Symposium 'Er waren eens twee sprookjesverzamelaars 14 maart 2013 Efteling kaatsheuvel Samenvattend Verslag door Ger Tielen
De sprookjes van Grimm zijn deel geworden van ons culturele erfgoed, dat wordt overgedragen van generatie op generatie en over alle landsgrenzen heen. Zo zei cultureel Attaché Michael Meyer van de Duitse Ambasasade in zijn openingstoespraak bij het Grimm Symposium op 14 maart. Het symposium telde ruim 150 deelnemers, merendeels werkzaam in culturele of toeristische organisaties, geïnteresseerd in nieuwe interpretaties van de sprookjes, de vertelkunst en de gebroeders Grimm. Michael Meyer wees erop dat de gebroeders Grimm zich hebben ingespannen oude verhalen te behoeden voor de vergetelheid. Het is erg belangrijk dat verantwoordelijke burgers op hun beurt de culturele erfenis van generaties in het algemeen en deze sprookjes in het bijzonder koesteren. Hij dankte de Efteling voor de "voortreffelijke wijze waarop deze zestig jaar lang de sprookjes levend heeft gehouden, vanuit een grote betrokkenheid en liefde voor het magische en het realistische in de verhalen." Meyer sprak de hoop uit dat het Efteling-‐sprookjesbos in Nederland en de Märchenstrasse in Duitsland tot de verbeelding zullen blijven spreken van vele generaties van bezoekers. Directeur Olaf Vugts van de Efteling onderhield de deelnemers met een wervelende presentatie over de 60-‐jarige Efteling, die enkele miljoenen bezoekers per jaar trekt uit meerdere landen, en de verantwoorde wijze waarop de Efteling tracht kinderen vertrouwd te maken met sprookjes. Daarbij wordt voortgebouwd op het werk van illustrator en eerste ontwerper Anton Pieck. Er wordt steeds vanuit nieuwe invalshoeken gewerkt, terwijl toch wordt ingespeeld op de herinneringen van oudere bezoekers. "Wij verkopen herinneringen," aldus Olaf Vugts, erop wijzend dat de Efteling nog altijd een stichting is, die haar oorspronkelijke doelstellingen handhaaft en elk jaar wel een nieuw sprookje toevoegt en uitbeeldt in het sprookjesbos en daartoe ook andere media inzet zoals film, TV en radio. Voormalig hoogleraar Wolfgang Herrlitz van de Universiteit Utrecht schetste voor de deelnemers het leven en de karakters van de gebroeders Grimm die hun leven lang bij elkaar zijn gebleven, en samen hebben gestudeerd, gewerkt en gewoond. Hoe ze studiemethoden, ontwikkeld door rechtshistorici, om oude rechtsdocumenten te kunnen begrijpen, hebben toegepast bij het opdiepen en op papier weergeven van oude (veelal mondeling) overgeleverde volksverhalen en liederen in het Duitse taalgebied. Zo konden ze veel verhalen redden voor de volgende generaties, belangrijk omdat in die tijd kerken en kloosters een andere rol kregen in de samenleving en veel boeken en oude documenten verloren dreigden te gaan. Als bibliothecarissen vonden de Grimms dat ze daarin een rol moesten spelen. Zo hebben zij in 1912 een eerste verzameling sprookjes als Kinder und Hausmärchen geredigeerd en uitgegeven, die later weer werd aangevuld en herschreven tot er zo'n 200 verhalen bijeen waren gebracht. Daarbij werden de sprookjes in overeenstemming gebracht met de tijdgeest. Moeders werden stiefmoeders en al te gruwelijke handelingen werden verzacht. Erg interessant is ook de methode van klankverschuiving die Jacob Grimm uitgevonden heeft om de historie van talen te duiden. Met deze methode werken taalwetenschappers nu nog steeds. Later zou Jacob idealen koesteren om landsgrenzen op een natuurlijke manier te laten samenvallen met taalgrenzen. Herrlitz beschrijft hoe de gebroeders in conflict kwamen met de nieuwe koning die eenzijdig de grondwet had geannuleerd waaraan zij zich gebonden achtten. Ze