vastgesteld 14 maart 2013
1/26
vastgesteld 14 maart 2013
Inhoudsopgave Inleiding ............................................................................................................................................................... 3 1.
Macro-Economische omgeving en rendementsvooruitzichten .................................................................... 4
2.
Implicaties (externe) ontwikkelingen SNPF ................................................................................................. 5
3.
2.1
Ontwikkelingen SNPF en beroepsgroep ............................................................................................. 5
2.2
Project Toekomst Pensioenfonds SNPF............................................................................................. 5
2.3
Implicaties voor beleggingsbeleid ....................................................................................................... 5
Beleggingsprofiel SNPF .............................................................................................................................. 6 3.1
Investment beliefs ............................................................................................................................... 6
3.2
Beleggingsmix 2013............................................................................................................................ 7
3.3
Dekkingsgraadrisico.......................................................................................................................... 11
4.
Taakverdeling bestuursbureau, bestuur en BBC ...................................................................................... 12
5.
Roadmap 2013/2014 ................................................................................................................................. 13
6.
7.
5.1
Inleiding............................................................................................................................................. 13
5.2
Balansmanagement .......................................................................................................................... 13
5.3
ALM-proces....................................................................................................................................... 14
Risicobeleid ............................................................................................................................................... 18 6.1
Strategische Asset Allocatie en Risicobudget.................................................................................. 18
6.2
Matchingrisico/renterisico ................................................................................................................ 19
6.3
Marktrisico........................................................................................................................................ 19
6.4
Kredietrisico ..................................................................................................................................... 20
6.5
Valutarisico ...................................................................................................................................... 22
6.6
Concentratierisico ............................................................................................................................ 22
6.7
Liquiditeitsrisico................................................................................................................................ 22
Overig ........................................................................................................................................................ 24 7.1
Rebalancing ...................................................................................................................................... 24
7.2
Onderzoek verkoop kantoorpand SNPF .......................................................................................... 24
7.3
Maatschappelijk verantwoord beleggen........................................................................................... 24
7.4
Securities lending............................................................................................................................. 25
7.6
Class actions.................................................................................................................................... 25
Bijlage 1 Matching- en Return portefeuille......................................................................................................... 26
2/26
vastgesteld 14 maart 2013
Inleiding Dit document beschrijft het beleggingsplan van Stichting Notarieel Pensioenfonds (SNPF) voor het jaar 2013. Dit plan vormt een ‘spoorboekje’ voor 2013. Doel is om in 2014 te starten met een vernieuwd beleggings- en risicobeleid, ingebed in een standaard planning en control cyclus. In 2011 heeft er een ALM-studie plaatsgevonden. Sedertdien is er echter sprake van verschillende grote ontwikkelingen waardoor het wenselijk is om een nieuwe ALM-studie uit te voeren: 1. Veranderende wetgeving (UFR-rekenrente); 2. Aanstaande korting op de pensioenaanspraken; 3. Snel veranderend werkveld notariaat (sterke afname notarissen); 4. Mogelijk toewerken naar een nieuwe pensioenregeling; 5. Gedeeltelijk nieuwe personele bezetting bestuur SNPF. De ALM-studie zal worden uitgevoerd in het eerste kwartaal van 2014. In 2013 zullen al wel voorbereidende werkzaamheden worden verricht. Het bestuur zal hierover besluiten in het najaar van 2013. Het afgelopen jaar zijn maatregelen getroffen die primair gericht waren op het verminderen van de uitvoeringsrisico’s in de portefeuille. Het renterisico wordt beter beheerst door een veel strakkere inrichting van de renteafdekking met rentebuckets. Het niveau van de strategische bandbreedte van de rentehedge is gecontinueerd op het niveau tussen de 75% en 85% op basis van de UFR-curve. Een laatste stap voor de feitelijke invulling hiervan moet in februari 2013 nog worden gezet. In dit plan wordt een overzichtelijke ‘roadmap’ gepresenteerd die kan worden aangehouden als leidraad voor 2013. Daarnaast zijn in dit document verschillende acties opgenomen die al eerder zijn aangestipt (zie “Bestuurlijke agenda”; B2012-078) maar die nog niet verder zijn uitgewerkt.
3/26
vastgesteld 14 maart 2013
1. Macro-Economische omgeving en rendementsvooruitzichten Het afgelopen jaar is de economie sterk gedreven door politiek en centrale banken. De centrale banken hebben zowel in de VS als in Europa een onconventioneel beleid gevoerd van sterke monetaire stimulering (VS) en het (weliswaar onder voorwaarden) garant staan voor schulden van overheden (ECB). Het is daarbij opvallend dat twee mechanismes zich niet hebben voorgedaan: hogere schulden bij overheden hebben niet geleid tot hogere rentes en het ruime monetaire beleid heeft niet geleid tot hogere inflatie. Een belangrijke factor hierin is de sterke focus op afbouw van schulden in de particuliere sector. Huishoudens, ondernemingen en financiële instellingen versterken hun balansen door aflossing en sparen. Hierdoor blijven rentes laag en wordt het beschikbare geld niet uitgegeven (en blijft inflatie dus uit). Deze spaarzin heeft wel geleid tot een ongekende stijging van de obligatiekoersen. De positieve dynamiek van de monetaire verruiming vindt dus zijn tegenkracht in de neerwaartse druk die de bezuinigingen en schuldafbouw met zich meebrengen. De relatieve sterkte van deze krachten verschilt het komende jaar per regio. Het risico in de VS met betrekking tot de “fiscal cliff” is op dit moment afgewend, maar onzekerheid blijft. Het drukkend effect van schuldafbouw in de particuliere sector is sterk verminderd. Zo zijn de uitgaven van Amerikaanse huishoudens aan schulden weer terug op het lagere niveau van begin jaren negentig 1 (uitgedrukt als percentage van het besteedbaar inkomen ). Ook de grootste daling van de huizenprijzen is in de VS achter de rug, zo is de verwachting. In de Eurozone blijft de situatie zorgelijk, maar minder ernstig dan in 2012. Het optreden van de ECB heeft het risico op een desastreus Eurozone-scenario sterk verkleind. Opkomende markten profiteren van de afwezigheid van schuldproblemen, maar worden in hun monetaire beleid beperkt door inflatierisico’s. Al met al zal dit leiden tot een zeer gematigde economische groei in een economische omgeving die nog niet in evenwicht is. Dit maakt de economie zeer gevoelig voor schokken. Dit betekent dat de verwachtingen voor rendementen op risicovolle beleggingen op middellange horizon gematigd positief zijn, maar dat het risico op neerwaartse correcties aanwezig blijft. Voor de lange rente wordt een lichte stijging verwacht.
