Bestemmingsplan Oppad 2
Gemeente Wijdemeren 21 maart 2013 vastgesteld
Gemeente Bestemmingsplan Voorontwerp
Plannummer: NL.IMRO.1696.BP1600oppad22012-va00
-
Toelichting Bijlagen bij de toelichting Regels Bijlagen bij de regels Verbeelding
Vastgesteld 21 maart 2013 Projectnummer 2290 –331
adres
Arnhemseweg 6 3817 CH Amersfoort telefoon
033 2851685 e-mail
[email protected] website
www.vp.nl
Gemeente Wijdemeren Toelichting, deel uitmakende van het Bestemmingsplan Oppad 2
vastgesteld
Plannummer: NL.IMRO.1696.BP1600oppad22012-va00 Vastgesteld door de raad op 21-03-2013 Plan onherroepelijk per..-..-….
Inhoudsopgave
TOELICHTING
5
Hoofdstuk1 Inleiding 1.1 Algemeen 1.2 Plangebied 1.3 Vigerend bestemmingsplan 1.4 Indeling bestemmingsplan
5 5 5 6 7
Hoofdstuk2 Huidige situatie 2.1 Ontstaansgeschiedenis 2.2 Huidige situatie plangebied
9 9 10
Hoofdstuk3 Beleidskader 3.1 Inleiding 3.2 Rijksbeleid 3.3 Provinciaal beleid 3.4 Regionaal Beleid 3.5 Gemeentelijk beleid
13 13 13 14 21 21
Hoofdstuk4 Planbeschrijving 4.1 Concept-stedenbouwkundig plan 4.2 Verkeer en parkeren
25 25 26
Hoofdstuk5 Uitvoerbaarheid 5.1 Waterhuishouding 5.2 Flora- en fauna 5.3 Bodem 5.4 Cultuurhistorie en archeologie 5.5 Milieuzonering 5.6 Luchtkwaliteit 5.7 Geluid 5.8 Externe veiligheid 5.9 Kabels en leidingen
33 33 36 40 41 44 45 46 51 52
Hoofdstuk6 Juridische vormgeving 6.1 Algemeen 6.2 Planregels 6.3 Bestemmingsbepalingen
55 55 55 56
Hoofdstuk7
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
59
Hoofdstuk8
Economische uitvoerbaarheid
61
Bijlagen bij de toelichting Bijlage 1 Parkeeronderzoek herontwikkeling Kindertrefpunt Oud-Loosdrecht, Goudappel Coffeng, 3 augustus 2012
2
Bijlage 2 Parkeeronderzoek herontwikkeling Kindertrefpunt Oud-Loosdrecht, Openbare en privé parkeerplaatsen, Goudappel Coffeng, 11 februari 2013 Bijlage 3 Quick scan flora en fauna Oppad te Oud Loosdrecht, Laneco Landschaps & Ecologisch Advies, 4 juni 2012 Bijlage 4 Nader Bodemonderzoek, Oppad 2 te Loosdrecht, grondslag bodemkwaliteitsbureau, 24 juli 2012 Bijlage 5 Oppad 2 te Oud-Loosdrecht, gemeente Wijdemeren, Een Bureauonderzoek, ADC ArcheoProjecten, 25 juni 2012 Bijlage 6 Akoestischonderzoek herontwikkeling Kindertrefpunt Oud-Loosdrecht, Goudappel Coffeng, 23 juli 2012 Bijlage 7
Verslag inspraakavond Oppad 25 juni 2012
3
TOELICHTING Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1
Algemeen
De gemeente Wijdemeren heeft besloten het perceel Oppad 2 in Oud-Loosdrecht te herontwikkelen. Op het perceel staat het gebouw Het Trefpunt. Verder is het perceel ingericht als parkeerterrein voor Het Trefpunt. Op deze plek zal woningbouw worden gerealiseerd. Het stedenbouwkundig plan gaat uit van negen eengezinswoningen en een villa. Het is de bedoeling om het project te realiseren in collectief particulier opdrachtgeverschap. Dat wil zeggen dat de toekomstige bewoners zelf opdrachtgever zijn en samen kunnen bepalen hoe de woningen worden vormgegeven. In dit bestemmingsplan wordt de herontwikkeling naar wonen planologisch mogelijk gemaakt. Verder worden de regels gesteld waarbinnen de nieuwe ontwikkeling kan plaatsvinden. In samenhang met de ontwikkeling van de woningen wordt het openbaar gebied in het bestemmingsplangebied opnieuw ingericht. Onder andere om voldoende parkeergelegenheid in het openbaar gebied te waarborgen.
1.2
Plangebied
Het plangebied wordt globaal begrensd door de Oud-Loosdrechtsedijk aan de zuidzijde, het Oppad aan de westzijde en de Drie Kampjes aan de Noordzijde. Aan de oostzijde ligt de grens ter hoogte van de perceelsgrens van de aanliggende woonbebouwing. De begrenzing van het plangebied is op de onderstaande luchtfoto aangegeven.
plangebied (rood omrand)
5
1.3
Vigerend bestemmingsplan
In het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Loosdrecht landelijk gebied noordoost', vastgesteld door de gemeenteraad op 29 mei 2008, (gedeeltelijk) goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 27 januari 2009. Ter plekke van de bestaande bebouwing geldt de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden (M)', met de nadere aanduiding 'Mv (verenigingsgebouw)'. Voor het overige deel van het perceel geldt de bestemming 'Verkeersdoeleinden (V)'. Het perceel aangemerkt als 'Archeologisch waardevol gebied'.
uitsnede vigerend bestemmingsplan en plangebied (rood omcirkeld)
De op de plankaart voor 'Maatschappelijke doeleinden (M)' aangewezen gronden zijn ter plaatse van de nadere aanduiding 'Mv' bestemd voor een verenigingsgebouw. De goot- en bouwhoogte van de gebouwen mogen niet meer bedragen dan de goot- en bouwhoogte zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan 'Loosdrecht landelijk gebied noordoost'. De op de plankaart voor 'Verkeersdoeleinden (V)' aangewezen gronden zijn bestemd voor wegen, fietsen voetpaden en andere verhardingen, bermen, picknickplaatsen, fietsenstallingen en bushokjes, parkeerplaatsen en groenvoorzieningen. De gronden aangewezen als 'Archeologisch waardevol gebied' zijn mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden. De gemeente Wijdemeren is bezig met de actualisering van verouderde bestemmingsplannen. In dat verband wordt het vigerende bestemmingsplan 'Loosdrecht landelijk gebied noordoost' herzien. Ten westen en ten zuiden van het onderhavige plangebied geldt het bestemmingsplan Plassengebied. Ook het bestemmingsplan Plassengebied wordt herzien. Het onderhavige plangebied is buiten de
6
bovengenoemde actualisaties gehouden.
1.4
Indeling bestemmingsplan
De toelichting is als volgt opgebouwd: In hoofdstuk 2 zijn de ontstaansgeschiedenis en de huidige situatie kort geschetst; In hoofdstuk 3 zijn de voor het bestemmingsplan relevante beleidsstukken, zowel op rijksniveau als op provinciaal en gemeentelijk niveau, opgenomen; In hoofdstuk 4 is de beschrijving van het plan opgenomen, waaronder de verantwoording van de parkeersituatie; In hoofdstuk 5 zijn alle aspecten op het gebied van het milieu en leefkwaliteit beschreven; In hoofdstuk 6 komt de juridische vormgeving aan de orde; In hoofdstuk 7 komt de maatschappelijke uitvoerbaarheid aan de orde; In hoofdstuk 8 komt de economische uitvoerbaarheid aan de orde.
7
8
Hoofdstuk 2 Huidige situatie
2.1
Ontstaansgeschiedenis
In het veengebied rond Oud-Loosdrecht is waarschijnlijk al sinds het begin van de jaartelling turf gestoken. Sinds de 14e eeuw is de vervening stelselmatig doorgevoerd. Het gebied is ingrijpend getransformeerd met het in zwang komen van de natte vervening in de 16e eeuw, waardoor een omvangrijk stelsel van petgaten en legakkers ontstond. Ondanks het feit dat dit systeem van vervening aan strenge regels was gebonden, ontstonden er steeds grotere plassen. Door ondergraving en afkalving door de golfslag spoelden veel legakkers weg. Dankzij verschillende vaarverbindingen ontstond zo het gebied dat grote bekendheid geniet als de Loosdrechtse plassen.
Uitsnede historische atlas, circa 1896
Vanaf het eind van de 19e eeuw begon de waterrecreatie hier aan een opmars, die zijn hoogtepunt kent rond het midden van de 20e eeuw. De landschaps- en natuurwaarde van de het open water, legakkers en het aangrenzende laagveenmoeras is hoog. Uit de vele fraaie foto's, schilderijen en verslagen blijkt dat het gebied door de jaren heen erg gewaardeerd is door bewoners en bezoekers. Oud-Loosdrecht en Nieuw-Loosdrecht zijn waarschijnlijk nagenoeg gelijktijdig ontstaan als lintdorpen langs de Oud- en Nieuw Loosdrechtsedijk. Deze dijk vormde aanvankelijk de ontginningsbasis van het veengebied. Door de vervening is het steeds meer verworden tot een smalle landstrook tussen ruime plassen en natte natuur. Door de toenemende waterrecreatie groeide het aantal werven en horecavoorzieningen, met name aan de zuidzijde van de Oud-Loosdrechtsedijk vanwaar de Loosdrechtse plassen goed bereikbaar zijn. Ten noorden van de weg zijn deze voorzieningen veel schaarser. Deze kant grenst aan de Vuntus die relatief klein is en slechts beperkt bereikbaar per boot. Aan deze zijde van het lint zijn verschillende woonbuurtjes ontwikkeld. Deze liggen als lobben aan het
9
lint en zijn ermee verbonden middels enkele korte paden en woonstraten.
Luchtfoto omgeving
2.2
Huidige situatie plangebied
De locatie grenst aan de Oud-Loosdrechtsedijk. Langs de noordzijde vormt de locatie een onderbreking in een vrij kleinschalig woonlint. Aan de zuidzijde van de weg bevinden zich enkele panden die overwegend verband houden met de waterrecreatie. Daar direct achter bevinden zich enkele werven. Het open water is alleen met enige moeite zichtbaar vanaf de weg. De locatie ligt besloten in één van de lobben die aan het lintdorp zijn ontwikkeld. Deze buurt stamt overwegend uit de jaren tachtig en bestaat uit een breed palet van grondgebonden woningen en appartementen. Tenmidden van de woonbuurt bevindt zich een basisschool (SWS de Catamaran). Deze buurt is compact van opzet, wat contrasteert met de aangrenzende luisterrijke natuur en weids open water. Het woonbuurtje wordt ontsloten via het Oppad en het Bleekveld . Deze sluiten beide aan op de Oud Loosdrechtsedijk en zijn met elkaar verbonden door De Drie Kampjes. De te ontwikkelen locatie grenst aan de Oud Loosdrechtsedijk, aan het Oppad en aan De Drie Kampjes. Langs de oostkant grenst het aan de tuinen van drie woningen. Op de rand van de Oud Loosdrechtsedijk staan twee bomen die met de kroon in elkaar groeien. De ene is een linde die geplant is als herdenkingsboom, de ander is een bijna volwassen plataan. Daarachter bevindt zich een parkeerplaats die is aangelegd ten behoeve van het Trefpunt. Deze parkeerplaats heeft een stenige en daardoor weinig aansprekende inrichting. Het Trefpunt bevindt zich aan de noordzijde van de locatie. Het is een voormalige maatschappelijke voorziening die de afgelopen jaren nog dienst heeft gedaan als locatie voor kinderfeesten en -ontmoeting en als gymzaal. In architectonisch opzicht is het een dominant en weinig passend gebouw. De meeste 10
gevels zijn gesloten en zien er inmiddels verwaarloosd uit. Door de positionering van dit doosachtige gebouw ontbreekt een vanzelfsprekende samenhang tussen dorpslint en woonbuurt. De kale parkeerplaats draagt hier ook niet aan bij.
Luchtfoto huidige situatie
11
12
Hoofdstuk 3 Beleidskader 3.1
Inleiding
Op bestuurlijk niveau zijn beleidsuitspraken geformuleerd die onder meer betrekking hebben op het plangebied. Dit hoofdstuk bevat een korte samenvatting van de voor het bestemmingsplan van belang zijnde nota's en studies. Het milieubeleid, dat is vastgelegd in diverse wetten en waarvoor specifiek onderzoek moet worden uitgevoerd, is opgenomen in hoofdstuk 5 (Uitvoerbaarheid).
3.2
Rijksbeleid
3.2.1
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 heeft de minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vastgesteld. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten het de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeentes krijgen meer bevoegdheden bij ruimtelijke ordening. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen. De Structuurvisie gaat diverse beleidsnota's vervangen, waaronder de Nota Ruimte. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. Tot 2028 heeft het kabinet in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (ontwerp) drie Rijksdoelen geformuleerd: de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat; de bereikbaarheid verbeteren; zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden. Voor het Verbeteren van de milieukwaliteit gaat de nota uit van de (internationaal) geldende normen. Verder gaat de nota uit van ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten, het gaat daarbij om de (herijkte) EHS en Natura2000 gebieden. Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio’s leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen. Om beide te bereiken wordt een ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder voor duurzame verstedelijking werkt met de volgende opeenvolgende stappen : 1. Beoordeling door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale en intergemeentelijke behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen waarin nog niet elders is voorzien. Naast de kwantitatieve beoordeling gaat het ook om kwalitatieve vraag op regionale, intergemeentelijke schaal. Het passende regionale schaalniveau wordt voornamelijk bepaald door het woon-werk verkeer; 2. Indien de beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale, intergemeentelijke vraag, beoordelen betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten; 3. Indien herstructurering of transformatie van bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt om aan de regionale, intergemeentelijke vraag te voldoen, beoordelen betrokken overheden of 13
de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten is of als zodanig wordt ontwikkeld. Naast de ladder voor duurzame verstedelijking, is ook een goed en bestendig ontwerp alsook adequate ruimtelijke informatie onderdeel van een gedegen afweging in de planvormende fase. Als onderdeel van de verantwoordelijkheid voor een goed systeem van ruimtelijke ordening ondersteunt het Rijk de andere overheden door middel van kennis en experimenten en bij de ontwikkeling van alternatieve vormen van financiering en nieuwe verdienmodellen.
3.2.2
Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan (NWP) is het rijksplan voor het waterbeleid. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en diverse vormen van gebruik van water. Het NWP beschrijft de maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. In het Nationaal Waterplan wordt uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies ven de Deltacommissie in 2008. Het is gericht op duurzame waterveiligheid en zoetwatervoorziening. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn verder het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de Kaderrichtlijn Water.
3.3
Provinciaal beleid
3.3.1
Structuurvisie Noord-Holland 2040
Op 21 juni 2010 is door Provinciale staten van Staten van Noord-Holland de Structuurvisie Noord-Holland 2040 vastgesteld. Tegelijkertijd zijn een nieuwe bijbehorende provinciale verordening en een planMer vastgesteld. Op 23 mei 2011 is de eerste herziening door Provinciale Staten vastgesteld van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 vastgesteld en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie. In de structuurvisie geeft de provincie aan op welke manier zij de ruimte de komende 30 jaar wil benutten en ontwikkelen. De provincie zet vooral in op compacte en goed bereikbare steden omringd door aantrekkelijk groen. Een vitale plattelandseconomie is belangrijk voor de Noord-Hollandse economie en een levensvoorwaarde voor de leefbaarheid van gebieden. Het uitgangspunt is een ontwikkelingsgerichte strategie met de ambitie dat daar waar nieuwe economische activiteiten mogen worden ontwikkeld, ook de kwaliteit van het gebied erdoor toeneemt.
14
Totaalkaart Structuurvisie Noord-Holland 2040, partiële herziening vastgesteld door PS 23-05-2011
15
In de structuurvisie zijn de provinciale belangen benoemd en wordt in verschillende hoofdstukken de provinciale visie op deze belangen beschreven. De provinciale belangen die uiteengezet worden, zijn ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. Om de visie van Noord-Holland te kunnen waarmaken is de structuurvisie opgebouwd uit diverse hoofd- en subthema's met daaronder een aantal concrete projecten als uitvoeringsprogramma: 1. Klimaatbestendigheid voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast voldoende schoon grond-, drink- en oppervlaktewater voldoende ruimte voor het opwekken van duurzame energie 2. Ruimtelijke kwaliteit behoud en ontwikkeling Noord-Hollandse cultuurlandschappen behoud en ontwikkeling natuurgebieden behoud en ontwikkeling van groen om de stad 3. Duurzaam ruimtegebruik milieukwaliteit; voldoende en gedifferentieerde ruimte voor economische activiteiten behoud en ontwikkeling van verkeer- en vervoersnetwerken voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting voldoende en gedifferentieerde ruimte voor landbouw en visserij voldoende en gedifferentieerde ruimte voor recreatie en toerisme De Structuurvisie 2040 richt zich op de ontwikkeling van landschappen en dorpen op basis van het zogenaamde dorps-DNA. Onder dorps-DNA verstaat de provincie Noord-Holland de kernkwaliteiten van de Noord-Hollandse dorpen. Noord-Holland heeft een grote verscheidenheid aan dorpen tussen en binnen de verschillende landschapstypen. Ze zijn in de afgelopen eeuw sterk gegroeid en hebben (deels) hun oorspronkelijke structuur en identiteit verloren. De provincie Noord-Holland wil dat nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden op basis van de karakteristieke eigenschappen van de landschappen en dorpen.
16
Uitsnede kaartbeeld 'Bestaand Bebouwd Gebied' (digitale verbeelding kaart 2 PRVS) en locatie plangebied (* )
Op de structuurvisiekaart is het betreffende deel van het bebouwingslint langs de Oud-Loosdrechtsedijk aangemerkt als Bestaand Bebouwd Gebied. Het beleid hiervoor is Innovatief ruimtegebruik, intensiveren en herstructureren, mengen wonen en werken, kwaliteitsverbetering kennisintensieve en creatieve milieus. Aangezien de onderhavige locatie binnen Bestaand Bebouwd Gebied valt is er voor de beoogde woningbouw geen ontheffing nodig op grond van de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie van de provincie Noord-Holland. Er hoeft dan ook geen advies gevraagd te worden aan het gewest Gooien Vechtstreek of de bouw van de woningen in overeenstemming is met de Regionale Woonvisie.
Behoud en ontwikkeling Natuurgebieden De Provincie Noord-Holland spant zich in voor het in stand houden en waar mogelijk vergroten van deze biodiversiteit, vanuit de intrinsieke waarde van natuur. De Provincie beschouwt de natuur en gebruikswaarde van haar natuur daarom in samenhang. De Provincie Noord-Holland zorgt voor gebieden met een hoge biodiversiteit, maakt deze waar mogelijk toegankelijk voor recreatie en bouwt deze uit tot een robuust, samenhangend netwerk. Kern van het natuurbeleid is de veiligstelling en de ontwikkeling van een netwerk van onderling verbonden natuurgebieden, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) inclusief de verbindingszones, nationale parken en Natura 2000 gebieden.
17
3.3.2
Provinciale Woonvisie 2010-2020
De Provinciale Woonvisie 2010-2020 is erop gericht in 2020 te beschikken over voldoende woningen met een passende kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu. De speerpunten van de Provinciale Woonvisie 2010-2020 zijn: 1. Verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten, en specifiek voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning; 2. Verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners; 3. Verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving. In de woonvisie benadrukt de provincie met name het belang van een passende kwaliteit woningbouw. Dat is alleen mogelijk als er op regionaal niveau een goede afstemming komt tussen alle partijen die zijn betrokken bij het bouwen van woningen. De provincie zet zich vooral in als procesleider, aanjager en expert. Vanuit die rol is de provinciale woonvisie opgesteld en wordt vervolgens aangestuurd op het maken van bestuurlijke afspraken in de zogenaamde Regionale actieprogramma's. In deze regionale actieprogramma's zullen de speerpunten en opgaven uit deze woonvisie nader worden uitgewerkt. Het wellicht belangrijkste instrument dat de provincie actief inzet is die van het monitoren. Monitoring van ontwikkelingen en trends is hiermee een belangrijke input om beleidsacties uit te zetten. De woonvisie gaat uit van een demografische ontwikkeling waarbij in Noord-Holland Noord de bevolkingsgroei afneemt. De woonvisie gaat uit van een langzame afname van de bevolking na 2025. De gevolgen op de woningmarkt zullen met enige vertraging merkbaar zijn. Verwacht wordt dat na 2030 het aantal huishoudens en dus de woningbehoefte niet meer toeneemt. Wat betreft de te realiseren woningaantallen wordt uitgegaan van woningaantallen die zijn vastgelegd in het Gebiedsdocument Noord-Holland Noord 2010-2020. Vergrijzing leidt tot een vraag naar woningen en woonomgevingen waar mensen langdurig zelfstandig kunnen blijven wonen en deelnemen aan de maatschappij. De provincie zet in op voldoende geschikte woningen voor senioren. Noord-Holland Noord is daarnaast aantrekkelijk voor jongeren vanwege betaalbare woningen de prettige leefomgeving en het wonen nabij werken. Om starters en jongeren op de woningmarkt betere kansen te geven blijft de betaalbaarheid van de woningen belangrijk. Klimaatverandering vraagt om duurzame woningen en woonomgevingen. Verder stelt de Provinciale woonvisie de consument centraal. De provincie wil de keuzevrijheid van bewoners vergroten. Dit betekent dat er ruimte moet worden gegeven aan (specifieke) woonwensen. Het gaat daarbij niet alleen om de woning maar ook om de woonomgeving.
