl. G. Dallemagne, Le Manuscrit, p. 92, nr. 6; P. Bonenfant, La Charte du chapitre, p. 33, aantekening 6; M. Tourneur-Nicodème, A propos des sceaux, p. 633, aantekening 2; Brussel, K.B., hs. 22483, C. de Rietwyck, Sigillographica Belgica, f. 14.
F . 78
1 A l b r e c h t i v a n h a b s b u r g (1248/1254 - 1 mei 1308), Rooms-koning (27 juli 1298)1S, zoon van Rudolf van Habsburg en Gertrudis van Hohenberg. Akte waarbij Albrecht I van Habsburg, Rooms-koning, de hertog van Brabant Jan II dringend verzoekt de abt en de geestelijken van de Sint-Michielsabdij te Antwerpen onder zijn hoede te nemen. 17 Het enig afgietsel dat op de tekening zou kunnen gelijken is het afgietsel Brussel, A.R.A., 29081 (abdij van Averbode, akte van 1161), nochtans is dit zegel rond en niet ovaal. Omschrift: s i g i l l u m g [ ] i d i g r a . d i d u c i s l o t h ( a r i n g i e ). D e tekening van het per sonage stemt overeen. Diameter: 70 mm. Uit het onderzoek blijkt dat het wel degelijk over hetzelfde zegel gaat, maar er is een vergissing in verband met de vorm van het zegel en met het omschrift: geen enkel zegel van de hertogen van Brabant uit die periode waar van afgietsels op het A.R.A. bewaard worden draagt het omschrift d v c i s l o v ( a n i e n s i s ) , hoewel de hertog deze titel droeg. Zie P. Bonenfant, L ’origine du titre de duc de Bra bant, p. 3, aantekening 1. Geen enkele systematische studie over de zegels van de hertog is tot op heden verschenen. We kunnen dit dus niet aanvechten. 18 Zie over zijn biografie Wegele, Albrecht I.
ANTWERPEN
Gedateerde akte: „Dat in Freingenfurt, X V kalendas martii anno Domini m°cc lxxxx nono, regni vero nostri anno primo”. (15 februari 1299) Gezegeld (zie hoger nr. 2)
229
De akte wordt nu in het Rijksarchief te Antwerpen bewaard onder nr. N 6 C 15, maar het zegel is verdwenen19. Voor de uitgaven, zie beneden.
Lit.: J.F. Böhmer, Regesta imperii, p. 209, akte nr. 135; J.F. Böhmer, Acta imperii selecta, p. 395, akte nr. 537 (tekstuitgave); J. Vannérus, Inventaire, p. 10, akte nr. XXII; P.J: Goetschalckx, Oorkondenboek, p. 32, akte nr. 442 (tekstuitgave). 2 ALBRECHT I VAN HABSBURG ( z ie f. 7 8 , n r . 1 ).
Penseel- en waterverftekening Kunstwerk: witwassen
Datering: 15 februari 1299 Plaats: in 1608, in het archief van
majesteitszege! met de beeltenis van de koning 20, aan een dubbele reep perkament opgehangen en gedateerd 15 februari 1299 (voor ontleding, zie f. 78, nr. 1)
de Sint-Michielsabdij. Niet teruggevonden (zie f. 78, nr. 1)
Succa’s commentaar: aantekeningen over de akte en het zegel.
Lit.: O. Posse, Die Siegel, I, pl. 45, nr. 1 en V, p. 34-35.
Onbeschreven. 1 FREDERiK u i [ f r e d e r i k i ( ± 1 1 2 3 rik II van Zwaben en van Judith] 21.
p 78 v o 10
juni
1 1 9 0 ),
keizer, zoon van Frede-
Akte waarbij Frederik I de hertog Hendrik I van Brabant en de onderdanen van de stad Antwerpen looft voor de ijver die ze bij het behartigen van de belangen van de Sint-Michielsabdij te Antwerpen aan de dag leggen. Deze abdij had hij onder zijn hoede genomen en van alle cijnsplichten vrijgesteld. 19 De oorspronkelijke akte op perkament is 10 cm hoog bij 20 cm breed. D e foto’s ervan werden ons door de heer A. Bousse, afdelingshoofd bij het Rijksarchief te Antwerpen wel willend bezorgd. Op de keerzijde komen enkele aantekeningen van latere datum voor „litera domini Alberti Romanorum regis” — „1290” — „litera recomenda[ta] irnperatoris ad Johanis Brabantie” (15de e.) — „1299” — „Num. 6 C 15” (19de e.) — „Archives du Royaums de Belgique” — „Archives de l’Etat. Anvers” (stempel, 19de e.) — „Acquis a la vente Vander Straelen-Moons a Anvers, 18 janvier 1886” (Getypt strookje pp het perkament geplakt). 20 Succa reproduceert het zegel op iets grotere schaal. D e diameter van het oorspronke lijk zegel is 95 mm. 21 Succa verwart keizer Frederik I met Frederik III. Voor de biografie van Frederik I, zie W.V. Giesebrecht, Friedrich 1.
p_ 79
1
2
ANTWERPEN
230
Niet gedateerde akte (volgens P.J. Goetschalckx, tussen 1186 en 1190)
Gezegeld (zie hieronder nr. 2) Oorspronkelijke akte verloren; zie beneden voor de uitgaven.
Lit.: J.F. Böhmer, A cta im perii selecta, p. 154-155, akte nr. 167; P J . Goetschalckx, O orkondenboek, p. 64-65, akte nr. 39; P.J. Goetschalckx, Cartularium, IV, p. 597-598,
akte nr. 39.
2
[fre d e rik
i] (zie f. 79, nr. 1).
Pen- en w aterverftekening K unstw erk: geelwassen
majesteitszegel22 met de beeltenis van de keizer aan een dubbel lint aan een akte van c. 1186-1190 opgehangen (voor de ontleding zie f. 79, nr. 1) Datering: 1186-1190 Plaats: in 1608, archief van de Sint-Michielsabdij. Niet teruggevonden (zie f. 79, nr. 1)
Succa’s commentaar: vermelding van een
aantekening betreffende de akte op de versozijde. De vermelde regeringsdata wijzen erop dat Succa in de mening verkeerde dat keizer Frederik III (1440-1493) bedoeld was. Beschrijving van het zegel met schaarden.
Lit.: O. Posse, D ie Siegel, I, pl. 22, nr. 1 en V, p. 25.
F. 79 v°
Onbeschreven.
F. 80
1 g o d f r i e d l i l (zie f. 77v°, nr. 1 ). Begin van een akte waarbij Godfried III, hertog van Lotharingen en markies van het Roomse Rijk, het akkoord bevestigt dat tussen de Sint-Michielsabdij te Antwerpen en Everaart de Doven over het erfleen van Eppo van Okkerzeel gesloten werd.
Niet gedateerde akte (na 1154). Gezegeld (zie hierna nr. 2). Het origineel is zoek. Lit.: onuitgegeven akte. Vervolg op een andere akte van 1154 over dezelfde aangelegen
heid door P.J. Goetschalckx23 uitgegeven. („Acta sunit hec anno Verbi incarnati M°C°LIIII, indictione secunda”).
2
22 Succa’s tekening is lichtjes verkleind t.o. van het oorspronkelijke stuk (zie Bibliografie). De transcriptie van het omschrift is niet gelijkluidend. E r staat te lezen: f r e d e r i c ( u s ) d e i g r a ( t i a ) r o m a n o ( r u m ) i m p e r a t o r a u g ( u s t u ) s . Over de identiteit van de auteur van de matrijs van het zegel, zie Mevr. P. Bonenfant, Inleiding, p. 37-38. Diameter van het oor spronkelijk zegel: 86 mm. 23 P.J. Goetschalckx, D e abdij van S. Michiels, 4, p. 46-48, akte nr. 2; O orkondenboek, p. 22 tot 24, akte nr. 11 en Cartularium, 4, p. 571, akte nr. 11. Betreffende de datering, zie ook aantekening 25.
231
ANTWERPEN 2
g o d f r ie d
i n ( z ie f. 7 7 v ° , n r . 1 ).
Pen- en w aterverftekening K unstw erk: rond zegel van het
ruitertype, de graaf met lans en lansvaantje 24 naar links dravend door een dubbel lint aan een niet gedateerde akte opgehangen (na 1154). (voor de ontleding zie f. 80, nr. 1) Datering: na 1154 25
Plaats: in 1608 in het archief van de
Sint-Michielsabdij. Niet teruggevonden (zie f. 80, nr. 1) Succa’s commentaar:
aantekeningen over de akte en de begraafplaats van de hertog. Succa verwart diens regeringstijd (1143: overlijden van Godfried II -1183: Hendrik van Brabant, deelt in het bewind) met zijn levensdata (zie f. 77v°).
Lit.: Ch. Butkens, Trophées, I, Preuves, p. 42; P.-F.-X. De Ram, N otice sur les sceaux, pl. III, zegel nr. 6; A. Verkooren, Inventaire, I, p. 273, nr. 2; Cl.G. Dallemagne, L e M anuscrit, p. 92, nr. 7; P. Bonenfant, La charte du chapitre, p. 33, aant. 6; M. ToumeurNicodème, A propos des sceaux, p. 633, aant. 2; Brussel, A.R.A., afgietsel 12390; Brussel, K.B., hs. 22483, C. de Rietwyck, Sigillographica Belgica, f. 15. 1 FiL iPS v a n d e e l z a s (zie f. 43v°, nr. 2). Akte waarbij Filips van de Elzas, graaf van Vlaanderen en Vermandois, de Sint-Michielsabdij de verzekering geeft dat hij al haar goederen en rechten zal beschermen.
Niet gedateerde akte (1164-1182) 26 Gezegeld (zie hierna, nr. 2)
Het oorspronkelijke stuk is verloren; zie beneden voor de uitgave.
F. 80 V°
1
Lit.: P.J. Goetschalckx, Cartularium, IV, p. 591-592, akte nr. 33; P.J. Goetschalckx, O orkondenboek, p. 56-58, akte nr. 33.
24 Vertoont eveneens gelijkenis met het afgietsel Brussel, A.R.A., 12390 (Kerkelijk A r chief, Abdij van Heylissem, anno 1171). Omschrift: -f g o ( d e f r ) i d u s . d e i . g r a ( t i a ) . d u x . l o t h a r i n g i e . Gelijkvormige tekening. Diameter: 70 mm. 25 Dit zegeltype zou van latere datum zijn dan het voorgaande (f. 77v°, nr. 2). M. Tourneur-Nicodème, op. cit. meent dat vermits dit zegel aan een akte van 1167-1168 hangt het hier beschreven zegel van latere datum moet zijn. 26 Steunend op de inhoud dateert P. J. Goetschalckx, op. cit., de akte tussen 1164 en 1182.
2 A U 1
ü 2
B
ANTWERPEN
232
2
FiLiPS
van d e elzas
(zie f. 43v°, n r . 1).