protesteerden, werden ontslagen en moesten het land verlaten. Tot in Nederland toe klonken de protesten. Zij verhuisden eerst naar Kassel, later naar Berlijn en begonnen hun titanenwerk aan de geschiedenis van Duitse woorden terwijl ook hun politieke engagement zich verder ontwikkelde, gericht op afschaffing van absolutisme en grotere vrijheden voor de burger. De gebroeders liggen samen begraven in Berlijn. Onderzoeker Moniek Hover vatte vervolgens de resultaten samen van haar promotiestudie naar de manier waarop de Efteling sprookjes door de jaren heen heeft verbeeld, met name het sprookje van Roodkapje en de boze Wolf. Ze vertelde hoe de verhaallijn evolueert in de tijd en ook de uitbeelding ervan in de Efteling. Telkens gaat het om een voor die tijd acceptabele inhoud en vorm, maar meestal met dezelfde moraal: meisjes, pas op jezelf, ga niet van je pad, luister niet naar vreemdelingen. De Efteling maakte daarin keuzes die eerst door Anton Pieck en technici van de Efteling op een
aansprekende wijze in scene zijn gezet in het sprookjesbos en door latere vormgevers en technici tot in elk detail aangepast aan nieuwe opvattingen en aan nieuwe technische mogelijkheden. Zo kwam er in de jaren zeventig een sprookjesshow, waaraan veel ouderen van nu nog plezierige nostalgische herinneringen koesteren en kwam er een film. Steeds werd er geschipperd tussen de wens gruwelijke elementen niet expliciet in beeld te brengen (om het leuk te houden voor kinderen) en ze ook niet helemaal weg te laten om recht te doen aan het originele verhaal. Moniek Hover ging vervolgens in op de door de Efteling in 2010 ontwikkelde filmversie van de Sprookjesboom, die steeds weer nieuwe verhalen vertelt voor heel jonge kinderen. Met het concept sprookjesboom gingen verschillende vertellers en vormgevers aan de slag die zich voor de herkenbaarheid hielden aan bepaalde basisvormen en -‐kleuren. De karakters van Roodkapje en de Wolf ontwikkelen zich verder, pasten zich aan de beleving van kinderen aan, maar basismotieven (het dreigende opeten) en bepaalde stijlkenmerken bleven dezelfde. Het bekende Zeg Roodkapje waar ga je henen werd op een originele manier hergebruikt. In één verhaalversie bood Roodkapje de verdwaalde bozewolf hulp aan om zijn weg terug te vinden en kwam het dus eventjes goed tussen de twee. Dat herkennen kinderen heel goed. Ze vinden de sprookjesboom erg leuk. Maar ook dit zal niet een versie voor de eeuwigheid zijn. Tijden veranderen en de Efteling blijft zoeken naar boeiende nieuwe versies die nieuwe uitdagingen voor kinderen thematiseren. Altijd kiezen voor de veilige weg, het gebaande pad, de harmonie, dat kan ook niet het enige doel van de opvoeding zijn. Een kind moet ook leren om risico's in te schatten en te nemen. Roodkapje onthult sculptuur -‐ Niemand minder dan Roodkapje onthulde de sculptuur van de gebroeders Grimm in de Siertuin van de Efteling. Dat gebeurde onder het toeziend oog van Michael Meyer, de Cultureel Attaché van de Bondsrepubliek Duitsland, Bart de Boer, voorzitter van de Raad van Bestuur Efteling, Michaela Klare van het Duits Verkeersbureau en Ute Schulte van GrimmHeimat NordHessen (vlnr op foto). De sculptuur is een blijk van waardering van de Duitse Grimm Gesellschaft en GrimmHeimat NordHessen voor de inspanningen van de Efteling gedurende al meer dan 60 jaar om de sprookjes levend te houden. Directeur Michaela Klare van het Duitse Verkeersbureau feliciteerde de Efteling met haar geweldige prestatie. Ze nodigde de aanwezigen uit om een bezoekje te brengen aan de GrimmHeimat Nordhessen en kennis te maken met het land waaruit de gebroeders hun inspiratie hebben geput. Ze wees