OKTOBER 2015 Waren er bij: Rik en Jeanneke Bellens Robert en Philomene Coene Mon en Huby Collin Gerard en Vita De Beuckelaer Jan en Maria De Vre Willy en Magda Dellaert Mon en Rolande Deschamps Guy en Maria d'Hollander Willy en Yvonne Docks Jacqueline Elst Leo en Francine Geeraerts Martin en Maria Govers Hugo en Annita Helsen Jef en Hilde Kesteloot Herman en Mady Lemmens Stanny en Lisette Lommers Jef en Mieke Lootens Ludo en Jenny Pauwels Georges en Hilda Smout François en Jeanne Van den Buys Frans en Maria Van Deyck Vic en Louisa Van Loon Herman en Lutgarde Van Noten Marcel en Ria Van Nuffelen Jef en Nady Van Overschelde Ludo en Diana Van Paesschen Gilbert en Sonia Van Wesemael Guillaume en Monique Van Wijck Robert en Hilde Wintgens
Zaterdag 3 oktober
Vroeg uit de veren, want om 0700 vertrekken we aan het Kwadraat. Ontbijten gaat snel. Er is niet veel nodig, want bij de BASF Seniorenclub kan van alles gebeuren, maar honger lijden is er nooit bij. We komen vroeg aan, maar zoals gewoonlijk staat er al een hoop volk. De bus is er nog niet. Vita en bagage afladen en plaatsje zoeken voor de auto. Dat gaat hier heel gemakkelijk. Al de gebruikelijke ‘verdachten’ zijn er en het is dus eerst al eens een vrolijk weerzien. Iedereen is op tijd. Dat is niet verwonderlijk, want deze groep onderscheidt zich, onder anderen, door een voorbeeldige stiptheid. Zou er van die Duitse ‘Pünktlichkeit’ toch iets blijven hangen zijn? We vertrekken naar het rond punt van Wommelgem en pikken daar onze permanente chauffeur Ronny en onze gids Mark Aerts op. Ronny doet ons direct de groeten van Ira, de kleine sierlijke maar formidabele chauffeur die ons vorig jaar in de Provence heeft rond gereden. Het is heel rustig in de bus: we slapen nog half. In het snelwegrestaurant Aachener Land krijgen we een ontbijt met lekkere koffie. We rijden verder, en we missen in Kerpen de afrit. Ik wil al alarm slaan, maar het valt me nog net op tijd in: we rijden niet naar Ludwigshafen! Of toch: we volgen de oude weg die we zo dikwijls moesten nemen voor de autostrade op de linker Rijnoever klaar was. Ik zie me daar nog altijd door toekeren met mijn bedaagde verroeste Peugeot 203. En ja: hier is de plek waar mijn radiator begon te koken… Al de vertrouwde dingen en namen komen terug: Frechen (waar we vroeger vaak stopten), De mooie brug over de Rijn bij Keulen, Montabaur, Limburg an der Lahn. De kathedraal staat er nog altijd in haar volle pracht. Ze schijnt zich van die verspilzieke idioot ‘Mgr.’ Tebartz-van Elst niets aan te trekken. Dan Frankfurt, en langs de vlieghaven richting Würzburg. Door de mooie Spessart, een streek die gekend is voor haar sprookjes en andere griezelverhalen. De herfst begint al flink wat kleur in de bossen te toveren. In Waldbrunn, bij het Brunnenhof stoppen we voor een uitstekend middagmaal. Het Brunnenhof is een grote maar gezellige, iets Bayerisch aandoende zaak, met een mooie tuin en een prachtige blik op de achter liggende beboste heuvels. Mark vertelt me dat het hotel ook helemaal niet duur is. De wijn is hier heel lekker (zeggen ze). We zijn ook al heel dicht bij Franken, dat voor zijn goede wijnen bekend is. Vervolgens Nürnberg, en via Regensburg naar Deggendorf. We rijden nu eigenlijk al langs de Donau, maar we zien hem niet. We landen in het vrij nieuwe en zeer mooie NH Hotel. Deggendorf zal bij niet veel mensen in Vlaanderen een belletje doen rinkelen, maar voor mij is het een zeer vertrouwd begrip. Eerstens omwille van de ‘Deggendorfer Werft’, een onderneming die op tijd de crisis in de scheepsbouw zag aankomen en zo’n 50 jaar geleden omschakelde op reactoren voor de chemische industrie. Ze waren daar heel, heel goed in: in die tijd de absolute top in Duitsland. Wij hebben daar toen (voor BASANT) ook apparaten laten bouwen. Maar de enige reactor constructeur in Ludwigshafen waar ik echt vertrouwen in had, een zekere Laaber, verdween om directeur bij de Deggendorfer Werft te worden.
Bovendien heeft Deggendorf een zeer gereputeerde technische hogeschool. Een van mijn medewerkers, Dr. Johann Plankl heeft bij ons (in Ludwigshafen) opgezegd om daar rector van te worden: hij was van de streek. Ik gunde het Johann natuurlijk van harte, maar ik miste zijn gezellige goedlachse Bayerische humor misschien nog meer dan zijn scherp verstand. Tja, zo is het leven, en we zijn nog altijd goede vrienden. Mark deelt de documentatie voor het schip uit. We krijgen bagagelabels die we moeten invullen. Wij hebben hut 306. Dus al eens eerst ons huiswerk maken. Lekker eten en vrij vroeg naar bed: moe van heel de dag te zitten.
Zondag 4 oktober Lekker ontbijt, bagage inladen en stipt de bus op. We vertrekken naar Passau. Na een klein uurtje zijn we er. We stappen uit op de oeverpromenade langs de Donau. We gaan een kijkje nemen in de stad. Passau wordt de ‘drie stromenstad’ genoemd, omdat hier Donau, Inn en Ilz samenkomen. Passau is heel oud. Hier lag al in de Latènetijd (de laatste vier eeuwen voor Christus), een Keltische nederzetting met een haven, of wat daar toen voor moest doorgaan, op de plaats waar nu het oude stadhuis staat. In de tijd van de Romeinen hoorde Passau bij de provincie Raetia. Die was enorm groot, en omvatte onder anderen Zwitserland. De grens van het Romeinse rijk was hier de Donau. Er stond een versterking die ‘Castel Batava’ genoemd werd, naar de legereenheid die daar lag. Dat waren namelijk Bataafse (dus uit het huidige Nederland) huurlingen. Van die naam Batava leidde zich in de loop der eeuwen via een nogal avontuurlijk proces de naam Passau af. De Germaanse Bajuwaren (die het huidige Bayern vormden) arriveerden in de 6de eeuw. Mark gaat een beetje boven mijn maximum snelheid. Daar ik niet geflitst wil worden ga ik maar alleen naar boven. Dat kan, want we hebben een verzamelpunt afgesproken. De anderen nemen een iets langere weg die minder steil omhoog gaat. Ik neem de steile bergop, die met trappen. Dat stoort me niet: het aantal stappen is belangrijker. Ik kom door schilderachtige steegjes met gewelfpoorten. Het originele Zuid Duitse straatbeeld: heel schilderachtig. Een vleugje Anton Pieck. Eens boven kom ik voorbij een heel groot marmeren hoofd dat in de muur gemetseld is. We weten niet precies waar dat vandaan komt. Het zou het hoofd kunnen zijn van een beeld dat in 1360 voor de dom stond. Dat denken de historici. De overlevering zegt echter dat het hier om een kraagsteen uit de Westelijke gevel van de dom gaat. Die zou in 1662 naar beneden gevallen zijn. Over de oorzaak daarvan zijn er ook weer twee versies. De ene zegt dat het bij de grote stadsbrand, die ook de kathedraal verwoestte, gebeurde. Dat kinkt nogal geloofwaardig. De tweede beweert dat op Sacramentsdag met musketten in de lucht geschoten werd en de kop door het gedaver is losgekomen. Nu ja… De gelaatsuitdrukking is interessant: tevreden, voldaan, gelukkig. Alsof een goedmoedige reus bij zijn middagdutje mooie dromen heeft. Dan kom ik op de ‘Domplatz’ voor de kathedraal. De anderen komen daar ook net aan. Er staan, buiten de reusachtige dom, nog enkele interessante gebouwen.
