228
36 Elk jaar organiseerde het bisdom de tombola Populus Dei en de katholieke scholen stuurden hun leerlingen uit om lootjes te verkopen. In de praktijk was de bisschoppelijke tombola gewoon een alibi om geld te schooien, want nooit viel iemand in de prijzen. Het was een groot mysterie waar al de kratten wijn en de televisietoestellen terechtkwamen; in pastorieën wellicht. De hoofdprijs was een indrukwekkende luxeauto, die overigens verdacht goed leek op het statige voertuig waarmee de bisschop zich parmantig liet rondvoeren, doorheen zijn diocees. Populus Dei was allesbehalve populair. De scholieren moesten een minimumaantal loten verkopen, tot grote ergernis van hun ouders en tot wanhoop van hun stadsgenoten bij wie dagenlang om de haverklap werd aangebeld. Het behoorde tot de Neutse collegetraditie dat leerlingen van het laatste jaar – de zogeheten retorica – de grootscheepse lotenverkoop met een ludieke actie op gang trokken. De stunt, zoals dit gebeuren heel modern werd betiteld, was een studentikoos stukje openluchttheater dat steevast eindigde met de obligate oproep om zoveel mogelijk tombolabiljetten te slijten. De retorica kreeg carte blanche voor de stunt en die artistieke vrijheid was bijzonder verdacht. Plots mocht alles: rookbommen, voetzoekers, rockmuziek... Uiteraard hoopten de collegepriesters dat een spectaculaire actie de jongere scholiertjes zou motiveren voor Populus Dei. Een puik staaltje van manipulatie en telkens weer trapten laatstejaars in de val. Gretig grepen ze de unieke kans om de school op stelten te zetten. Meestal ging het Een vent uit Plattevelde
Deel 1 – Noten in je buik
229
om de carnavaleske enscenering van een bankoverval, een terroristische actie of een oorlogssituatie, met als enig doel: zo veel mogelijk rook, stank en lawaai produceren. De Populus Dei-stunt organiseren werd lange tijd aanzien als een voorrecht, maar toen ik zelf tot in de retorica sukkelde, leek niemand geïnteresseerd. De luidruchtige spektakels waren déjà vu en eigenlijk kon de bisschoppelijke tombola ons vierkant gestolen worden. Na enige tijd werden de geestelijken ongerust en een van hen porde mij discreet aan om het voortouw te nemen. Ik kreeg verrassend uitgebreide faciliteiten, zoals het uitzonderlijke voorrecht om een affiche op te hangen en in de studiezaal te vergaderen. Tot mijn verbazing gaf zowat de hele retorica present voor de startvergadering, maar niemand had zin om de bijeenkomst te leiden, ook niet de bollebozen van de Latijnse klassen, die normaal het hoogst van de toren bliezen. Ze moedigden mij aan om op de strategische uitkijkpost van de subregent te klimmen en de leiding te nemen. We waren het er snel over eens dat de stunt meer moest bieden dan rook, stank en knalbommen. Omdat niemand anders een werkbaar ideetje had, stelde ik voor om het college zelf op de korrel te nemen: ‘De minister voor nationale opvoeding komt op bezoek om de school zeer officieel te promoveren tot een modelinstelling voor elitair onderwijs. Maar de protserige ceremonie wordt brutaal verstoord door een bende opstandige hippies. Die starten de revolutie Populus Dei voor meer menselijkheid in het onderwijs.’ Mijn voorstel werd enthousiast onthaald en ineens regende Een vent uit Plattevelde
Deel 1 – Noten in je buik
230
het aanbiedingen en ideeën. Iemand kon een ceremoniële wagen versieren, anderen konden de hand leggen op politie-uniformen, bolhoeden, pruiken of motorfietsen. Zoals de traditie het wou werd de stunt in het geheim voorbereid, wat ons goed uitkwam; het verrassingseffect was erg belangrijk voor de sketch. Op de startdag van Populus Dei mochten de laatstejaars de klas voortijdig verlaten om de stunt voor te bereiden en tijdens de speeltijd verzamelde de hele schoolgemeenschap op de grote binnenplaats. De meute vergaapte zich aan het ministeriële bezoek dat heel karikaturaal werd uitgebeeld. Jan Destorme, de latere