op enkele bijzonderheden van de regio NordHessen. In het Schwälmer Land -‐ met zijn dichte bossen en vele vakwerkplaatsjes -‐ is het rode kapje terug te voeren op een oud gebruik: jonge vrouwen droegen het om te laten zien dat zij ongehuwd waren. Heel af en toe zie je nog wel eens een oude dame met zo’n rood hoofddekseltje lopen. In Bad Wildungen-‐Bergfreiheit in het Kellerwald staat een oud mijnwerkershuisje waar Sneeuwwitje samen met de zeven dwergen maandelijks acte de présence geeft. We weten niet zeker of de boze stiefmoeder – die overigens echt heeft bestaan en Katharina von Hatzfeld heette – haar stiefdochter heeft vergiftigd, maar zeker is wel dat vele jonge mannen door het werk in donkere koperertsmijnen een groeiachterstand hadden, en dat deze dwergen vilten puntmutsen droegen om hun hoofden te beschermen. Zo zijn nog veel meer plekken in NordHessen waar je de spookjes als het ware kunt herbeleven. In het sprookjesbos Rheinhardswald staat de Sababurg, waar je zo het verhaal van Doornroosje binnenstapt en waar je kunt overnachten in een van de twee charmante torenkamers. En in de heuvels van het Kaufunger Wald stuit je op de vaak door mysterieuze nevel omgeven waterbron van Vrouw Holle. Al deze plaatsen liggen aan de Duitse Sprookjesroute, een 600 km lange toeristische route langs de belangrijkste plaatsen waar de gebroeders Grimm woonden en werkten. Het traject loopt van Hanau waar de broers werden geboren tot Bremen waar de stadsmuzikanten hun plekje hebben gevonden naast het raadhuis. Voorzitter Bart de Boer toonde zich zeer verguld met de sculptuur en zei dat de Efteling ook in de komende decennia zal doorgaan met wat deze al zestig jaar heeft gedaan: de sprookjes te koesteren en telkens weer opnieuw op verrassende wijze onder de aandacht te brengen. Discussie met illustratoren -‐ Tijdens dit onderdeel van het symposium, geleid door Olaf Vugts, zagen de deelnemers tal van schitterende collages en tekeningen op het grote filmdoek voorbij trekken die de discussie tussen de panelleden ondersteunden en verlevendigden. Hilde Groenesteyn vertelde dat ze al heel haar leven een fan is van de Efteling, ze studeerde schilderen en tekenen in Groningen en legde zich toe op grafische vormgeving. Samen met Peter Boersma, collagekunstenaar, heeft ze illusttraties verzorgt bij de door vertaler Anne Popkema in het Fries vertaalde originele versie van 1825 met 50 sprookjes: De Mearkes fan Grimm. Peter Boersma verwerkte in zijn collages tekeningen
van Hilde Groenesteyn en ook teksten en illustraties uit een oude Duitstalige versie. Dat levert mooie en authentieke beelden op in de prachtig verzorgde uitgave Fryske Maerkes fan Grimm. Thé Tjong King vertelt dat zijn werk heel anders is dan dat van Hilde en Peter, dat hij houdt van drama, en liefst met zijn tekeningen verhalen vertelt. Ter illustratie toont hij een tekening waarop een vrouw (blijkbaar niet blij met haar kind) dit schijnbaar achteloos gebaar weggooit. "Een zeer dramatisch moment kun je ook op een niet zo zware manier uitdrukken. Door met ruimte, licht en schaduw te werken komt er spanning in het beeld en in het verhaal." Geen van de drie kan precies zeggen hoe je het voor elkaar krijgt dat illustraties een verhaal verrijken. Een kunstenaar gaat gewoon aan de slag. Uit het gebruik van technieken kan het verrassende en het nieuwe ontstaan. Voor de Friese versie heeft Peter Boersma een heel oud sprookjesboek met Duitstalige teksten en prenten 'gesloopt' en als het ware gerecycled. "Maar daar ontstaat wel iets nieuws en moois uit waarvan kinderen van nu opnieuw kunnen genieten." Thé Tjong King legt uit dat hij als kind geen last had van