De Sint Stefanusdom is een statig barok gebouw. Hier stond al in 430 een romaanse kerk, die in 760 door een nieuwere grotere vervangen werd. De daarop gebouwde gotische kathedraal werd bij de brand van 1662 bijna volledig verwoest. Er is nog maar een klein gedeelte van bewaard. Dan werd het barokke gebouw opgetrokken. De kerk is mooi, met prachtig stucwerk en fresco’s aan de plafonds. Het hoofdaltaar is vrij modern (1952) en de beeldengroep er boven stelt de steniging van de heilige Stefanus voor. Het tafereel is gesneden uit populierenhout en bekleed met zilverfolie. Het is vrij geslaagd, maar valt, vergeleken bij middeleeuwse beeldhouwkunst, natuurlijk toch in het niets. Aan het hoofdaltaar zijn de gaven voor het ‘Ernte Dankfest’ uitgestald: allerhande gewassen. De Duitsers danken God ieder jaar voor de oogst. De Belgen hoeven dat niet te doen: die krijgen subsidies of OCMW uitkeringen. De vergulde preekstoel is een waar meesterwerk. Deze kerk is echter vooral bekend voor haar orgel: het grootste ter wereld met meer dan 17.000 pijpen. Even komt me de ondeugende gedachte: „nur die BASF hat noch mehr Pfeifen“. Het is zondag voormiddag, en de mis gaat hier dadelijk beginnen. We horen het orgel nog eventjes spelen. De kerk heeft een heel goede akoestiek. Het klinkt mooi, maar dat zou het met een paar duizend pijpen minder zeker ook doen. Ik heb ondertussen Vitje teruggevonden en we gaan samen in Café Stephan’s een lekkere warme chocolade met een dikke klod slagroom erop drinken. Het is een barok gebouw, vroeger de zetel van de ‘Dompost’. De kerk had vroeger inderdaad haar eigen postdienst. Ze hebben er de complete weelde van Zuid Duitse bakkunst uitgestald. Immense taarten, de ene al verlokkelijker dan de andere. We gebruiken even ons (zo goed als nieuw) verstand en weerstaan aan de verleiding. In hetzelfde gebouw is ook een ‘praline manufactuur’ gevestigd. Daar geraken we gemakkelijker voorbij: beter dan Leonidas kunnen ze nooit zijn. We gaan, op het gemakje de trappen weer af en komen goed op tijd bij de verzamelplaats. Van daaruit gaan we, aan het statige middeleeuwse stadhuis voorbij, naar het restaurant waar we gaan lunchen. Ze zetten er nogal flink de pas in: blijkbaar hebben ze honger. Uiteindelijk moet ik ook de staart van het langgerekt peloton lossen, maar dat gebeurt gelukkig als we ‘Altes Bräuhaus’ al in zicht hebben. Een absoluut gezellige bedoening die bovendien een uitstekende goulash serveert. Na het eten moeten we terug naar de bus, en dat zie ik echt niet zitten. Maar vlakbij ligt een antieke stalen brug over de Donau. Ons schip ligt in Lindau (natuurlijk niet dat aan de Bodensee) enkele km stroomafwaarts van Passau. Onze bus moet dus over de weg langs de andere Donauoever aan die brug voorbijkomen. Ronny belooft ons daar op te pikken. Terwijl we even wachten kunnen we nog de oude vestingmuren boven op de heuvel bewonderen. Ronny is zo vriendelijk, zoals beloofd, even te stoppen, en we zijn in een wip in Lindau. Hiernaast zien we op Google Earth ons schip (natuurlijk bij een vroegere
gelegenheid) in tweede rij aan de oever bij Lindau liggen. Net zo lag het er ook toen wij aankwamen. De bagage wordt op de oever gezet. Ze zal door de bemanning aan boord en naar onze hut gebracht worden. Wij gaan aan de receptie inchecken en wachten op het ‘zonnedek’ (nu ja: zon?) tot we naar onze cabine mogen. De bemanning is druk in de weer: onze voorgangers zijn hier pas deze morgen afgestapt. Het is een hele krachttoer het schip op een zo korte tijd weer klaar te krijgen om nieuwe passagiers op te vangen, maar ze kunnen het blijkbaar. De РУСЕ ПРЕСТЙЖ ofte Rousse Prestige is Bulgaars. Het schip is in 2004 in Nederland gebouwd door de Merwede werf in Hardinxveld-Giessendam. Het schip is 110 meter lang en 11,4 meter breed. Het heeft een diepgang van 1,55 meter, en dus niet 8 meter zoals sommigen van ons uit het Bulgaars Duits verstaan hadden. Maar ook die 155 cm zullen later nog te veel blijken. De motoren leveren 2 x 750 kW ongeveer 2100 pK, dus maar vier maal dat wat in onze bus zit. Hieraan kunnen we zien hoe zuinig scheepstransport is. Er is plaats voor rond de 150 passagiers en er zijn 37 bemanningsleden. Alles aan het schip is netjes en piekfijn in orde. De stuurhut kan in geval van noodzaak (lage brug!) op hydraulische cilinders ongeveer een meter zakken. Ook alle verdere opbouw: radarmasten, steunen voor het zeil boven een deel van het dek, kan hydraulisch neergeklapt worden. De instrumentatie is gewoon, maar het radarbeeld is bijzonder goed. Natuurlijk is er GPS. Er is een rudimentaire automatische piloot, die echter enkel varen in rechte lijn ondersteunt. Er zijn twee buitenstuurstanden, voor het millimeterwerk in de sluizen. Op de Donau zijn er voor de scheepvaart drie officiële talen: van Passau tot Budapest Duits, van Budapest tot de monding Russisch met als derde taal Frans. Onze hut is ruim genoeg. We zien twee sofa’s, maar die kunnen ongetwijfeld in bedden omgebouwd worden. Nogal smalletjes, maar zeker doenbaar. Een badkamertje met inloopdouche en dan nog een groot venster: meer dan genoeg comfort voor een week. We varen af en komen al gauw bij de eerste sluis: een ferm geval dat zeker meer dan 10 meter hoogteverschil overbrugt. Bij de stuwdam zien we ook een elektrische centrale. Die centrales zijn eerder bescheiden: 100-150 MW. Maar er zijn een tiental sluizen tussen hier en Badapest. Samen maakt dat dan toch ongeveer de helft van Doel.