G ehoogde pentekeningen K unstw erk: A) rond, roodwassen
Datering: tussen 1164 en 1182 29 Plaats: in 1608 in het archief van
zegel van het ruitertype, de graaf met zwaard en schild met de leeuw naar rechts dravend, aan een lederen lint aan een niet gedateerde akte opgehangen (tussen 1164 en 1168) (voor ontleding en omschrift zie f. 80v°, nr. 1 )27 Links heeft Succa de buste van de graaf hertekend B) rond tegenzegel van het ruitertype de hertog met lans naar links dravend 28
de Sint-M ichielsabdij. Niet teruggevonden (zie f. 80v°, nr. 1) Wapen: V Vlaanderen 30
l
V Vlaanderen 31 2
Succa’s commentaar:
aantekeningen over de oorkonde, het zegel en het tegenzegel.
Lit.: O. Vredius, Sigilla, p. 19-20 en reproduktie; G. Demay, Inventaire des sceaux de la Flandre, p. 24, nr. 138 (pl.); J. Th. De Raadt, Sceaux armoriés, I, 4 d ï d., p. 454; M. Tourneur-Nicodème, A propos des sceaux, p. 636; Brussel, A.R.A., afgietsel 21704.
F. 81
1 j a n i i (27 september 1275 - 27 oktober 1312), hertog van Lotharingen en Brabant, zoon van Jan I van Brabant en van Margareta van Vlaanderen. Begin van een akte waarbij Jan II hertog van Lotharingen, Brabant en Lim burg, de eigendommen en de vrijstellingen van de Sint-Michielsabdij te Ant werpen, binnen het hertogdom Brabant gelegen, die door zijn voorouders reeds erkend waren, bekrachtigt32. 27 Het zegel gelijkt op het afgietsel Brussel, A.R.A., nr. 21704 (Brugge, Groot-Seminarie, Archief van Ter Duinenabdij, akte van 1162). Omschrift: + s i g i l l u m : p h i l i p p i : c o m i t i s f l a n d r i e : + : De tekening geeft tamelijk nauwkeurig het zegel weer maar de woord schikking verschilt. Diameter: 90 mm. 28 Het tegenzegel stemt overeen met het afgietsel Brussel, A.R.A., nr. 21704bis (dit tegen zegel komt van dezelfde akte van 1162). Omschrift: + e t v i r o m a n d i e + . Verschil: op het oorspronkelijke zegel lopen de voorste en achterste benen van het paard door tot in het omschrift. 29 Uit het onderzoek van de zegels zijn geen nauwkeurige gegevens af te leiden. Indien het zegel dat door Succa getekend werd overeenstemt met de gravure in O. Vredius, Sigilla, p. 19 en indien diezelfde Vredius op p. 21 beweert dat Filips van de Elzas in 1178 een nieuw zegel liet vervaardigen, dan vermeldt Vredius toch ook dat zelfs na 1178 de graaf van Vlaanderen soms het oude zegel gebruikte. Sinds O. Vredius werd geen enkel systematisch noch volledig onderzoek aan dit probleem gewijd. We kunnen nochtans ver melden dat M. Toumeur-Nicodème, A propos des sceaux, p. 636, beweert, echter zonder bronvermelding, dat het eerste grafelijk zegel slechts tussen 1163 en 1168 gebruikt werd. 80 Op helm en schild. 31 Op lansvaantje en schild. 32 De akte herhaalt bijna woordelijk een akte door Jan I, hertog van Brabant in februari 1283 gegeven (zie f. 81v°, nr. 1).
233
ANTWERPEN
Gedateerde akte: „Datum anno Domini mcc nonogesimo septimo in Purificatione Beate Marie Virginis” (1298, 2 februari).
Gezegeld (zie hierna, nr. 2) Het oorspronkelijke stuk is verloren; voor de uitgave zie hierna.
Lit.: P.J. Goetschalckx, O orkondenboek, p. 25-26, akte nr. 435.
2
j a n II ( z ie f. 8
1, n r . 1).
Pen- en waterverftekeningen K unstw erk: rond geelwassen zegel van
Datering: 2 februari 1298 Plaats: in 1608 in het archief van de
het jachttype, het paard naar links dravend 33 aan een dubbel lint aan een akte van 2 februari 1298 opgehangen. (Voor de ontleding zie f. 81, nr. 1) Links heeft Succa de hertog en de dieren hertekend.
Sint-Michielsabdij. Niet teruggevonden (zie f. 81, nr. 1) Wapen: 'ö Brabant met de leeuw 34. 1 Succa’s com mentaar: identificatie van de
zegelaar; aantekening over de kleur van het zegel.
Lit.: Ch. Butkens, Trophées, I, Preuves, p. 134; P.-F.-X. De Ram, N otice sur les sceaux, p. 35; A. Verkooren, Inventaire, I, p. 123-124, nr. 167; Cl.G. Dallemagne, L e M anuscrit,
p. 41 en 94, nr. 17; Brussel, A.R.A., afgietsel 19003; Brussel, K.B., hs. 22483, C. de Rietwyck, Sigillographica Belgica, f. 46.
1 j a n I (1 252/1253 - 3 mei 1294), hertog van Lotharingen en van Brabant, zoon van Hendrik III en van Aleidis van Bourgondië. Begin van een akte waarbij Jan I, hertog van Lotharingen en Brabant en mar kies van het Roomse Rijk, de abt van de Sint-Michielsabdij te Antwerpen onder zijn hoede neemt en bevestigt dat al de rechten en vrijheden, door zijn voorvaderen 35 en andere personen in de verschillende erflenen van Antwerpen en omgeving geschonken, gehandhaafd blijven. 33 Het zegel stemt met het afgietsel Brussel, A.R.A., nr. 19003 (Gent, Rijksarchief. Oor konden der graven van Vlaanderen, nr. 861, anno 1297) overeen. Omschrift: + s ( i g i l l u m ) : ioHANNis : Dvcis : L o t h a r i n g i e : b r [ ] : [ ] b v r g ( i e ) . De tekening stemt overeen maar er zijn afwijkingen in de schikking van het omschrift. Op het oorspronkelijk zegel leest men [ l i m J b u r g , op de tekening u m b u r g i e . Diameter: 70 mm. 34 In het zegelveld. 35 In een akte van 2 februari 1298 door Jan II verleend (zie f. 81, nr. 1) en door P.J. Goetschalckx, O orkondenboek, p. 25, akte nr. 435 uitgegeven, wordt voorliggende akte geciteerd.
F. 81 V°
1
2
ANTWERPEN
234
Gedateerde akte: „Datum anno Domini millesimo ducentesimo octuagesimo secundo, mense februario » (februari 1283)
Gezegeld (zie beneden nr. 2 en f. 82, nr. 3) Oorspronkelijke akte verloren; voor de uitgaven zie hieronder.
Lit.: J.F. Willems vermeldt, in Chronique en vers de Jean Van H eelu, p. 572-573, akte
nr. CCXIV, de uitgave van deze akte volgens het cartularium van de Sint-Michielsabdij te Antwerpen; P.H. De Bruyne, H istoire du règne, p. 163; P.J. Goetschalckx, O orkondenboek, p. 310-311, akte nr. 281; P.J. Goetschalckx, Cartularium, VIII, p. 400-401, akte nr. 281. 2
ja n
i ( z ie f. 8 1 v ° , n r . 1 ).
Gehoogde pentekening. K unstw erk: geelwassen zegel van het
Datering: februari 1283 Plaats: in 1608 in het archief van de
ruitertype, de hertog met lans en lansvaantje naar rechts dravend 36 aan een zijden lint opgehangen aan een gedateerde akte van februari 1283 (Voor ontleding, zie f. 81v°, nr. 1) Het tegenzegel is op f . 82 nr. 3 voorgesteld
Sint-Michielsabdij. Niet teruggevonden (zie f. 81v°, nr. 1) W apen: K? wapen van B rab an t37 1 Succa’s com mentaar: aantekeningen over de hertog en over zijn zegel.
Lit.: Ch. Butkems, Trophées, I, Preuves, p. 110; P.-F.-X. De Ram, N otice sur les sceaux, p. 33, pl. VIII, nr. 16; A. Verkooren, Inventaire, I, p. 86, nr. 111; Cl. G. Dallemagne, L e M anuscrit, p. 92, nr. 15; M. Tourneur-Nicodème, L es sceaux, p. 127-128; J.P.W.A. Smit, D e H elm tekens, p. 202-203; Brussel, A.R.A., afgietsel 18712; Brussel, K.B., hs., 22483, C. de Rietwyck, Sigillographica Belgica, f. 43.
1 h e n d r i k I ( f 5 september 1235), hertog van Lotharingen, zoon van God fried III en van Margareta van Limburg.
F. 82
Akte waarbij Hendrik I, hertog van Lotharingen, aan de Sint-Michielsabdij te Antwerpen gronden en bijhorigheden gelegen in de parochie Lillo als leen schenkt.
1
A
B
1
2
2
3
V 3
4
36 Stemt overeen met afgietsel Brussel, A.R.A., nr. 18712 (Gent, Rijksarchief, Oor konden der graven van Vlaanderen, nr. 223, anno 1283) waarvan het omschrift onvol ledig is. Diameter: 90 mm. 37 Op lansvaantje, schild en dekkleed van het paard.
ANTWERPEN Gedateerde akte: „Datum anno Domini mcc quinto” (1205) Gezegeld (zie beneden nr. 2)
235 Origineel verloren; zie beneden voor de uitgaven.
Lit.: A. Kluit, H istoria critica, II, 1, p. 284; P.J. Goetschalckx, O orkondenboek, p. 69, akte nr. 45; P.J. Goetschalckx, Cartularium, V, p. 299, akte nr. 45. 2 HENDRIK I ( z ie f . 8 2 , n r . 1 ).
G ehoogde pentekeningen K unstw erk: A) rond zegel van het
Datering: 1205 Plaats: in 1608, in het archief van de
ruitertype, de hertog met lans en lansvaantje met omschrift naar rechts dravend onvolledig 38 met een dubbel lint aan een gedateerde akte (1205) opgehangen (voor ontleding zie f. 82, nr. 1) B) rond tegenzegel van het ruitertype, de hertog met zwaaiend zwaard naar rechts dravend zonder om schrift39. Vereenvoudigde schets van het tegenzegel
Sint-Michielsabdij. Niet teruggevonden (zie f. 82, nr. 1) Wapen: V wapen van B rabant40
1
V wapen van B rabant41 2
Succa’s com mentaar: regeringsjaren van
de hertog en datum van zijn overlijden. Aantekening over het tegenzegel.
Lit.: Ch. Butkens, Trophées, I, Preuves, p. 47; A. Kluit, Historia critica, II, 1, p. 284; P.-F.-X. De Ram, N otice sur les sceaux, p. 20-21 en pl. IV, nrs. 7-8; A. Verkooren, Inven taire, I, p. 17-18, nr. 13; Cl.G. Dallemagne, L e M anuscrit, p. 45 en 92, nr. 8; P. Bonen fant, La charte du chapitre, p. 34; M. Tourneur-Nicodème, A propos des sceaux, p. 633 639; Brussel, A.R.A., afgietsels nrs. 1568 (zegel) en 462 (tegenzegel); Brussel, K.B., hs. 22483, C. de Rietwyck, Sigillographica Belgica, f. 23.