tekeningen die hele erge scenes uitdrukten. Die brachten zijn fantasie op gang. Je moet ook niet te lang nadenken over een scene. Het komt wel. En daarin ontwikkel je je eigen stijl. Naturalistisch werken is mooi maar spannender is het iets te maken dat schuurt met de werkelijkheid. Inspiratie komt overal vandaan, van een opera, een film, je eigen archief, of van een bezoek aan de supermarkt en dat verwerk je. Aanpassen aan kinderen doet hij wel, maar slechts tot op zekere hoogte, om zowel de kleintjes als de volwassenen een plezier te doen. De discussie gaat verder over de werking van illustraties, de ruimte die ze de kijker bieden om zelf het verhaal in te vullen. Bij de Efteling wordt aldus Olaf Vugts ook gewerkt met impliciete en expliciete vormen van storytelling. Duidelijk is dat illustratoren, vormgevers en ontwerpers veel vrijheid nodig hebben, maar dat laat onverlet dat zij ook binnen kaders kunnen werken, al is dat volgens Thé 'minder leuk' dan in totale vrijheid werken. Voorzitter Harlinda Lox van de Europäische Märchen Gesellschaft pleit ervoor dat wij de volledige en oorspronkelijk bundel gaan herontdekken. In ons collectieve geheugen is de verzameling van Grimm gereduceerd tot een handvol populaire sprookjes. Maar de bundel bevat zoveel meer dan de typische toversprookjes met vrouwelijke heldinnen en geliefde dierbruidegomsprookjes. Zij noemt de allereerste bundel (het Ölenbergse handschrift van 1810) die vooraf ging aan de eerste gedrukte versie. Tussen deze versie en de laatste van 1857 legden de gebroeders heel hun drang naar perfectie in keuze, verhaalvorm en inhoud. Teksten van niet-‐duitstalige origine (Gelaarsde Kat en Blauwbaard) of zogenaamde kunstsprookjes (bijvoorbeeld Prinses op de erwt van Andersen) werden geweerd. Dat gebeurde niet helemaal consequent want Roodkapje en Doornroosje (van Franse en Italiaanse werden gehandhaafd vanwege een verwantschap met de germaanse heldensage van Siegfried en Brunhilde. Er was altijd een spanning tussen aan de ene kant hun romantisch streven de nationale identiteit te documenteren, anderzijds aan te haken bij de bewezen internationaliteit van de vertelpatronen en de complexe overleveringsgeschiedenis van de individuele sprookjes. Weinigen weten dat ze quasi als “Erzählforscher avant la lettre” een wetenschappelijke appendix samenstelden, die bibliografische, etymologische en mythologische informatie over oorsprong, varianten en betekenis van de opgenomen teksten bevatte. De gebroeders waren breed op de hoogte van allerlei in omloop zijnde teksten en konden hun lezerspubliek met gemak wijzen op een opvallende gelijkenis met een Schotse ballade, een Oudspaanse romance, een Italiaanse novelle, een Frans feeënsprookje, een Duits kluchtverhaal of een Oriëntaalse schelmencyclus. Ze waren vertrouwd met het werk van de verdienstelijke sprookjesverzamelaars, -‐optekenaars, -‐bewerkers of -‐auteurs van zowat elke regionale vertelcultuur binnen het Europese sprookjeslandschap en ontsloten als het ware ook de sprookjes van hun voorgangers waaronder bijvoorbeeld Johann Wilhelm Wolf (de eerste verzamelaar van Vlaamse sprookjes). Zij betraden als eersten het onbekende terrein van het internationaal vergelijkend volksverhalenonderzoek. Dan gaat het niet meer om een handjevol verhalen maar om een kleine 2500 verschillende verteltypen, waarbij onderscheiden wordt tussen dier-‐, wonder-‐, legende-‐, novelle-‐ en domme-‐duivelsprookjes, grappige vertelselsels en anekdoten, ophopende vertelsels (kettingsprookjes) en tenslotte plaagvertelsels). Sommige verteltypen zijn bovendien in een indrukwekkend aantal (soms honderden) varianten overgeleverd. Harlinda Lox maakt duidelijk dat door de studie van de varianten van eenzelfde sprookje men inzicht