1
Derde kwartaal 2012 bedroeg de ‘Household Debt Service Ratio’ (DSR) 10,61. Het laagste niveau van de DSR in de jaren
negentig was 10,63 eind 1993. Bron: http://www.federalreserve.gov/releases/housedebt/ 4/26
vastgesteld 14 maart 2013
2. Implicaties (externe) ontwikkelingen SNPF 2.1 Ontwikkelingen SNPF en beroepsgroep Sinds de invoering van de nieuwe Wet op het notarisambt in 1999, hebben zich grote en ingrijpende veranderingen voorgedaan in het notariaat. De marktwerking en de economisch slechte tijden oefenen forse druk uit op het notarieel verdienmodel. Met de economische crisis is de werkgelegenheid in de beroepsgroep afgenomen. Het aantal notarissen daalt, deze trend zet zich door. De veranderingen in de economie, het inkomen en de populatie van notarissen hebben effect op het pensioen. Zo neemt met een kleinere populatie en een dalende inkomstenstroom de pensioenopbouw af. SNPF is inmiddels al een uitkerend fonds geworden (waarbij de premie-inkomsten lager zijn dan de pensioenuitkeringen). Het fonds vertoont deels kenmerken van een gesloten (slapers)fonds. Het premieinstrument als herstelmechanisme werkt niet meer: herstel van de dekkingsgraad moet voornamelijk uit (extra) rendement komen. Herstelt de dekkingsgraad niet, dan zullen de pensioenaanspraken en rechten moeten worden afgestempeld. De financiële positie van het fonds komt zonder premieinstrument nog verder onder druk te staan.
2.2 Project Toekomst Pensioenfonds SNPF De negatieve omstandigheden zoals deze in de vorige paragraaf worden geschetst nopen tot kritisch nadenken over de huidige inrichting en inhoud van de pensioenregeling. Om deze reden is het project Toekomst Pensioenfonds SNPF gestart. Hierbij wordt nagedacht over een andere inrichting van de pensioenregeling en de uitvoering daarvan, inclusief mogelijke samenwerkingsvormen met andere fondsen. Resultaat moet zijn een toekomstbestendig pensioen, passend bij de beroepsgroep, om te voorkomen dat het fonds als ‘sinking giant’ zijn verplichtingen niet meer kan nakomen.
2.3 Implicaties voor beleggingsbeleid Het is vooralsnog onduidelijk hoe de toekomst van SNPF eruit zal zien, verschillende opties staan open: - Wijziging van de pensioenregeling en wijzigingen in de uitvoering daarvan (organisatie); - Samengaan met een ander fonds; - Geen actieve opbouw meer, het fonds veranderen in een slapersfonds. Er zijn meerdere toekomstpaden mogelijk. Voor het beleggingsbeleid betekent dit dat er in 2013 vooralsnog geen grote veranderingen zullen worden doorgevoerd in de portefeuille. Ook zal er geen definitieve keuze worden gemaakt over de wijze waarop de beleggingsexpertise van het bestuursbureau wordt vergroot. De afweging of er bijvoorbeeld werkzaamheden op het gebied van beleggingen kunnen worden uitbesteed aan een fiduciair manager kan pas worden gemaakt indien er meer duidelijkheid is over de toekomst van het fonds. Voor 2013 wordt op een andere wijze geborgd dat het pensioenbureau voldoende beleggingsexpertise heeft (zie volgend hoofdstuk). Aan het einde van 2013 zal er wel meer duidelijkheid bestaan omtrent de toekomst van SNPF. Op dat moment kunnen er wel fundamentele beslissingen worden genomen en kunnen deze worden uitgevoerd. 5/26
vastgesteld 14 maart 2013
3. Beleggingsprofiel SNPF 3.1 Investment beliefs Beleggingsovertuigingen (‘investment beliefs’) bepalen hoe SNPF tegen de financiële markten aankijkt. De overtuigingen zijn het startpunt voor de inrichting van de strategische beleggingsmix en de hieraan gerelateerde beleggingsdiscussies. Het ligt niet in de opzet de investment beliefs van jaar tot jaar radicaal te veranderen. De investment beliefs zijn gebaseerd op: - Horizon; - Rendement – Risico; - Actief – Passief (vermogensbeheertypologie);Kosten; - Kennis. Hierna worden bovenstaande elementen nader toegelicht. Horizon De uitdaging voor SNPF is om de fondsdoelen te realiseren door het beleid in te richten op de lange termijn, maar bij te sturen op de korte termijn. SNPF is echter geen korte termijn belegger die met actieve timing de markt probeert te verslaan; dat is een ander speelveld voor marktparticipanten met veel meer kennis en vermogen. Voor SNPF is dit een ‘losers game’. De korte termijn acties van SNPF zijn met name gericht op dekkingsgraadbescherming. Zoals in het vorige hoofdstuk is beschreven is het toekomstscenario voor SNPF onzeker. Het staande beleid voor de lange termijn (met het vizier op de fondsdoelen) is echter nog steeds van toepassing. Voorkomen moet worden dat er beslissingen worden genomen die op korte termijn de verschillende toekomstscenario’s van SNPF bemoeilijken. Dat betekent onder meer dat er geen aanvullende illiquide beleggingen worden aangeschaft. Rendement – Risico SNPF is een pensioenbelegger. SNPF belegt om pensioenverplichtingen te financieren; er is geen risicoloze mogelijkheid om de waardevaste pensioenverplichtingen na te komen. Uitgangspunt is het vereiste rendement om een waardevast pensioen te kunnen realiseren, SNPF kiest er voor het hiervoor minimaal benodigde risico te nemen. Om voldoende rendement te genereren zal ook voldoende risico moeten worden gelopen. Mocht het risico behorende bij het minimaal vereiste rendement voor het bestuur niet acceptabel zijn, dan kan worden gekozen voor een lager rendement. De ambitie dient dan te worden bijgesteld.
6/26
vastgesteld 14 maart 2013
Actief – Passief Uitgangspunt voor SNPF is: “passief waar het kan, actief waar het moet”. Een pensioenfonds kan actief beheer inzetten om haar portefeuille stabieler te maken met behoud van een vergelijkbaar rendement. Dat is mogelijk daar waar markten niet efficiënt zijn (e.g. actief beheer van hoogrentende obligaties). Het doel is dus niet om met actief management overrendement (alpha) te genereren ten opzichte van de benchmark. Er zijn ‘excess returns’ te halen in de markt, het aantal managers dat dit realiseert is echter beperkt. Het aantal pensioenfondsen en vermogensbeheerders dat in staat is deze managers en strategieën succesvol te selecteren is nog beperkter. In beginsel belegt SNPF derhalve passief, tenzij actief effectiever is, bijvoorbeeld daar waar de markten nog niet efficiënt zijn. Kosten Kosten zijn zeker, rendementen zijn dat niet. (Beleggings)kosten zijn ook meer dan managementfees alleen. Toe- en uittredingskosten en indirecte kosten kunnen de aantrekkelijkheid van beleggingsproposities sterk drukken. De consequentie hiervan is dat SNPF kostenbewust belegt. Mandaten worden geconcentreerd om kostenvoordelen te genereren. Funds-of-funds en multimanager fondsen met hoge kostenstructuren worden vermeden. Bij illiquide strategieën en beleggingsstructuren zijn naast de voorwaarden voor toetreding ook de uittredingsvoorwaarden essentieel. Kennis SNPF belegt niet in instrumenten en strategieën die het bestuur niet begrijpt, waar het niet kan bijsturen en/of waar het te weinig kennis van heeft. SNPF stapt niet in beleggingsstructuren waar het onvoldoende zeggenschap in heeft. Bij de selectie en implementatie van strategieën is kennisoverdracht van onafhankelijke externe partijen een pre.