advocaat en voorzitter van de Groenduinse liberalen, vertolkte de rol van de pretentieuze, wereldvreemde bewindsman met zwaluwstaartjas en hoge hoed. In slecht Nederlands zong hij de lof van het Neutse college, terwijl de opstandige hippies verborgen bleven in het Poststraatje, achter de grote schoolpoort. Plots zwaaide de poort open en tot ieders verrassing kwam een grote groep demonstranten schreeuwend tevoorschijn. De hippies verdreven de belachelijke minister en zijn gevolg van het podium. Zonder bommetjes of rook, alleen met slogans en spandoeken. Daarna hield ik als leider van de opstand een satirische redevoering over kadaverdiscipline en de lawine van leerstof – ‘Wij zijn geen stofzuigers!’ Met humor als glijmiddel hekelde ik het autoritaire onderwijsmodel dat enkel oog had voor rapportcijfers. Mijn toespraak oogstte een stormachtig succes. Op de schaarse zwartwitfotootjes van mijn speech zie je een magere snaak – schapenwollen jasje op het blote bovenlijf, langharige pruik en bloemenkroontje – die een gloedvol betoog houdt, met Een vent uit Plattevelde
Deel 1 – Noten in je buik
231
een gebalde vuist in de lucht en een verbeten trek om de mond. Het werd dé gloriedag van mijn collegejaren. Overigens was mijn kritiek terecht. Inmiddels heeft het repressieve, kille collegesysteem allang afgedaan. Wellicht behoorde ik tot de laatste generatie die het slachtoffer werd van het ancien régime en dat hield in de Verrehoek net iets langer stand dan in de rest van Vlaanderen. De stunt voor Populus Dei niet meegerekend was het schoolblad ’t Tobbetje de enige uitlaatklep die de scholieren van het college werd gegund. De naam van het blad sloeg natuurlijk op het eeuwige Bachten de Tobbe. De laatstejaars mochten het krantje samenstellen en de traditie wou dat het blad geen ernstige informatie bevatte, enkel kolder en verholen schimpscheuten richting schoolleiding en leerkrachten; een buitenkans die ik niet kon laten liggen. Bij gebrek aan belangstellenden of durvers bombardeerden de laatstejaars mij prompt tot hoofdredacteur – ik had toch al de reputatie een rebel te zijn. Voor mij geen probleem, desnoods had ik ‘t Tobbetje op mijn eentje volgeschreven. Ongetwijfeld produceerde ik een reeks satirische stukjes, maar ze nalezen kan ik niet. Tijdens een opruimactie op zolder gooide mijn moeder alle rommel uit mijn collegetijd weg. De toon in ‘t Tobbetje was vaak vrij scherp, vrees ik, maar een subregent vertrouwde me eens toe dat ook leraren zich verkneukelden in de sneren die sommigen van hen moesten incasseren. Overigens was ’t Tobbetje onderworpen aan de voorafgaande censuur van eerwaarde heer Dumoulin, een kaal spook met uitpuilende ogen; bijgenaamd ‘Zombie’. Een vent uit Plattevelde
Deel 1 – Noten in je buik
232
Zombie was een kurkdroge leraar. Hij had wel humor, maar er was geen kat die erom kon lachen, behalve eerwaarde Dumoulin zelf. Wellicht scheelde er iets met het spijsverteringsstelsel van deze magere, bleke priester want tijdens zijn lessen esthetica of godsdienst duwde hij voortdurend met een elleboog tegen zijn ingewanden, alsof hij binnenin zijn buik iets op zijn plaats moest duwen. Met Zombie zelf viel overigens niet te lachen. Als hij in de studiezaal toezicht hield, volstond één blik van zijn bolle ogen om de orde te handhaven. Als censor van ’t Tobbetje las eerwaarde Dumoulin de ontwerpteksten tijdens de avondstudie, hoog verheven op zijn wachttoren. Dat het schoolblad uitsluitend grappen en grollen bevatte, zag je niet aan Zombies pokerface. Zijn gezicht leek nog strenger en bleker dan gewoonlijk, hij had evengoed zijn brevier kunnen lezen. De censuurmeester diende overigens nooit in te grijpen, blijkbaar voelden we instinctief aan waar de grenzen lagen. Dumoulin ergerde zich wel aan taal- en tikfouten. Ook de eindversie werd nog ontsierd door amateuristisch tikwerk. Op dat moment waren computers en behoorlijke offset- of kopieermachines gewoon sciencefiction. Elke pagina moest op een broos wassen velletje worden ingetikt voor het vermenigvuldigen met de stencilmachine en fouten kon je enkel met een speciale lak corrigeren, soms met vrij catastrofale resultaten. Maar ondanks alle vormfouten kende het povere schoolblad een groot succes, elk nummer was meteen uitverkocht. ‘t Tobbetje en de tombolastunt zijn de enige goede herinneringen aan Christus Koning. Voor de rest waren de collegejaren vooral Een vent uit Plattevelde