krijgt in cultuurgeografische eigenheden, etnische stereotiepen en lokale en regionale inkleuring van internationale vertelpatronen. Ook de wederzijdse beïnvloeding tussen het schriftelijk gefixeerde Grimmsprookje en varianten uit de mondelinge overlevering kunnen zo worden blootgelegd. Zo kan bijvoorbeeld het profiel van de meesterdief variëren van bedrieger, edele rover, gewiekste schelm, kunstenaar of zelfs handwerker, die zijn stiel als een echte vakman geleerd heeft, die als het ware als leerling begonnen is, dan na zijn leertijd én volbrachte diefstal gezel geworden is en na zijn gezellenproef de titel meesterdief als een soort eretitel draagt. Meestal is zijn vakmanschap bekroond door een diefstal, die hij – hoewel onuitvoerbaar geacht – tot een goed einde gebracht heeft. Zo luiden in de Grimmse tekst de opdrachten van de graaf: “Ten eerste moet je mijn lievelingspaard uit de stal stelen, ten tweede moet je, als mijn gemalin en ik slapen, het laken onder ons wegnemen zonder dat we het merken en ook nog de trouwring van de vinger van mijn gemalin nemen, ten derde moet je voor mij de pastoor en de koster uit de kerk stelen.” De meesterdief wendt hier geen magie aan – zoals dit in een toversprookje het geval zou zijn – maar ontpopt zich als een volleerd toneelspeler, die de kunst van het verkleden, van de mimiek en van de gesticulatie perfect beheerst. Hij overwint door planmatig handelen, door listig en omzichtig, soms ook scrupuleus te werk te gaan. Het toehoorders-‐ of lezerspubliek draagt hem op handen, ondanks zijn schelmenstreken, die niet zelden burgerlijke taboes onderuit halen. Het mag duidelijk zijn dat de opdrachten om te stelen eindeloos gevarieerd kunnen worden, maar de opdracht om de pastoor en de koster te stelen vormt in bijna alle varianten de slotepisode. Harlinda Lox ging vervolgens dieper in op het 'acribisch puzzelwerk' van de gebroeders, gericht op het maken van de juiste keuzes op grond van oorsprong, manier van optekenen, stijl, motieven én inhoud. Zij analyseert in dit licht enkele sprookjes zoals De Amandelboom en De Visser en zijn Vrouw die als zeer poëtisch en voorbeeldig golden voor de broers bij het ontwikkelen van het genre “volkssprookje.” Maar er was altijd ruimte voor afwijking van de regel. En verhalen die niet in het genre volkssprookje pasten werden soms, op grond van andere afwegingen, ingedeeld bij hun verzameling Deutsche Sagen, als genre waarin oude voorstellingen verderleefden. Uit genretypologische overwegingen vervingen de gebroeders Grimm ook wel “zwakkere” varianten door “betere,” of lieten deze zelfs met elkaar versmelten totdat ze een tekst hadden, die aan hun ideaalbeeld van “sprookjes” beantwoordde. Maar gaandeweg werd de verzameling Kinder-‐ und Hausmärchen door Wilhelm Grimm actief als een opvoedend boek voor de burgerjeugd geconcipieerd, met tegemoetkomingen aan de heersende burgerlijke opvoedingsmoraal, terwijl Jacob Grimm juist wetenschappelijke getrouwheid nastreefde en de onbewerkte ‘volks’sprookjes om hun onverbloemde verbondenheid met het leven als waardevolle kinderliteratuur inschatte. Belangrijk waren onder meer het waarschuwende karakter van de verhalen en voorkomen dat kinderen ongepaste of gevaarlijke handelingen zouden imiteren. Verder ging Harlinda Lox uitgebreid in op het lievelingsssprookje van Wilhelm: "Sneeuwwitje en Rozerood," de diersprookjes en de etiologische verhalen, die niet sterk vertegenwoordigd zijn bij de Grimm. Ze wees ook op de burgerlijke categorieën "goed en kwaad", aangescherpt of geïnfiltreerd door