3.2 Beleggingsmix 2013 Onderstaand is een voorstel voor de beleggingsmix 2013 opgenomen. Bij de keuze voor de wegingen is aangesloten bij de huidige feitelijke wegingen. In het herstelplan staat beschreven dat het fonds een mix aanhoudt “bestaande uit 62,5% vastrentende waarden, 27,5% aandelen en 10% alternatieve beleggingen”. In de voor 2013 voorgestelde beleggingsmix is deze verhouding: 72,8% vastrentende waarden, 21,6% aandelen en 5,6% overige beleggingen (private equity, vastgoed). De toezichthouder is kritisch op het (in een periode van herstel) nemen van extra risico. De inrichting van de beleggingsportefeuille (zoals hiervoor geschetst) met een lagere weging voor zakelijke waarden en een hogere weging voor vastrentende waarden leidt niet tot extra risico. Het vereist eigen vermogen (per eind 2012) is lager dan het vereist eigen vermogen dat in het herstelplan is opgenomen. 7/26
vastgesteld 14 maart 2013
Normportefeuille 2013 op hoofdlijnen (%) Feitelijk sep/12 Matching portefeuille Staatsobligaties (incl. swap overlay) 53,10% Return portefeuille IG credits Eur Aandelen Wereld Niet genoteerd vastgoed Commodities Direct vastgoed Private equity Totaal Afdekking renterisico
Strategisch ALM 2011
Normportefeuille 2013
53,10%
53,10%
19,40% 21,90% 0,00% 0,00% 0,70% 4,90% 100,00%
14,40% 19,30% 5,00% 1,20% 1,00% 6,00% 100,00%
19,70% 21,60% 0,00% 0,00% 0,70% 4,90% 100,00%
89,00%
80,00%
80,00%
Bandbreedte
17,5 - 22,5% 17,5 - 25,0% 0,0 - 5,0% 0,0 - 5,0% 0,0 - 1,0% 0,0 - 8,0%
75 -
85%
De kolom ‘Strategisch ALM 2011’ toont de strategische wegingen van de ALM-studie die eind 2011 is verricht. De kolom ‘Normportefeuille 2013’ toont de voorgestelde wegingen voor het jaar 2013. In de kolom ‘Feitelijk sep/12’ worden de feitelijke wegingen per ultimo derde kwartaal weergegeven. In onderstaande tabel worden de bijbehorende benchmarks* weergegeven: Benchmarks Normportefeuille 2013
Benchmark*
Matching portefeuille Staatsobligaties (incl. swap overlay)
53,10%
Barclays Euro Aggregate Government AAA/AA
Return portefeuille IG credits Eur Aandelen Wereld Niet genoteerd vastgoed Commodities Direct vastgoed Private equity Totaal
19,70% 21,60% 0,00% 0,00% 0,70% 4,90% 100,00%
Barclays Euro Aggregate Corporate MSCI World net Euro hedged n.v.t. n.v.t. Euribor 3 month + 2% Euribor 3 month + 2%
* benchmarks voor individuele mandaten kunnen afwijken van de benoemde benchmarks voor de beleggingscategorieën.
De strategische portefeuille kent vrij kleine onderdelen (zoals de niet ingevulde weging van 1,2% in commodities). Wegingen van minder dan 5% van de totale portefeuille zullen weinig impact hebben op het resultaat, maar wel veel managementaandacht vragen. Een allocatie van 1,2% naar commodities heeft dan ook niet de voorkeur. Ook de strategische weging van 5% niet-beursgenoteerd vastgoed is niet ingevuld. Vastgoed is niet erg liquide, maar biedt wel een goede spreiding ten opzichte van aandelen en vastrentende waarden. 8/26
vastgesteld 14 maart 2013
Om alle toekomstscenario’s die uit het project Toekomst Pensioen SNPF voortkomen open te houden, is het thans verstandig vooralsnog geen extra illiquide beleggingen op te nemen. Beursgenoteerd vastgoed is een optie, maar gedraagt zich wel meer als aandelen en is daarmee geen perfecte vervanging. Er is een vrij grote allocatie naar private equity. Met het oog op mogelijke toekomstscenario’s is het verstandig ook hier niet in uit te breiden. Private equity is een belegging met een lange looptijd, waarbij tussentijds uitstappen moeilijk en kostbaar is. Het beste is dan ook deze belangen vast te houden, zeker gezien het feit dat deze beleggingen van SNPF (bijna) in de uitkeringsfase geraken. Zoals gezegd, als de contouren van de nieuwe pensioenregeling duidelijk zijn is het van belang om een nieuwe ALM-studie te laten uitvoeren. Hierna volgt per onderdeel een korte toelichting. Matching portefeuille Deze portefeuille heeft tot doel het (gedeeltelijk) afdekken van de rentebeweging van de verplichtingen. De strategische weging van 53,1% betreft staatsobligaties. De resterende rentegevoeligheid (die niet wordt afgedekt door staatsobligaties, maar die wel afgedekt moet worden) wordt afgedekt met renteswaps. Het renteafdekkingsbeleid is in 2012 aangepast aan de introductie van de UFR-curve. Het strategisch beleid is een afdekking van 80% van de UFR verplichtingen (verdisconteerd tegen de UFR-curve), met een bandbreedte van 75%-85%. In 2012 is de renteafdekking verlaagd tot 70% van de UFRverplichtingen. In termen van ‘werkelijk marktrisico’ leidt de afdekking van 80% op de UFR-curve tot een lagere renteafdekking (in vergelijking met een afdekking van 80% op de swapcurve). Echter, daarmee wordt naar de mening van het bestuur wel recht gedaan aan de ambitie op te sturen op een laag risico op additionele korting. De BBC adviseert in dat kader wel om de 75%-grens als harde ondergrens te hanteren. In lijn daarmee zal in februari de renteafdekking binnen de strategische bandbreedte worden gebracht. De afweging zal moeten worden gemaakt of dit naar het oordeel van het bestuur voldoende is.
Besluit: het bestuur heeft in de vergadering van 14 februari 2012 besloten om de renteafdekking te verhogen tot 80% van de UFR-verplichtingen.
9/26
vastgesteld 14 maart 2013
IG credits Eur Strategische weging van 14,4%, op dit moment een feitelijke weging van 19,4%. Gezien het feit dat andere beleggingen niet volledig worden ingevuld (niet genoteerd vastgoed: zie onderstaande) is het logisch om een iets hogere weging investment grade obligaties aan te houden. In de normportefeuille heeft credits daarom een weging van 19,7%. Aandelen Wereld Strategische weging van 19,3%, op dit moment een feitelijke weging van 21,9%. Gezien het feit dat andere risicovollere beleggingen niet volledig worden ingevuld (commodities, private equity: zie onderstaande) is het logisch om een iets hogere weging aandelen aan te houden. In de normportefeuille heeft aandelen daarom een weging van 21,6%. Niet genoteerd vastgoed Strategische weging van 5% maar is tot op heden nog niet ingevuld. Om alle toekomstscenario’s voor SNPF open te houden is het voorstel van de BBC om vooralsnog geen extra illiquide beleggingen op te nemen en dus deze strategische weging voorlopig niet in te vullen.