€€ Die sluizen hebben stroomop en stroomaf verschillende deuren. De onderste is een normale sluisdeur zoals we ze verwachten: ze klapt open en als ze dicht is staat ze in een V tegen de waterdruk. De bovenste laten ze gewoon onder water zakken. Hoe kan dat nu? Het is simpel: de deur stroomop is veel kleiner. Het grootste deel van de afsluiting aan die kant is… een muur. Daardoor werken hier veel geringere krachten op de deur. Bovendien kan ze, als de sluis leeggepompt wordt steunen tegen die muur. Als ze, bij hoge stand, naar omlaag moet gelaten worden werken er geen krachten op. Als, rijkelijk laat, mijn 0,025 € valt, kom ik me nogal dom voor, maar daar ben ik aan gewend. We schuiven langzaam voorbij uitgestrekte bossen, schilderachtige dorpjes, zwanen en af en toe een eenzame reiger. Het zijn de beelden uit die stroperige Sissi filmen van een halve eeuw geleden. Ik herinner me nog heel goed hoe – in de film – prinses Elisabeth von Wittelsbach per schip van Bayern naar Wenen reisde, net zoals wij nu. Geloof het of niet, maar wij hebben meer comfort. Natuurlijk staat er voor ons op de oevers geen geestdriftige menigte te wuiven. Maar ergens heb ik het gevoel dat ik daar niets aan mis. Dan naar de Panorama Bar, waar kapitein Damyanov zijn bemanning voorstelt. Natuurlijk niet allemaal, maar wel diegenen die wij te zien gaan krijgen. Bijna de volledige bemanning is, zoals de kapitein, Bulgaars. De voornaamste persoon is natuurlijk Sabine, de Duitse ‘cruise director’. Ik denk dat we geluk hebben: ze maakt een uitzonderlijk competente indruk. Ook de inkoper / logistiek man is Duitser. Het is bijna ontroerend hoe ze proberen de rituelen van de grote cruise schepen te kopiëren. Dan vertelt Sabine ons heel rustig en zakelijk wat we moeten weten over het leven aan boord: absoluut onverbeterlijk! Dan avondeten: weer een meevaller. We gaan hier vast geen gebrek lijden!
Maandag 5 oktober.
Na een uitstekend ontbijt zien we langzaam Wenen naderen. De andere passagiers zijn Duitsers. Er is een groep uit Bingen. Die spreken het gezellig gezapig Pfälzer dialect dat ons zo vertrouwd is. Vroeger liep de Donau dwars door de stad. Maar ze waren de eeuwige overstromingen beu en hebben dan de rivier rond de stad omgeleid. Daar leggen we aan, met aan de ene kant een glinsterend hoog modern gebouw, en aan de andere een statige barok kerk. We liggen hier in de tweede rij, naast de River Ambassador, een chique schuit. De regel schijnt hier te zijn: “Zi je van Bulgarije: zet je van aachter”. Ronny staat hier al met onze bus. Na het middageten gaan we Wenen verkennen. Eerst over de ‘Ringstraße’. Keizer Franz Josef (de echtgenoot van ‘Sissi’) liet de oude stadsmuur slopen. Daardoor ontstonden de Ringstraße en ruimte voor expansie. Bijna alle belangrijke gebouwen van Wenen staan vandaag aan deze brede boulevard: de opera, de Volksoper (waar de Toverfluit première had), het Burgtheater, de Hofburg, musea, diverse ministeries etc. Ook de Prater met zijn ‘Riesenrad’ zie je een beetje verder. Hoewel verschillende bouwstijlen gebruikt werden is er een merkwaardige eenheid en harmonie, en ondanks de imposante grootte hebben die gebouwen niet de ambitie je dood te slaan. Het blijft allemaal vriendelijk. Hier adem je nog altijd de ontzagwekkende prestatie van de Habsburgers, die een gigantische en complexe multinationale staat opbouwden en bijeen hielden. Alleen het aantal talen dat er gesproken werd is al schrikwekkend. Wenen heeft nog altijd de kosmopolitische flair die daarvoor nodig was. We verkijken ons wel eens op de persoonlijkheden die hier aan het werk waren. We denken soms dat Josef II de grote hervormer was. Hij maakte inderdaad veel en hoge ‘baren’, maar de eerder stille Franz Josef deed eigenlijk meer belangrijke en vooral meer blijvende dingen. Stadsmuren slopen was echt, ook psychologisch, geen kleinigheid. Hij was het ook die de Prater, voordien privaat jachtterrein van de keizer, openstelde voor het publiek. Bovendien initieerde hij talloze eerder kleine veranderingen in de administratie, die allemaal tot meer (hoewel nog altijd heel bescheiden) inspraak van de burgers leidden. Ook zijn Sissi was allerminst het naïeve lieve meisje uit de films. Elisabeth von Wittelsbach was een vrouw met een sterk intellect en een brede visie. Ze heeft zich zeer actief met de politiek bemoeid en heel veel gedaan om de Hongaren, de veruit moeilijkste partners in die veel volkeren staat, enigermate bij de les te houden. Dat ze daarbij wel eens het nuttige aan het aangename paarde is eigenlijk onbelangrijk. Als je van Sissi iets wilt begrijpen moet je naar haar buitenverblijfje gaan kijken. Het ‘stulpje’ staat op Corfu: een statige neoclassicistische, villa met prachtige, tuin die Achileon heet. Ik heb er eens in de bibliotheek gekeken. Toon me wat je leest en ik zal zeggen wie je bent. Sissi was een zelfbewuste moderne intellectuele vrouw, waar die in de was verbleekte, lawaaierige, hypergevoelige, zogezegd geëmancipeerde nufjes van vandaag een heel groot stuk van zouden kunnen afsnijden. Dan rijden we naar de buitenwijken, waar we het kasteel Schönbrunn bereiken. Dat was de zomerresidentie van de keizerlijke familie. De winter brachten ze in de Hofburg door. Dat moet nogal een verhuis geweest zijn, twee keer per jaar!
Ik heb al moeite om van de stopplaats aan de ingang te geraken en ik pas dus liever. Vitje heeft het kasteel al eens bezocht en blijft bij mij. Ik weet dat het gebouw 950 meter lang is. Dat op zich vormt al voldoende afschrikking. Het werkt inderdaad, zo vanop het terrasje waar ik me genesteld heb, gigantisch. Het werd ook gebouwd om imposant te zijn. We zien dat bij alle paleizen uit die tijd, van Madrid tot Sint Petersburg en terug. Eigenlijk een interessant fenomeen: waarom doen mensen zo iets? Ik las ooit in een Amerikaans tijdschrift de platste degoutantste uitdrukking van kapitalisme die ik ooit gezien heb. De titel was: “Impress people with your money.” Dat is inderdaad verschrikkelijk, maar wat is er dan aan “Impress people with your building” zo anders of beter? Hier was de te overtreffen ‘benchmark’ wel Versailles, en het is gelukt. In de tuin van Schönbrunn vinden we ook de allereerste dierentuin van de wereld. Mark zet zich bij ons en vertelt het slechte nieuws: de waterstand van de Donau is zo laag dat we onmogelijk in Budapest kunnen geraken. We kunnen dus niet door de zogenaamde Donau knie, de plek waar de rivier met een scherpe bocht naar het Zuiden afbuigt, varen. Het verst dat we kunnen geraken is Estergom. Nu is er natuurlijk een hoop te organiseren: er moeten hotels voor Ronny afgezegd en andere besteld worden etc. Mark werkt het rijtje rustig af en lijkt de zaak goed onder controle te krijgen. De groep komt terug, en we rijden met de bus weer naar de binnenstad. Mark verklaart ons de cijfers die op de bordjes voor de straatnamen staan. Dat zijn de nummers van de wijken. Wenen is onderverdeeld in 23 ‘Bezirke’. De oude stadskern heeft nummer 1. De daar rond liggende wijken de nummers 2 tot 9 en zo verder. Heel veel mooi bouwbestand. Naarmate we naar het stadscentrum komen worden de gebouwen hoger, tot 7/8 verdiepingen. We parkeren de bus voor het natuurhistorisch museum. Daar begint dan de stadswandeling die ik wijselijk over sla. Ik blijf op een bankje zitten en beleef daar van alles. Eerst een paar Chinese meisjes die naar de ‘Musikvereinssaal’ (dat is het gebouw waar de befaamde nieuwjaarsconcerten plaats hebben) willen. Ze hebben er een foto van bij, zodat ik minstens het gebouw kan identificeren. Dan klampen we een Oostenrijker aan, die wel weet waar het is maar geen Engels kan. Maar zoals meestal in de wereld: met een beetje goede wil en samenwerking komen we er uit. Er komt een betoging voorbij. Ik denk eerst dat ze iets met de naderende verkiezingen te doen heeft, maar dat klopt niet. Het medisch personeel is ontevreden over de besparingen in hun sector. Naar Belgische normen is het maar een betoginkje: hooguit 200 man met spandoeken. Voorop rijdt een pickup truck met een potige versterker waardoor de gebruikelijke schreeuwlelijk de eveneens gebruikelijke simplistische slogans staat te brullen die door de maar lauw enthousiaste menigte worden weerkaatst. Ik neem er een paar foto’s van.