18
3.3.3
Leidraad Landschap en Cultuurhistorie
De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (2010) is een uitwerking van het in 2006 vastgestelde Beleidskader Landschap en Cultuurhistorie, dat werd gebruikt als toetsingskader voor ruimtelijke plannen als bestemmingsplannen, beeldkwaliteitsplannen en structuurplannen. Daarnaast bood het handreikingen en inspiratie aan gemeenten om landschap en cultuurhistorie als uitgangspunt te gebruiken bij planvorming. Met de vaststelling van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) is het beleidskader ten aanzien van landschap en cultuurhistorie aangepast en aangevuld, met behoud van de eerder ingezette beleidslijn. Het beleidskader is aangevuld met een aantal onderwerpen die van belang zijn voor de ruimtelijke kwaliteit van Noord-Holland, te weten 31 aardkundige waarden, openheid en dorps-DNA. Daarnaast is gekozen voor een nieuwe indeling van de leidraad. Waar het beleidskader voorheen vanuit regio's was opgebouwd, is nu per landschapstype duidelijk aangegeven welke kernkwaliteiten de provincie belangrijk vindt en hoe daarop wordt gestuurd. Loosdrecht valt binnen het gebied dat is aangemerkt als 'Veenpolderlandschap'. In Loosdrecht zijn met name de volgende onderdelen van het Landschaps- en dorps DNA van belang: Landschaps DNA De Middeleeuwse verkavelingsstructuren (Voormalige) dijkstructuren Langgerekte lintdorpen in een open landschap zijn belangrijke ruimtevormende elementen Veenweidelandschappen: Open en vlak landschap, grasland, water en natuurlijke begroeiing. Mate van openheid: landschap met een open tot zeer open karakter met plaatselijk matig open en gesloten gebieden (m.n. plassengebied) Het open en waterrijk karakter Lineaire nederzettingsstructuur (in Loosdrecht de kenmerkende gebogen lijn van Oud- en Nieuw Loosdrechtsedijk ) Opstrekkende verkaveling, haaks op het lint (in Loosdrecht de kenmerkende stervorm) Dorps-DNA De weg/dijk of als ruimtelijke structuurdrager De bebouwing is georiënteerd naar de structuurdrager (weg of dijk) Tussen de bebouwingslinten is het natte graslandschap zeer open Water in het omringende landschap is overwegend aanwezig in een langgerekt slotenpatroon met een strokenverkaveling Vanuit de lintbebouwing zijn doorzichten naar het omringende polderlandschap Naar de kern (kerk) toe worden de doorzichten minder en de bebouwing steeds dichter Het groene karakter wordt van oudsher gevormd door erfbeplantingen en particuliere tuinen
3.3.4
Waterplan 2010-2015
Provinciale Staten hebben op 16 november 2009 het provinciaal Waterplan 2010-2015 vastgesteld. Het Waterplan geeft duidelijkheid over de strategische waterdoelen tot 2040 en de daarbij behorende acties tot 2015. De strategische waterdoelen van de provincie zijn: Waarborgen, met waterschappen en Rijkswaterstaat, van voldoende bescherming van mens, natuur en bedrijvigheid tegen overstromingrisico's via het principe: preventie (het op orde houden van de waterkeringen met aandacht voor ruimtelijke kwaliteit), gevolgschade beperken (bijvoorbeeld
19
waterbestendig bouwen daar waar nodig) en rampenbeheersing (bijvoorbeeld goede vluchtroutes en informatievoorziening). Zorgen, samen met waterschappen, gemeenten en Rijkswaterstaat, dat water in balans en verantwoord benut en beleefd wordt door mens, natuur en bedrijvigheid. Het versterken van het watersysteem en de beleving van het water door deze te combineren met natuurontwikkeling, recreatie en/of cultuurhistorie. Zorgen, samen met gemeenten, waterschappen, Rijkswaterstaat en drinkwaterbedrijven, voor schoon en voldoende water, middels een kosteneffectief en klimaatbestendig grond- en oppervlaktewatersysteem. Zorgen samen met gemeenten, waterschappen en belanghebbenden, voor maatwerk in het Noord-Hollandse grond- en oppervlaktewatersysteem, middels integrale gebiedsontwikkeling. Een belangrijk middel voor het realiseren van deze waterdoelen is het via integrale gebiedsontwikkeling actief zoeken naar kansrijke combinaties met veiligheid, economie, recreatie, landbouw, milieu, landschap, cultuur en natuur. Het Waterplan heeft voor de ruimtelijke aspecten de status van een structuurvisie op basis van de Wet ruimtelijke ordening. In het Waterplan staan de ruimtelijke consequenties van het waterbeleid. Alle ruimtelijke opgaven uit het Waterplan zijn integraal afgewogen bij de vaststelling van de Structuurvisie Noord-Holland 2040.
Een aantal daarvan is voor het bestemmingsplan van belang; De gemeenten zorgen ervoor dat de wateropgave niet toeneemt als gevolg van de uitvoering van ruimtelijke plannen en benutten de mogelijkheden om de opgave in bestaand gebied op te lossen door functiecombinaties met bijvoorbeeld recreatie, natuur, landschap en cultuurhistorie. De gemeenten benutten in overleg met de waterschappen kansen om fijnmazige maatregelen mee te koppelen met andere belangen. De gemeenten bestrijden watertekort in stedelijk gebied onder andere door afkoppelen en infiltratie van hemelwater. De gemeenten bevorderen bij de beoordeling van (nieuwe) bouwplannen het gebruik van duurzame bouwmaterialen. De gemeenten zorgen ervoor dat hun bestemmingsplannen in overeenstemming zijn of worden gebracht met de hiervoor beschreven doelstellingen. De gemeenten leggen in of rond stedelijk gebied natte natuur aan. Zij streven er naar deze werkzaamheden zoveel mogelijk te combineren met werkzaamheden om de bergingscapaciteit te vergroten. Het gaat vooral om fijnmazige maatregelen, waarbij bergingscapaciteit en natuurvriendelijke oevers worden ingepast in stedelijk gebied, op bedrijventerrein of in recreatiegebieden. De gemeenten zorgen voor het afkoppelen van regenwater dat nu nog over schone verharde oppervlakte het rioleringsstelsel in stroomt.
3.3.5
Provinciaal Milieubeleidsplan
Gedeputeerde Staten van Noord-Holland hebben in 2009 het Provinciaal Milieubeleidsplan (PMP) voor de periode 2009 - 2013 vastgesteld. In het Provinciaal Milieubeleidsplan (PMP) staan de milieudoelen van de provincie. Ook wordt daarin beschreven hoe die moeten worden gerealiseerd en binnen welke termijn. Er zijn twee overkoepelende doelen:
20
het voorkomen van schade aan de menselijke gezondheid, dier en plant; het stimuleren van duurzame ontwikkeling in Noord-Holland voor nu en in de toekomst, zonder afwenteling van de milieubelasting naar elders. Om de doelen te bereiken worden activiteiten uitgevoerd op de volgende acht thema's: afval bodem externe veiligheid geluid geur licht en donkerte lucht klimaat en energie De doelen van dit milieubeleidsplan zijn meegenomen in de integrale ruimtelijke afwegingen die in de structuurvisie Noord-Holland 2040 zijn gemaakt. Ruimtelijke functies kunnen grote gevolgen hebben voor het milieu, bijvoorbeeld vanwege geluidhinder of externe veiligheid. De provincie hanteert het aspect milieu daarom als een bepalende factor bij de indeling van de ruimte en de vraag of functies wel of niet kunnen worden gemengd. In de structuurvisie is 'duurzaam ruimtegebruik' dan ook als overkoepelend provinciaal belang opgenomen.
3.4
Regionaal Beleid
Op 22 maart heeft het portefeuillehoudersoverleg Wonen, Welzijn, Zorg van de Gooi en Vechtstreek het Regionaal Actieprogramma Wonen 2011 – 2015 vastgesteld. Het doel van het Regionaal Actieprogramma Wonen is om te komen tot regionale woningbouwprogrammaring, waarbij op regionaal niveau de afstemming tussen vraag en aanbod centraal staat. Een regionaal programma kan een robuust kader bieden voor lokale differentiatie en het maken van afspraken daarover. Afstemming van het woonbeleid op regionaal niveau is nodig om een passende verdeling van woningtypen en woonmilieus tot stand te brengen die past bij de vraag van de consumenten. Als belangrijkste regionale thema's zijn aangemerkt: betaalbaarheid, toegankelijkheid en duurzaamheid. Met het onderhavige woningbouwplan wordt invulling gegeven aan de woningbouwopgave van de gemeente Wijdemeren, waarbij vooral beoogd wordt bij te dragen aan het aandeel betaalbare woningen in de gemeente.
3.5
Gemeentelijk beleid
3.5.1
Structuurvisie Wijdemeren
De Structuurvisie Wijdemeren zal door de gemeenteraad worden vastgesteld op 27 september 2012. De Structuurvisie geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente aan. Het motto is 'beheerste ontwikkeling met behoud van het goede.' Ten aanzien van het wonen geeft de structuurvisie aan dat er in de gemeente behoefte is aan woningen, vooral voor jongeren, ouderen en gehandicapten. Gezien de hoge natuur- en landschapswaarden in de gemeente is het beleid voor woningbouw restrictief. Daardoor zijn er weinig woningbouwlocaties van grotere omvang beschikbaar. Het onderhavige plan biedt de kans woningvoorraad binnen het bestaand bebouwd gebied uit te breiden.
21
3.5.2
Welstandsnota Wijdemeren
Het hoofddoel van de nota is het inzicht verlenen in het welstandsbeleid. Een welstandstoets is (wettelijk) verplicht bij bouwaanvragen en wordt verricht door een (welstands)commissie. Deze heeft het recht een bouwplan – op basis van welstandscriteria – af te wijzen. In de welstandsnota staan de relevante randvoorwaarden en uitgangspunten voor het welstandsbeleid. Waardebepalingen, ontwikkelingen en beleid De kern van Oud-Loosdrecht heeft gevarieerde gebouwen in een oude lintstructuur en is cultuurhistorisch waardevol. Verdere schaalvergroting en verdichting is te verwachten. Het beleid is gericht op het behoud en versterken van de samenhang. Bijzonder welstandsregime Voor Oud-Loosdrecht geldt een bijzonder welstandsregime. Er zal onder meer worden getoetst op een heldere gevelgeleding en een zorgvuldige architectonische uitwerking. Voor de onderhavige nieuwe planmatige ontwikkeling zal een bondig beeldkwaliteitplan worden opgesteld. Het beeldkwaliteitplan geeft de uitgangspunten aangeven voor de vormgeving van het woningbouwproject. Hierbij wordt afstemming gezocht met de karakteristieken die beschreven zijn in de welstandsnota.
3.5.3
Woningbouwbeleid
3.5.3.1 Woonvisie Wijdemeren De gemeente Wijdemeren heeft in samenwerking met de woningcorporaties SWGO, Atrium en AWVL een Woonvisie opgesteld. De Woonvisie geeft weer hoeveel woningen en wat voor soort woningen voor verschillende doelgroepen gebouwd moeten worden. Wijdemeren vergrijst en in de toekomst krijgt de gemeente te maken met een afname van de bevolking. Om ook richting de toekomst de eigen woningbehoefte het hoofd te kunnen bieden, zal de woningvoorraad jaarlijks met 60-70 woningen moeten worden uitgebreid. In de huursector is met name behoefte aan woningen voor senioren en starters. In de koopsector is vooral behoefte aan goedkopere eengezinswoningen en duurdere woningen vanaf € 275.000,-. Daarnaast is er behoefte aan diverse typen zorgwoningen.
3.5.3.2 Regionale Woonvisie Op 29 mei 2008 heeft de gemeenteraad van Wijdemeren de Regionale Woonvisie vastgesteld. Hierin wordt geconcludeerd dat in de regionale woningmarkt te weinig beweging zit. Met name voor de lagere (midden)inkomens zijn de kansen beperkt. In negatieve zin springen jongeren (tot dertig jaar) en jonge gezinnen er uit. Door de vergrijzing/ontgroening is er ook steeds meer behoefte aan geschikte woningen voor mensen - veelal ouderen - die zorg nodig hebben. Daarnaast is er een tekort aan betaalbare huizen 'voor het behouden van een gezonde bevolkingsopbouw' en voor mensen in de zorg en dienstverlening. De mogelijkheden voor nieuwbouw zijn beperkt, met name door de aanwezige groen- en natuurgebieden en wegen. De negen gemeenten willen alles op alles zetten om van het Gooi en de Vechtstreek 'een economisch en sociaal vitale, ongedeelde regio' te maken. In deze woonvisie hebben de gemeenten afgesproken dat het regionaal woningbouwprogramma bestaat uit: 1/3 betaalbaar, 1/3 middelduur en 1/3 duur en topduur.
22
3.5.3.3 Beoogd woningbouwprogramma Oppad 2 Uiteraard maakt een kleinschalig project als het Oppad 2 maar een klein onderdeel uit van de lokale en regionale productie. Vanwege het kleine aantal woningen is het niet relevant om de beoogde verdeelsleutel exact toe te passen. Wel is het van belang goed aan te sluiten bij de uitgangspunten van het beleid. Het beoogde programma voor de locatie Oppad 2 bestaat uit 10 woningen. Deze zullen worden ontwikkeld in collectief particulier opdrachtgeverschap. Dat wil zeggen dat de toekomstige bewoners zelf opdrachtgever zijn en samen kunnen bepalen hoe de woningen worden vormgegeven. Aangezien bij het onderhavige project wordt uitgegaan van Collectief Particulier Opdrachtgeverschap, is gekozen voor het ontwikkelen van uitsluitend koopwoningen op deze locatie. Negen rijwoningen zitten met een indicatieve v.o.n. prijs tot € 200.000 euro in de categorie betaalbaar. Eén vrijstaande woning zit in het dure segment. De uiteindelijke prijsstelling wordt uiteraard mede bepaald door de keuzes die de toekomstige bewoners in het CPO traject maken. De toevoeging van eengezinswoningen in de bovengenoemde prijsklasse sluit aan bij te te verwachten vraag en levert een goede bijdrage aan een evenwichtige en een gevarieerde opbouw van de woningvoorraad in de regio. Met het beoogde programma wordt dus aangesloten bij de uitgangspunten van de Woonvisie Wijdemeren en de Regionale Woonvisie. Het plan voldoet daarmee aan het gemeentelijk woningbouwbeleid.
23
24
Hoofdstuk 4 Planbeschrijving 4.1
Concept-stedenbouwkundig plan
Het concept-stedenbouwkundig plan gaat uit van herinrichting van het perceel en de realisatie van 10 woningen. Aangezien het een concept-plan betreft is de hieronder beschreven en weergegeven inrichting indicatief. In het plan worden de grondgebonden woningen zijn zo gesitueerd dat een meer vanzelfsprekende samenhang kan ontstaan tussen het lintdorp en de aangrenzende woonbuurt. De woonstraten zullen door de nieuwe bebouwing worden begeleid, waardoor het geheel meer eenheid zal krijgen. Langs de Oud Loosdrechtsedijk is een vrijstaande woning gesitueerd, waardoor aansluiting wordt gevonden met het aangrenzende woonlint. Op de overgang naar de weg wordt een openbare groenstrook aangehouden rond de herdenkingsboom. Omdat de plataan teveel de groei van de linde dreigt te hinderen, zal deze worden gekapt. Langs zowel het Oppad en als langs De Drie Kampjes zijn rijwoningen gesitueerd. Deze woningen zijn georiënteerd op de weg en hebben hun entree aan deze kant. Alle woningen hebben een voortuin en een achtertuin, sommige ook een zijtuin. De achtertuinen zijn ofwel via de zijtuin ofwel via een achterpad bereikbaar.
Concept-stedenbouwkundig plan (indicatief)
25
4.2
Verkeer en parkeren
4.2.1
Ontsluiting
De woningen worden ontsloten via het Oppad en De Drie Kampjes. Deze wegen sluiten aan op de Oud-Loosdrechtsedijk.
4.2.2
Parkeren
4.2.2.1 algemeen In de huidige situatie is het zuidelijk deel van het terrein in gebruik als parkeervoorziening bij Het Trefpunt. In de toekomstige situatie zullen zowel Het Trefpunt als parkeervoorziening verdwijnen. In plaats daarvan worden zullen woningen worden gebouwd en nieuwe parkeervoorzieningen worden aangelegd. Er wordt daarbij uitgegaan van een combinatie van parkeren op het eigen terrein bij enkele van de nieuw te realiseren woningen en de aanleg van parkeerplaatsen in het openbaar gebied. De benodigde parkeervoorzieningen in het bestemmingsplangebied zijn bepaald volgens de beleidsregels van de gemeente. Daarnaast heeft verkeerskundig bureau GoudappelCoffeng een parkeeronderzoek gedaan om te bepalen of er in de toekomstige situatie voldoende parkeergelegenheid beschikbaar is in de omgeving van het plangebied. Het bestemmingplan legt overigens niet de precieze verkaveling vast. Binnen de regels van het bestemmingsplan kan nog iets gevarieerd worden met de precieze uitwerking van de woningen en het openbaar gebied. De berekeningen zijn dus indicatief, maar geven een goed beeld van de beoogde toekomstige parkeersituatie.
4.2.2.2 Beleidsregels parkeernormen gemeente Wijdemeren De gemeente Wijdemeren hanteert beleidsregels op het gebied van parkeren. De beleidsregels zijn vastgesteld door burgemeester en wethouders van Wijdemeren op 6 februari 2006. In het beleid is onder andere een parkeernormering opgenomen voor verschillende functies. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen de kernen en het landelijk gebied. De lintbebouwing in Ankeveen en Oud-Loosdrecht nemen, vanwege de intensiteit van de lintbebouwing, een aparte positie in. Voor Ankeveen en Oud-Loosdrecht worden normen gehanteerd die overeenkomen met het landelijk gebied. Het college van burgemeester en wethouders hanteert voor eengezinswoningen een norm van 2,2 parkeerplaatsen per woning voor woonfuncties in Oud-Loosdrecht. Voor een voorziening als Het Trefpunt geldt, conform de norm voor het landelijk gebied, een norm van 11 parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlakte (BVO). Beleidsregels houden een verplichting van het bestuur in om in normale gevallen overeenkomstig de beleidsregel te handelen. De beleidsregels vinden hun oorsprong in artikel 4:81 Awb. Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid. In dit geval vloeit de bevoegdheid tot het stellen van beleidsregels voort uit de bouwverordening. De bouwverordening geeft aan in welke gevallen burgemeester en wethouders ontheffing kunnen verlenen, namelijk indien het voldoen aan de bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit of indien op een andere manier in de nodige parkeerruimte wordt voorzien (artikel 2.5.30.4). Deze flexibiliteit is door de gemeenteraad aan het college van burgemeester en wethouders gegeven en hoeft niet nog eens in een andere vorm in de beleidsregel terug te komen. De
26
aanwezigheid van bijzondere omstandigheden, c.q. alternatieven moeten door de aanvrager worden aangetoond.
bestaande situatie In de bestaande situatie is in het bestemmingsplangebied een voorziening aanwezig met een oppervlakte van circa 500 m2. Dit levert voor de bestaande situatie de volgende berekening op:
Voorziening
oppervlakte (BVO)
norm (ppl/100m2 BVO)
parkeerplaatsen benodigd
500 m2
11
55
In de huidige situatie zijn in het bestemmingsplangebied 30 parkeerplaatsen aanwezig.
nieuwe situatie In de nieuwe situatie worden 10 woningen gerealiseerd. Dit levert voor de bestaande situatie de volgende berekening op:
Woningen
aantal
norm (ppl/woning)
parkeerplaatsen benodigd
10
2,2
22
In het concept-stedenbouwkundig plan zijn de te realiseren parkeervoorzieningen indicatief ingetekend. Binnen het plangebied zullen in totaal 29 parkeerplaatsen worden aangelegd, waarvan 4 op eigen terrein en 25 in openbaar gebied.
27
parkeervoorzieningen nieuwe situatie (indicatief)
parkeerbalans Parkeerplaatsen
norm
verschil
Bestaand
30
55
-25
Toekomstig
29
22
+7
Dit betekent dat in de toekomstige situatie de parkeersituatie voldoende parkeerplaatsen aanwezig zullen zijn. Op de locatie wordt niet voldaan aan het uitgangspunt van de beleidsregels dat parkeervoorzieningen op eigen terrein worden aangebracht. In het concept-stedenbouwkundig plan kunnen vier parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. Vijfentwintig parkeerplaatsen kunnen worden gerealiseerd in het openbaar gebied. De gemeente hecht belang aan de ontwikkeling van betaalbare woningen in het plangebied. Voor de bijbehorende parkeervoorzieningen kan ruimte worden gemaakt in het openbaar gebied, dat in samenhang met de woningbouwontwikkeling opnieuw zal worden ingericht. Een parkeeroplossing deels in het openbaar gebied is in dit geval een goed alternatief voor het volledig parkeren op eigen terrein. Bij 28
het verlenen van omgevingsvergunning kan het college te zijner tijd dus goed gemotiveerd afwijken van de beleidsregel ten aanzien van het parkeren op eigen terrein.