Besluit: het bestuur heeft in de vergadering van 14 februari 2012 besloten om de strategische weging naar niet genoteerd vastgoed niet in te vullen. Commodities Strategische weging van 1,2% maar is tot op heden nog niet ingevuld. Gezien de kleine allocatie (weinig effect, veel managementaandacht) is het voorstel van de BBC om deze strategische weging voorlopig niet in te vullen.
Besluit: het bestuur heeft in de vergadering van 14 februari 2012 besloten om de strategische weging naar commodities niet in te vullen.
Direct vastgoed Dit betreft het kantoorpand van SNPF. Vertegenwoordigt op dit moment 0,7% van de portefeuille. Private equity Strategische weging van 6,0%, op dit moment heeft private equity een feitelijke weging van 4,9%. Om alle toekomstscenario’s voor SNPF open te houden is het voorstel van de BBC om vooralsnog geen extra illiquide beleggingen op te nemen en dus de weging niet te verhogen. Overigens valt de huidige weging binnen de bandbreedte.
Besluit: het bestuur heeft in de vergadering van 14 februari 2012 besloten om geen nieuwe portefeuilleonderdelen op te nemen en/of in te vullen met een strategische weging kleiner dan 5%. Verdere illiquiditeit wordt niet aan de portefeuille toegevoegd.
10/26
vastgesteld 14 maart 2013
3.3 Dekkingsgraadrisico In 2013 zullen de opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten bij SNPF worden gekort. Deze zware maatregel is nodig om de financiële positie van het fonds te verbeteren. SNPF streeft ernaar om toekomstige additionele kortingsmaatregelen te voorkomen. Het voornaamste risico voor SNPF is het neerwaartse risico oftewel het dekkingsgraadrisico. Dit is het risico dat de dekkingsgraad (na de korting) wederom daalt onder een niveau waar het fonds niet meer zelfstandig kan herstellen zonder korten.
Acties: - In 2013 zal de beheersing van het neerwaartse dekkingsgraadrisico blijvend onder de aandacht van het bestuur zijn. Onderzocht zal worden of, en op welke manier, er een ondergrens in de dekkingsgraad kan worden gelegd, waarbij er nog wel opwaarts potentieel behouden blijft. Tijdpad: Q2 2013
11/26
vastgesteld 14 maart 2013
4. Taakverdeling bestuursbureau, bestuur en BBC Het beleggingsproces staat centraal in het beleggingsbeleid. Onder het beleggingsproces wordt verstaan het geheel van (interne) regels, dat toeziet op de voorbereiding en de uitvoering van het beleggingsbeleid en het beheer van de beleggingen. Dit leidt tot een consistent en beredeneerd beleggingsgedrag. Voor iedere stap in het beleggingsproces moeten inhoudelijke en organisatorische beslissingen worden genomen. In het beleggingsproces hebben verschillende organen (bestuur, bestuursbureau en de beleggings- en balansmanagementcommissie (BBC)) elk eigen taken en verantwoordelijkheden. Het bestuur is eindverantwoordelijk voor het gehele beleggingsproces en neemt beslissingen van beleidsmatige en strategische aard (vaststelling beleggingsbeleid, bandbreedtes, benchmarks en de selectie en formele aanstelling van de vermogensbeheerders). Deze beslissingen worden voorbereid door het pensioenbureau. Een afvaardiging van het bestuur (twee personen) vormt de BBC. De commissie wordt geadviseerd door twee externe adviseurs die deskundig zijn op het gebied van beleggingen of financiële markten. De BBC heeft tot taak het bestuur (gevraagd of ongevraagd) te adviseren over het strategische beleggingsbeleid en zij ziet toe op de uitvoering van het beleggingsbeleid. De BBC is daarnaast betrokken bij de nadere invulling van het strategisch beleggingsbeleid. Het bestuursbureau heeft de meeste contacten met de vermogensbeheerders en heeft hierin een beleidsvoorbereidende rol. Het bestuursbureau kan momenteel niet de door het bestuur gevraagde ondersteuning bieden. Als tijdelijke maatregel, hangende de uitkomst van de toekomstverkenning, wordt het bestuursbureau voor dit onderwerp versterkt door een beroep te doen op externe adviseurs, zodat het bestuursbureau voldoende ondersteuning en tegenwicht kan bieden bij het beleggingsproces.
Besluit: het bestuur heeft in de vergadering van 14 februari 2012 besloten om het bestuursbureau als tijdelijke maatregel te versterken door het inzetten door een beroep te doen op externe adviseurs. Hiervoor moet extra budget worden gereserveerd, dit zal apart worden opgenomen in de begroting.
12/26
vastgesteld 14 maart 2013
5. Roadmap 2013/2014 5.1 Inleiding Een pensioenfonds wordt bij het beheer van de pensioenverplichtingen en de financiering daarvan geconfronteerd met onzekerheden. Kansen zijn onzekerheden met een mogelijk positief effect. Risico’s zijn onzekerheden met een mogelijk negatief effect: schade of verlies. Het bestuur van een pensioenfonds zal bij elk risico een afweging moeten maken of het bestuur het risico wil accepteren (met een mogelijk negatief effect) of deze risico’s wil mitigeren danwel vermijden. Balansmanagement voor pensioenfondsen gaat over de beheersing van het risico dat de beleggingen minder snel groeien dan de verplichtingen. Het beleggingsbeleid kan niet los worden gezien van de ontwikkeling van de verplichtingen. Balansmanagement is de benaming voor deze beoogde integrale aanpak. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen balansmanagement (portefeuilleconstructie en risicobudgettering), de implementatie daarvan en de wijze van beheer. Belangrijke methode bij het vaststellen van het strategisch beleid is de ALM-studie waarbij ontwikkelingen in de beleggingen en verplichtingen in onderlinge samenhang worden geanalyseerd. Deze wordt aangevuld met een kortere termijn risico- en scenarioanalyse. Het beleggingsdoel zou moeten zijn om met een voor het fonds acceptabel beleggingsrisico een zo hoog mogelijk rendement te behalen om de continuïteit van de pensioenregeling zo goed mogelijk te waarborgen.
5.2 Balansmanagement Tot enkele jaren geleden was bij veel pensioenfondsen de normale gang van zaken om apart van elkaar de beleggingen en de verplichtingen te beschouwen. Tegenwoordig wordt een meer integrale ‘balansmanagementaanpak’ gehanteerd, zoals in de inleiding is beschreven. De afgelopen jaren zijn er door SNPF veel goede stappen gezet. Naast de beleggings- en balansmanagementcommissie (BBC) is er sinds kort ook een audit en risk commissie (ARC). Een andere goede stap is de opzet van een matchingportefeuille en een returnportefeuille. De volgende stap is om het beleid verder uit te werken, rapportages op te zetten en maatregelen benoemen voor de beheersing van risico’s. Op dit moment is SNPF een fonds ‘in uitkering’: de uitkeringen (€ 45 miljoen) waren in 2011 hoger dan de nieuwe opbouw (€ 30 miljoen). Dit probleem wordt vergroot voor de krimp in de beroepsgroep en in combinatie met de huidige situatie van onderdekking. Door de onderdekking verslechtert de dekkingsgraad door elke uitkering die wordt gedaan. Het is maar de vraag of als de economie weer aantrekt het aantal actieve deelnemers net zo snel toeneemt als deze nu afneemt. Het is onze verwachting dat dit niet zal gebeuren; wij verwachten dan een stabilisatie.