Dan komt een oude man met rugzak aangeslenterd. Hij vraagt of ik een reporter ben. Zo geraken we in gesprek. Hij spreekt maar heel weinig Duits, maar samen met mijn steenkolen Russisch is het toch voldoende voor een klein beetje communicatie. Hij is Slowaak en 60 jaar. Hij vindt die betoging maar niks: ze zouden al lang blij moeten zijn dat ze werk hebben. Hij heeft 36 jaar voor dezelfde firma gewerkt, dwars door de omwenteling en onafhankelijkheid heen. Een goede firma zegt hij. Maar nu: “Firma kaputt”. Werk vinden thuis is hopeloos. Dus heeft hij geprobeerd in Wenen iets te verdienen. Hij kan inderdaad af en toe een klusje voor een paar Euro krijgen, en eten kan hij bij Caritas, aan het station. Slapen doet hij op straat. Hij kan zich zo net boven water houden, maar nu gaat het kouder worden. Hij is hier nu vier weken, en het lijkt hopeloos ooit iets te kunnen verdienen om naar huis te sturen. Hij wil nu eigenlijk alleen maar terug. Ik voel een kille, verdrietige machteloosheid opkomen. Tja, het communisme was zeker niet goed, maar het kapitalisme is blijkbaar ook de oplossing niet. Waarschijnlijk bestaat de unieke glorieuze oplossing niet eens. Maar dat is te ingewikkeld om te kunnen hopen dat ik er ooit een echt verdedigbaar inzicht in zou krijgen. Ik kan enkel denken: wij moeten beter maar niet klagen… De anderen komen terug: de bus in en naar het schip. Bij het avondeten verklaart Sabine ons de waterstandssituatie en legt ook uit wat we eraan gaan doen. We varen vannacht tot Komarno (Slowaaks) Komaron (Hongaars aan de andere kant van de Donau). Van daar uit rijden we morgen vroeg anderhalf uur met de bus naar Budapest en kunnen dan toch de stad bezoeken. Overmorgen varen we naar Estergom. We babbelen nog wat na in de panoramabar en gaan slapen.
Dinsdag 6 oktober.
Ik ben vroeg op en we liggen al in Komarno (aan de Slowaakse kant) langs de Victoria, ook weer een chique brede bedoening, vlak bij een sierlijke brug. Ontbijten, lunch pakket in ontvangst nemen (we zijn vanmiddag niet ‘thuis’) en naar de klaarstaande bus. We rijden de brug over, naar Hongarije en dan naar de autostrade richting Budapest. Onderweg horen we een raar gepiep. We stoppen en de oorzaak wordt gezocht maar niet gevonden. Achteraf blijkt iemand ongewild de verkeerde knopjes op zijn gsm gedrukt te hebben. Probleem opgelost. We pikken bij het Novotel, aan de stadsrand, Elisabeth, onze Hongaarse gids op. We rijden door een stuk voorstad dat ik herken. Hier moet ergens de firma Agrochem van mijn vriend Istvan Szekely zijn, maar ik kan de fabriek niet spotten. Elisabeth vertelt ons dat er tien miljoen Hongaren zijn, waarvan er twee miljoen in Budapest wonen. Ze vertelt ons ook het een en ander over de recente geschiedenis, over de opstand in 1956, Imre Nagy, Pal Maleter, Janos Kadar en het goulash communisme. Budapest bestaat uit twee delen: Buda, het hoger op de heuvels gelegen oudste deel en Pest dat beneden langs de rivier ligt en jonger is. We rijden door de tunnel in het verlengde van de kettingbrug en dan de Gellert berg op. ‘Gellert’ is overigens Hongaars voor ‘Gerard’. Met zijn 235 meter biedt de Gellert een prachtig panorama van de stad. We parkeren de bus en wandelen te voet langs de citadel naar het vrijheidsmonument. Dat is nog een erfenis van de Russen, en dat is aan de monumentale stijl duidelijk te zien. Centraal staat een vrouw (14 meter hoog) met een palmtak te zwaaien. Aan haar voeten staan de vooruitgang en de verwoesting, respectievelijk uitgebeeld als een vrouw die met een fakkel in de hand vooruit stormt en een man die met groot enthousiasme de boel aan diggelen aan het slaan is. Die beelden zijn wel een beetje kleiner, maar ook nog kolossaal. De Russen wilden er oorspronkelijk iets opzetten over de dankbaarheid van het Hongaarse volk voor de bevrijding. Maar het Hongaarse volk, tijdens de tweede wereldoorlog bondgenoot van Duitsland, voelde zich helemaal niet bevrijd maar bezet. Dat ging dus niet door! Hier wordt de groepsfoto genomen en we stappen in. We kunnen op de Gellert niet parkeren, en dus stappen we op een strategisch gunstige plek allemaal uit en Ronny gaat ergens een plaatsje zoeken. Ze spreken nog geen uur af: dat
regelen ze wel per telefoon. De groep trekt in richting Matthiaskerk, en ik blijf ter plaatse. Ik eet eerst al eens mijn knapzak op. Dan observeer ik het tamelijk druk komen en gaan. Er zijn er blijkbaar veel op het zelfde idee als wij gekomen: hier uitstappen en dan bus gaan parkeren. Heel de wereld komt hier voor mijn ogen voorbij: Chinezen, Duitsers, Japanners, Amerikanen. Geen Arabieren, maar die kan ik echt wel missen, hier gezellig op mijn bankje. Zo rond 1300 komt een totaal opgewonden en bezwete Mark aangestoven. Hij kan Ronny niet bereiken: altijd direct phone mail. Bovendien is de amechtige batterij van zijn I-phone het aan het opgeven: hij heeft nog 8% en hij ziet dat zienderogen zakken. Ik schrijf dus eerst al eens het nummer van Ronny op: anders zijn we dat seffens, als de Mark zijn batterij helemaal plat gaat ook nog kwijt. Ronny staat dus ergens waar hij geen voldoende ontvangst heeft. De bus heeft echter een eigen gsm, en ik vermoed dat die wel eens betere antenne en dus ook een betere ontvangst zou kunnen hebben, maar daarvan hebben we het nummer niet. Ondertussen zijn de anderen aangekomen en beginnen opmerkingen te maken over het feit dat de bus er niet is. Gelukkig hebben we mijn telefoon (goedkoopste model, voor niks gekregen van Proximus) nog. Daarmee kunnen we Lauwers in Boechout bereiken, en die moeten nu maar proberen Ronny aan de gsm van de bus te krijgen en naar hier te sturen. Moraal van het verhaal: een telefoon moet niet meer kunnen dan telefoneren, maar dat dan wel altijd. Mark is ondertussen naar de parking gelopen om te proberen onze bus te spotten. Elisabeth loopt naar beneden, waar ook nog een parking is, en beweert dat ze onze bus daar niet ziet, wat achteraf fout blijkt. Dan de verlossende