4.2.2.3 Parkeeronderzoek Ondersteunend aan de bovenstaande berekening volgens het gemeentelijk beleid is door verkeerskundig adviesbureau GoudappelCoffeng een parkeeronderzoek gedaan (Parkeeronderzoek herontwikkeling Kindertrefpunt Oud Loosdrecht, GoudappelCoffeng, 3 augustus 2012). In het onderzoek is nagegaan of de parkeervraag van de nieuwe ontwikkeling in de bestaande omgeving opgevangen kan worden. Uit het parkeeronderzoek blijkt dat er voldoende parkeercapaciteit in de nieuwe situatie is om de parkeervraag op te vangen. Het rapport is opgenomen als bijlage 1 van dit bestemmingsplan. Naar aanleiding van enkele zienswijzen is in januari 2013 het rapport nog eens tegen het licht gehouden. Daarbij is gekeken naar de openbaarheid van de parkeerplekken in de omgeving. De parkeercapaciteit in het onderzoeksgebied bestaat uit zowel openbare plaatsen als parkeerplaatsen die kunnen worden bestempeld als ‘privé’ parkeerplaatsen. Omdat een deel van de ‘privé’ parkeerplaatsen niet fysiek wordt afgesloten en daardoor ook voor derden toegankelijk is, is in de eerdere notitie een insteek gekozen die was geënt op de wijze waarop de parkeercapaciteit in het gebied in de toekomst in de dagelijkse praktijk gebruikt kan gaan worden: rekening houdend met uitwisselbaarheid tussen de parkeervoorzieningen. Op verzoek van de gemeente Wijdemeren heeft Goudappel Coffeng, naast de berekening zoals die eerder is gehanteerd, tevens een berekening opgesteld, waarbij alleen zuivere parkeercapaciteit in het openbare gebied wordt beoordeeld en afgestemd op de parkeervraag. De resultaten zijn opgenomen in het rapport 'Parkeeronderzoek herontwikkeling Kindertrefpunt Oud-Loosdrecht, Openbare en privé parkeerplaatsen, Goudappel Coffeng, 11 februari 2013'. Het rapport is opgenomen als bijlage 2 van dit bestemmingsplan. Hieronder worden de resultaten kort samengevat. In deze samenvatting wordt de berekening weergegeven waarbij uitsluitend de zuivere parkeercapaciteit in het openbare gebied wordt meegerekend, conform het rapport van 11 februari 2013.
parkeerdrukmeting Op woensdag 9 mei en zaterdag 12 mei 2012 is rondom het Oppad in Oud-Loosdrecht een parkeerdrukmeting uitgevoerd. In de omgeving is het aantal geparkeerde auto’s geteld. Het aantal geparkeerde auto’s is vervolgens afgezet tegen de beschikbare capaciteit in de omgeving. Als onderzoeksgebied is een gebied op acceptabele loopafstand van de ontwikkeling genomen. De verhouding tussen bezette parkeerplaatsen en de beschikbare capaciteit geeft de parkeerdruk weer. De parkeerdrukmeting is uitgevoerd op het moment dat het Kindertrefpunt niet in gebruik is, zodat de parkeervraag van het Kindertrefpunt in de huidige parkeerbehoefte buiten beschouwing blijft, omdat deze functie in de toekomst zal verdwijnen. Uit de parkeerdrukmeting blijkt dat de totale parkeercapaciteit die in het onderzoeksgebied toegankelijk is 157 bedraagt, waarvan 121 parkeerplaatsen op het drukste moment bezet zijn. Het drukste moment is op zaterdagmiddag en de parkeerdruk bedraagt op dat moment in het gebied 77%. Op een werkdag is overdag de parkeerdruk 45% en op een werkdagavond 71%. Er zijn dus op alle getelde momenten parkeerplaatsen binnen acceptabele loopafstand van de ontwikkeling beschikbaar.
29
parkeervraag De nieuwe ontwikkeling bestaat uit negen rijwoningen en één villa. In onderstaande tabel is de parkeervraag van de nieuwe ontwikkeling weergegeven, op basis van de vastgestelde parkeernormen van de gemeente Wijdemeren.
Parkeervraag nieuwe ontwikkeling Oud-Loosdrecht (bron: Beleidsregels parkeernormen gemeente Wijdemeren)
In de tabel is de maximale parkeervraag weergegeven en de parkeervraag op momenten rekening houdend met de aanwezigheidspercentages. Gedurende de dag gebruiken mensen de auto, waardoor deze niet de gehele dag bij het huis geparkeerd hoeft te worden. Mensen gaan naar het werk of bijvoorbeeld boodschappen doen. De vrije parkeerplaats kan in dat geval door iemand anders mogelijk worden benut. Zo ontstaat dubbelgebruik. Door te rekenen met aanwezigheidspercentages wordt rekening gehouden met de parkeervraag op verschillende momenten van de dag. De gehanteerde aanwezigheidspercentages, afkomstig van de gemeente Wijdemeren, zijn weergegeven in onderstaande tabel.
Aanwezigheidspercentages gedurende de week (bron: Beleidsregels parkeernormen gemeente Wijdemeren)
De maximale parkeervraag van de nieuwbouw bedraagt 22 parkeerplaatsen, inclusief parkeerplaatsen voor bezoekers. Deze parkeerplaatsen zijn alleen nodig op het moment dat alle bewoners van de woningen thuis zijn of dat de parkeerplaatsen niet openbaar zijn. Op werkdagmiddagen en zaterdagmiddag kan voor de woningen worden volstaan met 14 parkeerplaatsen.
Parkeervraag versus openbaar parkeeraanbod De huidige 30 parkeerplaatsen rondom het Kindertrefpunt verdwijnen door de ontwikkeling. Bij de nieuwe ontwikkeling komen 29 parkeerplaatsen terug (25 in openbaar gebied en 4 op eigen terrein). Naast een afname van het parkeeraanbod neemt de parkeervraag toe, omdat het Kindertrefpunt nu niet is
30
meegeteld in de parkeerdrukmeting en de woningen die op deze locatie worden gerealiseerd wel een parkeervraag hebben. In onderstaande tabellen zijn de gevolgen van de toenemende parkeervraag en de afnemende parkeercapaciteit weergegeven.
huidige parkeerbezetting
toekomstige parkeerbezetting
Het parkeeraanbod dat op de openbare parkeerplaatsen beschikbaar is, is voldoende om de parkeervraag van de ontwikkeling op te vangen. Als gevolg van de ontwikkeling neemt de parkeerdruk op het drukste moment toe tot circa 87%. Voor een woonwijk wordt een parkeerdruk tot 85-90% op de drukste momenten als acceptabel beschouwd. Het aantal parkeerplaatsen dat in het stedenbouwkundig plan is opgenomen, en die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, is dus voldoende voor de beoogde ontwikkeling.
4.2.2.4 Conclusie De beoogde parkeeroplossing voldoet aan het gemeentelijk beleid. In het bestemmingsplan is voldoende ruimte opgenomen om de benodigde parkeervoorzieningen voor de nieuwe functie te realiseren. Uit het uitgevoerde parkeeronderzoek blijkt eveneens dat de beoogde parkeeroplossing voldoende parkeermogelijkheden biedt in de omgeving van het plangebied. Het plan kan wat betreft de parkeersituatie dus goed in de omgeving worden ingepast.
31
32
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid 5.1
Waterhuishouding
5.1.1
Algemeen
Waterbeheer In het plangebied wordt het waterbeheer gevoerd door het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, Waternet neemt daarbij de uitvoering van het waterbeheer voor zijn rekening. De rioleringstaak binnen het plangebied valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Wijdemeren.
Beleid Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.
Europa: Kaderrichtlijn Water (KRW)
Nationaal: Nationaal Waterplan (NW) Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21) Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) Waterwet
Provinciaal: Provinciaal Waterplan Waterschapsbeleid In het Waterbeheerplan 2010-2015 beschrijft het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) haar drie hoofdtaken zorg voor veiligheid achter de dijken, zorg voor voldoende water en zorg voor schoon water. Daarnaast voert AGV in zijn beheersgebied taken uit die de waterschappen aanduiden als maatschappelijke neventaken. Voor AGV zijn dat vaarweg- en nautisch beheer, faciliteren van het recreatief medegebruik van wateren en dijken, zorg voor natuurwaarden en bevordering van cultuurhistorische, landschappelijke, en architectonische waarden. De beleidsvoorbereidende, uitvoerende en administratieve taken heeft AGV opgedragen aan de stichting Waternet. Dit waterbeheerplan gaat over de waterschapstaken van AGV, waarbij AGV wel steeds het oog houdt op de samenhang van deze taken met het geheel van waterketen- en watersysteemtaken, ofwel de watercyclus. Tevens geeft dit waterbeheerplan aan de opgaven vanuit de KRW en vanuit het Nationaal Bestuurakkoord Water (NBW-actueel). Uitwerking van het beleid vindt plaats in gebiedsplannen (peilbesluiten, wateradviezen en beheer en onderhoudsplannen).
33
Kader Richtlijn Water De KRW is inmiddels geimplementeerd in Nederlands beleid. Bovendien heeft het waterschap een plan gemaakt voor de waterlichamen binnen het beheergebied, het "KRW-deel waterbeheerplan". Voor dit plangebied zijn de doelen en afspraken voor de twee waterlichamen "Loosdrechtste Plassen" en "Ster en Zodden" van belang.
5.1.2
Situatie plangebied
Bodem en grondwater Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit veengronden Er is sprake van grondwater trap II Dat wil zeggen een gemiddelde laagste grondwaterstand van 0,4 m – NAP en een gemiddelde hoogste grondwaterstand tussen de 0,5 en 0,8 m – NAP.
Watersysteem In de wijdere omgeving van het plangebied liggen twee waterlichamen die vallen onder de Kader Richtlijn Water. Het betreffen de Loosdrechtse Plassen en de Ster en Zodden. Het bestemmingsplan heeft geen invloed op de toestand van deze waterlichamen. De KRW-doelen met bijbehorende maatregelen voor wat betreft deze waterlichamen zijn opgenomen in het 'Waterbeheerplan Amstel, Gooi en Vecht (AGV) 2010-2015 Europese Kaderrichtlijn Water (KRW)'.
Verandering verhard oppervlak In de huidige situatie is het plangebied grotendeels verhard. Aan de noordzijde van het plangebied is bebouwing aanwezig. Het overige deel van het plangebied is ingericht als parkeerterrein.
34
Oppervlakteberekening bestaande situatie en nieuwe situatie (indicatief)
Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 2.920 m2. In de huidige situatie is er een verhard oppervlak van circa 2.137m2 In de nieuwe situatie is er een verhard oppervlak van circa 1.541 m2 Met de herinrichting van het terrein naar woongebied neemt de oppervlakte verhard terrein dus af. Bij de ontwikkeling van het plangebied bestaat er dus geen verplichting tot de aanleg van watercompensatie.
Afvalwaterketen en riolering Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden: hemelwater vasthouden voor benutting, (in-) filtratie van afstromend hemelwater, afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater, afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI. Bij de verdere uitwerking van dit plan tot een bouwplan zal het afkoppelen van regenwater het uitgangspunt zijn. Het schone hemelwater afkomstig van schone oppervlakken - zoals het dak - zoveel
35
mogelijk infiltreren in de bodem of worden afgevoerd via een gescheiden rioolstelsel. Om verontreiniging van afstromend hemelwater, oppervlaktewater en grondwater te voorkomen zal duurzaam te bouwen als uitgangspunt worden nagestreefd. Dit houdt concreet in het voorkomen van het gebruik van uitlogende materialen zoals lood, zink, koper, bitumineuze materialen en geïmpregneerd hout. Waterkering Een aantal dijken in de omgeving heeft volgens de Keur van het Hoogheemraadschap een waterkerende functie. De Oud-Loosdrechtsedijk heeft deze functie niet. Er is dus geen belang van een waterkering in het geding.
5.1.3
Conclusie
Het verminderen van het verhard oppervlak, en het afkoppelen van het schoon regenwater komt de waterhuishuidkundige situatie ten goede. Het aspect waterhuishuiding staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
5.2
Flora- en fauna
5.2.1
Algemeen
Wetgeving met betrekking tot de bescherming van de natuur richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).
Gebiedsbescherming Natuurbeschermingswet 1998 Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ’s) in het kader van Natura2000. De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn in Nederland opgenomen in de nieuwe Natuurbeschermingswet 1998 die per 1 oktober 2005 van kracht is geworden. Hierin zijn de reeds bestaande natuurmonumenten al eerder opgenomen. Het is verboden projecten of andere handelingen te realiseren of te verrichten die, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren, of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Ecologische hoofdstructuur Een andere vorm van gebiedsbescherming komt voort uit aanwijzing van een gebied als Ecologische Hoofdstructuur. Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot frustratie van de natuurdoelen. Anders dan bij gebieds- en soortenbescherming is de status als EHS niet verankerd in de natuurwetgeving, maar dient het belang in de planologische afweging een rol te spelen. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag.
Soortbescherming 36
Soortenbescherming is altijd aan de orde. Hiervoor is de Flora- en faunawet bepalend. De Flora- en faunawet is gericht op het duurzaam in stand houden van soorten in hun natuurlijk leefgebied. Deze wet heeft de beschermingsregels, zoals die ook in de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn zijn opgenomen, overgenomen en voor de Nederlandse situatie toegepast. Deze bescherming is als volgt in de Flora- en faunawet opgenomen: het is verboden beschermde plantensoorten te plukken, verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen (artikel 8); het is verboden beschermde diersoorten te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen (artikel 9), opzettelijk te verontrusten (artikel 10) en hun nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfsplaatsen te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren (artikel 11).
5.2.2
Situatie plangebied
Om de situatie van het plangebied te beoordelen is ecologisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn opgenomen in het rapport 'Quick scan flora en fauna Oppad te Oud Loosdrecht, Laneco Landschaps & Ecologisch Advies, 4 juni 2012'. Het onderzoek is vooral gebaseerd op de biotoopinschatting door een ecoloog. Bij het opstellen van de quick scan flora en fauna is verder gebruik gemaakt van bestaande atlasgegevens.
Natura 2000 Het plangebied ligt op 90 meter afstand van het Natura2000 gebied Oostelijke Vechtplassen . Daarom dient deze ingreep ook getoetst te worden op eventuele effecten van de ingreep op de in dit gebied beschermde waarden.
37
Ligging plangebied (rood) ten opzichte van Natura2000 gebied (geel).
Het plangebied ligt in de bebouwde kom en is grotendeels verhard en bebouwd op enkele heesterperken en een groenstrook na. Tussen het plangebied en het Natura2000 gebied is woonbebouwing in de vorm van appartementen van meerdere verdiepingen en enkele woningen aanwezig. Gezien de situatie in en direct om het plangebied, en de aanwezigheid van open water op de locatie is er geen enkele relatie met het waterrijke moerassen plassengebied van de Oostelijke Vechtplassen. Directe aantasting van beschermde habitats en soorten wordt niet verwacht. Tijdens de sloop- en bouwwerkzaamheden zijn echter ook uitstralende effecten mogelijk omdat een tijdelijke toename van verkeersbewegingen, geluid, licht en menselijke aanwezigheid op kan treden. Omdat het plangebied geheel in de bebouwde kom ligt, omringd door bebouwing en aan een drukke weg, zullen deze elementen de normale werkzaamheden bufferen. Effecten als zullen deze elementen de normale werkzaamheden bufferen. Effecten als gevolg van lichtuitstraling, verkeersbewegingen en menselijke aanwezigheid zijn vanwege deze bebouwingsbuffers niet te verwachten. Zwaar verstorende werkzaamheden zoals slopen en heien zijn echter over grotere afstand merkbaar. Om deze tijdelijke verstorende effecten te voorkomen moeten deze werkzaamheden buiten het broedseizoen (half maart tot half juli) en het winterseizoen (november tot half februari). Eventuele effecten zullen gezien de ligging nooit significant van aard zijn. Tijdelijke verstorende effecten zijn niet vergunningplichtig in de Natuurbeschermingswet 1998. In de nieuwe situatie zal sprake zijn van een toename van menselijke aanwezigheid in deze omgeving. Echter, de bouw van 10 woningen is vrij kleinschalig. Ook nu al is op en rond het plangebied sprake van een drukke activiteit door het gebruik als kinderopvangcentrum. Het is daarom niet de verwachting dat de bouw van de woningen in het plangebied zal leiden tot een merkbare toename van verkeersbewegingen, betreding door mensen e.d.. Effecten op beschermde waarden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 worden niet verwacht. 38
EHS Het plangebied ligt ook niet in of direct tegen de Ecologische Hoofdstructuur van Noord Holland. Vanwege het lokale karakter van de ingreep, zijn geen effecten op de EHS te verwachten.
Soortbescherming In het kader van de Flora- en faunawet dient te worden nagegaan of vaste rust- en verblijfsplaatsen of belangrijke onderdelen van leefgebied van soorten door de ingreep worden aangetast. De meeste mogelijk voorkomende beschermde soorten als egel, mol, muizen en spitsmuizen, gewone pad en bruine kikker vallen onder het lichte beschermingsregime van de Flora- en faunawet. Hiervoor geldt dat aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen op basis van een landelijk vrijstellingsbesluit mogelijk is, zonder dat er sprake is van procedurele consequenties. Deze vrijstelling geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen voor alle soorten in tabel 1 van de Flora- en faunawet. Van de meer strikt beschermde soorten kunnen vleermuizen (foeragerend) aanwezig zijn. Dat zal in de toekomst ook mogelijk zijn. Verder kunnen in de beplanting vogels broeden. Voor alle vogels moet rekening gehouden worden met het broedseizoen. Negatieve effecten op jaarrond beschermde soorten worden niet verwacht. Twee voorwaarden uit de Flora- en faunawet zijn altijd van toepassing: De start van werkzaamheden (kappen, rooien, slopen en grondbewerking) dient buiten het broedseizoen van vogels (globaal half maart tot half juli) plaats te vinden om verstoring van broedvogels en het broedsucces te voorkomen. Alleen op basis van gericht onderzoek (naar broedende vogels), mag van deze voorwaarde worden afgeweken. Op basis van de zorgplicht volgens artikel 2 van de Flora- en faunawet dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Verstoring moet worden beperkt en dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood. Dit kan door het slopen en rooien starten buiten het voortplantingsseizoen (april - augustus) en het winter(slaap)seizoen (november - februari) en het beperken van verlichting tijdens de avonduren ten behoeve van vleermuizen en andere nachtdieren.
5.2.3
Conclusie
gebiedsbescherming Effecten op beschermde gebieden (Natura 2000 en EHS) zijn niet te verwachten. Er wordt geadviseerd om zwaar verstorende werkzaamheden buiten de volgende periodes plaats te laten vinden: • Broedseizoen (half maart tot half juli); • Winterseizoen (november tot half februari).
Soortbescherming Er zijn in het kader van de Flora- en faunawet geen gevolgen voor strikt beschermde soorten, en daarmee procedurele gevolgen voor het plan te verwachten. Wel dient rekening gehouden te worden met de start van de werkzaamheden buiten het broedseizoen.
39
Op basis van de zorgplicht volgens artikel 2 van de Flora- en faunawet dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Verstoring moet worden beperkt en dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood. Dit kan door: het slopen en rooien starten buiten het voortplantingsseizoen (april - augustus) en het winter(slaap)seizoen (november - februari); het beperken van verlichting tijdens de avonduren ten behoeve van vleermuizen en andere nachtdieren. Het aspect flora en fauna staat de uitvoering van de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
5.3
Bodem
5.3.1
Algemeen
In de bouwverordening is wettelijk geregeld dat bouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom moet bij iedere nieuwbouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld worden gebracht. Het bodemonderzoek mag niet meer dan vijf jaar oud zijn en moet een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend bodemonderzoek plaats te vinden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken.
5.3.2
Situatie plangebied
Op de onderzoekslocatie is in mei 2012 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (project 19164, Grondslag BV, 14 mei 2012). Daarbij zijn matige en sterke verhogingen aan koper en een matige verhoging aan zink in grond zijn aangetoond. Daarnaast is uit het verkennend onderzoek gebleken dat grond niet voldoet aan kwaliteitsklasse ‘Wonen’. Naar aanleiding van het verkennend bodemonderzoek is nader bodemonderzoek verricht. De resultaten zijn vastgelegd in het document 'Nader Bodemonderzoek, Oppad 2 te Loosdrecht, grondslag bodemkwaliteitsbureau, 24 juli 2012.' De omvang van een verontreiniging met zware metalen ter plaatse van de onderzoekslocatie is middels het nader onderzoek vastgelegd. De omvang van de sterke verontreiniging in de grond bedraagt circa 525 m3. Er is sprake van een ‘geval van ernstige bodemverontreiniging’ in het kader van de Wet Bodembescherming (Wbb); De herkomst van de verontreiniging is waarschijnlijk van grond die is gebruikt bij de integrale ophoging van het gebied in het verleden (vermoedelijk begin jaren zeventig) om het geschikt te maken voor bebouwing. De verontreiniging in veen is waarschijnlijk veroorzaakt door het opbrengen van grond (toemaakdekmateriaal) op het perceel voordat de locatie in gebruikt werd genomen voor bebouwing. De verontreiniging is ontstaan voor 1987, waardoor er geen sprake is van een ‘nieuw geval van bodemverontreiniging’ in het kader van de zorgplicht zoals opgenomen in de Wet Bodembescherming (Wbb). Na toetsing van de gehalten aan het Besluit Bodemkwaliteit is vastgesteld dat de bodem niet voldoet aan de bodemfunctieklasse ‘Wonen’. Er bestaan geen verspreidingsrisico’s ten aanzien van de aangetoonde sterke verontreinigingen.
40
sanering Aangezien de locatie zal worden ontwikkeld als woongebied, zal de aangetroffen verontreiniging gesaneerd worden. De grond zal geschikt worden gemaakt voor de functie wonen door het aanbrengen van een leeflaag. In gevallen als deze is het gebruikelijk een leeflaag van één meter aan te brengen. In de planexploitatie is hiermee reeds rekening gehouden. De kosten van de sanering kunnen uit de exploitatie worden betaald.