38 Gelijkt op afgietsel Brussel, A.R.A., nr. 1568 (Brussel, A.R.A., Oorkonden van Bra bant, nr. 13, anno 1206). Omschrift: + s i g i i x u m h e n r i c i d u c i s l o t h a r i n g i e . Op het zegel van 1206 komt de ruiter echter minder gedrongen voor en verschilt de helm. In het om schrift begint l o van l o t h a r i n g i e achter de benen van het paard. Diameter: 80 mm. De interpretatiemoeilijkheden worden in de inleiding door Mevr. P. Bonenfant uiteengezet. Het omschrift door Succa overgeschreven is, evenals dat van Kluit, onvolledig. 39 Zie afgietsel Brussel, A.R.A., nr. 462 (Brussel, A.R.A., KerkeJijk archief, Abdij La Ramée; anno 1234), waarop echter e t m a r c h i o n i s voorkomt. 40 Op schild en lansvaantje. Zie Ch. Butkens, op. cit., p. 47 en M. Tourneur-Nicodème, op. cit., p. 635, aantekening 3. 41 Op het schild.
ANTWERPEN
236
3
ja n
i (zie f. 81v°, nr. 1).
Gehoogde pentekening K unstw erk: rond tegenzegel van het
Datering: februari 1283 Plaats: in 1608, archief van de
ruitertype, de hertog met zwaaiend zwaard naar rechts dravend. Het omschrift werd niet overgenomen 42. Op f. 81v°, nr. 2 heeft Succa het zegel afgebeeld en de akte waaraan hij opgehangen is, heeft hij op f. 81v°, nr. 1 overgeschreven. Deze akte is van februari 1283.
Sint-Michielsabdij. Niet teruggevonden (zief. 81v°, nr. 1) Wapen: V Brabant 3
Succa’s com mentaar: aantekening over het
tegenzegel.
Lit.: Ch. Butkens, Trophées, I, Preuves, p. 110; P.-F.-X. De Ram, N otice sur les sceaux, p. 33, pl. VIII, nr. 17; A. Verkooren, Inventaire, I, p. 86, nr. 111; Cl. G. Dallemagne, L e M anuscrit, p. 92, nr. 15; J.P.W.A. Smit, D e H elm tekens, p. 202-203; Brussel, K.B., 22483, C. de Rietwyck, Sigillographica Belgica, f. 43.
4 Gedateerd en getekend bewijsstuk van abt Denijs Feytens (zie over hem aantekening 3), de teruggave van de gezegelde akten, door Succa ontleend, bevestigend.
F. 82 v°
Onbeschreven. 42 Zie afgietsel Brussel, A.R.A., nr. 18713 (Gent, Rijksarchief, Oorkonden der graven van Vlaanderen, nr. 223, anno 1283). Diameter: 50 mm. Het omschrift e t m a r c h io n is komt erop voor. 43 Op schild en dekkleed van het paard.
237
BRUGGE
Folio’s 83 tot 101 v°
14. BRUGGE
10 mei 1615 \ Opsporingen van Succa te Brugge2. Drie plaatsen werden in het onderzoek betrokken: het Brugse Vrije 3, de Sint-Donatiuskerk4 en de O.-L.V.-kerk 5. In tegenstelling met zijn voorgaande reizen, levert Succa geen enkel bewijs van zijn verblijf in deze stad. Plaats en datum van het onderzoek.
F. 83
Wapen: 'ö Wapen van Vlaanderen
l
Onbeschreven. 1 2 3 4 5
Zie f. 83. België, prov. W. Vlaanderen, provinciehoofdplaats. Folio’s 85 en 86. Folio’s 87 tot 92 en 99v°. Folio’s 84, nr. 2 en 93 tot 101 v".
F. 83 v°
BRUGGE
238
F. 84
1 r o b r e c h t v a n BETHUNE ( ± 1249 - 17 september 1322) graaf van Vlaande ren, zoon van Gwijde van Dampierre en van Mathilde van Bethune. Vermelding van zijn graf te leper. Daar Succa deze stad niet aandeed, kan het ons verwonderen dat er sprake is van dit graf. Ondanks zijn laatste wilsbe schikking werd de graaf niet te Flines begraven, maar wel in de Sint-Martinuskapittelkerk te leper, in tegenstelling met vele van zijn naaste familieleden waaronder zijn moeder, zijn vrouw en zijn broer. Zie over dit graf L. Devliegher, Het graf, p. 178-185 en A. Viaene, Abdijen en Kapittelkerken, p. 27-31. 2
LAURENTIUS ROTHART
en JACOBA GOETGHEBUER, zijn echtgenote.
Pentekening K unstw erk: graf van het echtpaar waarvan
Succa slechts twee elementen overgenomen heeft: een doodshoofd en een spreukband Datering: 17de eeuw 6
Plaats: in 1615, O.-L.-V.-kerk 7, in de zuidelijke koorrondgang 8. Niet teruggevonden. Succa’s commentaar: plaatsbepaling van het graf. Kopie van het grafschrift en van een tweeregelig vers dat op het graf stond.
Lit.: J. Gailliard, Inscriptions funéraires. Eglise N otre-D am e, p. 86.
F. 84 v°
Onbeschreven. 6 Volgens Cornelius Gailliard (Brussel, K.B., Goethals 1654, f. 82v°) zou Jacoba op 12 augustus 1631 gestorven zijn. Succa heeft de plaats waar de overlijdensdata van de echt genoten voorkomen open gelaten; ofwel waren ze onleesbaar ofwel waren ze op het ogenblik van zijn bezoek nog niet aangebracht. De datum 1661 door J. Gailliard, op. cit., vermeld, berust op een lees- of schrijffout. 7 Over deze kerk, zie p. 246. 8 Volgens J. Gailliard, op. cit.
BRUGGE
239 PALEIS VAN HET BRUGSE VRIJE
Het district, dat sinds 1235 gekend was onder de naam „het Vrije”, was het vierde lid van de Staten van Vlaanderen. Het bezat eigen grenzen en rechts macht en behield ze tot de Franse Omwenteling. Het eerste stenen gebouw van het Brugse Vrije, tussen 1435 en 1440 opgetrok ken werd alras te klein. Tussen 1520 en 1528 werd een nieuw gebouw opge trokken dat in 1722 grotendeels verbouwd werd met uitzondering van de ver gaderzaal, die Succa bezocht; ze bestaat nog steeds (Justitiepaleis). Lit.: [W .HJ. Weale], L e Palais du Franc, p. 46-92, 216-237; A. Duclos, Bruges, Histoire, p. 351, 446-447; E. Warlop, D e K eurbrief, p. 161-186; L. Devliegher, K unstpatrim onium , p. 44-45.
BRUGGE
240
F. 85
v a n BOURGONDIË (13 februari 1457 - 27 maart 1482), dochter van Karei de Stoute en van Isabella van Bourbon, eerste echtgenote van Maximiliaan van Oostenrijk.
M a r ia
Potloodtekening K unstw erk: houten beeld uit de schouw
Plaats: in 1615, in de vergaderzaal van het Vrije. Ze bestaat nog steeds
van het Vrije; Succa maakte er twee tekeningen van: een schets (f. 85) en een uitgewerkte tekening (f. 86) D atering: 1529-1531 9 Auteurs: de houtsnijders, Guyot van Beaugrant, Roger de Smet, Herman Glosencamp, Jakob Crepen, Adriaan Rasch, naar de tekeningen en modellen van Lancelot Blondeel en Jan Mone.
Wapen: V onvolledig wapen van Bourgondië
l (nieuw)
*7 Wapen van Bourgondië (oud). 2
Succa’s com mentaar: identificatie van het
beeld.
Lit.: F. Priem, D ocum ents, p. 1-47; W.H.J. Weale, Lancelot Blondeel, p. 96-100; A. Du clos, Bruges. Histoire, p. 447; P. Clemen, Lancelot Blondeel, p. 8-17; L. Devliegher, K unstpatrim onium , p. 45-46.
F. 85 v°
Onbeschreven.
F. 86
MARIA VAN BOURGONDIË
G ehoogde pentekening K unstw erk: houten beeld; uitgewerkte
K? Wapen van Bourgondië (oud).
tekening naar de schets van f. 85
Succa's commentaar: plaatsbepaling van
W apen: 'O onvolledig wapen van Bourgondië
het beeld. Identificatie ervan en vermelding van het gebruikte materiaal.
l (nieuw)
F. 86 v°
(zie f. 85). 2
Onbeschreven. 9 Archiefstukken uitgegeven door F. Priem, D ocum ents, p. 1-47.
BRUGGE
241 siN T -D O N A T iu SKERK ( k a t h e d r a a l )
De oudste gegevens over Brugge dateren van het eind der 9de eeuw; de graaf van Vlaanderen bezat er een versterkt toevluchtsoord, de „Burg” genoemd, die op de huidige Burg stond. De burchtkapel aan de H. Maagd opgedragen, ontving de relikwieën van de heilige Donatius, naar wie zij later genoemd werd. Sint-Donatius die een parochie van het castrum was, werd de zetel van het kapittel der kanunniken, wier verblijf aldaar in de tweede helft van de 11 de eeuw vaststaat. Toen er te Brugge in 1560 een bisdom werd opgericht, werd de kerk tot kathedraal verheven. Het eerste gebouw uit duurzaam materiaal dat door opgravingen kon worden gesitueerd is een burchtkapel die waar schijnlijk uit de tijd van Arnulf de Grote dateert (918-965). Het centrale plan kan worden vergeleken met de palatijnse kapel van Aken. Sint-Donatius bezat een koorgalerij die uitkwam in het paleis van de graaf van Vlaanderen. In deze galerij werd Karei de Goede in 1127 vermoord. Het gebouw had tengevolge van opeenvolgende onlusten, die na de moord plaatsgrepen, fel te lijden en werd in de tweede helft van de 12de eeuw door een romaanse kerk vervangen. In 1316 stortte de toren in; hierdoor ontstond veel schade, maar het romaanse koor bleef bewaard. Het schip werd hersteld. De kerk werd door de geuzen verwoest en in de 16de eeuw gerestaureerd. Ze werd in 1799 openbaar ver kocht en het jaar daarop volledig afgebroken. Lit.: J. Gailliard, Inscriptions funéraires. Eglise Saint-Donat, p. 7-9; H. Pirenne, Histoire du meurtre; A. Duclos, Bruges. Histoire, p. 314, 445; F.-L. Ganshof, Iets over Brugge, p. 281-303; E. de Moreau, Bruges, kol. 889-892; E.I. Strubbe, D e parochies te Brugge, p. 335-380; J.B. Ross, The M urder; L. Devliegher, H et koor, p. 309-325; E.I. Strubbe, Van de eerste naar de tweede omwalling, p. 271-300; J. Mertens, Quelques édifices reli gieux, p. 146-149; J.A. Van Houtte, Bruges.