13/26
vastgesteld 14 maart 2013
5.3 ALM-proces Zoals bij de inleiding van dit rapport al werd gememoreerd heeft er in 2011 een ALM-studie plaatsgevonden. Sedertdien is er echter sprake van verschillende grote ontwikkelingen waardoor een nieuwe ALM-studie noodzakelijk is: 1. Veranderende wetgeving (UFR-rekenrente); 2. Aanstaande korting op de pensioenaanspraken; 3. Snel veranderend werkveld notariaat (sterke afname aantal (kandidaat)notarissen); 4. Mogelijk toewerken naar een nieuwe pensioenregeling; 5. Gedeeltelijk nieuwe personele bezetting bestuur SNPF. In het eerste kwartaal van 2014 zal een nieuwe ALM-studie worden uitgevoerd. In 2013 zullen al wel voorbereidende werkzaamheden worden verricht. Besluitvorming hierover vindt plaats in het najaar van 2013. Ten aanzien van het integrale ALM-proces worden de activiteiten in twee delen ‘geknipt’: een eerste fase en een tweede fase. De eerste fase vindt (grofweg) plaats in het eerste half jaar van 2013. In deze fase wordt de risk appetite van het bestuur vastgesteld (ten aanzien van de opgebouwde pensioenen), wordt de risk appetite van de deelnemers vastgesteld (ten aanzien van de nieuwe pensioenregeling) en worden tot slot de investment beliefs van het bestuur bepaald. In de zomer van 2013 (na de eerste fase) zal een nieuw pensioencontract met de deelnemers worden afgesloten met de nieuwe pensioenregeling. Dat is de aftrap voor de tweede fase. De (voorbereiding van de) tweede fase vindt (grofweg) plaats in het laatste half jaar van 2013 en loopt door tot in 2014. In deze fase wordt de ALM-studie verricht en vindt ook (als gevolg van de uitkomsten van de studie) de concrete inrichting van de portefeuille plaats, alsmede risk budgetting, manager selectie en implementatie.
14/26
vastgesteld 14 maart 2013
Het proces van de ALM-studie is als volgt:
1
3 4 5 6
• Investment beliefs Fase 1
• ALM studie • Risk budgetting en Portefeuille constructie
Fase 2
Vaststellen risiconormen
2
• Risk appetite
• Manager selectie
• Implementatie
Risk appetite A. Bestuur Hierbij wordt de risicobereidheid van het bestuur onderzocht. Het betreft hierbij de risk appetite ten aanzien van de reeds opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten. Dit proces zal worden begeleid door adviesbureaus Cardano en Ortec Finance. In maart is inmiddels een bestuurlijke sessie gepland met Cardano om de risk appetite van het bestuur vast te stellen. Uitkomst van het onderzoek zal een afweging zijn tussen risico, ambitie en premie. B. Deelnemers In een apart traject (los van bestuur) wordt de risicobereidheid van de deelnemers vastgesteld. Daarbij gaat het niet over de opgebouwde pensioenen, maar over de toekomstige pensioenregeling. Inmiddels zijn er al diverse acties in gang gezet om de risicobereidheid van de deelnemers te toetsen. In Q2 zal dit onderzoek (met verschillende sessies ‘in het land’, via internet en met de pensioenraad) worden afgerond. De uitkomst zal gebruikt worden als inbreng voor aanpassing van de pensioenregeling.
15/26
vastgesteld 14 maart 2013
1. Investment beliefs ‘Beleggingsovertuigingen’: deze bepalen hoe SNPF tegen de financiële markten aankijkt en welke keuzes hierin het beste door SNPF kunnen worden gemaakt. Het is een leidraad voor alle beslissingen. De overtuigingen zijn het startpunt voor de inrichting van de strategische asset allocatie en hieraan gerelateerde beleggingsdiscussies. 2. ALM studie ‘Asset & Liability’-studie. Een onderzoek naar de meest optimale strategische beleggingsmix, gegeven de karakteristieken van het fonds, gegevens de risk appetite van bestuur en deelnemers en gegeven de investment beliefs van het bestuur. Uit de ALM-studie volgt de valuta-afdekking, rente-afdekking en een optimale strategische asset allocatie. Deze vormen de normwegingen voor de portefeuille. De ALM-studie kan pas na de eerste fase starten. De voorbereiding start in de tweede helft van 2013, de daadwerkelijke studie vindt in het eerste kwartaal van 2014 plaats. 3. Portefeuille constructie Dit betreft de nadere detaillering en precisering van de resultaten van de ALM studie: regio-allocatie, sector-allocatie, keuze benchmarks, keuze gebruik instrumenten, bandbreedtes, et cetera. 4. Manager selectie Hierbij worden de vermogensbeheerders geselecteerd die de beleggingen gaan beheren. 5. Implementatie Dit betreft de concrete invulling en uitvoering van de aanpassingen. Het tijdschema voor bovenstaand proces is in onderstaande figuur weergegeven. De tijdsindeling na de ‘knip’ in de zomer van 2013 is een inschatting, deze kan wijzigen.
Fase 1
Fase 2
Q2 2013
Q3 2013
Tijdschema Q1 2013 1 2 3 4 5 6
Q4 2013
Q1 2014
Q2 2014
Risk appetite Investment beliefs ALM studie Portefeuille constructie Manager Selectie Implementatie
16/26
vastgesteld 14 maart 2013
Vaststellen risiconormen In de figuur aan het begin van de paragraaf staat ook (in de grote pijl) ‘vaststellen risiconormen’. Bij elke stap zullen er grenzen worden bepaald (e.g. maximaal risiconiveau, een zekere valuta-afdekking, et cetera). Mogelijk dat er sprake is van bandbreedtes (e.g. om een strategische weging). Bij al deze grenzen horen risiconormen. Deze moeten doorlopend het gehele proces worden benoemd. Deze normen zijn nodig om latere het (risico)beleid te toetsen, beheersmaatregelen te formuleren en vervolgacties te bepalen. Overige acties Het jaar 2013 zal in teken staan van de (voorbereiding op de) uit te voeren ALM-studie en het gehele proces daar omheen. Er zullen geen grote wijzigingen in de portefeuille worden doorgevoerd, met uitzondering van de verhoging van de renteafdekking. Onderstaand worden enkele overige acties benoemd, die pas in fase 2 en later nadrukkelijker van belang geraken.