telefoon uit Boechout: ze hebben Ronny bereikt en hij is onderweg. We hebben een goed half uurtje verloren maar het gemor blijft in grenzen. Als Ronny aankomt, overweegt het leedvermaak duidelijk over de irritatie. De volgende uren is Ronny opvallend stil. Natuurlijk moet je in dergelijke gevallen controleren of je effectief ontvangst hebt, en natuurlijk moet je de communicatie checken alvorens te denken dat je ze hebt, en natuurlijk moet je een ‘plan B’ hebben voor het geval dat alles mis loopt. Maar sinds ik gepensioneerd ben, kan ik me de luxe permitteren dat soort dingen genadiger te bekijken. Einde goed alles goed. Misschien kunnen we 6 oktober uitroepen tot ‘de dag van de gsm’. Er zijn alle mogelijke soorten ‘dag van’, maar ik geloof niet dat we al zoiets hebben. We rijden nu naar Pest, gedeeltelijk langs de Donau promenade. Ik zie de burelen van A.I.G. waar ik tien jaar geleden vaak geweest ben. Elisabeth vertelt hoe ze Nederlands geleerd heeft. Haar man moest voor zijn werk een tijd in Amsterdam verblijven. Daar hebben ze midden in de Jordaan gewoond. Elisabeth geraakte geïnteresseerd, kreeg een paar Vlaamse vrienden en ging de taal ernstig studeren. Het resultaat mag er zijn, ook al is het niet helemaal perfect. Als ik bedenk dat Hongaars niets, maar dan ook absoluut niets met onze taal gemeen heeft val ik van bewondering omver. Ik heb Hongaren gekend die tientallen jaren bij ons gewoond hebben en dat niveau nooit bereikten! Elisabeth geeft ons een beetje informatie over de economische situatie. De gemiddelde Hongaar verdient 950 Euro per maand. Na belastingen en sociale zekerheid houdt hij daar 650 Euro van over. Maar huishuren schommelen tussen de 50 (sociale woning) en 250. Natuurlijk zijn er ook veel duurdere luxueuze woningen, maar daar praten we niet over. Melk kost minder dan een Euro per liter. Ook een brood is voor minder dan een Euro te krijgen. Vlees
kost tussen de 6 en 16 (ganzenlever) Euro per kg. Het leefloon voor werkelozen bedraagt 300 Euro. De Hongaren zijn dus alles behalve welvarend, maar het lijkt halfweg doenbaar. Mijn eigen ervaring in Hongarije toont dat de rem op de ontwikkeling naar meer welvaart vooral bij het onbeschrijfelijk geknoei en gefoefel van de zogezegde ‘elite’ zit. Ik had hier ooit te maken met de gouverneur van de nationale bank, Ferenc Bartha: te walgelijk om te vertellen. De man pleegde in 2012 zelfmoord. Soms regelt de wereld zichzelf. Elisabeth vertelt ons dat de Turken, die hier enige tijd het zeggen hadden, zijn begonnen met het exploiteren van de vele warmwater bronnen voor therapie. Daarvan zijn vandaag nog 26 heilbaden over. We zien ook de synagoge en de buurt daar rond die door de Duitsers hermetisch afgesloten werd om de mensen uit te hongeren. Toen de Russen Budapest binnen trokken werden daar inderdaad 2000 lijken gevonden. De Horthy regering ging met de Joden een beetje omzichtig om, en de Duitsers hebben die pas in 1944 afgezet om het bewind in Hongarije volledig over te nemen. Maar in dat klein jaar hebben ze toch nog vreselijk huis gehouden. Joden werden op de Donauoever in rijen opgesteld, doodgeschoten en in de stroom gegooid. Daaraan herinnert nu een monument dat uit een rij bronzen schoenen op de oever bestaat. We stappen uit op het heldenplein. Hier staan de Hongaarse koningen afgebeeld. We rijden terug langs het monumentale parlementsgebouw (goed 500 kamers). De Hongaren hebben wel een heel groot gebouw om een klein beetje democratie in te bewaren. We komen langs de Margarethabrug (design van een medewerker van Gustave Eifel en echt wel mooi) en zien in de verte de Kettingbrug, de Elisabethbrug en de Vrijheidsbrug. Terwijl we langs de Donau rijden kunnen we de catastrofaal lage waterstand observeren. Hier waren we met het schip inderdaad nooit geraakt. Onze laatste stop is een grote overdekte markt. Interessant geval. In het midden staan de beenhouwers, met een panacee aan worstjes is alle maten en groten, vleessoorten die wij niet herkennen en natuurlijk de onvermijdelijke ganzenlever. Aan de zijkanten de smaakvol gepresenteerde groenten en fruit, plus de zoetigheden. Vitje koopt natuurlijk ganzenlever. Dan naar de bus, afscheid van Elisabeth nemen, de groepsfoto kopen en naar Komaron. Bij het avondeten wordt nog nagekaart over de verschillende gsm incidenten. Er worden ook avontuurlijke scenario’s gepresenteerd die moeten verklaren waarom Ronny zijn telefoon niet
opnam. De perfiditeit van de vooropgestelde theorieën toont duidelijk waarom wij BASF senioren niet zo gauw een onderscheiding voor goed karakter gaan krijgen… Het avondeten is lekker als altijd. De kelners dragen al Roemeense klederdracht, want daarna wacht ons in de panorama bar de show van de bemanning. Ze brengen ons het gedanste relaas van een Bulgaarse bruiloft. Ze hebben min of meer authentieke klederdracht, maar de muziek komt natuurlijk van de CD. Heel de geschiedenis wordt verteld, van de jonggezellenavond via de uittocht van de bruid uit haar ouderlijk huis, naar de begroeting van de bruid door haar schoonouders, de uitwisseling van de geschenken en zo voort. Het ritme van die muziek en de hoge, schrille, bijna klagende stemmen doen mij altijd iets. Heel mooi en sierlijk gedanst: dat zit in die mensen hun bloed. Het valt op dat de Bulgaren waarschijnlijk op de Balkan het meest van de Turkse cultuur geassimileerd hebben. Bij het volksdansfestival in Schoten heb ik dat ook altijd gemerkt. Vooral bij de reidansen wordt dat duidelijk. Bij die mensen zit hun cultuur er nog echt diep in. Die hebben nog niet zo gauw een identiteitsdebat van doen. Probeer maar eens iets dergelijks met Vlamingen... Het is natuurlijk de vraag hoe lang ze die authenticiteit nog kunnen behouden. Dat zou wel eens een cruciaal strategisch voordeel kunnen blijken. Ik gun het ze in ieder geval van harte. We vertrekken pas gedurende de nacht, want het is niet zo heel ver naar Estergom, en we mogen daar niet voor 0600 aankomen.