BRUGGE
242
F. 87
MARGARETA VAN DE ELZAS (z ie f. 6 0 , M . 4 ) . Gewassen pentekening K unstw erk: tombe met gisant Datering: begin van de 13de eeuw 10 Plaats: in 1615, noordzijde van het
hoofdaltaar n . 1741 afbraak 12
Succa’s com mentaar: plaatsbepaling van
de tombe. Vermelding van het aantal nissen aan de lange zijde. Identificatie van de overledene. H aar grafschrift op een loden plaat gegrift komt op f. 87v°, nr. 2 voor.
Lit.: J. Gailliard, Inscriptions funéraires, Eglise Saint-Donat, p. 35-36, pl. IV; E. Reusens, E lém ents, p. 397; C. Dehaisnes, H istoire de l’art, p. 382, pl. X; R. Mullie, M onum ents de Bruges, 2de deel, p. 56-57.
F . 87
V°
1 MARGARETA VAN DE ELZAS (z ie f. 6 0 , n r . 4 ) .
Gewassen pentekening K unstw erk: kruisvormig sieraad Datering: 12de eeuw? 13 Plaats: in 1615, in de Sint-Donatius-
Succa’s com mentaar: sterfdatum van de gravin. Plaatsbepaling van het kruis, beschrijving en geschiedenis.
kathedraal tentoongesteld 14. Niet teruggevonden 10 Te oordelen naar de stijl van het kunstwerk en naar de kledij van het personage: lang, nauw kleed (bliaud) en schoudermantel. Uitbeeldingen zoals ze in de zijnissen voorkomen kent men in de 13de eeuw niet; gewoonlijk staan in de nissen afzonderlijke figuren met wapenschilden. Het gaat niet op te veronderstellen dat de zijwand bescha digd en gerestaureerd werd, want in de voorgestelde scenes komen harnasonderdelen voor die uit dezelfde periode dagtekenen als de waarschijnlijke oprichtingsdatum van het monument. Zie Inleiding, p. 55. In een prent door J. Gailliard, op. cit., naar een ander handschrift dan dat van Succa gepubliceerd en dat het graf in perspectief voorstelt, ver tonen de kleine taferelen veel gelijkenis met Succa’s tekening. 11 Margareta van de Elzas werd eerst te Brugge in de H. Kruiskerk begraven, later werd haar stoffelijk overschot in een graf in het middenkoor van de Sint-Donatiuskerk bijgezet. In 1352 werd, volgens J. Gailliard, op.cit., het graf naar de noordzijde van het hoofdaltaar verplaatst. 12 Volgens J. Gailliard, op. cit. 13 De bewaarde juwelen uit die periode zijn zeer zeldzaam. Een paar steekspelden uit het Hessisches Landesmuseum te Darmstadt die door sommige auteurs van het einde van de 10de eeuw worden gedateerd en door anderen van het begin van de 11de eeuw, verto nen veel gelijkenis met dit kruis (zie J. Evans, A H istory o f Jewellery; E. Steingräber, A lter Schm uck; H. Kohlhaussen, Europäisches K unsthandw erk). 14 Volgens Succa zou het juweel in 1352 bij verplaatsing van de tombe uit het graf van de gravin verwijderd zijn.
BRUGGE 2
243
MARGARETA VAN DE ELZAS (z ie f. 6 0 , n r . 4 ) .
Grafsteen van de gravin. Haar graf is op f . 87, nr. 1 afgebeeld. Lit.: Volgens A. Wauters, M arguerite d’Alsace, kol. 581-582, en J. Gailliard, Inscriptions funéraires, Eglise Saint-Donat, p. 35, zou het inschrift, dat op een loden plaat gegrift was, in 1352 bij het verplaatsen van het graf ontdekt zijn. J. Gailliard, op. cit., geeft er een
afschrift van. 1 Burchtvrouwe van Brugge in de 1 3de eeuw. [j o h a n n a v a n c o n s t a n t i n o p e l (1188 - 5 december 1244), gravin van Vlaanderen, Henegouwen en Namen, dochter van Boudewijn VI en van Maria van Champagne, echtgenote van Fer dinand van Portugal, later van Thomas II van Savoie (?)15] .
Pen- en w aterverftekening K unstw erk: tombe met g isant16 Datering: eerste helft van de 13 de eeuw 17 Plaats: in 1615, in de
F . 88
Succa’s com mentaar: plaatsbepaling van
het graf. Gedeeltelijke kopie van het grafschrift.
Sint-Donatiuskathedraal, zonder nadere gegevens. Niet teruggevonden.
1
Lit.: R. Mullie, M onu m en ts de Bruges, 2de deel, p. 58. 2
jo h a n n a v a n c o n s t a n t in o p e l
(z ie f. 8 8 , n r . 1 ).
Overeenkomst in 1224 tussen de gravin en Jan van Nesle, kasteelheer te Brugge over de verkoop van de heerlijkheid van Brugge gesloten, volgens J. Meyerus en P. D’Oudegherst. Een andere kopie van deze tekst bevindt zich op f. 92.
2
Lit.: J. Meyerus, C om m entarii, f° 70v°; P. D ’Oudegherst, Annales, II, p. 107-108; T. Luykx, Johanna van Constantinopel, p. 141; E. Warlop, D e Vlaam se A del, 1, p. 335-337.
Onbeschreven. 15 Zij ligt te Marquette (Frankrijk, dép. Nord, kanton Rijsel) begraven en het is niet uitgesloten dat men een beeld liet oprichten dat aan haar titel van burchtvrouwe van Brugge herinnerde. De verjaardag van haar dood werd in de Sint-Donatiuskerk gevierd (zie L. Gilliodts-Van Severen, L ’obituaire, p. 326). De tekst bij Succa’s tekening heeft eveneens op haar betrekking (zie nr. 2 en f. 92). 16 Het kan niet met zekerheid uitgemaakt worden of het hier om een twee- of driemensioneel voorwerp gaat en of het van steen of van metaal is. 17 Te oordelen naar de versiering van het graf en de kledij van de gisant, o.a. de haar vlecht (touret). 18 Te oordelen naar de kledij (wambuis met opstaande kraag en mutsvormige kaproen) zou het beeld tot het einde van de 14de eeuw teruggaan. Er is nochtans een inscriptie op het voetstuk die vermeldt dat het in 1609 „vernieuwt” werd. Is daaruit te besluiten dat het beeld toen vernieuwd of slechts gerestaureerd werd? In ieder geval wijst het zwaard in zijn huidige vorm op de herstelling van 1609.
p gg v o
BRUGGE
244
1
F. 89
karel d e g o ed e
( z ie
f. 60v°, nr. 1).
Pen- en waterverftekening K unstw erk: gebeeldhouwd en geverfd
houten beeid. Detail van de gordel van de graaf. Datering: einde van de 14de eeuw? 1609? is
Plaats: in 1615, in de kapel van de
H. Maagd 19. Nu in het schip van de Sint-Salvatorskathedraal te Brugge Succa’s com mentaar: plaatsbepaling en identificatie van het beeld. Beschrijving.
Lit.: J. Gailliard, Ephémérides, p. 110; W.H.J. Weale, Bruges, p. 61; K. Westendorp, D ie A nfänge, p. 42; J.M. De Smet, Bijdrage, p. 117-157; J. De Smet, D e H . K arel de Goede,
2
p. 62-64.
2
karel d e g o ed e
( z ie
f. 60v°, nr. 1).
Pentekening K unstw erk: een steen met drie driehoekige
inkervingen duidt de plaats aan waar de graaf vermoord werd
Plaats: in 1615, in de koorgalerij. N u
museum van de Sint-Salvatorskathedraal te Brugge Succa’s com mentaar: betekenis en plaatsbepaling van de steen.
Lit.: J.M. De Smet, Bijdrage, p. 139, aantekening 1.
F . 89 y°
Onbeschreven.
F . 90
l o d e w ijk v a n n e v e r s
ü l
1
a
(zie f. 53, nr. 1).
Gewassen pentekening K unstw erk: tombe met gisant en
Wapen: V wapen van Vlaanderen
grafschrift (f. 90). Aan volgende details werd bijzonder belang gehecht: a) de gordel (f. 90), b) de rechter voet, c) de rechter knie, d) de helm (f. 90v°) Datering: tussen 1354 en 1362 opgericht20 Plaats: in 1615, zuidkant van het koor bij de afsluiting 21. In 1741, H. Sacraments kapel. In 1785,afbraak 22
Succa’s com m entaar: plaatsbepaling van het graf. Kopie van het grafschrift. Foutieve overlijdensdatum. Beschrijving van de gordel van het personage. Zie ook een beschrijving van het graf f. 90v°.
1
U t.: A. Pinchart, Archives, I, p. 127-128, II, p. 142-143; J. Gailliard, Inscriptions funéraires, Eglise Saint-Donat, p. 36, en pl. V; C. Dehaisnes, Histoire de l’art, p. 478-479; M. Devigne, La sculpture mosane, p. 98.
19 Volgens J.M. De Smet, Bijdrage, p. 137. 20 Brussel, A.R.A., R.K.. 773, f. 127 (naar A. Pinchart, op. cit., I, p. 127-128). De wapen rusting doet eerder aan de periode ca. 1370 denken; zie inleiding p. 67-68. 21 Het graf werd voor het hoofdaltaar opgericht en in de loop van de 15de eeuw tegen de koorsluiting verplaatst. 22 Brussel, A.R.A., Privé Raad, 265, f. 17v" (naar A. Pinchart, op. cit., II, p. 142 143).
BRUGGE
245
F. 90 v°
LODEWIJK v a n n e v e r s (z ie f. 5 3 , n r . 1). Pentekening K unstw erk: graf met gisant waarvan de
Succa’s commentaar: beschrijving van het
graf.
b
volgende details weergegeven zijn: rechtervoet, rechterknie en helm. Voor commentaar op de volledige tekening van de gisant zie f. 90
c
d
1
AFSTAMMING VAN DE FORESTIERS EN VAN DE GRAVEN VAN VLAANDEREN.
F. 91
Dit opschrift dat zich links van het koor bevond, vermeldde de namen van forestiers en van de graven van Vlaanderen vanaf Liederik (9de eeuw) tot Filips de Schone (1478 - 25 september 1506). augustus 1 0 4 2 ) , dochter van Knoet I, koning van Denemarken, en van Emma, echtgenote van keizer Hendrik III de Zwarte ( f 1 8 juli 1 0 3 8 ) . GUNILDE ( f 2 1
F. 91 v°
Apocrief opschrift te harer nagedachtenis. Lit.: [W.H.J. Weale], Inventaire du trésor, p. 325-326; J. Gailliard, Inscriptions funérai res. Eglise Saint-Donat, p. 206, situeert dit opschrift op het altaar van de kapel van de
Man van Smarten. Door interne kritiek bewijst de auteur echter dat dit opschrift in feite een in memoriam was voor prinses Gunilde, dochter van graaf Godwin en van Githa (t 24 augustus 1087) (p. 206 en aantekening 1 en p. 207). JOHANNA VAN CONSTANTINOPEL ( z ie f. 8 8 , n r . 1 ).