5.3.3
Conclusie
De bodem is op dit moment vervuild en daarom niet geschikt voor de functie wonen. Middels functiegericht saneren (het aanbrengen van een leeflaag) is de bodem geschikt te maken voor het beoogde gebruik. De kosten die daarmee gemoeid zijn kunnen worden gedekt uit de exploitatie. Het aspect bodem staat de ontwikkeling niet in de weg.
5.4
Cultuurhistorie en archeologie
5.4.1
Algemeen
De bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem en de inbedding ervan in de ruimtelijke ontwikkeling is het onderwerp van het Europese Verdrag van Valetta (Malta). In 1992 ondertekenden twintig Europese staten, waaronder Nederland, dit verdrag. De belangrijkste uitgangspunten van het verdrag zijn: archeologische waarden dienen zoveel mogelijk (in situ) in de bodem bewaard te blijven en beheermaatregelen dienen genomen te worden om dit te bewerkstelligen; vroeg in de ruimtelijke ordening dient al rekening gehouden te worden met archeologie; bodemverstoorders betalen het archeologisch (voor)onderzoek en mogelijke opgravingen wanneer behoud in situ niet mogelijk is. Het verdrag werd in 1998 door een goedkeuringswet bekrachtigd en op 1 september 2007 in de Wet op de archeologische monumentenzorg vertaald in nieuwe wetgeving. De wet regelt in aansluiting op het Europese verdrag de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, onder andere door inpassing van de belangen van archeologie in de ruimtelijke ordening. Het plangebied ligt in een gebied waar een gemeentelijk archeologisch beleid is vastgesteld. Op grond van dit beleid valt het plangebied in de zone ‘categorie 3’, historische kernen. Om in deze zone bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 35 centimeter een omgevingsvergunning te kunnen verkrijgen, dient de initiatiefnemer een rapport te overleggen waarin naar oordeel van de bevoegde overheid de archeologische waarde van het plangebied voldoende is vastgesteld. In het kader van dit proces is archeologisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn beschreven in het rapport 'Oppad 2 te Oud-Loosdrecht, gemeente Wijdemeren, Een Bureauonderzoek, ADC ArcheoProjecten, 25 juni 2012'
5.4.2
Situatie plangebied
Beschrijving van de aardwetenschappelijke waarden De regio rond het plangebied is gevormd in het Holoceen, de huidige geologische periode, die is begonnen na de laatste ijstijd, ca. 11.500 jaar geleden. Door de temperatuurstijging en het daarmee
41
samenhangende smelten van de ijskappen steeg de zeespiegel. De zee bereikte de regio rond Oud-Loosdrecht echter niet, waardoor lange tijd het in de ijstijd afgezette dekzand aan het oppervlak lag. De zeespiegel en daarmee ook de grondwaterstand bleef echter stijgen. Vanaf ca. 2000 v.Chr. ontstond achter een strandwallencomplex ter hoogte van de huidige kustlijn een moerasachtige vlakte waar veenvorming optrad. Het zand is door deze ontwikkelingen door een pakket veen van ca. 3,5 tot 4 meter dikte bedekt. Vanaf de Late Middeleeuwen werd het veen afgegraven of gebaggerd voor turfwinning. Ter plaatse van de ontginningsas van Oud-Loosdrecht bleef het veen intact, maar rondom het dorp ontstonden grote veenplassen. Het veen is hier weggeslagen. Op het veen is vaak een ophogingspakket aanwezig dat door eeuwenlange bewoning is ontstaan.
Beschrijving van bekende archeologische waarden In ARCHISII (het ARCHeologisch Informatie Systeem waarin de informatie over archeologische vindplaatsen is vastgelegd) zijn voor het onderzoeksgebied geen waarnemingen en vondstmeldingen geregistreerd. Op de IKAW (de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden) heeft het plangebied een lage archeologische waarde vanwege de ligging in een veengebied. De gemeentelijke verwachtingskaart geeft echter vanwege de ligging van het plangebied in de historische kern van Oud-Loosdrecht een hoge verwachting voor de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Het plangebied ligt in het archeologische monument dat de oude kern van Oud-Loosdrecht begrenst. Op grond hiervan kunnen archeologische resten daterend vanaf de Late Middeleeuwen worden verwacht. Archeologische booronderzoeken in het onderzoeksgebied hebben echter overwegend een verstoord bodemprofiel aan het licht gebracht. In het dekzand dat bij een onderzoek 300 m ten westen van het plangebied is aangetroffen is geen bodemvorming waargenomen. Vermoedelijk was het dekzand laaggelegen en te nat om bodemvorming mogelijk te maken. Het is daarom niet aannemelijk dat het dekzand hier bewoonbaar is geweest.
Beschrijving van de historische situatie, mogelijke verstoringen en bouwhistorische waarden Oud-Loosdrecht is in de Late Middeleeuwen ontstaan. De oudst beschikbare gedetailleerde kaart dateert uit het einde van de 19e eeuw. Op een kaart uit 1873 is het plangebied vermoedelijk nog onbebouwd en in gebruik als water dan wel weiland. Op een kaart uit 1877 is in het zuidelijk deel van het plangebied bebouwing ingetekend. Het is niet bekend of deze bebouwing onderkelderd is geweest. Het perceel erachter is in gebruik als weiland. Deze situatie blijft gedurende enkele decennia ongewijzigd. In de tuin is een vijver gegraven.
42
Locatie van het plangebied op de Bonnekaart uit 1877 Na de Tweede Wereldoorlog is ook bebouwing in het noordelijk deel gerealiseerd. De contouren van dit ‘bouwwerk’ komen grotendeels met de huidige bebouwing van Het Trefpunt. Dit gebouw is niet onderkelderd en onderheid met 119 heipalen. Oorspronkelijk was het in gebruik als sporthal. Door de bouw- en sloopactiviteiten kan de bodem zijn verstoord. In het recente verleden heeft aan de zuidzijde van het plangebied bebouwing gestaan. Het is niet bekend of dit dezelfde bebouwing betreft als die op kaarten vanaf het eind van de 19e eeuw is weergegeven. Het betrof een woonhuis en een schuur.
Beschrijving huidig gebruik Het noordelijk deel van het plangebied is momenteel bebouwd met een multifunctioneel centrum waar onder andere kinderactiviteiten en bedrijfsfeesten worden georganiseerd. Het zuidelijk deel is in gebruik als parkeerplaats.
gespecificeerde verwachting In het plangebied worden geen archeologische waarden daterend van vóór de Late Middeleeuwen verwacht. Op basis van booronderzoek in de nabijheid van het plangebied wordt aangenomen dat in het plangebied geen archeologische waarden daterend van vóór de Late Middeleeuwen aanwezig zijn. Op basis van booronderzoek in de nabijheid van het plangebied wordt aangenomen dat het dekzand te nat was voor bewoning. Vanaf de Middeleeuwen is begonnen met de ontginning van het veengebied. De Oud-Loosdrechtse dijk is een ontginningsas, waarlangs boerderijen en huizen stonden en van waaruit het veengebied in cultuur werd gebracht. Er geldt dan ook een hoge verwachting voor vindplaatsen uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd. Eventuele sporen bevinden zich direct aan en onder het maaiveld, vermoedelijk in een ophogingspakket op het veen. Echter, door bouw en sloopactiviteiten is het aannemelijk dat de bodem van het plangebied is verstoord. Ook archeologische onderzoeken in de nabijheid tonen aan dat de natuurlijke bodem langs het ontginningslint van Oud-Loosdrecht vaak recent is omgewerkt. De kans op het aantreffen van intacte archeologische waarden is daardoor zeer klein.
43
5.4.3
Conclusie
Op basis van het onderzoek adviseert ADC ArcheoProjecten om het terrein vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. De gemeente Wijdemeren neemt dit advies over. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Tijdens de uitvoering geldt de verplichting archeologische vondsten te melden bij de bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 53 van de Monumentenwet.
5.5
Milieuzonering
5.5.1
Algemeen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Milieuzonering betekent het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen: het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies; het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering In de brochure Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) wordt een handreiking gegeven voor het verantwoord inpassen van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. De handreiking geeft informatie over een aantal ruimtelijk relevante milieuaspecten van een scala van bedrijfsactiviteiten. In deze handreiking worden bedrijven ingedeeld in verschillende categorieën, al naar gelang de mate van hinder en inpasbaarheid. Ook maakt de handreiking onderscheid in verschillende gebiedstypen zoals een rustige woonwijk, rustig buitengebied en gemengd gebied. Aan de hand van de categorie-indeling kan bepaald worden of, en eventueel onder welke voorwaarden, een bedrijf inpasbaar is in de omgeving. gemengd gebied Het onderhavige plangebied is volgens de VNG-systematiek een gemengd gebied. Een gemengd gebied is een gebied met een sterke tot matige functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen, Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.
5.5.2
Situatie plangebied
Aan de noordzijde van de Oud-Loosdrechtsedijk wordt het plangebied omgeven door woningen. Aan de zuidzijde van de Oud-Loosdrechtsedijk liggen de watersportbedrijven, die in het bestemmingsplan 'Plassengebied, eerste herziening' als 'Jachthavengebied' zijn bestemd.
44
In de Brochure Bedrijven en milieuzonering (VNG, 2009) zijn 'jachthavens met diverse voorzieningen' ingedeeld in categorie 3.1. Het maatgevende aspect is geluid. De richtafstand tot het omgevingstype gemengd gebied bedraagt 30 meter. De afstand van de betreffende bestemming tot de dichtstbijzijnde beoogde woning in het nieuw te ontwikkelen woningbouwplan bedraagt circa 20 meter. Ter hoogte van het plangebied kent het tegenoverliggende jachthavengebied een duidelijke indeling. Langs de Oud-Loosdrechtse dijk zijn kantoor en showroom gelegen. Dergelijke detailhandels- en kantooractiviteiten hebben volgens de VNG-systematiek een richtafstand van 10 meter. De betreffende activiteiten zijn uit oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de beoogde woningbouwontwikkeling. De werf-achtige activiteiten, spelen zich af aan de achterzijde. Dergelijke activiteiten hebben een richtafstand van 30 meter. De afstand tot het nieuw te ontwikkelen woongebied is meer dan 30 meter. De doorgetrokken bebouwing langs de Oud-Loosdrechtsedijk werkt daarbij afschermend. De betreffende activiteiten zijn uit oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de beoogde woningbouwontwikkeling.
5.5.3
Conclusie
Uit oogpunt van milieuzonering is ter plaatse van de woningen in het plangebied sprake van een goed woon- en leefklimaat. Tevens worden bestaande bedrijven niet in hun bedrijfsvoering beperkt. Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
5.6
Luchtkwaliteit
5.6.1
Algemeen
Tussen de luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening is een koppeling gelegd. Zo dienen ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de in de Wet milieubeheer opgenomen richtwaarden en grenswaarden voor een aantal luchtvervuilende stoffen.
Wet milieubeheer Voor luchtkwaliteit is de Wet luchtkwaliteit van toepassing. Deze Wet, onderdeel van de Wet milieubeheer, is onder meer verder uitgewerkt in het Besluit niet in betekenende mate (nibm) en de Regeling niet in betekenende mate (nibm). In het Besluit niet in betekenende mate is vastgelegd dat wanneer een ontwikkeling niet meer bijdraagt dan 3% aan de grenswaarde, deze niet hoeft getoetst te worden aan de wettelijke grenswaarden. Doorvertaald betekent dit, dat meer dan 1,2 microgram per m3 wordt aangemerkt als in betekenende mate. In de Regeling niet in betekenende mate is dit doorvertaald naar 1.500 woningen.
Wet ruimtelijke ordening Ruimtelijke plannen die procedures doorlopen conform de Wet op de ruimtelijke ordeningen dienen te voldoen aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. Een goede luchtkwaliteit is een van de belangen die afgewogen dient te worden. De luchtkwaliteit moet geschikt zijn voor de beoogde functie. Daarom is het wenselijk om inzicht te hebben in de luchtkwaliteitsituatie en te bepalen of de mate van blootstelling acceptabel is. 45
5.6.2
Situatie plangebied
Burgemeester en wethouders van Wijdemeren hebben besloten om deel te nemen aan het Regionaal samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit Noord-vleugel (RSL-NV). In het RSL-NV wordt regionaal samengewerkt aan maatregelen die leiden tot een verbeterde luchtkwaliteit. Uitgaande van de verkeerstellingen uit 2007/2008 is voor de meest relevante locaties berekend bij welke wegverkeersintensiteit een overschrijding van de grenswaarden voor NO2 en/of PM10 plaatsvindt. Dit wordt de kritieke toename van wegverkeer genoemd. Hierbij wordt uitgegaan van de berekeningsmethoden van het model CAR II versie 7. Uitgaande van de verkeerstellingen uit 2007/2008 is voor de meest relevante locaties berekend bij welke wegverkeersintensiteit een overschrijding van de grenswaarden voor NO2 en/of PM10 plaatsvindt. Dit wordt de kritieke toename van wegverkeer genoemd. Hierbij wordt uitgegaan van de berekeningsmethoden van het model CAR II versie 7. In het plangebied is op de Oud Loosdrechtsedijk ter hoogte van huisnummer 90 bekeken welke toename van verkeer voor overschrijding zou kunnen zorgen. Het zou hier moeten gaan om een toename van meer dan 20.000 voertuigen per etmaal voordat de grenswaarden uit de Wet luchtkwaliteit worden overschreden. Een dergelijke toename is niet te verwachten. De Oud Loosdrechtsedijk heeft geen capaciteit voor zoveel voertuigen. Een overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen langs de Oud-Loosdrechtsedijk is ter hoogte van het plangebied niet aannemelijk.
5.6.3
Conclusie
De ontwikkeling van de beoogde woningbouw draagt niet in betekenende mate bij aan de concentraties stikstofdioxide en fijn stof. Uit de gegevens die beschikbaar zijn vanuit het Regionaal samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit Noord-vleugel kan worden afgeleid dat de ontwikkeling voldoet aan het wetgevende kader voor luchtkwaliteit, zoals vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. De toekomstige bewoners zullen niet worden blootgesteld aan concentraties boven de wettelijke grenswaarde. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
5.7
Geluid
5.7.1
Algemeen
De Wet geluidhinder schrijft voor dat bij nieuwe en gewijzigde situaties akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. In geval van te grote nadelige effecten dient het onderzoek aanvullend in te gaan op de mogelijkheden van de toepassing van geluidbeperkende maatregelen. In artikel 74 van de Wet geluidhinder is bepaald dat zich langs alle wegen een geluidszone bevindt. Dit is de zone langs een weg waarbinnen akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Uitzondering hierop zijn de wegen: die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied; waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/h.
Zonering
46
De breedte van de zone hangt af van het aantal rijstroken en de ligging van de weg in stedelijk dan wel buitenstedelijk gebied:
Overzicht breedte geluidszones per wegtype
Criteria Er kunnen zich verschillende situaties voordoen, waarin akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. In onderstaande tabel zijn de geluidscriteria weergegeven waaraan in deze verschillende situaties moeten worden voldaan.
Situaties en grenswaarden, zoals beschreven in de Wet geluidhinder
Voor nieuw te bouwen woningen langs al bestaande wegen geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeerslawaai. Op plaatsen waar door omstandigheden niet aan de hiervoor genoemde grenswaarde kan worden voldaan, kan een hogere grenswaarde worden vastgesteld met een maximum van 63 dB voor binnenstedelijke situaties.
Geluidsbeperkende maatregelen Als uit het akoestisch onderzoek blijkt dat niet voldaan wordt aan de wettelijke normen, dan kan het plan niet zonder meer gerealiseerd worden. Nader onderzoek naar aanvullende maatregelen om de geluidsbelasting te reduceren, is dan nodig. Bij voorkeur worden maatregelen aan de bron getroffen, bijvoorbeeld de toepassing van geluidsreducerend asfalt. Indien deze maatregel onvoldoende of niet goed toepasbaar blijkt, kunnen (aanvullend) overdrachtsmaatregelen worden beschouwd. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om de toepassing van geluidsschermen. Blijkt dit onvoldoende doelmatig, dan hebben burgemeester en wethouders ingevolge artikel 100a van de Wgh de mogelijkheid om beargumenteerd een hogere grenswaarde vast te stellen. Behalve de Wgh is, in de fase van het verlenen van omgevingsvergunning, ook het Bouwbesluit relevant. Dit besluit stelt dat de geluidsbelasting in de woning (bij gesloten ramen) altijd moet voldoen aan een maximale binnenwaarde van 33 dB. Blijkt uit onderzoek dat deze waarde wordt overschreden, dan is de toepassing van (extra) gevelisolatie noodzakelijk. Bij het onderzoek naar de binnenwaarde dient 47
uitgegaan te worden van de gecumuleerde geluidsbelasting. Dit is de geluidsbelasting van alle wegen samen, zonder correctie conform artikel 110g van de Wet geluidhinder.
5.7.2
situatie plangebied
De locatie is gelegen binnen de geluidszone van de Oud Loosdrechtsedijk. De Wet geluidhinder schrijft voor dat bij de realisatie van nieuwe woningen binnen de geluidszone van een bestaande weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. De gemeente Wijdemeren heeft GoudappelCoffeng BV opdracht gegeven om dit akoestisch onderzoek uit te voeren. De resultaten zijn weergegeven in het rapport 'Akoestisch onderzoek herontwikkeling Kindertrefpunt Oud-Loosdrecht, GoudappelCoffeng, 23 juli 2012.
Verkeersgegevens De verkeersintensiteit op de Oud Loosdrechtsedijk is ontleend aan verkeerstellingen die in april 2011 zijn uitgevoerd. Ook de verdeling van het verkeer (aandeel vrachtverkeer en verdeling over het etmaal) is ontleend aan de verkeerstelling. De berekeningen zijn uitgevoerd met verkeerscijfers die representatief zijn voor een gemiddelde weekdag. Voor de nieuwe woningen is de situatie inzichtelijk gemaakt voor het toekomstjaar 2022, de situatie 10 jaar na vaststelling van het bestemmingsplan. Om te komen tot verkeerscijfers voor het toekomstjaar 2022, is de getelde verkeersintensiteit opgehoogd met 1% per jaar. In onderstaande tabel is een overzicht weergegeven van de gehanteerde verkeersgegevens.
verkeersgegevens Oud-Loosdrechtsedijk
Maximumsnelheid Voor de Oud-Loosdrechtsedijk is uitgegaan van een maximum snelheid van 50 km/u.
Onderzoeksresultaten Oud-Loosdrechtsedijk Uit het onderzoek blijkt dat het grootste deel van de woningen voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Voor 2 woningen zijn overschrijdingen berekend van de voorkeursgrenswaarde. De betreffende woningen zijn weergegeven in onderstaande figuur.
48
Woningen waarvoor een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde is berekend
Voor de woning op de meest korte afstand van de Oud Loosdrechtsedijk is een geluidsbelasting berekend van maximaal 59 dB. De voorkeursgrenswaarde wordt hierbij met maximaal 11 dB overschreden. Voor de tweede woning is een geluidsbelasting berekend van maximaal 50 dB. Voor nieuwe woningen langs bestaande wegen geldt een maximale ontheffingswaarde van 63 dB. Deze waarde wordt in voorliggende situatie niet overschreden.
Overige 30 Km/u wegen Aan de westzijde van het plangebied is de 30 km./u weg Oppad gelegen. Eerder is al aangegeven dat 30 km/u wegen in het kader van de Wet geluidhinder geen formele geluidszone hebben. Wel dient bij de bouw van de woningen rekening gehouden te worden met de geluidsbelasting ten gevolge van deze 30 km/u weg. Dit in het kader van de maximale binnenwaarde conform het Bouwbesluit.
Maatregelen Omdat sprake is van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde is nader onderzoek naar geluidsbeperkende maatregelen noodzakelijk. Met het toepassen van bronmaatregelen in de vorm van geluidsreducerend asfalt is het mogelijk om de geluidsbelasting te reduceren. Een reële reductie bij een maximum snelheid van 50 km/u bedraagt daarbij circa 3-4 dB. Daarmee kan de maximale overschrijding van 11 dB niet worden gereduceerd. Aanvullende overdrachtsmaatregelen in de vorm van geluidsschermen of geluidswallen kunnen in voorliggende situatie niet als reëel worden geacht. In dat geval is een geluidsscherm nodig met een hoogte van circa 6,0 m om voor tweede verdieping van de nieuwe woningen te kunnen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is een dergelijke maatregel niet wenselijk. Daarnaast maakt een dergelijk geluidsscherm de aansluiting van het Oppad en andere bestaande woningen onmogelijk. Gesteld kan worden dat het realiseren van overdrachtsmaatregelen in de vorm van een geluidsscherm geen reële optie is.
49
Tot slot is het nog mogelijk om voor de woningen een zogenaamde dove gevel toe te passen. Dit is een gevel zonder te openen ramen of deuren. In dat geval is het niet noodzakelijk om voor de betreffende gevel(s) te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde. Wel dient voldaan te worden aan de maximale binnenwaarde conform het Bouwbesluit. Voor de woning op de meest korte afstand van de weg is voor drie gevels een overschrijding berekend. Het is geen reële optie om de woning te voorzien van drie dove gevels. Voor de woning daarachter wordt voor twee gevels een overschrijding berekend. Ook hier is het niet wenselijk om dove gevels toe te passen. Deze rijwoning zou dan ook slechts aan één zijde te openen ramen of deuren kunnen hebben.