Woensdag 7 oktober
Als we wakker worden liggen we al in Estergom, weer vlak bij een brug. We liggen naast een breder en groter schip van dezelfde rederij (Phoenix). We zien de basiliek al op een heuvel liggen. Na het ontbijt trekken we met de bus naar Visegrad. Visegrad is een Slavische en geen Hongaarse naam, wat erop wijst dat die naam bestond voor de Hongaren hier aankwamen. Hier stond de tweede Hongaarse koninklijke residentie, die tot de 15de eeuw in functie bleef. Hier is Godfried van Bouillon al voorbijgekomen met de eerste kruistocht in 1096. Hij zou van koning Koloman vrije doortocht verkregen hebben tegen de belofte Hongarije niet te plunderen maar de Hongaren tegen de Serven te helpen. Ze hebben dan ook later samen ‘effe’ Belgrado veroverd en geplunderd. Dat waren zo de heel normale ‘faits divers’ van de kruistochten. Interessante tijden waren dat! De bus rijdt sterk omhoog en parkeert dan. We zien de trappen die verder naar boven leiden en ik laat dat maar aan de dapperen. Ik zet me op een terrasje waar ze niet alleen Tonic hebben maar zelfs 50 Euro kunnen wisselen. Bij de afdaling stopt Ronny aan een uitzichtpunt dat hij bij het komen gespot heeft. We zijn hier vlak bij de Donauknie. Het panorama is prachtig. Marcel Van Nuffelen toont me waar de Russen in de jaren 80 nog een stuwdam met bijbehorende centrale en sluizen wilden bouwen, midden in de Donau knie. Het project werd na protest van natuurbeschermers afgeblazen, wat duidelijk toont dat de Russen toen al hun oude zelf niet meer waren. Voorbereidende werken waren al gedaan. De leidingen en kanalen zouden er al liggen. We rijden verder naar beneden en gaan aan boord voor het middagmaal. Daarna staat een bezoek aan de basiliek van Estergom op het programma. Estergom was de eerste Hongaarse koninklijke residentie. Hier troonde koning Geza I, die zich tot het Christendom bekeerde. Zijn zoon, Stephanus I werd de eerste christelijke koning van Hongarije. Hij bouwde, binnen zijn burcht, een kathedraal. In 1534 werd Estergom door de Turken veroverd. De aartsbisschoppen weken uit naar Slowakije en bouwden in Bratislava een opulent paleis. Vandaag is er het aartsbisdom Estergom-Budapest, met een kathedraal in Estergom en een cokathedraal in Budapest. De aartsbisschop van Estergom-Budapest is ook de primaat van Hongarije. Een belangrijke aartsbisschop was kardinaal József Mindszenty, die erin slaagde in de gevangenis van ieder voorbijkomend politiek systeem te geraken. Eerst werd hij, omwille van zijn nogal subversieve activiteiten voor de Christelijke partij, vastgezet door de links liberale president Károlyi. Dat was eigenlijk tragisch: die twee hadden overeen moeten komen. Károlyi, een rijke groot grondbezitter uit oude aristocratie, was wel een flamboyante figuur, maar ook een goed en oprecht mens. Toen hij, die zelf zeer vermogend was, er niet in slaagde een algemene landhervorming in Hongarije door te zetten, schonk hij dan maar zijn eigen uitgestrekte landerijen aan zijn pachters. Van een goed voorbeeld gesproken! Hij meende werkelijk wat hij zegde, en was een echte democraat, enkel een tikkeltje antiklerikaal, en dat
tikkeltje was voor Mindszenty te veel. Mindszenty werd bevrijd toen de communistische radenregering na een putsch aan de macht kwam. Later werd hij, op instignatie van de Duitsers, door de fascistische marionettenregering van Horthy in de doos gedraaid. Pas tijdens het communistisch bewind geraakte hij echt voor lange tijd achter tralies, met schijnproces en al. Voor de Hongaren was hij een held, maar hij was eigenlijk vooral een buitengewoon koppig mens. Boze tongen beweren dat zulks een typisch Hongaarse eigenschap is. Ronny rijdt ons zover mogelijk naar boven. De terugweg moeten we dan te voet zien te klaren. Vanaf de parking is het toch nog flink omhoog naar de kathedraal. Frans Van Deyck is – achteraf – zo vriendelijk er op te wijzen dat we ook een lift hadden kunnen nemen: zeer nuttige informatie! Maar natuurlijk had Frans dat zelf pas gezien toen het al te laat was, en… indien we daar gebruik van gemaakt hadden zouden we het standbeeld van kardinaal Mindszenty dat langs de weg naar boven staat gemist hebben. We lopen de burcht binnen langs een dozijn uitgerangeerde klokken. Dan zien we de ‘basiliek’: een massaal imposant gebouw, snel gebouwd tussen 1506 en 1507. Het is het grootste gebouw van Hongarije. We komen op een terras van waaruit we een prachtig zicht op de Donauvallei hebben. Er komt net een duwvaartkonvooi voorbij met een passagiersschip erin. Het is duidelijk te zien dat we hier nu toch wel vlak bij de Donau knie zijn. De brandweer is hier massaal aanwezig, denkelijk voor een oefening. Na enig zoeken vinden we de ingang. Ook van binnen maken de afmetingen indruk, hoewel het gebouw van buiten uit nog groter lijkt. Het is een vrij mooie kerk. Iedereen praat over een ‘basiliek’, maar van de obligate kentekenen voor een basilica minor: conopeum, tintinnabulum en pauselijke vlag is niets te zien. Dat zal dan wel een gerucht zijn. We stappen heel op het gemakje naar beneden. Met de nodige rustpauzes lukt het. We komen aan een klein riviertje met hopen plezierbootjes. Ook hier is de lage waterstand weer heel zichtbaar. Voorbij het aartsbisschoppelijk paleis, een bruggetje over en het schip is in zicht. Nu weet ik heel zeker dat ik het ga halen, maar ik ben toch gelukkig als ik het dek van het schip onder mijn zere voetjes voel.
Na het vroege avondmaal vertrekt – bijna – iedereen met de bus naar Budapest om er de verlichting te zien. Het kan natuurlijk ook zijn dat ze op de vlucht slaan voor de piraten die vandaag het schip geteisterd hebben. ‘Budapest by night’ is inderdaad spectaculair: al die mooie oude gebouwen en standbeelden worden aangestraald. De bruggen zijn in verschillende kleuren verlicht. Maar ik heb dat al eens gezien, en nog eens twee uur in de bus zijn me toch te veel. Tegen 2230 zijn alle passagiers terug, en we varen af.
Donderdag 8 oktober. We leggen aan in Bratislava, vlak bij het oude stadscentrum. De grote blikvanger hier is natuurlijk de ‘Novy Most’: de nieuwe brug. Deze zeer elegante constructie, die meer dan 400 meter overspant, dateert nog uit de communistische tijd van Husak: 1972. Na het middagmaal gaan we de stad bekijken. Bij de wandeling word ik al gauw gelost, maar dat geeft niets want ik ken Bratislava goed. Ik heb daar enkele jaren geleden vaak opdrachten voor Slovnaft in hun raffinaderij een paar km verder stroomaf uitgevoerd. Bratislava (Vroeger Preβburg), de hoofdstad van Slowakije, is een zeer oude stad, maar eigenlijk slecht recent een onbetwistbaar Slovaakse stad. Bratislava heeft een eeuwenoude Hongaarse geschiedenis, en ook vandaag nog een aanzienlijke Hongaarse minderheid. De stad heeft zelfs hoofdstedelijke functies voor Hongarije uitgeoefend. Toen de Turken het grootste deel van Hongarije bezet hielden werden hier de Hongaarse koningen gekroond. Slowakije is een arm en problematisch land. Het ontstond in 1993 door de splitsing van het toenmalige Tsjechoslowakije. Het boterde niet tussen de Tsjechen en de Slovaken. Eigenlijk zou het aan de taal niet mogen liggen. Slavische talen verschillen onderling minder