Een andere kopie, van een verschillende hand, van de verbintenis van 1224 tussen deze gravin en Jan van Nesle, kasteelheer van Brugge, aangegaan nopens de verkoop van de heerlijkheid van Brugge. Zie daarover f. 88, nr. 2.
F. 92
Onbeschreven.
F. 92 v°
Onbeschreven.
F. 93
BRUGGE
246 O.-L.-VROUW KERK
In de tweede helft van de 9de eeuw stond op de plaats waar zich nu de kerk bevindt een kapel, aan de H. Maagd gewijd, die buiten de wallen van de Burg gebouwd was. Vóór 1089 was ze parochiekerk en in 1091 werd ze collegiale kerk. Het schip en de zijbeuken van de huidige kerk werden in het tweede kwart van de 13de eeuw gebouwd, de dwarsbeuk en het koor in de tweede helft van de eeuw. In 1335 was het gebouw voltooid. Op het einde van de 14de eeuw werd een vierde schip bijgebouwd en een vijfde in het midden van de 15 de eeuw. De 13de-eeuwse toren werd in de 15 de eeuw opgetrokken. De Lanchalskapel die uit dezelfde periode dateert, werd in de jaren 1812-1816 gedeeltelijk gerestaureerd. Gedurende de beeldenstorm werden talrijke graf monumenten met de hamer beschadigd. Lit.: A. Duclos, Bruges, p. 473-480; E. de Moreau, Bruges, kol. 890-894; E.I. Strubbe, D e parochies te Brugge, p. 355-380; L. Devliegher, D e opkom st, p. 188-201; J. de Borchgrave d’Altena, L ’église N otre-D am e, p. 29-44; L. Devliegher, Bruges, Eglise N otreD am e, p. 22-23.
BRUGGE
247
F. 93 v°
MARIA VAN BOURGONDIË ( z ie f. 8 5 ) . Pentekening K unstw erk: tombe met gisant die Succa als
volgt voorgesteld heeft: a) de gisant van boven af gezien (f. 93v°); b) gisant en voetstuk van boven af gezien (f. 94); c) detail rechts van de mantelkraag met sluithaak (f. 94v°); d) detail van de haartooi met net (f. 94v°); e) de kroon van boven af gezien (f. 94v°); f) bovenste gedeelte van het hoofd met kroon rustend op een kussen (f. 94v°); g) de stamdelen van moederszijde die zich op de lange linkerzijde bevonden 23 (f. 101); h) een schets van het wapen van Karei de Stoute dat tussen de stamdelen van
vaderszijde, op de lange rechterzijde van het graf, voorkwam 24 (f. 101v") Succa heeft ook tweemaal het grafschrift van de hertogin afgeschreven (zie f . 98 en 99) Datering: tussen 1495 en 1502 uitgevoerd 25 Kunstenaars: Reinier I of Reinier II van Tienen, volgens een model van Jan Borman. Vergulder: Pieter de Beckere 25 Plaats: in 1615, noordkant van het kerkkoor; in 1796 werden het grafbeeld en de versiering uit elkaar genomen en verborgen; in 1806 werd het graf in de Lanchalskapel, waar het zich trouwens nog steeds bevindt, heropgericht 26.
Lit.: J. Gailliard, Ephémérides, p. 188; A. Pinchart, N otice historique, p. 227-238; J. Gailliard, Inscriptions funéraires. Eglise N otre-D am e, p. 25, pl. X en XII; J. Duverger, De M eesters, p. 131; F. Salet, Les tom beaux, p. 45-51; L. Devliegher, K unstpatrim onium , p. 50; M. Vermeersch, D e praalgraven, p. 152-156. MARIA VAN BOURGONDIË
Gewassen pentekening
(zie f. 85).
F. 94 K unstw erk: tombe met gisant; het
grafbeeld en het voetstuk van boven af gezien (b). Zie inhoudsopgave f. 93v°. 23 Toen het praalgraf, waarschijnlijk in 1806, opnieuw werd ineengezet, werd de ligging van de gisant tegenover die van het voetstuk gewijzigd zodat de door Succa getekende wapenstukken zich rechts van de gisant bevinden. De tekening van Succa bevestigt de gevolgtrekkingen van M. Vermeersch, op. cit. 24 N u links, cf. aant. 23. 25 Documenten gedeeltelijk door A. Pinchart, op. cit. gepubliceerd. 26 Zie J. Gailliard, Ephémérides.
248
F. 94 y o
BRUGGE
MARIA VAN BOURGONDIË (zie f. 8 5 ) . Pentekeningen K unstw erk: tombe met gisant; de volgende
bijzonderheden werden getekend: een detail rechts van de mantelkraag met sluithaak (a), een detail van de haartooi
F. 95
Onbeschreven.
F. 95 V°
k a re l d e s to u te
met net (b), de kroon van boven af gezien (c), het bovenste gedeelte van het hoofd met kroon rustend op een kussen (d). Zie inhoudsopgave f. 93v°.
(10 november 1433 - 5 januari 1477), hertog van Bourgondië, zoon van Filips de Goede en van Isabella van Portugal. Pen- en w aterverftekening over een potloodschets K unstw erk: tombe met gisant waarvan
Succa de volgende tekeningen heeft uitgevoerd: de gisant27 en het voetstuk in profiel (rechterzijde)28 (f. 95v°), met de stamdelen aan vaderszijde; gisant en voetstuk van bovenaf gezien (f. 96v°), het gedenkschild met de schildhouders aan het voeteinde (f. 97, n. 2, a), gedenkschild met grafschrift van de hertog. Dit werd door Succa tot driemaal toe overgeschreven (zie f. 96, 97, nr. 1 en 100; de rechterarm in profiel (f. 97, nr. 2, b), de mantelrand
(f. 97, nr. 2, c), het rechterbeen in profiel (f. 97, nr. 2, d) Datering: tussen 1558 en 1566 uitgevoerd 29 Auteurs: de beeldhouwer en gieter Jacob Jonghelinck en de steenhouwers Josse Aerts en Johan de Sm edt29 Plaats: in 1615, zuidkant van het kerkkoor; in 1796, werden de gisant en de versieringen uit elkaar genomen en verborgen; in 1806 werd het graf in de Lanchalskjapel heropgericht en bevindt er zich nog 30
27 De handen zijn getekend op de andere halve bladzijde van het bifolium, dat uitgesne den en overgeplooid werd. Ze zouden dus van dezelfde période zijn als de tekening. Toch verschilt de armplaat van die op het grafbeeld. 28 Zoals voor het graf van Maria van Bourgondië bevinden de wapenschilden die door Succa getekend zijn zich nu eveneens links van het beeld. Zie aantekening 23. Zie ook in L. Smolderen, op. cit., een vergelijkende studie tussen de tekeningen van Succa en de huidige staat van het gedenkteken. 29 Document uitgegeven door J. Gailliard, Inscriptions funéraires, Eglise Notre-D am e, p. 18-23. 30 Zie J. Gailliard, Ephémérides, p. 188.
BRUGGE
249
Wapen: Ontwerpen van de stamboom: Cornelius Gailliard 'O Wapen van Bourgondië met keten van 1 de Orde van het Gulden Vlies 31
1
2
V 3
ü 4
5
Ç7 6
7
Ç7 9
10
V 11
12
13
Ç7 14
8
U Wapen van Bourgondië (oud) 2
*0 Wapen van Lotharingen
<7 15
16
3
'ö Wapen van Brabant
18
4
19
V Wapen van Limburg 5
23
U 21
20
24
V 25
V 22 V 26
'D Wapen van Luxemburg
6
'ö Wapen van Gelre 7
y Wapen van Vlaanderen 32 8
K? Schets van het wapen van Beieren 19
'ö Onvolledig wapen gedeeld
KP Schets van het gedeelde wapen
20
9
1. Beieren 2. Henegouwen
1. Brabant 2. Evreux KJ Wapen van Beieren 10
V Gedeeld wapen 1. Beieren 2. Habsburg
11
^7 Schets van het wapen van Brig 21
^7 Schets van het gedeelde wapen 22
1. Brig 2. Bohemen
V Schets van het wapen van Henegouwen 12
U Schets van het wapen van Bourgondië
V Schets van het gedeelde wapen 13
1. Henegouwen 2. Valois
23
'ö Schets van het wapen van Beieren 24
^7 Wapen van Brig
^7 Schets van het gedeelde wapen
14
25
1. Bourgondië 2. Beieren
V Gedeeld wapen 1. Brig 2. Polen 15
^7 Schets van het gedeelde wapen
V Wapen van Bohemen
26
16
V Gedeeld wapen 17
1. Bohemen 2. Habsburg 'O Schets van een gedeeld wapen
18
1. Henegouwen 2. Brig 33 Succa’s com mentaar: gedeeltelijke kopie van het bijschrift dat zich op de lange rechterzijde van het uiteinde van de tombe bevindt.
(Vlaanderen en Brabant?) Lit.: J. Gailliard, Ephémérides, p. 186-189; Idem, Inscriptions funéraires. Eglise N otreD am e, p. 17-23; F. Salet, L es tom beaux, p. 47, 51-54; L. Devliegher, K unstpatrim onium , p. 50-51; M. Vermeersch, D e praalgraven, p. 152-156; L. Smolderen, L e tom beau, p. 218
225, afb. 31 Op de wapenrok van de gisant. 32 Op de hollijst van de deksteen. 33 Algemeen overzicht van de zestien kwartieren aan vaderszijde van Karei de Stoute en hun identificatie, zie J. Gailliard, Inscriptions funéraires, Eglise N otre-D am e, I, 2de deel, pl. V.
17
BRUGGE
250
F. 96
KAREL DE STOUTE ( z ie f. 9 5 V°).
Grafschrift van de hertog. Twee andere kopieën met enkele varianten komen op folio’s 97 en 100 voor. Zie inhoudsopgave f. 95v°.
F . 96 y°
KAREL DE STOUTE
(zie f. 95v°).
Pen- en w aterverftekening K unstw erk: tombe met gisant; grafbeeld
en voetstuk van bovenaf gezien. Zie inhoudsopgave f . 95v° Wapen: KJ schets van het wapen van Bourgondië
Succa’s commentaar: aanduiding van de
gezichtshoek van waaruit het graf getekend werd en identificatie van de wapens die zich in een holprofiel aan de voeten van de hertog bevinden.
1 met keten van het Gulden Vlies 34 ^7 Schets van het wapen van Artesië 35 2
F.
97
1 KAREL DE STOUTE ( z ie f.
95v°).
Grafschrift van de hertog. Twee andere kopieën, met enkele varianten op folio’s 96 en 100. Voor inhoudsopgave, zie f. 95v°.
2 KAREL DE STOUTE ( z ie
f. 95v°).
Pentekeningen over potloodschets K unstw erk: graf met gisant; de volgende
bijzonderheden werden getekend: het gedenkschild met de schildhouders, aan het voeteinde van de gisant (a), de rechterarm in profiel (b), de mantelboord
(c) en het rechterbeen in profiel (d). Zie inhoudsopgave f. 95v°. Succa’s commentaar: plaatsbepaling van het grafschrift. Gedeeltelijke beschrijving van de armbescherming. Toelichting over de schets van het been.