Hogere grenswaarden Ten gevolge van de Oud Loosdrechtsedijk is voor 2 woningen een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde berekend. De maximaal berekende geluidsbelasting bedraagt 59 dB. De voorkeursgrenswaarde wordt met maximaal 11 dB overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt echter niet overschreden. Met geluidsreducerend asfalt kan de geluidsbelasting worden gereduceerd met circa 3 – 4 dB. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB kan daarmee niet worden bereikt. Aanvullende maatregelen in de vorm van een geluidsscherm kunnen vanuit stedenbouwkundig oogpunt ook niet reëel worden geacht in een dergelijke stedelijke omgeving. Omdat het met reëel inpasbare maatregelen niet mogelijk is om te voldoen aan de voorkeursgrenswaarde, is het voor de betreffende woningen reëel om hogere grenswaarden aan te vragen bij het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Wijdemeren.
5.7.3
Wegverkeerslawaai en het Bouwbesluit
Naast de bepalingen in de Wet geluidhinder dient te zijner tijd, bij het verlenen van omgevingsvergunning, ook rekening gehouden te worden met de eisen in het Bouwbesluit. In het Bouwbesluit zijn eisen opgesteld aan de karakteristieke geluidwering (GA ; k) van de uitwendige scheidingsconstructie. De karakteristiekege geluidwering (zoals bedoeld in NEN 5077) van de uitwendige scheidingsconstructie, die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied van een geluidgevoelig gebouw en de buitenlucht, moet ten minste gelijk zijn aan het verschil tussen de geluidbelasting en 33 dB voor woningen. Hierbij geldt wel een minimum van 20 dB. De geluidbelasting wordt gecumuleerd bepaald zonder aftrek artikel 3.6 Rmv 2006. Met de minimale vereiste GA ; k van 20 dB zal in de beoogde situatie niet voldaan aan de grenswaarde van 33 dB in de ruimte. Aanvullend akoestisch onderzoek zal derhalve, bij de aanvraag omgevingsvergunning noodzakelijk zijn.
5.7.4
Conclusie
Ten gevolge van de Oud Loosdrechtsedijk is voor 2 woningen een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde berekend. De maximaal berekende geluidsbelasting bedraagt 59 dB. De voorkeursgrenswaarde wordt met maximaal 11 dB overschreden. De maximale ontheffingswaarde van 63 dB wordt echter niet overschreden. Met geluidsreducerend asfalt kan de geluidsbelasting worden gereduceerd met circa 3 – 4 dB. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB kan daarmee niet worden bereikt. Aanvullende maatregelen in de vorm van een geluidsscherm kunnen vanuit stedenbouwkundig oogpunt ook niet reëel worden geacht in een dergelijke stedelijke omgeving. Gezien de uitkomsten van het akoestisch rapport acht de gemeente het aanvaardbaar hogere waarden 50
vast te stellen voor de geluidbelasting voor de betreffende woningen. De hogere grenswaarden procedure is parallel aan de bestemmingsplanprocedure doorlopen. De beschikking hogere grenswaarden is definitief. Naast de bepalingen in de Wet geluidhinder zal te zijner tijd, bij het verlenen van omgevingsvergunning, rekening gehouden worden met de eisen in het Bouwbesluit. Daarmee wordt een binnenniveau van 33 dB verzekerd. De ontwikkeling van de woningen voldoet wat betreft het aspect akoestiek aan een goede ruimtelijke ordening.
5.8
Externe veiligheid
5.8.1
Algemeen
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven. Wettelijk kader Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI). Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vormen de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de onderliggende regelgeving het beleidskader. Dit pakket van wet- en regelgeving zal volgens verwachting medio 2012 worden geactualiseerd vanwege de introductie van het Basisnet voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Het beleid voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang: Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen vooral op de basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten. Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt 'vertaald' als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijv. woningen) mogen liggen. Het groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal personen, de z.g. oriënterende waarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd, kan afwijken. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden.
5.8.2
Situatie plangebied
Op de risicokaart van de provincie Noord-Holland worden, in samenwerking met gemeenten, het Rijk en andere partijen, de gegevens van risicovolle inrichtingen onder bevoegd gezag van de gemeenten en het Rijk opgenomen. Daarnaast worden op de kaart kwetsbare objecten aangegeven (zoals scholen en ziekenhuizen). Hieronder is een afdruk van de risicokaart weergegeven welke is ingezoomd op de gemeente Wijdemeren. Hieruit blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen relevante risicobronnen aanwezig zijn. 51
Uitsnede risicokaart procincie Noord-Holland (locatie Oppad rood omcirkeld)
In de omgeving van het plangebied zijn alleen de twee aanwezige kwetsbare objecten aangegeven, namelijk Het Trefpunt en de nabijgelegen basisschool (SWS de Catamaran). Het Trefpunt zal met de ontwikkeling van het onderhavige plan verdwijnen.
5.8.3
Conclusie
In de omgeving zijn geen relevante risicobronnen aanwezig. De beoogde ontwikkeling zal niet leiden tot het ontstaan van een plaatsgebonden risico of een groepsrisico. Het aspect externe veiligheid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
5.9
Kabels en leidingen
In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van kabels en leidingen die ruimtelijke relevantie hebben en/of van belang zijn in het kader van beheer, externe veiligheid of gezondheidsrisico's. Het gaat dan altijd om de hoofdtransportstructuur. Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. In het projectgebied bevinden zich geen planologisch relevante leidingen. Uit de Klic melding bij het Kadaster (Klicnummer: 11G115582 - 1 Aanvraagdatum: 08-04-2011) blijkt dat er in en om het plangebied wel diverse niet-planologisch relevante leidingen (elektra, gas, water, riool en datatransportleidingen) aanwezig zijn. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient hiermee rekening te worden gehouden. De kabels en leidingen liggen veelal langs de rand van het plangebied. Enkele leidingen, waaronder een rioolleiding, liggen door het plangebied. De kosten voor de noodzakelijke aanpassingen van ondergrondse infrastructuur zijn opgenomen in de exploitatieopzet.
Conclusie 52
In en nabij het projectgebied zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig. Er zijn derhalve geen belemmeringen te verwachten. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.
53
54
Hoofdstuk 6 Juridische vormgeving 6.1
Algemeen
Het bestemmingsplan 'Oppad 2' komt qua systematiek overeen met de andere bestemmingsplannen in de gemeente die in het kader van de actualisering van de bestemmingsplannen in de gemeente Wijdemeren is opgesteld, waaronder het voorontwerpbestemmingsplan 'Loosdrecht - landelijk gebied noordoost'. Daarmee wordt gestreefd naar een uniformering van de juridisch-planologische regeling die in de verschillende bestemmingsplannen wordt gehanteerd. In afwijking van de systematiek is er in dit bestemmingsplan voor gekozen om het bouwvlak aan de achterzijde te verkleinen. Dit om de stedenbouwkundige opzet te waarborgen, waarbij de bebouwing aan de voorzijde van de kavels is gesitueerd. Het bestemmingsplan is opgesteld conform SVBP2008. De Wro bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar moeten zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze moeten worden gepresenteerd. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waarmee bij het maken van bestemmingsplannen rekening moet worden gehouden. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de planregels. Middels het onderhavige bestemmingsplan krijgt het plangebied een nieuwe bestemming. Het betreffende gebied wordt ontwikkeld als woongebied. Het is de bedoeling om de woningen te realiseren in collectief particulier opdrachtgeverschap. Dat wil zeggen dat de toekomstige bewoners zelf opdrachtgever zijn en samen kunnen bepalen hoe de woningen worden vormgegeven. Het bestemmingsplan beoogt voldoende mogelijkheden te bieden aan de toekomstige bewoners om de woningen vorm te geven. Tegelijkertijd biedt het de omgeving voldoende rechtszekerheid ten aanzien van de beoogde ontwikkeling.
6.2
Planregels
De planregels bestaan uit de volgende vier hoofdstukken: 1. Inleidende bepalingen, dit hoofdstuk bestaat uit twee delen. Het eerste deel betreft het artikel 'begripsbepalingen' waarin wordt toegelicht wat onder bepaalde begrippen wordt verstaan. Het tweede artikel is 'Wijze van meten' waarin wordt toegelicht hoe de benoemde maatvoering moet worden gemeten. 2. Bestemmingsbepalingen, in dit hoofdstuk worden de op de kaart aangegeven bestemmingen nader verklaard. Hierin wordt onder andere bepaald de maximale bebouwingshoogte en het bebouwingspercentage. De gehanteerde bestemmingen worden in de paragraaf 6.3 van dit hoofdstuk verder uitgewerkt. 3. Algemene bepalingen, in dit hoofdstuk worden regelingen opgenomen die zijn bedoeld voor meer dan één bestemming. De gehanteerde algemene bepalingen worden nader toegelicht in paragraaf 6.3 van dit hoofdstuk. 4. Overgangs- en slotbepalingen, binnen de overgangsbepalingen wordt geregeld dat met het bestemmingsplan strijdige bouwwerken en plannen welke bestaan ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan mogen worden uitgevoerd, mits er geen veranderingen plaatsvinden in aard en omvang. In de slotregel wordt de officiële naam van het bestemmingplan genoemd, welke moet worden gebruikt om te verwijzen naar het plan.
55
6.3
Bestemmingsbepalingen
artikel 1
Begripsbepalingen
In dit artikel wordt een aantal in het plan gebruikte begrippen nader omschreven. Door de omschrijving wordt de interpretatie van de begrippen beperkt en daarmee de duidelijkheid en rechtszekerheid van het plan vergroot. artikel 2
Wijze van meten
In dit artikel wordt aangegeven op welke wijze de in het plan voorgeschreven maatvoeringen dienen te worden bepaald. Artikel 3
Verkeer
De openbare wegen, met bijbehorende zaken als voetpaden, groen en parkeervoorzieningen zijn voorzien van de bestemming Verkeer. Artikel 4
Wonen - 1
De beoogde woningen en bijbehorende tuinen zijn als zodanig bestemd. De woonbestemming heeft een bouwvlak, waarin het hoofdgebouw is toegestaan. De beoogde rijwoningen zijn op de verbeelding aangeduid met de bouwaanduiding 'aaneengebouwd' (aeg). De oppervlakte per woning bedraagt maximaal 60 m2. De maximale goot- en nokhoogte en het maximale aantal woningen is op de verbeelding aangegeven. In de regels is de maximale maatvoering van bijbehorende bouwwerken geregeld. Ter plekke van de beoogde villa zijn de maximale oppervlakte, de maximale goot- en nokhoogte en het maximale aantal woningen op de verbeelding aangegeven. In de regels is de maximale maatvoering van bijbehorende bouwwerken geregeld. Via een afwijkingsmogelijkheid kan het maximale aantal woningen worden vergroot. In de woonbestemming is de mogelijkheid opgenomen om een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf uit te oefenen. De woonbestemming dient hierbij uitgangspunt te blijven. De oppervlakte die mag worden gebruikt om het beroep uit te oefenen is daarom gemaximeerd. Verder is in de woonbestemming een regeling opgenomen voor het aanbieden van logies met ontbijt. Via een afwijkingsmogelijkheid kan bij de beoogde villa in het plan het oppervlak dat gebruikt mag worden voor de beoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf nog iets worden verruimd. Artikel 5
Antidubbeltelregel
Een antidubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De formulering van de antidubbeltelregel wordt bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.4 Bro). Artikel 6
Algemene regels
In dit artikel is een aantal aanvullende bouwregels geregeld die voor alle bestemmingen kunnen gelden. In dit artikel wordt onder andere geregeld dat de maximale maatvoering mag worden overschreden door ondergeschikte bouwdelen. Artikel 7
Algemene afwijkingsregels
In dit artikel wordt een opsomming gegeven van de regels waarvan bij omgevingsvergunning kan worden 56
afgeweken. Het gaat hierbij om de bevoegdheid om af te wijken van regels die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Dit betreft bijvoorbeeld de omgevingsvergunning ten behoeve van afwijking van de voorgeschreven maten en percentages. Afwijken is overigens alleen mogelijk wanneer hiermee geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan aspecten als de woon- en milieusituatie van aangrenzende percelen. Artikel 8
Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van kleine overschrijdingen van de bestemmingsgrenzen en de Staat van bedrijfsactiviteiten. Artikel 9
Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
Bij globale bestemmingsplannen bestaat de kans dat bij toetsing van bouwaanvragen sprake is van aanvullende werking van de bouwverordening, omdat het bestemmingsplan ter zake van de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening (zoals rooilijnen) niets regelt. Deze aanvullende werking kan ongewenst zijn, omdat het bestemmingsplan met opzet globaal is gehouden ten aanzien van deze onderwerpen. Artikel 9 voorkomt dat bepalingen uit de bouwverordening alsnog van toepassing kunnen zijn. Artikel 10
Overige regels
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luidden op het moment van vaststelling van het plan. Artikel 11
Overgangsrecht
In artikel 11 zijn regels ondergebracht met betrekking tot het overgangsrecht ten aanzien van bouwwerken en gebruik. Artikel 12
Slotregel
In dit artikel wordt vastgelegd hoe de planregels kunnen worden aangehaald.
57
58
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid Bij het bestemmingsplan Oppad worden belanghebbenden reeds uitgebreid betrokken. Reeds op 4 juli 2011 is er een informatieavond geweest. Daarna is een klankbordgroep in het leven geroepen. De klankbordgroep is verschillende malen bijeen geweest en heeft haar visie op het plan kunnen geven. Om die reden is een inspraakprocedure als bedoeld in artikel 2, 1e lid niet nodig. De gemeente Wijdemeren heeft, bij raadsbesluit van 10 mei 2012, besloten een andere inspraakprocedure voor bestemmingsplan Oppad te kiezen door toepassing van artikel 4, 2e lid van de inspraakverordening en vast te stellen dat het houden van een inspraakavond - waarvan verslag wordt gemaakt- als (vervangende) inspraakprocedure wordt beschouwd. Op maandag 25 juni 2012 is een inspraakavond gehouden waarin het beoogde bestemmingsplan, stedenbouwkundig plan en ontwerp van de openbare ruimte zijn toegelicht. Hiervan is een verslag gemaakt. Het verslag is opgenomen in bijlage 7.
Het ontwerpbestemmingsplan is ter inzage gelegd waarbij burgers en organisaties de gelegenheid hebben gekregen hun zienswijze op het plan kenbaar te maken. Het ontwerpbestemmingsplan is tevens toegezonden aan de gebruikelijke overlegpartners zoals bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. De ingekomen zienswijzen en de reacties van de overlegpartners zijn door de gemeenteraad meegewogen bij de vaststelling van het bestemmingsplan.
59
60
Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid Voor de onderhavige ontwikkeling is een grondexploitatie opgesteld. In deze grondexploitatie zijn de kosten en opbrengsten bepaald. De grondexploitatie is vastgesteld door de Raad van de gemeente Wijdemeren op 29 maart 2012. De grondexploitatie heeft een positief resultaat. Middels het positieve resultaat is de economische uitvoerbaarheid van het plan aangetoond. Daarom kan worden afgezien van het opstellen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening.
61
Bijlagen bij de toelichting (separaat in bijlagenboek) 1. Parkeeronderzoek herontwikkeling Kindertrefpunt Oud Loosdrecht, GoudappelCoffeng, 3 augustus 2012 2. Parkeeronderzoek herontwikkeling Kindertrefpunt Oud-Loosdrecht, Openbare en privé parkeerplaatsen, Goudappel Coffeng, 11 februari 2013 3. Quick scan flora en fauna Oppad te Oud Loosdrecht, Laneco Landschaps & Ecologisch Advies, 4 juni 2012 4. Nader Bodemonderzoek, Oppad 2 te Loosdrecht, grondslag bodemkwaliteitsbureau, 24 juli 2012 5. Oppad 2 te Oud-Loosdrecht, gemeente Wijdemeren, Een Bureauonderzoek, ADC ArcheoProjecten, 25 juni 2012 6. Akoestisch onderzoek herontwikkeling Kindertrefpunt Oud-Loosdrecht, GoudappelCoffeng, 23 juli 2012 7. Verslag inspraakavond Oppad 25 juni 2012
Gemeente Wijdemeren Regels, deel uitmakende van het Bestemmingsplan Oppad 2
vastgesteld
Plannummer: NL.IMRO.1696.BP1600oppad22012-va00 Vastgesteld door de raad op 21-03-2013 Plan onherroepelijk per..-..-….
Inhoudsopgave
REGELS
3
Hoofdstuk1 Artikel 1 Artikel 2
Inleidende regels Begrippen Wijze van meten
3 3 7
Hoofdstuk2 Artikel 3 Artikel 4
Bestemmingsregels Verkeer Wonen - 1
9 9 10
Hoofdstuk3 Artikel 5 Artikel 6 Artikel 7 Artikel 8 Artikel 9 Artikel 10
Algemene regels Antidubbeltelregel Algemene regels Algemene afwijkingsregels Algemene wijzigingsregels Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening Overige regels
13 13 14 15 16 17 18
Hoofdstuk4 Artikel 11 Artikel 12
Overgangs- en slotregels Overgangsrecht Slotregel
19 19 20
Bijlagen bij de regels Bijlage 1
Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten
2
REGELS Hoofdstuk 1 Inleidende regels Artikel 1 1.1
Begrippen
plan
het bestemmingsplan 'Oppad 2' van de gemeente Wijdemeren. bestemmingsplan 1.2
bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1696.BP1600oppad22012-va00met de bijbehorende regels. 1.3
aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarvoor ingevolge dit bestemmingsplan regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden. 1.4
aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft. 1.5
aan- en uitbouw
een aan een hoofdgebouw gebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht te onderscheiden is van het hoofdgebouw. 1.6
aan-huis-gebonden beroep
een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en voor zover deze beroepen een ruimtelijke uitstraling hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is. 1.7
achtererf
de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan. 1.8
antennedrager
een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne. 1.9
antenne-installatie
een installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie. 1.10
bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
3
1.11
bestaande bouwwerken
bouwwerken, die op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van dit bestemmingsplan zijn of alsnog kunnen worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. 1.12
bestaand gebruik
het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestaat op het tijdstip van het van kracht worden van het plan. 1.13
bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming. 1.14
bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht 1.15
bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat in bouwkundig en functioneel opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw. 1.16
bouwen
plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk. 1.17
bouwgrens
de grens van een bouwvlak. 1.18
bouwlaag/woonlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen en dat zodanige afmetingen en vormen heeft dat dit gedeelte zonder ingrijpende voorzieningen voor functies uit de bestemmingsomschrijving geschikt of geschikt te maken is. 1.19
bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. 1.20
bouwperceelgrens
een grens van een bouwperceel. 1.21
bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten. 1.22
bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. 1.23
detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
4
1.24
gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. 1.25
hoofdgebouw
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie, afmetingen of functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken. 1.26
horeca
het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf. 1.27
kap
een constructie van één of meer dakvlakken met een helling van meer dan 30° en minder dan 65°. 1.28
kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten
activiteiten die in een woning door een bewoner op bedrijfsmatige wijze worden uitgeoefend, voor zover sprake is van een inrichting type A, zoals bedoeld in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past. 1.29
nutsvoorzieningen
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling en apparatuur voor telecommunicatie. 1.30
overkapping
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een dak. 1.31 peil a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg; b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan. 1.32
praktijkruimte
een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, architectonisch, kunstzinnig, juridisch, medisch, paramedisch, therapeutisch of een daarmee naar aard gelijk te stellen gebied. 1.33
prostitutie
het bedrijfsmatig - of in een omvang of frequentie die daarmee overeenkomt - gelegenheid bieden tot het ter plaatse, in een gebouw of in een vaartuig, verrichten van seksuele handelingen met een ander, nader te onderscheiden in: raamprostitutie: prostitutie waarbij de seksueel-erotische dienstverlening zichtbaar vanaf de openbare weg wordt aangeboden; bordeelprostitutie: prostitutie waarbij de seksueel-erotische dienstverlening in een besloten daarvoor ingerichte of bedoelde ruimte wordt aangeboden.
5
1.34
prostitutiebedrijf
een bedrijf gericht op het aanbieden van prostitutie. 1.35
rooilijn
De met de aanduiding ‘gevellijn’ aangeduide lijn, danwel de denkbeeldige lijn evenwijdig aan de weg en in het verlengde van de dichtst bij de weg gelegen gevel van het gebouw (niet zijnde een bijgebouw) dat het dichtst bij de weg is gelegen, dan wel (indien deze gevel niet evenwijdig is aan de weg) de denkbeeldige lijn evenwijdig aan de weg door het dichtst bij de weg gelegen hoekpunt van gevels van het gebouw (niet zijnde een bijgebouw) dat het dichtst bij de weg is gelegen. 1.36
slopen
het geheel of gedeeltelijk afbreken van een bouwwerk. 1.37
Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten
de Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten die van deze regels deel uitmaakt. 1.38
voorgevel
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt. 1.39
voorste perceelsgrens
de naar de weg gekeerde grens van een perceel, indien meerdere zijden van het perceel naar de weg zijn gekeerd, wijzen burgemeester en wethouders een voorste perceelsgrens aan. 1.40
woning
Het gedeelte van het hoofdgebouw, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
6
Artikel 2
Wijze van meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: 2.1
afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn. 2.2
breedte, lengte en diepte van een gebouw
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidingsmuren. 2.3 bouwhoogte van een antenne-installatie a. ingeval van een vrijstaande (schotel)antenne-installatie: tussen het peil en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie; b. ingeval van een op of aan een bouwwerk gebouwde (schotel)antenne-installatie: tussen de voet van de (schotel)antenne-installatie en het hoogste punt van de (schotel)antenne-installatie. 2.4
bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. 2.5
goothoogte van een gebouw
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. 2.6
inhoud van een gebouw
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. 2.7
oppervlakte van een gebouw
tussen (de buitenste verticale projecties van) de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren. 2.8
oppervlakte van een overkapping
de oppervlakte van de verticale projectie van het dakvlak. 2.9
vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
7
8
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels Artikel 3 3.1
Verkeer
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden en andere verhardingen; b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals geluidswerende voorzieningen, groen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, reclame-uitingen, bermen en picknickplaatsen en water. 3.2
Bouwregels
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd en gelden de volgende regels: 3.2.1
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
de bouwhoogte van in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en straatmeubilair bedraagt ten hoogste 10 m.