Wilhelm Grimm en op de categorieën "goed en kwaad" in een meer existentiële zin ("De kikkerkoning"). Onderzoeker Vanessa Joosen betoogde in haar voordracht met de passende titel Liefde op het tweede gezicht dat het succes van de sprookjes van Grimm in Nederland lang op zich heeft laten wachten en eigenlijk pas aan het einde van de 19de eeuw werkelijkheid werd. Het eerste Sprookjesboek voor Kinderen met 19 vertaalde sprookjes van de Amsterdamse uitgever Diederichs van 1921 werd slecht ontvangen. In het toonaangevende tijdschrift Vaderlandsche Letteroefeningen verscheen een niet mis te verstane recensie: "In lang hebben wij geen zotter boekje met misselijker prentjes in handen gehad....de hersenen en de geruste slaap van onze lieve kleinen gaat ons te zeer ter harte, dan dat wij deze aan den schrikwekkenden indruk van zulke spookachtige prentjes en roodkousige, blaauwbaardige vertelseltjes zullen wagen. Vanessa Joosen valt op dat de recencent weinig ophad met volksliteratuur terwijl voor de gebroeders Grimm het het volkse van de verhalen, die zij van de vergegelheid wilden redden, essentieel was in de periode van de Duitse Romantiek. Vanessa Joosen wijt het gebrek aan succes van de eerste bundel deels aan de minder gelukkige keuze van verhalen en de letterlijke vertaling. De ontbrekende verhalen waren juist de later zo gewaardeerde toversprookjes met een romantische afloop en een heldin in de hoofdrol, zoals Sneeuwwitje, Doornroosje en Assepoester. Anderzijds was wel een vertaling van De ondankbare zoon
opgenomen waarin een jongeman zijn eten niet wil delen met zijn oude vader, waarop het lekkere kippetje dat hij verstopt heeft verandert in een vleesetende pad, die op zijn gezicht komt zitten en er niet meer afgaat. Zo'n verhaal zonder gelukkige afloop paste niet in de tijd waarin gruwel en magie algemeen niet geschikt werden geacht als kinderliteratuur. Hoewel de bekende schrijver Hildebrand in 1837 al weemoedig herinneringen ophaalde aan de sprookjes van Moeder de Gans, die zijn grootmoeder hem vertelde. Hij betreurde dat de kinderen van zijn tijd die sprookjes niet meer mochten horen of lezen: "De kinderen onzer dagen lezen allerhande nuttigheid, geleerdheid, vervelendheid.” De sprookjes van Grimm kregen niet gemakkelijk voet aan de grond in Nederland, in tegenstelling tot Engeland waar een 'aangepaste vertaling' van de sprookjes, voorzien van grappige tekeningen van Cruickshank, onmiddellijk aansloeg. In Nederland gingen er vele decennia overheen voordat de sprookjes gewaardeerd konden worden. Vanessa Joosen analyseert waar die Liefde op het tweede gezicht vandaan komt. Behalve de grotere naamsbekend van de gebroeders Grimm als gewaardeeerde wetenschappers in de tweede helft van de negentiende eeuw speelden nieuwe opvattingen over kind en opvoeding een rol. Verschillende pedagogen verdedigden fantasie en magische verhalen voor kinderen. Sprookjes zouden even puur en onschuldig zijn als het kind zelf, en het kind zou een natuurlijke behoefte hebben aan fantasie. Wie het kind zijn sprookjes niet gunt, ontzegt het dan ook iets wezenlijks en moois. Op die pedagische stroming landen de sprookjes in de Nederlandse kinderkamers en krijgen ze een vaste stek, maar ook volwassenen mogen de sprookjes graag lezen om hun levenswijsheid en verkwikkende kracht. Ook speelde de evolutie van de vertellingen en de vertalingen een grote rol. De sprookjes werden (ook door Wilhelm Grimm) en vertalers inhoudelijk en stilistisch bijgeschaafd om ze aantrekkelijk te maken voor een jong publiek en aanvaardbaar voor ouders en pedagogen. Ze werden aangepast aan de normen, conventies en ideaalbeelden van hun eigen