34 Door de gisant gedragen. 35 D it wapen bevindt zich op de hollijst van de dekplaat.
BRUGGE
251
MARGARETA v a n Y o r k (3 mei 1446 - 23 november 1503), dochter van Richard van York en Cecilia Nevil, derde echtgenote van Karel de Stoute36.
Potloodtekening, gedeeltelijk m et de pen bijgetekend K unstw erk: glasraam Datering: 16de eeuw 37 Plaats: in 1615, in het kerkkoor, rechts
boven het hoofdaltaar 38. Niet teruggevonden. W apen: V gedeeld 1. Bourgondië 2. Engeland
F. 97 v°
V Wapen van Engeland 39
KJ
2
1
Succa’s com mentaar: identificatie van het
beeld, vermelding van het gebruikte materiaal en plaats van het kunstwerk. Liefdeknopen bij het wapen van de hertogin en korte beschrijving van de kledij.
1 <7 2
l
Lit.: J. Gailliard, Inscriptions funéraires, Eglise N otre-D am e, p. 1, 527 en pl. III; O. Rubbrecht, L ’origine du type fam ilial, p. 58-59; H. Adhémar, L e M usée N ational du Louvre, p. 16. MARIA VAN BOURGONDIË ( z ie f.
85).
F. 98
Grafschrift van de hertogin. Een andere kopie, met enkele spellingsvarianten bevindt zich op f. 99. Zie de beknopte beschrijving van het graf f . 93v°.
Onbeschreven. MARIA VAN BOURGONDIË ( z ie f.
F. 98 v° 85).
Grafschrift van de hertogin. Een andere kopie op f. 98. Zie de korte beschrijving van het graf f. 93v°. 36 De tekening gelijkt niet op de met tamelijk grote zekerheid geïdentificeerde portretten van de prinses, door O. Rubbrecht en H. Adhémar geciteerd. 37 Te oordelen naar de tegenstrijdigheden in de kledij, vooral de topperhoed, die na 1480 verdwijnt, en de 16de-eeuwse splitmouwen. 38 N aar de door J. Gailliard, op. cit., uitgegeven prent. 39 Op de mantel.
F. 99
BRUGGE
252
F. 99 v°
1 GUiDO AMATi ( f 24 oktober 1304) ridder, penning meester van de graaf van Vlaanderen Gwijde van Dampierre. Beschrijving van zijn graf dat in de kooromgang geplaatst was. Kopie van het grafschrift.
1
Lit.: J. Gailliard, Inscriptions funéraires, Eglise Saint-D onat, p. 66, 219.
2 j a c o b v a n b o u r b o n (1445 - 22 mei 1468), zoon van Karei I, hertog van Bourbon en van Agnes van Bourgondië. Beschrijving van zijn graf dat tegen de noordelijke koorsluiting geplaatst was. Kopie van het grafschrift.
2
Lit.: J. Gailliard, Inscriptions funéraires, Eglise Saint-D onat, p. 49-51, pl. X.
F. 100
KAREL DE STOUTE
(zie f. 95v°).
Grafschrift van de hertog. Twee andere kopieën met enkele spellingsvarianten op f. 96 en 97, nr. 1. Zie de inhoudsopgave f . 95v°.
F .100 v°
Onbeschreven.
F. 101
MARIA VAN BOURGONDIË
V 1
(zie f. 85).
Pentekening K unstw erk: tombe met gisant; schets van
Wapen: 'ö schets van het gedeelde wapen
de stamdelen aan moederszijde die zich links op het voetstuk bevonden 23. Zie f. 93v°.
1. Bourgondië 2. Bourbon ^7 schets van het gedeelde wapen
1
2
1. Beieren 2. Brig
Ç7 2
V schets van het wapen van Auvergne 40 3
Succa’s com mentaar: identificatie van de
stamdelen aan moederszijde.
3
40 Beschrijving en nauwkeurige identificatie van de zestien kwartieren aan moederszijde van Maria van Bourgondië in J. Gailliard, Inscriptions funéraires, Eglise N otre-D am e, I, 2de deel, pl. XII. Aan de hand van Isenburg, S tam m tafeln en J. Gailliard, op. cit., kunnen sommige leemtes van Succa aangevuld worden.
253
BRUGGE MARIA VAN BOURGONDIË
(zie f. 85).
Pentekening K unstw erk: tombe met gisant; schets van
het wapen van Karei de Stoute onder de stamdelen aan vaderszijde, op de lange rechterzijde van het graf. Zie f. 93v° 24
Wapen: V schets van het wapen van
1 Bourgondië met keten van het Gulden Vlies 41. Succa’s com mentaar: identificatie van het wapen van Karei de Stoute.
41 De zestien kwartieren aan vaderszijde ii J. Gailliard, Inscriptions funéraires, Eglise N otre-D am e, I, 2de deel, pl. X.
254
Folio’s 102-106
NIET GELOKALISEERDE
15. N IET GELOKALISEERDE FOLIO’S
i (25 februari 1337 - 7 december 1383), hertog van Luxemburg, Brabant en Limburg, zoon van Jan van Luxemburg, koning van Bohemen en van Beatrijs van Bourbon en tweede echtgenoot van Johanna, hertogin van Brabant.
WENCESLAS
Tekening in zw art en rood krijt en enkele pennetrekken (uit de tijd?) K unstw erk: schilderij1 Datering: 15de eeuw? 2 A uteur: onbekend 3
Plaats: einde der 16de - begin der 17de
eeuw, door Succa niet nader bepaald 4. Niet teruggevonden Succa’s commentaar: identificatie van de figuur en enkele aantekeningen over de kleuren.
Lit.: K. Westendorp, D ie A nfänge, p. 72; F. Lyna, V it en over handschriften, p. 321 326, afb.; E. Panofsky, Early Netherlandish Painting, I, p. 424, aantekening 4 van p. 171; Ch. Sterling, L a peinture de portrait, p. 293-296, afb. 187; J. Duverger, Jan van W oluwe,
p. 8,12-15, afb. 1. 1 Dit portret gelijkt op een schilderij dat in de verzameling Thyssen te Lugano-Castagnola (Stiftung Schloss Rohoncz, cat. 1958, nr. 142a) bewaard wordt. Het is herkenbaar aan een inscriptie op de keerzijde en zou het paneel kunnen zijn dat Margareta van Oostenrijk in haar bezit had. Op Succa’s tekening kan de aanduiding „bleu” op de mouw van het bovenkleed van de hertog die hypothese staven: blauw was inderdaad de lievelingskleur van Wenceslas en in de inboedelinventaris van Margareta van Oostenrijk die in 1516 opgemaakt werd, heet het portret van Wenceslas „le duc Bleu de Brabant”. Nochtans betwijfelt J. Duverger, op. cit., p. 11 of „bleu” dan wel „Wen” dient gelezen te worden. 2 De bloem in de hand en de vorm van de kaproen laten veronderstellen dat Succa een schilderij van het begin van de 15de eeuw heeft nagetekend. Dit schilderij was waar schijnlijk een gemoderniseerde kopie van een 14de-eeuws portret. We weten dat er ten minste één portret van de hertog uit die tijd heeft bestaan, nl. op een drieluik, in 1384 door zijn weduwe aan haar schilder en miniaturist Jan van Woluwe besteld. 3 F. Lyna en J. Duverger, op. cit., nemen aan dat het schilderij dat Succa natekende, dat van Jan van Woluwe was. Deze mening wordt, om redenen die hierboven (aantekening 2) aangehaald zijn, door K. Westendorp, E. Panofsky en Ch. Sterling, op. cit., niet gedeeld. 4 Bevond dit portret zich in de karmelietenkerk te Brussel bij het graf van Johanna van Brabant? In de oude band bevond dit alleenstaande folio zich juist vóór de tekening van het graf van de hertogin. J. Duverger, op. cit., wijst erop dat Johanna in 1384 een schilde rij van Jan van Woluwe aan haar neef Filips de Stoute geschonken heeft. Omstreeks 1600 zou het schilderij nog bestaan hebben en zou toen door Succa getekend zijn.
NIET GELOKALISEERDE w en cesla s
255
F .102 v°
i ( z ie f. 1 0 2 ) .
Tekening in zw art krijt
De omtrekken en de hoofdlijnen zijn op de versozijde, zoals ze bij doorvallend licht
konden verschijnen (door een. latere hand?) doorgetrokken. De gelaatsuitdrukking van het personage werd sterk gewijzigd.
1 KRENG VAN EEN VLEESETEND DIER, MOGELIJK EEN LYNX 5.
Gewassen potloodtekening; enkele trekken m et pen en rood krijt
F. 103
Plaats: einde der 16de - begin der 17de eeuw, niet nader bepaald.
2 VOSSESTAART (? ) EN GEDEELTE VAN EEN FREESKRAAG (? ). Tekeningen m e t potlood, rood krijt en enkele pentrekken
Plaats: op het einde der 16de - begin der
17de eeuw, niet nader bepaald.
1
Onbeschreven.
F .103 v°
Onbeschreven.
F. 104
5 Mondelinge mededeling van de H. Xavier Misonne, departementshoofd bij het Ko ninklijk Instituut voor Natuurwetenschappen van België, op 22 november 1971.
2
256
F. 104 yo-105
NIET GELOKALISEERDE
(31 juli 1527 - 12 oktober 1576), Rooms kei zer, 39ste koning van Hongarije en 18de koning van Bohemen, zoon van Fer dinand I en van Anna van Bohemen. MAXiMiLiAAN II v a n o o s t e n r i j k
Gewassen pentekening; enkele trekken m et rood krijt. De kleine schets is met de pen
Datering: 1570-1576 7 Plaats: einde der 16de - begin der 17de
over een ruwe potloodschets getekend
eeuw door Succa niet nader bepaald 8 Niet teruggevonden Wapen: KP Keten van het Gulden Vlies 9 I
K unstw erk: gebeeldhouwd borstbeeld.
Succa maakte er een kleine schets van in de linkerbovenhoek en een uitgewerkte studie over de volledige oppervlakte van het bifolium 6
Succa’s com mentaar: identificatie van de
figuur.
Lit.: Maurenbrecher, M axim ilian II, p. 736-747.
F .105 v°
Onbeschreven. 6 Over de identificatie van het personage blijft geen twijfel bestaan wanneer het verge leken wordt met het getekende en gedateerde portret door Antonio Moro in 1550 uit gevoerd (Madrid, Pradomuseum, cat. nr. 2111), met de penning van Joachim DescMer van 1558 (er is een exemplaar van in het Penningkabinet te Wenen; zie K. Domanig, Ä lteste M edailleure, p. 29) en vooral met die van Antonio Abondio de Jongere, van 1575 (een exemplaar vroeger aanwezig in de G. Dreyfusverzameling, Parijs. Zie V. Tourneur, La num ism atique, p. 243-44, nr. 13, pl. 99) waar de figuur geharnast, in profiel, en met baard en snor ongeveer dezelfde leeftijd schijnt te hebben. De keizer draagt de keten van het Gulden Vlies dat hij in 1546 ontving. 7 Volgens de wapenrusting; gestaafd door vergelijking met de bovenvermelde penning door Antonio Abondio de Jongere uit 1575. 8 Maakte dit borstbeeld deel uit van de verzameling van de aartshertogen Albrecht en Isabella? We weten dat Maximiliaan II de vader van de aartshertog was. Volgens een inventaris van 1659 bestonden er in de „keizergalerij” van het paleis te Brussel, dertien stenen borstbeelden, waaronder dat van Maximiliaan II (Zie M. De Maeyer, A lb recht en Isabella, p. 444). 9 Door het personage gedragen.