Acties: Fase 1 - Op dit moment doet DNB een groot onderzoek naar de uitbesteding van het vermogensbeheer bij zo’n veertig pensioenfondsen (zie onder meer de brief van DNB over dit onderwerp d.d. 16 januari 2013). DNB zal in 2013 dit onderzoek uitbreiden, het is daarbij goed mogelijk dat ook SNPF (als een van de beroepspensioenfondsen) zal worden gevraagd deel te nemen aan dit onderzoek. Ter voorbereiding hierop zal aan de vermogensbeheerders van SNPF het verzoek worden gedaan om aan te geven in hoeverre zij voldoen aan de uitbestedingseisen van DNB. In plaats dat het fonds (bijvoorbeeld) de ISDA’s en CSA’s nader toetst wordt deze vraag dus in eerste instantie bij de vermogensbeheerders gelegd. - ABTN en de Verklaring Beleggingsbeginselen aanpassen aan het huidige beleid. - Onderzoek naar de kosten die KAS BANK maakt (kostendrijvers) als gevolg van keuzes in de portefeuille. Bijvoorbeeld het mandaat aan PIMCO, dat heeft een groot volume en er worden veel transacties verricht. Hierdoor zijn de kosten van de custodian hoger. Fase 2 - Evaluatie van benchmarks of deze een adequate afspiegeling van de beleggingen vormen. - Opstellen van een ‘benchmark-document’ waarin alle verschillende benchmarks worden beschreven en gekoppeld aan de beleggingen (op individueel niveau). - Onderzoek naar mogelijkheden om te beleggen in fondsen om zo de kosten verder te verlagen en de structuur eenvoudig te houden.
17/26
vastgesteld 14 maart 2013
6. Risicobeleid In 2012 heeft SNPF haar financieel risicobeleid vastgesteld. In dit hoofdstuk zijn de verschillende elementen uit de desbetreffende beleidsnotitie overgenomen en aangescherpt. Eventuele inhoudelijke verschillen worden benoemd. Het financieel risicobeleid van SNPF wordt gedreven door de ambitie om met een zo laag mogelijk risico voor de deelnemers een zo hoog mogelijk pensioenresultaat te realiseren. Dit binnen de kaders die door de ambitie uit het pensioencontract, het Financieel toetsingskader (FTK) en de overige uitgangspunten voor de uitgevoerde ALM studie zijn bepaald. Om de risico’s voor de deelnemers zo veel mogelijk te beperken heeft het bestuur van SNPF een aantal restricties geformuleerd waarmee bij de invulling en monitoring van het balansmanagementbeleid en het beleggingsbeleid rekening dient te worden gehouden. In het navolgende zijn deze restricties nader uitgewerkt.
6.1 Strategische Asset Allocatie en Risicobudget In de ten behoeve van het fonds in 2011 uitgevoerde ALM studie is de eerste lijn aan riscorestricties vastgelegd door de bij de uitgangspunten en de investment beliefs passende optimale asset allocatie met de daarbij behorende bandbreedtes en de tracking error ten opzichte van de verplichtingen (zie hoofdstuk 3 voor een overzicht van de strategische wegingen). Ten behoeve van de eenvoud ligt het voor de hand om de portefeuille op te delen in een matchingportefeuille (waarin de staatsobligaties en de renteafdekking is ondergebracht) en een returnportefeuille (waarin de overige beleggingen zijn ondergebracht en eventueel herbalancering plaatsvindt). De matchingportefeuille zorgt er voor dat het beleid van renteafdekking en het herbalanceren van de portefeuille elkaar niet in de weg gaan zitten (zie bijlage 1). Het monitoren van de strategische weging vindt op kwartaalbasis plaats door de beleggingscommissie. Op kwartaalbasis adviseert de beleggingscommissie over eventuele aanpassingen in de wegingen. Herbalancering van de returnportefeuille indien een asset class de buitengrenzen overtreedt, vindt in principe plaats (terug naar het midden van de range) op basis van een besluit daartoe in het kwartaaloverleg van het bestuur en door middel van instructie van het bestuursbureau aan de vermogensbeheerders. Het strategisch beleggingsbeleid bepaalt in welke mate een pensioenfonds risico’s loopt. Een risicobudget vertaalt dit naar de praktijk: er is een ‘budget’ voor risico dat naar verschillende beleggingen (en risicobronnen) kan worden gealloceerd. De verdeling wordt gecontroleerd aan de hand van een onafhankelijke rapportage. Aanpassing van het risicobudget vindt plaats aan de hand van het in het crisisplan vastgelegde dynamische risicobeleid. Kritische niveaus van de dekkingsgraad waarbij aanpassing van het risicobudget kan plaatsvinden zijn: 98, 105, 110 en 125.
18/26
vastgesteld 14 maart 2013
6.2 Matchingrisico/renterisico Het renterisico vormt het belangrijkste risico in het balansbeheer van het fonds. In een afweging tussen de aanvaarbare bewegelijkheid van de dekkingsgraad en het streven naar toekomstige indexatie van de pensioenen, is het strategisch afdekkingsniveau van het renterisico vastgesteld op 80% van de verplichtingen met een marge daaromheen van 5% (derhalve range: 75%-85%). De mate van afdekking van het renterisico wordt berekend aan de hand van de DV01 (de verandering van de waarde van de verplichtingen bij een renteverandering van 1 basispunt). Om de gevoeligheid van de renteafdekking voor draaiingen in de yieldcurve zoveel mogelijk te beperken zijn 7 looptijdbuckets gedefinieerd waarbinnen de afwijking van de afdekking t.o.v. de DV01 in die bucket niet meer mag bedragen dan 5%. De afdekking van het renterisico vindt plaats middels een matchingportefeuille. De afdekking van het renterisico vindt plaats door fysiek papier en met behulp van derivaten(-structuren). De verdeling tussen fysiek papier en derivaten wordt jaarlijks bepaald in het beleggingsplan op basis van vigerende marktomstandigheden. Om de gevoeligheid voor de Staat/Swap spread enigszins te beperken en voldoende ruimte te hebben voor het kunnen overdragen van onderpand, wordt in beginsel uitgegaan van een 50/50 verdeling tussen fysiek papier en derivaten met een marge hieromheen van 20% (derhalve range: 70/30-30/70). De ruimte om met swaptions te werken wordt beperkt tot maximaal 15% van het renterisico. Monitoring van het renterisico vindt plaats door de overlay manager en gerapporteerd door de custodian. In de berekening van de mate van renteafdekking worden de beleggingen in IG credits meegenomen (conform benchmark gegevens). Afwijkingen van de aangegeven restricties op het niveau van renteafdekking en de verdeling over de buckets worden direct gecorrigeerd. Hierop is geen uitzondering mogelijk. Afwijkingen in de inzet van het type instrumenten om de renteafdekking te bewerkstelligen is slechts mogelijk op basis van een onderbouwd advies van de beleggingscommissie en een daartoe strekkend bestuursbesluit.