dan de Germaanse of Romaanse. De verschillen tussen Tsjechisch en Slovaaks zijn veel kleiner dan die tussen bij voorbeeld Duits en Nederlands. Desondanks heb ik het vaak weten gebeuren dat ze elkaar niet wilden verstaan. De communisten hebben alles geprobeerd om de eenheid van het land te vestigen. Er waren zelfs een paar leuke ideetjes bij. Ze hadden boven op de heuvels bij Prag en bij Bratislava twee identieke reusachtige metronomen gebouwd (25 meter hoog). De ingenieurs van de technische universiteit van Praag hadden het zo ingericht dat die perfect synchroon liepen. Vandaag zou dat niet zo moeilijk zijn, maar in de jaren 70 was dat nog een hele krachttoer. Ik heb die dingen, kort na de omwenteling, nog allebei zien werken. Natuurlijk was dat een mooi symbool, maar zoiets verandert de geesten van de mensen niet. Er waren dan ook voortdurend spanningen, die tijdens de communistische periode natuurlijk onderdrukt konden worden, maar na de omwenteling volop uitbarstten. De splitsing werd onvermijdelijk. Daarbij had Slowakije slechte kaarten. Het land is nog altijd zeer agrarisch georiënteerd, maar het had ook nogal wat zware industrie. Een aanzienlijk deel van de Duitse tanks in de tweede wereldoorlog werd in Slowakije gebouwd. De Russen zetten die traditie naadloos voort. Maar na de omwenteling stortte die wapenindustrie volledig in. De Tsjechen hadden veel meer
kleinere industrie, en zelfs Skoda was veel minder in wapenproductie verwikkeld. Bovendien lagen ze duidelijk voor in banken en andere dienstverlening. Slowakije had een veel hogere werkeloosheid, en er was in Tsjechoslowakije een situatie ontstaan die vergelijkbaar was met de toestand in België nu. Maar de Tsjechen zijn niet even duldzaam als de Vlamingen en de Slovaken zijn eerder dan de Walen bereid eigen verantwoordelijkheid op te nemen, dus kwam de splitsing. Slowakije gaat ondertussen langzaam vooruit, maar ze moeten van ver komen. Het lidmaatschap van de EU en de daarmee gekoppelde subsidies lieten toe o.a. de verkeersinfrastructuur sterk te verbeteren. Vandaag kan Slowakije buitenlandse investeringen, vooral in relatief arbeidsintensieve industrie zoals automobielassemblage, aantrekken. Maar de werkeloosheid blijft hoog (rond 15%) en het sociale vangnet heel zwak. Ik wandel voorbij het stadtheater naar het plein voor de opera. Die opera was overigens tien jaar geleden – zo lang is het geleden dat ik er nog was – uitstekend. De enscenering was natuurlijk niet met de grote westerse operahuizen (Metropolitan Opera, Scala de Milano, Staatsoper, Opera de Paris, Covent Garden…) te vergelijken: het was allemaal veel bescheidener, zelfs armelijk. Maar muzikaal stonden ze wél op dat niveau, en dat met artiesten waarvan bij ons nooit iemand gehoord had. De Britten hadden de geheimtip ontdekt. Londense reisburelen boden een weekend Bratislava aan, met twee operavoorstellingen, vluchten en hotel. Dat allemaal samen goedkoper dan één goed ticket voor Covent Garden! Dan de kleine straatjes in, voorbij het grappige beeld van de man die uit het riool komt kijken. Dan naar het Hlavna Namestie (plein), waar de Rollanda fontein staat. Hier zijn ook de Japanse en Griekse ambassades. Nog kort op de binnenkoer van het aartsbisschoppelijk paleis (waar de bisschoppen van Esztergom voor de Turken heen gevlucht waren) rond kijken. Ook nog eventjes in de Jezuïeten kerk binnen lopen: daar heb ik een speciale verhouding mee. Dan wandel ik langzaam terug en zet me op een terrasje met een Tonic. Leo en Francine kwamen voorbij en vertelden dat Vita dadelijk zou arriveren: ze was nog eventjes in een poppetjeswinkel binnen gegaan. Ik heb nog twintig minuten gewacht, maar ik wist dat het iets langer zou duren: Vitje moest matryoshka (kleine matrone) ofte babushka (grootmoedertje) poppetjes voor onze kleindochter uitkiezen. Er beginnen een paar druppeltjes regen te vallen, dus ik slef terug naar het schip. Vita kome – met mooie babushka – toch nog ruim op tijd binnen. We varen af richting Wenen. Als we daar voorbij komen is het al donker. Na het avondeten treedt de bemanning weer op. Het is om je te bescheuren. Eerst demonstreren ze de begroetingsrituelen van verschillende etnische groepen. Dan komt ballet: het zwanenmeer, in tutu gedanst door de matrozen. Vervolgens wordt het sprookje van Assepoester in moderne versie opgevoerd. Alles wat ze aan materiaal nodig hebben is een laken en een paar hoedjes: met weinig gaat het ook. De dialogen zijn extreem grappig, maar voor mij toch ook een beetje triest. Ik merk namelijk dat hier een bitterboze karikatuur van het moderne, door sms gewoontes zwaar gehavend taalgebruik wordt getoond. Met de bar dame, die de goede fee speelde, heb ik dan volgende dialoog.
“Gute Fee, ein Tonic bitte” „Okay“ „Ich bin so froh!“ „Okay, Ihre Bordkarte bitte“ „Ich bin so traurig“ „Ich bin so froh…“
Vrijdag 9 oktober.
We leggen te laat aan in Dürnstein. We liggen in de derde rij, en het moet vooruit gaan. De kapitein pakt mee aan om de loopplank te leggen. Zo hoort het, maar zo is het niet overal. We zijn zo laat omdat we vannacht tegen een sterke stroming op moesten varen. Het is hier nu bijna hoog water! Het moet in de bovenloop van de Donau flink geregend hebben. Er komt blijkbaar een ‘golf’ naar beneden. Die zal spoedig Budapest bereiken en het varen daar weer mogelijk maken. We waren daar dus net op het verkeerde moment. In Melk moet er, omwille van de grote toeloop, enige orde gehandhaafd worden. Er is voor iedere groep een ‘slot’ en dat mag je niet missen. Mark moet dus een regeling treffen voor het feit dat we later zullen zijn, maar dat schijnt te lukken. Hoog boven Dürnstein zien we de ruïnes van een burcht. Hier heeft koning Richard Leeuwenhart een jaar gevangen gezeten als ‘gast’ van de hertog van Beieren. Hij was bij zijn terugkeer van een kruistocht gevangen genomen en werd pas tegen een zeer hoog losgeld vrijgelaten. De Beieren zeggen dat ‘Coeur de Lion’ de hertog beledigd had, maar het zal wel van het begin af uitsluitend om dat losgeld gegaan hebben. Daar bestaat natuurlijk ook weer een hele legende rond, en Sabine vertelt ze voor de Duitsers. We stappen de bus in en we zijn op weg naar het Benedictijnerklooster van Melk. We rijden door de Wachau, een bijzonder liefelijk landschap. Hier worden vooral druiven en abrikozen (Marillen) geteeld. De wijngaarden wisselen af met boomgaarden en bossen. Wijnbouw is hier nog in hoge mate handenarbeid. Op de steile hellingen is met oogst- en andere machines niets aan te vangen. Het is een eindje rijden naar Melk. We komen aan op een grote bus parking. Van daar uit krijgen we meteen een prachtig zicht op de abdij. De abdij werd in 1089 in gebruik genomen. Ze had een zeer turbulente geschiedenis, kende diep verval en bloeiende heropstanding, vreselijke branden en dappere heropbouw. Ze speelde een sleutelrol bij enige belangrijke klooster hervormingen. In een millennium kan een hoop gebeuren, en in Melk is het bijna allemaal gebeurd. Vandaag zit het aantal toetredingen weer in de lift. De abdij herbergt ook een college. Ook die school werd hun enige malen ontnomen, de laatste keer door de nazi’s, maar ze hebben ze nu weer terug.