NIET GELOKALISEERDE
257
FREDERiK in (24 september 1415 - 14 augustus 1493), Duitse keizer, zoon van Ernest I, hertog van Oostenrijk en van Zimburg van Massovia.
Pentekening op bruin-rood getint papier;
enkele hoogsels K unstw erk; schilderij (? )10 Datering: einde der 15de of begin der 16de eeuw
F. 106
Plaats: einde der 16de - begin der 17de eeuw, door Succa niet nader bepaald. Niet teruggevonden Wapen: KJ schets van de keten van het Gulden
1
V lies11. Succa’s com mentaar: identificatie van het
personage. Lit.: G. Habich, Inkunabeln, p. 312-315; E. Büchner, D as deutsche Bildnis, p. 116-117, 121, afb. 28, 29, 127, 127a; H. Dornik-Eger, K aiser Friedrich III, p. 64-86, 382, 398-400.
Onbeschreven. 10 Onder de talrijke bestaande portretten van Frederik III vermelden wij er een aantal gekozen omwille van hun gelijkenis met de tekening uit de M em oriën: portret, ca. 1490 door een Oostenrijkse meester (?) geschilderd (Wenen, veiling in het Dorotheum op 5 ju ni 1931); portret, ca. 1513, in de kring van de Meester van de Habsburgers geschilderd (kasteel Ambras, inv. nr. 432); Aanbidding der D rie Koningen, ca. 1500 door de Meester van de Habsburgers (?) (Wenen, Kunsthistorisches Museum, inv. nr. 127A), door de Meester van Frankfurt (o.a. Antwerpen, Kon. Museum voor Schone Kunsten, cat. nr. 168 en Stuttgart, Württembergische Staatsgalerie, cat. nr. 121) en door Joos van Kleef, ca. 1512 (Dresden, Gemäldegalerie, cat. nr. 809); bronzen medaillon, door een Zuidduitse kunstenaar, tussen 1500 en 1513 (Graz, Museum für Kulturgeschichte und Kunst gewerbe). Ze zijn alle, rechtstreeks of onrechtstreeks terug te voeren tot een verloren portret dat tussen 1475 en 1485 geschilderd werd. In sommige gevallen draagt de keizer, zoals hier, de keten van het Gulden Vlies, dat hij in 1491 ontving. 11 Door het personage gedragen.
F .106 v°
R E G ISTER
De vorsten zijn onder de rubriek van het land waar ze regeerden gerangschikt; de koningen en keizers zijn daarenboven ook bij hun voornamen vermeld; de andere personages zijn met hun familie- of geslachtsnaam geciteerd, of met hun voornaam indien zij niet met zekerheid geïdentificeerd zijn. De cijfers verwijzen naar de folio’s. Abondio, Antonio, de Jongere, 104v°-105 n Aerts, Josse, 95v°, 96v°, 97 Albrecht I van Habsburg, 78 Albrecht, aartshertog van Oostenrijk, 74 n, 104v°-105 n Allen, William, 69v°. Aloul, Jean, 33 n, 49 Amati, Guido, 99v° Ange, Pieter, Leuven n 4, 67 Angenost, David (dom), Flines n 3, 8v° Anjou, Sibylle van, 48 Aragon, Johanna van, of de waanzinnige, 75 Artesië graven: Robrecht I, 36, 44, 44v°, 47 Robrecht II, 21v° zie ook
Bourgondië, Eudes IV van gravin: Mathilde, 21, 21v°, 28, 29, 29v°, 3 0 ,31,32,33,38 Aubigny, Pierre d ’, 21v° Avesnes, Boudewijn van, 7 Bouchard, 4v° Jan, graaf van Henegouwen, 7 Willem I, graaf van Henegouwen, 77 Bailleul, Pieter II van, 49 Beaugrant, Guyot van, 85, 86 Beckere, Pieter de, 93v°, 94, 94v°, 101, 101v° Beieren, Jacoba van, 1, 54v°, 57 Margareta, 22v°, 60 Bethune, Mathilde van (echtg. van Gwijde van Dampierre), 4, 6, 11 n, llv °, 12, 13v° n Mathilde, vrouwe van Chocques, 38 Robrecht, graaf van Vlaanderen, 84
Robrecht VII van, en van Dendermonde, 25, 25 v° Bièvres, Diederik van, 5v°, 14 n Blomme, M orand, Sint-Omaars n 4, Clairmarais n 3, 48 Blondeel, Lancelot, 85, 86 Bohemen, Elizabeth van, 53v° zie ook Jan de Blinde, van Luxemburg Borchgrave, Diederik de, Leuven n 9, 66v° Borman, Jan, 93v°, 94, 94v°, 101, 101v° Bosquel, Jacques du, Rijsel n 7 Jean du, Rijsel n 3, 53, 53v° Boubais, Jeanne de, 4 n Boulogne, Mathilde van, 71 Bourbon, Jacob van, 99v° Bourgondië graaf: Otto IV, 33, 33v°, 35, 35v° hertogen: Eudes IV, 21, 29, 29v° Filips de Goede, 34, 54v°, 56, 63, 67v° n, 74 n Jan zonder Vrees, 34, 54v°, 56 Karei de Stoute, 29, 29v°, 54v°, 56, 93v°, 95v°, 96, 96v°, 97, 100, 101v° hertoginnen: Maria (dochter van Karei de Soute), 85, 86, 93v°, 94, 94v°, 98, 99, 101, lOlv” Z ie ook
Beieren, Margareta van Frankrijk, Johanna van Frankrijk, Michèle van Male, Margareta van Portugal, Isabella van York, M argareta van Agnes, 54v°, 57v° Aleidis, 67v°, 68, 68v°
REGISTER
260
Anna, 54v°, 58 Anton, grote bastaard, 1 Catharina (dochter van Filips de Stoute), 54v°, 56v° Catharina (dochter van Jan zonder Vrees), 54v°, 58 Isabella (dochter van Jan zonder Vrees), 54v°, 58 Johanna (echtg. van Filips V), 23, 32, 33 Johanna (echtg. van Filips VI), 23 n Margareta (dochter van Filips de Stoute), 54v°, 57 Margareta (dochter van Jan zonder Vrees), 54v°, 58v° Maria (dochter van Filips de Stoute), 54v°, 57v° M aria (dochter van Jan zonder Vrees), 54v°, 58v° Brabant hertogen: Anton, 54v°, 56v°, 57v° Godfried, heer van Vierzon, 68 Godfried II, hertog van Nederlotharingen, 68, 70v° Godfried III, 70v° Hendrik I, 71 Hendrik III, 67v°, 68, 68v° Jan I, 67v°, 68 Jan III, 77 Jan IV, 2, 54v°, 56v° zie ook
Leuven, Hendrik van Lotharingen, Godfried III van Hendrik I van Jan I van Jan II van Luxemburg, Wenceslas van Sint-Pol, Filips van hertoginnen: Johanna, 74,102 n zie ook
Beieren, Jacoba van Boulogne, Mathilde van Bourgondië, Aleidis van Frankrijk, Margareta van Frankrijk, M aria van Limburg, Margareta van Sulzbach, Lutgardis van Hendrik I, landgraaf van Hessen, 68
Margareta (gravin van Vlaanderen), 22, 54v°, 55, 56-58v° Maria (echtg. van Otto IV, keizer), 71 M aria (koningin van Frankrijk), 67v°, 68 Willem, 74 Brienne, Margareta van, 5v°, 12v° Buchanan, Georges, 27v° Buschet, Colard, 14 n Buitkems, Charles, 74 n Campin, Robert, 1 n Candida, Johannes de, 1 Castillo, Jeroen van, Brussel n 3, 75 Chastel, Madeleine du, La Thieulloye n 3, 30v° Chastel, Marie du, 31 Christiaens, Gillis, Gent n 7, 65, 65v° Clito, Willem, graaf van Vlaanderen, 43, 43v° Clotilde, zie Doda Clutinc, Margareta, 73v° Constantinopel, Boudewijn IX van, 17 Johanna van, 88, 92 Margareta van, 3, 3v°, 4v°, 7, 8, 8v°, 13,68 Craon, Margareta van, 45v° Crepen, Jakob, 85, 86 Créquy-Raimboval, Jeanne de, 49 Croy, Jan van, 45v° Willem van, 67 Cyprus, zie Peter I van Lusignan Dagobert I, 62 Dampierre, Gwijde van, 4, 6, 13v°, 17 n M aria van, 6v°, 13 Willem van (echtg. van Margareta van Constantinopel), 4v°, 8v°, 14 n Willem van (zoon van Margareta van Constantinopel), 4v°, 5, 14 zie ook
Constantinopel, Margareta van de Bruyne, Antonius, Brussel n 2, 74 Dedelinc, Willem, 62 de Heere, Lucas, 62v° de Meyere, Jan III, 64 Denemarken, Jan van, 62 Karei de Goede, graaf van Vlaanderen, 60v°, 89
REGISTER
261
zie ook
Doda Luxemburg, Bonne van Provence, Margareta van Savoie, Charlotte van Catharina, 23 Johanna, 21, 29, 29v° Margareta (echtg. van Jan I, hertog van Brabant), 68 M argareta (echtg. van Lodewijk van Nevers, graaf van Vlaanderen), 53 Maria, 71 n Michèle, 2 Frederik I van Zwaben, keizer van het Heilige Roomse Rijk, 79 Frederik III, keizer van het Heilige Roomse Rijk, 79, 106 Friesland, zie Radboud I Gaelman, Arnold, 67v° n Gaguin, Robert, 3 Gaililiard, Cornelius, 95v° Genève, Filips van, 54v°, 57, 57v°, 58. 58v° Gérines, Jacques de, 54v°, 55, 56-58v°, 74 Gistel, Margareta vam, 64 Glosencamp, Herman, 85, 86 Goetghebuer, Jacoba, 84 P.J., 60 Gossaert, Jan, 62 Grenet, Vaast de, Sint-Omaars n 3, 40, 43 Gulik, Willem van, 7, 7v°, 13, 14 n Gunilde (dochter van graaf Godwin), 91v° Gunilde van Denemarken (dochter van Knoet I), 91v° Habsburg, Karei van, aartshertog van Oostenrijk, 54 zie ook Albrecht I Heilige Roomse Rijk zie Brabant, Maria van Frederik I Frederik III Karei, keizer Henegouwen graven: Boudewijn V, 60 z/e ook Avesnes, Jan van Avesnes, Willem I van