6.3 Marktrisico Het bestuur stuurt het marktrisico aan de hand van de strategische wegingen en de daarbij aangegeven bandbreedtes. Monitoring en herbalancering vinden plaats zoals aangegeven onder de paragraaf ‘Strategische Asset Allocatie en Risicobudget’. Ter voorkoming van een al te grote afwijking van het resultaat van een asset class t.o.v. de voor berekeningen van het risico gehanteerde benchmarks wordt de tracking error van de beleggingen binnen een asset class vastgesteld. Hoe kleiner deze tracking errors, hoe beperkter de mogelijkheid om en actief beleggingsbeleid binnen een asset class te voeren (zie tevens onder 7, Concentratierisico). In onderstaand overzicht wordt de verdeling actief/passief getoond zoals in de zomer van 2012 vastgesteld in het financieel risicobeleid. De matching portefeuille wordt onder ‘actief’ geschaard. Te overwegen is om deze (grote) portefeuille passief te gaan beheren, hetgeen kostenbesparend is. 19/26
vastgesteld 14 maart 2013
Actie: Er zal worden onderzocht of de extra kosten van actief beheer van de matching portefeuille loont (dat het opweegt tegen het extra rendement) in relatie tot het risiconiveau.
Mogelijke verdeling actief-passief
Actief Matching portefeuille Staatsobligaties Swap overlay Return portefeuille IG credits Eur Aandelen Wereld Direct vastgoed Private equity
Passief
+
x
+
x
+ + n.v.t. n.v.t
6.4 Kredietrisico Het fonds spreidt de beleggingen in schuldpapier over verschillende tegenpartijen. Er gelden een aantal specifieke restricties ten aanzien van partijen waarmee in het kader van door het fonds ingezette financiële instrumenten een kredietrelatie kan ontstaan. Restricties op het gebied van kredietrisico zijn opgenomen op de volgende pagina. Staatsobligaties - Nederlandse- en Duitse staatsobligaties maken tenminste 50% uit van de vastrentende portefeuille. - Franse staatsobligaties gemaximeerd op 15% van de vastrentende portefeuille. - Overige Eurolanden (AAA en AA): per land gemaximeerd op 7,5% van de vastrentende portefeuille. - Overige Eurolanden (A): per land gemaximeerd op 5% van de vastrentende portefeuille (en in totaal gemaximeerd op 50%). - Overige Eurolanden (
20/26
vastgesteld 14 maart 2013
In de tabel hierna is een overzicht opgenomen van de ratings per Euroland. De gehanteerde rating is het gemiddelde van de ratings van S&P, Moody’s en Fitch.
Overzicht ratings Eurolanden (3 januari 2013) S&P Moody's Fitch Rating Duitsland AAA Aaa AAA AAA Finland AAA Aaa AAA AAA Luxemburg AAA Aaa AAA AAA Nederland AAA Aaa AAA AAA Oostenrijk AA+ Aaa AAA AAA Frankrijk AA+ Aa1 AAA AA België AA Aa3 AA AA Estland AAA1 A+ A Malta AA3 A+ A Slovenië A Baa2 AA Slowakije A A2 A+ A Griekenland BC CCC
IG Credits - Geen enkele debiteur >5% van de IG credits portefeuille. Swap tegenpartijen - Tenminste A rating en collateral management op dagbasis met drempel van maximaal € 250.000. Collateral uitsluitend AAA/AA Staat.
21/26
vastgesteld 14 maart 2013
6.5 Valutarisico In beginsel wordt het totale valutarisico volledig voor 100% afgedekt, met uitzondering van het valutarisico van de beleggingen in emerging markets. De afdekking van deze laatste categorie is duur (hoge tarieven wat ten koste gaat van het rendement) en onpraktisch (in een dergelijke portefeuille zitten veel verschillende valuta). Als maatstaf geldt dat het valutarisico voor 100% wordt afgedekt, met een bandbreedte van 90%-100%. Eind derde kwartaal 2012 was het netto valutarisico (na afdekking) 4%, dus de afdekking was binnen de bandbreedte. In het medio 2012 vastgestelde financieel risicobeleid werd een bandbreedte van 0%100% gehanteerd.
Besluit: het bestuur heeft in de vergadering van 14 februari 2012 besloten om het valutarisico volledig af te dekken, met uitzondering van het valutarisico van de beleggingen in emerging markets. Als maatstaf geldt een valutarisicoafdekking van 100%, met een bandbreedte van 90%-100%.
6.6 Concentratierisico Het concentratierisico (risico van beperkte mate van spreiding) wordt beperkt aan de hand van een aantal specifieke inrichtingseisen voor de portefeuille per asset class. Voor de vastrentende portefeuille zijn de belangrijkste spreidingskarakteristieken opgenomen onder de paragraaf over het kredietrisico. De spreiding van de overige asset classes wordt bewerkstelligd aan de hand van het in het mandaat vast te leggen restrictie dat binnen een mandaat een individuele naam maximaal 5% van dat mandaat mag uitmaken en de 10 grootste namen niet meer dan 40%. Monitoring van deze restricties vindt op kwartaalbasis plaats door de custodian. Afwijkingen worden direct gecorrigeerd door middel van een instructie van het bestuursbureau aan de desbetreffende beheerder(s). Dit gebeurt op aangeven door de beleggingscommissie. Indien de beleggingscommissie hiervan af wil wijken, kan dat alleen met behulp van een onderbouwd advies van de beleggingscommissie en een bestuursbesluit welk besluit binnen 5 dagen na de geconstateerde overschrijding genomen dient te worden.
6.7 Liquiditeitsrisico Liquiditeitsrisico kan ontstaan bij pensioenfondsen op het moment dat zij niet over voldoende liquide financiële middelen beschikken om op het beoogde moment aan de pensioenuitkeringenverplichtingen te voldoen. Het fonds stuurt op drie niveaus de liquiditeit van het fonds.
22/26
vastgesteld 14 maart 2013
1. Op jaarbasis worden een prognose gemaakt van de liquiditeitsbehoefte van het fonds en de wijze waarop hierin door het fonds zal worden voorzien. Deze liquiditeitsprognose wordt door het bestuur vastgesteld met de daarbij behorende maatregelen waarlangs een eventueel tekort aan liquiditeiten uit de beleggingen wordt vrijgemaakt en een overschot aan liquiditeiten binnen het beleggingsbeleid wordt gealloceerd. Op kwartaalbasis wordt de liquiditeitsplanning getoetst aan de realiteit. Deze toetsing maakt onderdeel uit van de kwartaalrapportage van het bestuursbureau. 2. Op portefeuilleniveau kent het fonds ook een aantal liquiditeitsbepalingen. Deze zijn als volgt geformuleerd: Liquiditeitsbepalingen Normaal scenario Dagliquiditeit 30% < 1 maand 55% 1-3 maanden 7,5% > 3 maanden 7,5% 100%
In onderstaande tabel is een overzicht van de stand van de beleggingen per eind 2012 (bron: kwartaalrapportage Q4 2012). Beleggingen per eind 2012 Categorie Aandelen Obligaties Obligaties (fonds) LOS Derivaten Vastgoed Private Equity Overige activa Totaal
€ mln 264 737 120 13 8 8 57 11 1.218
% 21,7% 60,5% 9,8% 1,1% 0,7% 0,6% 4,7% 0,9% 100,0%
3. Aan de hand van de swap portefeuille wordt op kwartaalbasis berekend wat de collateral behoefte zou kunnen zijn gegeven een verschuiving in de rente van 50 en 100 bp en wordt vastgesteld of de voor de tegenpartijen aanvaarbare collateral in voldoende mate aanwezig is.