tijd. Een moeder kan niet slecht zijn en daarvan wordt dus een stiefmoeder gemaakt. En ook het kind wordt gekoesterd en verheerlijkt als een hemels wezentje. Vanessa illustreert dit met fraaie voorbeelden en gaat in op de veranderende rol en het veranderende lot van hoofdpersonen in de volksverhalen waardoor de lezers wel de vermanende boodschap ontvangen maar tenslotten worden gerustgesteld. Zo komt in De Ondankbare Zoon de jongeman tot inkeer, betoont hij spijt en de pad op zijn gezicht verandert terug in een gebraden kippetje. De boodschap van respect tonen voor je ouders blijft overeind en wordt zelfs versterkt door de beloning. Vanessa Joosen vraagt zich tenslotte af of al degenen die het oorspronkelijke materiaal met de beste bedoelingen hebben vertaald en aangepast daarin niet te ver zijn doorgeschoten. Kunnen kinderen echt tegen zo weinig spanning en kunnen ze zich niet langer dan vijf minuten concentreren op een verhaal? Is het echt nodig om de sprookjes soms zo te verkleuteren dat er voor oudere lezers nog weinig aan te beleven valt? Anderzijds is het mede dankzij de vele vertalers en bewerkers dat het sprookje tot op vandaag overleeft. Zij kwamen en komen met hun versies van de sprookjes tegemoet aan de tijdsgeest en aan de eisen die ouders stellen aan een goed kinderboek, net zoals Wilhelm Grimm dat voor hen al deed. Zonder die vertalers en bewerkers zouden wij vandaag de tweehonderdste verjaardag van de Kinder-‐ und Hausmärchen waarschijnlijk niet vieren. Onderzoeker Theo Meder van het Meerten Instituut signaleerde een geweldige stijging in de productie van films die op sprookjes zijn gebaseerd of die ernaar verwijzen. Na de periode van de Disney tekenfilms in de vorige eeuw was het een tijdje stil, maar vanaf 2001 breken de uiterst succesvolle Harry Potterfilms en The Lord of the Ring trilogie baan voor een golf van Films zoals Shrek, Sleeping beauty, Little Red Riding Hood en een aantal Sneeuwwitjefilms (waaronder Snowwhite and the Huntsman) en televisieseries (zoals Grimm en Once upon a Time). De verbinding tussen de originele sprookjes en de uiteindelijke film of tv-‐productie blijkt een uiterst rekbare. Maar sprookjes blijken een basis voor filmscenario's. Favoriete films bevatten magie, tovenarij en ethische avonturen, bij uitstek de ingrediënten waaruit ook sprookjes zijn gemaakt. Ook Theo Meder zegt dat de sprookjes in de loop der tijd moesten worden aangepast om de kinderziel niet te schaden. Ze mochten niet al te expliciet erotisch of te gewelddadig zijn en tegen de tijd dat Walt Disney in beeld komt zijn sprookjes echt alleen voor kinderen gedacht. Snowwhite is het toonbeeld van deugdzame huisvrouw en moeder, wanneer ze al poetsend en kokend voor de dwergen in de weer is terwijl ze passief wacht op haar prins die haar moet redden. De sprookjesfilms
komen met het label voor alle leeftijden door de filmkeuringen. Maar na de jaren zeventig als de sprookjes en de films onder het feministische en marxistische vuur hebben gelegen komt er een einde aan de materiële en rolbevestigende inhoud. Postmoderne adaptaties en parodieën worden succesvol, waar ook volwassenen naar willen kijken. Maar sprookjes blijven resoneren in de producties. De suikerzoete Disney versies worden op de hak genomen en moderne thema's zoals driehoeksverhoudingen en incest worden geïntroduceerd in vampier-‐ en weerwolf-‐verhalen zoals Snowwhite and the huntsman. Roodkapje wordt van een klein meisje een zellfbewuste puber en later een weerbare heldin die zelf de wolf doodt. Een moderne meid is op haar toekomst voorbereid. Ze wacht niet tot een man haar probleem oplost. We zien girlpower, actie en romantiek. En