Deel 1 – Noten in je buik
233
een eindeloze lijdensweg. Tot overmaat van ramp had ik elke zomer een pak herkansingen aan de broek. Om principiële redenen weigerde ik te spieken tijdens de examens, het stelen van punten was volgens mij zondig. Het belangrijkste resultaat was wel dat ook mijn zomervakanties grondig werden verknoeid. Terwijl de meeste klasgenoten zich amuseerden, mocht ik me buigen over de saaie schoolboeken. Tijdens mijn allerlaatste examen wiskunde heb ik dan toch gezondigd. Ondanks serieuze pogingen om de stof te verwerken snapte ik zelfs de vragen niet, laat staan dat ik een behoorlijke oplossing kon bedenken. Op dat moment had ik al onvoldoendes, met wiskunde erbij werd het zonder enige twijfel overzitten, maar een jaartje extra in het bisschoppelijk college, na de voortdurende botsingen en pesterijen, kon ik mentaal niet meer aan. Een klasgenoot zag blijkbaar mijn wanhoop en plots schoof hij het blad met de uitgewerkte oefeningen voor mijn neus. Ik zei zelfs geen merci en pende zo vlug mogelijk de onbegrijpelijke poespas klakkeloos over. Daarna moesten we één voor één bij de leraar wiskunde om de oplossing mondeling toe te lichten. Bewonderend monsterde meneer Toulouse mijn examenblad, duidelijk opgelucht. Ik had waarachtig een feilloos parcours afgelegd, er stond alleen een minteken te veel. ‘Min plus min wordt plus’, lispelde Toulouse, of iets dergelijks. Ik sprak hem in elk geval niet tegen en met een scheve knipoog veranderde de leraar het minteken in een plus, waarop meneer Toulouse me uitgebreid feliciteerde voor het schitterende resultaat. Zonde of niet, ik voelde me reuze toen ik die deur achter Een vent uit Plattevelde
Deel 1 – Noten in je buik
234
me dichtklapte, ik had kunnen rondhuppelen als een kalfje op een lenteweide. Toulouse moét geweten hebben dat ik fraudeerde, maar blijkbaar zag hij me liever afzwaaien. Dat Bas Vanderbachten het laatste jaar zou overdoen, was waarschijnlijk ook voor hem de ultieme nachtmerrie. Zo behaalde ik, na enkele herexamens in de laatste schoolweek, toch nog het diploma, met de hakken over de sloot, vijftig en een kwart procent, de zwakste score van de hele retorica. Tijdens de prijsdeling, de plechtige dipomauitreiking in aanwezigheid van kerkelijke en burgerlijke notabelen, werden alle laureaten een na een op een reusachtig podium gevorderd. De puntenklassering bepaalde de volgorde: eerst het kruim, dan de middenmoot en ten slotte de sukkels. De besten mochten een stormachtig applaus in ontvangst nemen, plus een flinke stapel boeken. Maar naarmate de proclamatie vorderde, verzwakte het handgeklap en de prijsboeken vermagerden zienderogen. De filosofie was blijkbaar dat de slimmen nog veel konden leren en dat de dommen maar beter dom konden blijven. De directeur riep mij als allerlaatste naar voor. In een ijzige stilte – je hoorde hoogstens wat afkeurend gemompel – besteeg ik de trappen van het schavot, me doodschamend. Behalve een flinterdun boekje kreeg ik een officieel document met de plechtige verklaring dat ik de studies met vrucht had beëindigd. De jarenlange kruisweg zat erop. Ik slaakte een zucht van verlichting, alsof de gevangenispoort eindelijk openzwaaide na een veel te lange straftijd. Ook de leraars waren bijzonder opgetogen, ze konden me eindelijk uitwuiven. Nooit zag ik hen opgewekter dan die avond. Een vent uit Plattevelde
Deel 1 – Noten in je buik