Het bestuursbureau stelt op kwartaalbasis een liquiditeitsrapportage op. Op basis van de uitkomsten van punt 3 wordt door het bestuur op kwartaalbasis bepaald of en welke actie er ondernomen moet worden om in het onderpand te kunnen voorzien.
23/26
vastgesteld 14 maart 2013
7. Overig 7.1 Rebalancing SNPF kent een matching- en returnportefeuille. Deze ontwikkelt zich met de marktbewegingen. De complete portefeuille wordt eenmaal per half jaar gerebalanced. Er vindt geen mechanische rebalancing plaats, voor elke rebalancing zal een bestuursbesluit moeten worden genomen. Indien gedurende een kwartaal de bandbreedtes worden overschreden, dan zal een besluit moeten worden genomen (door het bestuur, ofwel indien daartoe gemandateerd de BBC) tot een extra rebalancing, of niet.
7.2 Onderzoek verkoop kantoorpand SNPF SNPF is in het bezit van haar eigen kantoorpand gelegen aan het Spui in Den Haag: een goede maar dure locatie. Het pand is op dit moment niet volledig verhuurd. De bouwkosten bedroegen € 9,3 miljoen. De hoogste waarde (in de boeken) is € 12 miljoen geweest. Thans staat het gebouw voor € 8,7 miljoen op de balans. Vermoedelijk wordt de waarde per eind 2012 voor circa € 1 miljoen afgewaardeerd. Volgens DTZ Zadelhoff zal de waarde van het pand nog verder dalen. Na afronding van het Project Toekomst kan in het najaar de aanwending van (en de investering in) het kantoorpand worden getoetst aan het toekomstbeeld.
7.3 Maatschappelijk verantwoord beleggen Veel pensioenfondsen in Nederland hebben beleid geformuleerd op het gebied van maatschappelijk verantwoord beleggen (MVB). Het onderwerp MVB kent drie pijlers: stembeleid, uitsluiting en engagement. Het voeren van een stembeleid op aandelen die men bezit en het rapporteren daarover is een wettelijke verplichting voor Nederlandse pensioenfondsen en is onderdeel van de controle van de certificerend actuaris op het ‘prudent person beginsel’. Thans ontbreekt een stembeleid bij SNPF. Het is gebruikelijk om het stemmen onder te brengen bij de vermogensbeheerders. Engagement (het in gesprek gaan met bedrijven over zaken waar men het niet mee eens is) en uitsluiting (het niet willen beleggen in specifieke bedrijven) is niet verplicht, maar wel gebruikelijk en heeft de vaak aandacht van de media (denk aan Zembla). Ook engagement en uitsluiting kan belegd worden bij de vermogensbeheerders, maar het bestuur moet daartoe wel een specifiek beleid en een specifieke opdracht formuleren. Het formuleren van een beleid op het gebied van MVB zal in het derde kwartaal van 2013 aan de orde worden gesteld. In 2013 zullen maatregelen worden genomen om te voldoen aan de wettelijke verplichtingen.
24/26
vastgesteld 14 maart 2013
Acties: - Voldoen aan wettelijke bepalingen ten aanzien van MVB (Q3/2013) - Formuleren van (criteria voor een) stembeleid. - Formuleren van beleid omtrent engagement en uitsluiting. - Uitvoering vastleggen van stembeleid door vermogensbeheerders. Tijdpad: Op de agenda in het derde kwartaal 2013.
7.4 Securities lending ‘Securities lending’ is het uitlenen van beleggingen aan een derde waarbij de uitlener het economisch eigendom behoudt. Voor het uitlenen ontvangt de uitlener een vergoeding. Het fonds staat in beginsel geen securities lending toe, tenzij: 1. De vermogensbeheerder voldoet aan eisen met betrekking tot risico monitoring (zware eisen aan het proces en het tegenpartijrisico); 2. De vermogensbeheerders bij verlies het fonds schadeloos stelt; 3. De vermogensbeheerder het proces van collateral management adequaat heeft ingericht. Het fonds controleert dit op basis van een ISAE3402 van de beheerder In de praktijk wordt momenteel door het fonds securities lending alleen bij Aegon toegestaan.
7.6 Class actions Een class action is een juridische procedure (‘action’) van een groep van beleggers (‘class’) tegen een onderneming (waarin de beleggers hebben geïnvesteerd) die heeft gehandeld in strijd met regelgeving. De procedure heeft tot doel om de verliezen die beleggers hebben geleden als gevolg van de malversatie(s) van de onderneming te compenseren. Class actions vinden met regelmaat plaats in de VS en in toenemende mate ook in Europa. Beleggers (zoals pensioenfondsen) kunnen zich kosteloos aanmelden bij gespecialiseerde bedrijven die werken volgens het principe ‘no cure, no pay’. Op dit moment is voor SNPF de dienstverlening op dit punt in handen van de custodian Kasbank. De praktijk leert dat custodians in het algemeen minder efficiënt zijn in class actions dan gespecialiseerde bedrijven, dat custodians niet altijd alle zaken oppikken en minder goed de laatste ontwikkelingen volgen.
Acties: - Evalueren hoe KAS Bank thans omgaat met class actions met de mogelijkheid om de dienstverlening op het gebied van class actions te verstrekken aan een daarin gespecialiseerde partij. Tijdpad: Eind 2013 / begin 2014.
25/26
vastgesteld 14 maart 2013
Bijlage 1 Matching- en Return portefeuille In onderstaande opstelling wordt aangegeven waartoe een herbalanceringsbeleid in relatie tot een renteafdekkingsbeleid georganiseerd kan worden. Zonder een onderscheid tussen een matchingportefeuille (waarin de renteafdekking volledig is georganiseerd) en een returnportefeuille (met de overige assets) zal een rentebeweging (c.p.) leiden tot een andere procentuele verdeling over de asset classes en mogelijkerwijs tot een automatische herbalancering. Door een rentestijging, daalt de waarde van de obligatieportefeuille. Bij een gelijkblijvende aandelenportefeuille daalt het procentuele belang van de obligaties in de portefeuille. Bij een automatische herbalancering zou een deel van de aandelen worden verkocht en zouden obligaties worden bijgekocht. Hierdoor stijgt de mate van renteafdekking (minder risico) bij een hogere dekkingsgraad. Door een rentedaling vindt het omgekeerde plaats. Door herbalancering daalt de mate van renteafdekking (meer risico) bij een lagere dekkingsgraad. Indien wordt gewerkt met een Matchingportefeuille loopt het deel van de portefeuille dat wordt gebruikt voor renteafdekking altijd synchroon met het deel van de verplichtingen en het renterisico dat men wenst af te dekken. Herbalancering vindt dan alleen plaats binnen de returnportefeuille (in onderhavige voorstel slechts 1 asset class dus geen herbalancering) .
26/26