hoewel de strijdbare vrouwen in onze geschiedenis schaars zijn gebleven, komt zij nu in beeld in moderne films als een 'pure projectie van hedendaagse idealen.' Theo Meder concludeert dat sprookjes dynamisch zijn, steeds van inhoud veranderen en dat ieder tijdsgewricht de sprookjes krijgt die het verdient. Dat emancipatie in de oude sprookjes een anachronisme is nemen we graag voor lief. "In sprookjes stoppen we idealen waarvan we dromen, in de verhalen die we vertellen stoppen we normen die we waarderen, maar zodra normen en idealen veranderen veranderen we ook onze verhalen. Zo worden de vanouds passieve heldinnen strijdbare meiden. Verhalenverteller Marita de Sterck voert in haar inleiding een warm pleidooi om de oude ruige versies van de Grimm-‐sprookjes, van 1812 en 1819 opnieuw een plek te geven. Misschien niet voor heel jonge kinderen, maar wel voor tieners en voor volwassenen. Zij luisterde zelf als heel jong kind naar de verhalen van haar vader, een kleermaker, die haar ook vertelde dat ze overal vandaan komen: 'van alles en van iedereen en van elke plek en elke tijd, je kunt daar genen naam op plakken.' Voor Marita waren de betoverende verhalen een welhaast zintuigelijke ervaring. Toen ze al vrij jong in de dorpsbibliotheek een dikke uitgave van de sprookjes van Grimm vond, geïllustreerd door Anton Pieck, ontdekte zij dat in de op school voorgelezen versie van Assepoester een suikerzoete varianten was van deze meer oorspronkelijke versie waarin de zus van Assepoester zich de teen afsnijdt om maar in het schoentje te passen. "Ik voelde een soort kinderlijke verontwaardiging opkomen die tot op de dag van vandaag voortduurt. Want het gaat om wezenlijke zaken voor een meisje: hoe ver ga je om de prins te pakken te krijgen?" De allerspannendste verhalen uit dat boek werden dus niet verteld en toen ze zich later in haar loopbaan als antropoloog verdiepte in rituelen van de vrouwelijke initiatie, die in wezen groeirituelen zijn, ontdekte ze dat in het hart ervan ook elementen van de sprookjes zitten: isolatie, metamorfose en reïntegratie. Die elementen zitten ook in de kern van een initiatieritueel dat bij sommige stammen het luisteren naar confronterende verhalen inhoudt. In de Sahara vertelde haar een stokoude Touaregvrouw zo'n verhaal over een bloedmooie vrouw die elke avond op een berg klom en naar de maan keek en zei: maan, wie van ons beiden is de mooiste? De maan straalde bleekjes terug en zei we zijn allebei de schoonste vrouwen van de wereld. Dat ging een tijdje door tot op een avond de maan zei: er zit een dochter in je buik en die zal veel schoner zijn dan jij en ik samen. De vrouw stampvoette en zei: dat gaat niet gebeuren. Een frappante overeenkomst met het verhaal van Sneeuwwitje. En zo gaf Marita de Sterck meer voorbeelden waaruit ze concludeert dat er wereldwijd een onvoorstelbare rijkdom aan vergelijkbare verhaalmotieven bestaat. Van de niet-‐westerse culturen heeft ze geleerd dat als je een verhaal met groeikracht wil meegeven aan pubers en adolescenten, kies dan voor confronterende verhalen, die uitdrukking zijn van dramatische dimensies van het bestaan. Vervolgens vertelde ze in prachtig Vlaams twee van dergelijke originele verhalen. Het eerste over de koningsdochter en de betoverde prins, waarin de prinses, gedwongen door vader om de kikker terwille te zijn die haar bal gered heeft, hem uiteindelijk tegen de muur smijt waarop die als prins in haar bed valt en zij gaarne bij hem gaat liggen. En een soortgelijke versie over een prinses die met een betoverde puit (kikker) moet trouwen en op zijn verzoek hem opensnijdt waarop een schone prins tevoorschijn springt.