Gunilde Oostenrijk, Isabella van Denis, beeldhouwer, 25v° Derez, Marthe, Atrecht n 4, 23v° Deschler, Joachim, 104v°-105 n de Smedt, Johan, 95v°, 96v°, 97 De Smet, Matthias, 62 de Smet, Roger, 85, 86 Desmons, François, Rijsel n 4, 59 de Smytere, Jan, 62 D ’Heere, Jan, 62 Diederik III, 25, 26 Doda, 26 Doresmieulx, Cécile, La Thieulloye n 3 Edward III, koning van Engeland, 63 Elzas, Diederik van de, 48 Filips van de, 23v°, 24, 43v°, 48, 80v° Margareta van de, 60, 65v°, 87, 87v° Engeland, zie Edward III Estrada (Strada), Frans d’, 69v° Etampes, Jan van, 54v°, 56, 57, 58, 58v" Feytens, Denijs, Antwerpen n 2, 82 Filips IV de Schone, koniqg van Frankrijk, 21v° Filips V de Lange, koning van Frankrijk, 21v° n, 23 Filips VI, koning van Frankrijk, 23 n Fillasitre, Willem, 45 n Fontaine de, 3 Frankrijk koningen; zie Dagobert I Diederik III Filips IV de Schone Filips V de Lange Filips VI Hendrik III JanI Jan II de Goede Lodewijk IX Lodewijk XI Lodewijk XII koninginnen: zie Bohemen, Elizabeth van Bourgondië, Johanna van (eehtg. van FiHps V) Johanna van (echtg. van Filips VI) Brabant, Maria van
REGISTER
262
Constantinopel, Boudewijn IX van gravinnen: zie Beieren, Jacoba van Constamtinopel, Johanna van Willem, 7,13 Hendrik III, koning van Frankrijk, 63 Hendrik, uit Doornik, 14 Hestru, Lionel van, 27v° Hiregon, Thierry d’, Gosnay, 49 Holbein, Hans, de jonge, 69 n Houchin en van Bailleul-sire-Bertoul, Guillaume van, 22 n Isabella, aartshertogin van Oostenrijk, 74 n, 104v°-105 n Jacobus II, koning van Schotland, 63v° Jan I, koning van Frankrijk, 53 Jan II de Goede, koning van Frankrijk, 53 Jan de Beeldsnijder, 71 n Jan de Blinde, van Luxemburg, koning van Bohemen, 53v° Jan van Leuven, 67v° n Jeruzalem, Robrecht van, graaf van Vlaanderen, 25v° n Johannes, glazenmaker, 14 n Jonghelinck, Jacob, 95v°, 96v°, 97 Josse, kok, 27v° Karei, keizer, 63v° Key, Adriaan Thomas, 69v° Kleef, Jan I van, 54v°, 56, 58 Lalaing, Simon van, 7v°, 18 La Marck, graaf van, 65 n gravin van, 65 n Le Blanc, Alexander [I], 22 n Alexander [II], Atrecht n 7, 22, 27v° Le Boucq, Jacob, 1 n, 22 n, 23 n, 53, 53v° Le Maire, Claude, Atrecht n 4, 23v°, 24 le Mer, Jan de, 74 Leoni, Pompeo, 1, 76 n le Petit, Antoine, Gosnay n 1, 52 Leuven, Hendrik van, heer van Gaasbeek, 68 n Limburg, Margareta van, 68 Lodewijk IX (heilige), koning van Frankrijk, 35v°, 65 n, 65v° Lodewijk XI, koning van Frankrijk, 63, 65, 65v° Lodewijk XII, koning van Frankrijk, 65 n Lombardije, Suzanna van, 61v°
Lotharingen, Godfried III van, 77v°, 80 Hendrik I van, 82 Jan I van, en van Brabant, 81v°, 82 Jan 11,81 Luxemburg, Bonne (Judith) van, 53 Gisela van, 61v° Isabella van, zie Namen, Isabella van Judith, zie Luxemburg, Bonne van Odgiva van, 60v° Wenceslas I van, Brussel n 4, 102, 102v° zie ook Jan de Blinde, koning van Bohemen Male, Lodewijk van, graaf van Vlaanderen, 22, 54v°, 55, 56-58v° M argareta van, 22v°, 54v°, 55, 56-58v°, 74 n Maler, Hans, 67 n Margareta (heilige), 65 n Marmion, Simon, 46 v° M artha (heilige), 65 n Maximiliaan II van Oostenrijk, keizer, 104v°-105 Meester van de Habsburgers, 106 n Meester van de legende van de H. Magdalena, 75 n Meester van de legende van Jozef, 75 n Meester van Frankfurt, 106 n Meester van Sint-Gillis, 75 n Meyerus, Jacobus, 4v°, 6, 7v°, 11, 88 Mirabello, Simon, Gent n 6, 62v° Molanus, Jan, 70v° Mone, Jan, 85, 86 Montaigu, een heer van, 49 zijn echtgenote, 49 Morcamp, Eustache van, 40v° Moro, Antonio, 104v°-105 n Mortagne, Rogier van, 5,14 More, Thomas, Leuven n 11, 69 Namen, Isabella van, of van Luxemburg, 6, 6v°, 13v° n zie ook
Constantinopel, Johanna van Nevers, Filips van, en van Rethel, 54v°, 58v° Karei van, 54v°, 57, 58, 58v° Lodewijk van, genaamd van Crécy, graaf van Vlaanderen, 53, 90, 90v°
263
REGISTER
Niverlée, Georges van, 52 n Oostenrijk aartshertogen: Filips de Schone, 75 Z ie ook
Albrecht Habsburg, Karel van aartshertoginnen: zie Aragon, Johanna van Isabella keizers: zie Karel Maximiliaan II keizerin: zie Sforza, Bianca Maria Isabella, koningin van Denemarken, 62, 62v° Oudegherst, Pieter D ’, 61, 88 Pépin, Robert II, 48 Pépin uit Hoei, Jean, 33 n, 38 n Peter I van Lusignan, koning van Cyprus, 63 v° Pieter, glazenmaker, 14 n Portugal, Isabella van, 1, 50, 51 Maria van, 76 Mathilde van, 43v° Provence, M argareta van, 65 n, 65v° Radboud I, koning der Friezen, 59 Rasch, Adriaan, 85, 86 Recourt, Jan I van, 38 Renaud, ridder, 25v° Reyners (Reynerus), Cornelius, Leuven n 8, 71 Rietwyck, Charles de, 67v°, 68, 71, 74, 77, 77v°, 80, 81, 81v°, 82 Roelofs, Catharina, 73v° Jan, 73v° Roose, Jan, Leuven n 7, 68 v° Rothart, Laurentius, 84 Rubens, Pieter-Paulus, 1, 2, 40v", 41, 42v°, 43, 43 v°, 45, 45v°, 46, 46v°, 47, 49, 53, 53v°, 54v°, 55v°, 60v°, 61, 62v°, 65 v° Saint-Omer, Baudouin de, 52 Gerard de, 52 Saint-Omer-Walloncapelle, Peronne van, 40v° Saksen, Mathilde van, 60v°, 61 Savoie, Amedeus VI van, 63 Charlotte van, 65, 65v° Lodewijk van, 54v°, 56v°, 57 Margareta van, 54v°, 57v°
M aria van, 54v°, 57 Schepper, Cornelis de, 62 Schotland, zie Jacobus II Sforza, Bianca Maria, 60 Sicilië, Bianca van, 7v°, 11, 13v° n, 15, 15v°, 16 Sint-Pol, Elizabeth van, 64 Filips van, 2, 54v°, 56v° Spanje zie Aragon, Johanna van Karei, keizer Oostenrijk, Filips de Schone, van Portugal, Maria van Carlos, don, 1 Stanley, William, 69v° Sturtewaghen, Denijs, Gent n 7, 65v“ Sulzbach, Lutgardis van, 68 Thevet, Andre, 53 Van der Bie, Willem, 41 zijndrie zoons, 41v° zijn echtgenote, 41 zijn vier dochters, 42 van der Straeten, Jacobus van, Leuven n 6, 69v° van der Weyden, Rogier, 1 n, 74 van Eyck, Jan, 1 n, 2 n, 64 n van Goyen, Jan, 59v° n van Huerne, Christophorus, 59, Gent n 2, 60, 60v°, 61, 61v°, 62, 62v° van Kleef, Joos, 106 n van Thienen, Reinier I, 93v°, 94, 94v°, 1 01,101v° Reinier II, 93v°, 94, 94v°, 101, lOlv" Van Vaemewijck, Marcus, 62 n Van Wijnendaele, Arent, 60, 60v°, 61, 61v°, 62, 62v°, 63 n, 64, 64v° van Winghe, Hieronymus, 1, 73v° Maximiliaan, Doornik n 5, 73v° Vergilius, Polydorus, 63 Vermandois, Elizabeth van, 23v°, 43v° Vilain van Gent, Gerard van, 64 Villers, Denis de, Doornik n 3, 1,2 Vishaven, Cornelius, 69v° V laanderen
graven: Arnulf II de jonge, 61 Boudewijn IV met de baard, 60v° Boudewijn V, 55v°
264
REGISTER zie ook
Avesnes, Bouchard van Bethune, Robrecht van Clito, Willem Constantinopel, Boudewijn IX van Dampierre, Gwijde van Dampierre, Willem van (echtg. van Margareta van Constantinopel) Darnpierre, Willem van (zoon van Margareta van Constantinopel) Denemarken, Karei de Goede, van Elzas, Diederik van de Elzas, Filips van de Henegouwen, Boudewijn V van Jeruzalem, Robrecht van Male, Lodewijk van Nevers, Lodewijk van gravinnen: zie Anjou, Sibylle van Artesië, Mathilde van
Bethune, Mathilde van Brabant, M argareta van Constantinopel, Johanna van Margareta van Elzas, M argareta van de Frankrijk, M argareta van Lombardije, Suzanna van Luxemburg, Odgiva van Namen, Isabella van, of van Luxemburg Portugal, Mathilde van Saksen, Mathilde van Sicilië, Bianca van Vermandois, Elizabeth van Jan, 7, 13 Johanna, 6, 13v° Pieterkin, 64v° Robrecht, 64v° Weld, J.W., 65 Weld-Blundell, M.T., 65 Woluwe, Jan van, 102 n Worthington, Thomas, Leuven n 5, 69v° York, Margareta van, 97v° Zangrius, Filips, Leuven n 10, 70v°
DIT BOEKDEEL W ERD GEDRUKT OP DE PERSEN VAN SNOECK-DUCAJU EN ZOON TE GENT TYPOGRAFISCHE LAY-OUT VERZORGD DOOR FERNAND BAUDIN
Wettelijk depot: D / 1977/0020/6
Tentoonstelling Koninklijke Bibliotheek Albert I Nassaukapel Kunstberg, Brussel Van 5 maart tot 30 april 1977 van 10 tot 18 uur Gesloten op zon- enfeestdagen Toegang vrij