9
Artikel 4
4.1
Wonen - 1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. het wonen met daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten; b. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen, water en toegangswegen.
4.2
Bouwregels
Op deze gronden mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd en gelden de volgende regels: 4.2.1
Algemeen
a. hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd; b. op de gronden buiten het bouwvlak mogen uitsluitend aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.
4.2.2
Woningen
Voor bouwen van woningen gelden de volgende bepalingen: a. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' mag het aantal woningen ten hoogste het aangegeven aantal bedragen; b. de bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte; c. de goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven goothoogte; d. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' mogen de woningen uitsluitend aaneengebouwd worden gebouwd; e. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' mag het oppervlak van een woning ten hoogste 60 m² bedragen; f. ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m2)' mag het oppervlak van een woning ten hoogste het aangegeven aantal vierkante meter bedragen;
4.2.3
Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
Voor bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij woningen gelden de volgende bepalingen: a. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen minimaal op een afstand van 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel worden gebouwd; b. de goothoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m; c. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 4,5 m; d. het gezamenlijke grondoppervlak van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag ten hoogste 50% tot een maximum van 50 m² bedragen van de bij het hoofdgebouw behorende gronden, met dien verstande dat een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 25 m² van het zij- en achtererf onbebouwd en onoverdekt dient te blijven; 10
e. in afwijking van het bepaalde onder d mag het gezamenlijk grondoppervlak van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen 75 m² bedragen, indien de oppervlakte van het bij het hoofdgebouw behorende gronden ten minste 250 m² bedraagt.
4.2.4
Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
Voor bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen: a. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7.
de bouwhoogte bedraagt ten hoogste: 1 m voor erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevel en grenzend aan openbaar gebied; 2 m voor erf- en terreinafscheidingen elders; 15 m voor vrijstaande antenne-installaties ten behoeve van telecommunicatie, niet zijnde schotelantennes en zonder techniekkast; 5 m voor antenne-installaties op bouwwerken, niet zijnde schotelantennes; 3 m voor schotelantennes; 2 m voor tuinmeubilair; 3 m voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.3
Afwijken van de bouwregels
4.3.1
maximum aantal wooneenheden
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2 onder a voor het vergroten van het maximum aantal wooneenheden, met dien verstande dat: a. daar waar op de verbeelding een maximum van 1 is aangegeven, het aantal woningen tot 2 mag worden vergroot, onder de volgende voorwaarden: 1. de woningen worden gebouwd als twee-onder-een kapwoning; 2. het gezamenlijk oppervlak van de woningen bedraagt ten hoogste het aantal vierkante meter dat middels de maatvoeringsaanduiding 'maximum oppervlakte' is aangegeven; b. daar waar op de verbeelding een maximum van 9 is aangegeven, het aantal woningen tot 10 mag worden vergroot; c. het stedenbouwkundig beeld niet nadelig beïnvloed wordt; d. de parkeerdruk niet in onevenredige mate toeneemt.
4.4
Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels: 4.4.1
Aan-huis-verbonden beroep of bedrijf
a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf is niet toegestaan; b. de aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten mogen aan de woonfunctie geen afbreuk doen en dienen daaraan ondergeschikt te zijn in die zin dat de woonfunctie de primaire functie dient te blijven; dit betekent dat niet meer dan 30% van het vloeroppervlak van de woning ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf mag worden gebruikt; c. de activiteiten mogen geen hinder opleveren voor de woonsituatie; dit betekent dat ingeval van bedrijfsactiviteiten uitsluitend bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in categorie 1 van de van deze regels deel uitmakend Standaard staat van bedrijfsactiviteiten; d. de activiteiten mogen zowel naar de aard als ten aanzien van de visuele aspecten ervan geen afbreuk doen aan het karakter van de woning en de woonomgeving; 11
e. de activiteiten mogen geen detailhandel en/of horeca betreffen; f. de activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale verkeersafwikkeling en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken.
4.4.2
Aanbieden van logies
In een woning is het aanbieden van logies met ontbijt voor maximaal 4 personen toegestaan onder de volgende voorwaarden: a. de activiteiten mogen uitsluitend binnen het hoofdgebouw plaatsvinden; b. parkeren dient op eigen terrein plaats te vinden; c. de woning dient eveneens door de hoofdgebruiker te worden bewoond.
4.5
Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone - ontheffingsgebied 1' bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.4.1 onder b voor het verhogen van het percentage van het vloeroppervlak van de woning dat mag worden gebruikt ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, onder de volgende voorwaarden: a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf is niet toegestaan; b. de aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten mogen aan de woonfunctie geen afbreuk doen en dienen daaraan ondergeschikt te zijn in die zin dat de woonfunctie de primaire functie dient te blijven; dit betekent dat niet meer dan 50% van het vloeroppervlak van de woning ten behoeve van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf mag worden gebruikt; c. de activiteiten mogen geen hinder opleveren voor de woonsituatie; dit betekent dat ingeval van bedrijfsactiviteiten uitsluitend bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in categorie 1 van de van deze regels deel uitmakend Standaard staat van bedrijfsactiviteiten; d. de activiteiten mogen zowel naar de aard als ten aanzien van de visuele aspecten ervan geen afbreuk doen aan het karakter van de woning en de woonomgeving; e. de activiteiten mogen geen detailhandel en/of horeca betreffen; f. de activiteiten mogen geen nadelige invloed hebben op de normale verkeersafwikkeling en geen onevenredige parkeerdruk veroorzaken.
12
Hoofdstuk 3 Algemene regels Artikel 5
Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
13
Artikel 6 6.1
Algemene regels
Overschrijding bouwgrenzen
De bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen in afwijking van aanduidingen, aanduidingsgrenzen en regels worden overschreden door: a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, balkons, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding ten hoogste 2,5 m bedraagt; b. tot gebouwen behorende erkers en serres, mits de overschrijding ten hoogste 2 m bedraagt; c. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding ten hoogste 1,5 m bedraagt. 6.2 Bestaande maten a. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat: 1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden; 2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden. b. In geval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt. c. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in dit plan niet van toepassing. 6.3
Rooilijn
De rooilijn mag niet met gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden overschreden, tenzij het betreft: a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, funderingen, balkons, erkers en entreeportalen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt; b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 1 m bedraagt; c. terreinafscheidingen.
14
Artikel 7 7.1
Algemene afwijkingsregels
Maten en bouwgrenzen
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor: a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%; b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m bedragen en het bouwvlak mag met ten hoogste 10% worden vergroot. De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
15
Artikel 8 8.1
Algemene wijzigingsregels
Overschrijding bestemmingsgrenzen
Burgemeester en wethouders kunnen de in het plan opgenomen bestemmingen wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 2 m bedragen. 8.2
Standaard staat van bedrijfsactiviteiten
Burgemeester en wethouders kunnen de deeluitmakende Standaard staat van bedrijfsactiviteiten te wijzigen, door het opnemen dan wel afvoeren van een bedrijf in de categorie-indeling van bedrijfsactiviteiten indien ontwikkelingen op het gebied van de milieuhygiëne dan wel technologische ontwikkelingen daartoe aanleiding geven.
16
Artikel 9
Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
De regels van stedenbouwkundige aard en de bereikbaarheidseisen van paragraaf 2.5 van de bouwverordening zijn uitsluitend van toepassing, voor zover het betreft: c. d. e. f.
bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer, brandblusvoorzieningen; bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten; de ruimte tussen bouwwerken; parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
17
Artikel 10 10.1
Overige regels
Werking wettelijke regelingen
De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.
18
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels Artikel 11 11.1
Overgangsrecht
Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt: a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot: 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan; b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%; c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. 11.2
Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt: a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet; b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind; c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten; d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
19
Artikel 12
Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald onder de titel: Regels deel uitmakende van het bestemmingsplan 'Oppad 2' van de gemeente Wijdemeren.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 21 maart 2013.
De voorzitter,
De griffier,
……………………………………
……………………………………..
20
BIJLAGE Standaard staat van bedrijfsactiviteiten
Standaard Staat van Bedrijfsactiviteiten
Lijst van afkortingen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten < > = cat. e.d. kl. n.e.g. o.c. p.c. p.o. b.o. v.c. u d
niet van toepassing of niet relevant kleiner dan groter gelijk aan categorie en dergelijke klasse niet elders genoemd opslagcapaciteit productiecapaciteit productieoppervlak bedrijfsoppervlak verwerkingscapaciteit uur dag
w j B C D L Z R V G/P
week jaar bodemverontreiniging continu divers luchtverontreiniging zonering op basis van Wet geluidhinder risico (Besluit externe veiligheid inrichtingen mogelijk van toepassing) Vuurwerkbesluit van toepassing verkeersaantrekkende werking goederenvervoer/personenvervoer: 1. potentieel geringe verkeersaantrekkende werking 2. potentieel aanzienlijke verkeersaantrekkende werking 3. potentieel zeer grote verkeersaantrekkende werking
10
30
C
10
30
10
30
C
10
100
bloembollendroog- en prepareerbedrijven
30
10
30
C
10
witlofkwekerijen (algemeen)
30
10
30
C
algemeen (onder andere loonbedrijven): b.o. > 500 m²
30
10
algemeen (onder andere loonbedrijven): b.o.<= 500 m²
30
10
LANDBOUW EN DIENSTVERLENING TEN BEHOEVE VAN DE LANDBOUW
0
Tuinbouw:
0112
4
-
champignonkwekerijen (algemeen)
0112
5
-
champignonkwekerijen met mestfermentatie
0112
6
-
0112
7
-
014
0
Dienstverlening ten behoeve van de landbouw:
014
1
-
014
2
-
algemeen met opslag bestrijdingsmiddelen > 10 ton: zie SBI-code 51.55
VERKEER
GROOTSTE AFSTAND
GEVAAR
STOF
30
-
0112
CATEGORIE
INDICES
100
01
014
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
2
1 G
3.2
1 G
30
2
1 G
10
30
2
1 G
50
10
50
3.1
2 G
30
10
30
2
1 G
D
014
3
-
plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. > 500 m²
30
10
50
10
50
3.1
2 G
014
4
-
plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. <= 500 m²
30
10
30
10
30
2
1 G
30
10
30
C
0
30
2
1 G
100
0
100
C
50
100
3.2
2 G
50
0
50
C
10
50
3.1
1 G
100
30
50
C
0
100
3.2
1 G
50
0
50
C
0
50
3.1
1 G
0142 05
KI-stations -
VISSERIJ- EN VISTEELTBEDRIJVEN
0501.1
Zeevisserijbedrijven
0501.2
Binnenvisserijbedrijven
0502
0
Vis- en schaaldierkwekerijen
0502
1
-
oester-, mossel- en schelpenteeltbedrijven
0502
2
-
visteeltbedrijven
15
-
VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN
151
0
Slachterijen en overige vleesverwerking:
151
1
-
slachterijen en pluimveeslachterijen
100
0
100
C
50
151
2
-
vetsmelterijen
700
0
100
C
30
151
3
-
bewerkingsinrichting van darmen en vleesafval
300
0
100
C
50
151
4
-
vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. > 1.000 m²
100
0
100
C
50
151
5
-
vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. <= 1.000 m²
50
0
50
C
30
R
R
100
3.2
2 G
700
D
5.2
2 G
R
300
4.2
2 G
R
100
3.2
2 G
50
3.1
1 G
GROOTSTE AFSTAND
GEVAAR
STOF
VERKEER
INDICES CATEGORIE
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
151
6
-
vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. <= 200 m²
30
0
50
10
50
3.1
1 G
151
7
0
50
10
50
3.1
1 G
8
loonslachterijen vervaardiging van snacks en vervaardiging van kant-en-klaar-maaltijden met p.o. < 2.000 m²
50
151
-
50
0
50
10
50
3.1
2 G
152
0
Visverwerkingsbedrijven:
152
1
-
drogen
700
100
200
C
30
700
5.2
2 G
152
2
-
conserveren
200
0
100
C
30
200
4.1
2 G
152
3
-
roken
300
0
50
C
0
300
4.2
1 G
152
4
-
verwerken anderszins: p.o. > 1.000 m²
300
10
50
C
30
300
4.2
2 G
152
5
-
conserveren of verwerken anderszins: p.o. <= 1.000 m²
100
10
50
30
100
3.2
1 G
152
6
-
conserveren of verwerken anderszins: p.o. <= 300 m²
50
10
30
10
50
3.1
1 G
1531
0
Aardappelproductenfabrieken:
1531
1
-
vervaardiging van aardappelproducten
300
30
200
1531
2
-
vervaardiging van snacks met p.o. < 2.000 m²
50
10
50
1532, 1533
0
Groente- en fruitconservenfabrieken:
1532, 1533
1
-
jam
50
10
100
C
1532, 1533
2
-
groente algemeen
50
10
100
C
1532, 1533
3
-
met koolsoorten
100
10
100
1532, 1533
4
-
met drogerijen
300
10
1532, 1533
5
-
met uienconservering (zoutinleggerij)
300
1541
0
Vervaardiging van ruwe plantaardige en dierlijke oliën en vetten:
1541
1
-
p.c. < 250.000 ton/jaar
1541
2
-
p.c. >= 250.000 ton/jaar
1542
0
Raffinage van plantaardige en dierlijke oliën en vetten:
1542
1
-
1542
2
-
1543
0
Margarinefabrieken:
1543
1
-
1543
2
-
C
D
50
R
300
4.2
2 G
50
R
50
3.1
1 G
10
100
3.2
1 G
10
100
3.2
2 G
C
10
100
3.2
2 G
200
C
30
300
4.2
2 G
10
100
C
10
300
4.2
2 G
200
30
100
C
300
50
300
C
p.c. < 250.000 ton/jaar
200
10
100
C
p.c. >= 250.000 ton/jaar
300
10
300
C
p.c. < 250.000 ton/jaar
100
10
200
C
p.c. >= 250.000 ton/jaar
200
10
300
C
Z
Z
Z
30
R
200
4.1
3 G
50
R
300
4.2
3 G
100
R
200
4.1
3 G
200
R
300
4.2
3 G
30
R
200
4.1
3 G
50
R
300
4.2
3 G
GROOTSTE AFSTAND
GEVAAR
STOF
VERKEER
INDICES CATEGORIE
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
1551
0
Zuivelproductenfabrieken:
1551
1
-
gedroogde producten, p.c. >= 1,5 ton/uur
200
100
500
C
Z
50
R
500
5.1
3 G
1551
2
-
geconcentreerde producten, verdampingscapaciteit >= 20 ton/uur
200
30
500
C
Z
50
R
500
5.1
3 G
1551
3
-
melkproductenfabrieken v.c. < 55.000 ton/jaar
50
0
100
C
50
R
100
3.2
2 G
1551
4
-
melkproductenfabrieken v.c. >= 55.000 ton/jaar
100
0
300
C
50
R
300
4.2
3 G
1551
5
-
overige zuivelproductenfabrieken
50
50
300
C
50
R
300
4.2
3 G
1552
1
Consumptie-ijsfabrieken: p.o. > 200 m²
50
0
100
C
50
R
100
3.2
2 G
1552
2
-
10
0
30
2
1 G
1561
0
Meelfabrieken:
1561
1
-
p.c. >= 500 ton/uur
200
100
300
C
100
R
300
4.2
2 G
1561
2
-
p.c. < 500 ton/uur
100
50
200
C
50
R
200
4.1
2 G
50
100
200
C
50
4.1
2 G
1561
consumptie-ijsfabrieken: p.o. <= 200 m²
Grutterswarenfabrieken
Z
0 Z
1562
0
Zetmeelfabrieken:
1562
1
-
p.c. < 10 ton/uur
200
50
200
C
1562
2
-
p.c. >= 10 ton/uur
300
100
300
C
1571
0
Veevoerfabrieken:
1571
1
-
destructiebedrijven
700
30
200
C
50
1571
2
-
beender-, veren-, vis-, en vleesmeelfabriek
700
100
100
C
30
1571
3
-
drogerijen (gras, pulp, groenvoeder, veevoeder) capaciteit < 10 ton/uur water
300
100
200
C
30
1571
4
-
drogerijen (gras, pulp, groenvoeder, veevoeder) capaciteit >= 10 ton/uur water
700
200
300
C
1571
5
-
mengvoeder, p.c. < 100 ton/uur
200
50
200
C
1571
6
-
mengvoeder, p.c. >= 100 ton/uur
300
100
300
C
Vervaardiging van voer voor huisdieren
200
100
200
C
30
1572 1581
0
Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen:
1581
1
-
v.c. < 7.500 kg meel/week, bij gebruik van charge-ovens
1581
2
-
v.c. >= 7.500 kg meel/week
1582
Banket, biscuit- en koekfabrieken
1583
0
Suikerfabrieken:
1583
1
-
v.c. < 2.500 ton/jaar
Z
Z Z
30
200
D
30
R
200
4.1
1 G
50
R
300
4.2
2 G
700
D
5.2
3 G
700
D
5.2
3 G
300
4.2
2 G
50
700
5.2
3 G
30
200
4.1
3 G
300
4.2
3 G
200
4.1
2 G
50
R
R
30
10
30
C
10
30
2
1 G
100
30
100
C
30
100
3.2
2 G
100
10
100
C
30
100
3.2
2 G
500
100
300
C
100
500
5.1
2 G
R
500
50
100
1584
1
1584
2
-
v.c. >= 2.500 ton/jaar
C
Z
VERKEER
cacao- en chocoladefabrieken: p.o. > 2.000 m² cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. < 2.000 m² cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. <= 200 m²
Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk:
CATEGORIE
700
-
0
INDICES GROOTSTE AFSTAND
200
2
1584
GEVAAR
STOF
1000
1583
-
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
200
R
1000
5.3
3 G
100
50
R
500
5.1
2 G
30
50
30
100
3.2
2 G
1584
3
30
10
30
10
2
1 G
1584
4
-
suikerwerkfabrieken met suiker branden
300
30
50
30
R
300
4.2
2 G
1584
5
-
suikerwerkfabrieken zonder suiker branden: p.o. > 200 m²
100
30
50
30
R
100
3.2
2 G
1584
6
-
suikerwerkfabrieken zonder suiker branden: p.o. <= 200 m²
30
10
30
10
30
2
1 G
50
30
10
10
50
3.1
2 G
1585
Deegwarenfabrieken
30
1586
0
Koffiebranderijen en theepakkerijen:
1586
1
-
koffiebranderijen
500
30
200
10
500
5.1
2 G
1586
2
-
theepakkerijen
100
10
30
10
100
3.2
2 G
4.1
2 G
4.1
2 G
200
4.1
2 G
100
3.2
2 G
300
4.2
2 G
C
1587
Vervaardiging van azijn, specerijen en kruiden
200
30
50
10
200
1589
Vervaardiging van overige voedingsmiddelen
200
30
50
30
200
1589.1
Bakkerijgrondstoffenfabrieken
200
50
50
50
R
D
D
1589.2
0
Soep- en soeparomafabrieken:
1589.2
1
-
zonder poederdrogen
100
10
50
10
1589.2
2
-
met poederdrogen
300
50
50
50 30
200
4.1
2 G
300
4.2
2 G
1589.2
Bakmeel- en puddingpoederfabrieken
200
50
50
1591
Destilleerderijen en likeurstokerijen
300
30
200
C
30
R
1592
0
Vervaardiging van ethylalcohol door gisting:
1592
1
-
p.c. < 5.000 ton/jaar
200
30
200
C
30
R
200
4.1
1 G
1592 1593 t/m 1595
2
-
p.c. >= 5.000 ton/jaar
300
50
300
C
50
R
300
4.2
2 G
2
1 G
R
300
4.2
2 G
300
4.2
2 G
100
3.2
3 G
10
0
30
C
0
1596
Vervaardiging van wijn, cider en dergelijke Bierbrouwerijen
300
30
100
C
50
1597
Mouterijen
300
50
100
C
30
1598
Mineraalwater- en frisdrankfabrieken
10
0
100
50
30
R
-
160 17
-
10
50
100
VERKEER
50
CATEGORIE
30
GROOTSTE AFSTAND
GEVAAR
200
INDICES
VERWERKING VAN TABAK Tabakverwerkende industrie
171
STOF
16
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
C
30
200
4.1
2 G
30
100
3.2
2 G
VERVAARDIGING VAN TEXTIEL Bewerken en spinnen van textielvezels
172
0
Weven van textiel:
172
1
-
aantal weefgetouwen < 50
10
10
100
172
2
-
aantal weefgetouwen >= 50
10
30
300
Z
0
100
3.2
2 G
50
300
4.2
3 G
173
Textielveredelingsbedrijven
50
0
50
10
50
3.1
2 G
174, 175
Vervaardiging van textielwaren
10
0
50
10
50
3.1
1 G
1751
Tapijt-, kokos- en vloermattenfabrieken
100
30
200
10
200
4.1
2 G
176, 177
Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen
0
10
50
10
50
3.1
1 G
18
-
VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT
181
Vervaardiging kleding van leer
30
0
50
0
50
3.1
1 G
182
Vervaardiging van kleding en -toebehoren (exclusief van leer)
10
10
30
10
30
2
2 G
183
Bereiden en verven van bont; vervaardiging van artikelen van bont
50
10
10
10
50
3.1
1 G
4.2
2 G
3.1
2 G
19
-
VERVAARDIGING VAN LEER EN LEDERWAREN (EXCLUSIEF KLEDING)
191
Lederfabrieken
300
30
100
10
300
192
Lederwarenfabrieken (exclusief kleding en schoeisel)
50
10
30
10
50
193
Schoenenfabrieken
50
10
50
10
50
3.1
2 G
0
50
100
50
100
3.2
2 G
200
30
50
10
200
4.1
2 G
20
-
2010.1
D
HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK EN DERGELIJKE Houtzagerijen
2010.2
0
Houtconserveringsbedrijven:
2010.2
1
-
met creosootolie
R
202 203, 204, 205 203, 204, 205
2
met zoutoplossingen
Fineer- en plaatmaterialenfabrieken 0
Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout
1
Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m²
205 21
-
Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken -
2111
VERKEER
CATEGORIE
GROOTSTE AFSTAND
GEVAAR
10
30
50
10
50
3.1
2 G
100
30
100
10
100
3.2
3 G
0
30
100
0
100
3.2
2 G
0
30
50
0
50
3.1
1 G
10
10
30
0
30
2
1 G
200
100
200
C
200
4.1
3 G
VERVAARDIGING VAN PAPIER, KARTON EN PAPIER- EN KARTONWAREN Vervaardiging van pulp
2112
0
Papier- en kartonfabrieken:
2112
1
-
p.c. < 3 ton/uur
50
30
50
C
2112
2
-
p.c. 3 - 15 ton/uur
100
50
200
C
Z
2112
3
-
p.c. >= 15 ton/uur
200
100
300
C
Z
30
30
100
C
212
INDICES
STOF
2010.2
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
Papier- en kartonwarenfabrieken
2121.2
0
Golfkartonfabrieken:
2121.2
1
-
p.c. < 3 ton/uur
30
30
100
C
2121.2
2
-
p.c. >= 3 ton/uur
50
30
200
C
22
-
UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUCTIE VAN OPGENOMEN MEDIA C
Z
50
R
30
R
50
3.1
1 G
50
R
200
4.1
2 G
100
R
300
4.2
3 G
30
R
100
3.2
2 G
30
R
100
3.2
2 G
30
R
200
4.1
2 G
2221
Drukkerijen van dagbladen
30
0
100
10
100
3.2
3 G
2222
Drukkerijen (vlak- en rotatie-diepdrukkerijen)
30
0
100
10
100
3.2
3 G
2222.6
Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen
10
0
30
0
30
2
1 P
0
0
10
0
10
1
1 G
2223
A
Grafische afwerking
2223
B
Binderijen
30
0
30
0
30
2
2 G
2224
Grafische reproductie en zetten
30
0
10
10
30
2
2 G
2225
Overige grafische activiteiten
30
0
30
10
30
2
2 G
223
Reproductiebedrijven opgenomen media
0
0
10
0
10
1
1 G
D
GROOTSTE AFSTAND
GEVAAR
STOF
VERKEER
INDICES CATEGORIE
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
231
Cokesfabrieken
1000
700
1000
C
Z
100
R
1000
5.3
2 G
2320.1
Aardolieraffinaderijen
1500
100
1500
C
Z
1500
R
1500
6
3 G
50
0
100
30
R
100
3.2
2 G
4.2
2 G
23
-
AARDOLIE-/STEENKOOLVERWERKENDE INDUSTRIE; BEWERKING SPLIJT/KWEEKSTOFFEN
2320.2
A
Smeeroliën- en vettenfabrieken
2320.2
B
Recyclingbedrijven voor afgewerkte olie
300
0
100
50
R
300
2320.2
C
Aardolieproductenfabrieken n.e.g.