We komen voorbij het restaurant in een soort voorhof, waar Mark de tickets moet gaan halen. Dan bereiken we door een poort de grote binnenplaats. Als we binnen komen tonen de brave zielen ons warempel een lift. Er is veel volk. Boven gaan we door een lang gang. Hier is een tentoonstelling van sacrale kunst. Die zal best heel interessant zijn, en het befaamde ‘Melker Kreuz’ had ik wel eens graag gezien, maar ik heb volle begrip voor de beslissing van Mark om hier gewoon voorbij te stuiven. Wie weet hoe lang, in het tegengestelde geval, zo’n typen gelijk ik daar blijven hangen? We komen in de marmeren zaal, de representatieruimte van het klooster. Er is helemaal niet zo veel marmer: het meeste is zeer realistisch geschilderd. Er zijn interessante details te zien: het rooster in de vloer waardoor warme lucht in het vertrek gebracht werd en het balkon voor het orkest. Wij hebben vandaag ook allemaal muziek in onze huiskamer, en een goede stereo installatie is zeker niet goedkoop. Maar vergeleken bij een orkest… Van de marmeren zaal geraken we op een groot terras. We hebben hier een prachtig uitzicht op de Donau. Dan komen we in de bibliotheek. We mogen daar niet fotograferen, ook niet zonder flash. Ik vraag aan de dame die staat op te letten waarom dat zo is. Haar uitleg is heel begrijpelijk: de mensen zijn niet te vertrouwen! Ze hebben geprobeerd fotograferen zonder flash toe te laten, maar er zijn er gewoon te veel die, of het nu uit domheid slordigheid of onverschilligheid is, toch flashen. Jammer! De boeken hebben allemaal dezelfde omslag. Dat zie je in al die oude bibliotheken. Boeken werden toen in grote vellen verkocht, ongebonden. Het snijden en binden gebeurde te plaatse en kon dus gestandaardiseerd worden voor een gegeven bibliotheek. We zien enkel één van de vijf bibliotheekruimtes, en de grootste schatten die Melk herbergt worden hier niet getoond. De abdij bezit honderden handschriften van onschatbare waarde, die belangrijke inzichten in onze beschavingsgeschiedenis bieden. Als we door de bibliotheek zijn kunnen we weer een lift naar beneden nemen en we komen in de kerk. De indruk is overweldigend. Alles is heel mooi gerestaureerd: piekfijn in orde. Al goud wat de klok slaat. Heel veel bas reliëf, bekleed met goudfolie. Waarschijnlijk is het beeldhouwwerk zelf in hout gesneden. Dit is barok op zijn hoogtepunt: de laatste heropbouw was klaar in 1746. Ik voel hier eigenlijk al een tikkeltje Rococo aankomen, hoewel ik niet direct met de vinger op kenmerken zou kunnen wijzen. In al zijn exuberante overdadigheid is het desondanks mooi. Dit is de uitdrukking van een levensgevoel dat al lang gestorven is en nooit meer terugkomt. Ik word er stil van, en dat gebeurt niet zo gemakkelijk. Bij de uitgang van de kerk staan we beneden aan de spiraaltrap die naar de bovenverdieping voert. Ze hebben er twee spiegels in gemonteerd: een oefening in oneindigheid. Het is nog een flink eind naar de bus en bergop. Ik neem deze keer de trap: die is ‘korter’ (minder stappen). Ik kom als laatste bij de bus aan: een teken aan de wand jongen!
Terug naar het schip. Onderweg valt iets op. Bijna alle kerkjes die we zien hebben ook nog een verdedigingsmuur en vaak een toren: de middeleeuwen waren hier nogal gewelddadig. Om 1200 varen we af. We hebben de tijd om in het voorbijvaren Dürnstein en de burcht boven op de heuvel nog eens goed te bekijken. Ook de kerk van Dürnsteil is in verdedigingswerken ‘ingepakt’. Het is een waar juweel met zijn blauw-witte beschildering. Het is het overblijfsel van een Augustijnenklooster dat hier tot in de 18de eeuw actief was. We varen door de Wachau. De herfst begint flink wat kleur op de bossen te sprenkelen. Het is heel mooi en vredig, een beetje melancholisch. Het klein beetje nevel stoort helemaal niet: het hoort er bij. Ik vond de herfst in Duitsland altijd al het mooiste seizoen. Na het middageten varen we Melk voorbij. Hier hadden we ook kunnen aanleggen: er is zelfs een stijger helemaal vrij, vlak bij het klooster dat we hier zo voor ons zien liggen. Maar er zullen zeker goede redenen geweest zijn om dat anders aan te pakken. Robert verjaart: 69 wordt het jochie! Al maar goed dat hij nog zo jong is, dan kan hij zijn uitstekend werk in ons bestuur nog lang voortzetten (hoop ik). Dan komen de afscheidsrituelen. De hele bemanning moet nog eens opdraven. Iedereen bedankt ons. Waarom eigenlijk? We hebben een prachtige week gehad, en nu zeggen de mensen die daar hard voor gewerkt hebben ook nog merci! Het schijnt ook zo te horen: iedereen verwacht dat blijkbaar, vooral de Duitsers. O tempora o mores: de huichelarij neemt tegenwoordig toch geweldige vormen aan. Ik kan enkel maar een warme dankbaarheid tegenover die mensen voelen. Ze hebben hun ding prima gedaan. Het is eigenlijk met een beetje spijt dat ik afscheid van ze neem. Voor het kapiteinsdiner moet ik me opdoffen: dat betekent een stropdas aantrekken. Maar een paar keer per jaar krijgt Vitje dat van me gedaan. De keuken heeft ook nog eens extra haar best gedaan, maar het eten was eigenlijk heel de reis lekker. Als klap op de vuurpijl imiteren ze nog het ‘baked Alaska’ ritueel van de grote cruise schepen. Het ijs wordt, met vuurwerk opgesmukt, plechtig in stoet de eetzaal rond gedragen. Ze zijn een beetje achter: de grote cruise lijnen doen dat niet meer! Ergens een modern zeveraartje heeft namelijk ontdekt dat van dat vuurwerk aluminiumoxide in het ijs zou kunnen geraken, en oeioeioei! Van daar uit is het nog maar een klein stapje voor een geldgeile Amerikaan om bij de rechtbank een schadeclaim van 100 miljoen dollar in te dienen. De cruise lines zijn daar bang voor. Angst is wel het dominerend sentiment van deze tijd, hoewel we veiliger en meer beschermd dan ooit tevoren leven. Mark ontbreekt bij het avondeten. Hij heeft vernomen dat zijn twee weken oud kleinzoontje in levensgevaar (longoedeem) naar het ziekenhuis gebracht is. Hij zit natuurlijk helemaal in de put. Het is ontstellend hoe weinig wij in dergelijke gevallen kunnen doen of zeggen om onze medemensen te helpen. We pakken onze koffers, want die moeten morgen vroeg om 0800 voor de deur staan. Ook dat is weer piekfijn georganiseerd. We krijgen kaartjes met BASF erop die precies in onze labels passen. De bemanning kan daardoor onze koffers vlak bij de bus zetten. Nog even onze rekening betalen.
Zaterdag 10 oktober.
We komen later dan gepland in Passau aan: die stroming weer. De kleinzoon van Mark is beter en buiten levensgevaar. Oef! We zijn gauw ingestapt en vertrokken voor de lange rit naar huis. We krijgen wel voldoende pauzes. Oorspronkelijk was gepland nog eens in het ‘Brunnenhof’ te lunchen, maar om de een of andere reden gaat dat niet door en we belanden in een ‘Autobahn Raststätte”: ook goed. Voor het avondmaal stoppen we weer in ‘Aachener Land’. Dat is zo eenvoudig niet, want de parking staat gerammeld vol vrachtwagens (weekend), maar Ronny weet ons toch vlak in de buurt van het restaurant af te zetten. Hier zouden we de chauffeur moeten wisselen want Ronny begint het einde van zijn schijf in zicht te krijgen. Maar… de nieuwe chauffeur vindt Aken niet! Het is nochtans tamelijk groot. Nu ja, iedereen verliest wel eens iets. De reden is natuurlijk dat ze in Nederland met wegenwerken bezig zijn. Daardoor is er een omleiding. Verder geen commentaar. Gelukkig heeft Ronny nog voldoende speling om in België te geraken. Op de eerste parking over de grens staat dan inderdaad de vervangchauffeur. Ronny is duidelijk opgelucht: hij was er nog niet helemaal gerust in. Aan de Leugenberg wil onze chauffeur nog naar Ekeren afdraaien, maar ze kunnen hem tegenhouden en dan geraken we aan het Kwadraat. Afscheid nemen, auto halen, bagage inladen en naar huis. We hadden een prachtige reis. Maar Cruyf zegde ooit: “Ieder foordeel hep se nadeel”. Ons bestuur zal het niet gemakkelijk hebben om dat nog te overtreffen!