300
0
200
50
R
300
D
4.2
2 G
10
10
100
1500
1500
D
6
1 G
233
Splijt- en kweekstoffenbewerkingsbedrijven
24
-
VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUCTEN
2411
0
Vervaardiging van industriële gassen:
2411
1
-
luchtscheidingsinstallatie v.c. >= 10 ton/dag lucht
10
0
700
C
100
R
700
5.2
3 G
2411
2
-
overige gassenfabrieken, niet explosief
100
0
500
C
100
R
500
5.1
3 G
2411
3
-
overige gassenfabrieken, explosief
100
0
500
C
300
R
500
5.1
3 G
200
0
200
C
200
R
200
D
4.1
3 G
2412
Kleur- en verfstoffenfabrieken
Z
2413
0
Anorganische chemische grondstoffenfabrieken:
2413
1
-
niet vallend onder 'post-Seveso-richtlijn'
100
30
300
C
300
R
300
D
4.2
2 G
2413
2
-
vallend onder 'post-Seveso-richtlijn'
300
50
500
C
700
R
700
D
5.2
3 G
2414.1
A0
Organische chemische grondstoffenfabrieken:
2414.1
A1
-
niet vallend onder 'post-Seveso-richtlijn'
2414.1
A2
-
vallend onder 'post-Seveso-richtlijn'
2414.1
B0
Methanolfabrieken:
2414.1
B1
-
2414.1
B2
-
2414.2
0
Vetzuren en alkanolenfabrieken (niet synthetische):
2414.2
1
-
2414.2
2
-
300
10
200
C
300
R
300
D
4.2
2 G
1000
30
500
C
700
R
1000
D
5.3
2 G
p.c. < 100.000 ton/jaar
100
0
200
C
100
R
200
4.1
2 G
p.c. >= 100.000 ton/jaar
200
0
300
C
200
R
300
4.2
3 G
p.c. < 50.000 ton/jaar
300
0
200
C
100
R
300
4.2
2 G
p.c. >= 50.000 ton/jaar
500
0
300
C
200
R
500
5.1
3 G
2415
Kunstmeststoffenfabrieken
500
300
500
C
500
R
500
5.1
3 G
2416
Kunstharsenfabrieken en dergelijke
700
30
300
C
500
R
700
5.2
3 G
Z
Z
GROOTSTE AFSTAND
GEVAAR
STOF
VERKEER
INDICES CATEGORIE
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
242
0
Landbouwchemicaliënfabrieken:
242
1
-
fabricage
300
50
100
C
1000
R
1000
5.3
3 G
242
2
-
formulering en afvullen
100
10
30
C
500
R
500
D
5.1
2 G
300
30
200
C
300
R
300
D
4.2
3 G
243
Verf, lak en vernisfabrieken
2441
0
Farmaceutische grondstoffenfabrieken:
2441
1
-
p.c. < 1.000 ton/jaar
200
10
200
C
300
R
300
4.2
1 G
2441
2
-
p.c. >= 1.000 ton/jaar
300
10
300
C
500
R
500
5.1
2 G
2442
0
Farmaceutische productenfabrieken:
2442
1
-
formulering en afvullen geneesmiddelen
50
10
50
50
R
50
3.1
2 G
2442
2
-
verbandmiddelenfabrieken
10
10
30
10
30
2
2 G
2451
Zeep-, was- en reinigingsmiddelenfabrieken
300
100
200
C
100
R
300
4.2
3 G
2452
Parfumerie- en cosmeticafabrieken
300
30
50
C
50
R
300
4.2
2 G
2462
0
Lijm- en plakmiddelenfabrieken:
2462
1
-
zonder dierlijke grondstoffen
100
10
100
50
100
3.2
3 G
2462
2
-
met dierlijke grondstoffen
500
30
100
50
500
5.1
3 G
Fotochemische productenfabrieken
50
10
100
50
R
100
3.2
3 G
50
10
50
50
R
50
3.1
3 G
4.1
2 G
2464 2466
A
Chemische kantoorbenodigdhedenfabrieken
2466
B
Overige chemische productenfabrieken n.e.g.
200
30
100
C
200
R
200
Kunstmatige synthetische garen- en vezelfabrieken
300
30
300
C
200
R
300
4.2
3 G
300
50
300
C
100
R
300
4.2
2 G
247 25
-
2511
VERVAARDIGING VAN PRODUCTEN VAN RUBBER EN KUNSTSTOF Rubberbandenfabrieken
2512
0
Loopvlakvernieuwingsbedrijven:
2512
1
-
vloeroppervlak < 100 m²
2512
2
-
vloeroppervlak >= 100 m²
2513
D
Rubber-artikelenfabrieken
50
10
30
30
50
3.1
1 G
200
50
100
50
R
200
4.1
2 G
100
10
50
50
R
100
3.2
1 G
D
252
0
Kunststofverwerkende bedrijven:
252
1
-
zonder fenolharsen
200
50
100
100
R
200
4.1
2 G
252
2
-
met fenolharsen
300
50
100
200
R
300
4.2
2 G
30
100
30
100
300
glaswol en glasvezels, p.c.< 5.000 ton/jaar
300
100
100
glaswol en glasvezels, p.c. >= 5.000 ton/jaar
500
200
300
-
VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUCTEN
261
0
Glasfabrieken:
261
1
-
glas en glasproducten, p.c. < 5.000 ton/jaar
261
2
-
glas en glasproducten, p.c. >= 5.000 ton/jaar
261
3
-
261
4
-
30 C
Z
50
R
30 C
Z
50
R
VERKEER
30
26
30
CATEGORIE
50
productie van verpakkingsmateriaal en assemblage van kunststofbouwmaterialen
INDICES GROOTSTE AFSTAND
30
-
GEVAAR
STOF
50
3
252
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
50
3.1
2 G
100
3.2
1 G
300
4.2
2 G
300
4.2
1 G
500
5.1
2 G
2612
Glas-in-loodzetterij
10
30
30
10
30
2
1 G
2615
Glasbewerkingsbedrijven
10
30
50
10
50
3.1
1 G
262, 263
0
Aardewerkfabrieken:
262, 263
1
-
vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW
10
10
30
10
30
2
1 G
262, 263
2
-
vermogen elektrische ovens totaal >= 40 kW
30
50
100
30
100
3.2
2 G
264
A
Baksteen en baksteenelementenfabrieken
30
200
200
30
200
4.1
2 G
264
B
Dakpannenfabrieken
50
200
200
100
R
200
4.1
2 G
2651
0
Cementfabrieken:
2651
1
-
p.c. < 100.000 ton/jaar
10
300
500
C
30
R
500
5.1
2 G
2651
2
-
p.c. >= 100.000 ton/jaar
30
500
1000
C
50
R
1000
5.3
3 G
2652
0
Kalkfabrieken:
2652
1
-
p.c. < 100.000 ton/jaar
30
200
200
30
R
200
4.1
2 G
2652
2
-
p.c. >= 100.000 ton/jaar
50
500
300
50
R
500
5.1
3 G
2653
0
Gipsfabrieken:
2653
1
-
p.c. < 100.000 ton/jaar
30
200
200
30
R
200
4.1
2 G
2653
2
-
p.c. >= 100.000 ton/jaar
50
500
300
50
R
500
5.1
3 G
2661.1
0
Betonwarenfabrieken:
2661.1
1
-
zonder persen, triltafels en bekistingtrille
10
100
200
30
200
4.1
2 G
2661.1
2
-
met persen, triltafels of bekistingtrillers, p.c. < 100 ton/dag
10
100
300
30
300
4.2
2 G
2661.1
3
-
met persen, triltafels of bekistingtrillers, p.c. >= 100 ton/dag
30
200
700
30
700
5.2
3 G
Z
Z
Z
Z
0
Kalkzandsteenfabrieken:
2661.2
1
-
p.c. < 100.000 ton/jaar
10
50
100
2661.2
2
-
p.c. >= 100.000 ton/jaar
30
200
300
50
50
100
2662
Mineraalgebonden bouwplatenfabrieken
Z
30
100
3.2
2 G
30
300
4.2
3 G
30
100
3.2
2 G
2663, 2664
0
Betonmortelcentrales:
2663, 2664
1
-
p.c. < 100 ton/uur
10
50
100
2663, 2664
2
-
p.c. >= 100 ton/uur
30
200
300
2665, 2666
0
Vervaardiging van producten van beton, (vezel)cement en gips:
2665, 2666
1
-
p.c. < 100 ton/dag
10
50
100
2665, 2666
2
-
p.c. >= 100 ton/dag
30
200
300
267
0
Natuursteenbewerkingsbedrijven:
267
1
-
zonder breken, zeven en drogen: p.o. > 2.000 m²
10
30
100
0
100
267
2
-
zonder breken, zeven en drogen: p.o. <= 2.000 m²
10
30
50
0
50
267
3
-
met breken, zeven of drogen, v.c. < 100.000 ton/jaar
10
100
300
10
267
4
-
met breken, zeven of drogen, v.c. >= 100.000 ton/jaar
30
200
700
10
30
50
2681
Slijp- en polijstmiddelenfabrieken A0
Bitumineuze materialenfabrieken:
2682
A1
-
p.c. < 100 ton/uur
300
100
100
2682
A2
-
p.c. >= 100 ton/uur
500
200
200
2682
B0
Isolatiematerialenfabrieken (exclusief glaswol):
2682
B1
-
steenwol, p.c. >= 5.000 ton/jaar
100
200
300
C
2682
B2
-
overige isolatiematerialen
200
100
100
C
2682
C
50
50
Minerale productenfabrieken n.e.g.
3.2
1 G
3.1
1 G
300
4.2
1 G
10
700
5.2
2 G
10
50
3.1
1 G
D
D
30
300
4.2
2 G
50
200
4.1
2 G
100
50
100
3.2
2 G
30
200
4.1
3 G
50
300
4.2
3 G
700
5.2
2 G
700
500
700
p.c. < 1.000 ton/jaar
3 G
Z
300
-
2 G
4.2
3 G
100
Ruwijzer- en staalfabrieken:
3.2
300
3 G
200
1
100
R
5.1
D1 -
271
R
200
4.2
2682
VERVAARDIGING VAN METALEN
50 Z
500
200
-
3 G
300
50
0
3 G
4.2
50
100
271
3.2
300
30
D0 Asfaltcentrales: p.c.< 100 ton/uur
27
100
10
Z
2682
asfaltcentrales: p.c. >= 100 ton/uur
10 Z
Z
2682
VERKEER
GROOTSTE AFSTAND
GEVAAR
STOF
2661.2
INDICES CATEGORIE
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
Z
200
R
D
-
0
IJzeren- en stalenbuizenfabrieken:
272
1
-
p.o. < 2.000 m²
30
30
500
272
2
-
p.o. >= 2.000 m²
50
100
1000
273
0
Draadtrekkerijen, koudbandwalserijen en profielzetterijen:
273
1
-
p.o. < 2.000 m²
30
30
300
273
2
-
p.o. >= 2.000 m²
50
50
700
274
A0
Non-ferro-metaalfabrieken:
274
A1
-
p.c. < 1.000 ton/jaar
100
100
300
274
A2
-
p.c. >= 1.000 ton/jaar
200
300
700
274
B0
Non-ferro-metaalwalserijen, -trekkerijen en dergelijke:
274
B1
-
p.o. < 2.000 m²
274
B2
-
p.o. >= 2.000 m²
1500
50
50
500
200
100
1000
C
Z
300
R
1500
R
30 Z
50 30
Z
VERKEER
CATEGORIE
1000
2
272
INDICES GROOTSTE AFSTAND
1500
271
p.c. >= 1.000 ton/jaar
GEVAAR
STOF
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
6
3 G
500
5.1
2 G
1000
5.3
3 G
300
4.2
2 G
50
R
700
5.2
3 G
30
R
300
4.2
1 G
Z
50
R
700
5.2
2 G
50
R
500
5.1
2 G
Z
100
R
1000
5.3
3 G
30
R
300
4.2
1 G
50
R
500
5.1
2 G
30
R
300
4.2
1 G
50
R
500
5.1
2 G
2751, 2752
0
IJzer- en staalgieterijen/ -smelterijen:
2751, 2752
1
-
p.c. < 4.000 ton/jaar
100
50
300
C
2751, 2752
2
-
p.c. >= 4.000 ton/jaar
200
100
500
C
2753, 2754
0
Non-ferro-metaalgieterijen/ -smelterijen:
2753, 2754
1
-
p.c. < 4.000 ton/jaar
100
50
300
C
2753, 2754
2
-
p.c. >= 4.000 ton/jaar
200
100
500
C
28
-
VERVAARDIGING EN REPARATIE VAN PRODUCTEN VAN METAAL (EXCLUSIEF MACHINES/TRANSPORTMIDDELEN)
281
0
Constructiewerkplaatsen:
281
1
-
gesloten gebouw
30
30
100
30
100
3.2
2 G
281
1a
-
gesloten gebouw, p.o. < 200 m²
30
30
50
10
50
3.1
1 G
281
2
-
in open lucht, p.o. < 2.000 m²
30
50
200
30
200
4.1
2 G
281
3
-
in open lucht, p.o. >= 2.000 m²
50
200
300
30
300
4.2
3 G
2821
0
Tank- en reservoirbouwbedrijven:
2821
1
-
30
50
300
300
4.2
2 G
p.o. < 2.000 m²
Z
Z
Z
30
R
2
2822, 2830
VERKEER
GEVAAR
GROOTSTE AFSTAND
CATEGORIE
INDICES
STOF
2821
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
50
100
500
500
5.1
3 G
Vervaardiging van verwarmingsketels, radiatoren en stoomketels
30
30
200
30
200
4.1
2 G
4.1
1 G
-
p.o. >= 2.000 m²
Z
50
R
284
A
Stamp-, pers-, dieptrek- en forceerbedrijven
10
30
200
30
200
284
B
Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen en dergelijke
50
30
100
30
100
D
3.2
2 G
284
B1
Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen en dergelijke, p.o. < 200 m²
30
30
50
10
50
D
3.1
1 G
2851
0
Metaaloppervlaktebehandelingsbedrijven:
2851
1
-
algemeen
50
50
100
50
100
3.2
2 G
2851
10
-
stralen
30
200
200
30
200
D
4.1
2 G
2851
11
-
metaalharden
30
50
100
50
100
D
3.2
1 G
2851
12
-
lakspuiten en moffelen
100
30
100
50
R
100
D
3.2
2 G
2851
2
-
scoperen (opspuiten van zink)
50
50
100
30
R
100
D
3.2
2 G
2851
3
-
thermisch verzinken
100
50
100
50
100
3.2
2 G
2851
4
-
thermisch vertinnen
100
50
100
50
100
3.2
2 G
2851
5
-
mechanische oppervlaktebehandeling (slijpen, polijsten)
30
50
100
30
100
3.2
2 G
2851
6
-
anodiseren, eloxeren
50
10
100
30
100
3.2
2 G
2851
7
-
chemische oppervlaktebehandeling
50
10
100
30
100
3.2
2 G
2851
8
-
emailleren
100
50
100
50
100
3.2
1 G
2851
9
-
galvaniseren (vernikkelen, verchromen, verzinken, verkoperen en dergelijke)
30
30
100
50
100
3.2
2 G
2852
1
Overige metaalbewerkende industrie
10
30
100
30
100
D
3.2
1 G
2852
2
Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. < 200 m²
10
30
50
10
50
D
3.1
1 G
30
200
4.1
2 G
30
500
5.1
3 G
R
287
A0
Grofsmederijen, anker- en kettingfabrieken:
287
A1
-
p.o. < 2.000 m²
30
50
200
287
A2
-
p.o. >= 2.000 m²
50
100
500
287
B
Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.
30
30
100
30
100
3.2
2 G
287
B
Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig, p.o. < 200 m²
30
30
50
10
50
3.1
1 G
29
-
VERVAARDIGING VAN MACHINES EN APPARATEN
29
0
Machine- en apparatenfabrieken inclusief reparatie:
29
1
-
30
30
100
30
100
3.2
2 G
p.o. < 2.000 m²
Z
D
p.o. >= 2.000 m²
50
30
200
-
met proefdraaien verbrandingsmotoren >= 1 MW reparatie van machines en apparaten, zonder proefdraaien verbrandingsmotoren ≥ 1 MW
50
30
300
30
30
30
30
-
VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS
30
A
Kantoormachines- en computerfabrieken, inclusief reparatie
31
-
VERVAARDIGING VAN OVERIGE ELEKTRISCHE MACHINES, APPARATEN EN BENODIGDHEDEN
VERKEER
-
3
GROOTSTE AFSTAND
2
29 29
GEVAAR
STOF
29
INDICES CATEGORIE
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
30
200
D
4.1
3 G
30
300
D
4.2
3 G
50
30
50
3.1
1 G
10
30
10
30
2
1 G
Z
311
Elektromotoren- en generatorenfabrieken, inclusief reparatie
200
30
30
50
200
4.1
1 G
312
Schakel- en installatiemateriaalfabrieken
200
10
30
50
200
4.1
1 G
313
Elektrische draad- en kabelfabrieken
100
10
200
100
4.1
2 G
314
Accumulatoren- en batterijenfabrieken
100
30
100
50
100
3.2
2 G
315
Lampenfabrieken
200
30
30
300
300
4.2
2 G
316
Elektrotechnische industrie n.e.g.
30
10
30
10
30
2
1 G
3162
Koolelektrodenfabrieken
1500
300
1000
1500
6
2 G
C
Z
200
R R R
200
D
321 t/m 323
VERVAARDIGING VAN AUDIO-, VIDEO-, TELECOMMUNICATIEAPPARATEN EN -BENODIGDHEDEN Vervaardiging van audio-, video- en telecommunicatieapparatuur en dergelijke, inclusief reparatie
30
0
50
30
50
3.1
2 G
3210
Fabrieken voor gedrukte bedrading
50
10
50
30
50
3.1
1 G
VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten en dergelijke, inclusief reparatie
30
0
30
0
30
2
1 G
32
-
33
-
33
A
34 341
VERVAARDIGING VAN AUTO'S, AANHANGWAGENS EN OPLEGGERS 0
Autofabrieken en assemblagebedrijven
D
-
p.o. < 10.000 m²
100
10
200
2
-
p.o. >= 10.000 m²
200
30
300
100
10
C
30
R
200
4.1
3 G
50
R
300
4.2
3 G
200
30
R
200
4.1
2 G
200
4.1
2 G
R
100
3.2
2 G
50
3.1
2 G
R
100
3.2
2 G
Z
3420.1
Carrosseriefabrieken
3420.2
Aanhangwagen- en opleggerfabrieken
30
10
200
30
343
Auto-onderdelenfabrieken
30
10
100
30
35
-
VERVAARDIGING VAN TRANSPORTMIDDELEN (EXCLUSIEF AUTO'S, AANHANGWAGENS)
351
0
Scheepsbouw- en reparatiebedrijven:
351
1
-
houten schepen
351
2
-
kunststof schepen
351
3
-
metalen schepen < 25 m
351
4
-
metalen schepen >= 25 m en/of proefdraaien motoren >= 1 MW
351
-
onderhoud/reparatie metalen schepen < 25 m, incidenteel bouwen
3511
Scheepssloperijen
D
VERKEER
1
341
GROOTSTE AFSTAND
GEVAAR
STOF
341
INDICES CATEGORIE
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
30
30
50
10
100
50
100
50
50
100
200
30
200
4.1
2 G
100
100
500
50
500
5.1
2 G
30
50
50
30
50
3.1
2 G
100
200
700
100
700
5.2
2 G
352
0
Wagonbouw- en spoorwegwerkplaatsen:
352
1
-
algemeen
50
30
100
352
2
-
met proefdraaien van verbrandingsmotoren >= 1 MW
50
30
300
353
0
Vliegtuigbouw en -reparatiebedrijven:
353
1
-
zonder proefdraaien motoren
353
2
-
met proefdraaien motoren
50
30
200
100
30
1000
C
Z
R
30
100
3.2
2 G
R
300
4.2
2 G
200
4.1
2 G
100
R
1000
5.3
2 G
R
100
3.2
2 G
Z
30
Z
30
354
Rijwiel- en motorrijwielfabrieken
30
10
100
30
355
Transportmiddelenindustrie n.e.g.
30
30
100
30
100
D
3.2
2 G
50
50
100
30
100
D
3.2
2 G
0
10
10
0
10
1
1 P
36
-
VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G.
361
1
Meubelfabrieken
361
2
Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m²
362
Fabricage van munten, sieraden en dergelijke
30
10
10
10
30
2
1 G
363
Muziekinstrumentenfabrieken
30
10
30
10
30
2
2 G
GROOTSTE AFSTAND
GEVAAR
STOF
VERKEER
INDICES CATEGORIE
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
364
Sportartikelenfabrieken
30
10
50
30
50
3.1
2 G
365
Speelgoedartikelenfabrieken
30
10
50
30
50
3.1
2 G
3661.1
Sociale werkvoorziening
0
30
30
0
30
2
1 P
3661.2
Vervaardiging van overige goederen n.e.g.
30
10
50
30
50
3.1
2 G
30
100
500
30
500
5.1
2 G
37
-
371
D
VOORBEREIDING TOT RECYCLING Metaal- en autoschredders
Z
372
A0
Puinbrekerijen en -malerijen:
372
A1
-
v.c. < 100.000 ton/jaar
30
100
300
10
300
4.2
2 G
372
A2
-
v.c. >= 100.000 ton/jaar
30
200
700
10
700
5.2
3 G
372
B
Rubberregeneratiebedrijven
300
50
100
50
300
4.2
2 G
372
C
Afvalscheidingsinstallaties
200
200
300
C
50
300
4.2
3 G
40
-
PRODUCTIE EN DISTRIBUTIE VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER
40
A0
Elektriciteitsproductiebedrijven (elektrisch vermogen >= 50 MWe)
40
A1
-
kolengestookt (inclusief meestook biomassa), thermisch vermogen > 75 MWth
100
700
700
C
Z
200
700
5.2
2 G
40
A2
-
oliegestookt, thermisch vermogen > 75 MWth
100
100
500
C
Z
100
500
5.1
2 G
40
A3
-
gasgestookt (inclusief bijstook biomassa), thermisch vermogen > 75 MWth
100
100
500
C
Z
100
R
500
5.1
1 G
40
A5
-
warmtekrachtinstallaties (gas), thermisch vermogen > 75 MWth
30
30
500
C
Z
100
R
500
5.1
1 G
40
B0
40
B1
Bio-energieinstallaties elektrisch vermogen < 50 MWe: - covergisting, verbranding en vergassing van mest, slib, gft en reststromen voedingsindustrie
100
50
100
30
R
100
3.2
2 G
40
B2
-
50
50
100
30
R
100
3.2
2 G
40
C0
Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen:
40
C1
-
< 10 MVA
0
0
30
C
10
30
2
1 P
40
C2
-
10 - 100 MVA
0
0
50
C
30
50
3.1
1 P
40
C3
-
100 - 200 MVA
0
0
100
C
50
100
3.2
1 P
40
C4
-
200 - 1000 MVA
0
0
300
C
Z
50
300
4.2
1 P
40
C5
-
>= 1.000 MVA
0
0
500
C
Z
50
500
5.1
1 P
vergisting, verbranding en vergassing van overige biomassa
R
D0 Gasdistributiebedrijven:
40
D1 -
gascompressorstations vermogen < 100 MW
0
0
300
C
100
40
D2 -
gascompressorstations vermogen >= 100 MW
0
0
500
C
200
40
D3 -
gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinstallaties, categorie A
0
0
10
C
10
40
D4 -
gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), categorie B en C
0
0
30
C
10
40
D5 -
gasontvang- en -verdeelstations, categorie D
0
0
50
C
50
40
E0
Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt:
40
E1
-
stadsverwarming
30
10
100
C
40
E2
-
blokverwarming
10
0
30
C
VERKEER
GROOTSTE AFSTAND
GEVAAR
STOF
40
INDICES CATEGORIE
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
300
4.2
1 P
500
5.1
1 P
10
1
1 P
30
2
1 P
50
3.1
1 P
50
100
3.2
1 P
10
30
2
1 P
5.3
1 G
3.1
1 G
R
R
41
-
41
A0
Waterwinning-/bereidingbedrijven:
41
A1
-
met chloorgas
50
0
50
C
1000
41
A2
-
bereiding met chloorbleekloog en dergelijke en/of straling
10
0
50
C
30
41
B0
Waterdistributiebedrijven met pompvermogen:
41
B1
-
< 1 MW
0
0
30
C
10
30
2
1 P
41
B2
-
1 - 15 MW
0
0
100
C
10
100
3.2
1 P
41
B3
-
>= 15 MW
0
0
300
C
10
300
4.2
1 P
45
-
45
WINNING EN DISTRIBUTIE VAN WATER R
1000 50
D
BOUWNIJVERHEID Bouwbedrijven/aannemers algemeen
45
0
-
bouwbedrijven/aannemers algemeen: b.o. > 2.000 m²
10
30
100
10
100
3.2
2 G
45
1
-
bouwbedrijven/aannemers algemeen: b.o. > 1000 m²: b.o. <= 2.000 m²
10
30
50
10
50
3.1
2 G
45
2
-
bouwbedrijven/aannemers algemeen: b.o. <= 1.000 m²
0
10
30
10
30
2
1 G
453
Bouwinstallatie algemeen
10
10
30
30
30
2
1 G
453
Installatie sanitair/centrale verwarmingsapparatuur indien met spuiterij
50
30
50
30
50
3.1
1 G
453
Elektrotechnische installatie
10
10
30
10
30
2
1 G
50 501, 502, 504
-
501
VERKEER
CATEGORIE
GEVAAR
STOF
INDICES GROOTSTE AFSTAND
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS Groothandel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven
10
0
30
10
30
2
2 P
Groothandel in vrachtauto's (inclusief import en reparatie)
10
10
100
10
100
3.2
2 G
10
30
100
10
100
3.2
1 G
0
0
10
10
10
1
1 G
50
3.1
1 G
5020.4
A
Autoplaatwerkerijen
5020.4
B
Autobeklederijen
5020.4
C
Autospuitinrichtingen
50
30
30
30
5020.5
Autowasserijen
10
0
30
0
30
2
3 P
503, 504
Groothandel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires
0
0
30
10
30
2
1 P
30
30
50
30
R
50
3.1
2 G
50
R
300
4.2
2 G
2
2 G
51
-
GROOTHANDEL EN OPSLAG
5121
0
Groothandel in akkerbouwproducten en veevoeders
1
Groothandel in akkerbouwproducten en veevoeders met een verwerkingscapaciteit van 500 ton/uur of meer
5121
100
100
300
5122
Groothandel in bloemen en planten
10
10
30
5123
Groothandel in levende dieren
50
10
100
5124
Groothandel in huiden, vellen en leder
50
0
5125, 5131
Groothandel in ruwe tabak, groenten, fruit en consumptie-aardappelen
30
5132, 5133
Groothandel in vlees, vleeswaren, zuivelproducten, eieren, spijsoliën
5134
Groothandel in dranken
5135
Z
R
0
30
0
100
3.2
2 G
30
0
50
3.1
2 G
10
30
50
R
50
3.1
2 G
10
0
30
50
R
50
3.1
2 G
0
0
30
0
30
2
2 G
Groothandel in tabaksproducten
10
0
30
0
30
2
2 G
5136
Groothandel in suiker, chocolade en suikerwerk
10
10
30
0
30
2
2 G
5137
Groothandel in koffie, thee, cacao en specerijen
30
10
30
0
30
2
2 G
5138, 5139
Groothandel in overige voedings- en genotmiddelen
10
10
30
10
30
2
2 G
514
Groothandel in overige consumentenartikelen
10
10
30
10
30
2
2 G
C
5148.7
0
Groothandel in vuurwerk en munitie:
5148.7
1
-
consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton
10
0
30
10
V
30
2
2 G
5148.7
2
-
consumentenvuurwerk, verpakt, opslag 10 tot 50 ton
10
0
30
50
V
50
3.1
2 G
5148.7
5
-
munitie
0
0
30
30
30
2
2 G
5151.1
0
Groothandel in vaste brandstoffen:
1
-
klein, lokaal verzorgingsgebied
10
50
50
5151.1
2
-
kolenterminal, opslag oppervlak >= 2.000 m²
50
500
500
5151.2
0
Groothandel in vloeibare brandstoffen:
Z
VERKEER
GROOTSTE AFSTAND
GEVAAR
STOF
5151.1
INDICES CATEGORIE
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
30
50
3.1
2 P
100
500
5.1
3 G
5151.2
-
ondergronds, K1/K2/K3-klasse
10
0
10
10
10
1
1 G
5151.2
-
bovengronds, K1/K2-kl.: o.c. < 10 m³
10
0
10
50
R
50
3.1
1 G
5151.2
-
bovengronds, K1/K2-kl.: o.c. 10 - 1.000 m³
30
0
30
100
R
100
3.2
1 G
5151.2
-
bovengronds, K3-klasse: o.c. < 10 m³
10
0
10
10
30
2
1 G
5151.2
-
bovengronds, K3-klasse: o.c. 10 - 1.000 m³
30
0
30
50
50
3.1
1 G
50
0
50
200
R
200
D
4.1
2 G
100
0
50
500
R
500
D
5.1
2 G
50
0
50
300
R
300
D
4.2
2 G
5151.2
1
-
o.c. > 1.000 m³, < 100.000 m³
5151.2
2
-
o.c. >= 100.000 m³
5151.2
3
-
tot vloeistof verdichte gassen
5151.2
0
Groothandel in gasvormige brandstoffen (butaan, propaan, lpg (in tanks)):
5151.2
-
bovengronds, < 2 m³
0
0
0
30
30
2
1 G
5151.2
-
bovengronds, 2 - 8 m³
10
0
0
50
R
50
3.1
1 G
5151.2
-
bovengronds, 8 - 80 m³
10
0
10
100
R
100
3.2
1 G
5151.2
-
bovengronds, 80 - 250 m³
30
0
30
300
R
300
4.2
2 G
5151.2
-
ondergronds, < 80 m³
10
0
10
50
R
50
3.1
1G G
-
ondergronds, 80 - 250 m³
30
0
30
200
R
200
4.1
2 G
5151.2
1
-
o.c. > 1.000 m³, < 100.000 m³
50
0
50
200
R
200
D
4.1
2 G
5151.2
2
-
o.c. >= 100.000 m³
100
0
50
500
R
500
D
5.1
2 G
5151.2
5151.2
Gasvormige brandstoffen in gasflessen
5151.2
-
kleine hoeveelheden < 10 ton
0
0
0
10
10
1
1 G
5151.2
-
beperkte hoeveelheden (< 150 ton) en hoog beschermingsniveau
10
0
10
30
R
30
2
1 G
5151.2
-
grote hoeveelheden (>150 ton) en/of laag beschermingsniveau
30
0
30
500
R
500
5.1
2 G
5151.2
Niet-reactieve gassen (inclusief zuurstof), gekoeld
10
0
10
50
50
3.1
1 G
5151.3
Groothandel minerale olieproducten (exclusief brandstoffen)
100
0
30
50
100
3.2
2 G
10
300
4.2
3 G
10
700
5.2
3 G
5152.1
0
Groothandel in metaalertsen:
5152.1
1
-
opslag oppervlak < 2.000 m²
30
300
300
5152.1
2
-
opslag oppervlak >= 2.000 m²
50
500
700
Z
VERKEER
GEVAAR
GROOTSTE AFSTAND
CATEGORIE
INDICES
STOF
5152.2 /.3
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
0
10
100
10
100
3.2
2 G
algemeen: b.o. > 2.000 m²
0
10
50
10
50
3.1
2 G
algemeen: b.o. <= 2.000 m²
0
10
30
10
30
2
1 G
algemeen: b.o. > 200 m²
0
30
100
0
100
3.2
2 G
algemeen: b.o. <= 200 m²
0
10
30
0
30
2
1 G
algemeen: b.o. > 2.000 m²
0
0
50
10
50
3.1
2 G
algemeen: b.o. <= 2.000 m²
0
0
30
0
30
2
1 G
3.2
2 G
Groothandel in metalen en -halffabricaten
5153
0
Groothandel in hout en bouwmaterialen:
5153
1
-
5153
2
-
5153.4
4
Zand en grind:
5153.4
5
-
5153.4
6
-
5154
0
Groothandel in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur:
5154
1
-
5154
2
-
5155.1
Groothandel in chemische producten
50
10
30
100
R
100
D
5155.2
Groothandel in kunstmeststoffen
30
30
30
30
R
30
2
1 G
5155.2
Groothandel in bestrijdingsmiddelen in emballage of gasflessen
5155.2
-
kleine hoeveelheden < 10 ton
0
0
0
10
10
1
1 G
5155.2
-
beperkte hoeveelheden (< 150 ton) en hoog beschermingsniveau
0
0
0
30
R
30
2
1 G
5155.2
-
grote hoeveelheden (>150 ton) en/of laag beschermingsniveau
0
0
0
500
R
500
5.1
1 G
5156
Groothandel in overige intermediaire goederen
10
10
30
10
30
2
2 G
5157
0
Autosloperijen: b.o. > 1.000 m²
10
30
100
30
100
3.2
2 G
5157
1
-
10
10
50
10
50
3.1
2 G
5157.2/3
0
Overige groothandel in afval en schroot: b.o. > 1.000 m²
10
30
100
10
100
3.2
2 G
5157.2/3
1
-
10
10
50
10
50
3.1
2 G
518
0
Groothandel in machines en apparaten:
518
1
-
machines voor de bouwnijverheid
0
10
100
10
100
3.2
2 G
518
2
-
overige
0
10
50
0
50
3.1
2 G
518
3
-
overig met oppervlak <= 2.000 m²
0
10
30
0
30
2
1 G
0
0
30
0
30
2
2 G
0
0
10
10
10
1
1 P
519 52 527
autosloperijen: b.o. <= 1.000 m² overige groothandel in afval en schroot: b.o. <= 1.000 m²
Overige groothandel (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden en dergelijke) -
D
REPARATIE TEN BEHOEVE VAN PARTICULIEREN Reparatie ten behoeve van particulieren (exclusief auto's en motorfietsen)
-
VERKEER
CATEGORIE
GROOTSTE AFSTAND
GEVAAR
0
0
30
C
0
30
2
2 P
10
0
100
C
0
100
3.2
2 G
0
0
100
C
30
100
3.2
3 G
0
0
50
C
30
50
3.1
2 G
3.1
2 G
3.1
2 G
2
2 G
3.2
2 G
VERVOER OVER LAND
6022
Taxibedrijven
6023
Touringcarbedrijven
6024
0
6024
1
Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks): b.o. > 1.000 m² - goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks): b.o. <= 1.000 m²
63
-
DIENSTVERLENING TEN BEHOEVE VAN HET VERVOER
631
INDICES
STOF
60
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
Loswal
10
30
50
6312
A
Distributiecentra, pak- en koelhuizen
30
10
50
C
50
6312
B
Opslaggebouwen (verhuur opslagruimte)
0
0
30
C
10
30
6321
2
Stalling van vrachtwagens (met koelinstallaties)
10
0
100
C
30
100
6321
3
Caravanstalling
10
0
30
C
10
30
2
2 P
64
-
POST EN TELECOMMUNICATIE 0
0
30
C
0
30
2
2 P
641 71
Post- en koeriersdiensten -
30
50 R
50
D
VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN
711
Personenautoverhuurbedrijven
10
0
30
10
30
2
2 P
712
Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (exclusief personenauto's)
10
0
50
10
50
D
3.1
2 G
713
Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen
10
0
50
10
50
D
3.1
2 G
7133
Verhuurbedrijven voor kantoormachines en computers
10
0
30
10
2
2 G
Onderhoud en reparatie computers en kantoormachines
0
0
10
Datacentra
0
0
30
72
-
72
-
725 72
B
COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE C
0
10
1
1 P
0
30
2
1 P
-
731 74
30
R
30
Reinigingsbedrijven voor gebouwen
50
10
30
30
50
7481.3
Foto- en filmontwikkelcentrales
10
0
30
C
10
30
7484.3
Veilingen voor landbouw- en visserijproducten
50
30
200
C
50
7484.4
Veilingen voor huisraad, kunst en dergelijke
0
0
10
-
2
1 P
3.1
1 P
2
2 G
4.1
3 G
1
2 P
OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING
74701
90
VERKEER
30
CATEGORIE
10
GROOTSTE AFSTAND
GEVAAR
30
INDICES
SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk
-
STOF
73
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
R
D
200
0
10
MILIEUDIENSTVERLENING
9001
A0
RWZI's en gierverwerkingsinrichting, met afdekking voorbezinktanks:
9001
A1
-
< 100.000 i.e.
200
10
100
C
10
200
4.1
2 G
9001
A2
-
100.000 - 300.000 i.e.
300
10
200
C
Z
10
300
4.2
2 G
9001
A3
-
>= 300.000 i.e.
500
10
300
C
Z
10
500
5.1
3 G
9001
B
Rioolgemalen
30
0
10
C
0
30
2
1 P
9002.1
A
Vuilophaal-, straatreinigingsbedrijven en dergelijke
50
30
50
10
50
3.1
2 G
9002.1
B
Gemeentewerven (afval-inzameldepots)
30
30
50
30
50
3.1
2 G
9002.1
C
Vuiloverslagstations
200
200
300
30
300
4.2
3 G
9002.2
A0
Afvalverwerkingsbedrijven:
9002.2
A1
-
mestverwerking/korrelfabrieken
500
10
100
10
500
5.1
3 G
9002.2
A2
-
kabelbranderijen
100
50
30
10
100
3.2
1 G
9002.2
A3
-
verwerking radioactief afval
0
10
200
1500
1500
6
1 G
9002.2
A4
-
pathogeen afvalverbranding (voor ziekenhuizen)
50
10
30
10
50
3.1
1 G
9002.2
A5
-
oplosmiddelterugwinning
100
0
10
30
9002.2
A6
-
afvalverbrandingsinrichtingen, thermisch vermogen > 75 MW
300
200
300
9002.2
A7
-
verwerking fotochemisch en galvano-afval
10
10
30
30
9002.2
B
300
200
300
10
9002.2
C0
Composteerbedrijven:
9002.2
C1
-
300
100
50
10
Vuilstortplaatsen niet-belucht v.c. < 5.000 ton/jaar
C C
C
Z
R
R
50 R
100
D
3.2
1 G
300
D
4.2
3 G
2
1 G
300
4.2
3 G
300
4.2
2 G
30
VERKEER
GEVAAR
STOF
CATEGORIE
INDICES GROOTSTE AFSTAND
AFSTANDEN IN METERS
GEUR
nummer
OMSCHRIJVING
GELUID
SBI-CODE 1993
9002.2
C2
-
niet-belucht v.c. 5.000 tot 20.000 ton/jaar
700
300
100
30
700
5.2
2 G
9002.2
C3
-
belucht v.c. < 20.000 ton/jaar
100
100
100
10
100
3.2
2 G
9002.2
C4
-
belucht v.c. > 20.000 ton/jaar
200
200
100
30
200
4.1
3 G
9002.2
C5
-
gft in gesloten gebouw
200
50
100
100
200
4.1
3 G
R
93
-
OVERIGE DIENSTVERLENING
9301.1
A
Wasserijen en linnenverhuur
30
0
50
30
50
3.1
2 G
9301.1
B
Tapijtreinigingsbedrijven
30
0
50
30
50
3.1
2 G
Chemische wasserijen en ververijen
30
0
30
30
30
2
2 G
0
0
30
0
30
2
1 G
9301.2 9301.3 SBI 93/SvB b ex.o oktober 2010
A
Wasverzendinrichtingen
C
R
Gemeente Wijdemeren Verbeelding, deel uitmakende van het Bestemmingsplan Oppad 2
vastgesteld
Plannummer: NL.IMRO.1696.BP1600oppad22012-va00 Vastgesteld door de raad op 21-03-2013 Plan onherroepelijk per..-..-….